Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 13". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zechariah-13.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 13". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 13Zechariah 13:1.
OVER DE ONUITPUTTELIJKE FONTEIN VAN GODS GENADE.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 13Zechariah 13:1.
OVER DE ONUITPUTTELIJKE FONTEIN VAN GODS GENADE.
Vers 1
1. Zulk een diep boetvaardig smeken van Israël zal de Heere daarmee beantwoorden, dat Zijne vernieuwende genade op het rijkelijkst op hen afstroomt. Te dien dage zal er ene fontein geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem, d. i. het gehele volk Israël (Zechariah 12:10), ene vrije, voor ieder toegankelijke, vroeger verborgene en geslotene, maar nu door des Heeren ontferming opene, onuitputtelijke, onverdroogbare fontein, uit welke zij de zonden delgende reinigende en heiligende genade Gods tegen demenigvuldige, dagelijkse zonde in woorden en werken, en tegen deaangeborene onreinigheid, uit welke die dagelijkse overtredingen geboren worden, zo rijkelijk zullen putten, als men water put uit ene steeds springende bron, om uitwendige bevlekking en onreinheid af te wassen.Wat anders kan deze fontein wezen dan het dierbaar bloed van den Zoon Gods, die ons wast en reinigt van alle zonden, het bloed, waarin zich voor ons de onpeilbare zee der liefde en genade Gods ontdekt, het bloed, waarmee wij besprengd en gereinigd worden, waarmee wij onze gewetens dagelijks opnieuw besprengen en afwassen, dat zulk ene kracht en sterkte heeft, dat aan klein droppeltje de gehele wereld kan reinigen, ja geheel en al uit des duivels muil kan verlossen. Het beeld van de fontein is ontleend, deels aan het water, dat voor de reiniging der Levieten bij hun wijding werd gebruikt, en in Numbers 8:7 het water der ontzondiging heet, deels van het water der besprenging, dat van de offeras der rode koe tot reiniging van onreinheid des doods bereid was, en in Numbers 19:9 "het water der afzondering, " dat is onreinheid delgend water genoemd wordt. Evenals de lichamelijke onreinheid beeld der geestelijke onreinheid, van besmetting der zonde is (Psalms 51:9), zo is het aardse water der besprenging symbool van het geestelijk water, dat de zonde uitdelgt (1 Joh 1:7; 5:6), van de genade Gods in Christus Jezus, in wien wij hebben de verzoening met God, namelijk de vergeving der zonden.
De fontein is het beeld der vreugde (Psalms 87:7). In tijden van algemene vreugde springen de fonteinen. Na het laatste rouwfeest komt het eeuwig vreugdefeest. De Geest der genade en der gebeden werkt niet enkel droefheid naar God, en daarmee een onberouwelijk berouw, maar Hij geeft ook het leven en de vreugde. Waar vergeving van zonden is, daar is blijdschap. De fontein is het beeld van het onophoudelijke en altijd verse en nieuwe dezer blijdschap. Gelijk ene fontein hare wateren rusteloos uitstort over alles, wat zich onder haar stelt, zo de genade Gods in Christus. De fontein is dan ook ene beminde zaak in de Schrift. God wordt in de Schrift verheerlijkt als de Schepper, niet enkel van de zee, maar van de fonteinen der wateren; ja in de Openbaring an Johannes valt de zee eenmaal weg, maar de fonteinen en rivieren blijven. Al het zout water verdwijnt, al het zoete blijft over. Welk een heerlijke fontein, niet waar? Zulk ene fontein vindt men niet in de natuur, maar in de Schrift alleen, en zalig die haar daarin wil naderen, om in hare uitstromende wateren zich te baden en te wassen. Zeker dichter laat een koningsmoorder zeggen: "Al wies ik mijne bebloede handen in de zee, zij zouden er niet wit, maar de zee zou er rood van worden" Ook wij delen, al worden wij rein, onze onreinheid aan het natuurlijk water mede; doch het water uit deze fontein maakt rein en wordt zelf niet onrein. Ja, zo is het geestelijke. Wij zijn onrein. Wij kunnen niet tot God komen, daarom komt God tot ons, Zich openbarende in het vlees, opdat wij Hem zouden kunnen zien en horen, en Hij raakt den melaatse aan, en deelt hem Zijne reinheid mede, zonder zelf onrein te worden. Het water is door geheel de schrift heen het beeld van de zuivering van zonde. Wat zou ons ook kunnen reinigen dan water? Dopen en wassen is in de Schrift hetzelfde. De Priesters moesten zich, alvorens Gode te naderen, met offeranden of met andere diensten in het daartoe gestelde wasvat wassen, opdat zij niet stierven. Johannes de Doper, de zoon eens Priesters, en dus zelf een Priester, werd in plaats van naar het door mensen gemaakte wasvat in den tempel, uitgezonden in den groten tempel der natuur, naar de wateren, die God laat stromen; naar de oevers van den Jordaan, om daar te dopen en te laten wassen allen, die als Priesters Gods het heilige wilden ingaan om God te dienen; en de grote Hogepriester kwam ook in plaats van tot het wasvat des tempels, tot het wasvat van Gods schepping, om er den doop in te ontvangen. Reeds dit was ene overbrenging van den tempel en zijne ware omgeving tot de aarde en haren gehelen omvang. Trouwens, God begint altijd met het allereenvoudigste en kleine, en eindigt met het hoogste en grootste, ja oneindige. Zeker moesten de gedurige wassingen Israël ook tot een uitwendig rein, zindelijk volk maken, want wat is in het oosten meer nodig dan zindelijkheid? In het land der melaatsheid en der pest kwam alles aan op reinheid en rein houden. Tot zelfs de spijswetten stonden hiermede bij Israël in verband. Al wat afkomstig was van in onreinheid levende of van onrein voedsel levende dieren, met al wat bloed verhittend en bloed bedervend was, werd door de wet van God verboden. Doch de Farizeën, die altijd aan Gods Woord hun eigen woord toevoegden, vermenigvuldigden de wassingen zozeer, dat het gene wassingen meer konden zijn, maar blote indompelingen in het water, of voor wat daar niet vatbaar voor was, blote besprengingen met enkele druppels water. Zo meent de mens meer te moeten doen dan God wil, en juist daardoor doet hij minder. Doe niets, dan wat God u gebiedt, maar doe dit goed; daarbij vergaten de Farizeën, dat het Gode niet te doen is om de lichamelijke reinheid alleen, maar om de reinheid des harten, waarvan de lichamelijke reinheid het beeld moet zijn. God wil met al deze verordeningen van wassing en doping niets anders zeggen dan: "gelijk gij mensen een afkeer hebt van een ongewassen aangezicht, zo heb ik een afkeer van een ongewassen zondaar. " Voorts was er ook ene wassing of zuivering door olie. Deze hebben ook wij nog op bijzondere wijze toebereid. Er was ook ene zuivering door vuur: Het vuur reinigt inwendig. De vereniging der zuivering door het water en door vuur maakt sommige dingen volkomen. Wat eisen onzen groenten allereerst? Water, om ze te reinigen, en vervolgens? Vuur om ze te stoven. Door het water worden zij uitwendig, door het vuur innerlijk van alle schadelijke bestanddelen gezuiverd. Er is echter ook ene zuivering door bloed. Door bloed? vraagt gij wellicht met bevreemding. Zeker, voor de wereld is dit de grootst mogelijke dwaasheid en ergernis tegelijk. Zij houdt integendeel het bloed voor bevlekkend, en tracht het daarom overal af te wissen, waar zij het vindt, tot zelfs het bloed van Jezus Christus; ziet zij dit op u, terstond strekt zij de hand uit om het van u weg te doen. Zij spare zich de moeite! Zalig de ziele, die besprengd is met het bloed van Jezus Christus, want zij is daarmee onbevlekt voor God. Zeker, het natuurlijk bloed van Jezus Christus reinigt onze ziel van zonden. Het bloed vertegenwoordigt de offerande, en daarom is het volkomen hetzelfde, of gij zegt: het bloed, f: de offerande van Jezus Christus is de verzoening der zonde en reinigt ons van onze zonden. Het uitgestorte bloed vertegenwoordigt het uitgestorte leven, de ziele; en de ziele van Christus, zijn leven, is gegeven tot een rantsoen, tot een losprijs, tot ene betaling, tot ene voldoening van zovelen, als er door Hem tot God gaan. En waarom is Zijne voldoening alleen voldoende voor die allen? Omdat n, vermenigvuldigd met oneindig, ene oneindigheid is. Zijne volmaakte Godheid en mensheid in de eenheid Zijns persoons, maken Zijne offerande tot ene algenoegzame verzoening der zonden, al waren er ook nog duizende millioenen mensen meer, dan er zijn, die de verzoening nodig hebben. Daarom zegt de Schrift: God heeft Zijne gemeente verkregen door Zijn bloed (Acts 20:28); en laten de ongelovigen er nu over redeneren zoveel zij willen, wegredeneren kunnen zij het evenmin, als zij de zon uit het firmament kunnen wegnemen. God gaf in den Zoon Zichzelven, en daarmee in Zijne liefde tot Zijne Kerk, leven voor leven.
Vers 1
1. Zulk een diep boetvaardig smeken van Israël zal de Heere daarmee beantwoorden, dat Zijne vernieuwende genade op het rijkelijkst op hen afstroomt. Te dien dage zal er ene fontein geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem, d. i. het gehele volk Israël (Zechariah 12:10), ene vrije, voor ieder toegankelijke, vroeger verborgene en geslotene, maar nu door des Heeren ontferming opene, onuitputtelijke, onverdroogbare fontein, uit welke zij de zonden delgende reinigende en heiligende genade Gods tegen demenigvuldige, dagelijkse zonde in woorden en werken, en tegen deaangeborene onreinigheid, uit welke die dagelijkse overtredingen geboren worden, zo rijkelijk zullen putten, als men water put uit ene steeds springende bron, om uitwendige bevlekking en onreinheid af te wassen.Wat anders kan deze fontein wezen dan het dierbaar bloed van den Zoon Gods, die ons wast en reinigt van alle zonden, het bloed, waarin zich voor ons de onpeilbare zee der liefde en genade Gods ontdekt, het bloed, waarmee wij besprengd en gereinigd worden, waarmee wij onze gewetens dagelijks opnieuw besprengen en afwassen, dat zulk ene kracht en sterkte heeft, dat aan klein droppeltje de gehele wereld kan reinigen, ja geheel en al uit des duivels muil kan verlossen. Het beeld van de fontein is ontleend, deels aan het water, dat voor de reiniging der Levieten bij hun wijding werd gebruikt, en in Numbers 8:7 het water der ontzondiging heet, deels van het water der besprenging, dat van de offeras der rode koe tot reiniging van onreinheid des doods bereid was, en in Numbers 19:9 "het water der afzondering, " dat is onreinheid delgend water genoemd wordt. Evenals de lichamelijke onreinheid beeld der geestelijke onreinheid, van besmetting der zonde is (Psalms 51:9), zo is het aardse water der besprenging symbool van het geestelijk water, dat de zonde uitdelgt (1 Joh 1:7; 5:6), van de genade Gods in Christus Jezus, in wien wij hebben de verzoening met God, namelijk de vergeving der zonden.
De fontein is het beeld der vreugde (Psalms 87:7). In tijden van algemene vreugde springen de fonteinen. Na het laatste rouwfeest komt het eeuwig vreugdefeest. De Geest der genade en der gebeden werkt niet enkel droefheid naar God, en daarmee een onberouwelijk berouw, maar Hij geeft ook het leven en de vreugde. Waar vergeving van zonden is, daar is blijdschap. De fontein is het beeld van het onophoudelijke en altijd verse en nieuwe dezer blijdschap. Gelijk ene fontein hare wateren rusteloos uitstort over alles, wat zich onder haar stelt, zo de genade Gods in Christus. De fontein is dan ook ene beminde zaak in de Schrift. God wordt in de Schrift verheerlijkt als de Schepper, niet enkel van de zee, maar van de fonteinen der wateren; ja in de Openbaring an Johannes valt de zee eenmaal weg, maar de fonteinen en rivieren blijven. Al het zout water verdwijnt, al het zoete blijft over. Welk een heerlijke fontein, niet waar? Zulk ene fontein vindt men niet in de natuur, maar in de Schrift alleen, en zalig die haar daarin wil naderen, om in hare uitstromende wateren zich te baden en te wassen. Zeker dichter laat een koningsmoorder zeggen: "Al wies ik mijne bebloede handen in de zee, zij zouden er niet wit, maar de zee zou er rood van worden" Ook wij delen, al worden wij rein, onze onreinheid aan het natuurlijk water mede; doch het water uit deze fontein maakt rein en wordt zelf niet onrein. Ja, zo is het geestelijke. Wij zijn onrein. Wij kunnen niet tot God komen, daarom komt God tot ons, Zich openbarende in het vlees, opdat wij Hem zouden kunnen zien en horen, en Hij raakt den melaatse aan, en deelt hem Zijne reinheid mede, zonder zelf onrein te worden. Het water is door geheel de schrift heen het beeld van de zuivering van zonde. Wat zou ons ook kunnen reinigen dan water? Dopen en wassen is in de Schrift hetzelfde. De Priesters moesten zich, alvorens Gode te naderen, met offeranden of met andere diensten in het daartoe gestelde wasvat wassen, opdat zij niet stierven. Johannes de Doper, de zoon eens Priesters, en dus zelf een Priester, werd in plaats van naar het door mensen gemaakte wasvat in den tempel, uitgezonden in den groten tempel der natuur, naar de wateren, die God laat stromen; naar de oevers van den Jordaan, om daar te dopen en te laten wassen allen, die als Priesters Gods het heilige wilden ingaan om God te dienen; en de grote Hogepriester kwam ook in plaats van tot het wasvat des tempels, tot het wasvat van Gods schepping, om er den doop in te ontvangen. Reeds dit was ene overbrenging van den tempel en zijne ware omgeving tot de aarde en haren gehelen omvang. Trouwens, God begint altijd met het allereenvoudigste en kleine, en eindigt met het hoogste en grootste, ja oneindige. Zeker moesten de gedurige wassingen Israël ook tot een uitwendig rein, zindelijk volk maken, want wat is in het oosten meer nodig dan zindelijkheid? In het land der melaatsheid en der pest kwam alles aan op reinheid en rein houden. Tot zelfs de spijswetten stonden hiermede bij Israël in verband. Al wat afkomstig was van in onreinheid levende of van onrein voedsel levende dieren, met al wat bloed verhittend en bloed bedervend was, werd door de wet van God verboden. Doch de Farizeën, die altijd aan Gods Woord hun eigen woord toevoegden, vermenigvuldigden de wassingen zozeer, dat het gene wassingen meer konden zijn, maar blote indompelingen in het water, of voor wat daar niet vatbaar voor was, blote besprengingen met enkele druppels water. Zo meent de mens meer te moeten doen dan God wil, en juist daardoor doet hij minder. Doe niets, dan wat God u gebiedt, maar doe dit goed; daarbij vergaten de Farizeën, dat het Gode niet te doen is om de lichamelijke reinheid alleen, maar om de reinheid des harten, waarvan de lichamelijke reinheid het beeld moet zijn. God wil met al deze verordeningen van wassing en doping niets anders zeggen dan: "gelijk gij mensen een afkeer hebt van een ongewassen aangezicht, zo heb ik een afkeer van een ongewassen zondaar. " Voorts was er ook ene wassing of zuivering door olie. Deze hebben ook wij nog op bijzondere wijze toebereid. Er was ook ene zuivering door vuur: Het vuur reinigt inwendig. De vereniging der zuivering door het water en door vuur maakt sommige dingen volkomen. Wat eisen onzen groenten allereerst? Water, om ze te reinigen, en vervolgens? Vuur om ze te stoven. Door het water worden zij uitwendig, door het vuur innerlijk van alle schadelijke bestanddelen gezuiverd. Er is echter ook ene zuivering door bloed. Door bloed? vraagt gij wellicht met bevreemding. Zeker, voor de wereld is dit de grootst mogelijke dwaasheid en ergernis tegelijk. Zij houdt integendeel het bloed voor bevlekkend, en tracht het daarom overal af te wissen, waar zij het vindt, tot zelfs het bloed van Jezus Christus; ziet zij dit op u, terstond strekt zij de hand uit om het van u weg te doen. Zij spare zich de moeite! Zalig de ziele, die besprengd is met het bloed van Jezus Christus, want zij is daarmee onbevlekt voor God. Zeker, het natuurlijk bloed van Jezus Christus reinigt onze ziel van zonden. Het bloed vertegenwoordigt de offerande, en daarom is het volkomen hetzelfde, of gij zegt: het bloed, f: de offerande van Jezus Christus is de verzoening der zonde en reinigt ons van onze zonden. Het uitgestorte bloed vertegenwoordigt het uitgestorte leven, de ziele; en de ziele van Christus, zijn leven, is gegeven tot een rantsoen, tot een losprijs, tot ene betaling, tot ene voldoening van zovelen, als er door Hem tot God gaan. En waarom is Zijne voldoening alleen voldoende voor die allen? Omdat n, vermenigvuldigd met oneindig, ene oneindigheid is. Zijne volmaakte Godheid en mensheid in de eenheid Zijns persoons, maken Zijne offerande tot ene algenoegzame verzoening der zonden, al waren er ook nog duizende millioenen mensen meer, dan er zijn, die de verzoening nodig hebben. Daarom zegt de Schrift: God heeft Zijne gemeente verkregen door Zijn bloed (Acts 20:28); en laten de ongelovigen er nu over redeneren zoveel zij willen, wegredeneren kunnen zij het evenmin, als zij de zon uit het firmament kunnen wegnemen. God gaf in den Zoon Zichzelven, en daarmee in Zijne liefde tot Zijne Kerk, leven voor leven.
Vers 2
2. Waar echter vergeving der zonden is, daar volgt noodzakelijk een nieuw leven in gerechtigheid en heiligheid. De Heere zelf zal dan alles wegnemen wat de heiliging van Zijn volk zou kunnen hinderen. En het zal te dien dage, wanneer Israël zijne zonde erkent, en vergeving verkrijgt door het bloed van Hem, dien zij doorstoken hebben, geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik uitroeien zal uit het land, waarin Mijn volk woont, de namen der afgoden 1), dat niet n ze meer zal aanbidden, ja zijzelfs niet meer gedacht zullen worden, maar ieder Mij alleen vrezen, Hij alleen van ganser harte liefhebben zal; ja ook de valse Profeten, die Mijn volk door hun leugenen uit hunnen eigen geest van Mijne zuivere waarheid en gerechtigheid konden zoeken af te keren, en den onreinen geest, die tot het rijk des duivels behoort, dat op aarde zoekt te bevorderen, in de valse Profeten werkzaam is en leugenen ingeeft (1 Kings 22:21, Revelation 6:13 v.), zal Ik uit het land wegdoen, zodat de afval van Mijn volk geen voedsel meer zal krijgen en geheel zal ophouden.1) De Profeet handelt in de gehele afdeling: Zechariah 12:1-Zechariah 12:13 :Zechariah 12:6 niet over zijn heden, maar over die toekomst, welke voor Israël daarmee zal beginnen, dat het zijnen Middelaar verwerpt, en gedurende welke het aan de macht der boze herders (Zechariah 11:15 v. zal zijn prijsgegeven. Volgens de veronderstelling van den Profeet zal die verkeerdheid van Israël, tengevolge van welke het zijnen Middelaar verwierp volgens inwendige noodzakelijkheid tot dat toppunt stijgen, dat zij v r de straf der ballingschap bereidt had, zodat het voor een groter of kleiner deel van zijne leden weer tot de dwaasheid van afgoderij zal vervallen. Moge ook onze tegenwoordige tijd er nog niet uitzien alsof deze veronderstelling van den Profeet zou worden vervuld, zo mag ons dit toch niet bewegen, om van de meest voor de hand liggende en alleen natuurlijke opvatting van den profetischen tekst volgens zijn zamenhang af te wijken. Te minder is zulk ene afwijking veroorlooft, daar het profetische oord ook overigens aanneemt, dat de mensheid ondanks den hogen stand van maatschappelijke en verstandelijke ontwikkeling, de toenemende beschaving toch tot ene zedelijke barbaarsheid zal vervallen, zodat het weer tot enen formelen afgodendienst komt (Openbaring :20; 13:3; 14:15 Onder de afgoden, welke men dan zal vereren, behoeft men echter niet noodzakelijk Fetischen te verstaan, ook de verering van het genie en de onbeperkte heerschappij, welke men aan algemeen verbreide goddeloze ideeën inruimt, zodat men daaraan zelfs leven en ziel opoffert, is niet alleen afval van den Heere, maar ook grove afgodendienst.
Gelijk de Geest Gods ene fontein is tegen de zonde en de onreinheid, zo zijn onreine geeesten als vuile wateren, welke ieder bezoedelen, die zijn kleed daarmee nat maakt. 3. En het zal geschieden, dat wanneer iemand meer profeteert, ieder zal weten, dat ten tijde der bekering van het gehele volk, overeenkomstig des Heeren belofte, niemand meer een ander zal leren, dat allen van den Heere zullen geleerd zijn (Jeremiah 31:34, Isaiah 54:13 dat dus ieder, die voorgeeft een Profeet des Heeren te zijn, een bedrieger, een leugenprofeet, een lasteraar van den naam des Heeren moet zijn. Het zal zelfs zijn, dat zijn eigen vader, en zijne moeder, die hem gegenereerd hebben, ondanks hun natuurlijke liefde, in heiligen toorn tot hem, dien profeterende, zullen zeggen: Gij zult niet leven, gij moet sterven, dewijl gij valsheid gesproken hebt in den naam des HEEREN; en zijn vader en zijne moeder, die hem gegenereerd hebben, zullen hem, overeenkomstig des Heeren bevel (Deuteronomy 13:6-Deuteronomy 13:11; Deuteronomy 18:20), dat ieder die tot afgoderij verleidt of door den leugengeest profeteert, den dood moet sterven, doorsteken, wanneer hij profeteert. Hoewel de wet de volvoering der straf aan eigen ouders niet beveelt, zo zal toch zozeer de ijver voor den Heere hen allen doordringen en boven alles gaan.
Vers 2
2. Waar echter vergeving der zonden is, daar volgt noodzakelijk een nieuw leven in gerechtigheid en heiligheid. De Heere zelf zal dan alles wegnemen wat de heiliging van Zijn volk zou kunnen hinderen. En het zal te dien dage, wanneer Israël zijne zonde erkent, en vergeving verkrijgt door het bloed van Hem, dien zij doorstoken hebben, geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik uitroeien zal uit het land, waarin Mijn volk woont, de namen der afgoden 1), dat niet n ze meer zal aanbidden, ja zijzelfs niet meer gedacht zullen worden, maar ieder Mij alleen vrezen, Hij alleen van ganser harte liefhebben zal; ja ook de valse Profeten, die Mijn volk door hun leugenen uit hunnen eigen geest van Mijne zuivere waarheid en gerechtigheid konden zoeken af te keren, en den onreinen geest, die tot het rijk des duivels behoort, dat op aarde zoekt te bevorderen, in de valse Profeten werkzaam is en leugenen ingeeft (1 Kings 22:21, Revelation 6:13 v.), zal Ik uit het land wegdoen, zodat de afval van Mijn volk geen voedsel meer zal krijgen en geheel zal ophouden.1) De Profeet handelt in de gehele afdeling: Zechariah 12:1-Zechariah 12:13 :Zechariah 12:6 niet over zijn heden, maar over die toekomst, welke voor Israël daarmee zal beginnen, dat het zijnen Middelaar verwerpt, en gedurende welke het aan de macht der boze herders (Zechariah 11:15 v. zal zijn prijsgegeven. Volgens de veronderstelling van den Profeet zal die verkeerdheid van Israël, tengevolge van welke het zijnen Middelaar verwierp volgens inwendige noodzakelijkheid tot dat toppunt stijgen, dat zij v r de straf der ballingschap bereidt had, zodat het voor een groter of kleiner deel van zijne leden weer tot de dwaasheid van afgoderij zal vervallen. Moge ook onze tegenwoordige tijd er nog niet uitzien alsof deze veronderstelling van den Profeet zou worden vervuld, zo mag ons dit toch niet bewegen, om van de meest voor de hand liggende en alleen natuurlijke opvatting van den profetischen tekst volgens zijn zamenhang af te wijken. Te minder is zulk ene afwijking veroorlooft, daar het profetische oord ook overigens aanneemt, dat de mensheid ondanks den hogen stand van maatschappelijke en verstandelijke ontwikkeling, de toenemende beschaving toch tot ene zedelijke barbaarsheid zal vervallen, zodat het weer tot enen formelen afgodendienst komt (Openbaring :20; 13:3; 14:15 Onder de afgoden, welke men dan zal vereren, behoeft men echter niet noodzakelijk Fetischen te verstaan, ook de verering van het genie en de onbeperkte heerschappij, welke men aan algemeen verbreide goddeloze ideeën inruimt, zodat men daaraan zelfs leven en ziel opoffert, is niet alleen afval van den Heere, maar ook grove afgodendienst.
Gelijk de Geest Gods ene fontein is tegen de zonde en de onreinheid, zo zijn onreine geeesten als vuile wateren, welke ieder bezoedelen, die zijn kleed daarmee nat maakt. 3. En het zal geschieden, dat wanneer iemand meer profeteert, ieder zal weten, dat ten tijde der bekering van het gehele volk, overeenkomstig des Heeren belofte, niemand meer een ander zal leren, dat allen van den Heere zullen geleerd zijn (Jeremiah 31:34, Isaiah 54:13 dat dus ieder, die voorgeeft een Profeet des Heeren te zijn, een bedrieger, een leugenprofeet, een lasteraar van den naam des Heeren moet zijn. Het zal zelfs zijn, dat zijn eigen vader, en zijne moeder, die hem gegenereerd hebben, ondanks hun natuurlijke liefde, in heiligen toorn tot hem, dien profeterende, zullen zeggen: Gij zult niet leven, gij moet sterven, dewijl gij valsheid gesproken hebt in den naam des HEEREN; en zijn vader en zijne moeder, die hem gegenereerd hebben, zullen hem, overeenkomstig des Heeren bevel (Deuteronomy 13:6-Deuteronomy 13:11; Deuteronomy 18:20), dat ieder die tot afgoderij verleidt of door den leugengeest profeteert, den dood moet sterven, doorsteken, wanneer hij profeteert. Hoewel de wet de volvoering der straf aan eigen ouders niet beveelt, zo zal toch zozeer de ijver voor den Heere hen allen doordringen en boven alles gaan.
Vers 4
4. Ja zelfs diegenen, welke v r de uitstorting des Geestes het meest in goddeloosheid waren weggezonken, zullen zich van harte tot den Heere bekeren, en zich over hunnen vorigen wandel schamen. En het zal geschieden te dien dage, dat die Profeten, die v r de uitstorting van den Geest der genade (Zechariah 12:10) den geest der leugen hebben gediend, en valse leer hebben verkondigd, beschaamd zullen worden, een iegelijk van wege zijn gezicht, wanneer hij profeteert, dat hij vroeger had, of door de werking en macht van den bozen geest, of dat hij voorgaf om de onkundigen te bedriegen, en op een dwaalweg te leiden, en zich zelven te beroemen; en zij zullen een zo diepen afkeer hebben van die vroegere zonde van leugenprofetie, dat zij genen haren mantel meer aandoen, zo als de Profeten gewoon zijn dien te dragen (2 Kon 1:8. Isaiah 20:2. Matthew 3:4. Hebrews 11:37. Revelation 1:3 zij zullen gene poging meer aanwenden om te liegen, maar er van gruwen.Het haren gewaad, d. i. een uit ongelooide vellen vervaardigde mantel, werd gehouden voor een teken van afstand van werelds genot, om in strenge onthouding uitsluitend voor den dienst van God te leven.
Vers 4
4. Ja zelfs diegenen, welke v r de uitstorting des Geestes het meest in goddeloosheid waren weggezonken, zullen zich van harte tot den Heere bekeren, en zich over hunnen vorigen wandel schamen. En het zal geschieden te dien dage, dat die Profeten, die v r de uitstorting van den Geest der genade (Zechariah 12:10) den geest der leugen hebben gediend, en valse leer hebben verkondigd, beschaamd zullen worden, een iegelijk van wege zijn gezicht, wanneer hij profeteert, dat hij vroeger had, of door de werking en macht van den bozen geest, of dat hij voorgaf om de onkundigen te bedriegen, en op een dwaalweg te leiden, en zich zelven te beroemen; en zij zullen een zo diepen afkeer hebben van die vroegere zonde van leugenprofetie, dat zij genen haren mantel meer aandoen, zo als de Profeten gewoon zijn dien te dragen (2 Kon 1:8. Isaiah 20:2. Matthew 3:4. Hebrews 11:37. Revelation 1:3 zij zullen gene poging meer aanwenden om te liegen, maar er van gruwen.Het haren gewaad, d. i. een uit ongelooide vellen vervaardigde mantel, werd gehouden voor een teken van afstand van werelds genot, om in strenge onthouding uitsluitend voor den dienst van God te leven.
Vers 5
5. Maar hij zal, opdat bij niemand de verdenking oprijze, dat hij nog tot de Profeten zou willen geteld worden, openlijk en tot ieder zeggen: Ik ben geen Profeet, ik gaf mij niet met Profeteren af, ik ben een man, die het land bouwt; want een mens heeft mij daartoe als lijfeigene, als knecht, geworven van mijne jeugd aan, de stand van knecht sluit dien van Profeet geheel uit.Zo zal hij uit schaamte en uit vrees voor schande liever tot ene leugen zijne toevlucht nemen, en zich den aller geringsten en verachtsten stand toeschrijven, dan bekennen dat hij die goddeloze bezigheid had.
Vers 5
5. Maar hij zal, opdat bij niemand de verdenking oprijze, dat hij nog tot de Profeten zou willen geteld worden, openlijk en tot ieder zeggen: Ik ben geen Profeet, ik gaf mij niet met Profeteren af, ik ben een man, die het land bouwt; want een mens heeft mij daartoe als lijfeigene, als knecht, geworven van mijne jeugd aan, de stand van knecht sluit dien van Profeet geheel uit.Zo zal hij uit schaamte en uit vrees voor schande liever tot ene leugen zijne toevlucht nemen, en zich den aller geringsten en verachtsten stand toeschrijven, dan bekennen dat hij die goddeloze bezigheid had.
Vers 6
6. En zo iemand, juist omdat hij zo ongevraagd bij ieder verzekert, dat hij geen Profeet is geweest, tot hem zegt: Maar wat zijn deze wonden en striemen in uwe handen, en verder op uwe armen? Zijn dat gene duidelijke sporen van zelfverwondingen, zoals valse Profeten v r en bij hun voorzegging zich gewoonlijk toebrachten (1 Kings 18:28)? zo zal hij zeggen, tot ene ongeloofwaardige uitspraak zijne toevlucht nemende: Het zijn de wonden, waarmee ik in mijne jeugd geslagen ben, in het huis mijner liefhebbers 1).1) Sommige goede uitleggers merken aan, hoe schielijk dit komt, na de melding van Christus doorstoken zijn, en denken dat deze woorden zijn van dien groten Profeet, niet van den valsen Profeet, van wie te voren gesproken was. Christus gewond aan Zijne handen, toen zij aan het kruis genageld werden, en na Zijne opstanding had Hij nog de tekenen dezer wonden; en hier zegt Hij, hoe Hij daaraan kwam. Hij ontving die als een valse Profeet; want de Overpriesters noemden Hem als een verleider, en om die reden wilden zij Hem gekruisigd hebben, maar Hij ontving ze in het huis Zijner vrienden, de Joden, die Zijne vrienden moesten zijn.
7.
II. Zechariah 13:7-Hoofdst 14:21. De nu volgende tweede helft van den last des Heeren over Israël moet er toe dienen, om de voorstelling, welke in de eerste helft gegeven is, van de ontwikkeling der geschiedenis van Gods volk ten einde toe aan te vallen en uit te breiden. De volgende afdeling knoopt zich daar aan, waar de vorige is blijven staan; veel daarin staat parallel met hetgeen in `t vorige gezegd is. Terwijl namelijk in het voorgaande werd voorgesteld, hoe de Heere Zijn volk tot overwinning tegen alle vijandige wereldmachten leidt, en door uitstorting van Zijnen Geest der genade tot erkentenis zijner zware zonde in het verwerpen en doden van den Messias brengt, en geheel verandert, wordt in `t volgende eerst summarisch het toekomstige gericht aangekondigd, waardoor de Heere de goddelozen van de vromen onder Zijn volk zal scheiden, de laatsten louteren en heiligen zal, en Zijn volk in heerlijkheid volmaken (Zechariah 13:7-Zechariah 13:9); alsdan wordt dit gericht in Zechariah 14:1 verder uiteen gezet. In 6 afdelingen schildert de Profeet den laatsten, grootsten druk, de redding en verheerlijking van Zijn volk. alle Gode vijandige volken zullen bij laatste, zoals reeds in Zechariah 12:2, is aangewezen, door den Heere tegen Jeruzalem worden vergaderd, zij zullen de stad innemen, plunderen, en de helft harer bewoners in ballingschap wegvoeren. Dan zal zich de Heere over Zijn volk ontfermen. Hij zal verschijnen op den Olijfberg, en door het splijten van dezen berg den overgeblevenem een veiligen weg tot redding banen. Hij zal met Zijne heilige engelen nederdalen, om Zijn rijk te volmaken. Dan zal van Jeruzalem uit een stroom van heil en zegen over het gehele land worden uitgestort. De legers van volken, tegen Jeruzalem uitgetrokken, zullen op wonderbare wijze worden geslagen en elkaar vernietigen, het overblijfsel der volken zal zich tot den Heere bekeren, en jaarlijks naar Jeruzalem komen, om den Heere met Zijn volk te danken, dat Hij ze van de dwaalwegen in de woestijn der goddeloosheid tot het rijk des vredes heeft gebracht. Jeruzalem zal dan echter, evenals het ganse volk Gods, heilig worden. Het is de allerlaatste tijd, van welken hier wordt gesproken, de volmaking van alle raadsbesluiten Gods, de tijd der verheerlijking.
Vers 6
6. En zo iemand, juist omdat hij zo ongevraagd bij ieder verzekert, dat hij geen Profeet is geweest, tot hem zegt: Maar wat zijn deze wonden en striemen in uwe handen, en verder op uwe armen? Zijn dat gene duidelijke sporen van zelfverwondingen, zoals valse Profeten v r en bij hun voorzegging zich gewoonlijk toebrachten (1 Kings 18:28)? zo zal hij zeggen, tot ene ongeloofwaardige uitspraak zijne toevlucht nemende: Het zijn de wonden, waarmee ik in mijne jeugd geslagen ben, in het huis mijner liefhebbers 1).1) Sommige goede uitleggers merken aan, hoe schielijk dit komt, na de melding van Christus doorstoken zijn, en denken dat deze woorden zijn van dien groten Profeet, niet van den valsen Profeet, van wie te voren gesproken was. Christus gewond aan Zijne handen, toen zij aan het kruis genageld werden, en na Zijne opstanding had Hij nog de tekenen dezer wonden; en hier zegt Hij, hoe Hij daaraan kwam. Hij ontving die als een valse Profeet; want de Overpriesters noemden Hem als een verleider, en om die reden wilden zij Hem gekruisigd hebben, maar Hij ontving ze in het huis Zijner vrienden, de Joden, die Zijne vrienden moesten zijn.
7.
II. Zechariah 13:7-Hoofdst 14:21. De nu volgende tweede helft van den last des Heeren over Israël moet er toe dienen, om de voorstelling, welke in de eerste helft gegeven is, van de ontwikkeling der geschiedenis van Gods volk ten einde toe aan te vallen en uit te breiden. De volgende afdeling knoopt zich daar aan, waar de vorige is blijven staan; veel daarin staat parallel met hetgeen in `t vorige gezegd is. Terwijl namelijk in het voorgaande werd voorgesteld, hoe de Heere Zijn volk tot overwinning tegen alle vijandige wereldmachten leidt, en door uitstorting van Zijnen Geest der genade tot erkentenis zijner zware zonde in het verwerpen en doden van den Messias brengt, en geheel verandert, wordt in `t volgende eerst summarisch het toekomstige gericht aangekondigd, waardoor de Heere de goddelozen van de vromen onder Zijn volk zal scheiden, de laatsten louteren en heiligen zal, en Zijn volk in heerlijkheid volmaken (Zechariah 13:7-Zechariah 13:9); alsdan wordt dit gericht in Zechariah 14:1 verder uiteen gezet. In 6 afdelingen schildert de Profeet den laatsten, grootsten druk, de redding en verheerlijking van Zijn volk. alle Gode vijandige volken zullen bij laatste, zoals reeds in Zechariah 12:2, is aangewezen, door den Heere tegen Jeruzalem worden vergaderd, zij zullen de stad innemen, plunderen, en de helft harer bewoners in ballingschap wegvoeren. Dan zal zich de Heere over Zijn volk ontfermen. Hij zal verschijnen op den Olijfberg, en door het splijten van dezen berg den overgeblevenem een veiligen weg tot redding banen. Hij zal met Zijne heilige engelen nederdalen, om Zijn rijk te volmaken. Dan zal van Jeruzalem uit een stroom van heil en zegen over het gehele land worden uitgestort. De legers van volken, tegen Jeruzalem uitgetrokken, zullen op wonderbare wijze worden geslagen en elkaar vernietigen, het overblijfsel der volken zal zich tot den Heere bekeren, en jaarlijks naar Jeruzalem komen, om den Heere met Zijn volk te danken, dat Hij ze van de dwaalwegen in de woestijn der goddeloosheid tot het rijk des vredes heeft gebracht. Jeruzalem zal dan echter, evenals het ganse volk Gods, heilig worden. Het is de allerlaatste tijd, van welken hier wordt gesproken, de volmaking van alle raadsbesluiten Gods, de tijd der verheerlijking.
Vers 7
7. Zwaard! ontwaak tegen Mijnen Herder 1), tegen den door Mij als Verlosser en Heilaanbrenger gezondene (Zechariah 11:4), en tegen den man, die zelf waarachtig God, en van eeuwigheid met Mij op `t nauwst verbonden, en daarom Mijn metgezel 1) Zechariah 12:10. John 10:30)is, spreekt de HEERE der heirscharen a), sla dien goeden Herder, en de door Hem geweide, maar ondankbare, ongehoorzame schapen zullen verstrooid worden, zodat ieder zonder God en zonder Koning en Herder zijnen eigenen, door hem in de blindheid zijns harten gekozen weg zal gaan; maar Ik zal daarna Mijne hand tot de kleinen, de ootmoedigen en boetvaardigen onder de verstrooide kudde wenden, en ze uit hun verstrooiing tot hunnen enigen Verlosser en Herder, en daardoor tot de zekerheid van den eeuwigen vrede terugleiden.a) Matth 26:31; Mark 14:27.
1) Deze zijn de woorden van God, den Vader, die bevel en last geeft, om het zwaard Zijner gerechtigheid tegen Zijn Zoon te doen ontwaken, toen Deze Zich gewillig tot een slachtoffer voor de zonde gemaakt heeft.
2) De Heere wordt hier Gods regeerder genoemd, omdat Hij van eeuwigheid bij den Vader was, Zijn eeuwige en eniggeboren Zoon en Herder, omdat Hij als de Middelaar, de grote en goede Herder was, die op Zich had genomen om de kudden te weiden. Hem zou de Vader daarstellen als den goeden Herder. Het zwaard, het zwaard der gerechtigheid zou tegen Hem ontwaken, omdat Hij zelf geen zonde had, maar de zonde van een verloren volk op Hem zou worden gelegd, en opdat Hij alleen een eeuwige verzoening zou teweeg brengen.
Alzo ging het dan ook met den Heere in Zijn laatste lijden: het zwaard ontwaakte tegen Hem en Zijne discipelen werden verstrooid; maar na Zijne verrijzenis ging Hij ze allen voor naar Galilea, en aldaar hebben zij Hem gezien. Alzo ging het in de dagen van Stefanus, en zo dikwijls er enige vervolging werd aangericht om des Evangelies wil; maar de Heere vergat Zijne schapen niet. Alzo gaat het door alle tijden; wanneer het zwaard der vijandschap wordt uitgetogen en gewet tegen de gemeente des Heeren, dan worden velen bevreesd, en soms verstrooid, maar de overste Herder der schapen, die uit de doden is opgewekt, vergeet of verlaat de Zijnen niet. Aan de rechterhand Zijns Vaders gezeten, heeft Hij, als Middelaar Gods en der mensen, als Heere van alle dingen en als Hoofd Zijner Kerk, alle macht in den hemel en op aarde. Zo Hij voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Zijne schapen zijn in Zijne handen, en Hij roept ze telkens toe: vrees niet, gij klein kuddeke, want het is des Vaders welbehagen, u Zijn koninkrijk te geven.
De profetie beschrijft hier weer hetzelfde wat het profetische gezicht van den goeden Herder moest voorstellen (Zechariah 11:4-Zechariah 11:14). Den dood van den goeden Herder, welke in dat gezicht nog niet duidelijk was uitgedrukt, en die hier beschouwd wordt van de andere zijde, namelijk als door Gods eigene beschikking, volgens Zijn eeuwig raadsbesluit tot stand gekomen, vermeldt de profetie alleen, om aan te tonen, welk gezicht zich daaruit over de herderloze kudde zal ontwikkelen. Dat echter de natuurlijk niet slechts uitwendige verstrooiing en daarop volgende uitroeiing van twee derde delen der kudde, het goddelijk strafgericht voor het verwerpen en doden van haren Herder is, weet ieder, die dat profetisch gezicht (Zechariah 11:1) heeft verstaan, want het is hetzelfde, wat daar door verbreking der beide stokken over de kudde komt, zelfzuchtige haat en partijen, inwendige strijd en dood (vgl Zechariah 11:9). Alles wat tegen den Heere Christus geschiedde van den tijd af, dat men met zwaarden tegen Hem trok, geschiedde naar den voorbedachten raad en de voorzienigheid Gods (Acts 2:23). Israël verwerpt wel Zijnen Verlosser, ja het doodt Hem (Zechariah 12:10); maar evenals Israël zich hierdoor verzondigt, zo is toch ook dit in den raad des Heeren opgenomen; in zo verre brengt de Heere zelf het doden van Zijnen goeden Herder teweeg, opdat Hij door Zijnen dood het heil en het leven van Israël en van de gehele wereld tot stand brenge. "Jesaja verbindt de wonden van Jezus in deze en de geopende heilfontein, tot welke Hij alle naar genade en troost smachtende zielen nodigt (Isaiah 53:5; Isaiah 55:1 v.) Eveneens verbindt Zacharia den blik op den doorstoken Verlosser (Zechariah 12:10 en de vrije opene fontein tegen alle zonde en onreinheid, welke uit Zijne wonden vloeit. " Hier roept nu de Heere zelf het zwaard tegen Zijnen Herder op; in het zwaard zijn echter alle moordwerktuigen, ook die tot ter dood marteling en tot geweldigen dood begrepen.
Vers 7
7. Zwaard! ontwaak tegen Mijnen Herder 1), tegen den door Mij als Verlosser en Heilaanbrenger gezondene (Zechariah 11:4), en tegen den man, die zelf waarachtig God, en van eeuwigheid met Mij op `t nauwst verbonden, en daarom Mijn metgezel 1) Zechariah 12:10. John 10:30)is, spreekt de HEERE der heirscharen a), sla dien goeden Herder, en de door Hem geweide, maar ondankbare, ongehoorzame schapen zullen verstrooid worden, zodat ieder zonder God en zonder Koning en Herder zijnen eigenen, door hem in de blindheid zijns harten gekozen weg zal gaan; maar Ik zal daarna Mijne hand tot de kleinen, de ootmoedigen en boetvaardigen onder de verstrooide kudde wenden, en ze uit hun verstrooiing tot hunnen enigen Verlosser en Herder, en daardoor tot de zekerheid van den eeuwigen vrede terugleiden.a) Matth 26:31; Mark 14:27.
1) Deze zijn de woorden van God, den Vader, die bevel en last geeft, om het zwaard Zijner gerechtigheid tegen Zijn Zoon te doen ontwaken, toen Deze Zich gewillig tot een slachtoffer voor de zonde gemaakt heeft.
2) De Heere wordt hier Gods regeerder genoemd, omdat Hij van eeuwigheid bij den Vader was, Zijn eeuwige en eniggeboren Zoon en Herder, omdat Hij als de Middelaar, de grote en goede Herder was, die op Zich had genomen om de kudden te weiden. Hem zou de Vader daarstellen als den goeden Herder. Het zwaard, het zwaard der gerechtigheid zou tegen Hem ontwaken, omdat Hij zelf geen zonde had, maar de zonde van een verloren volk op Hem zou worden gelegd, en opdat Hij alleen een eeuwige verzoening zou teweeg brengen.
Alzo ging het dan ook met den Heere in Zijn laatste lijden: het zwaard ontwaakte tegen Hem en Zijne discipelen werden verstrooid; maar na Zijne verrijzenis ging Hij ze allen voor naar Galilea, en aldaar hebben zij Hem gezien. Alzo ging het in de dagen van Stefanus, en zo dikwijls er enige vervolging werd aangericht om des Evangelies wil; maar de Heere vergat Zijne schapen niet. Alzo gaat het door alle tijden; wanneer het zwaard der vijandschap wordt uitgetogen en gewet tegen de gemeente des Heeren, dan worden velen bevreesd, en soms verstrooid, maar de overste Herder der schapen, die uit de doden is opgewekt, vergeet of verlaat de Zijnen niet. Aan de rechterhand Zijns Vaders gezeten, heeft Hij, als Middelaar Gods en der mensen, als Heere van alle dingen en als Hoofd Zijner Kerk, alle macht in den hemel en op aarde. Zo Hij voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Zijne schapen zijn in Zijne handen, en Hij roept ze telkens toe: vrees niet, gij klein kuddeke, want het is des Vaders welbehagen, u Zijn koninkrijk te geven.
De profetie beschrijft hier weer hetzelfde wat het profetische gezicht van den goeden Herder moest voorstellen (Zechariah 11:4-Zechariah 11:14). Den dood van den goeden Herder, welke in dat gezicht nog niet duidelijk was uitgedrukt, en die hier beschouwd wordt van de andere zijde, namelijk als door Gods eigene beschikking, volgens Zijn eeuwig raadsbesluit tot stand gekomen, vermeldt de profetie alleen, om aan te tonen, welk gezicht zich daaruit over de herderloze kudde zal ontwikkelen. Dat echter de natuurlijk niet slechts uitwendige verstrooiing en daarop volgende uitroeiing van twee derde delen der kudde, het goddelijk strafgericht voor het verwerpen en doden van haren Herder is, weet ieder, die dat profetisch gezicht (Zechariah 11:1) heeft verstaan, want het is hetzelfde, wat daar door verbreking der beide stokken over de kudde komt, zelfzuchtige haat en partijen, inwendige strijd en dood (vgl Zechariah 11:9). Alles wat tegen den Heere Christus geschiedde van den tijd af, dat men met zwaarden tegen Hem trok, geschiedde naar den voorbedachten raad en de voorzienigheid Gods (Acts 2:23). Israël verwerpt wel Zijnen Verlosser, ja het doodt Hem (Zechariah 12:10); maar evenals Israël zich hierdoor verzondigt, zo is toch ook dit in den raad des Heeren opgenomen; in zo verre brengt de Heere zelf het doden van Zijnen goeden Herder teweeg, opdat Hij door Zijnen dood het heil en het leven van Israël en van de gehele wereld tot stand brenge. "Jesaja verbindt de wonden van Jezus in deze en de geopende heilfontein, tot welke Hij alle naar genade en troost smachtende zielen nodigt (Isaiah 53:5; Isaiah 55:1 v.) Eveneens verbindt Zacharia den blik op den doorstoken Verlosser (Zechariah 12:10 en de vrije opene fontein tegen alle zonde en onreinheid, welke uit Zijne wonden vloeit. " Hier roept nu de Heere zelf het zwaard tegen Zijnen Herder op; in het zwaard zijn echter alle moordwerktuigen, ook die tot ter dood marteling en tot geweldigen dood begrepen.
Vers 8
8. En het zal gedurende die verstrooiing der herderloze kudde geschieden in het ganse land, spreekt de HEERE, dat de tweederde delen daarin des volks zullen uitgeroeid worden met enen geweldigen dood door middel van het zwaard van den dwazen Herder (Zechariah 11:16 v), en den geest geven; maar het derde deel zal als een heilig zaad en uitverkoren overblijfsel daarin overblijven, namelijk de kleinen, tot welk Hij Zijne hand zal wenden.Vers 8
8. En het zal gedurende die verstrooiing der herderloze kudde geschieden in het ganse land, spreekt de HEERE, dat de tweederde delen daarin des volks zullen uitgeroeid worden met enen geweldigen dood door middel van het zwaard van den dwazen Herder (Zechariah 11:16 v), en den geest geven; maar het derde deel zal als een heilig zaad en uitverkoren overblijfsel daarin overblijven, namelijk de kleinen, tot welk Hij Zijne hand zal wenden.Vers 9
9. En Ik zal dat derde deel in het vuur der smarten brengen, en Ik zal het van alle zondigheid louteren, gelijk men zilver in den smeltoven loutert, en Ik zal het beproeven a), gelijk men goud beproeft, opdat zij tot een waarachtig heilig volk worden b), het zal dan met hartelijk berouw en waar vertrouwen opzien tot Hem, dien zij doorstoken hebben, en Mijnen in Hem hun geopenbaarden naam aanroepen, en Ik zal hetin Zijnen naam verhoren, Ik zal te dien dage van hen allen zeggen 1): Het is Mijn waarachtig heilig volk, dat Ik heb verlost en verkregen, dat Mij dient in eeuwige gerechtigheid, reinheid en zaligheid; en het zal zeggen: de HEERE is Mijn God, door wiens ontferming ik zalig ben geworden (Zechariah 8:8. Hosea 2:22. Jeremiah 24:7; Jeremiah 30:22).a) 1 Peter 1:6, 1 Peter 1:7. b) Psalms 50:15; Psalms 91:15 c) Psalms 144:15. John 20:28.
De vervulling van dat gericht en deze redding begon feitelijk met den dood van den goeden Herder, den Heere Jezus Christus, doch duurt nog heden voort, en zal voortduren, tot het einde der dagen. Toen de vangers in den hof van Gethsemane het zwaard tegen den Heere Jezus ophieven en Hem gevangen namen, om Hem tot het lijden des doods weg te voeren, toen tengevolge daarvan Zijne discipelen allen te zamen wegvluchtten, toen was dit voorspel een begin van de verstrooiing en verwoesting der gehele kudde van het volk Israëls, welke zich aan haren Herder ergerde; de Heere had ook op deze plaats gewezen, en die met vrije aanhaling genoemd als de profetie, die toen werd vervuld, dat ook zij allen aan Hem zouden worden geërgerd. Spoedig na des Heeren dood werd de vroegere eenheid in Israël verdeeld tot een menigte van partijen, en ieder ging langs zijn eigen weg in het verderf. Twee derde delen der kudde werden uitgeroeid, toen in den Joodsen oorlog onder Titus alleen bij de belegering van Jeruzalem 1. 100. 000 omkwamen, en spoedig daarop bij de onderdrukking van Bar-Cochba alleen in Palestina ongeveer 600. 000 Joden hunnen dood vonden, en geheel Judea tot ene woesternij werd; de uitroeiing van het twee derde deel werd in de volgende eeuwen voortgezet in de vervolgingen der Joden met vuur en zwaard, en zal eerst dan ophouden, als geheel Israël zich zal bekeren. Maar ook het tweede gedeelte der profetie begon dadelijk na den dood van Jezus. Zoals Hij Zijnen discipelen had voorzegd, dat Hij na Zijne opstanding weer als hun trouwe Herder voor hen zou heengaan naar Galilea, zo geschiedde het. Toen keerde de Heere eerst Zijne hand tot de kleinen onder de verstrooide kudde, gelijk Hij door het woord van Petrus die 3. 000 bekeerde. Sedert zijn er wel meer enkele, tot welke de Heere Zijne ontfermende hand keert, om ze tot hunnen Herder terug te voeren. Maar het derde deel, dat in het land der eeuwige rust over zal blijven, zal vol worden, wanneer de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. In dien tijd zal de Heere alle kleinen in de kudde van het volk Israël, d. i. allen, die waarachtige begeerte naar verlossing hebben, door grote rampen heen tot volle bekering en heiliging leiden. Zo is dus in de verzen 7-9 in een kort overzicht de aard en wijze aangegeven, waarop het onder Israël tot de noodzakelijke scheiding en reiniging van alle goddeloze elementen zal komen. Meer nauwkeurig wordt dit door het volgende hoofdstuk uitgewerkt.
Vers 9
9. En Ik zal dat derde deel in het vuur der smarten brengen, en Ik zal het van alle zondigheid louteren, gelijk men zilver in den smeltoven loutert, en Ik zal het beproeven a), gelijk men goud beproeft, opdat zij tot een waarachtig heilig volk worden b), het zal dan met hartelijk berouw en waar vertrouwen opzien tot Hem, dien zij doorstoken hebben, en Mijnen in Hem hun geopenbaarden naam aanroepen, en Ik zal hetin Zijnen naam verhoren, Ik zal te dien dage van hen allen zeggen 1): Het is Mijn waarachtig heilig volk, dat Ik heb verlost en verkregen, dat Mij dient in eeuwige gerechtigheid, reinheid en zaligheid; en het zal zeggen: de HEERE is Mijn God, door wiens ontferming ik zalig ben geworden (Zechariah 8:8. Hosea 2:22. Jeremiah 24:7; Jeremiah 30:22).a) 1 Peter 1:6, 1 Peter 1:7. b) Psalms 50:15; Psalms 91:15 c) Psalms 144:15. John 20:28.
De vervulling van dat gericht en deze redding begon feitelijk met den dood van den goeden Herder, den Heere Jezus Christus, doch duurt nog heden voort, en zal voortduren, tot het einde der dagen. Toen de vangers in den hof van Gethsemane het zwaard tegen den Heere Jezus ophieven en Hem gevangen namen, om Hem tot het lijden des doods weg te voeren, toen tengevolge daarvan Zijne discipelen allen te zamen wegvluchtten, toen was dit voorspel een begin van de verstrooiing en verwoesting der gehele kudde van het volk Israëls, welke zich aan haren Herder ergerde; de Heere had ook op deze plaats gewezen, en die met vrije aanhaling genoemd als de profetie, die toen werd vervuld, dat ook zij allen aan Hem zouden worden geërgerd. Spoedig na des Heeren dood werd de vroegere eenheid in Israël verdeeld tot een menigte van partijen, en ieder ging langs zijn eigen weg in het verderf. Twee derde delen der kudde werden uitgeroeid, toen in den Joodsen oorlog onder Titus alleen bij de belegering van Jeruzalem 1. 100. 000 omkwamen, en spoedig daarop bij de onderdrukking van Bar-Cochba alleen in Palestina ongeveer 600. 000 Joden hunnen dood vonden, en geheel Judea tot ene woesternij werd; de uitroeiing van het twee derde deel werd in de volgende eeuwen voortgezet in de vervolgingen der Joden met vuur en zwaard, en zal eerst dan ophouden, als geheel Israël zich zal bekeren. Maar ook het tweede gedeelte der profetie begon dadelijk na den dood van Jezus. Zoals Hij Zijnen discipelen had voorzegd, dat Hij na Zijne opstanding weer als hun trouwe Herder voor hen zou heengaan naar Galilea, zo geschiedde het. Toen keerde de Heere eerst Zijne hand tot de kleinen onder de verstrooide kudde, gelijk Hij door het woord van Petrus die 3. 000 bekeerde. Sedert zijn er wel meer enkele, tot welke de Heere Zijne ontfermende hand keert, om ze tot hunnen Herder terug te voeren. Maar het derde deel, dat in het land der eeuwige rust over zal blijven, zal vol worden, wanneer de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. In dien tijd zal de Heere alle kleinen in de kudde van het volk Israël, d. i. allen, die waarachtige begeerte naar verlossing hebben, door grote rampen heen tot volle bekering en heiliging leiden. Zo is dus in de verzen 7-9 in een kort overzicht de aard en wijze aangegeven, waarop het onder Israël tot de noodzakelijke scheiding en reiniging van alle goddeloze elementen zal komen. Meer nauwkeurig wordt dit door het volgende hoofdstuk uitgewerkt.