Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Samuël 28

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 28

Er worden toebereidselen gemaakt voor een oorlog die een einde zal maken aan het leven en de regering van Saul, en voor David de weg zal banen tot de troon. In deze oorlog:

I. Zijn de Filistijnen de aanvallers, en Achis, hun koning, maakt David tot zijn vertrouweling, 1 Samuel 28:1, 1 Samuel 28:2.

II. De Israëlieten bereiden zich om hen te ontvangen, en Saul, hun koning, maakt de duivel tot zijn geheime raadsheer, en vult hiermee de maat van zijn ongerechtigheid.

Merk op:

1. De wanhopende toestand, waarin Saul zich bevond, 1 Samuel 28:3.

2. Hoe hij een toveres heeft aangezocht om Samuël voor hem te doen opkomen, 1 Samuel 28:7.

3. Zijn gesprek met de verschijning, 1 Samuel 28:15.

4. De ontroering, die hem er door veroorzaakt werd, 1 Samuel 28:20.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 28

Er worden toebereidselen gemaakt voor een oorlog die een einde zal maken aan het leven en de regering van Saul, en voor David de weg zal banen tot de troon. In deze oorlog:

I. Zijn de Filistijnen de aanvallers, en Achis, hun koning, maakt David tot zijn vertrouweling, 1 Samuel 28:1, 1 Samuel 28:2.

II. De Israëlieten bereiden zich om hen te ontvangen, en Saul, hun koning, maakt de duivel tot zijn geheime raadsheer, en vult hiermee de maat van zijn ongerechtigheid.

Merk op:

1. De wanhopende toestand, waarin Saul zich bevond, 1 Samuel 28:3.

2. Hoe hij een toveres heeft aangezocht om Samuël voor hem te doen opkomen, 1 Samuel 28:7.

3. Zijn gesprek met de verschijning, 1 Samuel 28:15.

4. De ontroering, die hem er door veroorzaakt werd, 1 Samuel 28:20.

Verzen 1-6

1 Samuël 28:1-6

I. Hier is het vijandig voornemen van de Filistijnen tegen Israël, zij vergaderen zich om tegen Israël te strijden, 1 Samuel 28:1.

Indien de Israëlieten God niet hadden verlaten, zouden er geen Filistijnen zijn overgebleven om hen te verontrusten, indien Saul Hem niet had verlaten, zij zouden nu buiten alle gevaar van hen geweest zijn. De Filistijnen maakten gebruik van de gelegenheid, dat David onder hen was, om deze aanval te doen, want hem vreesden zij meer dan Saul met zijn gehele krijgsmacht.

II. De verwachting, die Achis had van Davids hulp in deze krijg, en de bemoediging, die David hem gaf om die hulp van hem te verwachten: Gij zult zekerlijk weten, dat gij met mij in het leger zult uittrekken, zegt Achis, "als ik u bescherm, dan heb ik recht dienst van u te eisen", en hij zal zich gelukkig achten om een man als David aan zijn zijde te hebben, die voorspoedig was, waar hij ook heenging. David gaf hem een dubbelzinnig antwoord, "wij zullen zien wat er gedaan zal worden, het zal later tijd genoeg wezen om daarvan te spreken, maar aldus zult gij weten, wat uw knecht doen zal, 1 Samuel 28:2, dat is: ik zal zien op welke post ik het best instaat zal zijn u te dienen, zo gij mij wilt toelaten die post te kiezen." Aldus houdt hij zich vrij van een belofte om hem te dienen, en houdt hem toch in de verwachting er van.

Want Achis vatte het niet anders op dan als een verbintenis om hem te helpen, en hierop belooft hij hem, hem tot kapitein van de lijfwacht aan te stellen, of tot eerste staatsminister.

III. Het in slagorde stellen van de beide legers, 1 Samuel 28:4. En de Filistijnen kwamen en vergaderden zich, en zij legerden zich te Sunem, dat in de stam van Issaschar lag, ver in het noorden van het land.

Het land Israël scheen slecht bewaakt te zijn, als de Filistijnen hun leger tot in het hart van het land konden doen oprukken. Terwijl Saul David vervolgde, liet hij het land bloot en onbeschermd. Op sommige bergen van Gilboa monstert Saul zijn krijgsmacht, en bereidt zich tot de strijd met de Filistijnen, waarvoor hij, nu de Geest des HEEREN van hem geweken was, weinig moed heeft.

IV. In welke vrees en verlegenheid Saul zich toen bevond. Toen Saul het leger van de Filistijnen zag, door zijn eigen waarneming en de berichten, die zijn verkenners hem brachten, bemerkte dat het talrijker was, beter gewapend en met meer moed bezield dan het zijne, werd hij zo bevreesd, dat zijn hart beefde, 1 Samuel 28:5.

Had hij zich dicht aan God gehouden, dan had hij op het zien van een Filistijns leger niet behoeven te vrezen, maar nu hij er God toe gebracht had hem te verlaten, was zijn invloed weg, zijn leger geslonken, zodat het een armzalig aanzien had, en, wat erger was, zijn eigen moed en geestkracht begaven hem.

Een schuldig geweten deed hem sidderen op het ritselen van een blad, nu gedacht hij aan het schuldige bloed van de Amalekieten, dat hij gespaard, en het onschuldig bloed van de priesters, dat hij vergoten had, zijn zonden worden hem ordelijk voor ogen gesteld, zij brengen hem in verwarring, verbijsteren hem in zijn raadsbesluiten, beroven hem van zijn moed, zodat hem niets overbleef dan een schrikkelijke verwachting des oordeels en de hitte des vuurs.

Benauwdheden zijn verschrikkingen voor de kinderen van de ongehoorzaamheid. En Saul vraagde den HEERE, 1 Samuel 28:6. De nood drijft hen naar God, die ten dage van hun voorspoed Zijn orakelen en altaren hebben veronachtzaamd. "HEERE! in benauwdheid hebben zij U bezocht" Isaiah 26:16. Heeft ooit iemand de Heere gezocht en Hem niet gevonden? Ja, Saul deed het, de HEERE antwoordde hem niet, heeft noch op zijn smekingen, noch op zijn vragen acht geslagen, gaf hem geen aanwijzingen voor hetgeen hij doen moest, geen aanmoediging om te hopen dat Hij met hem zijn zal. Wordt Hij door zo iemand als Saul is ernstiglijk gevraagd? Ezechiël 14:3. Neen, hij kon geen antwoord des vredes verwachten, want:

1. Hij vroeg op zo'n wijze, dat het was, alsof hij in het geheel niet gevraagd had, niet ernstiglijk had gevraagd. Daarom wordt gezegd, dat "hij de HEERE niet gezocht heeft", 1 Chronicles 10:14, want hij deed het flauw en koud, en met het geheime voornemen om, zo God hem niet antwoordde, de duivel te raadplegen. Hij vroeg niet in het geloof, maar met een dubbelzinnig, onstandvastig hart.

2. Hij vroeg de Heere toen het te laat was toen zijn proeftijd voorbij was, en hij voor altijd was verworpen. "Zoekt den HEERE, terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan, terwijl Hij nabij is", Isaiah 55:6, want er is een tijd, wanneer Hij niet gevonden zal worden.

3. Hij had het voorrecht verbeurd van al de methodes om God te vragen. Kon hij, die Samuël en David, die beide profeten waren haatte en vervolgde, verwachten om door profeten een antwoord te verkrijgen?

Of hij, die de hogepriester had gedood, om door de urim geantwoord te worden?

Of hij, die de Geest van de genade verzondigd had, om door dromen een antwoord te verkrijgen?

Neen. "Dwaalt niet, God laat zich niet bespotten".

V. Het vermelden van sommige dingen, die voorlang geschied waren, ter inleiding van het volgende verhaal, 1 Samuel 28:3.

1. De dood van Samuël. Samuël was gestorven, wat de Filistijnen des te stoutmoediger en Saul des te meer bevreesd maakte, want als Samuël nog in leven zou zijn, Saul zou waarschijnlijk gedacht hebben dat zijn tegenwoordigheid en zijn steun, zijn goede raad en zijn gebeden hem nu in zijn benauwdheid van goede dienst zouden zijn.

2. Sauls edict tegen toverij. Hij had de wetten doen uitvoeren tegen de waarzeggers en de duivelskunstenaars, die niet in het leven gelaten moesten worden, Exodus 22:18. Sommigen denken dat hij dit in het begin van zijn regering gedaan heeft, toen hij nog onder Samuëls invloed was, anderen denken dat het pas onlangs geschied was, want in 1 Samuel 28:9 wordt er van gesproken als van een edict, dat pas onlangs was uitgevaardigd. Misschien heeft Saul, toen hijzelf door een bozen geest werd benauwd, gedacht dat hij betoverd was, en om die reden alle tovenaars doen ombrengen. Velen schijnen te ijveren tegen de zonde, als zij er zelf schade door lijden, (zij zullen vloekers aanklagen, die op hen vloeken, of dronkaards, die in hun dronkenschap hen mishandelen) maar anders zich niet zouden bekommeren om de ere Gods, noch afkeer zouden hebben van de zonde als zonde.

Toch was het prijzenswaardig in Saul, dat hij zijn macht gebruikt heeft tot verschrikking en beteugeling van deze boosdoeners. Velen schijnen vijanden van zonde in anderen, terwijl zij er zichzelf in toegeven. Saul zal de duivel verdrijven uit zijn koninkrijk, terwijl hij hem door afgunst en boosaardigheid in zijn eigen hart herbergt.

Verzen 1-6

1 Samuël 28:1-6

I. Hier is het vijandig voornemen van de Filistijnen tegen Israël, zij vergaderen zich om tegen Israël te strijden, 1 Samuel 28:1.

Indien de Israëlieten God niet hadden verlaten, zouden er geen Filistijnen zijn overgebleven om hen te verontrusten, indien Saul Hem niet had verlaten, zij zouden nu buiten alle gevaar van hen geweest zijn. De Filistijnen maakten gebruik van de gelegenheid, dat David onder hen was, om deze aanval te doen, want hem vreesden zij meer dan Saul met zijn gehele krijgsmacht.

II. De verwachting, die Achis had van Davids hulp in deze krijg, en de bemoediging, die David hem gaf om die hulp van hem te verwachten: Gij zult zekerlijk weten, dat gij met mij in het leger zult uittrekken, zegt Achis, "als ik u bescherm, dan heb ik recht dienst van u te eisen", en hij zal zich gelukkig achten om een man als David aan zijn zijde te hebben, die voorspoedig was, waar hij ook heenging. David gaf hem een dubbelzinnig antwoord, "wij zullen zien wat er gedaan zal worden, het zal later tijd genoeg wezen om daarvan te spreken, maar aldus zult gij weten, wat uw knecht doen zal, 1 Samuel 28:2, dat is: ik zal zien op welke post ik het best instaat zal zijn u te dienen, zo gij mij wilt toelaten die post te kiezen." Aldus houdt hij zich vrij van een belofte om hem te dienen, en houdt hem toch in de verwachting er van.

Want Achis vatte het niet anders op dan als een verbintenis om hem te helpen, en hierop belooft hij hem, hem tot kapitein van de lijfwacht aan te stellen, of tot eerste staatsminister.

III. Het in slagorde stellen van de beide legers, 1 Samuel 28:4. En de Filistijnen kwamen en vergaderden zich, en zij legerden zich te Sunem, dat in de stam van Issaschar lag, ver in het noorden van het land.

Het land Israël scheen slecht bewaakt te zijn, als de Filistijnen hun leger tot in het hart van het land konden doen oprukken. Terwijl Saul David vervolgde, liet hij het land bloot en onbeschermd. Op sommige bergen van Gilboa monstert Saul zijn krijgsmacht, en bereidt zich tot de strijd met de Filistijnen, waarvoor hij, nu de Geest des HEEREN van hem geweken was, weinig moed heeft.

IV. In welke vrees en verlegenheid Saul zich toen bevond. Toen Saul het leger van de Filistijnen zag, door zijn eigen waarneming en de berichten, die zijn verkenners hem brachten, bemerkte dat het talrijker was, beter gewapend en met meer moed bezield dan het zijne, werd hij zo bevreesd, dat zijn hart beefde, 1 Samuel 28:5.

Had hij zich dicht aan God gehouden, dan had hij op het zien van een Filistijns leger niet behoeven te vrezen, maar nu hij er God toe gebracht had hem te verlaten, was zijn invloed weg, zijn leger geslonken, zodat het een armzalig aanzien had, en, wat erger was, zijn eigen moed en geestkracht begaven hem.

Een schuldig geweten deed hem sidderen op het ritselen van een blad, nu gedacht hij aan het schuldige bloed van de Amalekieten, dat hij gespaard, en het onschuldig bloed van de priesters, dat hij vergoten had, zijn zonden worden hem ordelijk voor ogen gesteld, zij brengen hem in verwarring, verbijsteren hem in zijn raadsbesluiten, beroven hem van zijn moed, zodat hem niets overbleef dan een schrikkelijke verwachting des oordeels en de hitte des vuurs.

Benauwdheden zijn verschrikkingen voor de kinderen van de ongehoorzaamheid. En Saul vraagde den HEERE, 1 Samuel 28:6. De nood drijft hen naar God, die ten dage van hun voorspoed Zijn orakelen en altaren hebben veronachtzaamd. "HEERE! in benauwdheid hebben zij U bezocht" Isaiah 26:16. Heeft ooit iemand de Heere gezocht en Hem niet gevonden? Ja, Saul deed het, de HEERE antwoordde hem niet, heeft noch op zijn smekingen, noch op zijn vragen acht geslagen, gaf hem geen aanwijzingen voor hetgeen hij doen moest, geen aanmoediging om te hopen dat Hij met hem zijn zal. Wordt Hij door zo iemand als Saul is ernstiglijk gevraagd? Ezechiël 14:3. Neen, hij kon geen antwoord des vredes verwachten, want:

1. Hij vroeg op zo'n wijze, dat het was, alsof hij in het geheel niet gevraagd had, niet ernstiglijk had gevraagd. Daarom wordt gezegd, dat "hij de HEERE niet gezocht heeft", 1 Chronicles 10:14, want hij deed het flauw en koud, en met het geheime voornemen om, zo God hem niet antwoordde, de duivel te raadplegen. Hij vroeg niet in het geloof, maar met een dubbelzinnig, onstandvastig hart.

2. Hij vroeg de Heere toen het te laat was toen zijn proeftijd voorbij was, en hij voor altijd was verworpen. "Zoekt den HEERE, terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan, terwijl Hij nabij is", Isaiah 55:6, want er is een tijd, wanneer Hij niet gevonden zal worden.

3. Hij had het voorrecht verbeurd van al de methodes om God te vragen. Kon hij, die Samuël en David, die beide profeten waren haatte en vervolgde, verwachten om door profeten een antwoord te verkrijgen?

Of hij, die de hogepriester had gedood, om door de urim geantwoord te worden?

Of hij, die de Geest van de genade verzondigd had, om door dromen een antwoord te verkrijgen?

Neen. "Dwaalt niet, God laat zich niet bespotten".

V. Het vermelden van sommige dingen, die voorlang geschied waren, ter inleiding van het volgende verhaal, 1 Samuel 28:3.

1. De dood van Samuël. Samuël was gestorven, wat de Filistijnen des te stoutmoediger en Saul des te meer bevreesd maakte, want als Samuël nog in leven zou zijn, Saul zou waarschijnlijk gedacht hebben dat zijn tegenwoordigheid en zijn steun, zijn goede raad en zijn gebeden hem nu in zijn benauwdheid van goede dienst zouden zijn.

2. Sauls edict tegen toverij. Hij had de wetten doen uitvoeren tegen de waarzeggers en de duivelskunstenaars, die niet in het leven gelaten moesten worden, Exodus 22:18. Sommigen denken dat hij dit in het begin van zijn regering gedaan heeft, toen hij nog onder Samuëls invloed was, anderen denken dat het pas onlangs geschied was, want in 1 Samuel 28:9 wordt er van gesproken als van een edict, dat pas onlangs was uitgevaardigd. Misschien heeft Saul, toen hijzelf door een bozen geest werd benauwd, gedacht dat hij betoverd was, en om die reden alle tovenaars doen ombrengen. Velen schijnen te ijveren tegen de zonde, als zij er zelf schade door lijden, (zij zullen vloekers aanklagen, die op hen vloeken, of dronkaards, die in hun dronkenschap hen mishandelen) maar anders zich niet zouden bekommeren om de ere Gods, noch afkeer zouden hebben van de zonde als zonde.

Toch was het prijzenswaardig in Saul, dat hij zijn macht gebruikt heeft tot verschrikking en beteugeling van deze boosdoeners. Velen schijnen vijanden van zonde in anderen, terwijl zij er zichzelf in toegeven. Saul zal de duivel verdrijven uit zijn koninkrijk, terwijl hij hem door afgunst en boosaardigheid in zijn eigen hart herbergt.

Verzen 7-14

1 Samuël 28:7-14

I. Saul doet navraag naar een toveres 1 Samuel 28:7. Indien hij, toen God hem niet antwoordde, zich verootmoedigd had door berouw en bekering, en volhard had in God te zoeken, wie weet of Hij zich niet ten laatste door hem had laten verbidden, maar geen troost ontvangende noch van de hemel, noch van de aarde, Isaiah 8:21, Isaiah 8:22, besluit hij aan te kloppen aan de deur van de hel, om te zien of daar ook iemand is, die hem wil helpen en raden. Zoekt mij een vrouw, die een waarzeggenden geest heeft, 1 Samuel 28:7.

Zijn knechten waren maar al te bereid om hem in die slechte zaak van dienst te zijn, direkt bevelen zij er hem een aan, die te Endor woonde (een stad, die niet ver vandaar gelegen was) en aan de uitvoering van Sauls edict ontkomen was, en hij besluit zich tot haar te wenden. Hierin kan hem ten laste worden gelegd:

1. Minachting van de God Israëls, alsof enig schepsel hem helpen kan, als God hem heeft verlaten en vertoornd op hem is.

2. In tegenspraak te zijn met zichzelf. Hij kende de snoodheid van de zonde van toverij, anders zou hij hen niet uitgeroeid hebben, die een waarzeggende geest hadden, toch neemt hij nu de toevlucht tot datgene als een godsspraak, wat hij tevoren veroordeeld heeft als een verfoeisel.

Gewoonlijk zullen de mensen uitvaren tegen zonden, die zij niet in verzoeking zijn te bedrijven, maar er zich later toch door laten overwinnen.

Als iemand aan Saul, toen hij verderf bracht over de tovenaars, gezegd had dat hij weldra een van hen zal raadplegen, hij zou met Hazaël gezegd hebben: Wat! is uw knecht een hond? Maar wie weet in welk kwaad zij zich nog zullen storten die God verlaten en door Hem verlaten zijn.

II. Horende van ene, haast hij zich tot haar, maar gaat des nachts, vermomd, en slechts van twee dienaren vergezeld, waarschijnlijk te voet, 1 Samuel 28:8. Zie, hoe diegenen door Satan gevangen worden geleid, die genoodzaakt zijn:

1. Zich te verkleinen. Nooit had Saul zo'n min aanzien als toen hij naar een ellendige heks sloop, om van haar te weten te komen wat hem zal wedervaren.

2. Te veinzen. Boze werken zijn werken van de duisternis, en zij haten het licht, en willen tot het licht niet komen. Saul ging tot de toveres, niet in zijn koninklijk gewaad, maar in het kleed van een gewoon krijgsman, niet alleen, omdat de toveres zelf, als zij hem gekend had, geweigerd zou hebben hem te dienen, hetzij uit vrees dat hij gekomen was om haar te verschrikken, of om zich op hem te wreken wegens zijn edict tegen hen, die van haar beroep waren, maar ook uit vrees dat zijn volk het zou te weten komen, en er hem om zou verafschuwen. Zodanig is de kracht van het natuurlijke geweten, dat zij zelfs, die kwaad doen, blozen en er zich om schamen.

III. Hij geeft haar te kennen wat hij van haar begeert, en belooft haar straffeloosheid. 1. Al wat hij van haar verlangt is, dat zij iemand van de doden zal doen opkomen, met wie hij een gesprek wil voeren. Dit was toverij of waarzeggerij door de doden, waardoor hij zijn doel hoopte te bereiken, maar het was uitdrukkelijk verboden door de wet, Deuteronomy 18:11, "Of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die de doden vraagt", , Jesaja 8:19:"Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen, en binnensmonds mompelen, zo zegt: Zal niet een volk zijn God vragen? zal men voor de levenden de doden vragen?", 1 Samuel 28:8.

Dit veronderstelt dat algemeen aangenomen werd, dat de zielen na de dood blijven bestaan, en dat er, als de mensen sterven, nog geen einde aan hen is, het veronderstelt ook dat aan de afgescheiden zielen een grote kennis werd toegeschreven.

Maar het is ongerijmd te denken, dat een, Godvruchtige ziel op de wenk van een boze geest zou opkomen, of dat God, die aan iemand het voorrecht van Zijn eigen inzettingen had ontzegd, hem zou toelaten enig wezenlijk voordeel aan een gevloekte duivelskunstenarij te ontlenen.

2. Zij geeft haar vrees te kennen voor de wet, en haar vermoeden, dat deze vreemdeling was gekomen om haar in een strik te lokken, 1 Samuel 28:9 Gij weet, wat Saul gedaan heeft.

Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt, dat aan Saul zijn edict tegen toveressen werd voorgehouden op het ogenblik, dat hij er een raadpleegde, ter meerdere verzwaring van zijn zonde. Zij blijft wijzen op het gevaar dat zij loopt door de wet, misschien wel om haar prijs te verhogen, want hoewel er geen melding wordt gemaakt van het loon dat zij ontving, heeft zij het toch ongetwijfeld geëist, en wel een zeer ruim loon.

Let er op hoe bewust zij zich is van het gevaar, waarin zij verkeerde door Sauls edict, en hoe grote zorg zij droeg om er zich voor te behoeden, maar hoegenaamd geen besef heeft van de verplichtingen van Gods wet en de verschrikkingen van Zijn toorn. Zij bedenkt wat Saul gedaan heeft, niet wat God gedaan heeft, tegen zulke praktijken en vreest meer dat haar een strik gelegd wordt om haar het leven te doen verliezen, dan dat haar een strik gelegd wordt om haar ziel te verderven. Zondaars zijn meer bevreesd voor straf van mensen dan voor Gods rechtvaardig oordeel. Maar:

3. Sauls belooft onder ede haar niet te zullen verraden, 1 Samuel 28:10.

Het was zijn plicht als koning haar te straffen, en hij wist dit, en toch zweert hij het niet te zullen doen, alsof hij door zijn eed zich kon verbinden om niet te doen, wat hij door Gods gebod gehouden en verplicht was te doen. Maar hij beloofde meer dan hij kon volbrengen, toen hij zei: geen straf zal u om deze zaak overkomen, want hij kon zichzelf niet en nog veel minder haar beveiligen tegen de wraak Gods.

IV. Samuël, die onlangs gestorven is, is de persoon met wie Saul wenst te spreken, en door haar toverijen voldoet de toveres aan zijn begeerte, en brengt hen tezamen.

1. Zodra Saul aan de toveres de verzekering heeft gegeven dat hij haar niet verraden zal, legde zij zich toe op haar toverij en vroeg zeer vertrouwelijk: Wien zal ik u doen opkomen? 1 Samuel 28:11. Hoop op straffeloosheid maakt dat de zondaars stoutmoedig voortgaan op hun bozen weg en verhardt hun hart.

2. Saul verlangt met Samuël te spreken, Doe mij Samuël opkomen. Samuël had hem gezalfd tot het koninkrijk, en was vroeger zijn getrouwe vriend en raadsman geweest, en daarom wenste hij hem nu te raadplegen.

Toen Samuël te Rama woonde, dat niet ver was van Gibea Sauls, en er de profetenschool bestuurde, lezen wij nooit dat Saul tot hem was gegaan om hem te raadplegen voor enige moeilijkheden, waarin hij zich bevond, het zou zeer goed voor hem geweest zijn, als hij het gedaan had, toen heeft hij hem veronachtzaamd, en hem misschien gehaat, menende dat hij Davids belangen was toegedaan, maar nu hij gestorven is-"0 ware Samuël nog maar in leven! Doe mij Samuël opkomen.

Velen, die Gods heiligen en dienstknechten verachten en vervolgen als zij in leven zijn, zouden blijde wezen hen terug te hebben als zij gestorven zijn. Zend Lazarus tot mij, en zend Lazarus tot mijns vaders huis, Luke 16:24, Luke 16:27. De graven van de rechtvaardigen worden versierd.

3. Hier is een schijnbare uitlating of gaping in het verhaal. Saul zei: Doe mij Samuël opkomen en de woorden, die hier onmiddellijk op volgen, zijn: Toen nu de vrouw Samuël zag, 1 Samuel 28:12, terwijl men verwacht zou hebben dat er gezegd zou worden, hoe zij daarbij te werk ging, welke bezweringen en toverkunsten zij gebruikte, iets meegedeeld zou zijn van wat zij zei en deed, maar het diepe stilzwijgen van de Schrift hieromtrent verbiedt ons "de diepten des satans" te willen kennen, Revelation 2:24, of onze nieuwsgierigheid te willen bevredigen met een mededeling van de verborgenheden van de ongerechtigheid.

Men heeft van de boeken van sommige biechtvaders in de Roomse kerk gezegd, dat zij door hun beschrijvingen van zonde de mensen geleerd hebben haar te bedrijven, maar de Schrift verbergt zondige kunst, opdat wij "onnozel in het kwade" zullen zijn, Romans 16:19. o

4. Op het gezicht van de verschijning bespeurde de toveres dat de cliënt Saul was, de geest, met wiens hulp zij werkte, heeft er haar waarschijnlijk van onderricht, 1 Samuel 28:12. Waarom hebt gij mij bedrogen? met een vermomming, want gij zijt Saul, de man, voor wie ik meer dan voor ieder ander bevreesd ben!"

Aldus gaf zij aan Saul de kracht te verstaan van haar kunst, daar zij hem niettegenstaande zijn vermomming herkende, en toch vreesde zij, dat hij haar, later tenminste, zou straffen voor wat zij nu deed.

Indien zij geloofd had dat het werkelijk Samuël was, die zij zag, zij zou meer reden hebben gehad voor hem bevreesd te zijn, die een goed profeet was, dan voor Saul, die een goddeloze koning wast Maar de meeste mensen vrezen de toorn van aardse vorsten meer dan de toorn van de Koning van de koningen. 5. Saul (die naar wij kunnen onderstellen in de naaste kamer op een afstand gehouden werd) zei haar niet bevreesd voor hem te zijn, maar voort te gaan met hetgeen zij deed, en vroeg haar wat zij zag, 1 Samuel 28:13.

O, zegt de vrouw, ik zie goden uit de aarde opkomende, dat is: een geest, zij noemden engelen goden, omdat het geestelijke wezens zijn.

Armzalige goden, die opkomen uit de aarde! Maar zij spreekt de taal van de heidenen, die hun helse godheden hadden en deze vereerden.

Indien Saul het nodig had geacht voor zijn gesprek met Samuël, dat het lichaam van Samuël uit het graf opgeroepen zou worden, hij zou de toveres meegenomen hebben naar Rama, waar zijn graf was, maar de bedoeling gold alleen zijn ziel, die echter, zo zij zichtbaar werd verwacht werd in de gewone gelijkenis te verschijnen van zijn lichaam, en God heeft het de duivel toegelaten aan het doel te beantwoorden, Samuëls gestalte aan te nemen, opdat zij, die de liefde van de waarheid niet hebben aangenomen, aan een kracht van de dwaling zullen overgegeven worden, dat zij de leugen zouden geloven.

Dat het niet de ziel van Samuël zelf kon zijn, konden zij gemakkelijk begrijpen toen zij opkwam uit de aarde, want "de geest des mensen" en nog zoveel te meer van een Godvruchtigen mens "gaat opwaarts", Ecclesiastes 3:21.

Maar als de mensen bedrogen willen zijn, dan is het rechtvaardig in God om te zeggen: "Laat hen bedrogen worden." Dat de duivel onder toelating Gods Samuël zou voorstellen, is niet vreemd, daar hij zich veranderen kan in een engel des lichts, en het is ook niet vreemd dat het hem toegelaten werd om het bij deze gelegenheid te doen, opdat Saul tot wanhoop zou worden gedreven door de duivel te vragen, daar hij niet op de rechte wijze de Heere heeft willen vragen, waardoor hij troost had kunnen verlangen.

Toen Saul vernam dat er goden opkwamen, was hij zeer begerig te weten wat de gestalte van zijn godheid was, en in welke vorm zij verscheen, zo verre was hij van er enigerlei schrik of afschuw van te gevoelen daar zijn hart allerongelukkigst verhard was door de bedriegelijkheid van de zonde.

Het schijnt dat het aan Saul niet vergund was om zelf enige gelijkenis te zien, maar dat hij de vrouw op haar woord moest geloven, dat zij een oud man zag, met een mantel bekleed, het gewaad van een rechter, dat Samuël soms gedragen heeft, en sommigen denken dat het hierom was en wegens de majesteit van zijn voorkomen, dat zij deze verschijning Elohim, een god of goden noemde, want aldus worden magistraten genoemd, Psalms 82:1.

6. Aan de beschrijving, die de vrouw van de verschijning gaf, bemerkte Saul dat het Samuël was, en toen neigde hij zich met het aangezicht ter aarde, en hij boog zich, wat, zoals algemeen aangenomen wordt, uit eerbied voor Samuël, hoewel hij hem niet zag, of misschien om te luisteren naar de zachte, mompelende stem, die hij nu verwachtte te horen, want zij, die een waarzeggenden geest hadden, piepten en mompelden binnensmonds, Isaiah 8:19, en Saul boog zich (waarschijnlijk volgens de aanwijzing van de vrouw) om te horen wat gefluisterd werd, en er oplettend naar te luisteren, want de stem van een, die een waarzeggenden geest heeft, wordt gezegd uit de aarde te spreken, uit het stof voort te komen, Isaiah 29:4. Daarnaar wilde hij zich buigen, die niet wilde buigen voor het woord van God.

Verzen 7-14

1 Samuël 28:7-14

I. Saul doet navraag naar een toveres 1 Samuel 28:7. Indien hij, toen God hem niet antwoordde, zich verootmoedigd had door berouw en bekering, en volhard had in God te zoeken, wie weet of Hij zich niet ten laatste door hem had laten verbidden, maar geen troost ontvangende noch van de hemel, noch van de aarde, Isaiah 8:21, Isaiah 8:22, besluit hij aan te kloppen aan de deur van de hel, om te zien of daar ook iemand is, die hem wil helpen en raden. Zoekt mij een vrouw, die een waarzeggenden geest heeft, 1 Samuel 28:7.

Zijn knechten waren maar al te bereid om hem in die slechte zaak van dienst te zijn, direkt bevelen zij er hem een aan, die te Endor woonde (een stad, die niet ver vandaar gelegen was) en aan de uitvoering van Sauls edict ontkomen was, en hij besluit zich tot haar te wenden. Hierin kan hem ten laste worden gelegd:

1. Minachting van de God Israëls, alsof enig schepsel hem helpen kan, als God hem heeft verlaten en vertoornd op hem is.

2. In tegenspraak te zijn met zichzelf. Hij kende de snoodheid van de zonde van toverij, anders zou hij hen niet uitgeroeid hebben, die een waarzeggende geest hadden, toch neemt hij nu de toevlucht tot datgene als een godsspraak, wat hij tevoren veroordeeld heeft als een verfoeisel.

Gewoonlijk zullen de mensen uitvaren tegen zonden, die zij niet in verzoeking zijn te bedrijven, maar er zich later toch door laten overwinnen.

Als iemand aan Saul, toen hij verderf bracht over de tovenaars, gezegd had dat hij weldra een van hen zal raadplegen, hij zou met Hazaël gezegd hebben: Wat! is uw knecht een hond? Maar wie weet in welk kwaad zij zich nog zullen storten die God verlaten en door Hem verlaten zijn.

II. Horende van ene, haast hij zich tot haar, maar gaat des nachts, vermomd, en slechts van twee dienaren vergezeld, waarschijnlijk te voet, 1 Samuel 28:8. Zie, hoe diegenen door Satan gevangen worden geleid, die genoodzaakt zijn:

1. Zich te verkleinen. Nooit had Saul zo'n min aanzien als toen hij naar een ellendige heks sloop, om van haar te weten te komen wat hem zal wedervaren.

2. Te veinzen. Boze werken zijn werken van de duisternis, en zij haten het licht, en willen tot het licht niet komen. Saul ging tot de toveres, niet in zijn koninklijk gewaad, maar in het kleed van een gewoon krijgsman, niet alleen, omdat de toveres zelf, als zij hem gekend had, geweigerd zou hebben hem te dienen, hetzij uit vrees dat hij gekomen was om haar te verschrikken, of om zich op hem te wreken wegens zijn edict tegen hen, die van haar beroep waren, maar ook uit vrees dat zijn volk het zou te weten komen, en er hem om zou verafschuwen. Zodanig is de kracht van het natuurlijke geweten, dat zij zelfs, die kwaad doen, blozen en er zich om schamen.

III. Hij geeft haar te kennen wat hij van haar begeert, en belooft haar straffeloosheid. 1. Al wat hij van haar verlangt is, dat zij iemand van de doden zal doen opkomen, met wie hij een gesprek wil voeren. Dit was toverij of waarzeggerij door de doden, waardoor hij zijn doel hoopte te bereiken, maar het was uitdrukkelijk verboden door de wet, Deuteronomy 18:11, "Of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die de doden vraagt", , Jesaja 8:19:"Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen, en binnensmonds mompelen, zo zegt: Zal niet een volk zijn God vragen? zal men voor de levenden de doden vragen?", 1 Samuel 28:8.

Dit veronderstelt dat algemeen aangenomen werd, dat de zielen na de dood blijven bestaan, en dat er, als de mensen sterven, nog geen einde aan hen is, het veronderstelt ook dat aan de afgescheiden zielen een grote kennis werd toegeschreven.

Maar het is ongerijmd te denken, dat een, Godvruchtige ziel op de wenk van een boze geest zou opkomen, of dat God, die aan iemand het voorrecht van Zijn eigen inzettingen had ontzegd, hem zou toelaten enig wezenlijk voordeel aan een gevloekte duivelskunstenarij te ontlenen.

2. Zij geeft haar vrees te kennen voor de wet, en haar vermoeden, dat deze vreemdeling was gekomen om haar in een strik te lokken, 1 Samuel 28:9 Gij weet, wat Saul gedaan heeft.

Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt, dat aan Saul zijn edict tegen toveressen werd voorgehouden op het ogenblik, dat hij er een raadpleegde, ter meerdere verzwaring van zijn zonde. Zij blijft wijzen op het gevaar dat zij loopt door de wet, misschien wel om haar prijs te verhogen, want hoewel er geen melding wordt gemaakt van het loon dat zij ontving, heeft zij het toch ongetwijfeld geëist, en wel een zeer ruim loon.

Let er op hoe bewust zij zich is van het gevaar, waarin zij verkeerde door Sauls edict, en hoe grote zorg zij droeg om er zich voor te behoeden, maar hoegenaamd geen besef heeft van de verplichtingen van Gods wet en de verschrikkingen van Zijn toorn. Zij bedenkt wat Saul gedaan heeft, niet wat God gedaan heeft, tegen zulke praktijken en vreest meer dat haar een strik gelegd wordt om haar het leven te doen verliezen, dan dat haar een strik gelegd wordt om haar ziel te verderven. Zondaars zijn meer bevreesd voor straf van mensen dan voor Gods rechtvaardig oordeel. Maar:

3. Sauls belooft onder ede haar niet te zullen verraden, 1 Samuel 28:10.

Het was zijn plicht als koning haar te straffen, en hij wist dit, en toch zweert hij het niet te zullen doen, alsof hij door zijn eed zich kon verbinden om niet te doen, wat hij door Gods gebod gehouden en verplicht was te doen. Maar hij beloofde meer dan hij kon volbrengen, toen hij zei: geen straf zal u om deze zaak overkomen, want hij kon zichzelf niet en nog veel minder haar beveiligen tegen de wraak Gods.

IV. Samuël, die onlangs gestorven is, is de persoon met wie Saul wenst te spreken, en door haar toverijen voldoet de toveres aan zijn begeerte, en brengt hen tezamen.

1. Zodra Saul aan de toveres de verzekering heeft gegeven dat hij haar niet verraden zal, legde zij zich toe op haar toverij en vroeg zeer vertrouwelijk: Wien zal ik u doen opkomen? 1 Samuel 28:11. Hoop op straffeloosheid maakt dat de zondaars stoutmoedig voortgaan op hun bozen weg en verhardt hun hart.

2. Saul verlangt met Samuël te spreken, Doe mij Samuël opkomen. Samuël had hem gezalfd tot het koninkrijk, en was vroeger zijn getrouwe vriend en raadsman geweest, en daarom wenste hij hem nu te raadplegen.

Toen Samuël te Rama woonde, dat niet ver was van Gibea Sauls, en er de profetenschool bestuurde, lezen wij nooit dat Saul tot hem was gegaan om hem te raadplegen voor enige moeilijkheden, waarin hij zich bevond, het zou zeer goed voor hem geweest zijn, als hij het gedaan had, toen heeft hij hem veronachtzaamd, en hem misschien gehaat, menende dat hij Davids belangen was toegedaan, maar nu hij gestorven is-"0 ware Samuël nog maar in leven! Doe mij Samuël opkomen.

Velen, die Gods heiligen en dienstknechten verachten en vervolgen als zij in leven zijn, zouden blijde wezen hen terug te hebben als zij gestorven zijn. Zend Lazarus tot mij, en zend Lazarus tot mijns vaders huis, Luke 16:24, Luke 16:27. De graven van de rechtvaardigen worden versierd.

3. Hier is een schijnbare uitlating of gaping in het verhaal. Saul zei: Doe mij Samuël opkomen en de woorden, die hier onmiddellijk op volgen, zijn: Toen nu de vrouw Samuël zag, 1 Samuel 28:12, terwijl men verwacht zou hebben dat er gezegd zou worden, hoe zij daarbij te werk ging, welke bezweringen en toverkunsten zij gebruikte, iets meegedeeld zou zijn van wat zij zei en deed, maar het diepe stilzwijgen van de Schrift hieromtrent verbiedt ons "de diepten des satans" te willen kennen, Revelation 2:24, of onze nieuwsgierigheid te willen bevredigen met een mededeling van de verborgenheden van de ongerechtigheid.

Men heeft van de boeken van sommige biechtvaders in de Roomse kerk gezegd, dat zij door hun beschrijvingen van zonde de mensen geleerd hebben haar te bedrijven, maar de Schrift verbergt zondige kunst, opdat wij "onnozel in het kwade" zullen zijn, Romans 16:19. o

4. Op het gezicht van de verschijning bespeurde de toveres dat de cliënt Saul was, de geest, met wiens hulp zij werkte, heeft er haar waarschijnlijk van onderricht, 1 Samuel 28:12. Waarom hebt gij mij bedrogen? met een vermomming, want gij zijt Saul, de man, voor wie ik meer dan voor ieder ander bevreesd ben!"

Aldus gaf zij aan Saul de kracht te verstaan van haar kunst, daar zij hem niettegenstaande zijn vermomming herkende, en toch vreesde zij, dat hij haar, later tenminste, zou straffen voor wat zij nu deed.

Indien zij geloofd had dat het werkelijk Samuël was, die zij zag, zij zou meer reden hebben gehad voor hem bevreesd te zijn, die een goed profeet was, dan voor Saul, die een goddeloze koning wast Maar de meeste mensen vrezen de toorn van aardse vorsten meer dan de toorn van de Koning van de koningen. 5. Saul (die naar wij kunnen onderstellen in de naaste kamer op een afstand gehouden werd) zei haar niet bevreesd voor hem te zijn, maar voort te gaan met hetgeen zij deed, en vroeg haar wat zij zag, 1 Samuel 28:13.

O, zegt de vrouw, ik zie goden uit de aarde opkomende, dat is: een geest, zij noemden engelen goden, omdat het geestelijke wezens zijn.

Armzalige goden, die opkomen uit de aarde! Maar zij spreekt de taal van de heidenen, die hun helse godheden hadden en deze vereerden.

Indien Saul het nodig had geacht voor zijn gesprek met Samuël, dat het lichaam van Samuël uit het graf opgeroepen zou worden, hij zou de toveres meegenomen hebben naar Rama, waar zijn graf was, maar de bedoeling gold alleen zijn ziel, die echter, zo zij zichtbaar werd verwacht werd in de gewone gelijkenis te verschijnen van zijn lichaam, en God heeft het de duivel toegelaten aan het doel te beantwoorden, Samuëls gestalte aan te nemen, opdat zij, die de liefde van de waarheid niet hebben aangenomen, aan een kracht van de dwaling zullen overgegeven worden, dat zij de leugen zouden geloven.

Dat het niet de ziel van Samuël zelf kon zijn, konden zij gemakkelijk begrijpen toen zij opkwam uit de aarde, want "de geest des mensen" en nog zoveel te meer van een Godvruchtigen mens "gaat opwaarts", Ecclesiastes 3:21.

Maar als de mensen bedrogen willen zijn, dan is het rechtvaardig in God om te zeggen: "Laat hen bedrogen worden." Dat de duivel onder toelating Gods Samuël zou voorstellen, is niet vreemd, daar hij zich veranderen kan in een engel des lichts, en het is ook niet vreemd dat het hem toegelaten werd om het bij deze gelegenheid te doen, opdat Saul tot wanhoop zou worden gedreven door de duivel te vragen, daar hij niet op de rechte wijze de Heere heeft willen vragen, waardoor hij troost had kunnen verlangen.

Toen Saul vernam dat er goden opkwamen, was hij zeer begerig te weten wat de gestalte van zijn godheid was, en in welke vorm zij verscheen, zo verre was hij van er enigerlei schrik of afschuw van te gevoelen daar zijn hart allerongelukkigst verhard was door de bedriegelijkheid van de zonde.

Het schijnt dat het aan Saul niet vergund was om zelf enige gelijkenis te zien, maar dat hij de vrouw op haar woord moest geloven, dat zij een oud man zag, met een mantel bekleed, het gewaad van een rechter, dat Samuël soms gedragen heeft, en sommigen denken dat het hierom was en wegens de majesteit van zijn voorkomen, dat zij deze verschijning Elohim, een god of goden noemde, want aldus worden magistraten genoemd, Psalms 82:1.

6. Aan de beschrijving, die de vrouw van de verschijning gaf, bemerkte Saul dat het Samuël was, en toen neigde hij zich met het aangezicht ter aarde, en hij boog zich, wat, zoals algemeen aangenomen wordt, uit eerbied voor Samuël, hoewel hij hem niet zag, of misschien om te luisteren naar de zachte, mompelende stem, die hij nu verwachtte te horen, want zij, die een waarzeggenden geest hadden, piepten en mompelden binnensmonds, Isaiah 8:19, en Saul boog zich (waarschijnlijk volgens de aanwijzing van de vrouw) om te horen wat gefluisterd werd, en er oplettend naar te luisteren, want de stem van een, die een waarzeggenden geest heeft, wordt gezegd uit de aarde te spreken, uit het stof voort te komen, Isaiah 29:4. Daarnaar wilde hij zich buigen, die niet wilde buigen voor het woord van God.

Verzen 15-19

1 Samuël 28:15-19

Wij hebben hier het gesprek tussen Saul en Satan. Saul kwam vermomd, 1 Samuel 28:8, maar Satan heeft hem spoedig ontdekt, 1 Samuel 28:12. Satan komt vermomd, hij heeft zich vermomd met Samuëls mantel, maar Saul kan hem niet ontdekken.

Dat is ons nadeel bij ons worstelen met de machten van de duisternis van deze eeuw, dat zij ons kennen, terwijl wij onbekend zijn met hun listen.

I. De verschijning, die Samuël voorstelde, vraagt waarom hij geroepen is, 1 Samuel 28:15 : Waarom hebt gij mij onrustig gemaakt, mij doende opkomen?

Voor ons blijkt hieruit dat het een boze geest was, die Samuël voorstelde, want (zoals bisschop Patrick opmerkt) het is niet in de macht van toveressen om de rust van Godvruchtigen te storen, hen terug te brengen in deze wereld, wanneer hun dit behaagt: en de ware Samuël zou ook nooit zo'n macht van de toverij erkend hebben, maar voor Saul was dit een gepaste list van Satan om hulde en eerbied van hem te verkrijgen, hem een hogen dunk te geven van de macht van de waarzeggerij, en hem alzo geheel en al in des duivels net te verstrikken.

II. Saul doet zijn beklag aan deze nagebootsten Samuël, hem voor de waren houdende en het is een zeer treurige klacht: Ik ben zeer beangstigd, want de Filistijnen krijgen tegen mij, hen zou ik echter gerust kunnen tegentreden, indien ik slechts de tekenen had, dat God met mij is, maar, helaas, God is van mij geweken.

Hij heeft niet geklaagd over dit wijken van God van hem v r hij er in moeilijkheid en benauwdheid door kwam, voordat de Filistijnen tegen hem krijgden, en dan begint hij over Gods wijken van hem te klagen. Hij, die in zijn voorspoed niet naar God gevraagd heeft, vond het in zijn tegenspoed hard, dat God hem niet antwoordde, generlei acht sloeg op zijn vragen, hetzij door dromen of door profeten.

Hij heeft noch zelf geantwoord, noch hem door Zijn boden een antwoord gezonden. Hij erkent niet als een boeteling, Gods rechtvaardigheid hierin, maar als een verwoed man vaart hij uit tegen God als onvriendelijk, en wendt hij zich van Hem af, daarom heb ik u geroepen, alsof Samuël, een dienstknecht Gods, gunst zou bewijzen aan hen, op wie God vertoornd is, of alsof een dode profeet hem meer van dienst kon zijn dan de levenden.

Hieruit zou men opmaken dat hij werkelijk begeerde de duivel te ontmoeten, en niemand anders verwachtte (hoewel onder de dekmantel van Samuëls naam) want hij begeert anderen raad dan van God, dus van de duivel, die Gods mededinger is. "God verstoot mij, daarom kom ik tot u". "Flectere si nequeo superos, Adheronta movebo-Faal ik met de hemel, dan zal ik welslagen bij de hel."

III. Het is schrale troost, die deze boze geest in Samuëls mantel aan Saul geeft, blijkbaar is het zijn doel om hem tot wanhoop en zelfmoord te brengen. Indien het de ware Samuël was geweest, dan zou hij, toen Saul begeerde dat hem gezegd zou worden wat hij doen moest, hem gezegd hebben zich te bekeren, zich met God te verzoenen, en David uit zijn ballingschap terug te roepen, en hem gezegd hebben, dat hij aldus mocht hopen genade van God te verkrijgen, maar inplaats hiervan stelt hij zijn geval voor als hulpeloos en hopeloos, behandelde hij hem zoals hij Judas behandeld heeft, van wie hij eerst de verleider, en toen de pijniger was, hem eerst bewoog zijn Meester te verraden, en daarna zich te verhangen.

1. Hij werpt hem zijn tegenwoordige benauwdheid voor de voeten, 1 Samuel 28:16, zegt hem dat God niet slechts van hem geweken is, maar dat Hij zijn vijand is geworden, en dus geen troostrijk antwoord van hem moet verwachten. Waarom vraagt gij mij toch? Hoe kan ik uw vriend zijn als God uw vijand is, of uw raadsman als Hij u verlaten heeft?"

2. Hij werpt hem voor de voeten dat David gezalfd is voor het koninkrijk, 1 Samuel 28:17. Hij kon geen snaar hebben aangeraakt, die onaangenamer in Sauls oren klonk dan deze. Er wordt niets gezegd om hem met David te verzoenen, maar alles strekt om hem nog meer tegen David te verbitteren, en de breuk wijder te maken.

Om hem echter te doen geloven dat hij Samuël was, zegt hij wat God door hem gesproken heeft. De duivel weet aan zijn spreken een tint van Godsdienst te geven en kan aan valse apostelen leren zich te veranderen in apostelen van Christus en hun taal na te bootsen. Zij, die gebruik maken van toverijen en bezweringen en ter verdediging er van aanvoeren dat zij er niets dan goeds in vinden moeten gedenken welke goede woorden de duivel hier gebruikt heeft! maar met hoe boosaardig een bedoeling.

3. Hij verwijt hem zijn ongehoorzaamheid aan het gebod van God, daar hij de Amalekieten heeft gespaard, 1 Samuel 28:18. Satan had hem geholpen om die zonde te bemantelen en te verontschuldigen, toen Samuël hem tot berouw er over zocht te brengen, maar nu verzwaart hij haar ten einde hem aan Gods genade te doen wanhopen. Zie wat zij er mee winnen, die naar Satans verzoekingen luisteren. Hijzelf zal hun beschuldiger zijn en over hen juichen. En zie op wie zij gelijken, die anderen tot kwaad verlokken, en het hun verwijten als het gedaan is.

4. Hij voorzegt zijn naderend verderf, 1 Samuel 28:19. Dat zijn leger door de Filistijnen verslagen zal worden. Dit wordt tweemaal gezegd. De HEERE zal ook Israël met u in de hand der Filistijnen geven, en morgen zult gij en uw zonen bij mij zijn, ook zal de HEERE het legervan Israël in de hand der Filistijnen geven.

Dit kon hij voorzien door de meerderheid van de Filistijnen in sterkte en aantal, de zwakheid van de heirscharen Israëls, Sauls angst, en inzonderheid hierdoor dat God van hen geweken was.

Om echter een waar profeet voor te stellen schrijft hij het telkens en nogmaals toe aan God, de Heere zal het doen. Dat hij en zijn zonen in de veldslag gedood zullen worden. Morgen, dat is: binnen zeer korte tijd (en onderstellende dat het nu na middernacht was, zie ik niet in dat het niet in letterlijke zin voor de volgende dag genomen kan worden, de volgende dag na die welke nu begon) zult gij en uw zonen bij mij zijn dat is in het dodenrijk, afgescheiden van het lichaam.

Indien dit de echte Samuël was geweest, hij zou het niet hebben kunnen voorzeggen, tenzij de Heere het hem had geopenbaard, en hoewel het een boze geest was God kon het door hem laten voorzeggen, zoals wij lezen van een boze geest, die Achabs val voorzag en er het middel toe was te Ramoth in Gilead, 1 Kings 22:20 en verv, gelijk misschien deze boze geest onder Gods toelating het was voor Sauls verderf.

Die boze geest heeft Achab gevleid, deze heeft Saul verschrikt beide deden het om hen te doen vallen, zo ongelukkig zijn zij, die onder Satans macht zijn want hetzij dat hij verstoord is of lacht, zo is er toch geen rust.

Verzen 15-19

1 Samuël 28:15-19

Wij hebben hier het gesprek tussen Saul en Satan. Saul kwam vermomd, 1 Samuel 28:8, maar Satan heeft hem spoedig ontdekt, 1 Samuel 28:12. Satan komt vermomd, hij heeft zich vermomd met Samuëls mantel, maar Saul kan hem niet ontdekken.

Dat is ons nadeel bij ons worstelen met de machten van de duisternis van deze eeuw, dat zij ons kennen, terwijl wij onbekend zijn met hun listen.

I. De verschijning, die Samuël voorstelde, vraagt waarom hij geroepen is, 1 Samuel 28:15 : Waarom hebt gij mij onrustig gemaakt, mij doende opkomen?

Voor ons blijkt hieruit dat het een boze geest was, die Samuël voorstelde, want (zoals bisschop Patrick opmerkt) het is niet in de macht van toveressen om de rust van Godvruchtigen te storen, hen terug te brengen in deze wereld, wanneer hun dit behaagt: en de ware Samuël zou ook nooit zo'n macht van de toverij erkend hebben, maar voor Saul was dit een gepaste list van Satan om hulde en eerbied van hem te verkrijgen, hem een hogen dunk te geven van de macht van de waarzeggerij, en hem alzo geheel en al in des duivels net te verstrikken.

II. Saul doet zijn beklag aan deze nagebootsten Samuël, hem voor de waren houdende en het is een zeer treurige klacht: Ik ben zeer beangstigd, want de Filistijnen krijgen tegen mij, hen zou ik echter gerust kunnen tegentreden, indien ik slechts de tekenen had, dat God met mij is, maar, helaas, God is van mij geweken.

Hij heeft niet geklaagd over dit wijken van God van hem v r hij er in moeilijkheid en benauwdheid door kwam, voordat de Filistijnen tegen hem krijgden, en dan begint hij over Gods wijken van hem te klagen. Hij, die in zijn voorspoed niet naar God gevraagd heeft, vond het in zijn tegenspoed hard, dat God hem niet antwoordde, generlei acht sloeg op zijn vragen, hetzij door dromen of door profeten.

Hij heeft noch zelf geantwoord, noch hem door Zijn boden een antwoord gezonden. Hij erkent niet als een boeteling, Gods rechtvaardigheid hierin, maar als een verwoed man vaart hij uit tegen God als onvriendelijk, en wendt hij zich van Hem af, daarom heb ik u geroepen, alsof Samuël, een dienstknecht Gods, gunst zou bewijzen aan hen, op wie God vertoornd is, of alsof een dode profeet hem meer van dienst kon zijn dan de levenden.

Hieruit zou men opmaken dat hij werkelijk begeerde de duivel te ontmoeten, en niemand anders verwachtte (hoewel onder de dekmantel van Samuëls naam) want hij begeert anderen raad dan van God, dus van de duivel, die Gods mededinger is. "God verstoot mij, daarom kom ik tot u". "Flectere si nequeo superos, Adheronta movebo-Faal ik met de hemel, dan zal ik welslagen bij de hel."

III. Het is schrale troost, die deze boze geest in Samuëls mantel aan Saul geeft, blijkbaar is het zijn doel om hem tot wanhoop en zelfmoord te brengen. Indien het de ware Samuël was geweest, dan zou hij, toen Saul begeerde dat hem gezegd zou worden wat hij doen moest, hem gezegd hebben zich te bekeren, zich met God te verzoenen, en David uit zijn ballingschap terug te roepen, en hem gezegd hebben, dat hij aldus mocht hopen genade van God te verkrijgen, maar inplaats hiervan stelt hij zijn geval voor als hulpeloos en hopeloos, behandelde hij hem zoals hij Judas behandeld heeft, van wie hij eerst de verleider, en toen de pijniger was, hem eerst bewoog zijn Meester te verraden, en daarna zich te verhangen.

1. Hij werpt hem zijn tegenwoordige benauwdheid voor de voeten, 1 Samuel 28:16, zegt hem dat God niet slechts van hem geweken is, maar dat Hij zijn vijand is geworden, en dus geen troostrijk antwoord van hem moet verwachten. Waarom vraagt gij mij toch? Hoe kan ik uw vriend zijn als God uw vijand is, of uw raadsman als Hij u verlaten heeft?"

2. Hij werpt hem voor de voeten dat David gezalfd is voor het koninkrijk, 1 Samuel 28:17. Hij kon geen snaar hebben aangeraakt, die onaangenamer in Sauls oren klonk dan deze. Er wordt niets gezegd om hem met David te verzoenen, maar alles strekt om hem nog meer tegen David te verbitteren, en de breuk wijder te maken.

Om hem echter te doen geloven dat hij Samuël was, zegt hij wat God door hem gesproken heeft. De duivel weet aan zijn spreken een tint van Godsdienst te geven en kan aan valse apostelen leren zich te veranderen in apostelen van Christus en hun taal na te bootsen. Zij, die gebruik maken van toverijen en bezweringen en ter verdediging er van aanvoeren dat zij er niets dan goeds in vinden moeten gedenken welke goede woorden de duivel hier gebruikt heeft! maar met hoe boosaardig een bedoeling.

3. Hij verwijt hem zijn ongehoorzaamheid aan het gebod van God, daar hij de Amalekieten heeft gespaard, 1 Samuel 28:18. Satan had hem geholpen om die zonde te bemantelen en te verontschuldigen, toen Samuël hem tot berouw er over zocht te brengen, maar nu verzwaart hij haar ten einde hem aan Gods genade te doen wanhopen. Zie wat zij er mee winnen, die naar Satans verzoekingen luisteren. Hijzelf zal hun beschuldiger zijn en over hen juichen. En zie op wie zij gelijken, die anderen tot kwaad verlokken, en het hun verwijten als het gedaan is.

4. Hij voorzegt zijn naderend verderf, 1 Samuel 28:19. Dat zijn leger door de Filistijnen verslagen zal worden. Dit wordt tweemaal gezegd. De HEERE zal ook Israël met u in de hand der Filistijnen geven, en morgen zult gij en uw zonen bij mij zijn, ook zal de HEERE het legervan Israël in de hand der Filistijnen geven.

Dit kon hij voorzien door de meerderheid van de Filistijnen in sterkte en aantal, de zwakheid van de heirscharen Israëls, Sauls angst, en inzonderheid hierdoor dat God van hen geweken was.

Om echter een waar profeet voor te stellen schrijft hij het telkens en nogmaals toe aan God, de Heere zal het doen. Dat hij en zijn zonen in de veldslag gedood zullen worden. Morgen, dat is: binnen zeer korte tijd (en onderstellende dat het nu na middernacht was, zie ik niet in dat het niet in letterlijke zin voor de volgende dag genomen kan worden, de volgende dag na die welke nu begon) zult gij en uw zonen bij mij zijn dat is in het dodenrijk, afgescheiden van het lichaam.

Indien dit de echte Samuël was geweest, hij zou het niet hebben kunnen voorzeggen, tenzij de Heere het hem had geopenbaard, en hoewel het een boze geest was God kon het door hem laten voorzeggen, zoals wij lezen van een boze geest, die Achabs val voorzag en er het middel toe was te Ramoth in Gilead, 1 Kings 22:20 en verv, gelijk misschien deze boze geest onder Gods toelating het was voor Sauls verderf.

Die boze geest heeft Achab gevleid, deze heeft Saul verschrikt beide deden het om hen te doen vallen, zo ongelukkig zijn zij, die onder Satans macht zijn want hetzij dat hij verstoord is of lacht, zo is er toch geen rust.

Verzen 20-25

1 Samuël 28:20-25

Hier wordt ons meegedeeld hoe Saul de ontzettende boodschap ontving van de geest die hij geraadpleegd had. Hij verlangde dat hem gezegd zou worden wat hij doen moest, 1 Samuel 28:15, maar hem wordt alleen gezegd wat hij niet gedaan heeft en wat er aan hem gedaan zal worden. Zij, die goede raad en troost verwachten anders dan van God en in de weg van Zijn inzettingen, zullen even ellendig teleurgesteld worden als Saul hier was.

Merk op:

I. Hoe hij bezweek onder de last, 1 Samuel 28:20. Hij was werkelijk niet in staat hem te dragen, daar hij de hele dag tevoren niets gegeten had, en ook in die nacht niet, hij kwam vastende uit het leger, en bleef vasten, niet uit gebrek aan voedsel, maar uit gebrek aan eetlust.

Zijn vrees voor de macht van de Filistijnen, 1 Samuel 28:5, benam hem de eetlust, of misschien heeft de strijd met zijn eigen geweten, nadat de gedachte bij hem was opgekomen om de toveres te raadplegen, hem zelfs een afkeer doen hebben van het nodige voedsel, hoe smakelijk dit ook was.

Dit maakte hem tot een gemakkelijke prooi van deze nieuwe verschrikking, die hem nu als een gewapend man is overkomen. Toen viel Saul haastelijk ter aarde, zo lang als hij was, alsof de schutters van de Filistijnen hem reeds getroffen hadden, en er was geen kracht in hem om die zware tijding met moed te dragen.

Nu had hij er genoeg van om toveressen te raadplegen, want hij vond ze ellendige vertroosters. Als God in Zijn woord verschrikking spreekt tot de zondaren, dan opent Hij hun tegelijk een deur van de hope, zo zij zich bekeren, maar zij, die zich tot de poorten van de hel wenden om hulp moeten aldaar duisternis verwachten, zonder een straal van licht.

II. Met hoeveel moeite hij er toe gebracht werd om zoveel hulp aan te nemen als nodig was, om naar zijn post in het leger weer te keren. De toveres schijnt Saul met de geest alleen te hebben gelaten, om nog verder met hem te spreken, maar hem misschien horende vallen en kermen, en bemerkende dat hij in doodsangst was, 1 Samuel 28:21, ging zij tot hem, en drong hem om enig voedsel te gebruiken, ten einde instaat te zijn haar huis te verlaten, vrezende dat, zo hij ziek mocht worden, en inzonderheid indien hij er mocht sterven, zij als verraderes gestraft zou worden, al was zij er dan ook aan ontkomen om als toveres te worden gestraft. Waarschijnlijk maakte dit, maar geen gevoel van vriendelijkheid, haar zo zorgzaam om hem te helpen. In welk een treurige toestand heeft hij zich gebracht, om zo ellendig een troosteres nodig te hebben!

1. Zij drong zeer bij hem aan om enig voedsel tot zich te nemen, zij voert aan, 1 Samuel 28:21, dat zij van zijn stem gehoorzaam is geweest met gevaar van haar leven, waarom zou hij dan niet naar haar stem horen tot behoud van zijn leven, 1 Samuel 28:22.

Zij had een vet kalf bij de hand, (en het woord betekent een kalf, dat gebruikt werd om koren uit te treden, en daarom moeilijk gemist kon worden) dit bereidde zij voor zijn onthaal, 1 Samuel 28:24. Josephus weidt uit in lof over de beleefdheid en buitengewone milddadigheid van deze vrouw, en prijst het aan als een voorbeeld van medelijden met hen, die in benauwdheid zijn, en haar bereidwilligheid om hun te hulp te komen, zonder enigerlei vooruitzicht om er voor beloond te worden.

2. Hij toonde er zich zeer afkerig van: hij weigerde het, en zeide: ik zal niet eten, 1 Samuel 28:23, liever in stilte van honger willende sterven, dan met ere door het zwaard. Indien hij geleden had door uitputting van lichaamskracht, dan zou voedsel hem hebben kunnen helpen, maar, helaas, zijn toestand was buiten het bereik van zodanige hulp. Wat helpen weltoebereide spijzen voor een gewonde consciëntie? Die liedekens zingt bij een treurig hart is als edik op salpeter, even onaangenaam en even weinig welkom.

3. Met behulp van zijn knechten heeft de vrouw ten laatste overmocht om hem, tegen zijn zin, enig voedsel te doen gebruiken.

Niet met geweld maar door vriendelijke raad hielden zij bij hem aan, 1 Samuel 28:23, dwongen zij hem, en in geen andere betekenis dan in die van vriendelijke drang moeten wij de woorden verstaan in de gelijkenis: dwing hen om in te komen, Luke 14:23.

Hoe krachtig zijn de rechte redenen, als de mensen er door gedrongen worden tot hetgeen in hun belang is! Job 6:25. Saul werd er enigszins door verkwikt, zodat hij en zijn dienstknechten, nadat zij gegeten hadden, opstonden en weggingen, voordat het dag was, 1 Samuel 28:25, om zich heen te spoeden naar hun zaken, en opdat men hen niet uit zo'n ergerlijk huis zou zien komen.

Josephus bewondert hier de dapperheid en grootmoedigheid van Saul, daar hij, hoewel verzekerd zijnde dat hij beide zijn eer en zijn leven zal verliezen, toch zijn leger niet heeft willen verlaten, maar vastberaden naar het kamp terugkeerde, en gereed was voor de strijd.

Ik verwonder mij meer over de hardheid van zijn hart, dat hij zich niet nogmaals tot God heeft begeven, zich niet tot Hem heeft gewend met berouw en gebed, in de hoop van tenminste nog uitstel te verkrijgen, maar wanhopig zijn verderf tegemoet liep.

Misschien was hij, nu woede en afgunst zich ten uiterste meester van hem hebben gemaakt, ook te meer verzoend met zijn hard lot, nu hem gezegd was dat zijn zonen, onder wie ook Jonathan, die hij haatte wegens zijn genegenheid voor David, met hem zullen sterven.

Indien hij moet vallen, dan was er hem niets aan gelegen dat verwoesting kwam over zijn geslacht en zijn koninkrijk, hopende dat dit zoveel erger zou zijn voor zijn opvolger, "emou thanontos gaia michtetoo puri, ik bekommer er mij niet om, dat de wereld in brand gaat", als ik er niet meer ben.

Hij bad niet, zoals David: "Laat Uwe hand tegen mij zijn, maar niet tegen Uw volk."

Verzen 20-25

1 Samuël 28:20-25

Hier wordt ons meegedeeld hoe Saul de ontzettende boodschap ontving van de geest die hij geraadpleegd had. Hij verlangde dat hem gezegd zou worden wat hij doen moest, 1 Samuel 28:15, maar hem wordt alleen gezegd wat hij niet gedaan heeft en wat er aan hem gedaan zal worden. Zij, die goede raad en troost verwachten anders dan van God en in de weg van Zijn inzettingen, zullen even ellendig teleurgesteld worden als Saul hier was.

Merk op:

I. Hoe hij bezweek onder de last, 1 Samuel 28:20. Hij was werkelijk niet in staat hem te dragen, daar hij de hele dag tevoren niets gegeten had, en ook in die nacht niet, hij kwam vastende uit het leger, en bleef vasten, niet uit gebrek aan voedsel, maar uit gebrek aan eetlust.

Zijn vrees voor de macht van de Filistijnen, 1 Samuel 28:5, benam hem de eetlust, of misschien heeft de strijd met zijn eigen geweten, nadat de gedachte bij hem was opgekomen om de toveres te raadplegen, hem zelfs een afkeer doen hebben van het nodige voedsel, hoe smakelijk dit ook was.

Dit maakte hem tot een gemakkelijke prooi van deze nieuwe verschrikking, die hem nu als een gewapend man is overkomen. Toen viel Saul haastelijk ter aarde, zo lang als hij was, alsof de schutters van de Filistijnen hem reeds getroffen hadden, en er was geen kracht in hem om die zware tijding met moed te dragen.

Nu had hij er genoeg van om toveressen te raadplegen, want hij vond ze ellendige vertroosters. Als God in Zijn woord verschrikking spreekt tot de zondaren, dan opent Hij hun tegelijk een deur van de hope, zo zij zich bekeren, maar zij, die zich tot de poorten van de hel wenden om hulp moeten aldaar duisternis verwachten, zonder een straal van licht.

II. Met hoeveel moeite hij er toe gebracht werd om zoveel hulp aan te nemen als nodig was, om naar zijn post in het leger weer te keren. De toveres schijnt Saul met de geest alleen te hebben gelaten, om nog verder met hem te spreken, maar hem misschien horende vallen en kermen, en bemerkende dat hij in doodsangst was, 1 Samuel 28:21, ging zij tot hem, en drong hem om enig voedsel te gebruiken, ten einde instaat te zijn haar huis te verlaten, vrezende dat, zo hij ziek mocht worden, en inzonderheid indien hij er mocht sterven, zij als verraderes gestraft zou worden, al was zij er dan ook aan ontkomen om als toveres te worden gestraft. Waarschijnlijk maakte dit, maar geen gevoel van vriendelijkheid, haar zo zorgzaam om hem te helpen. In welk een treurige toestand heeft hij zich gebracht, om zo ellendig een troosteres nodig te hebben!

1. Zij drong zeer bij hem aan om enig voedsel tot zich te nemen, zij voert aan, 1 Samuel 28:21, dat zij van zijn stem gehoorzaam is geweest met gevaar van haar leven, waarom zou hij dan niet naar haar stem horen tot behoud van zijn leven, 1 Samuel 28:22.

Zij had een vet kalf bij de hand, (en het woord betekent een kalf, dat gebruikt werd om koren uit te treden, en daarom moeilijk gemist kon worden) dit bereidde zij voor zijn onthaal, 1 Samuel 28:24. Josephus weidt uit in lof over de beleefdheid en buitengewone milddadigheid van deze vrouw, en prijst het aan als een voorbeeld van medelijden met hen, die in benauwdheid zijn, en haar bereidwilligheid om hun te hulp te komen, zonder enigerlei vooruitzicht om er voor beloond te worden.

2. Hij toonde er zich zeer afkerig van: hij weigerde het, en zeide: ik zal niet eten, 1 Samuel 28:23, liever in stilte van honger willende sterven, dan met ere door het zwaard. Indien hij geleden had door uitputting van lichaamskracht, dan zou voedsel hem hebben kunnen helpen, maar, helaas, zijn toestand was buiten het bereik van zodanige hulp. Wat helpen weltoebereide spijzen voor een gewonde consciëntie? Die liedekens zingt bij een treurig hart is als edik op salpeter, even onaangenaam en even weinig welkom.

3. Met behulp van zijn knechten heeft de vrouw ten laatste overmocht om hem, tegen zijn zin, enig voedsel te doen gebruiken.

Niet met geweld maar door vriendelijke raad hielden zij bij hem aan, 1 Samuel 28:23, dwongen zij hem, en in geen andere betekenis dan in die van vriendelijke drang moeten wij de woorden verstaan in de gelijkenis: dwing hen om in te komen, Luke 14:23.

Hoe krachtig zijn de rechte redenen, als de mensen er door gedrongen worden tot hetgeen in hun belang is! Job 6:25. Saul werd er enigszins door verkwikt, zodat hij en zijn dienstknechten, nadat zij gegeten hadden, opstonden en weggingen, voordat het dag was, 1 Samuel 28:25, om zich heen te spoeden naar hun zaken, en opdat men hen niet uit zo'n ergerlijk huis zou zien komen.

Josephus bewondert hier de dapperheid en grootmoedigheid van Saul, daar hij, hoewel verzekerd zijnde dat hij beide zijn eer en zijn leven zal verliezen, toch zijn leger niet heeft willen verlaten, maar vastberaden naar het kamp terugkeerde, en gereed was voor de strijd.

Ik verwonder mij meer over de hardheid van zijn hart, dat hij zich niet nogmaals tot God heeft begeven, zich niet tot Hem heeft gewend met berouw en gebed, in de hoop van tenminste nog uitstel te verkrijgen, maar wanhopig zijn verderf tegemoet liep.

Misschien was hij, nu woede en afgunst zich ten uiterste meester van hem hebben gemaakt, ook te meer verzoend met zijn hard lot, nu hem gezegd was dat zijn zonen, onder wie ook Jonathan, die hij haatte wegens zijn genegenheid voor David, met hem zullen sterven.

Indien hij moet vallen, dan was er hem niets aan gelegen dat verwoesting kwam over zijn geslacht en zijn koninkrijk, hopende dat dit zoveel erger zou zijn voor zijn opvolger, "emou thanontos gaia michtetoo puri, ik bekommer er mij niet om, dat de wereld in brand gaat", als ik er niet meer ben.

Hij bad niet, zoals David: "Laat Uwe hand tegen mij zijn, maar niet tegen Uw volk."

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-28.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile