Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-corinthians-6.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 6In dit hoofdstuk:
I. berispt de apostel hen omdat ze over geringe zaken rechtshandel hebben en elkaar voor heidense rechters dagen, 1 Corinthians 6:1.
II. Hij neemt daaruit aanleiding om hen te waarschuwen tegen de grove zonden, waaraan ze vroeger onderworpen waren, 1 Corinthians 6:9 -1 Corinthians 6:11. En
III. Na hen gewaarschuwd te hebben tegen misbruik van hun vrijheid, vermaant hij hen zeer ernstig, op verscheidene gronden, om zich te wachten voor hoererij, 1 Corinthians 6:12.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 6In dit hoofdstuk:
I. berispt de apostel hen omdat ze over geringe zaken rechtshandel hebben en elkaar voor heidense rechters dagen, 1 Corinthians 6:1.
II. Hij neemt daaruit aanleiding om hen te waarschuwen tegen de grove zonden, waaraan ze vroeger onderworpen waren, 1 Corinthians 6:9 -1 Corinthians 6:11. En
III. Na hen gewaarschuwd te hebben tegen misbruik van hun vrijheid, vermaant hij hen zeer ernstig, op verscheidene gronden, om zich te wachten voor hoererij, 1 Corinthians 6:12.
Verzen 1-8
1 Corinthiërs 6:1-8Hier bestraft de apostel hen omdat zij terecht gaan met elkaar, voor heidense rechters, om geringe verschillen, en veroordeelt daarmee alle ergerlijke rechtsgedingen. In het vorige hoofdstuk had hij hun opgedragen gruwelijke zonden in eigen kring door den kerkelijken ban te straffen. Hier vermaant hij hen onderlinge geschillen te beëindigen door kerkelijken raad en uitspraak. We merken hier op:
I. Den misslag, waarover hij hen bestraft: die was tegen elkaar de wet inroepen. Wel is de wet goed, indien iemand die wettelijk gebruikt. Maar
1. De ene broeder gaat met den anderen broeder terecht, 1 Corinthians 6:6, het ene lid der gemeente met het andere. De nauwe betrekking tot elkaar kon geen vrede en goede verstandhouding bewaren. De banden der broederliefde waren gebroken, En een broeder is weerspanniger dan een sterke stad, zegt Salomo, Proverbs 18:21, hun geschillen zijn als de grendel van een paleis. De Christenen behoren niet met elkaar te twisten, want zij zijn broeders. Wanneer dit in het oog gehouden werd, zouden daardoor rechtszaken voorkomen worden, en twisten en geschillen zouden een einde nemen.
2. Zij brachten hun zaken voor heidense overheidspersonen. Zij gingen terecht voor de onrechtvaardigen en niet voor de heiligen, 1 Corinthians 6:1, daagden elkaar voor ongelovigen, 1 Corinthians 6:6, en beslechtten hun zaken niet onderling, zij, Christenen en heiligen, tenminste in hun belijdenis. Dit diende veel tot verwijt voor het Christendom, Het bracht hun dwaasheid en onvreedzaamheid aan het licht, terwijl zij beweerden te zijn kinderen der wijsheid, volgers van het Lam, den zachtmoedigen Jezus, den Vredevorst. En daarom zegt de apostel: Durft iemand van ulieden, wanneer hij met een ander geschil heeft, terecht gaan, hem aanklagen, de zaak brengen voor de onrechtvaardigen? Christenen behoren niet te durven enige zaak te begaan, waardoor hun Christelijke naam en belijdenis in opspraak gebracht worden.
3. Hier is ten slotte ene aanwijzing, dat zij terecht gingen om ondergeschikte dingen, van weinig waarde, want de apostel bestraft het dat ze niet liever ongelijk leden, dan tot den rechter te gaan, 1 Corinthians 6:7, waaruit men zien kan dat het over onbelangrijke dingen ging. In gevallen van groot nadeel voor ons zelven of onze gezinnen, mogen wij wettige middelen gebruiken om onze rechten te handhaven. Wij zijn niet gehouden neer te zitten en alle onrecht weerloos te verdragen, zonder een vinger tot verlichting uit te steken, maar in zaken van weinig belang is het beter onrecht te verdragen. Christenen behoren vergevensgezind te zijn. En het strekt hun meer tot eer kleine beledigingen en onrechtvaardigheden te verdragen dan twistgierig te schijnen.
II. Hij toont hun aan hetgeen hun misslag verzwaart. Weet gij niet dat de heiligen de wereld oordelen zullen? 1 Corinthians 6:2, dat wij de engelen oordelen zullen? 1 Corinthians 6:3. En zijt gij dan onwaardig de minste gerechtszaken? de zaken die dit leven aangaan? Het was een oneer voor hun Christelijk karakter, een vergeten van hun koninklijke waardigheid als heiligen, wanneer zij kleine geschillen, de dingen van het dagelijks leven betreffende, voor den rechter brachten. Indien zij eenmaal de wereld, zelfs de engelen, zouden oordelen, was het onverantwoordelijk dat ze kleine onenigheden niet onder elkaar vereffenen konden. Sommigen menen dat "met de wereld en engelen oordelen" bedoeld wordt, dat de Christenen in den groten oordeelsdag met Christus vonnis vellen zullen, gelijk de Zaligmaker Zijnen discipelen toezegt, dat zij zullen zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israël's, Matthew 19:28. En op een andere plaats lezen wij: De Heere is gekomen met Zijne vele duizenden heiligen om gericht te houden tegen allen, Judas: 14, 15, en van de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijne heiligen, 1 Thessalonians 3:13. Wel zullen zij zelven ook geoordeeld worden, zie Matthew 25:31, maar ze kunnen eerst vrijgesproken worden en daarna toegelaten tot de rechtbank om in te stemmen met en te verheerlijken het rechtvaardige vonnis van Christus beiden over mensen en engelen. In geen anderen zin kunnen ze rechters zijn. Zij zijn geen deelhebbers aan de handelingen des Heeren, maar zij hebben de eer van daarbij te zitten en te zien hoe Hij optreedt tegen de goddeloze wereld, en dat toe te juichen. Anderen menen dat met dit oordelen van de wereld bedoeld wordt dat het keizerrijk Christus' koninkrijk worden zal. Maar het blijkt nergens uit dat de Corinthiërs verwachtten dat het keizerrijk Christelijk worden zou, en in welken zin kan gezegd worden dat Christelijke keizers engelen zullen oordelen? Nog anderen verstaan er onder dat zij de wereld door hun geloof en wandel oordelen zullen en de boze engelen uitwerpen door wondermacht, die niet beperkt is tot de eerste eeuw of tot de apostelen. De eerste betekenis schijnt het meest aannemelijk te zijn, en daarbij zet het de bewijsvoering de meeste kracht bij. Zullen Christenen de eer hebben van ten jongsten dage met den almachtigen Rechter te zitten, wanneer Hij vonnis velt over de godloze mensen en de gevallen engelen, en zijn zij niet waard over de geschillen te oordelen, om welke gij elkaar voor de heidense rechters trekt? Kunnen zij uw twistvragen niet uitmaken? Waarom brengt ge elkaar voor heidense rechters? Wanneer gij eenmaal hen zult oordelen, komt het dan te pas nu hun uitspraak in te roepen? Moet gij, in gerechtszaken, die dit leven aangaan, daarover hen tot rechters stellen, die in de gemeente niet geacht zijn? (zo lezen sommigen en misschien niet ten onrechte) heidense overheidspersonen, dingen die niet zijn, 1 Corinthians 1:28. Moeten zij opgeroepen worden als rechters, die bij u zo laag in tel zijn? Is dat niet beschamend? 1 Corinthians 6:5. Sommigen lezen het echter als onze gewone vertaling, en bij wijze van spot: Zet die daarover, die in de gemeente minst geacht zijn, die uwer medeleden, welke ge er het minst bekwaam voor acht. De minsten uwer medeleden zijn zeker bekwaam genoeg om in die zaken uitspraak te doen. Beslecht die zaken in elk geval onder elkaar, en ga niet terecht voor heidense rechters. Het zijn geen dingen om over te twisten, ze kunnen gemakkelijk beslist worden, indien ge maar eerst uw eigen humeur overwonnen hebt en uzelven in het ware Christelijke gevoelen teruggebracht hebt. Draag en verdraag, dan zal de minst-ontwikkelde onder u instaat zijn om uw twisten te beslechten. Ik zeg u dit tot schaamte, 1 Corinthians 6:5. Het is beschamend, dat twisten zo den kop kunnen opsteken onder Christenen, dat ze niet door tussenkomst der broederen beëindigd kunnen worden.
III. Hij geeft hun een middel aan de hand om deze fout te herstellen. En wel tweeledig:
1. Door aanwijzing van enkelen, die er mede belast kunnen worden: Is er dan alzo onder u geen, die wijs is, ook niet een, die zou kunnen oordelen onder zijne broeders? 1 Corinthians 6:5. Gij laat u zoveel voorstaan op uw wijsheid en kennis, gij zijt zo opgeblazen over uw buitengewone gaven en voorrechten, is er nu niemand onder u bekwaam voor dezen dienst, niemand die wijsheid genoeg heeft om die geschillen te oordelen? Moeten broederen twisten en heidenen uitspraak doen in een gemeente, zo beroemd om haar kennis en wijsheid als de uwe? Het is schande, dat uw twisten zo hoog lopen en er geen enkele onder u wijs genoeg is om ze te bedaren of te voorkomen. Christenen behoren nooit tot gerechtelijke uitspraak de toevlucht te nemen, alvorens alle andere middelen vergeefs beproefd zijn. Voorzichtige Christenen moeten zo mogelijk hun geschillen voorkomen, en geen gerechtshoven laten beslissen, vooral niet in zaken van gering belang. 2. Door liever ongelijk te lijden dan langs dezen weg recht te verkrijgen. Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkaar rechtszaken hebt, het is enerzijds altijd een fout om het gerecht in te roepen, behalve in zaken van twijfelachtig karakter en bij vriendschappelijke overeenkomst van beide partijen om door gerechtelijk vonnis te weten te komen hoe de wet beslist. En dit schijnt de apostel te raden, in plaats van met elkaar te twisten, hetwelk hij voor alles veroordeelt: Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? Een Christen behoort liever een klein ongelijk te lijden dan zich zelven te bevredigen en anderen te benadelen door een rechtelijk vonnis. De vrede van zijn eigen ziel en de rust van zijn omgeving zijn meer waard dan de overwinning in zulke gevallen, en dan het staan op eigen recht, vooral wanneer het geschil zou moeten uitgemaakt worden door vijanden van den godsdienst. Maar de apostel zegt hun dat ze er zo ver vanaf zijn om ongelijk te lijden, dat ze liever ongelijk en schade doen en dat den broederen! Het is een zware misslag iemand ongelijk en schade aan te doen, maar dit wordt nog veel erger wanneer het onzen Christelijken broederen aangedaan wordt. De banden van wederkerige liefde moeten tussen hen sterker zijn dan tussen anderen.
De liefde doet den naasten geen kwaad, Romans 13:10. Zij die de broederen liefhebben, kunnen onder den invloed van dit beginsel nooit elkaar kwaad doen of beledigen.
Verzen 1-8
1 Corinthiërs 6:1-8Hier bestraft de apostel hen omdat zij terecht gaan met elkaar, voor heidense rechters, om geringe verschillen, en veroordeelt daarmee alle ergerlijke rechtsgedingen. In het vorige hoofdstuk had hij hun opgedragen gruwelijke zonden in eigen kring door den kerkelijken ban te straffen. Hier vermaant hij hen onderlinge geschillen te beëindigen door kerkelijken raad en uitspraak. We merken hier op:
I. Den misslag, waarover hij hen bestraft: die was tegen elkaar de wet inroepen. Wel is de wet goed, indien iemand die wettelijk gebruikt. Maar
1. De ene broeder gaat met den anderen broeder terecht, 1 Corinthians 6:6, het ene lid der gemeente met het andere. De nauwe betrekking tot elkaar kon geen vrede en goede verstandhouding bewaren. De banden der broederliefde waren gebroken, En een broeder is weerspanniger dan een sterke stad, zegt Salomo, Proverbs 18:21, hun geschillen zijn als de grendel van een paleis. De Christenen behoren niet met elkaar te twisten, want zij zijn broeders. Wanneer dit in het oog gehouden werd, zouden daardoor rechtszaken voorkomen worden, en twisten en geschillen zouden een einde nemen.
2. Zij brachten hun zaken voor heidense overheidspersonen. Zij gingen terecht voor de onrechtvaardigen en niet voor de heiligen, 1 Corinthians 6:1, daagden elkaar voor ongelovigen, 1 Corinthians 6:6, en beslechtten hun zaken niet onderling, zij, Christenen en heiligen, tenminste in hun belijdenis. Dit diende veel tot verwijt voor het Christendom, Het bracht hun dwaasheid en onvreedzaamheid aan het licht, terwijl zij beweerden te zijn kinderen der wijsheid, volgers van het Lam, den zachtmoedigen Jezus, den Vredevorst. En daarom zegt de apostel: Durft iemand van ulieden, wanneer hij met een ander geschil heeft, terecht gaan, hem aanklagen, de zaak brengen voor de onrechtvaardigen? Christenen behoren niet te durven enige zaak te begaan, waardoor hun Christelijke naam en belijdenis in opspraak gebracht worden.
3. Hier is ten slotte ene aanwijzing, dat zij terecht gingen om ondergeschikte dingen, van weinig waarde, want de apostel bestraft het dat ze niet liever ongelijk leden, dan tot den rechter te gaan, 1 Corinthians 6:7, waaruit men zien kan dat het over onbelangrijke dingen ging. In gevallen van groot nadeel voor ons zelven of onze gezinnen, mogen wij wettige middelen gebruiken om onze rechten te handhaven. Wij zijn niet gehouden neer te zitten en alle onrecht weerloos te verdragen, zonder een vinger tot verlichting uit te steken, maar in zaken van weinig belang is het beter onrecht te verdragen. Christenen behoren vergevensgezind te zijn. En het strekt hun meer tot eer kleine beledigingen en onrechtvaardigheden te verdragen dan twistgierig te schijnen.
II. Hij toont hun aan hetgeen hun misslag verzwaart. Weet gij niet dat de heiligen de wereld oordelen zullen? 1 Corinthians 6:2, dat wij de engelen oordelen zullen? 1 Corinthians 6:3. En zijt gij dan onwaardig de minste gerechtszaken? de zaken die dit leven aangaan? Het was een oneer voor hun Christelijk karakter, een vergeten van hun koninklijke waardigheid als heiligen, wanneer zij kleine geschillen, de dingen van het dagelijks leven betreffende, voor den rechter brachten. Indien zij eenmaal de wereld, zelfs de engelen, zouden oordelen, was het onverantwoordelijk dat ze kleine onenigheden niet onder elkaar vereffenen konden. Sommigen menen dat "met de wereld en engelen oordelen" bedoeld wordt, dat de Christenen in den groten oordeelsdag met Christus vonnis vellen zullen, gelijk de Zaligmaker Zijnen discipelen toezegt, dat zij zullen zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israël's, Matthew 19:28. En op een andere plaats lezen wij: De Heere is gekomen met Zijne vele duizenden heiligen om gericht te houden tegen allen, Judas: 14, 15, en van de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijne heiligen, 1 Thessalonians 3:13. Wel zullen zij zelven ook geoordeeld worden, zie Matthew 25:31, maar ze kunnen eerst vrijgesproken worden en daarna toegelaten tot de rechtbank om in te stemmen met en te verheerlijken het rechtvaardige vonnis van Christus beiden over mensen en engelen. In geen anderen zin kunnen ze rechters zijn. Zij zijn geen deelhebbers aan de handelingen des Heeren, maar zij hebben de eer van daarbij te zitten en te zien hoe Hij optreedt tegen de goddeloze wereld, en dat toe te juichen. Anderen menen dat met dit oordelen van de wereld bedoeld wordt dat het keizerrijk Christus' koninkrijk worden zal. Maar het blijkt nergens uit dat de Corinthiërs verwachtten dat het keizerrijk Christelijk worden zou, en in welken zin kan gezegd worden dat Christelijke keizers engelen zullen oordelen? Nog anderen verstaan er onder dat zij de wereld door hun geloof en wandel oordelen zullen en de boze engelen uitwerpen door wondermacht, die niet beperkt is tot de eerste eeuw of tot de apostelen. De eerste betekenis schijnt het meest aannemelijk te zijn, en daarbij zet het de bewijsvoering de meeste kracht bij. Zullen Christenen de eer hebben van ten jongsten dage met den almachtigen Rechter te zitten, wanneer Hij vonnis velt over de godloze mensen en de gevallen engelen, en zijn zij niet waard over de geschillen te oordelen, om welke gij elkaar voor de heidense rechters trekt? Kunnen zij uw twistvragen niet uitmaken? Waarom brengt ge elkaar voor heidense rechters? Wanneer gij eenmaal hen zult oordelen, komt het dan te pas nu hun uitspraak in te roepen? Moet gij, in gerechtszaken, die dit leven aangaan, daarover hen tot rechters stellen, die in de gemeente niet geacht zijn? (zo lezen sommigen en misschien niet ten onrechte) heidense overheidspersonen, dingen die niet zijn, 1 Corinthians 1:28. Moeten zij opgeroepen worden als rechters, die bij u zo laag in tel zijn? Is dat niet beschamend? 1 Corinthians 6:5. Sommigen lezen het echter als onze gewone vertaling, en bij wijze van spot: Zet die daarover, die in de gemeente minst geacht zijn, die uwer medeleden, welke ge er het minst bekwaam voor acht. De minsten uwer medeleden zijn zeker bekwaam genoeg om in die zaken uitspraak te doen. Beslecht die zaken in elk geval onder elkaar, en ga niet terecht voor heidense rechters. Het zijn geen dingen om over te twisten, ze kunnen gemakkelijk beslist worden, indien ge maar eerst uw eigen humeur overwonnen hebt en uzelven in het ware Christelijke gevoelen teruggebracht hebt. Draag en verdraag, dan zal de minst-ontwikkelde onder u instaat zijn om uw twisten te beslechten. Ik zeg u dit tot schaamte, 1 Corinthians 6:5. Het is beschamend, dat twisten zo den kop kunnen opsteken onder Christenen, dat ze niet door tussenkomst der broederen beëindigd kunnen worden.
III. Hij geeft hun een middel aan de hand om deze fout te herstellen. En wel tweeledig:
1. Door aanwijzing van enkelen, die er mede belast kunnen worden: Is er dan alzo onder u geen, die wijs is, ook niet een, die zou kunnen oordelen onder zijne broeders? 1 Corinthians 6:5. Gij laat u zoveel voorstaan op uw wijsheid en kennis, gij zijt zo opgeblazen over uw buitengewone gaven en voorrechten, is er nu niemand onder u bekwaam voor dezen dienst, niemand die wijsheid genoeg heeft om die geschillen te oordelen? Moeten broederen twisten en heidenen uitspraak doen in een gemeente, zo beroemd om haar kennis en wijsheid als de uwe? Het is schande, dat uw twisten zo hoog lopen en er geen enkele onder u wijs genoeg is om ze te bedaren of te voorkomen. Christenen behoren nooit tot gerechtelijke uitspraak de toevlucht te nemen, alvorens alle andere middelen vergeefs beproefd zijn. Voorzichtige Christenen moeten zo mogelijk hun geschillen voorkomen, en geen gerechtshoven laten beslissen, vooral niet in zaken van gering belang. 2. Door liever ongelijk te lijden dan langs dezen weg recht te verkrijgen. Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkaar rechtszaken hebt, het is enerzijds altijd een fout om het gerecht in te roepen, behalve in zaken van twijfelachtig karakter en bij vriendschappelijke overeenkomst van beide partijen om door gerechtelijk vonnis te weten te komen hoe de wet beslist. En dit schijnt de apostel te raden, in plaats van met elkaar te twisten, hetwelk hij voor alles veroordeelt: Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? Een Christen behoort liever een klein ongelijk te lijden dan zich zelven te bevredigen en anderen te benadelen door een rechtelijk vonnis. De vrede van zijn eigen ziel en de rust van zijn omgeving zijn meer waard dan de overwinning in zulke gevallen, en dan het staan op eigen recht, vooral wanneer het geschil zou moeten uitgemaakt worden door vijanden van den godsdienst. Maar de apostel zegt hun dat ze er zo ver vanaf zijn om ongelijk te lijden, dat ze liever ongelijk en schade doen en dat den broederen! Het is een zware misslag iemand ongelijk en schade aan te doen, maar dit wordt nog veel erger wanneer het onzen Christelijken broederen aangedaan wordt. De banden van wederkerige liefde moeten tussen hen sterker zijn dan tussen anderen.
De liefde doet den naasten geen kwaad, Romans 13:10. Zij die de broederen liefhebben, kunnen onder den invloed van dit beginsel nooit elkaar kwaad doen of beledigen.
Verzen 9-11
1 Corinthiërs 6:9-11Hier waarschuwt hij hen tegen verschillende snode ondeugden, waaraan ze vroeger overgegeven waren.
I. Hij noemt het een onder hen bekende waarheid, waarvan zij niet onwetend zijn konden, dat zulke zondaren het koninkrijk Gods niet zullen beërven. De minsten onder hen konden weten, dat de onrechtvaardigen het koninkrijk Gods niet zullen beërven, 1 Corinthians 6:9, niet erkend worden als ware leden Zijner kerk op aarde of toegelaten als verheerlijkte leden Zijner kerk in de hemelen. Alle ongerechtigheid is zonde, en alle heersende zonde, ja, elke moedwillig-bedreven zonde, die niet berouwd wordt, sluit buiten het koninkrijk der hemelen. Hij onderscheidt verschillende zonden, volgens de beide tafelen der wet: afgodendienaars, hoereerders, overspelers, ontuchtigen en die bij mannen liggen, zevende gebod, dieven en gierigaards, die door geweld of bedrog hun naasten benadelen, achtste gebod, lasteraars, negende gebod, dronkaards en rovers, tiende gebod, en allen die op weg zijn de overige geboden te overtreden. Ieder, die iets van godsdienst af weet, weet ook dat de hemel voor dezulken niet bestemd is. Het schuim der aarde is in geen geval geschikt om de hemelse woningen te vullen. Zij, die des duivels werk doen, kunnen Gods bezoldiging niet ontvangen, tenzij de bezoldiging der zonde, dat is de dood, Romans 6:23.
II. Hij waarschuwt hen tegen dwaling: Dwaalt niet! Zij, die de vorengenoemde waarheid niet ontkennen kunnen, zijn slechts al te veel geneigd er niet op te letten. De mensen zijn zeer geneigd te denken, dat God is als een hunner, en dat ze kunnen leven in de zonde en toch sterven in Christus, leven als kinderen des duivels en den hemel binnenkomen als kinderen Gods. Maar dat is een grote dwaling. Het is dikwijls de grote dwaling van velen, dat ze menen hun eigen zielen niet te kunnen benadelen. Wij kunnen echter niet zaaien in het vlees en toch het eeuwige leven oogsten.
III. Hij herinnert hun welke verandering het Evangelie en Gods genade in hen teweeggebracht hebben. En dit waart gij sommigen. 1 Corinthians 6:11. Zulke ergerlijke zondaars als hij opgenoemd had. Het Griekse woord betekent zulke dingen, eer monsters dan mensen. Sommigen, die na hun bekering buitengewoon goed werden, waren tevoren ongemeen kwaad. Welk een heerlijke verandering bewerkt de genade! Hij verandert de slechtste mensen in heiligen en kinderen Gods. Zulke waart gij sommigen, maar gij zijt niet wat gij waart. Maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. De boosheid der mensen voor hun bekering is geen beletsel voor hun wedergeboorte en verzoening met God. Het bloed van Christus en het bad der wedergeboorte kunnen alle schuld en onreinheid wegnemen. Hier is een redekunstige verandering van de gewone orde. Gij zijt geheiligd, gij zijt gerechtvaardigd. Heiliging wordt voor rechtvaardigmaking genoemd, en toch wordt de naam van Christus, door wie we gerechtvaardigd zijn geplaatst voor den Geest van God, door wie we geheiligd worden. Onze rechtvaardigmaking danken we aan de verdiensten van Christus, onze heiligmaking is het werk des Geestes, maar beide gaan samen. Niemand wordt van de schuld der zonde gereinigd en met God verzoend door Christus, dan alleen hij, die ook geheiligd wordt door Zijn Geest. Allen, die voor Gods oog rechtvaardig gemaakt zijn, worden door Gods genade heilig gemaakt.
Verzen 9-11
1 Corinthiërs 6:9-11Hier waarschuwt hij hen tegen verschillende snode ondeugden, waaraan ze vroeger overgegeven waren.
I. Hij noemt het een onder hen bekende waarheid, waarvan zij niet onwetend zijn konden, dat zulke zondaren het koninkrijk Gods niet zullen beërven. De minsten onder hen konden weten, dat de onrechtvaardigen het koninkrijk Gods niet zullen beërven, 1 Corinthians 6:9, niet erkend worden als ware leden Zijner kerk op aarde of toegelaten als verheerlijkte leden Zijner kerk in de hemelen. Alle ongerechtigheid is zonde, en alle heersende zonde, ja, elke moedwillig-bedreven zonde, die niet berouwd wordt, sluit buiten het koninkrijk der hemelen. Hij onderscheidt verschillende zonden, volgens de beide tafelen der wet: afgodendienaars, hoereerders, overspelers, ontuchtigen en die bij mannen liggen, zevende gebod, dieven en gierigaards, die door geweld of bedrog hun naasten benadelen, achtste gebod, lasteraars, negende gebod, dronkaards en rovers, tiende gebod, en allen die op weg zijn de overige geboden te overtreden. Ieder, die iets van godsdienst af weet, weet ook dat de hemel voor dezulken niet bestemd is. Het schuim der aarde is in geen geval geschikt om de hemelse woningen te vullen. Zij, die des duivels werk doen, kunnen Gods bezoldiging niet ontvangen, tenzij de bezoldiging der zonde, dat is de dood, Romans 6:23.
II. Hij waarschuwt hen tegen dwaling: Dwaalt niet! Zij, die de vorengenoemde waarheid niet ontkennen kunnen, zijn slechts al te veel geneigd er niet op te letten. De mensen zijn zeer geneigd te denken, dat God is als een hunner, en dat ze kunnen leven in de zonde en toch sterven in Christus, leven als kinderen des duivels en den hemel binnenkomen als kinderen Gods. Maar dat is een grote dwaling. Het is dikwijls de grote dwaling van velen, dat ze menen hun eigen zielen niet te kunnen benadelen. Wij kunnen echter niet zaaien in het vlees en toch het eeuwige leven oogsten.
III. Hij herinnert hun welke verandering het Evangelie en Gods genade in hen teweeggebracht hebben. En dit waart gij sommigen. 1 Corinthians 6:11. Zulke ergerlijke zondaars als hij opgenoemd had. Het Griekse woord betekent zulke dingen, eer monsters dan mensen. Sommigen, die na hun bekering buitengewoon goed werden, waren tevoren ongemeen kwaad. Welk een heerlijke verandering bewerkt de genade! Hij verandert de slechtste mensen in heiligen en kinderen Gods. Zulke waart gij sommigen, maar gij zijt niet wat gij waart. Maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. De boosheid der mensen voor hun bekering is geen beletsel voor hun wedergeboorte en verzoening met God. Het bloed van Christus en het bad der wedergeboorte kunnen alle schuld en onreinheid wegnemen. Hier is een redekunstige verandering van de gewone orde. Gij zijt geheiligd, gij zijt gerechtvaardigd. Heiliging wordt voor rechtvaardigmaking genoemd, en toch wordt de naam van Christus, door wie we gerechtvaardigd zijn geplaatst voor den Geest van God, door wie we geheiligd worden. Onze rechtvaardigmaking danken we aan de verdiensten van Christus, onze heiligmaking is het werk des Geestes, maar beide gaan samen. Niemand wordt van de schuld der zonde gereinigd en met God verzoend door Christus, dan alleen hij, die ook geheiligd wordt door Zijn Geest. Allen, die voor Gods oog rechtvaardig gemaakt zijn, worden door Gods genade heilig gemaakt.
Verzen 12-20
1 Corinthiërs 6:12-20Het twaalfde vers en het eerste gedeelte van het dertiende schijnen betrekking te hebben op die vroegere twistvraag onder de Christenen omtrent het onderscheid in de spijzen, en toch den voorrang te hebben boven de waarschuwing tegen hoererij, die dan volgt. Deze volgorde is duidelijk genoeg wanneer wij letten op het bekende besluit van de apostelen, Acts 15:1, waar het verbod van zekere spijzen samengaat met dat van hoererij. Het schijnt dat sommige Corinthiërs zich hebben ingebeeld, dat ze op het punt van hoererij dezelfde vrijheid hadden als op dat der spijzen, vooral omdat die zonde niet door de wetten van hun land veroordeeld werd. Zij waren geneigd te zeggen, zelfs ten opzichte van hoererij: Alle dingen zijn mij geoorloofd. Deze verderfelijke zienswijze wordt hier door Paulus bestreden, hij zegt hun, dat onderscheidene dingen, oorbaar op zich zelve, op bepaalde tijden en onder bepaalde omstandigheden niet kunnen toegelaten worden. Christenen behoren niet alleen op te merken wat op zich zelve vergund is te doen, maar wat hun past met het oog op hun belijdenis, karakter, betrekkingen en hoop. Zij moeten zeer zorgvuldig zijn dezen stelregel niet zover te drijven, dat ze tot losbandigheid voert, of tot ongeoorloofde verdediging van vleselijke lust. Alle dingen zijn mij geoorloofd, zegt hij, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen, 1 Corinthians 6:12. Zelfs in geoorloofde dingen wil hij niet onderworpen zijn aan de misleiding van een aangematigd gezag, zover was hij er van af om te beweren dat in de dingen Gods enige macht op aarde haar eigen gevoelens mag laten gelden. Er is ene vrijheid, met welke ons Christus heeft vrijgemaakt, en daarin moeten wij standvastig zijn. Maar nooit mag iemand deze vrijheid zo ver drijven, dat hij daardoor zich zelven overlevert in de macht van enige vleselijke begeerte. Ofschoon alle spijzen geoorloofd zijn, mag de Christen geen gulzigaard of dronkaard worden. En nog veel minder mag hij het beginsel der wettelijke vrijheid misbruiken om de zonde der hoererij aan de hand te houden, welke, ofschoon toegelaten door de wetten der Corinthiërs, ene verkrachting van de wetten der natuur en bovenmate onwelvoegelijk voor den Christen is. Deze mag niet toelaten, dat het beginsel der vrijheid in spijs en drank hem aanmoedige tot onmatigheid, of vleselijke lusten aanwakkere. Ofschoon de spijzen zijn voor den buik, en de buik voor de spijzen, 1 Corinthians 6:13, ofschoon de buik gemaakt is om de spijzen te ontvangen en de spijze om den buik te vullen, toch zal ik mij onthouden, indien het voor mij niet geschikt is en zou kunnen brengen tot slaafse gehechtheid en ik gevaar loop de knecht van buik en spijze te worden. Maar God zal beide deze en die teniet doen, tenminste hun onderlinge verhouding. Er komt een tijd, dat het menselijk lichaam geen behoefte aan voedsel meer zal hebben. Sommigen der ouden verstaan dit zo, dat zowel de buik als de spijze teniet gedaan worden, dat het lichaam, ofschoon ten jongsten dage opgewekt, niet al zijn tegenwoordige leden hebben zal, maar alleen die, welke in den toekomenden toestand nodig zijn, zo is de buik, wanneer de mens geen honger of dorst meer voelt en dus niet meer eet en drinkt, overbodig. Hoe dit zij: er komt een tijd waarin het gebruik van en de behoefte aan voedsel teniet gedaan zullen zijn. De verwachting, dat ons lichaam in het toekomend leven geen voedsel meer verlangen zal, is een zeer goede reden om in dit leven niet onder zijn macht te geraken. Dit schijnt de bedoeling van des apostels bewijsvoering te zijn en op die wijze kan deze uitspraak goed verenigd worden met zijne waarschuwing tegen de hoererij, ofschoon sommigen er een deel in zien van zijn waarschuwing tegen rechtsgedingen, bepaaldelijk voor heidense overheden, die vijanden van den waren godsdienst waren. Zij onderstellen dat de apostel bedoelt, dat ofschoon het wettig moge zijn onze rechten te handhaven, het niet altijd oorbaar is, en dat het zeer oneigenaardig is voor Christenen om zich ter wille van zulke redenen over te leveren in de handen van ongelovige rechters en pleitbezorgers. Maar deze overgang schijnt niet geleidelijk te zijn. Doch de overgang tot hoererij, als ik hierboven uiteenzette, is geleidelijk. Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heere, en de Heere voor het lichaam, 1 Corinthians 6:13. Spijze en buik zijn voor elkaar, maar het lichaam en de hoererij zijn niet voor elkaar.
I. Het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heere. Dat is de eerste bewijsgrond tegen deze zonde, voor welke de heidense inwoners van Corinthe berucht waren, en waarvan de bekeerde Corinthiërs veel te vergoelijkende gedachten bleven koesteren. Daardoor zouden de dingen in bedoeling en gebruik ontaarden. Het lichaam is niet voor de hoererij, het is niet tot dat doel geschapen, maar voor den Heere, ten dienste en ter ere Gods. Het moet een werktuig zijn voor de gerechtigheid tot heiligmaking, Romans 6:19, en mag daarom nooit tot werktuig der onreinheid gemaakt worden. Het moet een lid van Christus zijn en mag daarom niet gemaakt worden tot het lid ener hoer, 1 Corinthians 6:15. En de Heere is voor het lichaam, dat wil zeggen, dat Christus de Heere van het lichaam is, om het in eigendom te hebben en het regeren, aangezien Hij een lichaam en de menselijke natuur aangenomen heeft om hoofd Zijner kerk en hoofd van alle dingen te zijn, Hebrews 2:5, Hebrews 2:18. Wij moeten zorgen dat we niet hetgeen Christus toebehoort gebruiken als ons eigendom en nog veel minder tot Zijn oneer.
II. Doch sommigen leggen die uitdrukking aldus uit: De Heere is voor het lichaam, Hij is voor de opstanding en verheerlijking van het lichaam, zie 1 Corinthians 6:14. Dan is de tweede bewijsgrond tegen deze zonde, de eer welke voor onze lichamen bestemd is, God heeft ook den Heere opgewekt en zal ons opwekken door Zijne kracht, 1 Corinthians 6:14, door de werking van Hem, die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen zich zelven kan onderwerpen, Philippians 3:21. Het is een eer, aan het lichaam bewezen, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, en het zal een ere zijn voor onze lichamen, dat zij opgewekt worden. Laat ons dus onze lichamen niet vernederen door de zonde en ze onrein maken, want ze zullen, heilig gehouden, ongeacht hun tegenwoordige onreinheid, gelijk gemaakt worden aan het verheerlijkte lichaam van Christus. De hope der opstanding in heerlijkheid moet de Christenen weerhouden van ontering hunner lichamen door vleselijke lusten.
III. Een derde bewijsgrond is ontleend aan de eer, welke nu reeds op onze lichamen gelegd is: Weet gij niet, dat uwe lichamen leden van Christus zijn? 1 Corinthians 6:15. Wanneer de ziel door het geloof met Christus verenigd is, dan is de gehele mens een lid geworden van Zijn mystieke lichaam. Het lichaam is met Christus verenigd zowel als de ziel. Hoe eervol is dit voor de Christenen! Zijn vlees is een deel van het mystieke lichaam van Christus. Het is goed te weten in welke heerlijke betrekking wij gekomen zijn, opdat we ons benaarstigen om die te verwezenlijken. Zal ik dan, vraagt de apostel, de leden van Christus nemen en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre! Of: Christus Zijn leden ontnemen? Zou dat niet een zware zonde, de grievendste belediging zijn? Zou dat niet Christus n ons zelven tot in den hoogsten graad onteren? Wat, de leden van Christus tot leden van ene hoer maken, hen overgeven tot zulk een schandelijk doel? De gedachte alleen is afschuwelijk. Dat zij verre! Weet gij niet dat die de hoer aanhangt, een lichaam met haar is? Want die twee, heeft God gezegd, zullen een vlees zijn. Maar die den Heere aanhangt, is een geest met Hem, 1 Corinthians 6:16, 1 Corinthians 6:17. Niets staat zo lijnrecht tegenover de eervolle betrekkingen en verwantschap van den Christen, dan deze zonde. Hij is door den Heere een gemaakt met Christus, en door het geloof deelgenoot van Zijn Geest. Eenzelfde geest leeft, ademt en werkt in het hoofd en in de leden. Christus en Zijn gelovige discipelen zijn een, John 17:21, John 17:22. Hij, die de hoer aanhangt, is een lichaam met haar door de vleselijke samenvoeging, welke God alleen voor den huwelijken staat beschikt heeft. Welnu, zal iemand, die in zo nauwe vereniging met Christus kwam, dat hij een geest met Hem werd, nu zo met ene hoer verenigd worden, dat hij een lichaam met haar wordt? Zou dat niet een snode poging zijn om Christus en de hoeren een te maken? En kan Hem en ons groter belediging aangedaan worden? Kan enig ander ding meer onbestaanbaar zijn met onze belijdenis en betrekking? De zonde der hoererij in een Christen is een grote belediging van zijn Heere en Hoofd, en een grote schande en smet op zijn belijdenis. Het is derhalve geen wonder dat de apostel zegt: Vliedt de hoererij! 1 Corinthians 6:18, vermijdt haar, blijft buiten bereik van hare verzoeking en van hen die haar voorstaan. Richt ogen en hart op andere dingen. Onze vaderen zeiden: Andere zonden kunnen door strijd, deze slechts door de vlucht overwonnen worden.
IV. Een vierde bewijsgrond is, dat ze ene zonde tegen ons eigen lichaam is. Alle zonde, die de mens doet, is buiten het lichaam, maar die hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam, 1 Corinthians 6:18, elke zonde, dat is elke andere zonde, elke uitwendige daad van andere zonde, is buiten het lichaam. Ze is een misbruik van het lichaam, zoals de dronkaard den wijn misbruikt en de gulzigaard het voedsel. Ook geeft zij alleen aan anderen de macht over het lichaam. Geen andere zonde draagt er zoveel toe bij om het lichaam te verlagen en verachtelijk te maken. Deze zonde wordt in geheel bijzonderen zin onreinheid en bevlekking geheten, omdat geen zonde zo schandelijk is, vooral in een Christen. Hij zondigt tegen zijn eigen lichaam, hij onteert het, hij verlaagt het, door het een vlees te maken met het verachtelijke schepsel met hetwelk hij zondigt. Hij werpt verfoeilijke smetten op datgene, dat zijn Verlosser tot den hoogsten trap verheerlijkt heeft, door het een met zich te maken. Wij mogen onze vernederde lichamen niet nog dieper vernederen door er tegen te zondigen.
V. De vijfde bewijsgrond tegen deze zonde is, dat de lichamen der Christenen zijn tempelen van den Heiligen Geest, die in hen is en dien zij van God hebben, 1 Corinthians 6:19. Hij, die met Christus verenigd is, is een Geest met Hem. Hij is aan Hem afgestaan, werd daardoor gewijd, tot Zijn dienst afgezonderd, en is daarna in bezit genomen, gebruikt, bewoond door Zijn Heiligen Geest. Dat is de eigenlijke bestemming van een tempel, een plaats waar God woont, tot Zijn gebruik geheiligd, zowel door Zijn eigen recht als door de overgave van Zijn schepsel. Ware Christenen zijn zulke tempels van den Heiligen Geest. Is Hij dus niet God? Maar de gevolgtrekking ligt voor de hand, dat wij dus niet ons zelven toebehoren. Wij zijn aan God afgestaan, Zijne bezitting, ja zelfs Hij heeft ons gekocht: Gij zijt duur gekocht. In een woord, onze lichamen, voor God bestemd, zijn door Hem gekocht. Zo we waarlijk Christenen zijn, werden ze Hem geleverd, en Hij bewoont en gebruikt ze door Zijnen Geest, zodat onze lichamen niet ons eigendom zijn, maar het Zijne. En zullen wij dan Zijn tempel ontheiligen, verlagen, en aan den dienst en het gebruik van een hoer wijden? Schandelijke ontheiliging! Dat is in den ergsten zin God beroven. De tempel van den Heiligen Geest moet heilig gehouden worden. Onze lichamen moeten gehouden worden zoals Hij is, en bekwaam voor Zijn gebruik, geschikt voor Zijne inwoning.
VI. Nu wijst de apostel op onze verplichting om God te verheerlijken in onzen geest en ons lichaam, welke Godes zijn, 1 Corinthians 6:20. Hij schiep beide, Hij kocht beide, en daarom behoren ze Hem toe en moeten voor Hem aangewend en gebruikt worden, en niet door ons verlaagd, Hem ontnomen en vervreemd worden. Neen, zij moeten behandeld worden als vaten, bestemd tot des Meesters dienst. Wij moeten ons gehele wezen beschouwen als den Heere geheiligd, en onze lichamen gebruiken als Zijn eigendom, dat aan Zijn gebruik en dienst geheiligd is. Wij moeten Hem verheerlijken in ons lichaam en in onzen geest, welke Zijne zijn, en daarom beslist aflaten van hoererij, en niet alleen van de uitwendige daad, maar ook van het overspel in het hart, zoals de Heere het noemt in Matthew 5:28. Lichaam en geest moeten beide rein gehouden worden, opdat God in beide verheerlijkt worde. Maar God wordt onteerd indien een van beide in zulk een beestachtige zonde besteed wordt. Daarom: vliedt de hoererij, en alle andere zonde. Gebruikt uw lichamen ter ere en ten dienste van uw Heere en Schepper. Wij zijn geen eigenaars van ons zelven, en hebben gene macht over ons zelven, en daarom zullen we ons zelven niet gebruiken tot ons eigen vermaak, maar naar Zijn wil en tot Zijne eer, wiens wij zijn en wie wij dienen, Acts 27:23.
Verzen 12-20
1 Corinthiërs 6:12-20Het twaalfde vers en het eerste gedeelte van het dertiende schijnen betrekking te hebben op die vroegere twistvraag onder de Christenen omtrent het onderscheid in de spijzen, en toch den voorrang te hebben boven de waarschuwing tegen hoererij, die dan volgt. Deze volgorde is duidelijk genoeg wanneer wij letten op het bekende besluit van de apostelen, Acts 15:1, waar het verbod van zekere spijzen samengaat met dat van hoererij. Het schijnt dat sommige Corinthiërs zich hebben ingebeeld, dat ze op het punt van hoererij dezelfde vrijheid hadden als op dat der spijzen, vooral omdat die zonde niet door de wetten van hun land veroordeeld werd. Zij waren geneigd te zeggen, zelfs ten opzichte van hoererij: Alle dingen zijn mij geoorloofd. Deze verderfelijke zienswijze wordt hier door Paulus bestreden, hij zegt hun, dat onderscheidene dingen, oorbaar op zich zelve, op bepaalde tijden en onder bepaalde omstandigheden niet kunnen toegelaten worden. Christenen behoren niet alleen op te merken wat op zich zelve vergund is te doen, maar wat hun past met het oog op hun belijdenis, karakter, betrekkingen en hoop. Zij moeten zeer zorgvuldig zijn dezen stelregel niet zover te drijven, dat ze tot losbandigheid voert, of tot ongeoorloofde verdediging van vleselijke lust. Alle dingen zijn mij geoorloofd, zegt hij, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen, 1 Corinthians 6:12. Zelfs in geoorloofde dingen wil hij niet onderworpen zijn aan de misleiding van een aangematigd gezag, zover was hij er van af om te beweren dat in de dingen Gods enige macht op aarde haar eigen gevoelens mag laten gelden. Er is ene vrijheid, met welke ons Christus heeft vrijgemaakt, en daarin moeten wij standvastig zijn. Maar nooit mag iemand deze vrijheid zo ver drijven, dat hij daardoor zich zelven overlevert in de macht van enige vleselijke begeerte. Ofschoon alle spijzen geoorloofd zijn, mag de Christen geen gulzigaard of dronkaard worden. En nog veel minder mag hij het beginsel der wettelijke vrijheid misbruiken om de zonde der hoererij aan de hand te houden, welke, ofschoon toegelaten door de wetten der Corinthiërs, ene verkrachting van de wetten der natuur en bovenmate onwelvoegelijk voor den Christen is. Deze mag niet toelaten, dat het beginsel der vrijheid in spijs en drank hem aanmoedige tot onmatigheid, of vleselijke lusten aanwakkere. Ofschoon de spijzen zijn voor den buik, en de buik voor de spijzen, 1 Corinthians 6:13, ofschoon de buik gemaakt is om de spijzen te ontvangen en de spijze om den buik te vullen, toch zal ik mij onthouden, indien het voor mij niet geschikt is en zou kunnen brengen tot slaafse gehechtheid en ik gevaar loop de knecht van buik en spijze te worden. Maar God zal beide deze en die teniet doen, tenminste hun onderlinge verhouding. Er komt een tijd, dat het menselijk lichaam geen behoefte aan voedsel meer zal hebben. Sommigen der ouden verstaan dit zo, dat zowel de buik als de spijze teniet gedaan worden, dat het lichaam, ofschoon ten jongsten dage opgewekt, niet al zijn tegenwoordige leden hebben zal, maar alleen die, welke in den toekomenden toestand nodig zijn, zo is de buik, wanneer de mens geen honger of dorst meer voelt en dus niet meer eet en drinkt, overbodig. Hoe dit zij: er komt een tijd waarin het gebruik van en de behoefte aan voedsel teniet gedaan zullen zijn. De verwachting, dat ons lichaam in het toekomend leven geen voedsel meer verlangen zal, is een zeer goede reden om in dit leven niet onder zijn macht te geraken. Dit schijnt de bedoeling van des apostels bewijsvoering te zijn en op die wijze kan deze uitspraak goed verenigd worden met zijne waarschuwing tegen de hoererij, ofschoon sommigen er een deel in zien van zijn waarschuwing tegen rechtsgedingen, bepaaldelijk voor heidense overheden, die vijanden van den waren godsdienst waren. Zij onderstellen dat de apostel bedoelt, dat ofschoon het wettig moge zijn onze rechten te handhaven, het niet altijd oorbaar is, en dat het zeer oneigenaardig is voor Christenen om zich ter wille van zulke redenen over te leveren in de handen van ongelovige rechters en pleitbezorgers. Maar deze overgang schijnt niet geleidelijk te zijn. Doch de overgang tot hoererij, als ik hierboven uiteenzette, is geleidelijk. Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heere, en de Heere voor het lichaam, 1 Corinthians 6:13. Spijze en buik zijn voor elkaar, maar het lichaam en de hoererij zijn niet voor elkaar.
I. Het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heere. Dat is de eerste bewijsgrond tegen deze zonde, voor welke de heidense inwoners van Corinthe berucht waren, en waarvan de bekeerde Corinthiërs veel te vergoelijkende gedachten bleven koesteren. Daardoor zouden de dingen in bedoeling en gebruik ontaarden. Het lichaam is niet voor de hoererij, het is niet tot dat doel geschapen, maar voor den Heere, ten dienste en ter ere Gods. Het moet een werktuig zijn voor de gerechtigheid tot heiligmaking, Romans 6:19, en mag daarom nooit tot werktuig der onreinheid gemaakt worden. Het moet een lid van Christus zijn en mag daarom niet gemaakt worden tot het lid ener hoer, 1 Corinthians 6:15. En de Heere is voor het lichaam, dat wil zeggen, dat Christus de Heere van het lichaam is, om het in eigendom te hebben en het regeren, aangezien Hij een lichaam en de menselijke natuur aangenomen heeft om hoofd Zijner kerk en hoofd van alle dingen te zijn, Hebrews 2:5, Hebrews 2:18. Wij moeten zorgen dat we niet hetgeen Christus toebehoort gebruiken als ons eigendom en nog veel minder tot Zijn oneer.
II. Doch sommigen leggen die uitdrukking aldus uit: De Heere is voor het lichaam, Hij is voor de opstanding en verheerlijking van het lichaam, zie 1 Corinthians 6:14. Dan is de tweede bewijsgrond tegen deze zonde, de eer welke voor onze lichamen bestemd is, God heeft ook den Heere opgewekt en zal ons opwekken door Zijne kracht, 1 Corinthians 6:14, door de werking van Hem, die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen zich zelven kan onderwerpen, Philippians 3:21. Het is een eer, aan het lichaam bewezen, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, en het zal een ere zijn voor onze lichamen, dat zij opgewekt worden. Laat ons dus onze lichamen niet vernederen door de zonde en ze onrein maken, want ze zullen, heilig gehouden, ongeacht hun tegenwoordige onreinheid, gelijk gemaakt worden aan het verheerlijkte lichaam van Christus. De hope der opstanding in heerlijkheid moet de Christenen weerhouden van ontering hunner lichamen door vleselijke lusten.
III. Een derde bewijsgrond is ontleend aan de eer, welke nu reeds op onze lichamen gelegd is: Weet gij niet, dat uwe lichamen leden van Christus zijn? 1 Corinthians 6:15. Wanneer de ziel door het geloof met Christus verenigd is, dan is de gehele mens een lid geworden van Zijn mystieke lichaam. Het lichaam is met Christus verenigd zowel als de ziel. Hoe eervol is dit voor de Christenen! Zijn vlees is een deel van het mystieke lichaam van Christus. Het is goed te weten in welke heerlijke betrekking wij gekomen zijn, opdat we ons benaarstigen om die te verwezenlijken. Zal ik dan, vraagt de apostel, de leden van Christus nemen en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre! Of: Christus Zijn leden ontnemen? Zou dat niet een zware zonde, de grievendste belediging zijn? Zou dat niet Christus n ons zelven tot in den hoogsten graad onteren? Wat, de leden van Christus tot leden van ene hoer maken, hen overgeven tot zulk een schandelijk doel? De gedachte alleen is afschuwelijk. Dat zij verre! Weet gij niet dat die de hoer aanhangt, een lichaam met haar is? Want die twee, heeft God gezegd, zullen een vlees zijn. Maar die den Heere aanhangt, is een geest met Hem, 1 Corinthians 6:16, 1 Corinthians 6:17. Niets staat zo lijnrecht tegenover de eervolle betrekkingen en verwantschap van den Christen, dan deze zonde. Hij is door den Heere een gemaakt met Christus, en door het geloof deelgenoot van Zijn Geest. Eenzelfde geest leeft, ademt en werkt in het hoofd en in de leden. Christus en Zijn gelovige discipelen zijn een, John 17:21, John 17:22. Hij, die de hoer aanhangt, is een lichaam met haar door de vleselijke samenvoeging, welke God alleen voor den huwelijken staat beschikt heeft. Welnu, zal iemand, die in zo nauwe vereniging met Christus kwam, dat hij een geest met Hem werd, nu zo met ene hoer verenigd worden, dat hij een lichaam met haar wordt? Zou dat niet een snode poging zijn om Christus en de hoeren een te maken? En kan Hem en ons groter belediging aangedaan worden? Kan enig ander ding meer onbestaanbaar zijn met onze belijdenis en betrekking? De zonde der hoererij in een Christen is een grote belediging van zijn Heere en Hoofd, en een grote schande en smet op zijn belijdenis. Het is derhalve geen wonder dat de apostel zegt: Vliedt de hoererij! 1 Corinthians 6:18, vermijdt haar, blijft buiten bereik van hare verzoeking en van hen die haar voorstaan. Richt ogen en hart op andere dingen. Onze vaderen zeiden: Andere zonden kunnen door strijd, deze slechts door de vlucht overwonnen worden.
IV. Een vierde bewijsgrond is, dat ze ene zonde tegen ons eigen lichaam is. Alle zonde, die de mens doet, is buiten het lichaam, maar die hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam, 1 Corinthians 6:18, elke zonde, dat is elke andere zonde, elke uitwendige daad van andere zonde, is buiten het lichaam. Ze is een misbruik van het lichaam, zoals de dronkaard den wijn misbruikt en de gulzigaard het voedsel. Ook geeft zij alleen aan anderen de macht over het lichaam. Geen andere zonde draagt er zoveel toe bij om het lichaam te verlagen en verachtelijk te maken. Deze zonde wordt in geheel bijzonderen zin onreinheid en bevlekking geheten, omdat geen zonde zo schandelijk is, vooral in een Christen. Hij zondigt tegen zijn eigen lichaam, hij onteert het, hij verlaagt het, door het een vlees te maken met het verachtelijke schepsel met hetwelk hij zondigt. Hij werpt verfoeilijke smetten op datgene, dat zijn Verlosser tot den hoogsten trap verheerlijkt heeft, door het een met zich te maken. Wij mogen onze vernederde lichamen niet nog dieper vernederen door er tegen te zondigen.
V. De vijfde bewijsgrond tegen deze zonde is, dat de lichamen der Christenen zijn tempelen van den Heiligen Geest, die in hen is en dien zij van God hebben, 1 Corinthians 6:19. Hij, die met Christus verenigd is, is een Geest met Hem. Hij is aan Hem afgestaan, werd daardoor gewijd, tot Zijn dienst afgezonderd, en is daarna in bezit genomen, gebruikt, bewoond door Zijn Heiligen Geest. Dat is de eigenlijke bestemming van een tempel, een plaats waar God woont, tot Zijn gebruik geheiligd, zowel door Zijn eigen recht als door de overgave van Zijn schepsel. Ware Christenen zijn zulke tempels van den Heiligen Geest. Is Hij dus niet God? Maar de gevolgtrekking ligt voor de hand, dat wij dus niet ons zelven toebehoren. Wij zijn aan God afgestaan, Zijne bezitting, ja zelfs Hij heeft ons gekocht: Gij zijt duur gekocht. In een woord, onze lichamen, voor God bestemd, zijn door Hem gekocht. Zo we waarlijk Christenen zijn, werden ze Hem geleverd, en Hij bewoont en gebruikt ze door Zijnen Geest, zodat onze lichamen niet ons eigendom zijn, maar het Zijne. En zullen wij dan Zijn tempel ontheiligen, verlagen, en aan den dienst en het gebruik van een hoer wijden? Schandelijke ontheiliging! Dat is in den ergsten zin God beroven. De tempel van den Heiligen Geest moet heilig gehouden worden. Onze lichamen moeten gehouden worden zoals Hij is, en bekwaam voor Zijn gebruik, geschikt voor Zijne inwoning.
VI. Nu wijst de apostel op onze verplichting om God te verheerlijken in onzen geest en ons lichaam, welke Godes zijn, 1 Corinthians 6:20. Hij schiep beide, Hij kocht beide, en daarom behoren ze Hem toe en moeten voor Hem aangewend en gebruikt worden, en niet door ons verlaagd, Hem ontnomen en vervreemd worden. Neen, zij moeten behandeld worden als vaten, bestemd tot des Meesters dienst. Wij moeten ons gehele wezen beschouwen als den Heere geheiligd, en onze lichamen gebruiken als Zijn eigendom, dat aan Zijn gebruik en dienst geheiligd is. Wij moeten Hem verheerlijken in ons lichaam en in onzen geest, welke Zijne zijn, en daarom beslist aflaten van hoererij, en niet alleen van de uitwendige daad, maar ook van het overspel in het hart, zoals de Heere het noemt in Matthew 5:28. Lichaam en geest moeten beide rein gehouden worden, opdat God in beide verheerlijkt worde. Maar God wordt onteerd indien een van beide in zulk een beestachtige zonde besteed wordt. Daarom: vliedt de hoererij, en alle andere zonde. Gebruikt uw lichamen ter ere en ten dienste van uw Heere en Schepper. Wij zijn geen eigenaars van ons zelven, en hebben gene macht over ons zelven, en daarom zullen we ons zelven niet gebruiken tot ons eigen vermaak, maar naar Zijn wil en tot Zijne eer, wiens wij zijn en wie wij dienen, Acts 27:23.