Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 7". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-corinthians-7.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 7". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 7In dit hoofdstuk beantwoordt de apostel enige vragen omtrent het huwelijk, hem door de Corinthiërs gedaan.
I. Toont hij hun aan dat het huwelijk is ingesteld als een middel tegen de hoererij, en dat het daarom beter is te trouwen dan te branden, 1 Corinthians 7:1.
II. Geeft hij aanwijzing aan hen die gehuwd zijn om in dien staat te blijven leven, ofschoon ze een ongelovige wederhelft mochten hebben, tenzij de ongelovige mocht willen scheiden, in welk geval de Christen niet gebonden was, 1 Corinthians 7:10.
IIl. Toont hij hun aan dat aanneming van het Christendom geen verandering brengt in uitwendige toestanden, en vermaant daarom in het algemeen, ieder om te blijven in den staat, waarin hij geroepen is, 1 Corinthians 7:17.
IV. Raadt hij hun, met het oog op de tegenwoordige verdrukking, ongehuwd te blijven, wijst op de kortheid des tijds en hoe zij dien hebben te besteden, zo dat ze onverschillig worden voor de genietingen der wereld, en toont hun aan hoe wereldse zorgen hun godsdienstige toewijding kunnen verstoren en hen aftrekken van den dienst van God, 1 Corinthians 7:25.
V. Geeft hij hun bestuur in de bestemming hunner maagden, 1 Corinthians 7:36.
VI. Besluit het hoofdstuk door de weduwen te melden hoe zij zich als zodanig te gedragen hebben, 1 Corinthians 7:39.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 7In dit hoofdstuk beantwoordt de apostel enige vragen omtrent het huwelijk, hem door de Corinthiërs gedaan.
I. Toont hij hun aan dat het huwelijk is ingesteld als een middel tegen de hoererij, en dat het daarom beter is te trouwen dan te branden, 1 Corinthians 7:1.
II. Geeft hij aanwijzing aan hen die gehuwd zijn om in dien staat te blijven leven, ofschoon ze een ongelovige wederhelft mochten hebben, tenzij de ongelovige mocht willen scheiden, in welk geval de Christen niet gebonden was, 1 Corinthians 7:10.
IIl. Toont hij hun aan dat aanneming van het Christendom geen verandering brengt in uitwendige toestanden, en vermaant daarom in het algemeen, ieder om te blijven in den staat, waarin hij geroepen is, 1 Corinthians 7:17.
IV. Raadt hij hun, met het oog op de tegenwoordige verdrukking, ongehuwd te blijven, wijst op de kortheid des tijds en hoe zij dien hebben te besteden, zo dat ze onverschillig worden voor de genietingen der wereld, en toont hun aan hoe wereldse zorgen hun godsdienstige toewijding kunnen verstoren en hen aftrekken van den dienst van God, 1 Corinthians 7:25.
V. Geeft hij hun bestuur in de bestemming hunner maagden, 1 Corinthians 7:36.
VI. Besluit het hoofdstuk door de weduwen te melden hoe zij zich als zodanig te gedragen hebben, 1 Corinthians 7:39.
Verzen 1-9
1 Corinthiërs 7:1-9De apostel gaat nu, als een getrouw en bekwaam gewetensrechter er toe over om sommige belangrijke vragen te beantwoorden, die de Corinthiërs hem gedaan hadden. Dat waren de dingen, waarvan gij mij geschreven hebt, 1 Corinthians 7:1. Wanneer de lippen van den dienaar trachten de wijsheid te bewaren, willen de mensen de wet uit zijn mond horen. De apostel was even bereid hun twijfelingen te beantwoorden als zij om ze hem mede te delen. In het voorgaande hoofdstuk vermaande hij hen de onkuisheid te mijden, thans geeft hij enige aanwijzingen omtrent het huwelijk, het door God daartegen verordende middel. Hij zegt hun dus in het algemeen:
I. Dat het goed was, tenminste in dat tijdsgewricht, van het huwelijk geheel af te zien: Het is een mens goed gene vrouw aan te raken (haar niet tot echtgenote te nemen). Goed mag hier niet verstaan worden alsof het den wil en de bedoeling Gods ware en als zou het tegenovergestelde zonde zijn, een uiterste waarin velen van de ouden gevallen zijn om ongehuwden staat en maagdelijkheid aan te bevelen. Indien de apostel dat bedoeld had, zou hij in het vervolg op vele punten zichzelf tegengesproken hebben. Maar "het is goed", betekent of: er zijn afgezien van de omstandigheden verscheidene toestanden, waarin de ongehuwde staat boven het huwelijk te verkiezen is, of: in dezen tijd, ter oorzake van de vele beproevingen, welke over de Christelijke kerk komen zullen, zal het een voordeel voor de Christenen zijn indien ze ongehuwd blijven, altijd indien ze de gave der onthouding bezitten en zich zelven rein kunnen bewaren. De uitdrukking kan ook opgevat worden als vingerwijzing dat Christenen alle gelegenheid voor deze zonden moeten vermijden, alle vleselijke lusten moeten vlieden zowel als alle aanleiding daartoe, en dus gene vrouw aanzien of aanraken, ten einde gene begeerten te wekken.
II. Hij zegt hun dat het huwelijk, en de gemakken en bevredigingen van den huwelijken staat door de goddelijke wijsheid voorgeschreven zijn ter voorkoming van hoererij, 1 Corinthians 7:2. Hoererijen, alle soorten van onwettige bevrediging. Om die te voorkomen zal een iegelijk man zijn eigen vrouw hebben en een iegelijke vrouw haar eigen man, en zich beperken ieder tot zijn eigen echtgenoot. En wanneer ze gehuwd zijn, hebben ze elkaar de schuldige goedwilligheid te betalen, 1 Corinthians 7:3, met elkanders aanleg en geneigdheid rekening te houden, en elkaar den huwelijksplicht te bewijzen, dien men over en weer verschuldigd is. Want, gelijk de apostel in 1 Corinthians 7:4 aantoont, in den huwelijken staat heeft niemand macht over zijn eigen lichaam, maar hij is gesteld in de macht van den ander, de vrouw in die van haar man en de man in die van zijne vrouw. Veelwijverij, of huwelijk met meer dan een man, is zowel als overspel een breuk van de huwelijksovereenkomst en geweld plegen aan de rechten van den ander. En daarom zal men elkaar het gebruik van het lichaam niet weigeren, of de genoegens van den huwelijken staat ontzeggen, welke door God aangewezen zijn om te maken dat men zijn vat in eerbaarheid bezitten zal, tenzij met beider toestemming, 1 Corinthians 7:5, en slechts voor een tijd, gedurende welken beiden enige buitengewone godsdienstige handelingen verrichten, zich tot vasten en bidden verledigen. Tijden van diepe verootmoediging vereisen onthouding van geoorloofde genoegens. Maar deze onthouding tussen man en vrouw moet niet voortdurend zijn, opdat ze zich niet blootstellen aan de verzoekingen des Satans, door hun onthouding of onmacht om zich te onthouden. Men stelt zich aan grote gevaren bloot door te beproeven datgene te doen wat boven de krachten gaat, en terzelfder tijd niet door enige wet Gods voorgeschreven is. Indien ze van geoorloofde genoegens afstand doen, kunnen ze door ongeoorloofde verstrikt worden. De door God ingestelde voorbehoedmiddelen tegen ontucht zijn zeker de beste. III. De apostel beperkt hetgeen hij gezegd heeft omtrent iedere man, die zijn eigen vrouw moet hebben, 1 Corinthians 7:2. Dit zeg ik uit toelating, niet uit bevel. Hij legt niet op iedere man de verplichting om in `t huwelijk te treden. Iedere man mag trouwen. Geen wet Gods verbiedt het. Maar daartegenover: geen wet Gods beveelt het, zodat hij zondigen zou indien hij niet huwde, tenzij de omstandigheden het vereisen om de geneigdheid tot wellust tegen te gaan. Het was een zaak, waarin aan de mensen door Gods wet grote mate van vrijheid geschonken is. En daarom bond Paulus niet iedere man om te huwen, ofschoon het ieder vrijstond. Ja, hij wilde dat alle mensen waren gelijk hijzelf was, 1 Corinthians 7:7, dat is ongehuwd en bij machte om zo te blijven voortleven. Daar waren verscheiden voordelen aan verbonden, welke, in elk geval in dien tijd zo niet ook in andere tijden, het op zichzelf verkieslijk maakten. Het is een bewijs van grote goedheid indien men alle mensen zo gelukkig wenst als men zelf is. Maar het beantwoordt niet aan de bedoeling der Voorzienigheid indien allen evenveel zelfbeheersing op dit punt hebben als Paulus had. Dat was ene gave, welke de oneindige Wijsheid aan hem geschonken had als geschikt voor zijn levensdoel.
Maar een iegelijk heeft zijne eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. De natuurlijke aanleg verschilt bij den een en den ander, en naar de verschillende aanleg zijn verschillende graden van genade geschonken, zodat de een groter macht over natuurlijke neigingen heeft dan de ander. De gaven Gods, zowel in de genade als in de natuur, zijn onderscheiden uitgedeeld. Sommigen hebben deze en anderen gene gaven. Paulus kon wensen dat alle mensen waren gelijk hij: maar allen vatten dit woord niet, alleen dien het gegeven is, Matthew 19:11.
IV. Wat hij te dien opzichte te zeggen heeft trekt hij samen in 1 Corinthians 7:8 en 9. Doch ik zeg den ongetrouwden en de weduwen, haar die in een staat van maagdelijkheid of van weduwschap zijn, het is hun goed indien zij blijven gelijk als ik. Er zijn vele voordelen, vooral in dezen tijd, in den ongehuwden staat, die hem boven het huwelijk verkieslijk maken. Het is daarom goed dat de ongehuwden blijven als ik ben, waaruit duidelijk blijkt dat Paulus toen ongehuwd was. Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen, want het is beter te trouwen dan te branden. Dat is het van God beschikte middel tegen wellust. Het vuur mag geblust worden op de wijze, die Hij verordend heeft. En het huwelijk met al zijne moeiten is verreweg beter dan van onzuivere en wellustige denkbeelden te branden. Het huwelijk is eerlijk onder allen, maar het is de verplichting van hen, die hun lusten niet kunnen weerstaan of overwinnen.
Verzen 1-9
1 Corinthiërs 7:1-9De apostel gaat nu, als een getrouw en bekwaam gewetensrechter er toe over om sommige belangrijke vragen te beantwoorden, die de Corinthiërs hem gedaan hadden. Dat waren de dingen, waarvan gij mij geschreven hebt, 1 Corinthians 7:1. Wanneer de lippen van den dienaar trachten de wijsheid te bewaren, willen de mensen de wet uit zijn mond horen. De apostel was even bereid hun twijfelingen te beantwoorden als zij om ze hem mede te delen. In het voorgaande hoofdstuk vermaande hij hen de onkuisheid te mijden, thans geeft hij enige aanwijzingen omtrent het huwelijk, het door God daartegen verordende middel. Hij zegt hun dus in het algemeen:
I. Dat het goed was, tenminste in dat tijdsgewricht, van het huwelijk geheel af te zien: Het is een mens goed gene vrouw aan te raken (haar niet tot echtgenote te nemen). Goed mag hier niet verstaan worden alsof het den wil en de bedoeling Gods ware en als zou het tegenovergestelde zonde zijn, een uiterste waarin velen van de ouden gevallen zijn om ongehuwden staat en maagdelijkheid aan te bevelen. Indien de apostel dat bedoeld had, zou hij in het vervolg op vele punten zichzelf tegengesproken hebben. Maar "het is goed", betekent of: er zijn afgezien van de omstandigheden verscheidene toestanden, waarin de ongehuwde staat boven het huwelijk te verkiezen is, of: in dezen tijd, ter oorzake van de vele beproevingen, welke over de Christelijke kerk komen zullen, zal het een voordeel voor de Christenen zijn indien ze ongehuwd blijven, altijd indien ze de gave der onthouding bezitten en zich zelven rein kunnen bewaren. De uitdrukking kan ook opgevat worden als vingerwijzing dat Christenen alle gelegenheid voor deze zonden moeten vermijden, alle vleselijke lusten moeten vlieden zowel als alle aanleiding daartoe, en dus gene vrouw aanzien of aanraken, ten einde gene begeerten te wekken.
II. Hij zegt hun dat het huwelijk, en de gemakken en bevredigingen van den huwelijken staat door de goddelijke wijsheid voorgeschreven zijn ter voorkoming van hoererij, 1 Corinthians 7:2. Hoererijen, alle soorten van onwettige bevrediging. Om die te voorkomen zal een iegelijk man zijn eigen vrouw hebben en een iegelijke vrouw haar eigen man, en zich beperken ieder tot zijn eigen echtgenoot. En wanneer ze gehuwd zijn, hebben ze elkaar de schuldige goedwilligheid te betalen, 1 Corinthians 7:3, met elkanders aanleg en geneigdheid rekening te houden, en elkaar den huwelijksplicht te bewijzen, dien men over en weer verschuldigd is. Want, gelijk de apostel in 1 Corinthians 7:4 aantoont, in den huwelijken staat heeft niemand macht over zijn eigen lichaam, maar hij is gesteld in de macht van den ander, de vrouw in die van haar man en de man in die van zijne vrouw. Veelwijverij, of huwelijk met meer dan een man, is zowel als overspel een breuk van de huwelijksovereenkomst en geweld plegen aan de rechten van den ander. En daarom zal men elkaar het gebruik van het lichaam niet weigeren, of de genoegens van den huwelijken staat ontzeggen, welke door God aangewezen zijn om te maken dat men zijn vat in eerbaarheid bezitten zal, tenzij met beider toestemming, 1 Corinthians 7:5, en slechts voor een tijd, gedurende welken beiden enige buitengewone godsdienstige handelingen verrichten, zich tot vasten en bidden verledigen. Tijden van diepe verootmoediging vereisen onthouding van geoorloofde genoegens. Maar deze onthouding tussen man en vrouw moet niet voortdurend zijn, opdat ze zich niet blootstellen aan de verzoekingen des Satans, door hun onthouding of onmacht om zich te onthouden. Men stelt zich aan grote gevaren bloot door te beproeven datgene te doen wat boven de krachten gaat, en terzelfder tijd niet door enige wet Gods voorgeschreven is. Indien ze van geoorloofde genoegens afstand doen, kunnen ze door ongeoorloofde verstrikt worden. De door God ingestelde voorbehoedmiddelen tegen ontucht zijn zeker de beste. III. De apostel beperkt hetgeen hij gezegd heeft omtrent iedere man, die zijn eigen vrouw moet hebben, 1 Corinthians 7:2. Dit zeg ik uit toelating, niet uit bevel. Hij legt niet op iedere man de verplichting om in `t huwelijk te treden. Iedere man mag trouwen. Geen wet Gods verbiedt het. Maar daartegenover: geen wet Gods beveelt het, zodat hij zondigen zou indien hij niet huwde, tenzij de omstandigheden het vereisen om de geneigdheid tot wellust tegen te gaan. Het was een zaak, waarin aan de mensen door Gods wet grote mate van vrijheid geschonken is. En daarom bond Paulus niet iedere man om te huwen, ofschoon het ieder vrijstond. Ja, hij wilde dat alle mensen waren gelijk hijzelf was, 1 Corinthians 7:7, dat is ongehuwd en bij machte om zo te blijven voortleven. Daar waren verscheiden voordelen aan verbonden, welke, in elk geval in dien tijd zo niet ook in andere tijden, het op zichzelf verkieslijk maakten. Het is een bewijs van grote goedheid indien men alle mensen zo gelukkig wenst als men zelf is. Maar het beantwoordt niet aan de bedoeling der Voorzienigheid indien allen evenveel zelfbeheersing op dit punt hebben als Paulus had. Dat was ene gave, welke de oneindige Wijsheid aan hem geschonken had als geschikt voor zijn levensdoel.
Maar een iegelijk heeft zijne eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. De natuurlijke aanleg verschilt bij den een en den ander, en naar de verschillende aanleg zijn verschillende graden van genade geschonken, zodat de een groter macht over natuurlijke neigingen heeft dan de ander. De gaven Gods, zowel in de genade als in de natuur, zijn onderscheiden uitgedeeld. Sommigen hebben deze en anderen gene gaven. Paulus kon wensen dat alle mensen waren gelijk hij: maar allen vatten dit woord niet, alleen dien het gegeven is, Matthew 19:11.
IV. Wat hij te dien opzichte te zeggen heeft trekt hij samen in 1 Corinthians 7:8 en 9. Doch ik zeg den ongetrouwden en de weduwen, haar die in een staat van maagdelijkheid of van weduwschap zijn, het is hun goed indien zij blijven gelijk als ik. Er zijn vele voordelen, vooral in dezen tijd, in den ongehuwden staat, die hem boven het huwelijk verkieslijk maken. Het is daarom goed dat de ongehuwden blijven als ik ben, waaruit duidelijk blijkt dat Paulus toen ongehuwd was. Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen, want het is beter te trouwen dan te branden. Dat is het van God beschikte middel tegen wellust. Het vuur mag geblust worden op de wijze, die Hij verordend heeft. En het huwelijk met al zijne moeiten is verreweg beter dan van onzuivere en wellustige denkbeelden te branden. Het huwelijk is eerlijk onder allen, maar het is de verplichting van hen, die hun lusten niet kunnen weerstaan of overwinnen.
Verzen 10-16
1 Corinthiërs 7:10-16In deze afdeling geeft de apostel hun leiding in een geval, dat in dien tijd zeker dikwijls moest voorkomen, vooral onder de Joodse bekeerlingen, de vraag: hoe zij hadden te handelen met heidense betrekkingen in den gehuwden staat. Mozes' wet had echtscheiding toegelaten, en het was een belangrijk ogenblik in den Joodsen staat geweest, toen het volk verplicht was geworden de afgodische vrouwen te verstoten, Ezra 10:3. Dit kon de bedenking in hun hart doen oprijzen, of tot het Christendom bekeerden niet geroepen waren hun echtgenoten, die heidens bleven, te verstoten of te verlaten. Omtrent dit vraagstuk geeft de apostel thans leiding.
I. Hij zegt hun, dat het huwelijk volgens de verordening des Heeren over `t algemeen voor het leven is, en dat daarom de gehuwden niet aan echtscheiding mogen denken. De vrouw mag van den man niet scheiden, 1 Corinthians 7:10, en de man de vrouw niet verlaten, 1 Corinthians 7:11. Dit gebied niet ik, maar de Heere. Nooit gebood de apostel iets op zijn eigen gezag. Wat hij ook gebood, het waren des Heeren geboden, hem voorgeschreven door den Heiligen Geest en door diens gezag opgelegd. Maar hij bedoelt hier dat de Heere zelf zulke scheidingen verboden heeft, Matthew 5:32, Matthew 19:9, Mark 10:11, Luke 16:18. Man en vrouw kunnen niet scheiden en hun huwelijksbetrekking ontbinden wanneer zij het maar goedvinden. Zij mogen elkaar niet anders verlaten dan in de door Christus genoemde gevallen. En daarom raadt de apostel, dat indien enige vrouw gescheiden is, hetzij op haar eigen verlangen, hetzij door den wil van haar man, dat zij ongetrouwd blijve en verzoening met haar man zoeke, opdat ze opnieuw samenwonen mogen. Echtgenoten behoren in `t geheel niet te twisten, maar in elk geval zich spoedig met elkaar te verzoenen. Zij zijn levenslang aan elkaar verbonden. De goddelijke wet veroorlooft geen scheiding. Zij kunnen den last niet afwerpen en behoren daarom eenparig de schouders er onder te zetten en het elkaar wederkerig zo licht mogelijk te maken.
II. Thans gaat hij over tot de bespreking van het geval, dat iemand een ongelovige tot echtgenoot heeft, 1 Corinthians 7:12. Maar den anderen zeg ik, niet de Heere, dat is: hierover heeft de Heere zich niet zo opzettelijk uitgelaten als over echtscheiding. Hij bedoelt niet, dat hij hier zonder lastgeving van den Heere spreekt, of in deze zaak zonder ingeving des Heiligen Geestes uit zijn eigen wijsheid beslist. Want hij eindigt de bespreking van dit onderwerp juist met de tegenovergestelde verklaring, 1 Corinthians 7:40. En ik meen ook den Geest Gods te hebben. Maar na zo zijn raad ingeleid te hebben, moeten we letten op:
1. Den raad zelf, welke inhoudt dat zo een ongelovige man of vrouw er genoegen in neemt met een Christelijken echtgenoot te leven, de ander niet moet scheiden. De man moet geen ongelovige vrouw verlaten en de vrouw niet haar ongelovigen man, 1 Corinthians 7:12, 1 Corinthians 7:13. De roeping tot het Christendom ontbindt het huwelijk niet, maar maakt den band vaster, door het huwelijk tot zijn oorspronkelijken staat terug te brengen, het beperkende tot twee voor levenslang met elkaar verenigde personen. De gelovige wordt niet door zijn geloof in Christus losgemaakt van den huwelijksband met een ongelovige, maar wordt daardoor verplicht een beter echtgenoot te zijn. Maar, ofschoon een gelovige man of vrouw niet moet scheiden van een ongelovigen echtgenoot, toch, indien de ongelovige de scheiding verlangt en er geen middelen tot hereniging meer mogen baten, wordt de broeder of zuster in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt, 1 Corinthians 7:15, niet gebonden door des anderen onzedelijk gedrag, niet gehouden om slaafs den verlater te volgen, ook niet gehouden ongehuwd te blijven, nadat alle geoorloofde middelen tot hereniging beproefd zijn, en vooral indien de verlater een ander huwelijk aangaat of zich schuldig maakt aan overspel, hetgeen zich licht het geval kon zijn, daar het een zeer gewone zaak was onder de Corinthiërs. In zulk een geval is de verlatene vrij om te hertrouwen, het is in alle opzichten vergund. Sommigen houden zulk een kwaadwillige verlating voor even deugdelijke ontbinding van het huwelijk als door den dood. Want hoe is het mogelijk dat die twee een vlees zullen zijn, wanneer de een door den ander moedwillig verlaten of verstoten is? Maar de verlater schijnt nog door de huwelijksovereenkomst gebonden te blijven en daarom zegt de apostel, 1 Corinthians 7:11, Indien de vrouw scheidt (op grond van de ongelovigheid van haar man) dat zij ongetrouwd blijve. Maar aan de verlaten partij schijnt meer vrijheid gelaten te zijn om een ander te huwen (maar nooit dan nadat alle middelen om tot hereniging te komen uitgeput zijn, en andere omstandigheden het nodig maken). Het schijnt niet redelijk te zijn dat ze nog gebonden zouden zijn, want het is onmogelijk gemaakt huwelijksplichten te vervullen en huwelijksgenoegens te genieten, alleen door de schuld van de wederhelft, in zulk een toestand zou het huwelijk inderdaad een staat van dienstbaarheid worden. Maar welke vrijheid den Christenen ook in dit geval geschonken worde, het is hun niet geoorloofd alleen om de ongelovigheid van een der echtgenoten te scheiden, maar indien de ongelovige daartoe bereid is, heeft men de betrekking voort te zetten en samen te blijven wonen. Dit is de algemene leiding, welke de apostel geeft.
2. We komen thans tot de redenen voor dezen raad.
A. De betrekking is geheiligd door de heiligheid van de ene partij. Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man, 1 Corinthians 7:14. De betrekking zelf en ook de huwelijksgemeenschap is geheiligd door den gelovige.
Alle dingen zijn den reinen rein, Titus 1:15. Het huwelijk is een goddelijke instelling, en naar Zijn beschikking een band voor het leven. Indien samenleving en omgang met een ongelovige in dien staat den gelovige bezoedeld of hem beledigend voor God gemaakt had, dan zou, in de omstandigheden waarin de Corinthiërs verkeerden, het gehele doel van het huwelijk vernietigd worden en zijn geluk verwoest. Maar de apostel zegt hun, dat zij, ofschoon onder een juk met ongelovigen, in zich zelven heilig waren, het huwelijk was hun een heilige staat, en de zegeningen des huwelijks, zelfs met een ongelovige, waren geheiligde genoegens. Het behaagde Gode evenzeer dat zij met heidense en ongelovige echtgenoten bleven samenleven, als wanneer deze zich bekeerd hadden. Indien een der echtgenoten heilig was, kon geen der plichten of genoegens van den huwelijken staat hem ontheiligen en in Gods ogen onaannemelijk maken, ofschoon de ander heiden ware. Hij is door de vrouw geheiligd. Zij is door haar man geheiligd. Beiden zijn een vlees. Hij wordt gerekend rein te zijn, die een vlees is met haar die heilig is, en omgekeerd. Anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig, 1 Corinthians 7:14, dat is: anders zouden uwe kinderen heidenen zijn, buiten de grenzen van de kerk Gods. Zij zouden niet het heilige zaad zijn (zoals de Joden in Isaiah 6:13 genoemd worden) maar gemeen en onrein, op dezelfde wijze als de heidenen zo genoemd werden in het gezicht van Petrus, Acts 10:28. Deze spreekwijze is aan de Joden ontleend, die een uit heidense ouders geboren kind noemden buiten de heiligheid verwekt, maar van een kind uit proselieten geboren, zeiden dat het binnen de heilige omgeving verwekt was. Zo worden de Christenen gewoonlijk heiligen genoemd, omdat ze het door hun belijdenis zijn, afgezonderd om een eigen volk Gods te zijn en als zodanig onderscheiden van de wereld, en daarom mogen de kinderen, geboren uit Christenen die met ongelovigen gehuwd zijn, niet gerekend worden een deel van de wereld te zijn, maar een deel van de kerk, een heilige, en niet een gemeen of onrein zaad. Gaat daarom voort te leven ook met ongelovige echtgenoten, want omdat gij heilig zijt, is uw huwelijk het ook, gij moogt ook in gemeenschap met ongelovigen een heilig gebruik maken van de huwelijksplichten, want ook uw kinderen zullen heilig zijn. Welk een troost is dat, waar beide ouders gelovigen zijn!
B. Een andere reden is dat God ons tot vrede geroepen heeft, 1 Corinthians 7:15. Het Christelijk geloof verplicht ons in alle natuurlijke en huiselijke betrekkingen vredelievend te handelen. Wij zijn geroepen, zoveel in ons is, vrede te houden met alle mensen, Romans 12:1.. 18, en daarom moeten we voor alles den vrede bevorderen met onze naaste betrekkingen, met hen die een vlees met ons zijn, zelfs al zijn ze ongelovig. Het is de plicht en roeping van echtgenoten elkaar zo gelukkig te maken als mogelijk is.
C. Een derde reden is, dat wellicht de gelovige het middel kan zijn tot redding van den ander, 1 Corinthians 7:16. Want wat weet gij, vrouw, of gij den man zult zalig maken? Het is duidelijk de roeping van hen, die zo innig met elkaar verbonden zijn, om elkanders zaligheid te zoeken. Gaat niet scheiden! Ge zijt nu tot een anderen plicht geroepen. De huwelijksbetrekking roept u tot de innigste en nauwste toegenegenheid, ze is een band voor het leven. En zou dan de Christen zijn echtgenoot verlaten, wanneer de gelegenheid zich voordoet om het schitterendst blijk van liefde te geven? Blijf, en werk hartelijk aan de bekering van uw echtgenoot. Tracht een ziel te redden! Wie weet wat er gebeurt! Het is niet onmogelijk. En al zou het niet waarschijnlijk zijn, de redding van een ziel is zulk een goed en heerlijk werk, dat de eenvoudige mogelijkheid ons moet aansporen om er alle krachten toe in het werk te stellen. De eenvoudige mogelijkheid van welslagen moet een voldoende reden zijn om onze beste pogingen in te spannen ten einde de zielen onzer betrekkingen te redden. Hoe weet gij of gij hem zult zalig maken? moet ons bewegen om het te beproeven.
Verzen 10-16
1 Corinthiërs 7:10-16In deze afdeling geeft de apostel hun leiding in een geval, dat in dien tijd zeker dikwijls moest voorkomen, vooral onder de Joodse bekeerlingen, de vraag: hoe zij hadden te handelen met heidense betrekkingen in den gehuwden staat. Mozes' wet had echtscheiding toegelaten, en het was een belangrijk ogenblik in den Joodsen staat geweest, toen het volk verplicht was geworden de afgodische vrouwen te verstoten, Ezra 10:3. Dit kon de bedenking in hun hart doen oprijzen, of tot het Christendom bekeerden niet geroepen waren hun echtgenoten, die heidens bleven, te verstoten of te verlaten. Omtrent dit vraagstuk geeft de apostel thans leiding.
I. Hij zegt hun, dat het huwelijk volgens de verordening des Heeren over `t algemeen voor het leven is, en dat daarom de gehuwden niet aan echtscheiding mogen denken. De vrouw mag van den man niet scheiden, 1 Corinthians 7:10, en de man de vrouw niet verlaten, 1 Corinthians 7:11. Dit gebied niet ik, maar de Heere. Nooit gebood de apostel iets op zijn eigen gezag. Wat hij ook gebood, het waren des Heeren geboden, hem voorgeschreven door den Heiligen Geest en door diens gezag opgelegd. Maar hij bedoelt hier dat de Heere zelf zulke scheidingen verboden heeft, Matthew 5:32, Matthew 19:9, Mark 10:11, Luke 16:18. Man en vrouw kunnen niet scheiden en hun huwelijksbetrekking ontbinden wanneer zij het maar goedvinden. Zij mogen elkaar niet anders verlaten dan in de door Christus genoemde gevallen. En daarom raadt de apostel, dat indien enige vrouw gescheiden is, hetzij op haar eigen verlangen, hetzij door den wil van haar man, dat zij ongetrouwd blijve en verzoening met haar man zoeke, opdat ze opnieuw samenwonen mogen. Echtgenoten behoren in `t geheel niet te twisten, maar in elk geval zich spoedig met elkaar te verzoenen. Zij zijn levenslang aan elkaar verbonden. De goddelijke wet veroorlooft geen scheiding. Zij kunnen den last niet afwerpen en behoren daarom eenparig de schouders er onder te zetten en het elkaar wederkerig zo licht mogelijk te maken.
II. Thans gaat hij over tot de bespreking van het geval, dat iemand een ongelovige tot echtgenoot heeft, 1 Corinthians 7:12. Maar den anderen zeg ik, niet de Heere, dat is: hierover heeft de Heere zich niet zo opzettelijk uitgelaten als over echtscheiding. Hij bedoelt niet, dat hij hier zonder lastgeving van den Heere spreekt, of in deze zaak zonder ingeving des Heiligen Geestes uit zijn eigen wijsheid beslist. Want hij eindigt de bespreking van dit onderwerp juist met de tegenovergestelde verklaring, 1 Corinthians 7:40. En ik meen ook den Geest Gods te hebben. Maar na zo zijn raad ingeleid te hebben, moeten we letten op:
1. Den raad zelf, welke inhoudt dat zo een ongelovige man of vrouw er genoegen in neemt met een Christelijken echtgenoot te leven, de ander niet moet scheiden. De man moet geen ongelovige vrouw verlaten en de vrouw niet haar ongelovigen man, 1 Corinthians 7:12, 1 Corinthians 7:13. De roeping tot het Christendom ontbindt het huwelijk niet, maar maakt den band vaster, door het huwelijk tot zijn oorspronkelijken staat terug te brengen, het beperkende tot twee voor levenslang met elkaar verenigde personen. De gelovige wordt niet door zijn geloof in Christus losgemaakt van den huwelijksband met een ongelovige, maar wordt daardoor verplicht een beter echtgenoot te zijn. Maar, ofschoon een gelovige man of vrouw niet moet scheiden van een ongelovigen echtgenoot, toch, indien de ongelovige de scheiding verlangt en er geen middelen tot hereniging meer mogen baten, wordt de broeder of zuster in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt, 1 Corinthians 7:15, niet gebonden door des anderen onzedelijk gedrag, niet gehouden om slaafs den verlater te volgen, ook niet gehouden ongehuwd te blijven, nadat alle geoorloofde middelen tot hereniging beproefd zijn, en vooral indien de verlater een ander huwelijk aangaat of zich schuldig maakt aan overspel, hetgeen zich licht het geval kon zijn, daar het een zeer gewone zaak was onder de Corinthiërs. In zulk een geval is de verlatene vrij om te hertrouwen, het is in alle opzichten vergund. Sommigen houden zulk een kwaadwillige verlating voor even deugdelijke ontbinding van het huwelijk als door den dood. Want hoe is het mogelijk dat die twee een vlees zullen zijn, wanneer de een door den ander moedwillig verlaten of verstoten is? Maar de verlater schijnt nog door de huwelijksovereenkomst gebonden te blijven en daarom zegt de apostel, 1 Corinthians 7:11, Indien de vrouw scheidt (op grond van de ongelovigheid van haar man) dat zij ongetrouwd blijve. Maar aan de verlaten partij schijnt meer vrijheid gelaten te zijn om een ander te huwen (maar nooit dan nadat alle middelen om tot hereniging te komen uitgeput zijn, en andere omstandigheden het nodig maken). Het schijnt niet redelijk te zijn dat ze nog gebonden zouden zijn, want het is onmogelijk gemaakt huwelijksplichten te vervullen en huwelijksgenoegens te genieten, alleen door de schuld van de wederhelft, in zulk een toestand zou het huwelijk inderdaad een staat van dienstbaarheid worden. Maar welke vrijheid den Christenen ook in dit geval geschonken worde, het is hun niet geoorloofd alleen om de ongelovigheid van een der echtgenoten te scheiden, maar indien de ongelovige daartoe bereid is, heeft men de betrekking voort te zetten en samen te blijven wonen. Dit is de algemene leiding, welke de apostel geeft.
2. We komen thans tot de redenen voor dezen raad.
A. De betrekking is geheiligd door de heiligheid van de ene partij. Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man, 1 Corinthians 7:14. De betrekking zelf en ook de huwelijksgemeenschap is geheiligd door den gelovige.
Alle dingen zijn den reinen rein, Titus 1:15. Het huwelijk is een goddelijke instelling, en naar Zijn beschikking een band voor het leven. Indien samenleving en omgang met een ongelovige in dien staat den gelovige bezoedeld of hem beledigend voor God gemaakt had, dan zou, in de omstandigheden waarin de Corinthiërs verkeerden, het gehele doel van het huwelijk vernietigd worden en zijn geluk verwoest. Maar de apostel zegt hun, dat zij, ofschoon onder een juk met ongelovigen, in zich zelven heilig waren, het huwelijk was hun een heilige staat, en de zegeningen des huwelijks, zelfs met een ongelovige, waren geheiligde genoegens. Het behaagde Gode evenzeer dat zij met heidense en ongelovige echtgenoten bleven samenleven, als wanneer deze zich bekeerd hadden. Indien een der echtgenoten heilig was, kon geen der plichten of genoegens van den huwelijken staat hem ontheiligen en in Gods ogen onaannemelijk maken, ofschoon de ander heiden ware. Hij is door de vrouw geheiligd. Zij is door haar man geheiligd. Beiden zijn een vlees. Hij wordt gerekend rein te zijn, die een vlees is met haar die heilig is, en omgekeerd. Anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig, 1 Corinthians 7:14, dat is: anders zouden uwe kinderen heidenen zijn, buiten de grenzen van de kerk Gods. Zij zouden niet het heilige zaad zijn (zoals de Joden in Isaiah 6:13 genoemd worden) maar gemeen en onrein, op dezelfde wijze als de heidenen zo genoemd werden in het gezicht van Petrus, Acts 10:28. Deze spreekwijze is aan de Joden ontleend, die een uit heidense ouders geboren kind noemden buiten de heiligheid verwekt, maar van een kind uit proselieten geboren, zeiden dat het binnen de heilige omgeving verwekt was. Zo worden de Christenen gewoonlijk heiligen genoemd, omdat ze het door hun belijdenis zijn, afgezonderd om een eigen volk Gods te zijn en als zodanig onderscheiden van de wereld, en daarom mogen de kinderen, geboren uit Christenen die met ongelovigen gehuwd zijn, niet gerekend worden een deel van de wereld te zijn, maar een deel van de kerk, een heilige, en niet een gemeen of onrein zaad. Gaat daarom voort te leven ook met ongelovige echtgenoten, want omdat gij heilig zijt, is uw huwelijk het ook, gij moogt ook in gemeenschap met ongelovigen een heilig gebruik maken van de huwelijksplichten, want ook uw kinderen zullen heilig zijn. Welk een troost is dat, waar beide ouders gelovigen zijn!
B. Een andere reden is dat God ons tot vrede geroepen heeft, 1 Corinthians 7:15. Het Christelijk geloof verplicht ons in alle natuurlijke en huiselijke betrekkingen vredelievend te handelen. Wij zijn geroepen, zoveel in ons is, vrede te houden met alle mensen, Romans 12:1.. 18, en daarom moeten we voor alles den vrede bevorderen met onze naaste betrekkingen, met hen die een vlees met ons zijn, zelfs al zijn ze ongelovig. Het is de plicht en roeping van echtgenoten elkaar zo gelukkig te maken als mogelijk is.
C. Een derde reden is, dat wellicht de gelovige het middel kan zijn tot redding van den ander, 1 Corinthians 7:16. Want wat weet gij, vrouw, of gij den man zult zalig maken? Het is duidelijk de roeping van hen, die zo innig met elkaar verbonden zijn, om elkanders zaligheid te zoeken. Gaat niet scheiden! Ge zijt nu tot een anderen plicht geroepen. De huwelijksbetrekking roept u tot de innigste en nauwste toegenegenheid, ze is een band voor het leven. En zou dan de Christen zijn echtgenoot verlaten, wanneer de gelegenheid zich voordoet om het schitterendst blijk van liefde te geven? Blijf, en werk hartelijk aan de bekering van uw echtgenoot. Tracht een ziel te redden! Wie weet wat er gebeurt! Het is niet onmogelijk. En al zou het niet waarschijnlijk zijn, de redding van een ziel is zulk een goed en heerlijk werk, dat de eenvoudige mogelijkheid ons moet aansporen om er alle krachten toe in het werk te stellen. De eenvoudige mogelijkheid van welslagen moet een voldoende reden zijn om onze beste pogingen in te spannen ten einde de zielen onzer betrekkingen te redden. Hoe weet gij of gij hem zult zalig maken? moet ons bewegen om het te beproeven.
Verzen 17-24
1 Corinthiërs 7:17-24Hier gaat de apostel er toe over om hen te vermanen te blijven een ieder in de beroeping, waarin het Christendom hen vond en waarin zij bekeerd werden, en dus
I. In het algemeen is de regel: gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft. Onze staat en omstandigheden in deze wereld zijn beschikkingen van de goddelijke Voorzienigheid. Deze bepaalt der mensen woonplaats en leidt hun gangen. God vernedert en verhoogt. En dus: zoals de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele. Welke ook de omstandigheden en toestand mogen zijn, waarin hij tot het Christendom bekeerd werd, laat hem daarin blijven en alzo wandelen. De regelen van het Christendom zijn voor elke toestand bruikbaar. In elke staat moeten we zo leven, dat wij er een aanbeveling voor zijn. Het is de plicht van iedere Christen om zijn gedrag te regelen naar zijn staat en de voorschriften van zijn godsdienst, tevreden te zijn met zijn lot, en zich in zijn stand en plaats te gedragen zoals het een Christen betaamt. De apostel voegt er bij, dat deze algemene regel geldt voor alle tijden en voor alle gemeenten. Alzo verorden ik in alle gemeenten.
II. Hij onderscheidt verschillende gevallen, en wel:
1. Dat der besnijdenis. Is iemand besneden zijnde, geroepen die late zich geen voorhuid aantrekken. Is iemand, in de voorhuid zijnde, geroepen, die late zich niet besnijden. Het doet er niet toe of men Jood of Heiden was, binnen of buiten het verbond van afzondering met Abraham gemaakt. Hij, die Jood zijnde bekeerd werd, make zich daarom geen moeite en wense zich niet onbesneden. Evenmin is hij, die uit het Heidendom bekeerd werd, verplicht besneden te worden, ook behoeft hij er zich niet over te bekommeren, dat hij het teken der onderscheiding mist, waardoor men vroeger tot het volk Gods behoorde. Want, zo gaat de apostel voort, de besnijdenis is niets en de voorheid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods, 1 Corinthians 7:19. Ten opzichte van de aanneming door God doet het er niets toe of men al dan niet besneden is. Het is de praktijk van den godsdienst, de oprechte onderhouding van de geboden Gods, waarop het Evangelie den nadruk legt. Uitwendige maatregelen zonder innerlijke godsvrucht hebben geen waarde. Laat daarom ieder blijven in die beroeping (dien toestand) waarin hij geroepen is, 1 Corinthians 7:20.
2. Dat van dienstbaarheid of vrijheid. In dien tijd waren velen in den toestand van slavernij, gekocht en verkocht voor geld, en daardoor het eigendom van wie hen kocht. Welnu, zegt de apostel: Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat niet bekommeren. Wees daarover niet al te zeer bekommerd. Het is niet onbestaanbaar met plicht, belijdenis of hoop van den Christen. Maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever, 1 Corinthians 7:21. De toestand van vrijheid biedt voordelen aan boven dien der dienstbaarheid, iemand heeft meer macht over zich zelven, meer beschikking over zijn tijd, en staat niet onder de bevelen van een anderen heer, derhalve is de vrijheid de meest- verkieslijke staat. Maar `s mensen uitwendige toestand verhindert of bevordert zijne aanneming door God niet. Want hij, die in den Heere geroepen is een dienstknecht zijnde, is een vrijgelatene des Heeren, desgelijks ook die vrij zijnde geroepen is, die is een dienstknecht van Christus. Ofschoon hij niet ontslagen is van dienstbaarheid aan zijn meester, hij is bevrijd van de knechtschap der zonde. Ofschoon hij niet door Christus slaaf gemaakt is, hij is gehouden zich geheel aan Zijn welbehagen en dienst te wijden, en die dienst is de hoogste vrijheid. Ons geluk en gemak zijn afhankelijk van hetgeen wij in Christus zijn, en niet van hetgeen wij in de wereld zijn. De voordelen van onzen uitwendigen toestand ontslaan ons niet van onze verplichtingen tegenover het Christendom, en de nadelen beroven ons niet van Christelijke voorrechten. Hij, die slaaf is, kan in Christus vrij man zijn, hij, die vrij is, is de dienstknecht van Christus. Hij is duur gekocht, en mag daarom geen dienstknecht van mensen zijn. Niet dat hij daarom den dienst zijns meesters verlaten moet, of niet alles moet aanwenden om zijn meester te behagen (dat zou in tegenspraak wezen met het gehele betoog des apostels), maar hij moet niet zo een dienstknecht van mensen zijn dat daardoor den wil zijns meesters meer ontzien en gehoorzaamd zou worden dan die van Christus. Deze heeft veel hoger prijs voor hem betaald en dus veel meer eigendomsrecht op hem. Dien moet hij gehoorzamen zonder enige beperking of terughouding. De dienstknechten van Christus moeten aan geen anderen meester dan aan Hem onbepaald gehoorzamen en niemand meer dienen dan met hun plicht bestaanbaar is.
Niemand kan twee heren dienen. Maar sommigen vatten dit woord des apostels op van mensen, die door de goedheid en weldadigheid van hun mede-Christenen uit de ketenen der slavernij vrijgekocht zijn, en lezen: Zijt ge uit de slavernij duur gekocht? Wordt dan niet opnieuw dienstbaar, omdat hij juist even tevoren had gezegd dat zij indien ze in slavernij enigen kans hadden om vrij te komen, dat liever moesten verkiezen. Het is mogelijk dat de woorden dit betekenen, maar de eerste verklaring is de natuurlijkste. Zie 1 Corinthians 6:20.
III. Hij besluit zijn raad met: Een iegelijk, waarin hij geroepen is, die blijve in hetzelve bij God, 1 Corinthians 7:24. Daarmee is bedoeld de toestand, waarin hij bij zijne bekering tot het Christendom was. Niemand mag zijn geloof en belijdenis tot voorwendsel maken om zijn natuurlijke en burgerlijke verplichtingen te verbreken. Ieder moet rustig en gewillig wachten in den toestand, waarin hij is, en dit kan hij doen, want hij wacht daarin met God. De bijzondere tegenwoordigheid en gunst Gods hangen niet af van enigen uitwendigen toestand. Hij die besneden is en hij die in den voorhuid is, kunnen die beiden genieten. Hij die gebonden is kan haar hebben zowel als hij die vrij is. In dat opzicht is er niet Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, Colossians 3:11. De gunst Gods is niet gebonden.
Verzen 17-24
1 Corinthiërs 7:17-24Hier gaat de apostel er toe over om hen te vermanen te blijven een ieder in de beroeping, waarin het Christendom hen vond en waarin zij bekeerd werden, en dus
I. In het algemeen is de regel: gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft. Onze staat en omstandigheden in deze wereld zijn beschikkingen van de goddelijke Voorzienigheid. Deze bepaalt der mensen woonplaats en leidt hun gangen. God vernedert en verhoogt. En dus: zoals de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele. Welke ook de omstandigheden en toestand mogen zijn, waarin hij tot het Christendom bekeerd werd, laat hem daarin blijven en alzo wandelen. De regelen van het Christendom zijn voor elke toestand bruikbaar. In elke staat moeten we zo leven, dat wij er een aanbeveling voor zijn. Het is de plicht van iedere Christen om zijn gedrag te regelen naar zijn staat en de voorschriften van zijn godsdienst, tevreden te zijn met zijn lot, en zich in zijn stand en plaats te gedragen zoals het een Christen betaamt. De apostel voegt er bij, dat deze algemene regel geldt voor alle tijden en voor alle gemeenten. Alzo verorden ik in alle gemeenten.
II. Hij onderscheidt verschillende gevallen, en wel:
1. Dat der besnijdenis. Is iemand besneden zijnde, geroepen die late zich geen voorhuid aantrekken. Is iemand, in de voorhuid zijnde, geroepen, die late zich niet besnijden. Het doet er niet toe of men Jood of Heiden was, binnen of buiten het verbond van afzondering met Abraham gemaakt. Hij, die Jood zijnde bekeerd werd, make zich daarom geen moeite en wense zich niet onbesneden. Evenmin is hij, die uit het Heidendom bekeerd werd, verplicht besneden te worden, ook behoeft hij er zich niet over te bekommeren, dat hij het teken der onderscheiding mist, waardoor men vroeger tot het volk Gods behoorde. Want, zo gaat de apostel voort, de besnijdenis is niets en de voorheid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods, 1 Corinthians 7:19. Ten opzichte van de aanneming door God doet het er niets toe of men al dan niet besneden is. Het is de praktijk van den godsdienst, de oprechte onderhouding van de geboden Gods, waarop het Evangelie den nadruk legt. Uitwendige maatregelen zonder innerlijke godsvrucht hebben geen waarde. Laat daarom ieder blijven in die beroeping (dien toestand) waarin hij geroepen is, 1 Corinthians 7:20.
2. Dat van dienstbaarheid of vrijheid. In dien tijd waren velen in den toestand van slavernij, gekocht en verkocht voor geld, en daardoor het eigendom van wie hen kocht. Welnu, zegt de apostel: Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat niet bekommeren. Wees daarover niet al te zeer bekommerd. Het is niet onbestaanbaar met plicht, belijdenis of hoop van den Christen. Maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever, 1 Corinthians 7:21. De toestand van vrijheid biedt voordelen aan boven dien der dienstbaarheid, iemand heeft meer macht over zich zelven, meer beschikking over zijn tijd, en staat niet onder de bevelen van een anderen heer, derhalve is de vrijheid de meest- verkieslijke staat. Maar `s mensen uitwendige toestand verhindert of bevordert zijne aanneming door God niet. Want hij, die in den Heere geroepen is een dienstknecht zijnde, is een vrijgelatene des Heeren, desgelijks ook die vrij zijnde geroepen is, die is een dienstknecht van Christus. Ofschoon hij niet ontslagen is van dienstbaarheid aan zijn meester, hij is bevrijd van de knechtschap der zonde. Ofschoon hij niet door Christus slaaf gemaakt is, hij is gehouden zich geheel aan Zijn welbehagen en dienst te wijden, en die dienst is de hoogste vrijheid. Ons geluk en gemak zijn afhankelijk van hetgeen wij in Christus zijn, en niet van hetgeen wij in de wereld zijn. De voordelen van onzen uitwendigen toestand ontslaan ons niet van onze verplichtingen tegenover het Christendom, en de nadelen beroven ons niet van Christelijke voorrechten. Hij, die slaaf is, kan in Christus vrij man zijn, hij, die vrij is, is de dienstknecht van Christus. Hij is duur gekocht, en mag daarom geen dienstknecht van mensen zijn. Niet dat hij daarom den dienst zijns meesters verlaten moet, of niet alles moet aanwenden om zijn meester te behagen (dat zou in tegenspraak wezen met het gehele betoog des apostels), maar hij moet niet zo een dienstknecht van mensen zijn dat daardoor den wil zijns meesters meer ontzien en gehoorzaamd zou worden dan die van Christus. Deze heeft veel hoger prijs voor hem betaald en dus veel meer eigendomsrecht op hem. Dien moet hij gehoorzamen zonder enige beperking of terughouding. De dienstknechten van Christus moeten aan geen anderen meester dan aan Hem onbepaald gehoorzamen en niemand meer dienen dan met hun plicht bestaanbaar is.
Niemand kan twee heren dienen. Maar sommigen vatten dit woord des apostels op van mensen, die door de goedheid en weldadigheid van hun mede-Christenen uit de ketenen der slavernij vrijgekocht zijn, en lezen: Zijt ge uit de slavernij duur gekocht? Wordt dan niet opnieuw dienstbaar, omdat hij juist even tevoren had gezegd dat zij indien ze in slavernij enigen kans hadden om vrij te komen, dat liever moesten verkiezen. Het is mogelijk dat de woorden dit betekenen, maar de eerste verklaring is de natuurlijkste. Zie 1 Corinthians 6:20.
III. Hij besluit zijn raad met: Een iegelijk, waarin hij geroepen is, die blijve in hetzelve bij God, 1 Corinthians 7:24. Daarmee is bedoeld de toestand, waarin hij bij zijne bekering tot het Christendom was. Niemand mag zijn geloof en belijdenis tot voorwendsel maken om zijn natuurlijke en burgerlijke verplichtingen te verbreken. Ieder moet rustig en gewillig wachten in den toestand, waarin hij is, en dit kan hij doen, want hij wacht daarin met God. De bijzondere tegenwoordigheid en gunst Gods hangen niet af van enigen uitwendigen toestand. Hij die besneden is en hij die in den voorhuid is, kunnen die beiden genieten. Hij die gebonden is kan haar hebben zowel als hij die vrij is. In dat opzicht is er niet Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, Colossians 3:11. De gunst Gods is niet gebonden.
Verzen 25-35
1 Corinthiërs 7:25-35De apostel vat hier zijn betoog samen en geeft aanwijzing hoe met de maagden te handelen, waaromtrent wij het volgende opmerken:
I. De wijze, waarop hij het onderwerp inleidt: Aangaande de maagden nu heb ik geen bevel des Heeren. De Heere heeft mij geen uitdrukkelijke en algemene wet gegeven met betrekking tot den ongehuwden staat, maar ik zeg mijn gevoelen, als die barmhartigheid van den Heere verkregen heb om getrouw te zijn, dat is, in het apostelschap. Hij handelt getrouw, en derhalve kan zijne leiding aangemerkt worden als een richtsnoer van Christus, want hij geeft zijn oordeel als getrouw apostel van Christus. Ofschoon Christus geen algemenen regel op dit punt gegeven heeft, toch geeft Hij leiding door een geïnspireerden apostel, een die genade van den Heere verkregen heeft om getrouw te zijn. Getrouwheid in de bediening is te danken aan de genade en barmhartigheid van Christus. Paulus was bereid om dat bij alle gelegenheden te erkennen: Ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is, 1 Corinthians 15:10. En dat is een grote genade van God voor hen, die getrouw in Zijn woord arbeiden, hetzij gewoon of buitengewoon.
II. De beslissing, waartoe hij komt, is dat met het oog op den nood der tijden, de ongehuwde staat verkieslijk is. Het is den mens goed alzo (ongehuwd) te zijn. Ik houd het er voor, zegt de apostel, het is mijne zienswijze. Dat is met bescheidenheid gezegd, maar desniettegenstaande met apostolisch gezag. Het is niet bloot de zienswijze van een mens, maar de besliste mening van den Geest Gods, die dus door een apostel spreekt. En het werd op die wijze gezegd om het te meer waarde te geven. Zij, die tegen den apostel vooringenomen waren, zouden dezen raad hebben kunnen verwerpen indien hij meer op den toon van gezag gegeven ware. Dienaren verliezen hun gezag niet door voorzichtige wijze van uitdrukking. Zij moeten allen alles worden, ten einde hun allen meer goed te kunnen doen. Het is goed, zegt hij, om den aanstaanden nood. Bij de stichting van hun godsdienst, werden de Christenen meedogenloos vervolgd. Hun vijanden waren zeer verbitterd tegen hen en behandelden hen met grote wreedheid. Zij stonden gedurig bloot aan de aanvallen en beledigingen van de vervolging. Dit in het oog houdend, was het niet raadzaam voor ongehuwde Christenen om van staat te veranderen. De gehuwde staat zou meer zorg en bekommering met zich brengen, zie vr. 33, 34, en dus de vervolging des te verschrikkelijker maken en hen minder instaat om die te verdragen. Christenen, hun gedrag regelend, moeten niet alleen letten op hetgeen in zichzelf geoorloofd is, maar ook op hetgeen voor hen voegzaam kan geacht worden.
III. Niettegenstaande hij tot dat besluit komt, is hij zeer zorgvuldig om hen te doen opmerken, dat hij het huwelijk in het algemeen niet afkeurt of ongepast acht. En daarom, ofschoon hij zegt: Zijt gij ongebonden van ene vrouw (dat is hetzij in den ongehuwden staat als vrijgezel of weduwnaar, hetzij maagd of weduwe) zoek geen vrouw (breng niet haastig verandering in uw toestand), voegt hij er bij: Zijt gij aan ene vrouw gebonden, zoek gene ontbinding. Dan is het uw plicht gehuwd te blijven en daarvan de voorwaarden te vervullen. En ofschoon dezulken, indien zij geroepen werden om vervolging te ondergaan, het buitengewoon moeilijk zouden hebben, toch moesten ze niet, om daaraan te ontkomen, de banden van hun plicht afwerpen of verbreken. De plicht moest vervuld worden, en de gevolgen aan God overgelaten. Maar verwaarlozing van onzen plicht is ons zelven aan de goddelijke bescherming onttrekken. Hij voegt er daarom bij: Maar indien gij ook trouwt, gij zondigt niet, en indien ene maagd trouwt, zij zondigt niet, doch dezulken zullen verdrukking hebben in het vlees. Trouwen op zichzelf is geen zonde, maar in dien tijd was het huwelijk iets, dat groot ongemak met zich brengen kon en aan de ijselijkheden van den toestand kon bijdragen, en daarom achtte hij het raadzaam en geschikt dat zij, die zich beheersen konden, er van zouden afzien. Maar hij voegt er bij dat hij den ongehuwden staat niet als een juk op hen leggen wilde, of door daarvan den schijn te krijgen hen in het net lokken wilde, en daarom zegt hij: Ik spaar ulieden. Hoe lijnrecht staan in dit opzicht de Roomse drogredenaars tegenover den apostel Paulus. Zij verbieden menigeen te huwelijken en verstrikken hen in de belofte van den ongehuwden staat, om `t even of ze het dragen kunnen of niet.
IV. Hij gebruikt deze gelegenheid om aan alle Christenen enige algemene regelen te geven, ten einde zich tegenover de wereld en alle wereldlijke dingen met heilige onverschilligheid te gedragen.
1. Ten opzichte van betrekkingen. Zij, die vrouwen hebben, moeten z n als niet hebbende, dat is, zij moeten het hart niet te veel hechten aan de genoegens van deze betrekking, ze moeten zijn alsof die niet bestonden. Zij weten niet hoe spoedig zij ze zullen verliezen. Deze raad moet toegepast worden op elke andere betrekking. Zij, die kinderen hebben, moeten zijn als niet hebbende. Zij zijn hun grootste genoegens, ze kunnen hun zwaarste kruis worden. En hoe spoedig kan de bloesem van dit genoegen afgesneden worden!
2. Ten opzichte van de droefenissen. Zij, die wenen, moeten zijn als niet wenende, dat is, wij mogen ons niet al te veel door onze beproevingen laten neerslaan, of ons dompelen in droefheid naar de wereld, maar temidden van al onze moeiten een heilige vreugde in God behouden, zodat zelfs in de smart ons hart verheugd is en het einde van ons verdriet blijdschap zijn kan. Des avonds is er geween, maar des morgens is er gejuich. Indien wij slechts ten hemel ingaan, zullen alle tranen ons van de ogen gewist worden, en het uitzicht daarop moet ons gematigd in onze smarten maken en onze tranen terughouden.
3. Ten opzichte van wereldse genietingen. Die blijde zijn, als niet blijde zijnde, dat is, zij moeten niet al te veel hechten aan de redenen van hun blijdschap. Zij moeten gematigd zijn in hun genot en zich los gevoelen van de genoegens, welke zij meest waarderen. Hier is de rust niet, en deze dingen zijn hun "deel" niet, en daarom moeten hun harten er niet aan gehecht zijn, en moeten zij er hun vrede en troost niet in zoeken.
4. Ten opzichte van wereldlijken handel en bezigheid. Die kopen als niet bezittende. Zij, die in handel voorspoedig zijn, in weelde toenemen en bezittingen verkrijgen, moeten deze zaken bezitten als niet bezittende. Die anders doen zetten hun harten op hetgeen niets is, Proverbs 23:5. Akkers kopen en ossen aanschaffen houdt de genodigde gasten van de bruiloft af, Luke 14:18, Luke 14:19. En indien ze de mensen niet ten enenmale verhinderen hun gedachten bij hun voornaamste belangen te bepalen, kunnen ze toch zeer veel er toe bijdragen om hen het ijverig najagen daarvan te doen verzuimen. Zij hebben den meesten kans van den prijs te verkrijgen, die van alle andere zorgen en beslommeringen hun zielen vrijhouden.
5. Ten opzichte van alle wereldse belangen. Die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende, 1 Corinthians 7:31. De wereld mag gebruikt, maar niet misbruikt worden. Zij wordt misbruikt indien ze niet gebruikt wordt tot de doeleinden, waartoe ze gegeven is, namelijk om God te eren en den mensen wl te doen, -indien ze in plaats van olie in de raderen van onze gehoorzaamheid brandstof voor onze hartstochten gemaakt wordt, in plaats van onze dienares onze meesteres, en in onze genegenheden de plaats inneemt, welke alleen aan God toekomt. En er bestaat groot gevaar haar op al deze wijzen te misbruiken, indien wij er onze harten te veel op zetten. Wij mogen van deze wereld zoveel nemen als buiten ons hart blijven kan, en als we niet misbruiken zullen wanneer het in onze hand is.
V. Hij dringt dezen raad aan met twee redenen.
1. De tijd is kort. Wij hebben slechts weinig tijd om in de wereld te blijven, slechts korte gelegenheid om wereldse dingen te bezitten en te genieten. Het is bepaald een zeer kort tijdsverloop. `t Zal spoedig voorbij zijn. De tijd staat op het punt van opgenomen te worden in de eeuwigheid. Daarom moeten we ons hart niet hechten aan wereldse genietingen. Laat u niet door wereldse zorgen en beslommeringen bedwelmen. Bezit hetgeen ge spoedig zult moeten achterlaten, zonder te gedogen dat het u bezit. Waarom zult ge uw hart geven aan hetgeen waarvan ge eerlang afstand doen moet?
2. De gedaante dezer wereld gaat voorbij, 1 Corinthians 7:31, het kleed, de figuur, de verschijning dezer wereld gaat voorbij. Het is een dagelijks-veranderende gedaante. Het is een onophoudelijke vloed. Het is slechts de gedaante van een wereld. Alles in haar is schijn, geen werkelijkheid, het is afwisselende schijn bovendien en zal spoedig voorbij zijn. Welk een geschikte en krachtige bewijsgrond om het voorafgaand advies te sterken! Hoe dwaas is het zich te hechten aan afschijnsels, de veranderende en verdwijnende inbeeldingen van een droom! De mens wandelt als een beeld, Psalms 39:7, in een droombeeld, temidden van de ijdele en wisselende dingen. En zou hij dan zeer gehecht aan of zeer ontroerd zijn door zulk een toneel?
VI. Hij zet zijn algemenen raad kracht bij door hen te waarschuwen tegen de beslommeringen door wereldse zorgen veroorzaakt. En ik wil dat gij zonder bekommernissen zijt, 1 Corinthians 7:32. Inderdaad is zorgeloosheid een gebrek, een wijze behandeling van wereldlijke belangen is plicht, maar bezorgd, vol zorg te zijn, angstige en ontmoedigende zorg er over te hebben, is zonde. Alle zorg, die de ziel verontrust en haar afleidt van de verering van God, is kwaad, want we moeten den Heere aanhangen, zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden, 1 Corinthians 7:35. De gehele ziel zal werkzaam zijn wanneer God aangebeden wordt. De aanbidding houdt op wanneer de ziel door iets anders afgeleid, of door vreemde zaken en overwegingen herwaarts en derwaarts getrokken wordt. Zij, die de Godsverering te leiden hebben, behoren daarop te letten en te maken dat ze geheel daarmee vervuld zijn. Maar hoe is dat mogelijk, wanneer de ziel geheel door aardse zorgen ingenomen wordt? Het is wijs van een Christen indien hij zijn uitwendige zaken zo regelt of zulk een beroep kiest, dat hij niet door de zorgen afgeleid wordt, zodat hij den Heere met een onbezorgd en rustig hart kan aanbidden. Dat is de algemene stelregel, waardoor de apostel de Corinthiërs wenst geregeerd te zien. De Christenen behoren geoefend te zijn in aanwending van dezen regel. Die levensstaat is voor iemand de beste, welke de beste is voor zijne ziel en hem het best buiten de zorgen en strikken dezer wereld houdt. Volgens dezen regel behandelt de apostel de vraag hem door Corinthiërs betreffende het huwelijk voorgelegd. Hij zegt ten opzichte daarvan: ter wille van de aanstaande verdrukkingen is het nu, in `t algemeen, terwijl Christenen met ongelovigen gehuwd zijn, en misschien genoodzaakt waren te huwen, verkieslijk zo mogelijk ongehuwd te blijven, teneinde zich vrij te houden van zorgen en moeilijkheden en meer gelegenheid te geven voor den dienst van God. In `t algemeen is `t waar: hoe minder wereldlijke zorgen we hebben, des te meer vrijheid voor den dienst van God. De gehuwde staat bracht toen-en brengt wellicht altijd-de meeste wereldlijke zorgen met zich. Die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe hij de vrouw zal behagen, 1 Corinthians 7:33. En de vrouw die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij den man zal behagen. Maar de ongetrouwde man en vrouw denken aan de dingen des Heeren, hoe zij den Heere zullen behagen, en beide naar ziel en lichaam heilig zijn, 1 Corinthians 7:32. Niet alsof de gehuwde ook niet naar ziel en lichaam heilig kan zijn. De ongehuwde staat op zich zelve is niet reiner en heiliger dan het huwelijk, maar de ongehuwde is beter in de gelegenheid om den godsdienst tot zijn hoofdonderwerp te maken, want hij behoeft minder door de zorgen dezer wereld afgeleid te worden. Het huwelijk is de levensstand, die dergelijke zorgen meer dan andere met zich brengt. In dien staat moet de een steeds zorgen hoe hij den ander zal behagen, ofschoon dit in sommige tijden en gevallen moeilijker zijn zal dan in andere. Om deze reden raadt de apostel, dat zij die vrij zijn zich van het huwelijk onthouden zullen, indien ze niet door andere oorzaken genoodzaakt worden er toe over te gaan. En omdat dezelfde reden ook in andere tijden bestaat, is het goed steeds op dezen regel te letten. En dezelfde reden moet altijd over het huwelijk doen beslissen, dat is: het kan ook zijn dat de ongehuwde staat meer dan het huwelijk van den dienst van God aftrekt, hetgeen in meer dan een geval mogelijk is. Dat is de algemene regel, welken ieder in zijn eigen geval naar eigen beslissing toepassen moet, en daarnaar moet hij beoordelen of hij al dan niet trouwen zal. Die levensstaat moet gekozen worden, waarin de Christen den meesten kans op hulp en de minste hindernissen heeft in den dienst van God en de bevordering van zijn eigen zaligheid.
Verzen 25-35
1 Corinthiërs 7:25-35De apostel vat hier zijn betoog samen en geeft aanwijzing hoe met de maagden te handelen, waaromtrent wij het volgende opmerken:
I. De wijze, waarop hij het onderwerp inleidt: Aangaande de maagden nu heb ik geen bevel des Heeren. De Heere heeft mij geen uitdrukkelijke en algemene wet gegeven met betrekking tot den ongehuwden staat, maar ik zeg mijn gevoelen, als die barmhartigheid van den Heere verkregen heb om getrouw te zijn, dat is, in het apostelschap. Hij handelt getrouw, en derhalve kan zijne leiding aangemerkt worden als een richtsnoer van Christus, want hij geeft zijn oordeel als getrouw apostel van Christus. Ofschoon Christus geen algemenen regel op dit punt gegeven heeft, toch geeft Hij leiding door een geïnspireerden apostel, een die genade van den Heere verkregen heeft om getrouw te zijn. Getrouwheid in de bediening is te danken aan de genade en barmhartigheid van Christus. Paulus was bereid om dat bij alle gelegenheden te erkennen: Ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is, 1 Corinthians 15:10. En dat is een grote genade van God voor hen, die getrouw in Zijn woord arbeiden, hetzij gewoon of buitengewoon.
II. De beslissing, waartoe hij komt, is dat met het oog op den nood der tijden, de ongehuwde staat verkieslijk is. Het is den mens goed alzo (ongehuwd) te zijn. Ik houd het er voor, zegt de apostel, het is mijne zienswijze. Dat is met bescheidenheid gezegd, maar desniettegenstaande met apostolisch gezag. Het is niet bloot de zienswijze van een mens, maar de besliste mening van den Geest Gods, die dus door een apostel spreekt. En het werd op die wijze gezegd om het te meer waarde te geven. Zij, die tegen den apostel vooringenomen waren, zouden dezen raad hebben kunnen verwerpen indien hij meer op den toon van gezag gegeven ware. Dienaren verliezen hun gezag niet door voorzichtige wijze van uitdrukking. Zij moeten allen alles worden, ten einde hun allen meer goed te kunnen doen. Het is goed, zegt hij, om den aanstaanden nood. Bij de stichting van hun godsdienst, werden de Christenen meedogenloos vervolgd. Hun vijanden waren zeer verbitterd tegen hen en behandelden hen met grote wreedheid. Zij stonden gedurig bloot aan de aanvallen en beledigingen van de vervolging. Dit in het oog houdend, was het niet raadzaam voor ongehuwde Christenen om van staat te veranderen. De gehuwde staat zou meer zorg en bekommering met zich brengen, zie vr. 33, 34, en dus de vervolging des te verschrikkelijker maken en hen minder instaat om die te verdragen. Christenen, hun gedrag regelend, moeten niet alleen letten op hetgeen in zichzelf geoorloofd is, maar ook op hetgeen voor hen voegzaam kan geacht worden.
III. Niettegenstaande hij tot dat besluit komt, is hij zeer zorgvuldig om hen te doen opmerken, dat hij het huwelijk in het algemeen niet afkeurt of ongepast acht. En daarom, ofschoon hij zegt: Zijt gij ongebonden van ene vrouw (dat is hetzij in den ongehuwden staat als vrijgezel of weduwnaar, hetzij maagd of weduwe) zoek geen vrouw (breng niet haastig verandering in uw toestand), voegt hij er bij: Zijt gij aan ene vrouw gebonden, zoek gene ontbinding. Dan is het uw plicht gehuwd te blijven en daarvan de voorwaarden te vervullen. En ofschoon dezulken, indien zij geroepen werden om vervolging te ondergaan, het buitengewoon moeilijk zouden hebben, toch moesten ze niet, om daaraan te ontkomen, de banden van hun plicht afwerpen of verbreken. De plicht moest vervuld worden, en de gevolgen aan God overgelaten. Maar verwaarlozing van onzen plicht is ons zelven aan de goddelijke bescherming onttrekken. Hij voegt er daarom bij: Maar indien gij ook trouwt, gij zondigt niet, en indien ene maagd trouwt, zij zondigt niet, doch dezulken zullen verdrukking hebben in het vlees. Trouwen op zichzelf is geen zonde, maar in dien tijd was het huwelijk iets, dat groot ongemak met zich brengen kon en aan de ijselijkheden van den toestand kon bijdragen, en daarom achtte hij het raadzaam en geschikt dat zij, die zich beheersen konden, er van zouden afzien. Maar hij voegt er bij dat hij den ongehuwden staat niet als een juk op hen leggen wilde, of door daarvan den schijn te krijgen hen in het net lokken wilde, en daarom zegt hij: Ik spaar ulieden. Hoe lijnrecht staan in dit opzicht de Roomse drogredenaars tegenover den apostel Paulus. Zij verbieden menigeen te huwelijken en verstrikken hen in de belofte van den ongehuwden staat, om `t even of ze het dragen kunnen of niet.
IV. Hij gebruikt deze gelegenheid om aan alle Christenen enige algemene regelen te geven, ten einde zich tegenover de wereld en alle wereldlijke dingen met heilige onverschilligheid te gedragen.
1. Ten opzichte van betrekkingen. Zij, die vrouwen hebben, moeten z n als niet hebbende, dat is, zij moeten het hart niet te veel hechten aan de genoegens van deze betrekking, ze moeten zijn alsof die niet bestonden. Zij weten niet hoe spoedig zij ze zullen verliezen. Deze raad moet toegepast worden op elke andere betrekking. Zij, die kinderen hebben, moeten zijn als niet hebbende. Zij zijn hun grootste genoegens, ze kunnen hun zwaarste kruis worden. En hoe spoedig kan de bloesem van dit genoegen afgesneden worden!
2. Ten opzichte van de droefenissen. Zij, die wenen, moeten zijn als niet wenende, dat is, wij mogen ons niet al te veel door onze beproevingen laten neerslaan, of ons dompelen in droefheid naar de wereld, maar temidden van al onze moeiten een heilige vreugde in God behouden, zodat zelfs in de smart ons hart verheugd is en het einde van ons verdriet blijdschap zijn kan. Des avonds is er geween, maar des morgens is er gejuich. Indien wij slechts ten hemel ingaan, zullen alle tranen ons van de ogen gewist worden, en het uitzicht daarop moet ons gematigd in onze smarten maken en onze tranen terughouden.
3. Ten opzichte van wereldse genietingen. Die blijde zijn, als niet blijde zijnde, dat is, zij moeten niet al te veel hechten aan de redenen van hun blijdschap. Zij moeten gematigd zijn in hun genot en zich los gevoelen van de genoegens, welke zij meest waarderen. Hier is de rust niet, en deze dingen zijn hun "deel" niet, en daarom moeten hun harten er niet aan gehecht zijn, en moeten zij er hun vrede en troost niet in zoeken.
4. Ten opzichte van wereldlijken handel en bezigheid. Die kopen als niet bezittende. Zij, die in handel voorspoedig zijn, in weelde toenemen en bezittingen verkrijgen, moeten deze zaken bezitten als niet bezittende. Die anders doen zetten hun harten op hetgeen niets is, Proverbs 23:5. Akkers kopen en ossen aanschaffen houdt de genodigde gasten van de bruiloft af, Luke 14:18, Luke 14:19. En indien ze de mensen niet ten enenmale verhinderen hun gedachten bij hun voornaamste belangen te bepalen, kunnen ze toch zeer veel er toe bijdragen om hen het ijverig najagen daarvan te doen verzuimen. Zij hebben den meesten kans van den prijs te verkrijgen, die van alle andere zorgen en beslommeringen hun zielen vrijhouden.
5. Ten opzichte van alle wereldse belangen. Die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende, 1 Corinthians 7:31. De wereld mag gebruikt, maar niet misbruikt worden. Zij wordt misbruikt indien ze niet gebruikt wordt tot de doeleinden, waartoe ze gegeven is, namelijk om God te eren en den mensen wl te doen, -indien ze in plaats van olie in de raderen van onze gehoorzaamheid brandstof voor onze hartstochten gemaakt wordt, in plaats van onze dienares onze meesteres, en in onze genegenheden de plaats inneemt, welke alleen aan God toekomt. En er bestaat groot gevaar haar op al deze wijzen te misbruiken, indien wij er onze harten te veel op zetten. Wij mogen van deze wereld zoveel nemen als buiten ons hart blijven kan, en als we niet misbruiken zullen wanneer het in onze hand is.
V. Hij dringt dezen raad aan met twee redenen.
1. De tijd is kort. Wij hebben slechts weinig tijd om in de wereld te blijven, slechts korte gelegenheid om wereldse dingen te bezitten en te genieten. Het is bepaald een zeer kort tijdsverloop. `t Zal spoedig voorbij zijn. De tijd staat op het punt van opgenomen te worden in de eeuwigheid. Daarom moeten we ons hart niet hechten aan wereldse genietingen. Laat u niet door wereldse zorgen en beslommeringen bedwelmen. Bezit hetgeen ge spoedig zult moeten achterlaten, zonder te gedogen dat het u bezit. Waarom zult ge uw hart geven aan hetgeen waarvan ge eerlang afstand doen moet?
2. De gedaante dezer wereld gaat voorbij, 1 Corinthians 7:31, het kleed, de figuur, de verschijning dezer wereld gaat voorbij. Het is een dagelijks-veranderende gedaante. Het is een onophoudelijke vloed. Het is slechts de gedaante van een wereld. Alles in haar is schijn, geen werkelijkheid, het is afwisselende schijn bovendien en zal spoedig voorbij zijn. Welk een geschikte en krachtige bewijsgrond om het voorafgaand advies te sterken! Hoe dwaas is het zich te hechten aan afschijnsels, de veranderende en verdwijnende inbeeldingen van een droom! De mens wandelt als een beeld, Psalms 39:7, in een droombeeld, temidden van de ijdele en wisselende dingen. En zou hij dan zeer gehecht aan of zeer ontroerd zijn door zulk een toneel?
VI. Hij zet zijn algemenen raad kracht bij door hen te waarschuwen tegen de beslommeringen door wereldse zorgen veroorzaakt. En ik wil dat gij zonder bekommernissen zijt, 1 Corinthians 7:32. Inderdaad is zorgeloosheid een gebrek, een wijze behandeling van wereldlijke belangen is plicht, maar bezorgd, vol zorg te zijn, angstige en ontmoedigende zorg er over te hebben, is zonde. Alle zorg, die de ziel verontrust en haar afleidt van de verering van God, is kwaad, want we moeten den Heere aanhangen, zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden, 1 Corinthians 7:35. De gehele ziel zal werkzaam zijn wanneer God aangebeden wordt. De aanbidding houdt op wanneer de ziel door iets anders afgeleid, of door vreemde zaken en overwegingen herwaarts en derwaarts getrokken wordt. Zij, die de Godsverering te leiden hebben, behoren daarop te letten en te maken dat ze geheel daarmee vervuld zijn. Maar hoe is dat mogelijk, wanneer de ziel geheel door aardse zorgen ingenomen wordt? Het is wijs van een Christen indien hij zijn uitwendige zaken zo regelt of zulk een beroep kiest, dat hij niet door de zorgen afgeleid wordt, zodat hij den Heere met een onbezorgd en rustig hart kan aanbidden. Dat is de algemene stelregel, waardoor de apostel de Corinthiërs wenst geregeerd te zien. De Christenen behoren geoefend te zijn in aanwending van dezen regel. Die levensstaat is voor iemand de beste, welke de beste is voor zijne ziel en hem het best buiten de zorgen en strikken dezer wereld houdt. Volgens dezen regel behandelt de apostel de vraag hem door Corinthiërs betreffende het huwelijk voorgelegd. Hij zegt ten opzichte daarvan: ter wille van de aanstaande verdrukkingen is het nu, in `t algemeen, terwijl Christenen met ongelovigen gehuwd zijn, en misschien genoodzaakt waren te huwen, verkieslijk zo mogelijk ongehuwd te blijven, teneinde zich vrij te houden van zorgen en moeilijkheden en meer gelegenheid te geven voor den dienst van God. In `t algemeen is `t waar: hoe minder wereldlijke zorgen we hebben, des te meer vrijheid voor den dienst van God. De gehuwde staat bracht toen-en brengt wellicht altijd-de meeste wereldlijke zorgen met zich. Die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe hij de vrouw zal behagen, 1 Corinthians 7:33. En de vrouw die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij den man zal behagen. Maar de ongetrouwde man en vrouw denken aan de dingen des Heeren, hoe zij den Heere zullen behagen, en beide naar ziel en lichaam heilig zijn, 1 Corinthians 7:32. Niet alsof de gehuwde ook niet naar ziel en lichaam heilig kan zijn. De ongehuwde staat op zich zelve is niet reiner en heiliger dan het huwelijk, maar de ongehuwde is beter in de gelegenheid om den godsdienst tot zijn hoofdonderwerp te maken, want hij behoeft minder door de zorgen dezer wereld afgeleid te worden. Het huwelijk is de levensstand, die dergelijke zorgen meer dan andere met zich brengt. In dien staat moet de een steeds zorgen hoe hij den ander zal behagen, ofschoon dit in sommige tijden en gevallen moeilijker zijn zal dan in andere. Om deze reden raadt de apostel, dat zij die vrij zijn zich van het huwelijk onthouden zullen, indien ze niet door andere oorzaken genoodzaakt worden er toe over te gaan. En omdat dezelfde reden ook in andere tijden bestaat, is het goed steeds op dezen regel te letten. En dezelfde reden moet altijd over het huwelijk doen beslissen, dat is: het kan ook zijn dat de ongehuwde staat meer dan het huwelijk van den dienst van God aftrekt, hetgeen in meer dan een geval mogelijk is. Dat is de algemene regel, welken ieder in zijn eigen geval naar eigen beslissing toepassen moet, en daarnaar moet hij beoordelen of hij al dan niet trouwen zal. Die levensstaat moet gekozen worden, waarin de Christen den meesten kans op hulp en de minste hindernissen heeft in den dienst van God en de bevordering van zijn eigen zaligheid.
Verzen 36-38
1 Corinthiërs 7:36-38Gewoonlijk wordt ondersteld dat de apostel in deze afdeling aanwijzing geeft, op grond van zijn voorgaanden raad, hoe ten opzichte van het huwelijk over kinderen moet beslist worden. Dan is de bedoeling zeer duidelijk. Het werd in dien tijd in dat deel der wereld, vooral onder de Joden, een oneer voor de vrouw geacht wanneer zij boven zekeren leeftijd ongehuwd bleef, dat gaf verdenking omtrent haar goeden naam. "Nu", zegt de apostel, "indien iemand meent dat hij zijne dochter ongevoegelijk behandelt, en dat het in haar nadeel is, zo hij haar ongehuwd laat blijven wanneer zij tot den leeftijd gekomen, en dat het noodzakelijk is haar uit te huwelijken, laat hem naar zijn welgevallen doen. Hij zondigt niet zo hij haar aan een geschikten man geeft. Maar heeft hij besloten haar maagd te laten blijven, en blijft hij bij dat besluit, is hij niet in de noodzakelijkheid haar uit te huwelijken, maar kan hij, met haar toestemming, volgens zijn voornemen handelen, dan doet hij wel haar ongehuwd te laten. In een woord: hij die haar ten huwelijk geeft doet wel, maar hij die haar bewaart, indien zij zonder moeite in dien staat onschuldig blijven kan, doet beter, dat is meer naar haar welzijn in den toenmaligen staat der dingen en wellicht altijd.
1. Kinderen staan ter beschikking van hun ouders en niet tot hun eigen beschikking in de zaak des huwelijks. Maar:
2. Ouders moeten rekening houden met de neigingen hunner kinderen, zowel ten opzichte van het huwelijk in het algemeen, als met het oog op den persoon, en het er niet voor houden dat zij onbeperkte macht over hen hebben en hun welgevallen slechts hebben op te leggen.
3. Het is onze plicht niet alleen te letten op hetgeen geoorloofd is, maar in vele gevallen ook te overwegen wat het best is te doen, alvorens wij handelen. Doch ik houd het er voor dat de apostel hier zijn vroegere redenering voortzet en raad geeft aan ongehuwde personen, die over zich zelven beschikken kunnen, hoe te handelen, en geloof dat met "de maagd van een man" zijn eigen ongehuwden staat bedoeld wordt, de uitdrukking schijnt veeleer te doelen op de bewaring van eigen kuisheid dan op het bewaren van de maagdelijkheid ener dochter, schoon zij in `t algemeen niet in dien zin gebruikt wordt. Het was onder Joden en beschaafde heidenen algemeen iets min-eervols wanneer een man boven den geschikten leeftijd ongehuwd bleef, ofschoon niet allen dezelfde grens van leeftijd aannamen. De algemene bedoeling van den apostel is dezelfde: het was geen zonde om te trouwen, wanneer iemand oordeelde dat het voor hem noodzakelijk was, teneinde het gewone verwijt te ontgaan, nog veel meer ten einde zijne lusten te beheersen. Maar hij, die macht over zich zelven had en vaststond in zijn besluit, en de noodzakelijkheid om te trouwen niet gevoelde, zou, ten minste in de omstandigheden waarin de Christenen toen ter tijd verkeerden, daardoor een keuze doen, die in alle opzichten, geestelijk en lichamelijk, zijn rust en gemak bevorderde. En het is hoogst gewenst, zelfs plichtmatig, voor den Christen, zich door zulke overwegingen te laten leiden.
Verzen 36-38
1 Corinthiërs 7:36-38Gewoonlijk wordt ondersteld dat de apostel in deze afdeling aanwijzing geeft, op grond van zijn voorgaanden raad, hoe ten opzichte van het huwelijk over kinderen moet beslist worden. Dan is de bedoeling zeer duidelijk. Het werd in dien tijd in dat deel der wereld, vooral onder de Joden, een oneer voor de vrouw geacht wanneer zij boven zekeren leeftijd ongehuwd bleef, dat gaf verdenking omtrent haar goeden naam. "Nu", zegt de apostel, "indien iemand meent dat hij zijne dochter ongevoegelijk behandelt, en dat het in haar nadeel is, zo hij haar ongehuwd laat blijven wanneer zij tot den leeftijd gekomen, en dat het noodzakelijk is haar uit te huwelijken, laat hem naar zijn welgevallen doen. Hij zondigt niet zo hij haar aan een geschikten man geeft. Maar heeft hij besloten haar maagd te laten blijven, en blijft hij bij dat besluit, is hij niet in de noodzakelijkheid haar uit te huwelijken, maar kan hij, met haar toestemming, volgens zijn voornemen handelen, dan doet hij wel haar ongehuwd te laten. In een woord: hij die haar ten huwelijk geeft doet wel, maar hij die haar bewaart, indien zij zonder moeite in dien staat onschuldig blijven kan, doet beter, dat is meer naar haar welzijn in den toenmaligen staat der dingen en wellicht altijd.
1. Kinderen staan ter beschikking van hun ouders en niet tot hun eigen beschikking in de zaak des huwelijks. Maar:
2. Ouders moeten rekening houden met de neigingen hunner kinderen, zowel ten opzichte van het huwelijk in het algemeen, als met het oog op den persoon, en het er niet voor houden dat zij onbeperkte macht over hen hebben en hun welgevallen slechts hebben op te leggen.
3. Het is onze plicht niet alleen te letten op hetgeen geoorloofd is, maar in vele gevallen ook te overwegen wat het best is te doen, alvorens wij handelen. Doch ik houd het er voor dat de apostel hier zijn vroegere redenering voortzet en raad geeft aan ongehuwde personen, die over zich zelven beschikken kunnen, hoe te handelen, en geloof dat met "de maagd van een man" zijn eigen ongehuwden staat bedoeld wordt, de uitdrukking schijnt veeleer te doelen op de bewaring van eigen kuisheid dan op het bewaren van de maagdelijkheid ener dochter, schoon zij in `t algemeen niet in dien zin gebruikt wordt. Het was onder Joden en beschaafde heidenen algemeen iets min-eervols wanneer een man boven den geschikten leeftijd ongehuwd bleef, ofschoon niet allen dezelfde grens van leeftijd aannamen. De algemene bedoeling van den apostel is dezelfde: het was geen zonde om te trouwen, wanneer iemand oordeelde dat het voor hem noodzakelijk was, teneinde het gewone verwijt te ontgaan, nog veel meer ten einde zijne lusten te beheersen. Maar hij, die macht over zich zelven had en vaststond in zijn besluit, en de noodzakelijkheid om te trouwen niet gevoelde, zou, ten minste in de omstandigheden waarin de Christenen toen ter tijd verkeerden, daardoor een keuze doen, die in alle opzichten, geestelijk en lichamelijk, zijn rust en gemak bevorderde. En het is hoogst gewenst, zelfs plichtmatig, voor den Christen, zich door zulke overwegingen te laten leiden.
Verzen 39-40
1 Corinthiërs 7:39-40Het gehele betoog wordt besloten met een raad aan de weduwen. De vrouw is aan den levenden man verbonden door de wet, verbonden om met hem te blijven samenleven. De huwelijksband duurt levenslang, en kan alleen door den dood verbroken worden. Maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij te huwen met wie zij wil. Gods wet geeft geen bepaling hoe dikwijls zij trouwen mag. Hieruit blijkt met zekerheid dat tweede huwelijken niet ongeoorloofd zijn, want de weduwen konden geen vrijheid hebben te trouwen met wie zij wilden, indien zij niet hertrouwen mochten. Maar de apostel erkent dat ze daartoe vrijheid heeft, alleenlijk onder de beperking: in den Heere. In de keuze van onze betrekkingen en verandering van toestand, moeten wij altijd het oog op God houden. Men mag op zijn huwelijk Gods. zegen verwachten alleen dan, wanneer het in den Heere gesloten is, wanneer partijen zich hebben laten leiden door de vreze en de wetten Gods, wanneer ze bij de keuze van een echtgenoot handelen in afhankelijkheid van Gods voorzienigheid, wanneer zij tot God kunnen opzien, oprecht Zijn leiding zoekende en nederig Zijn zegen op hun handeling vragende. Maar, zegt de apostel, zij is gelukkiger, indien ze alzo blijft, namelijk in den weduwstaat, naar mijn gevoelen. En ik meen ook den Geest Gods te hebben, 1 Corinthians 7:40. In dien tijd tenminste, indien niet over het algemeen, zal dat veel bijdragen tot haar vrede en rust, en haar minder hindernis in den dienst Gods geven, zo ze ongetrouwd blijft. En dit zegt hij hun door de ingeving des Geestes. "Wat ook de valse apostelen van mij mogen denken, ik heb reden om te geloven dat ik den Geest Gods heb." Het sluiten van een huwelijk is een zo belangrijke zaak, dat men er niet toe mag overgaan dan na ernstige overweging, na nauwgezette beoordeling van de omstandigheden, en op zeer waarschijnlijke gronden, voor het minst, dat de verandering van levenstoestand zal zijn in het voordeel van onze geestelijke belangen.
Verzen 39-40
1 Corinthiërs 7:39-40Het gehele betoog wordt besloten met een raad aan de weduwen. De vrouw is aan den levenden man verbonden door de wet, verbonden om met hem te blijven samenleven. De huwelijksband duurt levenslang, en kan alleen door den dood verbroken worden. Maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij te huwen met wie zij wil. Gods wet geeft geen bepaling hoe dikwijls zij trouwen mag. Hieruit blijkt met zekerheid dat tweede huwelijken niet ongeoorloofd zijn, want de weduwen konden geen vrijheid hebben te trouwen met wie zij wilden, indien zij niet hertrouwen mochten. Maar de apostel erkent dat ze daartoe vrijheid heeft, alleenlijk onder de beperking: in den Heere. In de keuze van onze betrekkingen en verandering van toestand, moeten wij altijd het oog op God houden. Men mag op zijn huwelijk Gods. zegen verwachten alleen dan, wanneer het in den Heere gesloten is, wanneer partijen zich hebben laten leiden door de vreze en de wetten Gods, wanneer ze bij de keuze van een echtgenoot handelen in afhankelijkheid van Gods voorzienigheid, wanneer zij tot God kunnen opzien, oprecht Zijn leiding zoekende en nederig Zijn zegen op hun handeling vragende. Maar, zegt de apostel, zij is gelukkiger, indien ze alzo blijft, namelijk in den weduwstaat, naar mijn gevoelen. En ik meen ook den Geest Gods te hebben, 1 Corinthians 7:40. In dien tijd tenminste, indien niet over het algemeen, zal dat veel bijdragen tot haar vrede en rust, en haar minder hindernis in den dienst Gods geven, zo ze ongetrouwd blijft. En dit zegt hij hun door de ingeving des Geestes. "Wat ook de valse apostelen van mij mogen denken, ik heb reden om te geloven dat ik den Geest Gods heb." Het sluiten van een huwelijk is een zo belangrijke zaak, dat men er niet toe mag overgaan dan na ernstige overweging, na nauwgezette beoordeling van de omstandigheden, en op zeer waarschijnlijke gronden, voor het minst, dat de verandering van levenstoestand zal zijn in het voordeel van onze geestelijke belangen.