Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Johannes 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 JOHANNES 4

In dit hoofdstuk vermaant de apostel tot het beproeven van de geesten, 1 John 4:1, geeft een middel voor dat beproeven aan, 1 John 4:2, 1 John 4:3, toont aan wie van de wereld en wie van God zijn, 1 John 4:4, dringt aan op Christelijke liefde op verscheidene gronden, 1 John 4:7, beschrijft onze liefde tot God en haar uitwerking, 1 John 4:17.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 JOHANNES 4

In dit hoofdstuk vermaant de apostel tot het beproeven van de geesten, 1 John 4:1, geeft een middel voor dat beproeven aan, 1 John 4:2, 1 John 4:3, toont aan wie van de wereld en wie van God zijn, 1 John 4:4, dringt aan op Christelijke liefde op verscheidene gronden, 1 John 4:7, beschrijft onze liefde tot God en haar uitwerking, 1 John 4:17.

Verzen 1-3

1 Johannes 4:1-3

Nadat de apostel gezegd heeft dat wij door den Geest, dien Hij ons gegeven heeft, weten dat God met en in ons blijft, toont hij aan dat die Geest kan onderscheiden worden van andere geesten, die in de wereld verschijnen.

I. Hij roept de discipelen, aan welken hij schrijft, op tot oplettendheid en gestreng onderzoek omtrent de geesten en geestelijke belijders, die verschenen zijn.

1. Tot oplettendheid. Geliefden, gelooft niet een iegelijk geest, let niet op, vertrouwt niet, volgt niet, ieder die voorgeeft den Geest van God te hebben, of elke belijder van gezicht, of ingeving of openbaring, als van God. De waarheid is de oorzaak van nabootsing en verkeerde voorstelling, er zijn wezenlijke mededelingen van den goddelijken Geest geweest, en daarom wenden anderen ze voor. God gaat den eigen weg van Zijn wijsheid en goedheid, ofschoon die er aan blootstaat om misbruikt te worden, Hij heeft geïnspireerde leraren aan de wereld gezonden en ons een bovennatuurlijke openbaring gegeven, ofschoon anderen zo boos en aanmatigend zijn om die na te bootsen. Ieder, die voorgeeft den Geest Gods te hebben, of door dien Geest geïnspireerd en buitengewoon verlicht te worden, moet niet geloofd worden. Er was een tijd dat de geestelijke mens (de man van den Geest, die daar grote drukte van maakte en op den Geest zich beroemde) onzinnig was, Hosea 9:7).

2. Tot gestreng onderzoek, tot onderzoek van de aanspraken, die op den Geest gelegd worden. Maar beproeft de geesten of zij uit God zijn, 1 John 4:1. God heeft in deze laatste dagen van Zijnen Geest in de wereld gegeven, maar niet aan allen, die zeggen dat zij er van voorzien zijn, den discipelen wordt vergund een oordeel des onderscheids toe te passen, om te weten welke geesten moeten geloofd en in de zaken van den godsdienst vertrouwd worden. Er wordt een goede reden gegeven voor dit onderzoek. Want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld, 1 John 4:1. Daar was in den tijd van de verschijning onzes Zaligmakers in de wereld een algemene verwachting onder de Joden van een Verlosser van Israël, en de vernedering, geestelijke hervorming en het lijden van onzen Zaligmaker werden genomen als een vooroordeel tegen Hem. En toen werden anderen aangespoord om zich als profeten en messiassen in Israël op te werpen, volgens de voorzegging van onzen Zaligmaker, Matthew 24:23, Matthew 24:24. Het moet ons niet vreemd voorkomen, dat valse leraren zich opwerpen in de gemeente, want zo ging het reeds in de dagen der apostelen. Vreeslijk is de geest van verblinding, en treurig is het dat mensen zich voordoen als profeten en geïnspireerde leraars, die het in het minst niet zijn.

II. Hij geeft een middel aan de hand, waardoor de discipelen deze geesten kunnen beproeven. Deze geesten werpen zich op tot profeten, doctoren, alleenheersers in den godsdienst, en zo konden zij door hun leer meegesleept worden. De proef, waardoor zij moesten onderzocht worden in die dagen en in dat deel der wereld (want in verschillende tijden, landen en gemeenten is ook de toetssteen verschillend) moest zijn: Hieraan kent gij den Geest van God, alle geest, die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God, 1 John 4:2. Of: die Jezus Christus belijdt, die in het vlees kwam. Jezus Christus moet beleden worden als de Zoon van God, het eeuwige leven en het Woord, dat van den beginne bij den Vader was, als de Zoon van God, die in onze menselijke natuur verscheen en daarin te Jeruzalem leed en stierf. Hij, die dat belijdt en verkondigt, uit een hiertoe bovennatuurlijk onderwezen en verlicht verstand, doet zulks door den Geest Gods, want God is de oorsprong van dat licht. Maar daarentegen: Alle geest, die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is (of: Jezus Christus, die in het vlees kwam) die is uit God niet, 1 John 4:3. God heeft zoveel getuigenis gegeven aan Jezus Christus, die kort-geleden in de wereld was en in het vlees (in een lichaam van vlees als het onze) rondwandelde, ofschoon Hij nu in den hemel is, dat ge u volkomen er van verzekerd kunt houden, dat elke aandrift of voorgewende ingeving, die dit tegenspreekt, niet uit den hemel en van God kan komen. De hoofdsom van den geopenbaarden godsdienst is samengevat in de leer betreffende Christus en Zijne bediening. Wij zien dus hier de toeneming van een stelselmatig verzet tegen Hem. Maar dit is de geest van den antichrist, welken gij gehoord hebt dat komen zal, en hij is nu alrede in de wereld, 1 John 4:3. Het was voorgekend bij God, dat antichristen zouden opstaan, en anti-christelijke geesten zich tegen Zijn Geest en waarheid zouden verzetten, het was evenzeer bij Hem voorgekend, dat een voorname antichrist zou opstaan en een langen, hardnekkigen oorlog aanbinden tegen den Christus Gods, Zijn instellingen, Zijn eer en Zijn koninkrijk in de wereld. Deze grote antichrist zou zijn weg gebaand en zijn verschijning vergemakkelijkt krijgen door andere kleinere antichristen en door den geest der dwaling, voor hem werkende en de geesten der mensen geschikt makend. De anti-christelijke geest begon zijn werk bijtijds, reeds in de dagen der apostelen. Vreeslijk en ondoorgrondelijk is het oordeel Gods, dat mensen kunnen overgegeven worden aan een anti-christelijke geest en aan zulke duisternis en begoocheling, dat zij zich stellen tegenover den Zoon van God en tegen alle getuigenis, dat de Vader aan den Zoon gegeven heeft. Maar wij zijn vooruit gewaarschuwd, dat zulke tegenstand zou komen, wij moeten er ons daarom niet verslagen door gevoelen, hoe meer wij zien dat de woorden van Christus in vervulling treden, des te meer moeten wij bevestigd worden in hun waarheid.

Verzen 1-3

1 Johannes 4:1-3

Nadat de apostel gezegd heeft dat wij door den Geest, dien Hij ons gegeven heeft, weten dat God met en in ons blijft, toont hij aan dat die Geest kan onderscheiden worden van andere geesten, die in de wereld verschijnen.

I. Hij roept de discipelen, aan welken hij schrijft, op tot oplettendheid en gestreng onderzoek omtrent de geesten en geestelijke belijders, die verschenen zijn.

1. Tot oplettendheid. Geliefden, gelooft niet een iegelijk geest, let niet op, vertrouwt niet, volgt niet, ieder die voorgeeft den Geest van God te hebben, of elke belijder van gezicht, of ingeving of openbaring, als van God. De waarheid is de oorzaak van nabootsing en verkeerde voorstelling, er zijn wezenlijke mededelingen van den goddelijken Geest geweest, en daarom wenden anderen ze voor. God gaat den eigen weg van Zijn wijsheid en goedheid, ofschoon die er aan blootstaat om misbruikt te worden, Hij heeft geïnspireerde leraren aan de wereld gezonden en ons een bovennatuurlijke openbaring gegeven, ofschoon anderen zo boos en aanmatigend zijn om die na te bootsen. Ieder, die voorgeeft den Geest Gods te hebben, of door dien Geest geïnspireerd en buitengewoon verlicht te worden, moet niet geloofd worden. Er was een tijd dat de geestelijke mens (de man van den Geest, die daar grote drukte van maakte en op den Geest zich beroemde) onzinnig was, Hosea 9:7).

2. Tot gestreng onderzoek, tot onderzoek van de aanspraken, die op den Geest gelegd worden. Maar beproeft de geesten of zij uit God zijn, 1 John 4:1. God heeft in deze laatste dagen van Zijnen Geest in de wereld gegeven, maar niet aan allen, die zeggen dat zij er van voorzien zijn, den discipelen wordt vergund een oordeel des onderscheids toe te passen, om te weten welke geesten moeten geloofd en in de zaken van den godsdienst vertrouwd worden. Er wordt een goede reden gegeven voor dit onderzoek. Want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld, 1 John 4:1. Daar was in den tijd van de verschijning onzes Zaligmakers in de wereld een algemene verwachting onder de Joden van een Verlosser van Israël, en de vernedering, geestelijke hervorming en het lijden van onzen Zaligmaker werden genomen als een vooroordeel tegen Hem. En toen werden anderen aangespoord om zich als profeten en messiassen in Israël op te werpen, volgens de voorzegging van onzen Zaligmaker, Matthew 24:23, Matthew 24:24. Het moet ons niet vreemd voorkomen, dat valse leraren zich opwerpen in de gemeente, want zo ging het reeds in de dagen der apostelen. Vreeslijk is de geest van verblinding, en treurig is het dat mensen zich voordoen als profeten en geïnspireerde leraars, die het in het minst niet zijn.

II. Hij geeft een middel aan de hand, waardoor de discipelen deze geesten kunnen beproeven. Deze geesten werpen zich op tot profeten, doctoren, alleenheersers in den godsdienst, en zo konden zij door hun leer meegesleept worden. De proef, waardoor zij moesten onderzocht worden in die dagen en in dat deel der wereld (want in verschillende tijden, landen en gemeenten is ook de toetssteen verschillend) moest zijn: Hieraan kent gij den Geest van God, alle geest, die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God, 1 John 4:2. Of: die Jezus Christus belijdt, die in het vlees kwam. Jezus Christus moet beleden worden als de Zoon van God, het eeuwige leven en het Woord, dat van den beginne bij den Vader was, als de Zoon van God, die in onze menselijke natuur verscheen en daarin te Jeruzalem leed en stierf. Hij, die dat belijdt en verkondigt, uit een hiertoe bovennatuurlijk onderwezen en verlicht verstand, doet zulks door den Geest Gods, want God is de oorsprong van dat licht. Maar daarentegen: Alle geest, die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is (of: Jezus Christus, die in het vlees kwam) die is uit God niet, 1 John 4:3. God heeft zoveel getuigenis gegeven aan Jezus Christus, die kort-geleden in de wereld was en in het vlees (in een lichaam van vlees als het onze) rondwandelde, ofschoon Hij nu in den hemel is, dat ge u volkomen er van verzekerd kunt houden, dat elke aandrift of voorgewende ingeving, die dit tegenspreekt, niet uit den hemel en van God kan komen. De hoofdsom van den geopenbaarden godsdienst is samengevat in de leer betreffende Christus en Zijne bediening. Wij zien dus hier de toeneming van een stelselmatig verzet tegen Hem. Maar dit is de geest van den antichrist, welken gij gehoord hebt dat komen zal, en hij is nu alrede in de wereld, 1 John 4:3. Het was voorgekend bij God, dat antichristen zouden opstaan, en anti-christelijke geesten zich tegen Zijn Geest en waarheid zouden verzetten, het was evenzeer bij Hem voorgekend, dat een voorname antichrist zou opstaan en een langen, hardnekkigen oorlog aanbinden tegen den Christus Gods, Zijn instellingen, Zijn eer en Zijn koninkrijk in de wereld. Deze grote antichrist zou zijn weg gebaand en zijn verschijning vergemakkelijkt krijgen door andere kleinere antichristen en door den geest der dwaling, voor hem werkende en de geesten der mensen geschikt makend. De anti-christelijke geest begon zijn werk bijtijds, reeds in de dagen der apostelen. Vreeslijk en ondoorgrondelijk is het oordeel Gods, dat mensen kunnen overgegeven worden aan een anti-christelijke geest en aan zulke duisternis en begoocheling, dat zij zich stellen tegenover den Zoon van God en tegen alle getuigenis, dat de Vader aan den Zoon gegeven heeft. Maar wij zijn vooruit gewaarschuwd, dat zulke tegenstand zou komen, wij moeten er ons daarom niet verslagen door gevoelen, hoe meer wij zien dat de woorden van Christus in vervulling treden, des te meer moeten wij bevestigd worden in hun waarheid.

Verzen 4-6

1 Johannes 4:4-6

In deze verzen bemoedigt de apostel de discipelen tegen de vrees voor en het gevaar van dezen verleidenden anti-christelijke geest, en dat wel door de volgende opmerkingen.

1. Hij verzekert hen van een meer goddelijk beginsel in hen: Kinderkens, gij zijt uit God, 1 John 4:4. Gij zijt Gods kleine kinderen. Wij zijn van God, 1 John 4:6. Wij zijn uit God geboren, door God onderwezen, door God gezalfd en daardoor tegen besmettelijke noodlottige verleidingen verzekerd.

2. Hij geeft hun hoop op de overwinning.

En hebt hen overwonnen, 1 John 4:4. Gij hebt totnogtoe al deze verleiders en hun verzoekingen overwonnen, en daar is goede reden om te hopen, dat gij dat verder zult doen, en zulks om deze twee redenen:

A. Er is een sterke bewaarder in u. Want Hij is meerder die in u is, dan die in de wereld is, 1 John 4:4. De Geest van God woont in u, en die Geest is sterker dan enige geest van mensen of duivelen. Het is een grote gelukzaligheid onder den invloed van den Heiligen Geest te zijn.

B. Gij zijt niet van dezelfde gemoedsgesteldheid als deze bedriegers. De Geest van God heeft uw geest geneigd naar God en den hemel, maar zij zijn van de wereld. De geest, die in hen de overhand heeft, leidt hen naar deze wereld, hun hart is aan haar gehecht, hun zoeken is de praal, het genoegen en het belang dezer wereld. En daarom spreken zij uit de wereld. Zij belijden een wereldsen Messias en Zaligmaker, zij ontwerpen een werelds koninkrijk en wereldse heerschappij, zij zorgen voor het verkrijgen van wereldse eigendommen en schatten, en vergeten dat het koninkrijk van den waren Verlosser niet van deze wereld is. Die wereldsgezindheid bezorgt hen aanhangers.

En de wereld hoort hen, 1 John 4:5. Zij worden gevolgd door dezulken als zij zelven zijn, de wereld heeft hen lief die uit haar zijn en zij hebben de wereld lief. Maar zij zijn goed op weg om verderflijke dwalingen te verwerven, die de liefde van deze verleidende wereld verkregen hebben!

3. Hij stelt hun voor ogen dat ofschoon hun gezelschap kleiner moge zijn, het des te beter is, zij bezitten meer heilige en goddelijke kennis. Die God kent, hoort ons. Hij, die de reinheid en heiligheid Gods kent, de liefde en genade Gods, de waarheid en getrouwheid Gods, het oude woord en de profetieën Gods, de tekenen en getuigenissen Gods, weet dat Hij met ons is, en hij die dat weet zal met ons blijven. Hij, die goed onderlegd is in natuurlijken godsdienst, zal des te vaster den Christelijken godsdienst aanhangen. Die God kent (in Zijn natuurlijke en zedelijke uitnemendheden, openbaringen en werken) hoort ons, 1 John 4:6. En daartegenover: die uit God niet is, hoort ons niet. Hij, die God niet kent, slaat geen acht op ons. Hij, die niet uit God geboren is, wandelt naar het ingeven van zijn natuurlijk hart en wandelt niet met ons. Hoe verder iemand van God staat-het is de ondervinding van alle eeuwen-des te verder is hij van Christus en diens getrouwe dienstknechten verwijderd, en hoe meer de mensen aan de wereld gehecht zijn, des te meer ontbloten zij zich van den geest des Christendoms. Hier is het onderscheid tussen ons en de anderen: Hieruit kennen wij den Geest der waarheid en den geest der dwaling, 1 John 4:6. Deze leer betreffende den persoon des Zaligmakers, die u van de wereld naar God leidt, is een teken van den Geest der waarheid, het tegenovergestelde is de geest der dwaling. Hoe reiner en heiliger ene leer is, des te meer reden bestaat er om te denken dat zij uit God is.

Verzen 4-6

1 Johannes 4:4-6

In deze verzen bemoedigt de apostel de discipelen tegen de vrees voor en het gevaar van dezen verleidenden anti-christelijke geest, en dat wel door de volgende opmerkingen.

1. Hij verzekert hen van een meer goddelijk beginsel in hen: Kinderkens, gij zijt uit God, 1 John 4:4. Gij zijt Gods kleine kinderen. Wij zijn van God, 1 John 4:6. Wij zijn uit God geboren, door God onderwezen, door God gezalfd en daardoor tegen besmettelijke noodlottige verleidingen verzekerd.

2. Hij geeft hun hoop op de overwinning.

En hebt hen overwonnen, 1 John 4:4. Gij hebt totnogtoe al deze verleiders en hun verzoekingen overwonnen, en daar is goede reden om te hopen, dat gij dat verder zult doen, en zulks om deze twee redenen:

A. Er is een sterke bewaarder in u. Want Hij is meerder die in u is, dan die in de wereld is, 1 John 4:4. De Geest van God woont in u, en die Geest is sterker dan enige geest van mensen of duivelen. Het is een grote gelukzaligheid onder den invloed van den Heiligen Geest te zijn.

B. Gij zijt niet van dezelfde gemoedsgesteldheid als deze bedriegers. De Geest van God heeft uw geest geneigd naar God en den hemel, maar zij zijn van de wereld. De geest, die in hen de overhand heeft, leidt hen naar deze wereld, hun hart is aan haar gehecht, hun zoeken is de praal, het genoegen en het belang dezer wereld. En daarom spreken zij uit de wereld. Zij belijden een wereldsen Messias en Zaligmaker, zij ontwerpen een werelds koninkrijk en wereldse heerschappij, zij zorgen voor het verkrijgen van wereldse eigendommen en schatten, en vergeten dat het koninkrijk van den waren Verlosser niet van deze wereld is. Die wereldsgezindheid bezorgt hen aanhangers.

En de wereld hoort hen, 1 John 4:5. Zij worden gevolgd door dezulken als zij zelven zijn, de wereld heeft hen lief die uit haar zijn en zij hebben de wereld lief. Maar zij zijn goed op weg om verderflijke dwalingen te verwerven, die de liefde van deze verleidende wereld verkregen hebben!

3. Hij stelt hun voor ogen dat ofschoon hun gezelschap kleiner moge zijn, het des te beter is, zij bezitten meer heilige en goddelijke kennis. Die God kent, hoort ons. Hij, die de reinheid en heiligheid Gods kent, de liefde en genade Gods, de waarheid en getrouwheid Gods, het oude woord en de profetieën Gods, de tekenen en getuigenissen Gods, weet dat Hij met ons is, en hij die dat weet zal met ons blijven. Hij, die goed onderlegd is in natuurlijken godsdienst, zal des te vaster den Christelijken godsdienst aanhangen. Die God kent (in Zijn natuurlijke en zedelijke uitnemendheden, openbaringen en werken) hoort ons, 1 John 4:6. En daartegenover: die uit God niet is, hoort ons niet. Hij, die God niet kent, slaat geen acht op ons. Hij, die niet uit God geboren is, wandelt naar het ingeven van zijn natuurlijk hart en wandelt niet met ons. Hoe verder iemand van God staat-het is de ondervinding van alle eeuwen-des te verder is hij van Christus en diens getrouwe dienstknechten verwijderd, en hoe meer de mensen aan de wereld gehecht zijn, des te meer ontbloten zij zich van den geest des Christendoms. Hier is het onderscheid tussen ons en de anderen: Hieruit kennen wij den Geest der waarheid en den geest der dwaling, 1 John 4:6. Deze leer betreffende den persoon des Zaligmakers, die u van de wereld naar God leidt, is een teken van den Geest der waarheid, het tegenovergestelde is de geest der dwaling. Hoe reiner en heiliger ene leer is, des te meer reden bestaat er om te denken dat zij uit God is.

Verzen 7-13

1 Johannes 4:7-13

Gelijk de Geest der waarheid gekend wordt aan Zijne leer, (en daaraan moeten de geesten beproefd worden) zo is Hij ook te kennen aan de liefde. En daarom volgt hier een sterke en vurige aanmaning tot Christelijke liefde. Geliefden, laat ons elkaar liefhebben, 1 John 4:7. De apostel wilde hen in zijne liefde verenigen, opdat hij hen met elkaar een kon doen worden door de liefde. Geliefden, ik smeek u door de liefde, welke ik u toedraag, dat gij voor elkaar ongeveinsde wederkerige liefde hebt. Deze vermaning wordt aangedrongen met een verscheidenheid van bewijsgronden.

I. De hoge en heerlijke oorsprong van de liefde. De liefde is uit God. Hij is de fontein, bewerker, vader en gebieder van de liefde, zij is de hoofdsom van Zijne wet en Zijn Evangelie.

En een iegelijk, die liefheeft, (wiens geest geneigd is tot oordeelkundige, heilige liefde) die is uit God geboren, 1 John 4:7. De Geest van God is de Geest der liefde. De nieuwe natuur in Gods kinderen is de afstammelinge van Zijne liefde, en haar gesteldheid is liefde. De vrucht des Geestes is de liefde, Galatians 5:22. De liefde daalt uit den hemel.

II. De liefde geeft de ware en juiste waardering van de goddelijke natuur. Die liefheeft, kent God, 1 John 4:7. Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend, 1 John 4:8. Geen eigenschap van de goddelijke Majesteit schijnt zo duidelijk door de gehele wereld, als Zijn mededelende liefde, Zijne goedheid die liefde is. De wijsheid, de grootheid, de harmonie, het nut van de gehele schepping, die zo heerlijk Zijn wezen openbaren, vertonen en bewijzen terzelfder tijd Zijne liefde, en de natuurlijke rede, nagaande de natuur en de uitnemendheid van den volmaakte, moet tot de erkentenis komen dat Hij het hoogste goed is, en dat hij, die niet liefheeft, God niet kent. Hij wordt niet levend gemaakt door de kennis, die hij van God heeft, om Hem lief te hebben en dat door daden te tonen. Het is een overtuigend bewijs dat de gezonde en betamelijke kennis Gods in zulk een ziel niet woont, want die liefde behoort onder de eerste en noodzakelijkste deugden. Want God is liefde, 1 John 4:8, Zijn natuur en Zijn bestaan zijn liefde, Zijn wil en Zijn werken zijn oorspronkelijke liefde. Dat is trouwens niet de enige voorstelling, welke wij van Hem hebben, wij hebben gezien dat Hij een licht is zowel als liefde, 1 John 1:5. Boven alles is God liefde in zich zelven, en Hij heeft zulke volkomenheden als ontspringen uit de noodzakelijke liefde, die Hij Zijn bestaan, voortreffelijkheid en heerlijkheid moet toedragen, maar de liefde is ook natuurlijk en onafscheidelijk van de goddelijke Majesteit. God is liefde. Dit wordt ontleend aan de tentoonspreiding en openbaring, die Hij er van heeft gegeven, en wel:

1. Dat Hij zulke als wij zijn heeft liefgehad: Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, 1 John 4:9, jegens ons, stervelingen, ondankbare opstandelingen. God bevestigt Zijne liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren, Romans 5:8. Hoe wonderlijk dat God ons liefgehad heeft, onrein, ijdel, slecht, stof en as als wij zijn.

2. Dat Hij ons heeft liefgehad in die mate, en zulk een onvergelijkelijk hogen prijs voor ons gegeven heeft, Hij heeft Zijn eigen, eniggeliefden, gezegenden Zoon voor ons gegeven: Dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem, 1 John 4:9. Hij is op bijzondere, onderscheidende wijze de Zoon van God, Hij is de eniggeborene. Wij kunnen in Hem niet den eniggeborene zien, wanneer wij Hem beschouwen als een schepsel. Maar is Hij de natuurlijke noodzakelijke uitstraling van des Vaders heerlijkheid, van diens heerlijke wezen of zelfstandigheid, dan moet Hij de eniggeborene zijn, en dan is het een geheim en een wonder van goddelijke liefde, dat zulk een Zoon voor ons in de wereld gezonden werd. Wel mag gezegd worden: Alzo (zo wonderbaar, zo verbijsterend, zo ongelooflijk) heeft God de wereld liefgehad.

3. Dat God eerst, en onder zulke omstandigheden, heeft liefgehad. Hierin is de liefde (de ongewone liefde zonder voorbeeld), niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad, 1 John 4:10. Hij heeft ons liefgehad, toen wij nog geen liefde hadden voor Hem, toen wij lagen in onze schuld, in onze ellende, in ons bloed, toen wij onverdienstelijk, besmet en onrein waren, en nodig hadden van onze zonden gewassen te worden in Zijn heilig bloed.

4. Dat God Zijn Zoon overgaf tot zulk een dienst en zulk een doel.

A. Tot zulk een dienst, tot ene verzoening voor onze zonden, bijgevolg om te sterven voor ons, te sterven onder den vloek der wet Gods, om onze zonden te dragen in Zijn eigen lichaam, om te worden gekruisigd, in de ziel gewond, in de zijde doorstoken, te sterven en begraven te worden voor ons, en:

B. Met zulk een doel, zulk een voor ons goed en gezegend doel: opdat wij zouden leven door Hem, 1 John 4:9, zouden leven voor eeuwig door Hem, zouden leven in den hemel, leven met God, en leven in eeuwige heerlijkheid en gelukzaligheid met en door Hem. o Welke liefde is hier!

III. De goddelijke liefde voor de broederen moet dus onze liefde aanvaren. Geliefden (ik smeek u bij de liefde, die ik voor u gevoel, u te herinneren) indien God ons alzo heeft liefgehad, zo zijn wij ook schuldig elkaar lief te hebben, 1 John 4:11. Dat moet een onoverwinnelijke drangreden zijn. Het voorbeeld van God moet ons aanvuren. Wij moeten Zijne navolgers zijn, als geliefde kinderen. De voorwerpen van de goddelijke liefde moeten ook de voorwerpen van onze liefde zijn. Zullen wij weigeren hen lief te hebben, die de eeuwige God liefgehad heeft? Wij behoren bewonderaars van Zijne liefde te zijn, en liefhebbers van Zijne liefde (van haar welwillendheid en overvloedigheid) en daarom ook liefhebbers van hen, die Hij liefheeft. De algemene liefde van God voor de wereld moet ons een liefde voor de gehele mensheid schenken. Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, die in de hemelen is: want Hij doet Zijne zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, Matthew 5:45. De bijzondere liefde Gods voor de gemeente en de heiligen behoort een bijzondere liefde voor hen in ons te wekken. Indien God ons zo heeft liefgehad, zijn ook wij schuldig (is het betamelijk) elkaar lief te hebben.

IV. De Christelijke liefde is een verzekering van de goddelijke inwoning: Indien wij elkaar liefhebben, zo blijft God in ons, 1 John 4:12. God woont in ons, niet door enige zichtbare tegenwoordigheid of onmiddellijke verschijning voor het oog (niemand heeft ooit God gezien) maar door Zijn Geest, 1 John 4:13. Of: niemand heeft ooit God aanschouwd, 1 John 4:12. Hij maakt zich hier niet kenbaar voor het oog of voor onze onmiddellijke waarneming en dus vraagt en bepaalt Hij onze liefde niet op die wijze, maar Hij verlangt en verwacht die op dezelfde wijze, die Hem goedgedocht heeft om haar bekend te maken, en dat is door de mededeling van de liefde en van Zijn beminnenswaardigheid tevens, in de algemene kerk, en met name in de broederen, de bijzondere leden van die kerk. In hen, en in Zijne openbaring voor en in hen, moet God geliefd worden, en daarom: indien wij elkaar liefhebben, zo blijft God in ons. De geheiligde liefhebbers van de broederen zijn de tempels van God, de heilige goddelijke Majesteit vindt in hen zijn bijzondere woonplaats.

V. Hierin bereikt de goddelijke liefde in ons haar doel en vervulling. En Zijne liefde is in ons volmaakt, 1 John 4:12. Daardoor heeft zij in ons haar volmaking bereikt. Gods liefde wordt niet in Hem, maar in en met ons volkomen gemaakt. Zijne liefde kon niet op ons zonder uitwerking en vruchteloos zijn, wanneer haar eigenaardig en vanzelf sprekend doel bereikt en bewerkt is, dan kan gezegd worden dat zij volmaakt is, zo wordt het geloof volmaakt door de werken en de liefde door haar werkzaamheid. Wanneer de goddelijke liefde ons heeft veranderd naar hetzelfde beeld, tot de liefde Gods en daardoor tot de liefde voor de broederen, de kinderen Gods, om Zijnentwil, is daarin en voorzover de liefde volmaakt geworden, ofschoon deze onze liefde thans nog niet volmaakt is, en niet het laatste doel van de goddelijke liefde voor ons is. Hoe naijverig behoren wij dus te zijn naar deze Christelijke broederlijke liefde, wanneer God rekent dat Zijn eigen liefde voor ons daardoor volmaakt wordt. Na deze hoge gunst van het blijven Gods in ons, vermeld te hebben, voegt de apostel er een beschrijving van haar kenmerk bij: Hieraan kennen wij dat wij in Hem blijven, en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijnen Geest gegeven heeft. Zeker: dit wederkerig bij elkaar blijven is groter en edeler dan wij ons wel kunnen voorstellen. Men zou denken dat het blijven van God bij ons en van ons bij Hem iets was, te groot en te hoog om door stervelingen zelfs besproken te worden, indien God ons daarin niet was voorgegaan. Wat deze inwoning eigenlijk betekent is in den brede besproken in 1 John 3:24. Wat zij volkomen is, blijft over om geopenbaard te worden hiernamaals. Maar wij weten dat zij bestaat, wij kennen haar, zegt de apostel, omdat Hij ons van Zijnen Geest gegeven heeft. Hij gaf het beeld en de vrucht van Zijnen Geest in onze harten, 1 John 4:13. En de Geest, dien Hij gegeven heeft, bewijst zich Zijn Geest te zijn, omdat Hij is de Geest der sterkte, van ijver en verheerlijking voor God, van liefde tot God en de mensen, en van een verstand, dat wl onderwezen is in de zaken van God en godsdienst en van Zijn koninkrijk onder de mensen, 2 Timothy 1:7.

Verzen 7-13

1 Johannes 4:7-13

Gelijk de Geest der waarheid gekend wordt aan Zijne leer, (en daaraan moeten de geesten beproefd worden) zo is Hij ook te kennen aan de liefde. En daarom volgt hier een sterke en vurige aanmaning tot Christelijke liefde. Geliefden, laat ons elkaar liefhebben, 1 John 4:7. De apostel wilde hen in zijne liefde verenigen, opdat hij hen met elkaar een kon doen worden door de liefde. Geliefden, ik smeek u door de liefde, welke ik u toedraag, dat gij voor elkaar ongeveinsde wederkerige liefde hebt. Deze vermaning wordt aangedrongen met een verscheidenheid van bewijsgronden.

I. De hoge en heerlijke oorsprong van de liefde. De liefde is uit God. Hij is de fontein, bewerker, vader en gebieder van de liefde, zij is de hoofdsom van Zijne wet en Zijn Evangelie.

En een iegelijk, die liefheeft, (wiens geest geneigd is tot oordeelkundige, heilige liefde) die is uit God geboren, 1 John 4:7. De Geest van God is de Geest der liefde. De nieuwe natuur in Gods kinderen is de afstammelinge van Zijne liefde, en haar gesteldheid is liefde. De vrucht des Geestes is de liefde, Galatians 5:22. De liefde daalt uit den hemel.

II. De liefde geeft de ware en juiste waardering van de goddelijke natuur. Die liefheeft, kent God, 1 John 4:7. Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend, 1 John 4:8. Geen eigenschap van de goddelijke Majesteit schijnt zo duidelijk door de gehele wereld, als Zijn mededelende liefde, Zijne goedheid die liefde is. De wijsheid, de grootheid, de harmonie, het nut van de gehele schepping, die zo heerlijk Zijn wezen openbaren, vertonen en bewijzen terzelfder tijd Zijne liefde, en de natuurlijke rede, nagaande de natuur en de uitnemendheid van den volmaakte, moet tot de erkentenis komen dat Hij het hoogste goed is, en dat hij, die niet liefheeft, God niet kent. Hij wordt niet levend gemaakt door de kennis, die hij van God heeft, om Hem lief te hebben en dat door daden te tonen. Het is een overtuigend bewijs dat de gezonde en betamelijke kennis Gods in zulk een ziel niet woont, want die liefde behoort onder de eerste en noodzakelijkste deugden. Want God is liefde, 1 John 4:8, Zijn natuur en Zijn bestaan zijn liefde, Zijn wil en Zijn werken zijn oorspronkelijke liefde. Dat is trouwens niet de enige voorstelling, welke wij van Hem hebben, wij hebben gezien dat Hij een licht is zowel als liefde, 1 John 1:5. Boven alles is God liefde in zich zelven, en Hij heeft zulke volkomenheden als ontspringen uit de noodzakelijke liefde, die Hij Zijn bestaan, voortreffelijkheid en heerlijkheid moet toedragen, maar de liefde is ook natuurlijk en onafscheidelijk van de goddelijke Majesteit. God is liefde. Dit wordt ontleend aan de tentoonspreiding en openbaring, die Hij er van heeft gegeven, en wel:

1. Dat Hij zulke als wij zijn heeft liefgehad: Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, 1 John 4:9, jegens ons, stervelingen, ondankbare opstandelingen. God bevestigt Zijne liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren, Romans 5:8. Hoe wonderlijk dat God ons liefgehad heeft, onrein, ijdel, slecht, stof en as als wij zijn.

2. Dat Hij ons heeft liefgehad in die mate, en zulk een onvergelijkelijk hogen prijs voor ons gegeven heeft, Hij heeft Zijn eigen, eniggeliefden, gezegenden Zoon voor ons gegeven: Dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem, 1 John 4:9. Hij is op bijzondere, onderscheidende wijze de Zoon van God, Hij is de eniggeborene. Wij kunnen in Hem niet den eniggeborene zien, wanneer wij Hem beschouwen als een schepsel. Maar is Hij de natuurlijke noodzakelijke uitstraling van des Vaders heerlijkheid, van diens heerlijke wezen of zelfstandigheid, dan moet Hij de eniggeborene zijn, en dan is het een geheim en een wonder van goddelijke liefde, dat zulk een Zoon voor ons in de wereld gezonden werd. Wel mag gezegd worden: Alzo (zo wonderbaar, zo verbijsterend, zo ongelooflijk) heeft God de wereld liefgehad.

3. Dat God eerst, en onder zulke omstandigheden, heeft liefgehad. Hierin is de liefde (de ongewone liefde zonder voorbeeld), niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad, 1 John 4:10. Hij heeft ons liefgehad, toen wij nog geen liefde hadden voor Hem, toen wij lagen in onze schuld, in onze ellende, in ons bloed, toen wij onverdienstelijk, besmet en onrein waren, en nodig hadden van onze zonden gewassen te worden in Zijn heilig bloed.

4. Dat God Zijn Zoon overgaf tot zulk een dienst en zulk een doel.

A. Tot zulk een dienst, tot ene verzoening voor onze zonden, bijgevolg om te sterven voor ons, te sterven onder den vloek der wet Gods, om onze zonden te dragen in Zijn eigen lichaam, om te worden gekruisigd, in de ziel gewond, in de zijde doorstoken, te sterven en begraven te worden voor ons, en:

B. Met zulk een doel, zulk een voor ons goed en gezegend doel: opdat wij zouden leven door Hem, 1 John 4:9, zouden leven voor eeuwig door Hem, zouden leven in den hemel, leven met God, en leven in eeuwige heerlijkheid en gelukzaligheid met en door Hem. o Welke liefde is hier!

III. De goddelijke liefde voor de broederen moet dus onze liefde aanvaren. Geliefden (ik smeek u bij de liefde, die ik voor u gevoel, u te herinneren) indien God ons alzo heeft liefgehad, zo zijn wij ook schuldig elkaar lief te hebben, 1 John 4:11. Dat moet een onoverwinnelijke drangreden zijn. Het voorbeeld van God moet ons aanvuren. Wij moeten Zijne navolgers zijn, als geliefde kinderen. De voorwerpen van de goddelijke liefde moeten ook de voorwerpen van onze liefde zijn. Zullen wij weigeren hen lief te hebben, die de eeuwige God liefgehad heeft? Wij behoren bewonderaars van Zijne liefde te zijn, en liefhebbers van Zijne liefde (van haar welwillendheid en overvloedigheid) en daarom ook liefhebbers van hen, die Hij liefheeft. De algemene liefde van God voor de wereld moet ons een liefde voor de gehele mensheid schenken. Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, die in de hemelen is: want Hij doet Zijne zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, Matthew 5:45. De bijzondere liefde Gods voor de gemeente en de heiligen behoort een bijzondere liefde voor hen in ons te wekken. Indien God ons zo heeft liefgehad, zijn ook wij schuldig (is het betamelijk) elkaar lief te hebben.

IV. De Christelijke liefde is een verzekering van de goddelijke inwoning: Indien wij elkaar liefhebben, zo blijft God in ons, 1 John 4:12. God woont in ons, niet door enige zichtbare tegenwoordigheid of onmiddellijke verschijning voor het oog (niemand heeft ooit God gezien) maar door Zijn Geest, 1 John 4:13. Of: niemand heeft ooit God aanschouwd, 1 John 4:12. Hij maakt zich hier niet kenbaar voor het oog of voor onze onmiddellijke waarneming en dus vraagt en bepaalt Hij onze liefde niet op die wijze, maar Hij verlangt en verwacht die op dezelfde wijze, die Hem goedgedocht heeft om haar bekend te maken, en dat is door de mededeling van de liefde en van Zijn beminnenswaardigheid tevens, in de algemene kerk, en met name in de broederen, de bijzondere leden van die kerk. In hen, en in Zijne openbaring voor en in hen, moet God geliefd worden, en daarom: indien wij elkaar liefhebben, zo blijft God in ons. De geheiligde liefhebbers van de broederen zijn de tempels van God, de heilige goddelijke Majesteit vindt in hen zijn bijzondere woonplaats.

V. Hierin bereikt de goddelijke liefde in ons haar doel en vervulling. En Zijne liefde is in ons volmaakt, 1 John 4:12. Daardoor heeft zij in ons haar volmaking bereikt. Gods liefde wordt niet in Hem, maar in en met ons volkomen gemaakt. Zijne liefde kon niet op ons zonder uitwerking en vruchteloos zijn, wanneer haar eigenaardig en vanzelf sprekend doel bereikt en bewerkt is, dan kan gezegd worden dat zij volmaakt is, zo wordt het geloof volmaakt door de werken en de liefde door haar werkzaamheid. Wanneer de goddelijke liefde ons heeft veranderd naar hetzelfde beeld, tot de liefde Gods en daardoor tot de liefde voor de broederen, de kinderen Gods, om Zijnentwil, is daarin en voorzover de liefde volmaakt geworden, ofschoon deze onze liefde thans nog niet volmaakt is, en niet het laatste doel van de goddelijke liefde voor ons is. Hoe naijverig behoren wij dus te zijn naar deze Christelijke broederlijke liefde, wanneer God rekent dat Zijn eigen liefde voor ons daardoor volmaakt wordt. Na deze hoge gunst van het blijven Gods in ons, vermeld te hebben, voegt de apostel er een beschrijving van haar kenmerk bij: Hieraan kennen wij dat wij in Hem blijven, en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijnen Geest gegeven heeft. Zeker: dit wederkerig bij elkaar blijven is groter en edeler dan wij ons wel kunnen voorstellen. Men zou denken dat het blijven van God bij ons en van ons bij Hem iets was, te groot en te hoog om door stervelingen zelfs besproken te worden, indien God ons daarin niet was voorgegaan. Wat deze inwoning eigenlijk betekent is in den brede besproken in 1 John 3:24. Wat zij volkomen is, blijft over om geopenbaard te worden hiernamaals. Maar wij weten dat zij bestaat, wij kennen haar, zegt de apostel, omdat Hij ons van Zijnen Geest gegeven heeft. Hij gaf het beeld en de vrucht van Zijnen Geest in onze harten, 1 John 4:13. En de Geest, dien Hij gegeven heeft, bewijst zich Zijn Geest te zijn, omdat Hij is de Geest der sterkte, van ijver en verheerlijking voor God, van liefde tot God en de mensen, en van een verstand, dat wl onderwezen is in de zaken van God en godsdienst en van Zijn koninkrijk onder de mensen, 2 Timothy 1:7.

Verzen 14-16

1 Johannes 4:14-16

Omdat het geloof in Christus liefde tot God werkt, en de liefde tot God die tot de broederen ontsteekt, bevestigt de apostel hier het eerste artikel van het Christelijk geloof als de grondslag van zulk een liefde.

I. Hij noemt daartoe het grondartikel van den Christelijken godsdienst, dat de liefde van God vertegenwoordigt. En wij hebben het aanschouwd en getuigen, dat de Vader Zijn Zoon gezonden heeft tot een Zaligmaker der wereld, 1 John 4:14. Wij zien hier:

1. De betrekking van den Heere Jezus tot God. Hij is de Zoon des Vaders, de enige van dien aard, de Zoon die met den Vader God is.

2. Zijne betrekking tot en Zijne bediening voor ons. De Zaligmaker der wereld. Hij maakt ons zalig door Zijn dood, voorbeeld, tussenkomst, Geest en macht tegen de vijanden van onze zaligheid.

3. De grond waarop Hij dat zijn kon. Door Zijn zending. De Vader zond den Zoon, Hij bepaalde en bewilligde Zijne komst hier, in en met de toestemming van den Zoon.

4. Des apostels verzekerdheid daarvan: hij en zijne broederen hebben het gezien, zij hebben den Zoon van God gezien in Zijn menselijke natuur, in Zijn heiligen wandel en werken, in Zijne verheerlijking op den berg, in Zijn dood, in Zijn opstanding uit de doden, in Zijn koninklijke hemelvaart, zij hebben Hem zo gezien dat zij ten volle overtuigd werden, dat Hij was de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.

5. Des apostels bevestiging daarvan, als gevolg van die verzekerdheid. Wij hebben het aanschouwd en getuigen. Het gewicht van deze waarheid verplicht ons van haar te getuigen, de zaligheid van de wereld hangt er van af. De overtuiging van de waarheid noopt ons om haar te belijden, onze oren, onze ogen en onze handen zijn er getuigen van geweest.

II. Daarop bevestigt de apostel de uitnemendheid, het uitnemende voorrecht, aan de rechte erkentenis van deze waarheid verbonden.

Zo wie beleden zal hebben dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem en hij in God, 1 John 4:15. Deze belijdenis sluit in zich het geloof des harten als haar grondslag, bekentenis met den mond tot heerlijkheid van God en Christus, en belijdenis in leven en gedrag, in tegenstelling van de vleierijen en berispingen der wereld. Niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest, door het uitwendig getuigenis en de inwendige werking des Heiligen Geestes, 1 Corinthians 12:3. Hij dus, die Christus belijdt en God in Hem, is verrijkt met en wordt bezield door den Heiligen Geest, en heeft heerlijke kennis van God en grote blijdschap in Hem.

III. De apostel past dit thans toe ter opwekking tot heilige liefde. Gods liefde werd dus gezien en beoefend in Christus Jezus, en daardoor hebben wij gekend en geloofd de liefde, die God tot ons heeft, 1 John 4:16. De Christelijke openbaring is-en daarom moet zij ons des te dierbaarder zijn-de openbaring van de goddelijke liefde, de artikelen van ons geopenbaard geloof zijn niet anders dan zo vele artikelen betreffende de liefde. De geschiedenis van den Heere Christus is de geschiedenis van Gods liefde voor ons, al Zijn handelingen in en met Zijnen Zoon waren alleen getuigenissen van Zijn liefde voor ons, en bedoelen ons tot de liefde Gods te leiden. God was in Christus de wereld met zich zelven verzoenende, 2 Corinthians 5:19. Hier leren wij:

1. Dat God is liefde, 1 John 4:16, Hij is de wezenlijke, onbegrensde liefde, Hij heeft onvergelijkelijke en onbegrijpelijke liefde voor ons, die Hij geopenbaard heeft in de zending en in het middelaarschap van Zijn Zoon. Het is de grote tegenwerping en het voorname vooroordeel tegen de Christelijke openbaring, dat de liefde Gods zo buitengewoon en onnarekenbaar zou zijn dat Hij Zijn eeuwigen Zoon voor ons gaf, het is het vooroordeel van velen tegen de eeuwigheid en de Godheid van den Zoon, dat zulk een heerlijk Wezen voor ons zou zijn overgegeven. Zijne betrekking tot en bediening voor ons.

De Zaligmaker der wereld is geheimzinnig en onnaspeurlijk, het is de onnaspeurlijke rijkdom van Christus. Het is treurig dat de uitgebreidheid van de goddelijke liefde gemaakt wordt tot een vooroordeel tegen de openbaring en het geloof in haar. Maar wat zal God niet doen om de hoogte van zulk een volkomenheid als deze is te openbaren? Wanneer Hij iets wil bekendmaken van Zijne macht en wijsheid, schept Hij een wereld als de bestaande, wanneer Hij meer van Zijn grootheid en heerlijkheid wil doen zien, maakt Hij den hemel voor de gedienstige geesten, die Zijn troon omringen. Wat zal Hij dan niet doen, wanneer Hij zich voorneemt om Zijne liefde te openbaren, Zijn hoogste liefde, dat Hij zelf liefde is, en dat liefde een van de schitterendste, kostelijkste, alles- overtreffende, werkzaamste uitnemendheden van Zijn onbegrensde natuur is, om dat te openbaren niet alleen aan ons, maar ook aan de wereld der engelen, aan de machten en overheden in de lucht, en zulks niet voor onze verrassing gedurende enigen tijd, maar tot de bewondering en dankzegging en aanbidding en gelukzaligheid van onze uitnemendste vermogens alle eeuwigheid door! Wat zal God dan doen? Zeker, het is meer overeenkomstig het voornemen, de grootheid en de vruchtbaarheid van Zijne liefde om daarvoor een eeuwigen Zoon te geven dan om tot dat oogmerk voor ons heil een Zoon te scheppen. In zulk een bedeling, waardoor Hij een eeuwigen, werkelijken, enigen Zoon voor ons en aan ons geeft, openbaart Hij ons waarlijk Zijne liefde, en wat zal de God der liefde niet doen wanneer Hij Zijne liefde openbaren wil, openbaren ten aanschouwe van hemel, en aarde, en hel, wanneer Hij zich zelven wil openbaren en aan ons aanbevelen tot onze hoogste overtuiging, en genegenheid, dus tot onze liefde? En wat zou God anders doen, indien het ten slotte zou openbaar worden (maar dit bied ik alleen ter overweging aan de oordeelkundigen aan) dat de goddelijke liefde, en met name de liefde Gods in Christus, zou zijn de grondslag van de heerlijkheid des hemels, in de tegenwoordige genietingen van die gedienstige geesten, die met haar overeenstemmen, en van de zaligheid dezer wereld en van de pijnigingen der hel? Dat laatste schijnt het zonderbaarste. Maar er wordt niet alleen door openbaar dat God is liefde voor zich zelven, die Zijn eigen wet, en regering, en liefde, en heerlijkheid wreekt en handhaaft, maar ook dat de verdoemenden zo zijn gemaakt of zo worden gestraft.

A. Omdat zij de liefde Gods verachtten, die alrede geopenbaard en tentoongesteld was.

B. Omdat zij weigerden zich te laten liefhebben in hetgeen verder voorgesteld en beloofd werd.

C. Omdat zij zich zelven ongeschikt maakten om voorwerpen van goddelijke tevredenheid en blijdschap te zijn. Wanneer eenmaal het geweten van de verdoemden hen van deze dingen beschuldigen zal, en voornamelijk van de verwerping van den hoogsten trap der goddelijke liefde, dan mag wel de gehele schepping Gods het opschrift dragen: God is liefde.

2. Daarom: die in de liefde blijft, die blijft in God en God in hem, 1 John 4:16. Daar is grote gemeenschap tussen den God der liefde en de liefhebbende ziel, dat is zij, die de schepping Gods liefheeft, naar haar verschillende betrekking tot God, haar aanneming door Hem en haar deel aan Hem. Hij, die in geheiligde liefde blijft, in dien is waarlijk de liefde Gods in het hart uitgestort, hij heeft den indruk van God in zijn geest omdat de Geest van God hem heiligt en bezegelt, hij leeft in de overpeinzing, aanschouwing en smaak van de goddelijke liefde, en zal eerlang overgaan om eeuwig bij God te wonen.

Verzen 14-16

1 Johannes 4:14-16

Omdat het geloof in Christus liefde tot God werkt, en de liefde tot God die tot de broederen ontsteekt, bevestigt de apostel hier het eerste artikel van het Christelijk geloof als de grondslag van zulk een liefde.

I. Hij noemt daartoe het grondartikel van den Christelijken godsdienst, dat de liefde van God vertegenwoordigt. En wij hebben het aanschouwd en getuigen, dat de Vader Zijn Zoon gezonden heeft tot een Zaligmaker der wereld, 1 John 4:14. Wij zien hier:

1. De betrekking van den Heere Jezus tot God. Hij is de Zoon des Vaders, de enige van dien aard, de Zoon die met den Vader God is.

2. Zijne betrekking tot en Zijne bediening voor ons. De Zaligmaker der wereld. Hij maakt ons zalig door Zijn dood, voorbeeld, tussenkomst, Geest en macht tegen de vijanden van onze zaligheid.

3. De grond waarop Hij dat zijn kon. Door Zijn zending. De Vader zond den Zoon, Hij bepaalde en bewilligde Zijne komst hier, in en met de toestemming van den Zoon.

4. Des apostels verzekerdheid daarvan: hij en zijne broederen hebben het gezien, zij hebben den Zoon van God gezien in Zijn menselijke natuur, in Zijn heiligen wandel en werken, in Zijne verheerlijking op den berg, in Zijn dood, in Zijn opstanding uit de doden, in Zijn koninklijke hemelvaart, zij hebben Hem zo gezien dat zij ten volle overtuigd werden, dat Hij was de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.

5. Des apostels bevestiging daarvan, als gevolg van die verzekerdheid. Wij hebben het aanschouwd en getuigen. Het gewicht van deze waarheid verplicht ons van haar te getuigen, de zaligheid van de wereld hangt er van af. De overtuiging van de waarheid noopt ons om haar te belijden, onze oren, onze ogen en onze handen zijn er getuigen van geweest.

II. Daarop bevestigt de apostel de uitnemendheid, het uitnemende voorrecht, aan de rechte erkentenis van deze waarheid verbonden.

Zo wie beleden zal hebben dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem en hij in God, 1 John 4:15. Deze belijdenis sluit in zich het geloof des harten als haar grondslag, bekentenis met den mond tot heerlijkheid van God en Christus, en belijdenis in leven en gedrag, in tegenstelling van de vleierijen en berispingen der wereld. Niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest, door het uitwendig getuigenis en de inwendige werking des Heiligen Geestes, 1 Corinthians 12:3. Hij dus, die Christus belijdt en God in Hem, is verrijkt met en wordt bezield door den Heiligen Geest, en heeft heerlijke kennis van God en grote blijdschap in Hem.

III. De apostel past dit thans toe ter opwekking tot heilige liefde. Gods liefde werd dus gezien en beoefend in Christus Jezus, en daardoor hebben wij gekend en geloofd de liefde, die God tot ons heeft, 1 John 4:16. De Christelijke openbaring is-en daarom moet zij ons des te dierbaarder zijn-de openbaring van de goddelijke liefde, de artikelen van ons geopenbaard geloof zijn niet anders dan zo vele artikelen betreffende de liefde. De geschiedenis van den Heere Christus is de geschiedenis van Gods liefde voor ons, al Zijn handelingen in en met Zijnen Zoon waren alleen getuigenissen van Zijn liefde voor ons, en bedoelen ons tot de liefde Gods te leiden. God was in Christus de wereld met zich zelven verzoenende, 2 Corinthians 5:19. Hier leren wij:

1. Dat God is liefde, 1 John 4:16, Hij is de wezenlijke, onbegrensde liefde, Hij heeft onvergelijkelijke en onbegrijpelijke liefde voor ons, die Hij geopenbaard heeft in de zending en in het middelaarschap van Zijn Zoon. Het is de grote tegenwerping en het voorname vooroordeel tegen de Christelijke openbaring, dat de liefde Gods zo buitengewoon en onnarekenbaar zou zijn dat Hij Zijn eeuwigen Zoon voor ons gaf, het is het vooroordeel van velen tegen de eeuwigheid en de Godheid van den Zoon, dat zulk een heerlijk Wezen voor ons zou zijn overgegeven. Zijne betrekking tot en bediening voor ons.

De Zaligmaker der wereld is geheimzinnig en onnaspeurlijk, het is de onnaspeurlijke rijkdom van Christus. Het is treurig dat de uitgebreidheid van de goddelijke liefde gemaakt wordt tot een vooroordeel tegen de openbaring en het geloof in haar. Maar wat zal God niet doen om de hoogte van zulk een volkomenheid als deze is te openbaren? Wanneer Hij iets wil bekendmaken van Zijne macht en wijsheid, schept Hij een wereld als de bestaande, wanneer Hij meer van Zijn grootheid en heerlijkheid wil doen zien, maakt Hij den hemel voor de gedienstige geesten, die Zijn troon omringen. Wat zal Hij dan niet doen, wanneer Hij zich voorneemt om Zijne liefde te openbaren, Zijn hoogste liefde, dat Hij zelf liefde is, en dat liefde een van de schitterendste, kostelijkste, alles- overtreffende, werkzaamste uitnemendheden van Zijn onbegrensde natuur is, om dat te openbaren niet alleen aan ons, maar ook aan de wereld der engelen, aan de machten en overheden in de lucht, en zulks niet voor onze verrassing gedurende enigen tijd, maar tot de bewondering en dankzegging en aanbidding en gelukzaligheid van onze uitnemendste vermogens alle eeuwigheid door! Wat zal God dan doen? Zeker, het is meer overeenkomstig het voornemen, de grootheid en de vruchtbaarheid van Zijne liefde om daarvoor een eeuwigen Zoon te geven dan om tot dat oogmerk voor ons heil een Zoon te scheppen. In zulk een bedeling, waardoor Hij een eeuwigen, werkelijken, enigen Zoon voor ons en aan ons geeft, openbaart Hij ons waarlijk Zijne liefde, en wat zal de God der liefde niet doen wanneer Hij Zijne liefde openbaren wil, openbaren ten aanschouwe van hemel, en aarde, en hel, wanneer Hij zich zelven wil openbaren en aan ons aanbevelen tot onze hoogste overtuiging, en genegenheid, dus tot onze liefde? En wat zou God anders doen, indien het ten slotte zou openbaar worden (maar dit bied ik alleen ter overweging aan de oordeelkundigen aan) dat de goddelijke liefde, en met name de liefde Gods in Christus, zou zijn de grondslag van de heerlijkheid des hemels, in de tegenwoordige genietingen van die gedienstige geesten, die met haar overeenstemmen, en van de zaligheid dezer wereld en van de pijnigingen der hel? Dat laatste schijnt het zonderbaarste. Maar er wordt niet alleen door openbaar dat God is liefde voor zich zelven, die Zijn eigen wet, en regering, en liefde, en heerlijkheid wreekt en handhaaft, maar ook dat de verdoemenden zo zijn gemaakt of zo worden gestraft.

A. Omdat zij de liefde Gods verachtten, die alrede geopenbaard en tentoongesteld was.

B. Omdat zij weigerden zich te laten liefhebben in hetgeen verder voorgesteld en beloofd werd.

C. Omdat zij zich zelven ongeschikt maakten om voorwerpen van goddelijke tevredenheid en blijdschap te zijn. Wanneer eenmaal het geweten van de verdoemden hen van deze dingen beschuldigen zal, en voornamelijk van de verwerping van den hoogsten trap der goddelijke liefde, dan mag wel de gehele schepping Gods het opschrift dragen: God is liefde.

2. Daarom: die in de liefde blijft, die blijft in God en God in hem, 1 John 4:16. Daar is grote gemeenschap tussen den God der liefde en de liefhebbende ziel, dat is zij, die de schepping Gods liefheeft, naar haar verschillende betrekking tot God, haar aanneming door Hem en haar deel aan Hem. Hij, die in geheiligde liefde blijft, in dien is waarlijk de liefde Gods in het hart uitgestort, hij heeft den indruk van God in zijn geest omdat de Geest van God hem heiligt en bezegelt, hij leeft in de overpeinzing, aanschouwing en smaak van de goddelijke liefde, en zal eerlang overgaan om eeuwig bij God te wonen.

Verzen 17-21

1 Johannes 4:17-21

Nadat de apostel tot heilige liefde op deze wijze heeft opgewekt en aangedrongen door het grote voorbeeld en de beweegreden er toe-de liefde die is en blijft in God zelven-gaat hij voort om haar op andere gronden aan te bevelen, en wel in haar beide takken: de liefde tot God en de liefde tot onzen broeder of Christen-naaste.

I. Met betrekking tot de liefde voor God-de eerste en hoogste van alle beminnelijkste wezens en voorwerpen -,die alle volheid van schoonheid, voortreffelijkheid en beminnenswaardigheid in zich zelven heeft, en aan alle andere wezens verleent wat hen goed en beminnelijk maakt. De liefde tot God wordt hier aanbevolen om de volgende redenen.

1. Zij zal ons vrede en voldoening in het gemoed geven in den dag, waarin wij die het meest zullen nodig hebben, en wanneer zij voor ons de hoogst-denkbare zegening zullen zijn. Hierin is de liefde bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in den dag des oordeels, 1 John 4:17. Er komt een algemene oordeelsdag. Gelukkig degenen, die een vertrouwelijke heilige vrijmoedigheid voor den Rechter zullen hebben in dien dag, die instaat zullen zijn om hun hoofden op te heffen en Hem in het aangezicht te zien, omdat zij Hem als hun vriend en voorspraak kennen. Gelukkig degenen, die heilige vrijmoedigheid en verzekering hebben in het vooruitzicht van dien dag, die uitzien naar Zijn komst en naar de verschijning van den Rechter! Dat doen en dat mogen doen zij die God liefhebben. Hun liefde tot God geeft hun verzekering van Gods liefde voor hen, en bijgevolg van de vriendschap van Gods Zoon. Hoe meer wij onzen vriend liefhebben, vooral indien wij er zeker van zijn dat hij het weet, des te meer kunnen wij vertrouwen op zijne liefde. Omdat God goed en liefhebbend is, en getrouw blijft aan Zijne belofte, kunnen wij gemakkelijk van Zijne liefde voor ons overtuigd worden, en van de gezegende gevolgen Zijner liefde evenzeer, wanneer wij kunnen zeggen: Gij weet alle dingen: gij weet dat ik U liefheb. En de hoop beschaamt niet, onze hoop, die bevestigd wordt door de overweging van Gods liefde, zal ons niet teleurstellen, omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door den Heiligen Geest, die ons gegeven is, Romans 5:5. Waarschijnlijk wordt hier met de liefde Gods bedoeld onze liefde tot God, die in onze harten is uitgestort door den Heiligen Geest, zij is de grondslag voor onze hoop en voor de verzekerdheid dat onze hoop ten einde toe zal bestaan. Of: indien met de liefde Gods bedoeld wordt het gevoel en het genot van Zijne liefde voor ons, dan wordt daardoor noodzakelijkerwijze in begrepen dat wij Hem liefhebben, en inderdaad, het gevoel en de betoning van Zijne liefde voor ons stort in onze harten liefde voor Hem, en daarom hebben wij vertrouwen in Hem en genieten in Hem vrede en vreugde. Hij zal de kroon der rechtvaardigheid geven aan allen, die Zijne verschijning liefgehad hebben. En wij hebben vrijmoedigheid voor Christus op grond van onze gelijkvormigheid aan Hem, omdat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld, 1 John 4:17. De liefde heeft ons aan Hem gelijkvormig gemaakt, want Hij was de grote liefhebber van God en de mensen, Hij heeft ons geleerd om dat in onze mate ook te zijn, en Hij zal Zijn eigen beeld niet verloochenen. De liefde leert ons ook Hem gelijkvormig te zijn in het lijden, wij lijden voor Hem en met Hem, en kunnen daarom niet anders dan hopen en vertrouwen, dat wij ook met Hem verheerlijkt zullen worden, 2 Timothy 2:12.

2. Zij voorkomt of verdrijft het onaangename gevoel en het gevolg van slaafse vrees.

Er is in de liefde gene vrees, 1 John 4:18, waar de liefde regeert, houdt de vrees op. Wij moeten hier wl onderscheiden tussen vreze (eerbied) en vrees (bevreesd zijn), tussen de vreze Gods en het vrezen voor Hem. De vreze Gods wordt dikwijls genoemd en aanbevolen als het beginsel van den godsdienst, 1 Pet. 2:17, Revelation 14:7, en zij is hoge waardering en verering voor God, Zijn gezag en regering. Deze vreze is bestaanbaar met liefde, ja met volmaakte liefde, zij woont zelfs in de engelen zelven. Maar er is ook een gevoel van vrees voor God, dat ontstaat uit het bewustzijn van schuld, en het gezicht van Zijn wrekende volkomenheden. In het zien van deze, komt God voor als een verterend vuur, en deze vrees wordt hier bedoeld: Daar is in de liefde gene vrees. De liefde acht haar voorwerp goed en uitnemend, en derhalve beminnelijk en waard bemind te worden. De liefde beschouwt God als het hoogste goed en boven alles beminnelijk en ons liefhebbende in Christus, en legt daarom de vrees af en heeft blijdschap in Hem. Naarmate de liefde groeit, neemt ook de blijdschap toe, zodat de volmaakte liefde de vrees buiten drijft. Zij, die God volmaakt liefhebben, zijn door Zijn natuur, Zijn raad, Zijn verbond, volkomen verzekerd van Zijne liefde, en bijgevolg vrij, geheel vrij van enige ontmoedigende, vreesachtige verwachting van Zijn straffende macht en gerechtigheid, alsof die tegen hen gewapend zouden zijn. Zij weten wel dat God hen liefheeft en daarom zegepralen zij in Zijne liefde. Dat de volmaakte liefde de vrees buiten drijft, bewijst de apostel daardoor, dat hetgeen de pijn buiten drijft ook de vrees uitsluit. Want de vrees heeft pijn, 1 John 4:18, vrees is een pijnigende, verontrustende gewaarwording, vooral de vrees voor een almachtigen, wrekenden God. Maar de volmaakte liefde sluit de pijn buiten, want zij geeft aan de ziel een volkomen berusting en eenswillendheid met den geliefde, en dus sluit de volmaakte liefde de vrees buiten. Of: wat hier mede gelijk staat, die vreest is niet volmaakt in de liefde, 1 John 4:18. Dat is een bewijs dat onze liefde ver van volmaakt is, omdat onze twijfelingen, en angsten en verkeerde voorstellingen van God zo vele en velerlei zijn. Laat ons verlangen en haasten naar die wereld van volmaakte liefde, waar onze blijdschap in God evenzeer als onze liefde volmaakt zijn zal.

3. De bron en oorsprong van die liefde is de voorafgaande liefde van God. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst liefgehad heeft, 1 John 4:19. Zijne liefde is de ontvlamming, de oorzaak, de zedelijke reden van de onze. Wij kunnen niet anders dan een God liefhebben, die zo goed is, die de eerste was in de daad en in het werk der liefde, die ons liefhad toen er niets beminnenswaardigs aan of in ons was, die ons tot zo hogen trap liefhad, dat Hij onze liefde zocht en er om vroeg ten koste van het bloed van Zijn eigen Zoon, en zich zo neder buigt dat Hij ons laat bidden om ons met Hem te laten verzoenen. Hemel en aarde moeten verbaasd staan over zo grote liefde. Zijne liefde is de voortbrengende oorzaak van de onze. Naar Zijnen wil (of uit Zijn eigen, vrijen, liefhebbenden wil) heeft Hij ons gebaard. Die Hem liefhebben, werken alle dingen mede ten goede, degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Zij, die God liefhebben, zijn dus naar Zijn voornemen geroepen, Romans 8:28. En tot welk voornemen zij geroepen zijn, wordt duidelijk uit hetgeen er op volgt: Die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd om den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn. De goddelijke liefde plantte de liefde in onze zielen, de Heere moge onze harten meer en meer richten tot de liefde Gods, 2 Thessalonians 3:5.

II. De liefde tot onzen naaste en broeder in Christus wordt op de volgende gronden voorgeschreven.

1. Zij behoort bij en is eenstemmig met onze Christelijke belijdenis. In de belijdenis van het Christendom belijden wij de liefde tot God als den wortel van den godsdienst. Die zegt, of belijdt, dat hij God liefheeft, Zijn naam, Zijn huis, Zijn eredienst liefheeft, en zijn broeder haat, dien hij om Gods wille moest liefhebben, die is een leugenaar, 1 John 4:20, hij maakt daardoor zijn belijdenis tot een leugen. Dat zo iemand God niet liefheeft, bewijst de apostel daardoor, dat het gewoonlijk gemakkelijker is lief te hebben wat wij zien dan wat wij niet zien. Want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, dien hij niet gezien heeft? 1 John 4:19. Het oog is gewoon tot het hart zich te wenden, ongeziene dingen grijpen de ziel minder aan, en dus ook het hart. De onbegrijpelijkheid van God komt voor een goed deel voort uit Zijne onzichtbaarheid, het lid van Christus heeft veel zichtbaars van God in zich. Hoe zou dan de hater van een zichtbaar beeld Gods kunnen voorwenden dat hij het onzichtbare origineel, den onzienlijken God, liefheeft?

2. Zij beantwoordt aan een uitdrukkelijke wet van God en is er het rechte gevolg van: Dit gebod hebben wij van Hem, dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe, 1 John 4:21. God heeft Zijn beeld meegedeeld in de natuur en in de genade, en wil daarom dat wij er onze liefde aan wijden. Wij moeten God oorspronkelijk en boven alles liefhebben, en anderen in Hem, omdat zij door Hem aangenomen zijn en deel aan Hem hebben. En omdat onze Christenbroeders van God een nieuwe natuur en uitnemende voorrechten verkregen hebben, en deel aan God hebben zowel als wij zelven, kan het niet anders dan een natuurlijke, geleidelijke verplichting zijn, dat die God liefheeft ook zijn broeder liefhebbe.

Verzen 17-21

1 Johannes 4:17-21

Nadat de apostel tot heilige liefde op deze wijze heeft opgewekt en aangedrongen door het grote voorbeeld en de beweegreden er toe-de liefde die is en blijft in God zelven-gaat hij voort om haar op andere gronden aan te bevelen, en wel in haar beide takken: de liefde tot God en de liefde tot onzen broeder of Christen-naaste.

I. Met betrekking tot de liefde voor God-de eerste en hoogste van alle beminnelijkste wezens en voorwerpen -,die alle volheid van schoonheid, voortreffelijkheid en beminnenswaardigheid in zich zelven heeft, en aan alle andere wezens verleent wat hen goed en beminnelijk maakt. De liefde tot God wordt hier aanbevolen om de volgende redenen.

1. Zij zal ons vrede en voldoening in het gemoed geven in den dag, waarin wij die het meest zullen nodig hebben, en wanneer zij voor ons de hoogst-denkbare zegening zullen zijn. Hierin is de liefde bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in den dag des oordeels, 1 John 4:17. Er komt een algemene oordeelsdag. Gelukkig degenen, die een vertrouwelijke heilige vrijmoedigheid voor den Rechter zullen hebben in dien dag, die instaat zullen zijn om hun hoofden op te heffen en Hem in het aangezicht te zien, omdat zij Hem als hun vriend en voorspraak kennen. Gelukkig degenen, die heilige vrijmoedigheid en verzekering hebben in het vooruitzicht van dien dag, die uitzien naar Zijn komst en naar de verschijning van den Rechter! Dat doen en dat mogen doen zij die God liefhebben. Hun liefde tot God geeft hun verzekering van Gods liefde voor hen, en bijgevolg van de vriendschap van Gods Zoon. Hoe meer wij onzen vriend liefhebben, vooral indien wij er zeker van zijn dat hij het weet, des te meer kunnen wij vertrouwen op zijne liefde. Omdat God goed en liefhebbend is, en getrouw blijft aan Zijne belofte, kunnen wij gemakkelijk van Zijne liefde voor ons overtuigd worden, en van de gezegende gevolgen Zijner liefde evenzeer, wanneer wij kunnen zeggen: Gij weet alle dingen: gij weet dat ik U liefheb. En de hoop beschaamt niet, onze hoop, die bevestigd wordt door de overweging van Gods liefde, zal ons niet teleurstellen, omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door den Heiligen Geest, die ons gegeven is, Romans 5:5. Waarschijnlijk wordt hier met de liefde Gods bedoeld onze liefde tot God, die in onze harten is uitgestort door den Heiligen Geest, zij is de grondslag voor onze hoop en voor de verzekerdheid dat onze hoop ten einde toe zal bestaan. Of: indien met de liefde Gods bedoeld wordt het gevoel en het genot van Zijne liefde voor ons, dan wordt daardoor noodzakelijkerwijze in begrepen dat wij Hem liefhebben, en inderdaad, het gevoel en de betoning van Zijne liefde voor ons stort in onze harten liefde voor Hem, en daarom hebben wij vertrouwen in Hem en genieten in Hem vrede en vreugde. Hij zal de kroon der rechtvaardigheid geven aan allen, die Zijne verschijning liefgehad hebben. En wij hebben vrijmoedigheid voor Christus op grond van onze gelijkvormigheid aan Hem, omdat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld, 1 John 4:17. De liefde heeft ons aan Hem gelijkvormig gemaakt, want Hij was de grote liefhebber van God en de mensen, Hij heeft ons geleerd om dat in onze mate ook te zijn, en Hij zal Zijn eigen beeld niet verloochenen. De liefde leert ons ook Hem gelijkvormig te zijn in het lijden, wij lijden voor Hem en met Hem, en kunnen daarom niet anders dan hopen en vertrouwen, dat wij ook met Hem verheerlijkt zullen worden, 2 Timothy 2:12.

2. Zij voorkomt of verdrijft het onaangename gevoel en het gevolg van slaafse vrees.

Er is in de liefde gene vrees, 1 John 4:18, waar de liefde regeert, houdt de vrees op. Wij moeten hier wl onderscheiden tussen vreze (eerbied) en vrees (bevreesd zijn), tussen de vreze Gods en het vrezen voor Hem. De vreze Gods wordt dikwijls genoemd en aanbevolen als het beginsel van den godsdienst, 1 Pet. 2:17, Revelation 14:7, en zij is hoge waardering en verering voor God, Zijn gezag en regering. Deze vreze is bestaanbaar met liefde, ja met volmaakte liefde, zij woont zelfs in de engelen zelven. Maar er is ook een gevoel van vrees voor God, dat ontstaat uit het bewustzijn van schuld, en het gezicht van Zijn wrekende volkomenheden. In het zien van deze, komt God voor als een verterend vuur, en deze vrees wordt hier bedoeld: Daar is in de liefde gene vrees. De liefde acht haar voorwerp goed en uitnemend, en derhalve beminnelijk en waard bemind te worden. De liefde beschouwt God als het hoogste goed en boven alles beminnelijk en ons liefhebbende in Christus, en legt daarom de vrees af en heeft blijdschap in Hem. Naarmate de liefde groeit, neemt ook de blijdschap toe, zodat de volmaakte liefde de vrees buiten drijft. Zij, die God volmaakt liefhebben, zijn door Zijn natuur, Zijn raad, Zijn verbond, volkomen verzekerd van Zijne liefde, en bijgevolg vrij, geheel vrij van enige ontmoedigende, vreesachtige verwachting van Zijn straffende macht en gerechtigheid, alsof die tegen hen gewapend zouden zijn. Zij weten wel dat God hen liefheeft en daarom zegepralen zij in Zijne liefde. Dat de volmaakte liefde de vrees buiten drijft, bewijst de apostel daardoor, dat hetgeen de pijn buiten drijft ook de vrees uitsluit. Want de vrees heeft pijn, 1 John 4:18, vrees is een pijnigende, verontrustende gewaarwording, vooral de vrees voor een almachtigen, wrekenden God. Maar de volmaakte liefde sluit de pijn buiten, want zij geeft aan de ziel een volkomen berusting en eenswillendheid met den geliefde, en dus sluit de volmaakte liefde de vrees buiten. Of: wat hier mede gelijk staat, die vreest is niet volmaakt in de liefde, 1 John 4:18. Dat is een bewijs dat onze liefde ver van volmaakt is, omdat onze twijfelingen, en angsten en verkeerde voorstellingen van God zo vele en velerlei zijn. Laat ons verlangen en haasten naar die wereld van volmaakte liefde, waar onze blijdschap in God evenzeer als onze liefde volmaakt zijn zal.

3. De bron en oorsprong van die liefde is de voorafgaande liefde van God. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst liefgehad heeft, 1 John 4:19. Zijne liefde is de ontvlamming, de oorzaak, de zedelijke reden van de onze. Wij kunnen niet anders dan een God liefhebben, die zo goed is, die de eerste was in de daad en in het werk der liefde, die ons liefhad toen er niets beminnenswaardigs aan of in ons was, die ons tot zo hogen trap liefhad, dat Hij onze liefde zocht en er om vroeg ten koste van het bloed van Zijn eigen Zoon, en zich zo neder buigt dat Hij ons laat bidden om ons met Hem te laten verzoenen. Hemel en aarde moeten verbaasd staan over zo grote liefde. Zijne liefde is de voortbrengende oorzaak van de onze. Naar Zijnen wil (of uit Zijn eigen, vrijen, liefhebbenden wil) heeft Hij ons gebaard. Die Hem liefhebben, werken alle dingen mede ten goede, degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Zij, die God liefhebben, zijn dus naar Zijn voornemen geroepen, Romans 8:28. En tot welk voornemen zij geroepen zijn, wordt duidelijk uit hetgeen er op volgt: Die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd om den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn. De goddelijke liefde plantte de liefde in onze zielen, de Heere moge onze harten meer en meer richten tot de liefde Gods, 2 Thessalonians 3:5.

II. De liefde tot onzen naaste en broeder in Christus wordt op de volgende gronden voorgeschreven.

1. Zij behoort bij en is eenstemmig met onze Christelijke belijdenis. In de belijdenis van het Christendom belijden wij de liefde tot God als den wortel van den godsdienst. Die zegt, of belijdt, dat hij God liefheeft, Zijn naam, Zijn huis, Zijn eredienst liefheeft, en zijn broeder haat, dien hij om Gods wille moest liefhebben, die is een leugenaar, 1 John 4:20, hij maakt daardoor zijn belijdenis tot een leugen. Dat zo iemand God niet liefheeft, bewijst de apostel daardoor, dat het gewoonlijk gemakkelijker is lief te hebben wat wij zien dan wat wij niet zien. Want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, dien hij niet gezien heeft? 1 John 4:19. Het oog is gewoon tot het hart zich te wenden, ongeziene dingen grijpen de ziel minder aan, en dus ook het hart. De onbegrijpelijkheid van God komt voor een goed deel voort uit Zijne onzichtbaarheid, het lid van Christus heeft veel zichtbaars van God in zich. Hoe zou dan de hater van een zichtbaar beeld Gods kunnen voorwenden dat hij het onzichtbare origineel, den onzienlijken God, liefheeft?

2. Zij beantwoordt aan een uitdrukkelijke wet van God en is er het rechte gevolg van: Dit gebod hebben wij van Hem, dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe, 1 John 4:21. God heeft Zijn beeld meegedeeld in de natuur en in de genade, en wil daarom dat wij er onze liefde aan wijden. Wij moeten God oorspronkelijk en boven alles liefhebben, en anderen in Hem, omdat zij door Hem aangenomen zijn en deel aan Hem hebben. En omdat onze Christenbroeders van God een nieuwe natuur en uitnemende voorrechten verkregen hebben, en deel aan God hebben zowel als wij zelven, kan het niet anders dan een natuurlijke, geleidelijke verplichting zijn, dat die God liefheeft ook zijn broeder liefhebbe.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 John 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-john-4.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile