Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Zacharia 2

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 2

Zechariah 2:1.

OVER DE BESCHERMING VAN HET GEESTELIJKE JERUZALEM EN DE ROEPING DER HEIDENEN.

III. Zechariah 2:1-Zechariah 2:13. Derde nachtgezicht. De man met het meetsnoer. Evenals het tweede gezicht ene nadere ontwikkeling is van een woord Gods uit het eerste gezicht (Zechariah 1:15 zo ook het derde, namelijk van Zechariah 1:16, Zechariah 1:17, waar de toekomstige verheerlijking van het volk en het rijk Gods werd voorzegd. Zoals echter die beide woorden Gods van het eerste gezicht geheel bij elkaar behoren, zo ook de beide gezichten, die ze ontwikkelen en verklaren. Het eerste dier beide wijst aan, wat de Heere aan de machten, welke aan Israël vijandig zijn, zal doen, namelijk ze vernietigen, hetgeen voor ons ligt, wat Hij aan Israël zal doen, namelijk hoe Hij het tot volmaakte heerlijkheid zal brengen. De belofte van dit gezicht heeft daarin haar toppunt, dat de Heere uit den hemel zal nederkomen, en persoonlijk onder Zijn volk in Jeruzalem Zijne woning zal vestigen, waardoor Hij daarvoor ene bron van zegen en van heerlijkheid zal worden, zodat ook de heidenen zich tot den te Jeruzalem wonenden Heere zullen vergaderen. De afdeling is in twee deden verdeeld, het eigenlijke gezicht van het verheerlijkte Jeruzalem (Zechariah 2:1-Zechariah 2:5), en ene profetische rede uit den mond van den Engel de Heeren, welke dit opheldert en bevestigt (Zechariah 2:6-Zechariah 2:13).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 2

Zechariah 2:1.

OVER DE BESCHERMING VAN HET GEESTELIJKE JERUZALEM EN DE ROEPING DER HEIDENEN.

III. Zechariah 2:1-Zechariah 2:13. Derde nachtgezicht. De man met het meetsnoer. Evenals het tweede gezicht ene nadere ontwikkeling is van een woord Gods uit het eerste gezicht (Zechariah 1:15 zo ook het derde, namelijk van Zechariah 1:16, Zechariah 1:17, waar de toekomstige verheerlijking van het volk en het rijk Gods werd voorzegd. Zoals echter die beide woorden Gods van het eerste gezicht geheel bij elkaar behoren, zo ook de beide gezichten, die ze ontwikkelen en verklaren. Het eerste dier beide wijst aan, wat de Heere aan de machten, welke aan Israël vijandig zijn, zal doen, namelijk ze vernietigen, hetgeen voor ons ligt, wat Hij aan Israël zal doen, namelijk hoe Hij het tot volmaakte heerlijkheid zal brengen. De belofte van dit gezicht heeft daarin haar toppunt, dat de Heere uit den hemel zal nederkomen, en persoonlijk onder Zijn volk in Jeruzalem Zijne woning zal vestigen, waardoor Hij daarvoor ene bron van zegen en van heerlijkheid zal worden, zodat ook de heidenen zich tot den te Jeruzalem wonenden Heere zullen vergaderen. De afdeling is in twee deden verdeeld, het eigenlijke gezicht van het verheerlijkte Jeruzalem (Zechariah 2:1-Zechariah 2:5), en ene profetische rede uit den mond van den Engel de Heeren, welke dit opheldert en bevestigt (Zechariah 2:6-Zechariah 2:13).

Vers 1

1. Wederom hief Ik mijne ogen op (Zechariah 1:18), en Ik zag, en ziet er was een man, die ging voor mijn inwendig oog voorbij, en in zijne hand was een meetsnoer.

Vers 1

1. Wederom hief Ik mijne ogen op (Zechariah 1:18), en Ik zag, en ziet er was een man, die ging voor mijn inwendig oog voorbij, en in zijne hand was een meetsnoer.

Vers 2

2. En Ik zei tot hem, toen hij mij voorbijging: Waar gaat gij henen, en wat wilt gij met het meetsnoer doen? En hij zei tot mij: Ik ga heen, om Jeruzalem, de nieuw gebouwde en door God tot de plaats Zijner heerlijkheid verheven stad te meten, om te zien hoe groot hare breedte, en hoe groot hare lengte wezen zal, welk ene buitengewone grootte en uitbreiding en welk een getal van inwoners de Heere haar heeft gegeven.

Niet het Jeruzalem in den tijd van den Profeet, dat eerst nog moest worden opgebouwd, maar het toekomstige, nieuwe Jeruzalem, dat tot volkomenheid is gekomen, ziet Zacharia in het gezicht, Dit wil de man meten; want het meten is niet van dezelfde betekenis als het afbakenen volgens het meetsnoer, dat in Zechariah 1:16 bedoeld was. Gemeten wordt iets, dat reeds gereed is, afgebakend, wat nog moet worden voltooid. Hier wordt op iets laters gedoeld, namelijk op het nieuwe Jeruzalem van den laatsten tijd. Nu is dit wel niet een bloot geestelijk Jeruzalem, omdat als daartoe behorende ook het "vee" wordt gerekend. Het is ook niet dat Jeruzalem, hetwelk na de Babylonische ballingschap weer werd opgebouwd; want sedert Cyrus tijden legde men er zich op toe om die muren op te bouwen. Er is dus niets over, dan dat men deze profetie van Jeruzalem verklare, waaraan in Jeremiah 31:38-Jeremiah 31:40 en Ezekiel 48:1 wordt gedacht. Dit afgemeten Jeruzalem is het doel der werken Gods op de aarde, hetwelk Gods volk reeds ten tijde van Zacharia voor ogen moest hebben, en waarop de toenmalige bouw van den tempel reeds van verre doelde. Aan dit Jeruzalem wordt ene bijzondere bescherming en ene bijzondere openbaring der heerlijkheid Gods (Zechariah 2:5) beloofd, waarom het met recht "Jehova Sjamma" "hier is de Heere", zal kunnen genoemd worden (Ezekiel 48:35). Het blijkt uit deze gezichten, dat Jeruzalem in het plan der regering Gods ene hoofdzaak was. 3. En ziet, de Engel, die in mijne nabijheid vertoefde, en tot mijnen dienst bereid met mij sprak, ging uit den man met het meetsnoer achterna, om te onderzoeken wat hij deed, en mij oplossing daarvan te geven; en een andere Engel ging uit, kwam van dezelfde zijde, naar welke die man was gegaan, hem, den engel, die met mij sprak, te gemoet.

Vers 2

2. En Ik zei tot hem, toen hij mij voorbijging: Waar gaat gij henen, en wat wilt gij met het meetsnoer doen? En hij zei tot mij: Ik ga heen, om Jeruzalem, de nieuw gebouwde en door God tot de plaats Zijner heerlijkheid verheven stad te meten, om te zien hoe groot hare breedte, en hoe groot hare lengte wezen zal, welk ene buitengewone grootte en uitbreiding en welk een getal van inwoners de Heere haar heeft gegeven.

Niet het Jeruzalem in den tijd van den Profeet, dat eerst nog moest worden opgebouwd, maar het toekomstige, nieuwe Jeruzalem, dat tot volkomenheid is gekomen, ziet Zacharia in het gezicht, Dit wil de man meten; want het meten is niet van dezelfde betekenis als het afbakenen volgens het meetsnoer, dat in Zechariah 1:16 bedoeld was. Gemeten wordt iets, dat reeds gereed is, afgebakend, wat nog moet worden voltooid. Hier wordt op iets laters gedoeld, namelijk op het nieuwe Jeruzalem van den laatsten tijd. Nu is dit wel niet een bloot geestelijk Jeruzalem, omdat als daartoe behorende ook het "vee" wordt gerekend. Het is ook niet dat Jeruzalem, hetwelk na de Babylonische ballingschap weer werd opgebouwd; want sedert Cyrus tijden legde men er zich op toe om die muren op te bouwen. Er is dus niets over, dan dat men deze profetie van Jeruzalem verklare, waaraan in Jeremiah 31:38-Jeremiah 31:40 en Ezekiel 48:1 wordt gedacht. Dit afgemeten Jeruzalem is het doel der werken Gods op de aarde, hetwelk Gods volk reeds ten tijde van Zacharia voor ogen moest hebben, en waarop de toenmalige bouw van den tempel reeds van verre doelde. Aan dit Jeruzalem wordt ene bijzondere bescherming en ene bijzondere openbaring der heerlijkheid Gods (Zechariah 2:5) beloofd, waarom het met recht "Jehova Sjamma" "hier is de Heere", zal kunnen genoemd worden (Ezekiel 48:35). Het blijkt uit deze gezichten, dat Jeruzalem in het plan der regering Gods ene hoofdzaak was. 3. En ziet, de Engel, die in mijne nabijheid vertoefde, en tot mijnen dienst bereid met mij sprak, ging uit den man met het meetsnoer achterna, om te onderzoeken wat hij deed, en mij oplossing daarvan te geven; en een andere Engel ging uit, kwam van dezelfde zijde, naar welke die man was gegaan, hem, den engel, die met mij sprak, te gemoet.

Vers 4

4. En hij zei tot hem volgens opdracht van dien man met het meetsnoer, den Engel des Heeren, dien hij wilde nagaan: Loop, spreekhaastig dezen jongeling aan, wien gij Gods openbaring verklaart, en die over Jeruzalems verwoesten toestand zozeer treurt; breng hem de blijde boodschap, welke hem weer opricht, zeggende: Jeruzalem zal eens zo groot worden, dat het niet meer ene met muren nauwe omgevene stad is. Het zal dorpsgewijze bewoond worden, aan een landschap, met steden zonder muren en dorpen bedekt, gelijken van wege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal, van wege den rijken zegen en de zaligmakende genade des Heeren (Isaiah 49:19 v. Ezekiel 38:11).

Steden als Babel en Ninev met millioenen inwoners hebben muren gehad, maar het nieuwe Jeruzalem zal nog groter zijn en genen wedstrijd met wereldhoofdsteden aangaan; het zal de gehele wereld omvatten en ene geestelijke stad zijn, welke gene stoffelijke muren nodig heeft.

Vers 4

4. En hij zei tot hem volgens opdracht van dien man met het meetsnoer, den Engel des Heeren, dien hij wilde nagaan: Loop, spreekhaastig dezen jongeling aan, wien gij Gods openbaring verklaart, en die over Jeruzalems verwoesten toestand zozeer treurt; breng hem de blijde boodschap, welke hem weer opricht, zeggende: Jeruzalem zal eens zo groot worden, dat het niet meer ene met muren nauwe omgevene stad is. Het zal dorpsgewijze bewoond worden, aan een landschap, met steden zonder muren en dorpen bedekt, gelijken van wege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal, van wege den rijken zegen en de zaligmakende genade des Heeren (Isaiah 49:19 v. Ezekiel 38:11).

Steden als Babel en Ninev met millioenen inwoners hebben muren gehad, maar het nieuwe Jeruzalem zal nog groter zijn en genen wedstrijd met wereldhoofdsteden aangaan; het zal de gehele wereld omvatten en ene geestelijke stad zijn, welke gene stoffelijke muren nodig heeft.

Vers 5

5. En er is ook geen beschermende ringmuur nodig, want Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom, zodat ieder, die zou wagen het aan te vallen, door het vuur van Gods toorn zal worden verteerd (Isaiah 4:5. Deuteronomy 4:24), en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar; Ik zal door Mijne persoonlijke tegenwoordigheid haar met Goddelijke heerlijkheid geheel vervullen (Isaiah 60:19).

God is haar bescherming; Hij is ook haar schat. Zijne heerlijkheid woont in haar, d. i. de openbaring van Zijne volle genade tot eeuwig goddelijk leven in Christus, den Godmens.

Vers 5

5. En er is ook geen beschermende ringmuur nodig, want Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom, zodat ieder, die zou wagen het aan te vallen, door het vuur van Gods toorn zal worden verteerd (Isaiah 4:5. Deuteronomy 4:24), en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar; Ik zal door Mijne persoonlijke tegenwoordigheid haar met Goddelijke heerlijkheid geheel vervullen (Isaiah 60:19).

God is haar bescherming; Hij is ook haar schat. Zijne heerlijkheid woont in haar, d. i. de openbaring van Zijne volle genade tot eeuwig goddelijk leven in Christus, den Godmens.

Vers 6

6. Zeg verder tot den Profeet, om hem die grote belofte der toekomst nog nader te verklaren, dat ook reeds des Heeren bevel is gesproken, waardoor Hij Jeruzalem zo groot en heerlijk wil maken. Het luidt: Hui, hui(Op, op), gij kinderen des volks! vliedt toch haastig uit Babel 1), het Noorderland (Jeremiah 1:14; Jeremiah 6:22); want thans wil Ik Mijne oordelen over die verdrukster van Mijn volk laten komen (Isaiah 48:20), spreekt de HEERE; want Ik wil u groot en heerlijk maken overal op de aarde; Ik heb ulieden in Mijn Goddelijk raadsbesluit staat die heerlijke toekomst reeds als volkomen aanwezig daar-uitgebreid naar de vier winden des hemels, naar alle hemelstreken, spreekt de HEERE.

1) Het spreekt van zelf dat Babel hier niet in aanmerking komt als middelpunt der toenmalige Perzische wereldmacht, maar als vertegenwoordigster en type der Gode vijandige wereldmacht in `t algemeen, welke Gods volk haat, vervolgt en gevangen houdt.

Vers 6

6. Zeg verder tot den Profeet, om hem die grote belofte der toekomst nog nader te verklaren, dat ook reeds des Heeren bevel is gesproken, waardoor Hij Jeruzalem zo groot en heerlijk wil maken. Het luidt: Hui, hui(Op, op), gij kinderen des volks! vliedt toch haastig uit Babel 1), het Noorderland (Jeremiah 1:14; Jeremiah 6:22); want thans wil Ik Mijne oordelen over die verdrukster van Mijn volk laten komen (Isaiah 48:20), spreekt de HEERE; want Ik wil u groot en heerlijk maken overal op de aarde; Ik heb ulieden in Mijn Goddelijk raadsbesluit staat die heerlijke toekomst reeds als volkomen aanwezig daar-uitgebreid naar de vier winden des hemels, naar alle hemelstreken, spreekt de HEERE.

1) Het spreekt van zelf dat Babel hier niet in aanmerking komt als middelpunt der toenmalige Perzische wereldmacht, maar als vertegenwoordigster en type der Gode vijandige wereldmacht in `t algemeen, welke Gods volk haat, vervolgt en gevangen houdt.

Vers 7

7. Daarom roept u de Heere nogmaals toe: Hui, Zion! volk van God! ontkomt gij, red u, dat gij niet mede in die gerichten deelt, die woont bij de dochter van Babel!

Vers 7

7. Daarom roept u de Heere nogmaals toe: Hui, Zion! volk van God! ontkomt gij, red u, dat gij niet mede in die gerichten deelt, die woont bij de dochter van Babel!

Vers 8

8. Ja haast u om van Babel te scheiden; want zo zegt de HEERE der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u heeft Hij mij, Zijnen Engel 1)gezonden tot die Heidenen, die ulieden beroofd hebben, om eer aan de Heidenen te behalen, om door zware gerichten hun macht te breken, en daardoor Gods heerlijkheid aan hen te openbaren. Hun macht heeft een einde, Ik zal zware wraak aan hen nemen, die Mijn volk leed hebben aangedaan, want die ulieden aanraakt, die raakt Zijnen oogappel) aan, Zijn dierbaarste goed, dat Hij zeer zorgvuldig behoedt en verzorgt (Deuteronomy 32:10).

1) Vooral op grond van Zechariah 2:8, Zechariah 2:9, Zechariah 2:11 is een groot getal der voornaamste uitleggers van ouderen en nieuweren tijd van mening, dat de man met het meetsnoer, in wiens naam en opdracht hier de andere engel tot den engel spreekt, ja, in wiens eigene rede de rede van den tweeden engel langzamerhand is overgegaan, de Engel des Heeren was, de Engel van Zijn aangezicht (Jes 63:9), die Gods wezen in Zich draagt en openbaart, die, als gelijk in wezen met God, dus ook in bijzonderen zin van Zich kon zeggen: "Ik zal in `t midden van u wonen (Zechariah 2:11).

De man met het meetsnoer kan niemand anders zijn dan de Engel des Heeren, en deze zegt hier in den Naam des Heeren, dat hij naar de Heidenen gezonden is, naar ere, dat is, om de ere Gods aan de Heidenen te verheerlijken, door de gerichten, die aan hen zullen worden voltrokken. De Heere God wordt verheerlijkt, zowel door het behoud der gelovigen, als door het verloren gaan der ongelovigen.

2) Ach, zo trekt Zich God Zijne uitverkoren gemeente aan, die toch uit arme zondaars bestaat, dat Hij schrikkelijke vergelding doet aan hen, die Hij als tuchtroeden voor Zijne kinderen in deze wereld moest gebruiken. Brengt de strijd tegen het Oud-Testamentische Zion reeds den volken eindelijk den ondergang, zo zullen de vijanden onder het Nieuwe Testament slechts des te sneller te gronde gaan, nadat Christus nu bij ons is.

De oogappel is het teerste lid van des mensen lichaam. Wanneer een pijl of steen naar den mens wordt geworpen, gebruikt hij dadelijk zijn arm als schild, om zijn oog te beschermen. Daarmee vergelijkt de Heere hier Zijne eeuwige erbarmende liefde voor Zijn volk. Hij, de Heere, trekt zich aan, wat Zijn volk wordt aangedaan.

Vers 8

8. Ja haast u om van Babel te scheiden; want zo zegt de HEERE der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u heeft Hij mij, Zijnen Engel 1)gezonden tot die Heidenen, die ulieden beroofd hebben, om eer aan de Heidenen te behalen, om door zware gerichten hun macht te breken, en daardoor Gods heerlijkheid aan hen te openbaren. Hun macht heeft een einde, Ik zal zware wraak aan hen nemen, die Mijn volk leed hebben aangedaan, want die ulieden aanraakt, die raakt Zijnen oogappel) aan, Zijn dierbaarste goed, dat Hij zeer zorgvuldig behoedt en verzorgt (Deuteronomy 32:10).

1) Vooral op grond van Zechariah 2:8, Zechariah 2:9, Zechariah 2:11 is een groot getal der voornaamste uitleggers van ouderen en nieuweren tijd van mening, dat de man met het meetsnoer, in wiens naam en opdracht hier de andere engel tot den engel spreekt, ja, in wiens eigene rede de rede van den tweeden engel langzamerhand is overgegaan, de Engel des Heeren was, de Engel van Zijn aangezicht (Jes 63:9), die Gods wezen in Zich draagt en openbaart, die, als gelijk in wezen met God, dus ook in bijzonderen zin van Zich kon zeggen: "Ik zal in `t midden van u wonen (Zechariah 2:11).

De man met het meetsnoer kan niemand anders zijn dan de Engel des Heeren, en deze zegt hier in den Naam des Heeren, dat hij naar de Heidenen gezonden is, naar ere, dat is, om de ere Gods aan de Heidenen te verheerlijken, door de gerichten, die aan hen zullen worden voltrokken. De Heere God wordt verheerlijkt, zowel door het behoud der gelovigen, als door het verloren gaan der ongelovigen.

2) Ach, zo trekt Zich God Zijne uitverkoren gemeente aan, die toch uit arme zondaars bestaat, dat Hij schrikkelijke vergelding doet aan hen, die Hij als tuchtroeden voor Zijne kinderen in deze wereld moest gebruiken. Brengt de strijd tegen het Oud-Testamentische Zion reeds den volken eindelijk den ondergang, zo zullen de vijanden onder het Nieuwe Testament slechts des te sneller te gronde gaan, nadat Christus nu bij ons is.

De oogappel is het teerste lid van des mensen lichaam. Wanneer een pijl of steen naar den mens wordt geworpen, gebruikt hij dadelijk zijn arm als schild, om zijn oog te beschermen. Daarmee vergelijkt de Heere hier Zijne eeuwige erbarmende liefde voor Zijn volk. Hij, de Heere, trekt zich aan, wat Zijn volk wordt aangedaan.

Vers 9

9. Want ziet, Ik, de Engel des Heeren, trek uit, en zal Mijne almachtige Rechters-hand over henlieden bewegen, en zij zullentot rechtvaardige vergelding hunnen knechten, die zij onrechtvaardig en overmoedig beroofd hebben, namelijk den kinderen Mijns volks (vgl. Zechariah 2:11), een roof, ten eigendom en onderdaan wezen. Alzo zult gijlieden weten en duidelijk voor uwe ogen zien, dat de HEERE der heirscharen Mij gezonden heeft, om u uit allen nood, spot en tyrannie der Heidenen te redden en tot heerlijkheid te leiden, en alzo Zijn eeuwig raadsbesluit te vervullen.

Vers 9

9. Want ziet, Ik, de Engel des Heeren, trek uit, en zal Mijne almachtige Rechters-hand over henlieden bewegen, en zij zullentot rechtvaardige vergelding hunnen knechten, die zij onrechtvaardig en overmoedig beroofd hebben, namelijk den kinderen Mijns volks (vgl. Zechariah 2:11), een roof, ten eigendom en onderdaan wezen. Alzo zult gijlieden weten en duidelijk voor uwe ogen zien, dat de HEERE der heirscharen Mij gezonden heeft, om u uit allen nood, spot en tyrannie der Heidenen te redden en tot heerlijkheid te leiden, en alzo Zijn eeuwig raadsbesluit te vervullen.

Vers 10

10. Juich dan en verblijd u, gij uit Babel geredde dochter Zions! ware gemeente des Heeren! Want ziet, dan komt de tijd uwer heerlijkheid; Ik zelf, de almachtige God, het evenbeeld en het afschijnsel van Gods onzichtbaar wezen, verlaat dan den troon Mijner heerlijkheid, en kom in uw midden, en a) Ik zal vol genade en waarheid in het midden van u wonen 1) (John 1:14. Revelation 1:3), spreekt de HEERE. a) Leviticus 26:12. Ezekiel 37:27. 2 Corinthians 6:16.

1) Des Heeren tegenwoordigheid bij en met Zijn volk, is Zijne uitnemende en onwaardeerbare gave, welke Hij gewillig is voor alle andere dingen te geven, en dewelke, gelijk Hij die niet ontzien wil, te schenken in Zijn volks laagsten toestand, ook alzo een gave is, die haar een oorzaak moet zijn van grote blijdschap en verheuging.

De voorzegging vol Nieuw-Testamentische helderheid is begonnen vervuld te worden, toen God mens werd in Maria's schoot, maar zal eens, wanneer Christus in heerlijkheid wederkomt, en in het nieuwe Jeruzalem als het Lam Gods en tevens als de Leeuw uit Juda onder de Zijnen woont, eerst geheel tot vervulling komen.

Vers 10

10. Juich dan en verblijd u, gij uit Babel geredde dochter Zions! ware gemeente des Heeren! Want ziet, dan komt de tijd uwer heerlijkheid; Ik zelf, de almachtige God, het evenbeeld en het afschijnsel van Gods onzichtbaar wezen, verlaat dan den troon Mijner heerlijkheid, en kom in uw midden, en a) Ik zal vol genade en waarheid in het midden van u wonen 1) (John 1:14. Revelation 1:3), spreekt de HEERE. a) Leviticus 26:12. Ezekiel 37:27. 2 Corinthians 6:16.

1) Des Heeren tegenwoordigheid bij en met Zijn volk, is Zijne uitnemende en onwaardeerbare gave, welke Hij gewillig is voor alle andere dingen te geven, en dewelke, gelijk Hij die niet ontzien wil, te schenken in Zijn volks laagsten toestand, ook alzo een gave is, die haar een oorzaak moet zijn van grote blijdschap en verheuging.

De voorzegging vol Nieuw-Testamentische helderheid is begonnen vervuld te worden, toen God mens werd in Maria's schoot, maar zal eens, wanneer Christus in heerlijkheid wederkomt, en in het nieuwe Jeruzalem als het Lam Gods en tevens als de Leeuw uit Juda onder de Zijnen woont, eerst geheel tot vervulling komen.

Vers 11

11. En vele Heidenen, die tot dien tijd zonder God in de wereld leefden, ja het volk Gods hebben veracht en vervolgd, zullen te dien dage, als Ik persoonlijk onder u woning zal gemaakt hebben, den HEERE toegevoegd worden; zij zullen zich in gehoorzaamheid des geloofs aan Mij, die onder u woon, den waren levenden God, met innige liefde ten offer overgeven (Zechariah 8:20, Isaiah 14:1), en zij zullen dan ook Mij tot een volk wezen, zodat uit hen en Mijn Uitverkoren volk Israëls n enig volk Gods wordt, en Mijn rijk verre over Israëls grenzen in de gehele wereld zal worden uitgebreid (Micah 4:2), en Ik zal bij u, het volk van Mijn bijzonder eigendom, in het midden van u wonen, gij zult het middelpunt van Mijn rijk zijn en blijven; en gij zult weten, levendig erkennen, dat de HEERE der heirscharen Mij als Middelaar en Gever van zegen tot u gezonden heeft1).

1) Hij, die hier belooft, onder hen te zullen wonen, is de Heere, dien de Heere der Heirscharen gegeven had, en daarom moest het de Heere Jezus zijn, die kwam en in het midden der Joodse natie woonde, het eeuwige Woord, dat vlees was geworden en onder ons gewoond heeft. Dit was de grote ere, die voor het volk bewaard was in deszelfs laatste dagen, de belofte daarvan verzekerde hun voortduring krachtiglijk, totdat dezelve vervuld was. Zijn konden niet verstoord worden.

Vers 11

11. En vele Heidenen, die tot dien tijd zonder God in de wereld leefden, ja het volk Gods hebben veracht en vervolgd, zullen te dien dage, als Ik persoonlijk onder u woning zal gemaakt hebben, den HEERE toegevoegd worden; zij zullen zich in gehoorzaamheid des geloofs aan Mij, die onder u woon, den waren levenden God, met innige liefde ten offer overgeven (Zechariah 8:20, Isaiah 14:1), en zij zullen dan ook Mij tot een volk wezen, zodat uit hen en Mijn Uitverkoren volk Israëls n enig volk Gods wordt, en Mijn rijk verre over Israëls grenzen in de gehele wereld zal worden uitgebreid (Micah 4:2), en Ik zal bij u, het volk van Mijn bijzonder eigendom, in het midden van u wonen, gij zult het middelpunt van Mijn rijk zijn en blijven; en gij zult weten, levendig erkennen, dat de HEERE der heirscharen Mij als Middelaar en Gever van zegen tot u gezonden heeft1).

1) Hij, die hier belooft, onder hen te zullen wonen, is de Heere, dien de Heere der Heirscharen gegeven had, en daarom moest het de Heere Jezus zijn, die kwam en in het midden der Joodse natie woonde, het eeuwige Woord, dat vlees was geworden en onder ons gewoond heeft. Dit was de grote ere, die voor het volk bewaard was in deszelfs laatste dagen, de belofte daarvan verzekerde hun voortduring krachtiglijk, totdat dezelve vervuld was. Zijn konden niet verstoord worden.

Vers 12

12. Dan zal de HEERE, die op zulk ene wijze onder Zijn volk woning gemaakt heeft, in volle waarheid Juda erven als een volkomen verlost en geheiligd volk, voor Zijn deel, als Zijn volkomen eigendom, en het zal met Hem verenigd in het alsdan heilige, verheerlijkste boven alle landen verhevene land Kanan wonen, en Hij zal Jeruzalem, dat eveneens vernieuwd is, en zo vergroot, dat het aan een open landschap gelijkt (Zechariah 2:4), nog verkiezen als plaats van eeuwige openbaring Zijner volmaakte heerlijkheid.

Vers 12

12. Dan zal de HEERE, die op zulk ene wijze onder Zijn volk woning gemaakt heeft, in volle waarheid Juda erven als een volkomen verlost en geheiligd volk, voor Zijn deel, als Zijn volkomen eigendom, en het zal met Hem verenigd in het alsdan heilige, verheerlijkste boven alle landen verhevene land Kanan wonen, en Hij zal Jeruzalem, dat eveneens vernieuwd is, en zo vergroot, dat het aan een open landschap gelijkt (Zechariah 2:4), nog verkiezen als plaats van eeuwige openbaring Zijner volmaakte heerlijkheid.

Vers 13

13. Wacht daarop in aanbidding en eerbied. Zwijg, alle vlees!in sterke hoop en in verlangen, voor het aangezicht des HEEREN, totdat Hij van Zijnen troon neerkomt (Habakkuk 2:20. Habakuk Zephaniah 1:17); want de tijd is niet verre meer, Hij is ontwaakt reeds opgestaan uit Zijne heilige woning, om het gericht over de Heidenen, in `t bijzonder over Babel te beginnen, en daarmee de verlossing van Zijn volk te weeg te brengen.

Ook deze profetie wordt trapsgewijze vervuld, En reikt met haar einde in de eeuwigheid. Reeds zeer spoedig, nadat Zacharia het gezicht heeft ontvangen, begon het gericht over de heidense wereldmacht te komen. Toen Babylon nog onder Darius tegen den Perzischen hoofdkoning opstond, werd daarna, na die herovering, een bloedbad aangericht, en werden de muren zo verwoest, dat de stad niet weer tot hare oude grootheid en betekenis kon komen. Van dien tijd begint het oordeel over de volgende Babylons door alle eeuwen heen, daar de Heere de ene wereldmacht door de volgende doet vallen en vernietigt, totdat Hij eindelijk zelf de macht van het laatste en allervijandigste Babel door Zijne goddelijke kracht met nen slag zal nederwerpen. Dan zal ook Jeruzalem ophouden door de vijanden vertreden te worden. Want dan, als de volheid der heidenen tot den Heere zal zijn toegedaan, zal Israël zijnen Messias als den door God gezonden Engel den verbonds erkennen, en zich tot Hem bekeren, zodat de Heere ook zichtbaar voor eeuwig onder Zijn volk woning kan maken.

Hiermede wordt aangegeven aan de vrienden der kerk, om te zwijgen, om het aan God over te laten Zijn eigen weg te nemen, en Hem niet voor te schrijven, wat Hij doen moet. De kerk heeft met lijdzaamheid de uitkomst af te wachten en de uitkomst aan God over te laten. Als Hij verschijnt in heerlijkheid, zullen alle Zijne vijanden het tegen Hem moeten afleggen.

Vers 13

13. Wacht daarop in aanbidding en eerbied. Zwijg, alle vlees!in sterke hoop en in verlangen, voor het aangezicht des HEEREN, totdat Hij van Zijnen troon neerkomt (Habakkuk 2:20. Habakuk Zephaniah 1:17); want de tijd is niet verre meer, Hij is ontwaakt reeds opgestaan uit Zijne heilige woning, om het gericht over de Heidenen, in `t bijzonder over Babel te beginnen, en daarmee de verlossing van Zijn volk te weeg te brengen.

Ook deze profetie wordt trapsgewijze vervuld, En reikt met haar einde in de eeuwigheid. Reeds zeer spoedig, nadat Zacharia het gezicht heeft ontvangen, begon het gericht over de heidense wereldmacht te komen. Toen Babylon nog onder Darius tegen den Perzischen hoofdkoning opstond, werd daarna, na die herovering, een bloedbad aangericht, en werden de muren zo verwoest, dat de stad niet weer tot hare oude grootheid en betekenis kon komen. Van dien tijd begint het oordeel over de volgende Babylons door alle eeuwen heen, daar de Heere de ene wereldmacht door de volgende doet vallen en vernietigt, totdat Hij eindelijk zelf de macht van het laatste en allervijandigste Babel door Zijne goddelijke kracht met nen slag zal nederwerpen. Dan zal ook Jeruzalem ophouden door de vijanden vertreden te worden. Want dan, als de volheid der heidenen tot den Heere zal zijn toegedaan, zal Israël zijnen Messias als den door God gezonden Engel den verbonds erkennen, en zich tot Hem bekeren, zodat de Heere ook zichtbaar voor eeuwig onder Zijn volk woning kan maken.

Hiermede wordt aangegeven aan de vrienden der kerk, om te zwijgen, om het aan God over te laten Zijn eigen weg te nemen, en Hem niet voor te schrijven, wat Hij doen moet. De kerk heeft met lijdzaamheid de uitkomst af te wachten en de uitkomst aan God over te laten. Als Hij verschijnt in heerlijkheid, zullen alle Zijne vijanden het tegen Hem moeten afleggen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zechariah-2.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile