Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Zacharia 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 14

Zechariah 14:1.

CHRISTUS KONING EN BESCHERMER ZIJNER KERK.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 14

Zechariah 14:1.

CHRISTUS KONING EN BESCHERMER ZIJNER KERK.

Vers 1

1. Ziet, de dag komt tot verheerlijking van den naam des HEERE, dat uw roof, de in u geroofde schat, zal uitgedeeld worden, niet in enigen afgelegen hoek, maar in het midden van u, o Jeruzalem! 1) zo groot zal de overmoed uwer vijanden zijn.

1) God verschijnt hier tegen Jeruzalem; het oordeel begint van het huis Gods, wanneer de dag des Heeren komt, moet Jeruzalem door het vuur, om gelouterd te worden. God zelf vergadert alle volken om tegen Jeruzalem te strijden. Hij geeft hun een last, gelijk Hij deed aan Sanherib, om den buit te nemen, want het volk van Jeruzalem was nu geworden het volk Zijns toorns. En wie kan voor Hem bestaan, of voor volken, door Hem vergaderd? Waar Hij last geeft, zal Hij voorspoed geven, de stad ingenomen worden door de Romeinen, die volken tot hun gebied hebben.

Vers 1

1. Ziet, de dag komt tot verheerlijking van den naam des HEERE, dat uw roof, de in u geroofde schat, zal uitgedeeld worden, niet in enigen afgelegen hoek, maar in het midden van u, o Jeruzalem! 1) zo groot zal de overmoed uwer vijanden zijn.

1) God verschijnt hier tegen Jeruzalem; het oordeel begint van het huis Gods, wanneer de dag des Heeren komt, moet Jeruzalem door het vuur, om gelouterd te worden. God zelf vergadert alle volken om tegen Jeruzalem te strijden. Hij geeft hun een last, gelijk Hij deed aan Sanherib, om den buit te nemen, want het volk van Jeruzalem was nu geworden het volk Zijns toorns. En wie kan voor Hem bestaan, of voor volken, door Hem vergaderd? Waar Hij last geeft, zal Hij voorspoed geven, de stad ingenomen worden door de Romeinen, die volken tot hun gebied hebben.

Vers 2

2. Want Ik, de Heere, zal zelf alle Gode vijandige Heidenen tegen Jeruzalem, dat dan weer tot middelpunt van Mijn rijk is verheven, ten strijde verzamelen, om ze daarna even als Fara en zijn leger te verderven (Zechariah 12:2). Eneerst zal het dan-alzo is Mijn wil-tegen Mijne heilige stad gelukken, de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden (Isaiah 13:16), en de helft van de inwoners der stad zal wederom, even als ten tijde van de verovering door de Chaldeën, uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zaldoor Mijne bijzondere beschikking uit de stad niet uitgeroeid worden, maar zal daarin blijven, opdat Ik aan hen Mijne wonderbaar reddende en helpende macht betone.

Vers 2

2. Want Ik, de Heere, zal zelf alle Gode vijandige Heidenen tegen Jeruzalem, dat dan weer tot middelpunt van Mijn rijk is verheven, ten strijde verzamelen, om ze daarna even als Fara en zijn leger te verderven (Zechariah 12:2). Eneerst zal het dan-alzo is Mijn wil-tegen Mijne heilige stad gelukken, de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden (Isaiah 13:16), en de helft van de inwoners der stad zal wederom, even als ten tijde van de verovering door de Chaldeën, uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zaldoor Mijne bijzondere beschikking uit de stad niet uitgeroeid worden, maar zal daarin blijven, opdat Ik aan hen Mijne wonderbaar reddende en helpende macht betone.

Vers 3

3. En de HEERE zal zelf met al zijne heilige Engelen uittrekken, en Hij zal strijden tegen die Heidenen, zo als dit de verzen 12, nauwkeuriger voorstellen, gelijk ten dage, als Hij met wonderbare betoning Zijner almacht en heerlijkheid in vroegere dagen dikwijls gestreden heeft, ten dage des strijds tussen het rijk Gods en het Gode vijandige wereldrijk. Even als echter dan de macht der boosheid van het wereldrijk zich in de hoogste mate zal openbaren, en het al zijne kracht zal inspannen, zo zal ook de openbaring van de heerlijke macht des Heeren alle vroegere betoning verre overtreffen.

a) Isaiah 42:13.

Vers 3

3. En de HEERE zal zelf met al zijne heilige Engelen uittrekken, en Hij zal strijden tegen die Heidenen, zo als dit de verzen 12, nauwkeuriger voorstellen, gelijk ten dage, als Hij met wonderbare betoning Zijner almacht en heerlijkheid in vroegere dagen dikwijls gestreden heeft, ten dage des strijds tussen het rijk Gods en het Gode vijandige wereldrijk. Even als echter dan de macht der boosheid van het wereldrijk zich in de hoogste mate zal openbaren, en het al zijne kracht zal inspannen, zo zal ook de openbaring van de heerlijke macht des Heeren alle vroegere betoning verre overtreffen.

a) Isaiah 42:13.

Vers 4

4. En eerst zal de Heere verborgen en onzichtbaar van den hemel op aarde nederkomen. Zijne voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die aan gindse zijde van het Kedrondal voor Jeruzalem ligt tegen het Oosten, op dezelfde plaats, waar de aarde ook het begin Zijner grootste vernedering heeft gezien; zodra echter Zijne heilige voeten de aarde aanraken, zal deze, gelijk altijd, tot in de diepte beven (Exodus 19:18. Judges 5:5. Psalms 68:8. Nahum 1:6). En de Olijfberg zal in tweeën gespleten wordenen wel in ene loodrecht op de oostzijde van Jeruzalem staande lijn, naar het oosten en naar het westen. Die beide helften zullen verre van elkaar wijken, zodat er ene zeer grote vallei zal zijn, een breed dal; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden 1) Ezekiel 38:19). 1) Evenals de andere Profeten eindigt ook de Profeet Zacharia met een vergezicht te geven in de voleindiging der eeuwen. Hij schildert den ondergang der Joodse kerk, de verwoesting van het Jeruzalem in de dagen des Heeren, maar ook den triomf van den Christus Gods. Hij voorspelt hoe de Olijfberg in tweeën zal gespleten worden en er een grote vallei zal zijn. Dat is, er zal een brede weg van gemeenschap geopend worden tussen Jeruzalem en de Heidenwereld, zodat de middenmuur der afscheiding zal weggenomen zijn, en de Heidenen kunnen komen tot het geestelijk Jeruzalem, dit is, tot de Kerk, die zalig wordt.

Vers 4

4. En eerst zal de Heere verborgen en onzichtbaar van den hemel op aarde nederkomen. Zijne voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die aan gindse zijde van het Kedrondal voor Jeruzalem ligt tegen het Oosten, op dezelfde plaats, waar de aarde ook het begin Zijner grootste vernedering heeft gezien; zodra echter Zijne heilige voeten de aarde aanraken, zal deze, gelijk altijd, tot in de diepte beven (Exodus 19:18. Judges 5:5. Psalms 68:8. Nahum 1:6). En de Olijfberg zal in tweeën gespleten wordenen wel in ene loodrecht op de oostzijde van Jeruzalem staande lijn, naar het oosten en naar het westen. Die beide helften zullen verre van elkaar wijken, zodat er ene zeer grote vallei zal zijn, een breed dal; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden 1) Ezekiel 38:19). 1) Evenals de andere Profeten eindigt ook de Profeet Zacharia met een vergezicht te geven in de voleindiging der eeuwen. Hij schildert den ondergang der Joodse kerk, de verwoesting van het Jeruzalem in de dagen des Heeren, maar ook den triomf van den Christus Gods. Hij voorspelt hoe de Olijfberg in tweeën zal gespleten worden en er een grote vallei zal zijn. Dat is, er zal een brede weg van gemeenschap geopend worden tussen Jeruzalem en de Heidenwereld, zodat de middenmuur der afscheiding zal weggenomen zijn, en de Heidenen kunnen komen tot het geestelijk Jeruzalem, dit is, tot de Kerk, die zalig wordt.

Vers 5

5. Dan zult gijlieden, die niet door de vijanden worden weggesleept en uitgeroeid, maar door des Heeren genade als het ware volk van God in de stad zijt bewaard, in die aardbeving de komst des Heeren opmerken, en in het wijd voor u geopende dal erkennen, dat hier het toevluchtsoord is, u door den Heere bereid, tegen iedere schade. Gij zult dan vlieden uit de veroverde en verwoeste stad door de vallei Mijner bergen, door het dal, dat zich gevormd heeft door het wonderbaar scheiden van de twee helften van den berg, en het zal u volkomen veiligheid geven; (want deze vallei der bergen zal reiken tot het aan gindse zijde van den Olijf berg gelegene dorpje Azal1) (= edel)) en gij zult met zulk een schrik over de aardbeving tot dat dal vlieden, gelijk als gij in uwe voorouders vloodt voor degrote aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda, welke dengenen, die deze beleefden, een voorspellende voorbode van deze verschrikkingen van den laatsten tijd was (Amos 1:1). Dan, als gij allen in dat dal zijt geborgen, zal de HEERE) Mijn God, wiens Profeet ik verwaardigd ben te zijn, in zichtbare heerlijkheid komen ten gerichte over Zijne vijanden, en tot volmaking van het eeuwig heil van Zijn volk, en al de heiligen, de engelen met U, o HEERE! opdat Gij eeuwig bij de Uwen woont (Daniel 7:9 v. Matthew 16:27; Matthew 25:31. 2 Thessalonians 1:7. Openb 19:14).

1) Een dorp met name Azal, is in de nabijheid van Jeruzalem niet aan te wijzen, ook Hiëronymus, die ons over zovele andere, nu verdwenen plaatsen berichten geeft, weet van zulk een dorp niets. Dat het hetzelfde als Beth-Haëzel zou zijn en dit aan gindse zijde van den Olijfberg zou hebben gelegen, blijft ene gissing, naast welke de andere even zoveel waarschijnlijkheid had, dat het woord als Adverbium in de betekenis van: "naast" zou staan, en daardoor alleen zon moeten worden uitgedrukt, dat het wonderdal tot dicht bij Jeruzalem zich zou uitstrekken.

Deze vallei der bergen wordt gezegd te reiken tot Azië, of tot de afgezonderde plaats, dit is, tot die allen, welke God afgezonderd heeft voor Zich, wanneer God Zijne bergen tot een weg maakt; door hen een vallei te maken zal de weg geopend worden voor alle de reizigers, en de dwazen zullen daarin zelfs niet dwalen.

2) Van het oosten komt de Heere tot den roemruchtigen intocht in Jeruzalem, evenals Ezekiel 43:2. En ziet de heerlijkheid des Gods van Israël kwam van het oosten en bruiste, gelijk een groot water bruist, en het werd verlicht op de aarde van het licht Zijner heerlijkheid! Naar het oosten was ook (Ezekiel 11:23) de heerlijkheid des Heeren van den tempel uitgegaan, en had zich gesteld op den berg, die tegen het oosten der stad ligt op den Olijfberg. David, het typische beeld van den hemelsen koning, was bij zijne vlucht voor Absalom mede oostwaarts over den Olijfberg gedaan (2 Samuel 15:30) en langs denzelfden weg teruggekeerd. Zo hield ook Jezus Zijnen koninklijken intocht in Jeruzalem van het oosten komende, van den Olijfberg af (Matthew 21:1), en ging van den Olijfberg ten hemel (Luke 24:50). D r was het, dat twee mannen in witte klederen den jongeren verkondigden: deze Jezus, die van u opgenomen is ten hemel, zal alzo komen gelijk gij Hem hebt zien ten hemel waren. " In den tempel van Ezechiël wordt de oostpoort van den buitensten voorhof voor de mensen gesloten, nadat de Heerlijkheid des Heeren er door is ingegaan (Ezekiel 44:1, Ezekiel 44:2). Zo is het duidelijk, waarom de Heere bij Zacharia juist op den Olijfberg, die tegen het oosten ligt, verschijnt vermits Hij komt tot een gericht des toorns over Zijne vijanden, die Zijne Heilige stad Jeruzalem hebben ingenomen.

Evenals de natuurlijke zon van het oosten af den dag aanbrengt, zo zal ook de Zon des eeuwigen heils voor Zijne gemeente van het Oosten verschijnen; want in hetgeen volgens God beschikkingen in de natuur plaats heeft, is ene voorafbeeldende betekenis. Daarom bouwde men de kerken met het koor naar het Oosten, en wendde de dienaar Gods zijn aangezicht bij het gebed naar het Oosten; daarom rusten onze doden in hun graven, met het aangezicht naar het Oosten gekeerd, des Heeren komst, die ons onze verlossing aanbrengt, verwachtende met den jubelenden triomferenden Zacharia.

In de laatste woorden wordt gezegd, dat de Heere God zal komen, in de volgende verzen wordt dit woord uitgewerkt. De Profeet ziet den dag komen, waarop de Heere ten gerichte Zich opmaakt, omringd door Zijne heilige Engelen, Hij ziet het, dat, Hij krijgt er een gezicht in, hoe, in den loop der tijden, de Christelijke Kerk zich zal uitbreiden, maar ook vervolgd worden door hare vijanden, maar tevens, hoe alleen de raad Gods gelukkiglijk is volvoerd in betrekking tot der zondaren zaligheid; de Heere God zal komen om aan alle macht der vijanden een einde te maken.

Vers 5

5. Dan zult gijlieden, die niet door de vijanden worden weggesleept en uitgeroeid, maar door des Heeren genade als het ware volk van God in de stad zijt bewaard, in die aardbeving de komst des Heeren opmerken, en in het wijd voor u geopende dal erkennen, dat hier het toevluchtsoord is, u door den Heere bereid, tegen iedere schade. Gij zult dan vlieden uit de veroverde en verwoeste stad door de vallei Mijner bergen, door het dal, dat zich gevormd heeft door het wonderbaar scheiden van de twee helften van den berg, en het zal u volkomen veiligheid geven; (want deze vallei der bergen zal reiken tot het aan gindse zijde van den Olijf berg gelegene dorpje Azal1) (= edel)) en gij zult met zulk een schrik over de aardbeving tot dat dal vlieden, gelijk als gij in uwe voorouders vloodt voor degrote aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda, welke dengenen, die deze beleefden, een voorspellende voorbode van deze verschrikkingen van den laatsten tijd was (Amos 1:1). Dan, als gij allen in dat dal zijt geborgen, zal de HEERE) Mijn God, wiens Profeet ik verwaardigd ben te zijn, in zichtbare heerlijkheid komen ten gerichte over Zijne vijanden, en tot volmaking van het eeuwig heil van Zijn volk, en al de heiligen, de engelen met U, o HEERE! opdat Gij eeuwig bij de Uwen woont (Daniel 7:9 v. Matthew 16:27; Matthew 25:31. 2 Thessalonians 1:7. Openb 19:14).

1) Een dorp met name Azal, is in de nabijheid van Jeruzalem niet aan te wijzen, ook Hiëronymus, die ons over zovele andere, nu verdwenen plaatsen berichten geeft, weet van zulk een dorp niets. Dat het hetzelfde als Beth-Haëzel zou zijn en dit aan gindse zijde van den Olijfberg zou hebben gelegen, blijft ene gissing, naast welke de andere even zoveel waarschijnlijkheid had, dat het woord als Adverbium in de betekenis van: "naast" zou staan, en daardoor alleen zon moeten worden uitgedrukt, dat het wonderdal tot dicht bij Jeruzalem zich zou uitstrekken.

Deze vallei der bergen wordt gezegd te reiken tot Azië, of tot de afgezonderde plaats, dit is, tot die allen, welke God afgezonderd heeft voor Zich, wanneer God Zijne bergen tot een weg maakt; door hen een vallei te maken zal de weg geopend worden voor alle de reizigers, en de dwazen zullen daarin zelfs niet dwalen.

2) Van het oosten komt de Heere tot den roemruchtigen intocht in Jeruzalem, evenals Ezekiel 43:2. En ziet de heerlijkheid des Gods van Israël kwam van het oosten en bruiste, gelijk een groot water bruist, en het werd verlicht op de aarde van het licht Zijner heerlijkheid! Naar het oosten was ook (Ezekiel 11:23) de heerlijkheid des Heeren van den tempel uitgegaan, en had zich gesteld op den berg, die tegen het oosten der stad ligt op den Olijfberg. David, het typische beeld van den hemelsen koning, was bij zijne vlucht voor Absalom mede oostwaarts over den Olijfberg gedaan (2 Samuel 15:30) en langs denzelfden weg teruggekeerd. Zo hield ook Jezus Zijnen koninklijken intocht in Jeruzalem van het oosten komende, van den Olijfberg af (Matthew 21:1), en ging van den Olijfberg ten hemel (Luke 24:50). D r was het, dat twee mannen in witte klederen den jongeren verkondigden: deze Jezus, die van u opgenomen is ten hemel, zal alzo komen gelijk gij Hem hebt zien ten hemel waren. " In den tempel van Ezechiël wordt de oostpoort van den buitensten voorhof voor de mensen gesloten, nadat de Heerlijkheid des Heeren er door is ingegaan (Ezekiel 44:1, Ezekiel 44:2). Zo is het duidelijk, waarom de Heere bij Zacharia juist op den Olijfberg, die tegen het oosten ligt, verschijnt vermits Hij komt tot een gericht des toorns over Zijne vijanden, die Zijne Heilige stad Jeruzalem hebben ingenomen.

Evenals de natuurlijke zon van het oosten af den dag aanbrengt, zo zal ook de Zon des eeuwigen heils voor Zijne gemeente van het Oosten verschijnen; want in hetgeen volgens God beschikkingen in de natuur plaats heeft, is ene voorafbeeldende betekenis. Daarom bouwde men de kerken met het koor naar het Oosten, en wendde de dienaar Gods zijn aangezicht bij het gebed naar het Oosten; daarom rusten onze doden in hun graven, met het aangezicht naar het Oosten gekeerd, des Heeren komst, die ons onze verlossing aanbrengt, verwachtende met den jubelenden triomferenden Zacharia.

In de laatste woorden wordt gezegd, dat de Heere God zal komen, in de volgende verzen wordt dit woord uitgewerkt. De Profeet ziet den dag komen, waarop de Heere ten gerichte Zich opmaakt, omringd door Zijne heilige Engelen, Hij ziet het, dat, Hij krijgt er een gezicht in, hoe, in den loop der tijden, de Christelijke Kerk zich zal uitbreiden, maar ook vervolgd worden door hare vijanden, maar tevens, hoe alleen de raad Gods gelukkiglijk is volvoerd in betrekking tot der zondaren zaligheid; de Heere God zal komen om aan alle macht der vijanden een einde te maken.

Vers 6

6. En het zal te dien dage, als de Heere ten gerichte over Zijne vijanden en tot redding Zijner gemeente van den hemel nederdaalt, volgens de door den Heere over Zijne vijanden bepaalde verschrikkingen, geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en zal de dikke duisternis1), (Joel 3:15. Isaiah 13:10. Matthew 24:29. Openbaring :12).

1) In het Hebreeën wehajah bajoom hahoe loo jihejeh oor jekaroth wekippaoon. Beter: En het zal ten dien dage geschieden; het zal niet licht zijn, de kostelijken zullen verduisterd worden. Onder kostelijken hebben we, in verband met Job 31:26 te verstaan: zon, maan en sterren. De Profeet wil zeggen, wat ook door andere Profeten wordt verkondigd, dat zon, maan en sterren hun licht zullen verliezen, als de Heere zich openbaart. Vandaar dat er ook volgt, dat het dag noch nacht, zal wezen, omdat er gaan licht der zon en geen licht der maan of sterren zal zijn, maar ten tijde des avonds zal het licht wezen.

Vers 6

6. En het zal te dien dage, als de Heere ten gerichte over Zijne vijanden en tot redding Zijner gemeente van den hemel nederdaalt, volgens de door den Heere over Zijne vijanden bepaalde verschrikkingen, geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en zal de dikke duisternis1), (Joel 3:15. Isaiah 13:10. Matthew 24:29. Openbaring :12).

1) In het Hebreeën wehajah bajoom hahoe loo jihejeh oor jekaroth wekippaoon. Beter: En het zal ten dien dage geschieden; het zal niet licht zijn, de kostelijken zullen verduisterd worden. Onder kostelijken hebben we, in verband met Job 31:26 te verstaan: zon, maan en sterren. De Profeet wil zeggen, wat ook door andere Profeten wordt verkondigd, dat zon, maan en sterren hun licht zullen verliezen, als de Heere zich openbaart. Vandaar dat er ook volgt, dat het dag noch nacht, zal wezen, omdat er gaan licht der zon en geen licht der maan of sterren zal zijn, maar ten tijde des avonds zal het licht wezen.

Vers 7

7. Maar het zal een enige dag zijn, aan welken geen andere dag der wereld gelijkt, die den HEERE in Zijne betekenis wel bekend zal zijn, het zal noch dag noch nacht zijn op de wijze als nu, wanneer de opgang en ondergang van zon en maan de afwisseling teweeg brengen; maar de orde der natuur zal geheel omgekeerd zijn, bij dag zal de duisternis van Gods gericht heersen; en het zal geschieden ten tijde des avonds, wanneer het gericht zal geëindigd zijn, dat het licht zal wezen, daarop zal echter een dag aanbreken, waarop geen avond en gene duisternis meer volgt (Revelation 1:23, Revelation 1:25). Dikwijls zien wij met bezorgdheid den ouden dag tegemoet, en wij vergeten dat het ten tijds des avonds licht zal wezen. Voor vele gelovigen is de ouderdom de beste tijd huns levens. De lucht, die den zeeman tegenwaait, wordt zachter, naarmate hij de kust der eeuwigheid nadert; de zee is stiller geworden, ene diepe, heilige, kalme rust heerst overal. De schitterende vlammen van het vuur der jeugd worden op het altaar van den grijsaard niet meer gevonden, maar het wezenlijke vuur van ernstig gevoel is gebleven. De pelgrims hebben het land Beulah bereikt, die gelukkige landstreek, waar de dagen zijn als de dagen des Hemels op aarde. Engelen bezoeken dat land, ene hemelse koelte waait, en de bloemen van het paradijs groeien er, en de lucht is met de muziek der Serafs vervuld. Sommigen wonen aldaar jaren lang, en anderen komen er slechts weinige uren voor hun dood; maar het is een Eden op aarde. Wel mogen wij naar den tijd verlangen, dat wij in die schaduwrijke dreven zullen mogen rusten, en verzadigd worden met hoop, totdat de tijd des oogstes komt. De ondergaande zon schijnt groter te zijn dan wanneer zij boven aan den hemel staat, en een glans van heerlijkheid kleurt al de wolken, die haar omringen. Het lijden verstoort geenszins de kalmte van de zachte schemering des ouderdoms, want de kracht, die in zwakheid volbracht wordt, draagt het alles met geduld. De rijpe vruchten der ervaring maken den keurigen maaltijd uit van den avond des levens, en de ziel bereidt zich voor de rust. Gods kinderen zullen het licht ook in de ure des doods genieten. Het ongeloof klaagt: de schaduwen vallen, de nacht komt, het leven spoedt ten einde. O neen! roept het geloof uit: de nacht is haast voorbijgegaan, en de ware dag breekt aan. Het licht is opgegaan, het licht der onsterfelijkheid, het licht van des vaders aangezicht. Leg uwe voeten zamen op het bed, en zie het geestenheir dat u wacht. Engelen wenken u toe. Vaarwel, geliefde, gij zijt vertrokken, gij wenkt ons met de hand. Nu is alles licht. De poorten ontsluiten zich, de gouden straten blinken, den steen Jaspis gelijk. Wij bedekken de ogen, maar gij aanschouwt het ongeziene. Vaarwel, broeder, gij hebt ten tijde des avonds een licht, dat wij nog niet bezitten.

Vers 7

7. Maar het zal een enige dag zijn, aan welken geen andere dag der wereld gelijkt, die den HEERE in Zijne betekenis wel bekend zal zijn, het zal noch dag noch nacht zijn op de wijze als nu, wanneer de opgang en ondergang van zon en maan de afwisseling teweeg brengen; maar de orde der natuur zal geheel omgekeerd zijn, bij dag zal de duisternis van Gods gericht heersen; en het zal geschieden ten tijde des avonds, wanneer het gericht zal geëindigd zijn, dat het licht zal wezen, daarop zal echter een dag aanbreken, waarop geen avond en gene duisternis meer volgt (Revelation 1:23, Revelation 1:25). Dikwijls zien wij met bezorgdheid den ouden dag tegemoet, en wij vergeten dat het ten tijds des avonds licht zal wezen. Voor vele gelovigen is de ouderdom de beste tijd huns levens. De lucht, die den zeeman tegenwaait, wordt zachter, naarmate hij de kust der eeuwigheid nadert; de zee is stiller geworden, ene diepe, heilige, kalme rust heerst overal. De schitterende vlammen van het vuur der jeugd worden op het altaar van den grijsaard niet meer gevonden, maar het wezenlijke vuur van ernstig gevoel is gebleven. De pelgrims hebben het land Beulah bereikt, die gelukkige landstreek, waar de dagen zijn als de dagen des Hemels op aarde. Engelen bezoeken dat land, ene hemelse koelte waait, en de bloemen van het paradijs groeien er, en de lucht is met de muziek der Serafs vervuld. Sommigen wonen aldaar jaren lang, en anderen komen er slechts weinige uren voor hun dood; maar het is een Eden op aarde. Wel mogen wij naar den tijd verlangen, dat wij in die schaduwrijke dreven zullen mogen rusten, en verzadigd worden met hoop, totdat de tijd des oogstes komt. De ondergaande zon schijnt groter te zijn dan wanneer zij boven aan den hemel staat, en een glans van heerlijkheid kleurt al de wolken, die haar omringen. Het lijden verstoort geenszins de kalmte van de zachte schemering des ouderdoms, want de kracht, die in zwakheid volbracht wordt, draagt het alles met geduld. De rijpe vruchten der ervaring maken den keurigen maaltijd uit van den avond des levens, en de ziel bereidt zich voor de rust. Gods kinderen zullen het licht ook in de ure des doods genieten. Het ongeloof klaagt: de schaduwen vallen, de nacht komt, het leven spoedt ten einde. O neen! roept het geloof uit: de nacht is haast voorbijgegaan, en de ware dag breekt aan. Het licht is opgegaan, het licht der onsterfelijkheid, het licht van des vaders aangezicht. Leg uwe voeten zamen op het bed, en zie het geestenheir dat u wacht. Engelen wenken u toe. Vaarwel, geliefde, gij zijt vertrokken, gij wenkt ons met de hand. Nu is alles licht. De poorten ontsluiten zich, de gouden straten blinken, den steen Jaspis gelijk. Wij bedekken de ogen, maar gij aanschouwt het ongeziene. Vaarwel, broeder, gij hebt ten tijde des avonds een licht, dat wij nog niet bezitten.

Vers 8

8. Ook zal het te dien dage bij het aanbreken van den eeuwigen dag der zaligheid, geschieden, dat er levende, kristal heldere wateren uit het heiligdom te Jeruzalem, van de plaats, waar de Heere onder Zijne verloste, zalige gemeente aanwezig is, vlieten zullen (Joel 3:18. Ezekiel 47:7-Ezekiel 47:12. Revelation 2:1) de ene helft van die naar de Oostzee, de zee ten oosten, de zogenaamde Dode zee, en de helft van die naar de achterste, de westelijke, de Middellandse zee aan; Zij zullen de krachten des eeuwigen levens uit de woonplaats Gods in het gehele land invoeren, en des zomers en des winters zijn, zodat gene verdroging onder den gloed van den zomer, gene verstijving in den winter meer kan plaats hebben; het zal eeuwige lente en voortdurende wasdom zijn.

De stromen van levend water, uit Jeruzalem gloeiende, drogen evenmin op door de verschroeiende hitte van den snikheten zomer, als zij bevriezen door de ijzige winden van den ruwen winter. Verblijd u, mijne ziel, dat gij gespaard zijt om van de getrouwheid des Heeren te getuigen. De jaargetijden veranderen, en gij verandert, maar uw Heere blijft eeuwig dezelfde, en de stromen Zijner liefde zijn even diep, breed en vol, nu als immer. De hitte van de zorgen der bezigheden, en de verzengende beproevingen doen mij de behoefte aan den verfrissende invloed van de rivier Zijner genade gevoelen; ik mag dadelijk en tot verzadiging uit de onuitputtelijke bron drinken, want des zomers en des winters stroomt zij voort. De hoge wellingen vloeien steeds over, en, geprezen zij de Naam des Heeren, de lage wellingen kunnen evenmin opdrogen. Elia vond de beek Krith opgedroogd, maar Jehova was nog dezelfde zorgende God. Job zei dat zijne broederen gehandeld hadden als bedrieglijke beken, maar in zijn God had hij ene overvloeiende rivier der vertroosting. De Nijl is het grootste vertrouwen van Egypte, doch zijne vloeden zijn veranderlijk; onze Heere is in eeuwigheid dezelfde. Door den loop van den Eufraat om te wenden nam Cyrus de stad Babylon; doch gene menselijke noch helse macht kan den stroom der goddelijke genade omwenden. Men heeft beddingen van oude rivieren geheel droog en ledig gevonden; maar de stromen, die op de bergen der goddelijke vrijmacht en der eindeloze liefde ontspringen, zullen altijd boordevol zijn. De geslachten gaan voorbij, doch de stroom der genade blijft onveranderd. De rivier Gods kan met meer recht dan de beek in het gedicht zingen:

Mensen mogen gaan of komen, Maar mijn golven blijven stromen.

Hoe groot is uw geluk, o mijne ziel! dat gij langs zulke stille wateren gevoerd wordt! Ga nooit tot andere stromen, opdat gij niet des Heeren bestraffing zoudt horen. Wat hebt gij te doen met den weg van Egypte, om de wateren der modderige rivier te drinken.

Vers 8

8. Ook zal het te dien dage bij het aanbreken van den eeuwigen dag der zaligheid, geschieden, dat er levende, kristal heldere wateren uit het heiligdom te Jeruzalem, van de plaats, waar de Heere onder Zijne verloste, zalige gemeente aanwezig is, vlieten zullen (Joel 3:18. Ezekiel 47:7-Ezekiel 47:12. Revelation 2:1) de ene helft van die naar de Oostzee, de zee ten oosten, de zogenaamde Dode zee, en de helft van die naar de achterste, de westelijke, de Middellandse zee aan; Zij zullen de krachten des eeuwigen levens uit de woonplaats Gods in het gehele land invoeren, en des zomers en des winters zijn, zodat gene verdroging onder den gloed van den zomer, gene verstijving in den winter meer kan plaats hebben; het zal eeuwige lente en voortdurende wasdom zijn.

De stromen van levend water, uit Jeruzalem gloeiende, drogen evenmin op door de verschroeiende hitte van den snikheten zomer, als zij bevriezen door de ijzige winden van den ruwen winter. Verblijd u, mijne ziel, dat gij gespaard zijt om van de getrouwheid des Heeren te getuigen. De jaargetijden veranderen, en gij verandert, maar uw Heere blijft eeuwig dezelfde, en de stromen Zijner liefde zijn even diep, breed en vol, nu als immer. De hitte van de zorgen der bezigheden, en de verzengende beproevingen doen mij de behoefte aan den verfrissende invloed van de rivier Zijner genade gevoelen; ik mag dadelijk en tot verzadiging uit de onuitputtelijke bron drinken, want des zomers en des winters stroomt zij voort. De hoge wellingen vloeien steeds over, en, geprezen zij de Naam des Heeren, de lage wellingen kunnen evenmin opdrogen. Elia vond de beek Krith opgedroogd, maar Jehova was nog dezelfde zorgende God. Job zei dat zijne broederen gehandeld hadden als bedrieglijke beken, maar in zijn God had hij ene overvloeiende rivier der vertroosting. De Nijl is het grootste vertrouwen van Egypte, doch zijne vloeden zijn veranderlijk; onze Heere is in eeuwigheid dezelfde. Door den loop van den Eufraat om te wenden nam Cyrus de stad Babylon; doch gene menselijke noch helse macht kan den stroom der goddelijke genade omwenden. Men heeft beddingen van oude rivieren geheel droog en ledig gevonden; maar de stromen, die op de bergen der goddelijke vrijmacht en der eindeloze liefde ontspringen, zullen altijd boordevol zijn. De geslachten gaan voorbij, doch de stroom der genade blijft onveranderd. De rivier Gods kan met meer recht dan de beek in het gedicht zingen:

Mensen mogen gaan of komen, Maar mijn golven blijven stromen.

Hoe groot is uw geluk, o mijne ziel! dat gij langs zulke stille wateren gevoerd wordt! Ga nooit tot andere stromen, opdat gij niet des Heeren bestraffing zoudt horen. Wat hebt gij te doen met den weg van Egypte, om de wateren der modderige rivier te drinken.

Vers 9

9. En de HEERE, de alleen ware, Drieëenige God, zaldan in volle waarheid zichtbaar en eeuwig tot Koning over de ganse aarde zijn 1), waar Gods volk woont, en Zijn rijk is uitgebreid, en dit zal de gehele wereld zijn, te dien dage zal alle afgodendienst geheel verdwenen zijn, dan zal de HEERE n zijn, en Zijn naam n, de alleen aangebedene en geprezene.

De Heere (Jehovah) is wel altoos n geweest (ofschoon in onderscheidenheid van personen), maar Zijn naam, dien Hem de mensen gaven, was zeer verschillend, naarmate van de onderscheidene beelden en begrippen, die de heidense volken zich van den Heere maakten. De valse namen, die met de valse beelden en begrippen verbonden waren, de afgodennamen zullen geheel van de aarde verdelgd worden (vgl. Zechariah 13:2), en gelijk de Heere slechts n is, zo zal ook Zijn naam slechts n zijn, een naam waarin God aan Zijn wezen ene menselijke voor alle verstaanbare uitdrukking geeft, een naam waarin de Heere Zich heeft willen bekend maken, is ons nu bekend, het is de naam Jezus, gelijk Petrus (Acts 4:12 #Ac), Paulus (Philippians 2:9-Philippians 2:11) en Johannes (1 John 5:20), eenparig getuigen. In den enigen naam Jezus is tevens de kennis en de verering des Vaders en des Heiligen Geestes den mensen gegeven.

Hij is en was altoos zodanig naar recht en in de oppermachtige betrekking Zijner Voorzienigheid. Zijn koninkrijk heerst over alles, en niemand is van Zijn gebied uitgesloten, maar hier wordt beloofd, dat Hij zodanig zijn zal, die dadelijk bezitting van de harten Zijner onderdanen neemt. Hij zal van allen voor Koning erkend worden in alle plaatsen. Zijn gezag zal erkend worden, en men zal zich daaraan onderwerpen en verbintenis aan Hem zweren.

Vers 9

9. En de HEERE, de alleen ware, Drieëenige God, zaldan in volle waarheid zichtbaar en eeuwig tot Koning over de ganse aarde zijn 1), waar Gods volk woont, en Zijn rijk is uitgebreid, en dit zal de gehele wereld zijn, te dien dage zal alle afgodendienst geheel verdwenen zijn, dan zal de HEERE n zijn, en Zijn naam n, de alleen aangebedene en geprezene.

De Heere (Jehovah) is wel altoos n geweest (ofschoon in onderscheidenheid van personen), maar Zijn naam, dien Hem de mensen gaven, was zeer verschillend, naarmate van de onderscheidene beelden en begrippen, die de heidense volken zich van den Heere maakten. De valse namen, die met de valse beelden en begrippen verbonden waren, de afgodennamen zullen geheel van de aarde verdelgd worden (vgl. Zechariah 13:2), en gelijk de Heere slechts n is, zo zal ook Zijn naam slechts n zijn, een naam waarin God aan Zijn wezen ene menselijke voor alle verstaanbare uitdrukking geeft, een naam waarin de Heere Zich heeft willen bekend maken, is ons nu bekend, het is de naam Jezus, gelijk Petrus (Acts 4:12 #Ac), Paulus (Philippians 2:9-Philippians 2:11) en Johannes (1 John 5:20), eenparig getuigen. In den enigen naam Jezus is tevens de kennis en de verering des Vaders en des Heiligen Geestes den mensen gegeven.

Hij is en was altoos zodanig naar recht en in de oppermachtige betrekking Zijner Voorzienigheid. Zijn koninkrijk heerst over alles, en niemand is van Zijn gebied uitgesloten, maar hier wordt beloofd, dat Hij zodanig zijn zal, die dadelijk bezitting van de harten Zijner onderdanen neemt. Hij zal van allen voor Koning erkend worden in alle plaatsen. Zijn gezag zal erkend worden, en men zal zich daaraan onderwerpen en verbintenis aan Hem zweren.

Vers 10

10. Dit ganse land van het eeuwige Kanan, waarin des Heeren verlost en geheiligd volk woont, zal dan zijn omgekeerd, het zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, alle bergen zullen worden vernederd en effen gemaakt, maar ook vruchtbaar en bloeiende zijn, van Geba (= heuvel) (John 18:24) tot Rimmon (= zeer hoog) toe, zuidwaarts van Jeruzalem (Joshua 15:32) tussen welke beide plaatsen zich nu een hoog berg- en rotsachtig landschap bevindt, welks bergen veel hoger zijn dan Zion. En zij, Jeruzalem, het middelpunt van het rijk Gods in heerlijkheid, zal uit- en inwendig verhoogdzijn (Micah 4:1), en zal niet meer door de Heidenen worden vertreden, maar in hare gehele vroegere uitgestrektheid bewoond worden in hare plaats, zo verre zij ten tijde van David en Salomo zich uitstrekte, van de poort van Benjamin of Efraïm in den noordelijken muuraf, tot aan de plaats van de eerste of oude poort aan den noord-oosthoek der stad (Nehemiah 3:6), tot aan de Hoekpoort aan den anderen of noordwesthoek (2 Kings 14:13)toe; en aan de andere zijde van den toren van Hananeël (= genadig door God gegeven) aan den noordoosthoek, tot aan des konings wijnbakken toe, nabij de koninklijke tuinen aan de zuidzijde (Nehemiah 3:1, Nehemiah 3:15), zodat van het oosten naar het westen, van het noorden naar het zuiden alles in de stad nieuw en heerlijk zal zijn.

Vers 10

10. Dit ganse land van het eeuwige Kanan, waarin des Heeren verlost en geheiligd volk woont, zal dan zijn omgekeerd, het zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, alle bergen zullen worden vernederd en effen gemaakt, maar ook vruchtbaar en bloeiende zijn, van Geba (= heuvel) (John 18:24) tot Rimmon (= zeer hoog) toe, zuidwaarts van Jeruzalem (Joshua 15:32) tussen welke beide plaatsen zich nu een hoog berg- en rotsachtig landschap bevindt, welks bergen veel hoger zijn dan Zion. En zij, Jeruzalem, het middelpunt van het rijk Gods in heerlijkheid, zal uit- en inwendig verhoogdzijn (Micah 4:1), en zal niet meer door de Heidenen worden vertreden, maar in hare gehele vroegere uitgestrektheid bewoond worden in hare plaats, zo verre zij ten tijde van David en Salomo zich uitstrekte, van de poort van Benjamin of Efraïm in den noordelijken muuraf, tot aan de plaats van de eerste of oude poort aan den noord-oosthoek der stad (Nehemiah 3:6), tot aan de Hoekpoort aan den anderen of noordwesthoek (2 Kings 14:13)toe; en aan de andere zijde van den toren van Hananeël (= genadig door God gegeven) aan den noordoosthoek, tot aan des konings wijnbakken toe, nabij de koninklijke tuinen aan de zuidzijde (Nehemiah 3:1, Nehemiah 3:15), zodat van het oosten naar het westen, van het noorden naar het zuiden alles in de stad nieuw en heerlijk zal zijn.

Vers 11

11. En zij zullen daarin eeuwig wonen; de bewoners der stad zullen heilig en zondeloos zijn, en er zal gene verbanning, geen vloek des Heeren meer zijn, zodat zij enig gericht zouden moeten vrezen; want Jeruzalem zal zeker tegen alle vijandelijke aanvallen wonen, en nooit weer verwoest worden (Isaiah 65:18, Revelation 2:3)

"De aaneenknoping van de gedaante der toekomstige heerlijkheid van het rijk Gods met het beeld der toenmaals aanwezige, grotendeels nog in puin liggende stad, had voor de eerste lezers van Zacharia iets bijzonder vertroostends en verheffends; zij erkenden daardoor, dat door Gods genade dezelfde stad, welke nu in een kommervollen tijd met moeite werd opgebouwd, eens de verheerlijkste koningin aller heidenen zou worden. Maar zij wisten ook, dat deze eenheid van het tegenwoordige en toekomstige Jeruzalem niet in de ligging en ruimte der poorten, der torens en koninklijke persbakken, of in de stof van kalk en stenen, maar in de geestelijke eenheid en persoonlijkheid van Jeruzalem, als de stad en de gemeente Gods bestond. " Eerst de ondervinding van deze laatste dingen zal het ons kunnen doen begrijpen, op welke nu voor ons ondoorgrondelijke wijze de Heere, die Zijn volk overeenkomstig Zijn eeuwig raadsbesluit verkoren heeft, en daaraan Kanan met Jeruzalem als het land der rust in God gegeven, eens Zijne eeuwige gedachten in de aardse verhoudingen zal verwezenlijken, zodat het hemelse en aardse, beeld en voorwerp, het eeuwige en tijdelijke of in ruimte beperkte met elkaar geheel overeenkomen.

Nadat de Heere de werking der reddende verschijning des Heeren (Zechariah 14:4-Zechariah 14:7) voor Jeruzalem (Zechariah 14:8-Zechariah 14:11) geschilderd heeft, gaat Hij nu terug tot het eerste doel dezer verschijning, den strijd van God tegen de heidenen, en schildert hij de bestraffing der heidenen, die zich tegen Jeruzalem hadden verenigd, het hadden ingenomen en verwoest (Zechariah 14:2).

De Heere wil Zijn volk soms na lange beroeringen zelfs ene verlossing geven uit hun ellenden, zowel als hun voor het verderf bewaren in hun ellenden, wanneer deze hen overkomen; en ofschoon de Kerk niet altijd zo behandeld wordt, zo is zij nochtans de plaats van de grootste veiligheid om in te wonen van de wereld, en daar ook des Heeren volk, met de grootste vrijmoedigheid, het gevaar van enig lot, dat haar kan overkomen, ondergaan mag.

Vers 11

11. En zij zullen daarin eeuwig wonen; de bewoners der stad zullen heilig en zondeloos zijn, en er zal gene verbanning, geen vloek des Heeren meer zijn, zodat zij enig gericht zouden moeten vrezen; want Jeruzalem zal zeker tegen alle vijandelijke aanvallen wonen, en nooit weer verwoest worden (Isaiah 65:18, Revelation 2:3)

"De aaneenknoping van de gedaante der toekomstige heerlijkheid van het rijk Gods met het beeld der toenmaals aanwezige, grotendeels nog in puin liggende stad, had voor de eerste lezers van Zacharia iets bijzonder vertroostends en verheffends; zij erkenden daardoor, dat door Gods genade dezelfde stad, welke nu in een kommervollen tijd met moeite werd opgebouwd, eens de verheerlijkste koningin aller heidenen zou worden. Maar zij wisten ook, dat deze eenheid van het tegenwoordige en toekomstige Jeruzalem niet in de ligging en ruimte der poorten, der torens en koninklijke persbakken, of in de stof van kalk en stenen, maar in de geestelijke eenheid en persoonlijkheid van Jeruzalem, als de stad en de gemeente Gods bestond. " Eerst de ondervinding van deze laatste dingen zal het ons kunnen doen begrijpen, op welke nu voor ons ondoorgrondelijke wijze de Heere, die Zijn volk overeenkomstig Zijn eeuwig raadsbesluit verkoren heeft, en daaraan Kanan met Jeruzalem als het land der rust in God gegeven, eens Zijne eeuwige gedachten in de aardse verhoudingen zal verwezenlijken, zodat het hemelse en aardse, beeld en voorwerp, het eeuwige en tijdelijke of in ruimte beperkte met elkaar geheel overeenkomen.

Nadat de Heere de werking der reddende verschijning des Heeren (Zechariah 14:4-Zechariah 14:7) voor Jeruzalem (Zechariah 14:8-Zechariah 14:11) geschilderd heeft, gaat Hij nu terug tot het eerste doel dezer verschijning, den strijd van God tegen de heidenen, en schildert hij de bestraffing der heidenen, die zich tegen Jeruzalem hadden verenigd, het hadden ingenomen en verwoest (Zechariah 14:2).

De Heere wil Zijn volk soms na lange beroeringen zelfs ene verlossing geven uit hun ellenden, zowel als hun voor het verderf bewaren in hun ellenden, wanneer deze hen overkomen; en ofschoon de Kerk niet altijd zo behandeld wordt, zo is zij nochtans de plaats van de grootste veiligheid om in te wonen van de wereld, en daar ook des Heeren volk, met de grootste vrijmoedigheid, het gevaar van enig lot, dat haar kan overkomen, ondergaan mag.

Vers 12

12. En dit zal de door God onmiddellijk over u gezondene plage zijn, waarmee de HEERE al de volken (Zechariah 14:3) plagen zal, die tot verdelging van het rijk Gods van de aarde tegen Jeruzalem krijg gevoerd, het veroverd en verwoest zullen hebben; Hij zal ten gevolge van ene verwoestende pest, welke onder hen woedt (Isaiah 37:36), eens iegelijks vlees, daar waar hij op zijne voeten staat1), terwijl hij reeds aan `t overige des lichaams aan den dood en de verrotting is overgegeven, doen uitteren, en eens iegelijke ogen, waarmee hij in begeerlijkheid en boosheid den weg naar Jeruzalem en de zwakke plaatsen der stad bespiedt, zullen uitteren in hun holen, en eens iegelijks tong, waarmee hij tegen den Heere en Zijne heiligen smaadheid gesproken heeft, zal in hunnen mond uitteren.

1) Wij zouden zeggen, "daar zij staande en gaande zijn. "

Vers 12

12. En dit zal de door God onmiddellijk over u gezondene plage zijn, waarmee de HEERE al de volken (Zechariah 14:3) plagen zal, die tot verdelging van het rijk Gods van de aarde tegen Jeruzalem krijg gevoerd, het veroverd en verwoest zullen hebben; Hij zal ten gevolge van ene verwoestende pest, welke onder hen woedt (Isaiah 37:36), eens iegelijks vlees, daar waar hij op zijne voeten staat1), terwijl hij reeds aan `t overige des lichaams aan den dood en de verrotting is overgegeven, doen uitteren, en eens iegelijke ogen, waarmee hij in begeerlijkheid en boosheid den weg naar Jeruzalem en de zwakke plaatsen der stad bespiedt, zullen uitteren in hun holen, en eens iegelijks tong, waarmee hij tegen den Heere en Zijne heiligen smaadheid gesproken heeft, zal in hunnen mond uitteren.

1) Wij zouden zeggen, "daar zij staande en gaande zijn. "

Vers 13

13. Ook zal het te dien dage geschieden als ene verdere straf over hen, dat er een groot gedruis, verblinding en algemene verwarring van den HEERE onder hen zal wezen, gelijk Hij op voorafbeeldende wijze den Ammonieten en Moabieten onder Josafat en meermalen gedaan heeft (2 Chronicles 20:23. Judges 7:22. 1 Samuel 14:20 zodat zij, een ieder menende dat het zijn vijand is, zijns naasten hand zullen aangrijpen, en eens ieders hand met het zwaard zal tegen de hand zijns naasten opgaan om hem den doodslag te geven (Ezekiel 3:21),

Vers 13

13. Ook zal het te dien dage geschieden als ene verdere straf over hen, dat er een groot gedruis, verblinding en algemene verwarring van den HEERE onder hen zal wezen, gelijk Hij op voorafbeeldende wijze den Ammonieten en Moabieten onder Josafat en meermalen gedaan heeft (2 Chronicles 20:23. Judges 7:22. 1 Samuel 14:20 zodat zij, een ieder menende dat het zijn vijand is, zijns naasten hand zullen aangrijpen, en eens ieders hand met het zwaard zal tegen de hand zijns naasten opgaan om hem den doodslag te geven (Ezekiel 3:21),

Vers 14

14. Zo zullen alle deze vijandelijke legerscharen tot op den laatsten man volkomen worden vernietigd. En ook zal Juda en dat zal het derde middel der bestraffing des Heeren tegen hen zijn-als een verlost, met krijgshaftigheid toegerust volk van God te Jeruzalem strijden, en het vermogen aller Heidenen rondom zal als een buit uit dezen laatsten groten strijd verzameld worden rondom het rijk van God en Zijn middelpunt Jeruzalem, goud en zilver, en klederen in grote menigte 1).

1) Drieërlei plagen tegen de vijanden worden hier genoemd. Vooreerst dat zij bij levende lijve zullen uitteren, vervolgens, dat de Heere God onder hen een panischen schrik zal verwekken, zodat de een in den ander een vijand zal zien en zij elkaar zullen doden, en ten derde, de Joden zelf tegen de vijanden zullen optrekken en hen verslaan.

Hiermede wordt niet op bijzonderheden gedoeld, maar in het algemeen aangegaan de volslagen vernietiging der vijanden Gods en van Zijn volk, namelijk van hen, die niet tot God zich bekeren.

Over hen, die tot God zich bekeren, wordt in de volgende verzen gesproken.

Vers 14

14. Zo zullen alle deze vijandelijke legerscharen tot op den laatsten man volkomen worden vernietigd. En ook zal Juda en dat zal het derde middel der bestraffing des Heeren tegen hen zijn-als een verlost, met krijgshaftigheid toegerust volk van God te Jeruzalem strijden, en het vermogen aller Heidenen rondom zal als een buit uit dezen laatsten groten strijd verzameld worden rondom het rijk van God en Zijn middelpunt Jeruzalem, goud en zilver, en klederen in grote menigte 1).

1) Drieërlei plagen tegen de vijanden worden hier genoemd. Vooreerst dat zij bij levende lijve zullen uitteren, vervolgens, dat de Heere God onder hen een panischen schrik zal verwekken, zodat de een in den ander een vijand zal zien en zij elkaar zullen doden, en ten derde, de Joden zelf tegen de vijanden zullen optrekken en hen verslaan.

Hiermede wordt niet op bijzonderheden gedoeld, maar in het algemeen aangegaan de volslagen vernietiging der vijanden Gods en van Zijn volk, namelijk van hen, die niet tot God zich bekeren.

Over hen, die tot God zich bekeren, wordt in de volgende verzen gesproken.

Vers 15

15. Alzo zal ook de vernietiging der vijanden ene zo volledige zijn dat de plage ook ene der paarden, der muilen, welke den volken tot rijdieren dienen, der kemelen en der ezelen, welke hun tot wegvoeren van goederen en van buit dienden, en aller beesten zalzijn, die in diezelve heirlegers geweest zullen zijn, gelijk gener plage geweest is, zij zullen allen op die wijze omkomen, en zij zullen door pest en zwaard en onderlinge vernietiging worden uitgeroeid.

Vers 15

15. Alzo zal ook de vernietiging der vijanden ene zo volledige zijn dat de plage ook ene der paarden, der muilen, welke den volken tot rijdieren dienen, der kemelen en der ezelen, welke hun tot wegvoeren van goederen en van buit dienden, en aller beesten zalzijn, die in diezelve heirlegers geweest zullen zijn, gelijk gener plage geweest is, zij zullen allen op die wijze omkomen, en zij zullen door pest en zwaard en onderlinge vernietiging worden uitgeroeid.

Vers 16

16. En het zal geschieden, dat al de overgeblevenen van alle Heidenen, allen, die niet door des Heeren gericht zijn weggenomen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, ene gehele verandering zullen ondergaan. Zij zullen voor Jeruzalems muren, misschien ten gevolge van de grote aardbeving en de wonderbare redding van Gods volk en de verschijning des Heeren, van hun vijandschap afstand doen, en tot kennis der waarheid komen, of hadden reeds in hun land alle vijandschap tegen den Heere afgelegd, die zullenverschoond worden, en zich van harte tot den Heere bekeren, en nog ter elfder ure in het rijk Gods ingaan, dan zullen zij van jaar tot jaar naar Jeruzalem optrekken a), om daar aan te bidden den Koning, die daar in zichtbare heerlijkheid onder Zijn volk woont, den HEERE der heirscharen als den alleen waren God, in wien zij heil en leven hebben gevonden, en om te vieren het feest der loofhutten als eeuwig dank- en vredefeest daarvoor, dat de Heere ook hen van de dwaalwegen der afgoderij en der goddeloosheid tot erkentenis der eeuwige waarheid heeft gebracht.

a) Isaiah 66:23.

Reeds onder het Oude Verbond was het loofhuttenfeest een schaduwbeeld der zaligheid in het rijk van God. Het was vooral een jaarlijks dankfeest voor Israëls genadige bewaring op zijnen tocht door de woestijn, en voor zijne inleiding in het beloofde land vol heerlijke goederen. Wanneer echter eens dit rijk des vredes zelf zal zijn gekomen in het nieuwe Jeruzalem, zo zal de schaduw voor de werkelijkheid zijn geweken, en Israël zal dan op het nieuwe eeuwige loofhuttenfeest danken, dat de Heere door Zijne barmhartigheid in Christus het uit alle dwaling en uit ongeloof en uit al de gevolgen daarvan in de heerlijkheid en in de eeuwige rust heeft geleid. De bekeerde heidenen zullen zich in alle opzichten aan die viering aansluiten, want zij zullen nog voor de bijzondere barmhartigheid Gods te danken hebben, dat ook zij tot kinderen van Abraham zijn aangenomen, en in het eeuwige Kanan, in het rijk des vredes onder den Goddelijken Koning Jezus Christus zijn aangenomen.

Vers 16

16. En het zal geschieden, dat al de overgeblevenen van alle Heidenen, allen, die niet door des Heeren gericht zijn weggenomen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, ene gehele verandering zullen ondergaan. Zij zullen voor Jeruzalems muren, misschien ten gevolge van de grote aardbeving en de wonderbare redding van Gods volk en de verschijning des Heeren, van hun vijandschap afstand doen, en tot kennis der waarheid komen, of hadden reeds in hun land alle vijandschap tegen den Heere afgelegd, die zullenverschoond worden, en zich van harte tot den Heere bekeren, en nog ter elfder ure in het rijk Gods ingaan, dan zullen zij van jaar tot jaar naar Jeruzalem optrekken a), om daar aan te bidden den Koning, die daar in zichtbare heerlijkheid onder Zijn volk woont, den HEERE der heirscharen als den alleen waren God, in wien zij heil en leven hebben gevonden, en om te vieren het feest der loofhutten als eeuwig dank- en vredefeest daarvoor, dat de Heere ook hen van de dwaalwegen der afgoderij en der goddeloosheid tot erkentenis der eeuwige waarheid heeft gebracht.

a) Isaiah 66:23.

Reeds onder het Oude Verbond was het loofhuttenfeest een schaduwbeeld der zaligheid in het rijk van God. Het was vooral een jaarlijks dankfeest voor Israëls genadige bewaring op zijnen tocht door de woestijn, en voor zijne inleiding in het beloofde land vol heerlijke goederen. Wanneer echter eens dit rijk des vredes zelf zal zijn gekomen in het nieuwe Jeruzalem, zo zal de schaduw voor de werkelijkheid zijn geweken, en Israël zal dan op het nieuwe eeuwige loofhuttenfeest danken, dat de Heere door Zijne barmhartigheid in Christus het uit alle dwaling en uit ongeloof en uit al de gevolgen daarvan in de heerlijkheid en in de eeuwige rust heeft geleid. De bekeerde heidenen zullen zich in alle opzichten aan die viering aansluiten, want zij zullen nog voor de bijzondere barmhartigheid Gods te danken hebben, dat ook zij tot kinderen van Abraham zijn aangenomen, en in het eeuwige Kanan, in het rijk des vredes onder den Goddelijken Koning Jezus Christus zijn aangenomen.

Vers 17

17. En het zal geschieden, zo wie van de geslachten der aardezich niet tot den enigen God en Verlosser zal bekeren, en niet zal optrekken naar Jeruzalem, om den Koning, den HEERE der heirscharen, te aanbidden, zo zal er over henlieden geen regen 1) wezen, maar zij zullen alle goederen der genade, ook de lichamelijke, verliezen.

1) Regen is beeld van de genade Gods, van de zegeningen des Geestes. Uitgesproken wordt hier derhalve, dat, wie niet tot het geestelijk Israël bekeerd zijn, maar Heidenen zijn gebleven, niet mede zullen bedeeld worden met de genade Gods met de zaligmakende werken des Geestes, en dat daarom voor hen geen plaats is in het heerlijk Koninkrijk Gods. De eeuwige verwerping der goddelozen wordt hier reeds uitgesproken.

Vers 17

17. En het zal geschieden, zo wie van de geslachten der aardezich niet tot den enigen God en Verlosser zal bekeren, en niet zal optrekken naar Jeruzalem, om den Koning, den HEERE der heirscharen, te aanbidden, zo zal er over henlieden geen regen 1) wezen, maar zij zullen alle goederen der genade, ook de lichamelijke, verliezen.

1) Regen is beeld van de genade Gods, van de zegeningen des Geestes. Uitgesproken wordt hier derhalve, dat, wie niet tot het geestelijk Israël bekeerd zijn, maar Heidenen zijn gebleven, niet mede zullen bedeeld worden met de genade Gods met de zaligmakende werken des Geestes, en dat daarom voor hen geen plaats is in het heerlijk Koninkrijk Gods. De eeuwige verwerping der goddelozen wordt hier reeds uitgesproken.

Vers 18

18. En, daarentegen zal geen volk op aarde, ook niet het allervijandigste, van de goederen van het Godsrijk zijn uitgesloten, wanneer het den Koning daarvan aanbidt en Zich aan Zijn volk aansluit, indienechter bijv. het geslacht der eertijds zo bitter vijandige Egyptenaren, over dewelke de regen niet is, niet zal optrekken, noch komen, om te aanbidden, zo zal die plage over hen zijn, en ook hun zo vruchtbaar land zou tot ene onbewoonbare woestijn worden, die plage, met welke de HEERE die Heidenen plagen zal, die niet optrekken zullen om te vieren het feest der loofhutten in het rijk des vredes.

Vers 18

18. En, daarentegen zal geen volk op aarde, ook niet het allervijandigste, van de goederen van het Godsrijk zijn uitgesloten, wanneer het den Koning daarvan aanbidt en Zich aan Zijn volk aansluit, indienechter bijv. het geslacht der eertijds zo bitter vijandige Egyptenaren, over dewelke de regen niet is, niet zal optrekken, noch komen, om te aanbidden, zo zal die plage over hen zijn, en ook hun zo vruchtbaar land zou tot ene onbewoonbare woestijn worden, die plage, met welke de HEERE die Heidenen plagen zal, die niet optrekken zullen om te vieren het feest der loofhutten in het rijk des vredes.

Vers 19

19. Dit, de wegneming van den zegen en van de vruchtbaarheid hunner landen door droogte, zal de straf der zonde der Egyptenaren zijn, mitsgaders de zonde aller Heidenen, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der loofhutten, maar in ongeloof en goddeloosheid volharden. 20. Te dien dage zal al het onheilige, onreine en zondige uit het rijk van God zijn afgezonderd, en volkomen heiligheid alles vervullen. Zelfs op de bellen der paarden, welke men deze tot versiering pleegt om te hangen, en die dus met den godsdienst geen het minste verband hebben, zal staan: DE HEILIGHEID DES HEEREN, 1) even als op des hogepriesters gouden hoofdband geschreven was. Het onderscheid tussen meer en minder heilig zal niet meer zijn. En de potten in het huis des HEEREN, waarin men met offervlees kookt, zullen zijn als de sprengbekkens, in welke men voor het brandofferaltaar het bloed der offerdieren opvangt.

1) De tuigen hunner paarden zullen aan God toegeheiligd zijn. Op de bellen der paarden zal gegraveerd zijn de Heiligheid des Heeren. De paarden, die in den oorlog gebruikt worden, zullen niet langer tegen God en Zijn volk gebruikt worden, gelijk zij gedaan zijn, maar voor Hem en hun. Hun oorlogen zelfs zullen heilige oorlogen zijn, hun krijgsherauten zullen onder Gods banier dienen. Hun helden, die in statie rijden met ene prachtige houding, zullen het hun grootste ere rekenen, met hun eergenietingen God te vereren. De Heiligheid des Heeren zal op de garelen hunner wagenen en paarden geschilderd zijn, gelijk de groten soms hun wapenschild met hun zinspreuk op hun doeken geschilderd hebben.

De bellen der paarden, welke bestemd zijn, om hen te verlevendigen op hun reizen, en om kennis te geven van hun aannadering, zullen de Heiligheid des Heeren op zich geschreven hebben, om te betekenen, dat dit het is, welke op ons zelven invloed hebben moet, en waarvan wij belijdenis moeten doen bij anderen, waar wij ook gaan.

Vers 19

19. Dit, de wegneming van den zegen en van de vruchtbaarheid hunner landen door droogte, zal de straf der zonde der Egyptenaren zijn, mitsgaders de zonde aller Heidenen, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der loofhutten, maar in ongeloof en goddeloosheid volharden. 20. Te dien dage zal al het onheilige, onreine en zondige uit het rijk van God zijn afgezonderd, en volkomen heiligheid alles vervullen. Zelfs op de bellen der paarden, welke men deze tot versiering pleegt om te hangen, en die dus met den godsdienst geen het minste verband hebben, zal staan: DE HEILIGHEID DES HEEREN, 1) even als op des hogepriesters gouden hoofdband geschreven was. Het onderscheid tussen meer en minder heilig zal niet meer zijn. En de potten in het huis des HEEREN, waarin men met offervlees kookt, zullen zijn als de sprengbekkens, in welke men voor het brandofferaltaar het bloed der offerdieren opvangt.

1) De tuigen hunner paarden zullen aan God toegeheiligd zijn. Op de bellen der paarden zal gegraveerd zijn de Heiligheid des Heeren. De paarden, die in den oorlog gebruikt worden, zullen niet langer tegen God en Zijn volk gebruikt worden, gelijk zij gedaan zijn, maar voor Hem en hun. Hun oorlogen zelfs zullen heilige oorlogen zijn, hun krijgsherauten zullen onder Gods banier dienen. Hun helden, die in statie rijden met ene prachtige houding, zullen het hun grootste ere rekenen, met hun eergenietingen God te vereren. De Heiligheid des Heeren zal op de garelen hunner wagenen en paarden geschilderd zijn, gelijk de groten soms hun wapenschild met hun zinspreuk op hun doeken geschilderd hebben.

De bellen der paarden, welke bestemd zijn, om hen te verlevendigen op hun reizen, en om kennis te geven van hun aannadering, zullen de Heiligheid des Heeren op zich geschreven hebben, om te betekenen, dat dit het is, welke op ons zelven invloed hebben moet, en waarvan wij belijdenis moeten doen bij anderen, waar wij ook gaan.

Vers 21

21. Ja niet alleen de kookketels in den tempel des Heeren, maar ook al de potten in Jeruzalem en daarbuiten in Juda d. i. in het land en het volk van het rijk der heerlijkheid rondom, zullen den HEERE der heirscharen heilig zijn, even als vroeger het allerheiligste, zodat allen, die offeren willen, zullen komen, en van dezelve, namelijk van hun eigene kookketels, nemen, en in dezelve het heiligste maal, dat zij in gemeenschap met den Heere willen houden, koken, en er zal a) geen met vloek beladene, zo als eertijds de Kananiet, die hier en daar nog onder Israël tot hiertoe woonde, meer zijn; geen zodanige of daaraan gelijke zal in het huis of het rijk des HEEREN der heirscharen, te dien dagewezen.

a) Isaiah 35:8. Joel 3:17. Revelation 1:27; Revelation 22:15.

Jeruzalem zal eens herbouwd worden en de stad des vredes zijn, al de vijanden der kerk gefnuikt, of onder den Heere gebracht en tot Zijnen dienst geleid. Zo iemand dat niet wil, en zich tegen Hem verzet, en den raad Gods tot zijne zaligheid versmaadt, het zal zijn dat zij geen dageraad zien zullen. Als dan maar de heiligheid des Heeren onze sieraad zij, en de sieraad van ons Christendom meer en meer worden mocht, als maar alles, onbepaald alles den Heere gewijd zij, dan zal Hij ook door allen geëerd en gediend worden, en Hij zal er voor zorgen, dat er ten laatste in Zijne gemeente en in de harten van Zijn volk geen enkele Kananiet meer wezen zal. Zien wij gelukkige en heerlijke dagen tegemoet, dan mogen zij al in onzen leeftijd niet aanlichten, zij komen voor ons of voor onze nageslachten zeker en gewis. Als Hij, die van den Olijfberg ten hemel voer, en die het boek van Gods raadsbesluiten in handen houden, daartoe opstaat, dan zal het licht rijzen uit de duisternis, en alles wat door den mond Zijner heilige Profeten en Apostelen gesproken is, zal gewis vervulling bekomen.

Het onderscheid tussen heilig en profaan zal alleen dan ophouden, wanneer de zonde en zedelijke onreinheid, welke dit onderscheid in aanzijn riep, en de afzondering en bijzondere heiliging der voor den dienst van God bestemde dingen nodig maakte, geheel zal zijn opgeheven en uitgedelgd. Dit onderscheid weg te nemen, de uitdelging der zonde te bewerken, en het door zonde ontheiligde weer te heiligen, was het doel der goddelijke inrichtingen. Tot dat einde werd Israël van de volken der aarde afgezonderd, om het tot een heilig volk op te voeden en tot bereiking van dat doel was het ene wet gegeven, waarin de scheiding van het heilige en profane door alle zaken heenging. Dit doel zal het volk van God eens bereiken; door het gericht zal de zonde met hare gevolgen worden uitgedelgd. In het voltooide rijk van God zullen gene zondaars meer zijn, maar enkel rechtvaardigen en heiligen.

Met dit blij uitzicht, dat de Heere eens van Zion uit als Koning over Zijn heilig en gezegend verbondsvolk zal heersen, dat aan Zijnen scepter ook de heiligen zullen onderdanig zijn, dat alles in dienst van den Heere zal staan en heilig zal worden, en dat de zondaars uit de gemeente der rechtvaardigen zullen verwijderd zijn-met dit vrolijk uitzicht eindigt het Boek van Zacharia's profetie.

Wat nu ten slotte de vervulling dezer profetieën aangaat, zo vinden wij ook bij deze het algemeen karakter der Oud-Testamentische profetie, volgens welke zij de gebeurtenissen in de ontwikkeling van het Godsrijk niet na elkaar in de historische op elkaar volging, maar naast elkaar ziet, zodat de meest verwijderde met de naast bijzijnde binnen dezelfde lijst op hetzelfde beeld zijn gezien.

Een Godsstaat, waarvan al de vijanden na heftigen strijd zijn beteugeld; waarvan al de burgers van bescherming verzekerd met overvloed gezegend, tot feestelijke vreugd zijn geroepen, waarvan geheel de inrichting, tot in de minste bijzonderheden toe van het maatschappelijk en huiselijk leven rein is en God gewijd; en die eindelijk in dezen zijn heerlijken toestand tot verenigingspunt strekt voor alle andere volken, ziet daar het laatste en hoogste, wat de Geest door Zacharia verkondigt.

Uit deze laatste verzen blijkt het zo glashelder, dat de Heere God door den Profeet laat aankondigen de heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem, waar niets zal inkomen dat verontreinigt. Christus Jezus zal alle de ergernissen verbannen uit Zijn Koninkrijk. Hij zal de tarwe verzamelen en het onkruid met onuitblusselijk vuur verbranden.

Dan zal het n heilige Gemeente zijn, de nieuwe aarde onder den nieuwe hemel, waarop gerechtigheid woont.

SLOTWOORD OP HET BOEK ZACHARIA.

In het jaar 520 v r Christus tot het profetischen ambt geroepen, was den Profeet Zacharia opgelegd, het teruggekeerde volk Gods in Juda en Jeruzalem te wijzen op het gevaar, dat hen dreigde, omdat het aan Gods beloften ging wanhopen, of in eigengerechtigheid en werelddienst zich verliep.

Hij ontving daarom den last des Heeren, om de heerlijkheid des Heeren HEEREN te verkondigen, die Zich in den loop der eeuwen zou openbaren en hare voleindiging zou vinden in de volle openbaringe Gods in het hemelse Jeruzalem.

Daartoe ontving hij zijne nachtgezichten, maar ook wat de Heere hem verder door Zijn Geest openbaarde, hetwelk niet zelden van onuitputtelijke diepte is.

Zoals bekend is, hebben uitleggers van oude en nieuwe tijden getracht aan te tonen, dat Zechariah 9:1-14 niet van onzen Profeet is, maar door een ander is geprofeteerd of geschreven.

Men grondt zich dan vooral op het feit, dat de Profeet in de eerste acht hoofdstukken in den eersten persoon spreekt en in de andere niet, en tevens hierop, dat taal en stijl van de laatste zes aanmerkelijk verschillen.

Indien het echter een feit is, en het is een feit, dat de vaststelling van den Kanon slechts enkele tientallen van jaren heeft plaats gehad na den dood van Zacharia, en men dus ook toen van hem nog gewisse historische overleveringen had, dan is dit reeds, op menselijke wijze geredeneerd, reden genoeg, om met de Kerk van latere eeuwen, al de hoofdstukken aan dezen Profeet toe te kennen.

En wat het verschil, vooral in stijl en profetische vlucht betreft, ook dit bezwaar is niet moeilijk op te lossen, indien men er mede rekent, dat dit ook bij andere schrijvers wordt aangetroffen en geheel samenhangt met het onderwerp wat behandeld wordt.

Het was ook voor Zacharia bewaard, om door den Heiligen Geest geïnspireerd, de toekomstige dingen te verkondigen, een vergezicht te geven in de volle ontplooiing van de heerlijkheid Gods, in het volkomen heilig stellen van de Kerk, die zalig wordt, tot troost en vertroosting van alle Gods kinderen van alle eeuwen.

Vers 21

21. Ja niet alleen de kookketels in den tempel des Heeren, maar ook al de potten in Jeruzalem en daarbuiten in Juda d. i. in het land en het volk van het rijk der heerlijkheid rondom, zullen den HEERE der heirscharen heilig zijn, even als vroeger het allerheiligste, zodat allen, die offeren willen, zullen komen, en van dezelve, namelijk van hun eigene kookketels, nemen, en in dezelve het heiligste maal, dat zij in gemeenschap met den Heere willen houden, koken, en er zal a) geen met vloek beladene, zo als eertijds de Kananiet, die hier en daar nog onder Israël tot hiertoe woonde, meer zijn; geen zodanige of daaraan gelijke zal in het huis of het rijk des HEEREN der heirscharen, te dien dagewezen.

a) Isaiah 35:8. Joel 3:17. Revelation 1:27; Revelation 22:15.

Jeruzalem zal eens herbouwd worden en de stad des vredes zijn, al de vijanden der kerk gefnuikt, of onder den Heere gebracht en tot Zijnen dienst geleid. Zo iemand dat niet wil, en zich tegen Hem verzet, en den raad Gods tot zijne zaligheid versmaadt, het zal zijn dat zij geen dageraad zien zullen. Als dan maar de heiligheid des Heeren onze sieraad zij, en de sieraad van ons Christendom meer en meer worden mocht, als maar alles, onbepaald alles den Heere gewijd zij, dan zal Hij ook door allen geëerd en gediend worden, en Hij zal er voor zorgen, dat er ten laatste in Zijne gemeente en in de harten van Zijn volk geen enkele Kananiet meer wezen zal. Zien wij gelukkige en heerlijke dagen tegemoet, dan mogen zij al in onzen leeftijd niet aanlichten, zij komen voor ons of voor onze nageslachten zeker en gewis. Als Hij, die van den Olijfberg ten hemel voer, en die het boek van Gods raadsbesluiten in handen houden, daartoe opstaat, dan zal het licht rijzen uit de duisternis, en alles wat door den mond Zijner heilige Profeten en Apostelen gesproken is, zal gewis vervulling bekomen.

Het onderscheid tussen heilig en profaan zal alleen dan ophouden, wanneer de zonde en zedelijke onreinheid, welke dit onderscheid in aanzijn riep, en de afzondering en bijzondere heiliging der voor den dienst van God bestemde dingen nodig maakte, geheel zal zijn opgeheven en uitgedelgd. Dit onderscheid weg te nemen, de uitdelging der zonde te bewerken, en het door zonde ontheiligde weer te heiligen, was het doel der goddelijke inrichtingen. Tot dat einde werd Israël van de volken der aarde afgezonderd, om het tot een heilig volk op te voeden en tot bereiking van dat doel was het ene wet gegeven, waarin de scheiding van het heilige en profane door alle zaken heenging. Dit doel zal het volk van God eens bereiken; door het gericht zal de zonde met hare gevolgen worden uitgedelgd. In het voltooide rijk van God zullen gene zondaars meer zijn, maar enkel rechtvaardigen en heiligen.

Met dit blij uitzicht, dat de Heere eens van Zion uit als Koning over Zijn heilig en gezegend verbondsvolk zal heersen, dat aan Zijnen scepter ook de heiligen zullen onderdanig zijn, dat alles in dienst van den Heere zal staan en heilig zal worden, en dat de zondaars uit de gemeente der rechtvaardigen zullen verwijderd zijn-met dit vrolijk uitzicht eindigt het Boek van Zacharia's profetie.

Wat nu ten slotte de vervulling dezer profetieën aangaat, zo vinden wij ook bij deze het algemeen karakter der Oud-Testamentische profetie, volgens welke zij de gebeurtenissen in de ontwikkeling van het Godsrijk niet na elkaar in de historische op elkaar volging, maar naast elkaar ziet, zodat de meest verwijderde met de naast bijzijnde binnen dezelfde lijst op hetzelfde beeld zijn gezien.

Een Godsstaat, waarvan al de vijanden na heftigen strijd zijn beteugeld; waarvan al de burgers van bescherming verzekerd met overvloed gezegend, tot feestelijke vreugd zijn geroepen, waarvan geheel de inrichting, tot in de minste bijzonderheden toe van het maatschappelijk en huiselijk leven rein is en God gewijd; en die eindelijk in dezen zijn heerlijken toestand tot verenigingspunt strekt voor alle andere volken, ziet daar het laatste en hoogste, wat de Geest door Zacharia verkondigt.

Uit deze laatste verzen blijkt het zo glashelder, dat de Heere God door den Profeet laat aankondigen de heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem, waar niets zal inkomen dat verontreinigt. Christus Jezus zal alle de ergernissen verbannen uit Zijn Koninkrijk. Hij zal de tarwe verzamelen en het onkruid met onuitblusselijk vuur verbranden.

Dan zal het n heilige Gemeente zijn, de nieuwe aarde onder den nieuwe hemel, waarop gerechtigheid woont.

SLOTWOORD OP HET BOEK ZACHARIA.

In het jaar 520 v r Christus tot het profetischen ambt geroepen, was den Profeet Zacharia opgelegd, het teruggekeerde volk Gods in Juda en Jeruzalem te wijzen op het gevaar, dat hen dreigde, omdat het aan Gods beloften ging wanhopen, of in eigengerechtigheid en werelddienst zich verliep.

Hij ontving daarom den last des Heeren, om de heerlijkheid des Heeren HEEREN te verkondigen, die Zich in den loop der eeuwen zou openbaren en hare voleindiging zou vinden in de volle openbaringe Gods in het hemelse Jeruzalem.

Daartoe ontving hij zijne nachtgezichten, maar ook wat de Heere hem verder door Zijn Geest openbaarde, hetwelk niet zelden van onuitputtelijke diepte is.

Zoals bekend is, hebben uitleggers van oude en nieuwe tijden getracht aan te tonen, dat Zechariah 9:1-14 niet van onzen Profeet is, maar door een ander is geprofeteerd of geschreven.

Men grondt zich dan vooral op het feit, dat de Profeet in de eerste acht hoofdstukken in den eersten persoon spreekt en in de andere niet, en tevens hierop, dat taal en stijl van de laatste zes aanmerkelijk verschillen.

Indien het echter een feit is, en het is een feit, dat de vaststelling van den Kanon slechts enkele tientallen van jaren heeft plaats gehad na den dood van Zacharia, en men dus ook toen van hem nog gewisse historische overleveringen had, dan is dit reeds, op menselijke wijze geredeneerd, reden genoeg, om met de Kerk van latere eeuwen, al de hoofdstukken aan dezen Profeet toe te kennen.

En wat het verschil, vooral in stijl en profetische vlucht betreft, ook dit bezwaar is niet moeilijk op te lossen, indien men er mede rekent, dat dit ook bij andere schrijvers wordt aangetroffen en geheel samenhangt met het onderwerp wat behandeld wordt.

Het was ook voor Zacharia bewaard, om door den Heiligen Geest geïnspireerd, de toekomstige dingen te verkondigen, een vergezicht te geven in de volle ontplooiing van de heerlijkheid Gods, in het volkomen heilig stellen van de Kerk, die zalig wordt, tot troost en vertroosting van alle Gods kinderen van alle eeuwen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zechariah-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile