Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Zefanja 2

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZEFANJA 2

Zephaniah 2:1.

VERMANING TOT BEKERING, STRAF DER NABURIGE VOLKEN.

II. Zephaniah 2:1-Hoofdst 3:8. Tegenover dit zo nabijzijnd gericht over de gehele wereld, in `t bijzonder over Juda, roept nu de Profeet zijn volk tot boete en bekering, en vermaant hij vooral de vromen, om naar ootmoed en gerechtigheid te trachten, opdat zij in den dag des gerichts mochten verborgen worden. (Zephaniah 2:1-Zephaniah 2:3). Des te meer moeten zij boete doen, daar de Heidenen, Filistijnen, Ammonieten, Moabieten zullen worden uitgeroeid en met het land van Israël worden verenigd (Zephaniah 2:4-Zephaniah 2:10), daar verder alle afgoden op aarde zullen worden nedergeveld en alle landen tot aanbidding des Heeren zullen komen. Ja Egypte en Assur met de trotse hoofdstad Nineve zullen worden verwoest (Zephaniah 2:11-Zephaniah 2:15), daar eindelijk ook het met bloed bevlekte Jeruzalem met zijne verdorven vorsten, rechters en profeten zware straf zal lijden. (Zephaniah 3:1-Zephaniah 3:8).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZEFANJA 2

Zephaniah 2:1.

VERMANING TOT BEKERING, STRAF DER NABURIGE VOLKEN.

II. Zephaniah 2:1-Hoofdst 3:8. Tegenover dit zo nabijzijnd gericht over de gehele wereld, in `t bijzonder over Juda, roept nu de Profeet zijn volk tot boete en bekering, en vermaant hij vooral de vromen, om naar ootmoed en gerechtigheid te trachten, opdat zij in den dag des gerichts mochten verborgen worden. (Zephaniah 2:1-Zephaniah 2:3). Des te meer moeten zij boete doen, daar de Heidenen, Filistijnen, Ammonieten, Moabieten zullen worden uitgeroeid en met het land van Israël worden verenigd (Zephaniah 2:4-Zephaniah 2:10), daar verder alle afgoden op aarde zullen worden nedergeveld en alle landen tot aanbidding des Heeren zullen komen. Ja Egypte en Assur met de trotse hoofdstad Nineve zullen worden verwoest (Zephaniah 2:11-Zephaniah 2:15), daar eindelijk ook het met bloed bevlekte Jeruzalem met zijne verdorven vorsten, rechters en profeten zware straf zal lijden. (Zephaniah 3:1-Zephaniah 3:8).

Vers 1

1. Doorzoek uzelf en uwe verblinde, verdwaalde zielen nauw, bedenk, waarvan gij afgevallen zijt; ja doorzoek nauw 1), gij volk van Juda, dat met geen lust bevangen wordt, dat afgeleerd zijt u te schamen.

1) De eerste betekenis, van dit woord is, verzamelen, de stoppelen verzamelen en vandaar heeft het de betekenis verkregen, van zich verzamelen op geestelijke wijze, dat is, zich zelven beproeven, zich zelven doorzoeken. De Profeet roept derhalve het volk op, dat zich niet meer schaamde, want dit is de betekenis, van met geen lust bevangen te zijn, om zich te beproeven, om tot zich zelven in te keren, om als de verloren zoon tot zichzelven te komen. Nog is de verwoestende gruwel niet over zijn volk uitgestort, nog is het de dag der genade en daarom roept de Profeet het diep van God afgevallen volk toe, om zich voor God te verootmoedigen.

Vers 1

1. Doorzoek uzelf en uwe verblinde, verdwaalde zielen nauw, bedenk, waarvan gij afgevallen zijt; ja doorzoek nauw 1), gij volk van Juda, dat met geen lust bevangen wordt, dat afgeleerd zijt u te schamen.

1) De eerste betekenis, van dit woord is, verzamelen, de stoppelen verzamelen en vandaar heeft het de betekenis verkregen, van zich verzamelen op geestelijke wijze, dat is, zich zelven beproeven, zich zelven doorzoeken. De Profeet roept derhalve het volk op, dat zich niet meer schaamde, want dit is de betekenis, van met geen lust bevangen te zijn, om zich te beproeven, om tot zich zelven in te keren, om als de verloren zoon tot zichzelven te komen. Nog is de verwoestende gruwel niet over zijn volk uitgestort, nog is het de dag der genade en daarom roept de Profeet het diep van God afgevallen volk toe, om zich voor God te verootmoedigen.

Vers 2

2. Eer het besluit bare, v rdat het oordeel van den rechtvaardigen Rechter over u worde verwezenlijkt; (gelijk kaf gaat de dag voorbij: zo spoedig vervliegt de tijd, zo haastig komt de dag van Gods gericht). Bedenk u, terwijl de hittigheid van des Heeren toorn over ulieden nog niet komt; terwijl de dag van den toorn des Heeren over ulieden nog niet komt.

Vers 2

2. Eer het besluit bare, v rdat het oordeel van den rechtvaardigen Rechter over u worde verwezenlijkt; (gelijk kaf gaat de dag voorbij: zo spoedig vervliegt de tijd, zo haastig komt de dag van Gods gericht). Bedenk u, terwijl de hittigheid van des Heeren toorn over ulieden nog niet komt; terwijl de dag van den toorn des Heeren over ulieden nog niet komt.

Vers 3

3. Zoekt vooral den HEERE, alle gij zachtmoedigen, gij stillen des lands (Amos 2:7), die Zijn recht werken! Zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen word en in den spoedig invallenden dag van den toorn des HEEREN 1) misschien zult gij worden begenadigd en gered (Amos 5:15).

1) Terwijl er weinig hope was, dat het lichaam des volks door bekering den dag des toorns zou afkeren, zo keert zich de Heere tot het godzalig overblijfsel des lands, dat vernederd en zachtmoedig was gemaakt onder een gevoel der zonden, en onder de hand Gods en dat conscientie maakte van zijn plicht, gelijk die in het Woord was bevolen. Deze vermaant hij om voort te gaan in het zoeken van des Heeren aangezicht en gunst, en om toe te nemen in zachtmoedigheid en in een rechtvaardigen wandel, als ook in het gebruik maken van de gerechtigheid van Christus, als zijnde dit de zekerste weg, om van den toekomenden toorn bevrijd te worden, en ook de enige weg, die enige grond van hope geeft van bevestiging in de uitwendige oordelen, schoon hij ze er niet absoluut van verzekeren wil.

Vers 3

3. Zoekt vooral den HEERE, alle gij zachtmoedigen, gij stillen des lands (Amos 2:7), die Zijn recht werken! Zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen word en in den spoedig invallenden dag van den toorn des HEEREN 1) misschien zult gij worden begenadigd en gered (Amos 5:15).

1) Terwijl er weinig hope was, dat het lichaam des volks door bekering den dag des toorns zou afkeren, zo keert zich de Heere tot het godzalig overblijfsel des lands, dat vernederd en zachtmoedig was gemaakt onder een gevoel der zonden, en onder de hand Gods en dat conscientie maakte van zijn plicht, gelijk die in het Woord was bevolen. Deze vermaant hij om voort te gaan in het zoeken van des Heeren aangezicht en gunst, en om toe te nemen in zachtmoedigheid en in een rechtvaardigen wandel, als ook in het gebruik maken van de gerechtigheid van Christus, als zijnde dit de zekerste weg, om van den toekomenden toorn bevrijd te worden, en ook de enige weg, die enige grond van hope geeft van bevestiging in de uitwendige oordelen, schoon hij ze er niet absoluut van verzekeren wil.

Vers 4

4. Ja zoekt ijverig den Heere; want alle heidenen zal de Heere eens richten en verdelgen, en hun landen aan het volk en het rijk van God toevoegen. Ten voorbeelde voor allen noem Ik u alleen de vier volken, die het dichtst bij Israël wonen; eerst de Filistijnen in het westen; Gaza zal verlaten wezen, en Askelon zal ter verwoesting wezen, Asdod zal men in den middag, op helderen dag, plotseling en onverwacht verdrijven, en Ekron zal uitgeworteld, met wortel en tak uitgeroeid worden (Joshua 13:2).

Vers 4

4. Ja zoekt ijverig den Heere; want alle heidenen zal de Heere eens richten en verdelgen, en hun landen aan het volk en het rijk van God toevoegen. Ten voorbeelde voor allen noem Ik u alleen de vier volken, die het dichtst bij Israël wonen; eerst de Filistijnen in het westen; Gaza zal verlaten wezen, en Askelon zal ter verwoesting wezen, Asdod zal men in den middag, op helderen dag, plotseling en onverwacht verdrijven, en Ekron zal uitgeworteld, met wortel en tak uitgeroeid worden (Joshua 13:2).

Vers 5

5. Ja wee het land en volk der Filistijnen en al den inwoneren van de landstreek der Middellandse zee, den volke der Cheretim, d. i. der Filistijnen! Het Woord des HEEREN dat u uw oordeel verkondigt, zal tegen ulieden zijn, gij Kanan, der Filistijnen land! en Ik zal u even als de overige van Kanan, verdoen, dat er geen inwoner zal zijn.

Cheretieten, eigenlijk alleen de zuidwestelijk wonende stammen der Filistijnen, worden hier te zamen Filistijnen genoemd, om daarmee op hun lot van uitroeiing toespeling te maken, want charat is uitroeien.

Over den oorsprong van dezen naam der Filistijnen zie Joshua 13:2

Vers 5

5. Ja wee het land en volk der Filistijnen en al den inwoneren van de landstreek der Middellandse zee, den volke der Cheretim, d. i. der Filistijnen! Het Woord des HEEREN dat u uw oordeel verkondigt, zal tegen ulieden zijn, gij Kanan, der Filistijnen land! en Ik zal u even als de overige van Kanan, verdoen, dat er geen inwoner zal zijn.

Cheretieten, eigenlijk alleen de zuidwestelijk wonende stammen der Filistijnen, worden hier te zamen Filistijnen genoemd, om daarmee op hun lot van uitroeiing toespeling te maken, want charat is uitroeien.

Over den oorsprong van dezen naam der Filistijnen zie Joshua 13:2

Vers 6

6. En de landstreek der zee zal in plaats van steden der Filistijnen in dit land, wezen tot hutten, uitgegravene putten der herders, herdersholen, welke zij gegraven hebben tot beschutting tegen de zon, en betuiningen der kudden 1).

1) In deze verzen wordt eerst met de verwoesting van het land der Filistijnen begonnen, dewijl deze landstreek het naast aan Juda lag. Algehele verwoesting zal hun deel zijn. Onverwacht zal zij plaats hebben, en als de Heere deze Heidenen ten ondergang zal overgegeven hebben, dan zal het zijn voor het overblijfsel van Juda.

Aan Zijn volk zal de Heere God de erfenis der Heidenen geven.

Ditzelfde geldt ook van Moab en Ammon.

Vers 6

6. En de landstreek der zee zal in plaats van steden der Filistijnen in dit land, wezen tot hutten, uitgegravene putten der herders, herdersholen, welke zij gegraven hebben tot beschutting tegen de zon, en betuiningen der kudden 1).

1) In deze verzen wordt eerst met de verwoesting van het land der Filistijnen begonnen, dewijl deze landstreek het naast aan Juda lag. Algehele verwoesting zal hun deel zijn. Onverwacht zal zij plaats hebben, en als de Heere deze Heidenen ten ondergang zal overgegeven hebben, dan zal het zijn voor het overblijfsel van Juda.

Aan Zijn volk zal de Heere God de erfenis der Heidenen geven.

Ditzelfde geldt ook van Moab en Ammon.

Vers 7

7. En de landstreek met hare vette landouwen en weiden zal wezen voor het bekeerde overblijfsel van het huis van Juda, dat door bekering en geloof uit de gerichten is gered en begenadigd geworden, dat zijin vrede daarin weiden, des avonds zullen zij in de huizen van Askelon, welke nog overig zijn, legeren. Zulk ene uitbreiding van het rijk van God zal plaats hebben, als de HEERE, hunlieder God, hen, de leden van Zijn volk, die in het gericht der verbanning en verstrooiing zuchten, hen in genade zal bezocht, en hun gevangenis zal gewend hebben (Hosea 6:11. Amos 9:14).

Vers 7

7. En de landstreek met hare vette landouwen en weiden zal wezen voor het bekeerde overblijfsel van het huis van Juda, dat door bekering en geloof uit de gerichten is gered en begenadigd geworden, dat zijin vrede daarin weiden, des avonds zullen zij in de huizen van Askelon, welke nog overig zijn, legeren. Zulk ene uitbreiding van het rijk van God zal plaats hebben, als de HEERE, hunlieder God, hen, de leden van Zijn volk, die in het gericht der verbanning en verstrooiing zuchten, hen in genade zal bezocht, en hun gevangenis zal gewend hebben (Hosea 6:11. Amos 9:14).

Vers 8

8. Verder de Moabieten en Ammonieten in het oosten: Ik heb de beschimping van Moab gehoord, en de scheldwoorden der kinderen Ammons, hoewel zij als afstammelingen van Lot met Mijn volk in bloedverwantschap zijn en dubbel vriendelijk voor hen moesten wezen, de scheldwoorden, waarmee zijbij iedere gelegenheid Mijn volk beschimpt hebben. Zij hebben het gehaat om zijne hoge goddelijke roeping tot een uitverkoren volk Gods, en hoogmoedig veracht, zo als bijv. Balak de koning der Moabieten het door Bileam's vloeken wilde vernietigen (Numbers 22:1), of in den tijd der Richters (Judges 3:12, Judges 10:7, 1 Samuel 11:1-1 Samuel 11:5. 2 Sam. 10-12) waarvoor zij door Saul en David zwaar werden gestraft (1 Samuel 14:47. 2 Samuel 8:2; 2 Samuel 12:30 v.); en zo dikwijls het in nood en druk kwam hebben zij zich groot gemaakt tegen deszelfs landpale, doordat zij het overmoedig schonden, en stukken van het heilige land aan zich zochten te trekken. (Amos 1:13).

Vers 8

8. Verder de Moabieten en Ammonieten in het oosten: Ik heb de beschimping van Moab gehoord, en de scheldwoorden der kinderen Ammons, hoewel zij als afstammelingen van Lot met Mijn volk in bloedverwantschap zijn en dubbel vriendelijk voor hen moesten wezen, de scheldwoorden, waarmee zijbij iedere gelegenheid Mijn volk beschimpt hebben. Zij hebben het gehaat om zijne hoge goddelijke roeping tot een uitverkoren volk Gods, en hoogmoedig veracht, zo als bijv. Balak de koning der Moabieten het door Bileam's vloeken wilde vernietigen (Numbers 22:1), of in den tijd der Richters (Judges 3:12, Judges 10:7, 1 Samuel 11:1-1 Samuel 11:5. 2 Sam. 10-12) waarvoor zij door Saul en David zwaar werden gestraft (1 Samuel 14:47. 2 Samuel 8:2; 2 Samuel 12:30 v.); en zo dikwijls het in nood en druk kwam hebben zij zich groot gemaakt tegen deszelfs landpale, doordat zij het overmoedig schonden, en stukken van het heilige land aan zich zochten te trekken. (Amos 1:13).

Vers 9

9. Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, het blijft onherroepelijk: Moab zal zeker zijn als Sodom, en de kinderen Ammons als Gomorra, even als deze steden, uit welke zij in hunnen stamvader Lot zijn uitgekomen, zullen zij geheel vernietigd worden, hun land zal worden tot ene netelheide, en ene zoutgroeve, gelijk aan de zuidkusten der Dode zee rijk aan zout, en ene verwoesting tot in eeuwigheid 1) de overigen (Zephaniah 2:7) Mijns volks zullen ze, die beide vijandig volken, beroven, onderwerpen, en het overige Mijns volks zullen ze erfelijk bezitten al hun eigendom, hun slaven.

1) De Heere is hier in groten ernst en verzekert, dat Hij de vijanden Zijner Kerk zal straffen, als hebbende macht en reden daartoe om dat te doen, wijl Hij is de Beschermer der Kerk en in verbond met haar staat, hoewel het weinig geloofd wordt, zo bij de Kerk, als bij hare vijanden. Daarom verzekert Hij hen daarvan door Zijn eed, Zich zelf voorstellende in Zijn macht en intrest.

Vers 9

9. Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, het blijft onherroepelijk: Moab zal zeker zijn als Sodom, en de kinderen Ammons als Gomorra, even als deze steden, uit welke zij in hunnen stamvader Lot zijn uitgekomen, zullen zij geheel vernietigd worden, hun land zal worden tot ene netelheide, en ene zoutgroeve, gelijk aan de zuidkusten der Dode zee rijk aan zout, en ene verwoesting tot in eeuwigheid 1) de overigen (Zephaniah 2:7) Mijns volks zullen ze, die beide vijandig volken, beroven, onderwerpen, en het overige Mijns volks zullen ze erfelijk bezitten al hun eigendom, hun slaven.

1) De Heere is hier in groten ernst en verzekert, dat Hij de vijanden Zijner Kerk zal straffen, als hebbende macht en reden daartoe om dat te doen, wijl Hij is de Beschermer der Kerk en in verbond met haar staat, hoewel het weinig geloofd wordt, zo bij de Kerk, als bij hare vijanden. Daarom verzekert Hij hen daarvan door Zijn eed, Zich zelf voorstellende in Zijn macht en intrest.

Vers 10

10. Dat zullen zij hebben in plaats van hunnen hoogmoed; want zij hebben beschimpt en hebben zich groot gemaakt tegen het volk van den HEERE der heirscharen! in hoogmoedige verachting van Zijne goddelijke roeping,

Vers 10

10. Dat zullen zij hebben in plaats van hunnen hoogmoed; want zij hebben beschimpt en hebben zich groot gemaakt tegen het volk van den HEERE der heirscharen! in hoogmoedige verachting van Zijne goddelijke roeping,

Vers 11

11. Vreselijk zal de HEERE in Zijne rechterlijke majesteit tegen hen wezen, want Hij zal, zo is Zijn onveranderlijk raadsbesluit, al de goden der aarde met alle rijken en alle mensen, die op hen bouwen, doen uitteren; en een iegelijk uit zijne plaats, waar hij wonen moge, zal Hem aanbidden als den waren, eeuwigen God; al de eilanden der Heidenen(Isaiah 41:1) zullen Hem zoeken en verheerlijken (Micah 4:1. Zechariah 14:16).

Deze bedreiging tegen de Filistijnen, Ammonieten en Moabieten is wel gedeeltelijk vervuld door den inval der Chaldeën, als ook door hun onderwerping ten tijde der Makkabeën, en hun langzamerhand geheel verdwijnen uit de rij der volken, en de verwoesting van hun landen tot op den tegenwoordigen dag. Dit was echter slechts ene voorafbeeldende vervulling; want voor alles moet toch volgens Zephaniah 2:7, Israël deze landen in bezit nemen, en deze volken voor eeuwig aan zich onderdanig maken, wanneer de Heere zijne gevangenis zal hebben gewend, d. i. niet na de Babylonische ballingschap, maar na zijne volkomene verlossing uit alle landen, na zijne gehele bekering en vergadering als een heilig overblijfsel. Tot dien tijd zullen de landen van deze wederpartijders van Gods volk even zou woest liggen, als het land van Israël zelf. Maar eens, als Israël bekeerd is, zal dit het overblijfsel van deze onder het gericht als Heidenen geheel ten onder gegane volken, als bekeerde, gelovige leden voor eeuwig in zich zelven opnemen, en de landouwen van Filistea, Ammonitis en Moabitis zullen dan weer bloeien. Datzelfde zal geschieden met alle heidenvolken en landen, als wier vertegenwoordigers die 4 volken worden genoemd.

Vers 11

11. Vreselijk zal de HEERE in Zijne rechterlijke majesteit tegen hen wezen, want Hij zal, zo is Zijn onveranderlijk raadsbesluit, al de goden der aarde met alle rijken en alle mensen, die op hen bouwen, doen uitteren; en een iegelijk uit zijne plaats, waar hij wonen moge, zal Hem aanbidden als den waren, eeuwigen God; al de eilanden der Heidenen(Isaiah 41:1) zullen Hem zoeken en verheerlijken (Micah 4:1. Zechariah 14:16).

Deze bedreiging tegen de Filistijnen, Ammonieten en Moabieten is wel gedeeltelijk vervuld door den inval der Chaldeën, als ook door hun onderwerping ten tijde der Makkabeën, en hun langzamerhand geheel verdwijnen uit de rij der volken, en de verwoesting van hun landen tot op den tegenwoordigen dag. Dit was echter slechts ene voorafbeeldende vervulling; want voor alles moet toch volgens Zephaniah 2:7, Israël deze landen in bezit nemen, en deze volken voor eeuwig aan zich onderdanig maken, wanneer de Heere zijne gevangenis zal hebben gewend, d. i. niet na de Babylonische ballingschap, maar na zijne volkomene verlossing uit alle landen, na zijne gehele bekering en vergadering als een heilig overblijfsel. Tot dien tijd zullen de landen van deze wederpartijders van Gods volk even zou woest liggen, als het land van Israël zelf. Maar eens, als Israël bekeerd is, zal dit het overblijfsel van deze onder het gericht als Heidenen geheel ten onder gegane volken, als bekeerde, gelovige leden voor eeuwig in zich zelven opnemen, en de landouwen van Filistea, Ammonitis en Moabitis zullen dan weer bloeien. Datzelfde zal geschieden met alle heidenvolken en landen, als wier vertegenwoordigers die 4 volken worden genoemd.

Vers 12

12. Ook gij Moren! of Ethiopiërs in het verre zuiden (Zephaniah 2:4) zult de verslagenen van Mijn zwaard zijn, gelijk ook alle andere heidense volken.

Ook dit begon door de Chaldeën vervuld te worden (Ezekiel 30:4, Ezekiel 30:9); als heidens volk gingen de Ethiopiërs geheel te gronde, toen zij zich tot Christus bekeerden (Acts 8:27,

Vers 12

12. Ook gij Moren! of Ethiopiërs in het verre zuiden (Zephaniah 2:4) zult de verslagenen van Mijn zwaard zijn, gelijk ook alle andere heidense volken.

Ook dit begon door de Chaldeën vervuld te worden (Ezekiel 30:4, Ezekiel 30:9); als heidens volk gingen de Ethiopiërs geheel te gronde, toen zij zich tot Christus bekeerden (Acts 8:27,

Vers 13

13. Hij, de Heere, zal (moge) ook Zijnerichtende hand uitstrekken tegen het Noorden, en Hij zal Assur verdoen, dat rijk, dat het Godsrijk in Israël zo vijandig is, en het op zijne vernietiging toelegt; en Hij zal Ninev, de hoofdstad van Assur, in welke alle vijandschap tegen God is verenigd, stellen tot ene verwoesting, droog als ene woestijn.

Vers 13

13. Hij, de Heere, zal (moge) ook Zijnerichtende hand uitstrekken tegen het Noorden, en Hij zal Assur verdoen, dat rijk, dat het Godsrijk in Israël zo vijandig is, en het op zijne vernietiging toelegt; en Hij zal Ninev, de hoofdstad van Assur, in welke alle vijandschap tegen God is verenigd, stellen tot ene verwoesting, droog als ene woestijn.

Vers 14

14. En in het midden van haar, waar eens Ninev stond, zullen de kudden legeren, al het gedierte der volken (liever: bij ganse scharen); ook de roerdomp, de pelikaan (Deuteronomy 14:17. Isaiah 34:11), ook de nachtuil zullen op hare granaatappelen, de sieraden der overgeblevene pilaren van Ninev's paleizen vernachten; ene stem van allerlei vogelen zal in het venster der verwoeste huizen zingen, verwoesting zal in den dorpel zijn; want niemand zal meer over dien treden, als Hij haar cederwerk, het kostbare beschot der wanden in het prachtige gebouw zal ontbloot hebben 1).

1) Of, wanneer Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben. In deze verzen wordt Assyrië toegesproken als het inbegrip van alle vijandige volken tegen den Heere en Zijn volk. Niets zal er overblijven. De Heere God zal zich openbaren als een verterend vuur voor Zijne vijanden, als een God, die alle Zijne vijanden en de vijanden Zijns volks tot een eeuwige verwoesting zal maken.

Vers 14

14. En in het midden van haar, waar eens Ninev stond, zullen de kudden legeren, al het gedierte der volken (liever: bij ganse scharen); ook de roerdomp, de pelikaan (Deuteronomy 14:17. Isaiah 34:11), ook de nachtuil zullen op hare granaatappelen, de sieraden der overgeblevene pilaren van Ninev's paleizen vernachten; ene stem van allerlei vogelen zal in het venster der verwoeste huizen zingen, verwoesting zal in den dorpel zijn; want niemand zal meer over dien treden, als Hij haar cederwerk, het kostbare beschot der wanden in het prachtige gebouw zal ontbloot hebben 1).

1) Of, wanneer Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben. In deze verzen wordt Assyrië toegesproken als het inbegrip van alle vijandige volken tegen den Heere en Zijn volk. Niets zal er overblijven. De Heere God zal zich openbaren als een verterend vuur voor Zijne vijanden, als een God, die alle Zijne vijanden en de vijanden Zijns volks tot een eeuwige verwoesting zal maken.

Vers 15

15. Dit is dan die stad, die opspringt van vreugdein hare menigte van mensen. O schrikkelijk einde! Dit de stad, die zeker woont achter hare wallen van water, gelijk zijn meent, verheven boven alle ongeluk, die in haar hart zegt, dat zich zelf steeds verheft en vergoodt: Ik ben het, en buiten mij is gene meer. Wie is mij gelijk op de aarde (Isaiah 47:8)? Hoe is zij in plaats daarvan geworden tot woestheid! vroeger was zij de plaats van ene jubelende menschenmenigte, nu is zij ene rustplaats van het wild gedierte! een ieder, die daar doortrekt, verheugd over haar ondergang, zal ze aanfluiten; hij zal zijne hand bewegen, daar hij denkt: goed, dat zij verdwenen is; zij heeft haren ondergang wel verdiend.

Zij dacht, dat niemand haar gelijk was in aanzienlijkheid, macht en rijkdom; nu is haar inderdaad niemand gelijk meer in ellende en woestheid. Daar paleizen van vorsten plachten te staan, waren nu plaatsen voor de beesten; waar aanzienlijke lieden plachten te wonen, houdt nu het verachte vee huis. Zo dierbaar is Gode altoos de behoudenis van Zijn volk, en zo ellendig zal de toestand der vijanden van dat volk zijn, tot aan het einde der wereld. Ziet dit in den val van het geestelijk Babel (Revelation 8:1).

Vers 15

15. Dit is dan die stad, die opspringt van vreugdein hare menigte van mensen. O schrikkelijk einde! Dit de stad, die zeker woont achter hare wallen van water, gelijk zijn meent, verheven boven alle ongeluk, die in haar hart zegt, dat zich zelf steeds verheft en vergoodt: Ik ben het, en buiten mij is gene meer. Wie is mij gelijk op de aarde (Isaiah 47:8)? Hoe is zij in plaats daarvan geworden tot woestheid! vroeger was zij de plaats van ene jubelende menschenmenigte, nu is zij ene rustplaats van het wild gedierte! een ieder, die daar doortrekt, verheugd over haar ondergang, zal ze aanfluiten; hij zal zijne hand bewegen, daar hij denkt: goed, dat zij verdwenen is; zij heeft haren ondergang wel verdiend.

Zij dacht, dat niemand haar gelijk was in aanzienlijkheid, macht en rijkdom; nu is haar inderdaad niemand gelijk meer in ellende en woestheid. Daar paleizen van vorsten plachten te staan, waren nu plaatsen voor de beesten; waar aanzienlijke lieden plachten te wonen, houdt nu het verachte vee huis. Zo dierbaar is Gode altoos de behoudenis van Zijn volk, en zo ellendig zal de toestand der vijanden van dat volk zijn, tot aan het einde der wereld. Ziet dit in den val van het geestelijk Babel (Revelation 8:1).

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zephaniah 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zephaniah-2.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile