Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/revelation-7.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 7Revelation 7:1
VERTROOSTING VAN DE KERK IN HAAR TREURIGE TOESTAND
V. Revelation 7:1-Revelation 7:17. De opening van het zevende zegel volgt hier niet dadelijk; eerst treedt een episode of tussen-handeling in. Het zijn twee voorvallen, die de ziener gegeven worden, waardoor hij ook moet worden voorbereid tot het ontvangen van de volgende gezichten. De eerste (Revelation 7:1-Revelation 7:8) heeft betrekking op het verbondsvolk van het Oude Testament, dat ondanks zijn verwerping in het oordeel van de voorafgegane zes zegels toch niet voor altijd voor het rijk van God verloren is, maar daaraan nog eens een getal van burgers stelt, dat overeenkomt met de grond van zijn volksbestaan, de door alle volgende oordelen van de laatste tijd gered en bewaard worden. De tweede (Revelation 7:9-Revelation 7:17) ziet op de uit de heidenwereld verzamelde Christenen, die ook van hun zijde voor de zaligheid in de hemel een ontelbare menigte van overwinnaars stelt, overeenstemmend met het ontelbare van de hen vertegenwoordigende volken en waaraan de volgende ellenden geen gevaar meer voor verloren gaan aanbrengen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 7Revelation 7:1
VERTROOSTING VAN DE KERK IN HAAR TREURIGE TOESTAND
V. Revelation 7:1-Revelation 7:17. De opening van het zevende zegel volgt hier niet dadelijk; eerst treedt een episode of tussen-handeling in. Het zijn twee voorvallen, die de ziener gegeven worden, waardoor hij ook moet worden voorbereid tot het ontvangen van de volgende gezichten. De eerste (Revelation 7:1-Revelation 7:8) heeft betrekking op het verbondsvolk van het Oude Testament, dat ondanks zijn verwerping in het oordeel van de voorafgegane zes zegels toch niet voor altijd voor het rijk van God verloren is, maar daaraan nog eens een getal van burgers stelt, dat overeenkomt met de grond van zijn volksbestaan, de door alle volgende oordelen van de laatste tijd gered en bewaard worden. De tweede (Revelation 7:9-Revelation 7:17) ziet op de uit de heidenwereld verzamelde Christenen, die ook van hun zijde voor de zaligheid in de hemel een ontelbare menigte van overwinnaars stelt, overeenstemmend met het ontelbare van de hen vertegenwoordigende volken en waaraan de volgende ellenden geen gevaar meer voor verloren gaan aanbrengen.
Vers 1
1. En hierna, na het gericht van Revelation 6:1, dat het laatste gericht over Jeruzalem verkondigt, zag ik vier engelen staan op de vier hoeken van de aarde, dus in het Noorden, Oosten, Zuiden en Westen, houdende de vier winden, die uit de verschillende hemelstreken komen, de winden van de aarde, waarover zij waren gesteld, om die op Gods wenk los te laten of terug te houden in bewaring, opdat, zolang het bevel tot loslating niet was gegeven, geen wind van de plagen Re 7:17 zou waaien ter beschadiging op de aarde, noch op de zee, noch tegen enige boom.Vers 1
1. En hierna, na het gericht van Revelation 6:1, dat het laatste gericht over Jeruzalem verkondigt, zag ik vier engelen staan op de vier hoeken van de aarde, dus in het Noorden, Oosten, Zuiden en Westen, houdende de vier winden, die uit de verschillende hemelstreken komen, de winden van de aarde, waarover zij waren gesteld, om die op Gods wenk los te laten of terug te houden in bewaring, opdat, zolang het bevel tot loslating niet was gegeven, geen wind van de plagen Re 7:17 zou waaien ter beschadiging op de aarde, noch op de zee, noch tegen enige boom.Vers 2
2. En ik zag een andere engel, wel te onderscheiden van de vier in het vorige vers ("Re 10:1, niet eveneens daar reeds staan, maar in het verdere verloop van het gezicht opkomen van de opgang van de zon, om daardoor zich als bode van God te vertonen die voor hen, tot wier dienst hij uitgezonden was, heil en bewaring moest aanbrengen onder de dreigende stormen (Malachi 3:1). Het was een engel, hebbende het zegel van de levenden van God met de naam van God de Vader (Revelation 14:1) in zijn rechterhand (Revelation 1:16). En hij riep met een grote stem, om nog op het laatste beslissende ogenblik in te grijpen in de loop van de dingen, die komen zouden, tot de vier engelen, die macht gegeven was door het loslaten van de vier winden, om de aarde en de zee te beschadigen.Vers 2
2. En ik zag een andere engel, wel te onderscheiden van de vier in het vorige vers ("Re 10:1, niet eveneens daar reeds staan, maar in het verdere verloop van het gezicht opkomen van de opgang van de zon, om daardoor zich als bode van God te vertonen die voor hen, tot wier dienst hij uitgezonden was, heil en bewaring moest aanbrengen onder de dreigende stormen (Malachi 3:1). Het was een engel, hebbende het zegel van de levenden van God met de naam van God de Vader (Revelation 14:1) in zijn rechterhand (Revelation 1:16). En hij riep met een grote stem, om nog op het laatste beslissende ogenblik in te grijpen in de loop van de dingen, die komen zouden, tot de vier engelen, die macht gegeven was door het loslaten van de vier winden, om de aarde en de zee te beschadigen.Vers 3
3. Zeggende: a) "Beschadig de aarde niet, noch de zee, noch de bomen door dadelijke loslating van de winden, zoals u voorneemt, maar wacht daarmee nog een korte tijd, totdat wij eerst de dienstknechten van onze God, van wie daardoor hun blijven in de gemeenschap met God ondanks het lijden, dat komt, zal worden gewaarborgd, verzegeld zullen hebben aan hun voorhoofden als het edelste en zichtbaarste deel van hun lichaam.Vers 3
3. Zeggende: a) "Beschadig de aarde niet, noch de zee, noch de bomen door dadelijke loslating van de winden, zoals u voorneemt, maar wacht daarmee nog een korte tijd, totdat wij eerst de dienstknechten van onze God, van wie daardoor hun blijven in de gemeenschap met God ondanks het lijden, dat komt, zal worden gewaarborgd, verzegeld zullen hebben aan hun voorhoofden als het edelste en zichtbaarste deel van hun lichaam.Vers 4
4. En ik Johannes, hoorde het getal van degenen, die hierop door de engel bij het wachten van de vier anderen verzegeld waren. a) Honderd vier en veertig duizend, dus was de uitkomst, die na het eindigen van die handeling verkregen was, zoals de engel zelf mij mededeelde, waren verzegeld uit alle geslachten van de kinderen van Israël.Vers 4
4. En ik Johannes, hoorde het getal van degenen, die hierop door de engel bij het wachten van de vier anderen verzegeld waren. a) Honderd vier en veertig duizend, dus was de uitkomst, die na het eindigen van die handeling verkregen was, zoals de engel zelf mij mededeelde, waren verzegeld uit alle geslachten van de kinderen van Israël.Vers 5
5. Uit het geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Ruben waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Gad waren twaalf duizend verzegeld; 6. Uit het geslacht van Aser waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Nafthali waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Manasse waren twaalf duizend verzegeld;Vers 5
5. Uit het geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Ruben waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Gad waren twaalf duizend verzegeld; 6. Uit het geslacht van Aser waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Nafthali waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Manasse waren twaalf duizend verzegeld;Vers 7
7. Uit het geslacht van Simeon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Levi waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Issaschar waren twaalf duizend verzegeld;Vers 7
7. Uit het geslacht van Simeon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Levi waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Issaschar waren twaalf duizend verzegeld;Vers 8
8. Uit het geslacht van Zebulon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Jozef waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Benjamin waren twaalf duizend verzegeld.Dit gericht staat duidelijk in betrekking tot dat in Ezekiel 9:1 Hetgeen daar voorafgaat, zowel als het volgende, handelt over het verbranden van Jeruzalem en het aftrekken van de heerlijkheid van de Heere uit het heiligdom. Daarom kan hier ook alleen dit verband bestaan en daarom het voorgaande hoofdstuk alleen van Jeruzalems verwoesting en Israël's verstoting worden verstaan. In Ezekiel 9:8 ligt de profeet bij hetgeen hij van het oordeel van God over Zijn volk opmerkt, de vraag op het hart: "Ach, Heere Heere! zult U al het overblijfsel van Israël verderven met uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem? " en tot zijn geruststelling geeft onmiddellijk daarop (Revelation 7:11) de man, die het lijnwaad aan had en het schrijfgereedschap aan zijn zijde, de Heere bericht: "Ik heb gedaan, zoals U mij bevolen had, en met een teken aan het voorhoofd getekend de lieden, die daar zuchten en jammeren over alle gruwelen, die te Jeruzalem plaats hebben. " Zo ontvangt ook hier Johannes op de vraag, die hem bij de openbaring van het oordeel over Jeruzalem niet minder dan vroeger de apostel Paulus bij het zien op Israël's ongeloof (Romans 11:1) op het hart moest liggen: "Heeft God dan Zijn volk verstoten? " een troostvol antwoord, omdat hij de overgeblevenen naar de verkiezing van de genade, waarmee Paulus zich daar (Revelation 7:5) vertroost, zelfs naar het getal te weten krijgt. Het getal is nu zeker niet arithmetisch, maar theologisch op te vatten, d. i. : het wil niet te kennen geven, dat er juist z velen, geen meer en geen minder waren; het getal van de Verbondsgemeente is hierbij vastgehouden als een in zich afgesloten geheel ("Genesis 35:26", 12 maal 12 maal 1000). Het is echter toch een betrekkelijk aanzienlijk getal, waarin elk van de twaalf stammen in duizendvoudige volheid twaalfmaal is vertegenwoordigd, zodat aan het geheel volkomen het karakter van een heilig, algemeen volk van God ook zonder bijvoeging uit de heidenwereld toekomt (vgl. Revelation 21:16, Revelation 21:17). Het getal van deze uitverkorenen vinden wij weer in Revelation 14:1, Wij moeten dus over de oordelen, in Revelation 7:1 aangewezen, de hele tijd van de ontwikkeling van de dingen, die tot die tijd zijn voorzegd, in het oog houden. Dat Johannes reeds nu het getal verneemt op een wijze, waaruit hij kan opmaken, hoe dat volk, dat hij als zijn broeders, als zijn bloedverwanten naar het vlees liefheeft, in al zijn stammen of geslachten op gelijkmatige wijze vertegenwoordigd en Gods bondstrouw er volkomen aan betoond is (in een zo volkomen quadraat getal, zegt Bossuet, wordt de eeuwige onveranderlijkheid van de waarheid van God en van Zijn beloften uitgesproken), dat moet hem, nadat hij Israël's val in zijn hele diepte en betekenis voor ogen gezien heeft, versterken, om de verdere ontwikkeling gerust tegen te gaan. Beschouwen wij nu de 12 geslachten van Israël volgens de aanwijzing en de volgorde, zoals zij hier zijn voorgesteld, dan merken wij op: dat 1) de stam Dan niet mee wordt opgeteld en daarentegen Levi wordt genaamd, die anders ontbreekt, als van het gebied van de stammen sprake is; 2) dat van de beide stammen, die voor Jozef gekomen zijn, Efraïm en Manasse, alleen de laatste behouden en in plaats van de eersten weer Jozef zelf genomen is; 3) dat Juda de rij opent, alle verdere rangorde volgens het Oude Testament als opgeheven voorkomt en nu steeds telkens twee tot een paar verbonden zijn. Gezichtspunten van de geschiedenis van de verlossing zijn hierbij beslissend geweest. Juda als de stam, waaraan de belofte van de Messias in het bijzonder gegeven was en waaruit dan ook werkelijk Christus is voortgekomen, staat met recht vooraan. Levi is zo midden tussen de overige stammen geplaatst, dat men ziet, dat de Levitische ceremoniën afgeschaft zijn; nu zijn allen van priesterlijk karakter en hebben niet meer de toegang tot God, de een door de anderen, maar de een met de ander. Dan en Efraïm zijn uitzekert uit het boek des levens. De eerste zette op tot afval van God. (1 Chronicles 8:12 en "Ho 10:9. De tweede keerde op een beslissend ogenblik de Heere en de ware roeping van Israël de rug toe (Psalms 78:9). De naam van Jozef is daarentegen om de voorafbeeldende betekenis van de man ("Genesis 37:2" en "Genesis 45:8 kennelijk te maken, weer hersteld.
Zoveel moest volgens onze plaats bij elke uitlegger vaststaan, dat de 144. 000 verzegelden zijn voorgesteld als leden van het volk van de 12 stammen en als tot Israël behorend beschouwd moeten worden. Zo ergens, dan is hier de klank van de woorden zo duidelijk beslissend, dat men alle verdere bewijsvoering overbodig kan achten. En werkelijk is onder alle volken er niet n, dat als volk door het gericht heen gered wordt, maar slechts enkelen uit de volken zullen het zijn. Uit Israël is het echter een welgetelde schare en het is vast bepaald, hoeveel bewaard worden. Wij herinneren ons hier de voorspelling van Daniël (Revelation 12:1), waar van een benauwdheid wordt gesproken, zoals die niet geweest is sinds er een volk is; er wordt bijgevoegd: "op die tijd zal Uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt, geschreven te zijn in het Boek. " Wat daar de optekening in het Boek is, dat is op onze plaats de verzegeling; beide keren is het het volk Israël, waaraan een redding beloofd is.
De hier voorgestelde verzegeling is bij gelegenheid van het ontstaan van de tot dusver ingedrongen hoofddwalingen heerlijk vervuld en zal zich ook bij de valse godsdienst, die later ingevoerd zal worden en waarvoor de verzegeling in onze dagen geschiedt, vervullen. In de tijden van het Arianisme was een groot deel van de Kerk in het Oosten rechtgelovig en ook geheel het Westen; en ten slotte, toen de Ariaanse Oost- en Westgothen in Italië, Zuidelijk Frankrijk en Spanje gevestigd waren, waren toch nog de Franken onder Clovis, als volk en vele volken in Zuidelijk Europa rechtgelovig. In weerwil van de Islam hielden velen in het Oost Romeinse rijk zich aan de waarheid en de Moslimwereld kon Europa niet met haar dwaalleer bederven. Ook onder het Pausdom waren er volken en enkele personen gedurende de Middeleeuwen, die, ofschoon ook in zekere mate aan het bijgeloof van Rome overgegeven, toch over het algemeen de leer zuiver bewaarden. Huss stierf te midden van de Romeinse duisternis de marteldood in 1415. De Hervormers plaatsten het Evangelielicht in al zijn helderheid weer voor de ogen van de hele wereld op de kandelaar en het bestraalt sinds drie en een halve eeuw ieder, die zien wil, ofschoon Rome nog altijd aan zijn dwalingen vasthoudt. En ook in de toekomst zal God lieden bewaren en Zijn 7. 000 afzonderen, die hun knieën niet voor de toekomstige Bal zullen buigen (Romans 11:2-Romans 11:5). God kan Zijn oprechte kinderen tot de zaligheid bewaren en zal ze eenmaal, te midden van alle bezwaar, aan Zijn almachtige hand tot de zaligheid leiden.
Terwijl de gemeente van de Heere zuchtte onder de vervolgingen, waaraan zij van de kant van de ongelovige wereldheerschappij was blootgesteld, kondigde haar Johannes in de zeven zegels de grote strafgerichten aan, waardoor God wraak zou nemen over het vergoten bloed van Zijn dienaren, en de trotse overmoed van de goddelozen verbreken. Vooral wanneer onder het zesde zegel de luister van de vorsten taant, alle kerkelijke en burgerlijke inrichtingen in de landen vaneen gescheurd worden en een algemene verwarring ten troon stijgt, schijnt het ook voor de uitverkorenen onmogelijk om aan de ellenden te ontkomen, die het gevolg van de opgenoemde straffen zijn. Tegen dit bekommerend vooruitzicht is het tussentafereel gericht, in Revelation 7:1 opgetekend, waarin de Heere Zijn vrienden een tweeledige troost aanbiedt. Ten eerste, dat Hij Zijn beschermende hand over hen zal uitstrekken, wanneer de oorlog en al zijn verschrikkingen de hele wereld beroeren zullen (Revelation 7:1-Revelation 7:8). Ten tweede, dat Hij hen na korte beproeving van deze tijd in Zijn hemelse heerlijkheid opnemen zal (Revelation 7:9-Revelation 7:17). Zoals God eenmaal Lot redde uit de verwoesting van Sodom en Gomorra; zoals Hij eenmaal Egypte sloeg en Gosen spaarde, waar Israël zich ophield; zoals Hij aan Zerubbabel de troostbelofte gaf van hem te zullen maken als een zegelring te midden van de toenmalige wereldberoeringen; zoals Hij eens het volk van Juda gedurende de vernietiging van het Perzische rijk en de kleinere staten in zijn nabijheid beschermde en door Zacharia de troost gaf: "Ik zal Mij rondom mijn huis legeren vanwege het heirleger, vanwege de doorgaanden en vanwege de wederkerenden, opdat de drijver niet meer door hen doorgaat; want nu heb Ik het met Mijn ogen aangezien; " evenzo wil Hij ook onder de vreselijke plagen van de zegel Zijn beveiligende rechterhand over de gelovigen uitstrekken volgens Zijn beloften. Omdat al deze strafgerichten, bijzonder ook de grote beroeringen in de landen niet toevallig zijn, maar door God worden bestuurd, opdat Zijn liefde voor de gelovigen zorgt en Zijn rijk uit de laagte opgeheven wordt, kunnen die voor Zijn volk niet verderfelijk zijn; dat volk kan rustig en getroost de verwoestingen op aarde aanschouwen, omdat deze niets anders zijn dan de barensweeën van een betere wereld. Daarom kan het geen bevreemding wekken, dat in het eerste gedeelte van dit Hoofdstuk de aarde nog niet voorkomt als getroffen door de strafgerichten; want in dat tafereel wordt juist niet zozeer melding gemaakt van de plagen over en de ondergang van de wereld, als wel veel meer van de bewaring van de gelovigen. Beiden zijn van elkaar onderscheiden en het ene staat nevens het andere. In Revelation 7:9 worden zij genoemd "een grote schare, die niemand tellen kan" en deze ontelbare menigte kon niet beter aangeduid worden, dan door het getal 144. 000. Het twaalftal behoort eigenaardig tot de Kerk, volgens het getal van de twaalf hoofden van de Israëlitische stammen in het Oude en twaalf apostelen in het Nieuwe Verbond. Uit deze beide in twaalf delen verdeelde bronnen is de "grote schare" van de gelovigen voortgekomen en tot een onafzienbaar grote stroom aangewassen. Als men het getal 12 met zichzelf vermenigvuldigt en de dan ontstane enkelen tot duizenden maakt, krijgt men het getal 144. 000. Deze honderd vier en veertig duizend gelovigen, wier bewaring gedurende de plagen op aarde zo-even geschilderd is, komen in Revelation 7:9 voor als de ontslapenen, die zich in de hemelse heerlijkheid bevinden. Alle ware leden van de Kerk, die geleefd hebben sinds de tijd van de Apostelen, die nog leven en die leven zullen in de toekomst, tot op de jongste dag, die allen hebben de dubbele belofte, dat God de Heere hen in tijdelijke oordelen tegen alle schade beveiligt en dat zij ingaan in de rust, die er overblijft voor het volk van God voor de troon van het Lam. Hun getal is als de dauwdruppels in het morgenrood, ontelbaar groot. De derde trap van hun heil is, dat zij, na de jongste dag, burgers zijn van het nieuwe Jeruzalem op de verheerlijkte aarde. Wanneer de verzegelden gezegd worden te zijn "uit alle geslachten van de kinderen van Israël", heeft men niet te denken aan het Israël van het Oude Verbond, maar aan het hele volk van God, zowel in dat als in het Nieuwe Verbond. Reeds in het eerste verkondigt de Heere, dat Hij de bozen uitroeit uit Israël, Zijn volk, ofschoon zij naar het lichaam afstammelingen zijn van Abraham (zoals hier ten teken daarvan de stam Dan ontbreekt), terwijl de gelovig geworden Heidenen deel verkrijgen aan het burgerrecht. Zo spreekt de Heere: "Maar het zal geschieden, dat u het zult doen vallen in erfenis voor jullie en voor de vreemdelingen, die in het midden van u verkeren, die kinderen in het midden van u gewonnen zullen hebben: en zij zullen voor jullie zijn als een inboorling onder de kinderen van Israël; zij zullen met jullie in erfenis vallen, in het midden van de stammen van Israël. Ook zal het geschieden, in de stam, waarbij de vreemdeling verkeert, aldaar zult u (hem) zijn erfenis geven, spreekt de Heere Heere". Opgeheven is zo het onderscheid van de volken, dat ten dage van het Oude Verbond nog hier bestond en hier wordt alleen gesproken over het geestelijk Israël, het ware volk van God, de Christelijke gemeente, die een levende voortzetting is van de gemeente van de heiligen onder het Oude Verbond; want die allen, zowel de gelovigen uit de Joden als die uit de Heidenen, hebben onder de oordelen behoefte aan troost en bescherming. De Heere Jezus noemt zelf Zijn Kerk met de naam van "Israël". En wanneer zo in de volgende verzen de afzonderlijke stammen van Jakob's zonen worden opgenoemd, heeft men daaraan de geestelijke betekenis te hechten van de ne heilige, algemene Kerk van de gelovigen en niet die van de eigenlijke stammen, waaronder de geslachtsrekening aanvankelijk reeds ten tijde van de Babylonische ballingschap en geheel sinds de verwoesting van Jeruzalem heeft opgehouden.
Sommigen nemen dit voor goede engelen, die ook somwijlen tot uitvoering van Gods oordelen in de wereld worden gebruikt en verstaan door deze vier engelen, die macht hadden om de aarde en de zee met onstuimige winden en stormen te beschadigen, of die op te houden, zodanige instrumenten, die God door een rechtvaardig oordeel in alle delen van de aarde heeft gebruikt om de Arabieren, Agarenen, Moren, Saracenen en andere wrede volken in het Oosten en Zuiden en de Gothen, Vandalen, Longobarden, Hun en andere huns gelijken in het Westen en Noorden op te wekken, om het hele Roomse rijk te overlopen en te verstoten, zoals zulke zwarigheden onder de gelijkenissen van winden en stormen vaak worden verstaan (Jeremiah 49:36; Jeremiah 51:1 welke verstoringen aan het Roomse rijk v r de opstand van de antichrist zijn geschied, zoals door Paulus betuigd wordt te zullen geschieden (2 Thessalonicenzen. 2:7). Daarop is gevolgd dat God om de Christengemeente in het midden van deze verwoesting in wezen te houden, deze uittekeningen van de verzegelden uit alle natiën door deze andere engel heeft laten doen, zoals dergelijke aantekeningen ten tijde van de verwoestingen van het Israëlitische land door de Babyloniërs en ASSYRIËRS op Gods last door de engel zijn gedaan (Ezekiel 9:4), omdat deze profetie hier werkelijk op ziet. Anderen verstaan door deze vier engelen zoveel kwade geesten, die als instrumenten van de satan in het oprichten van het antichristendom daartoe voornamelijk in alle gewesten hebben gearbeid, opdat de werkingen van Gods Geest, die ook wordt vergeleken met de wind (John 3:8 Acts 2:2), mocht worden gestuit en verhinderd. De getrouwe en rechtzinnige leraars alom gedempt en tot stilzwijgen gebracht, tot verdorringen en verdervingen van de rechtzinnige godsdienst, omdat een kracht van de dwaling, van de tekenen, van de leugens onder haar is gezonden, zoals Paulus 2 Thessalonians 2:7 enz. getuigt. Daarop heeft God nochtans deze uittekeningen van Zijn uitverkorenen uit alle geslachten willen doen, om Zijn gemeente zelf in het midden van allen dezen nog altijd te behouden, zoals Hij gedaan heeft in Israël, als Hij die zevenduizend heeft behouden, die hun knieën voor Bal niet hadden gebogen (1 Kings 19:18 Romans 14:4, Romans 14:5).
Na dezen zag ik nadat de vervolgingen van de Kerk onder de Heidense keizers, door de opening van de zegels geopenbaard waren. De Kerk zou na die tijd geen vrede hebben, daar kwam wel een half uur stilzwijgen, ten tijde van Constantijn de Grote, maar die kort rust van uitwendige vervolgingen gaf oorzaak tot het broeden van allerlei ketterijen als van de Donatisten, Arianen, Photinianen, Apollinaristen, Pelagianen. Semi-Pelagianen, Nestorianen en Entychianen, waaruit ten slotte de paus is voortgekomen, die zich als een God in de tempel van God gezet heeft, alles onder zijn macht heeft gekregen, zelfs de koningen de voet op de nek zette, alles met ketterijen en afgoderijen vervulde en zich dronken gedronken heeft van het bloed van de heiligen. Deze oordelen zouden de Kerk meer schade toebrengen dan de Heidense vervolgingen, daarom bereidt en versterkt de Heere Jezus Zijn kerk daartegen in dit kapittel. Men stelt doorgaans vier gewesten als: Oost, West, Zuid en Noord, daarnaar worden de vier hoofdwinden genaamd en al de winden tot vier en zestig toe, krijgen van die hun benamingen. Soms betekenen winden lichamelijke plagen (Psalms 11:6), soms ketterijen en dwalingen in de leer (Jude 1:1:12). Waterloze wolken, die door de winden omgevoerd worden (Ephesians 4:14). En omgevoerd worden met alle wind van de leer door de bedriegerijen van de mensen, door arglistigheid, om listig tot dwaling te brengen. Dus wordt het hier genomen, want de antichrist zou met verleidende geesten en leringen van de duivelen komen, door geveinsdheid van de leugensprekers (1 Timothy 4:1, 1 Timothy 4:2). Op de vier gewesten stonden vier engelen, gedienstige geesten, die tot nut van de uitverkorenen en tot straf van de goddelozen uitgezonden werden; want deze weerhielden de ketterijen totdat de dienstknechten van God bewaard waren (Revelation 7:3). Deze hielden "kratountas" met geweld vasthoudende, bedwingende, weerhoudende, de duivelen en de ketterse mensen tomende, de echte oorzaken van ketterijen, dat zij hun dwalingen niet konden voortzetten; begonnen zij het hier of daar, dan op deze, dan op die wijze, de engelen waren er meteen bij en verbraken hun aanslagen. Opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enige boom. De aarde ligt open voor de winden, de stormen maken de zee onstuimig en de hoge bomen, die hun kruin in de lucht opsteken, zijn het meest aan de stormwinden onderworpen; zo hebben de ketterijen de meesten vat op de aardsgezinde mensen, wier deel is in dit leven en op de ongestadige mensen, die niet bevestigd zijn in de waarheid, maar kinderen zijn in het verstand, onvast en van een verdorven verstand; als ook op de hoogmoedige mensen, op hun gaven en aanzien, dat zij in de Kerk hebben, omdat zij toch zijn als bomen in het afgaan van de herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven en ontworteld; deze, zo ras er wat nieuws ter baan komt, zijn gereed het meteen te omhelzen en hun hart is bekwaam om zelf ketterijen op te geven, waardoor zij meer eer en roem in de wereld zoeken. De wijze van bewaring is door verzegeling; hier wordt de persoon vertoond, de persoon, die de verzegeling doet, de tijd, wanneer de verzegeling geschiedde en de personen, die verzegeld worden. De persoon, die de verzegeling doet, wordt beschreven Revelation 7:2. En ik zag een andere engel opkomen van de opgang van de zon, hebbende het zegel van de levenden van God. Het is een visioen of gezicht, waarin men bijzonder acht moet geven op het oogmerk; sommige omstandigheden dienen om de zaak duidelijker te vertonen, het oogmerk hier is de nauwe zorg te openbaren, die de Heere over Zijn uitverkorenen zou dragen, opdat zij met de aanstaande dwalingen niet ver weggesleept zou worden; dit wordt door een andere engel dan de vier overige getoond in natuur, in persoon en last: de Heere Jezus is zelf de Engel van Gods aangezicht, de Engel van het Verbond. Hij kwam van het Oosten, waar de zon opgaat om het aardrijk te verlichten, te verwarmen en te verkwikken; zo was Zijn werk van verzegeling tot verlichting, troost en verkwikking van de uitverkorenen; Hij had het zegel van God, die van eeuwigheid leeft en almachtig en getrouw is en blijft. De tijd dat de storm zou komen, was nabij, daar was haast en de zaak, die geschieden zou, was van groot gewicht; daarom riep de Engel met een grote stem, in als machthebbende gebood Hij de vier engelen de storm te weerhouden, totdat Hij Zijn werk gedaan zou hebben; dat was de dienstknechten van God, de uitverkorenen, de gelovigen te tekenen met een zegel of teken, zoals de huizen van de kinderen van Israël getekend werden, waardoor de slaande engel hun huizen voorbijging. Hij zou ze verzegelen aan hun voorhoofden; de herders tekenen hun schapen, de soldaten dragen het teken van hun koning, men placht de slaven ook te tekenen en in vele landen, bijzonder in Afrika, is het nog gebruikelijk de nieuwgeboren kinderen te tekenen; zo zouden de ware gelovigen ook een zichtbaar teken hebben, dat zij tot de antichrist niet behoorden, zij zouden de ware leer vasthouden en die belijden en openbaar tonen dat zij tot de antichrist niet behoorden, dat zij vrij waren van zijn bijgeloof en afgoderijen; maar dat zij de Heere in waarheid dienden. Wel een groot getal in zulke tijden, in zichzelf aangemerkt, maar klein in vergelijking van die, die door de wind van de dwalingen weggevoerd werden; hier wordt een zeker getal genoemd, wegens de nauwe kennis van God van hen, die de Zijnen zijn, waarvan niet n verloren kan gaan; daar waren 144. 000 niet n min of meer, zij waren uit de geslachten van de kinderen van Israël; de stammen van Israël maakten de Kerk van God uit, daarom wordt de Kerk van God van het Oude Testament vaker Israël genoemd en als hier van geslacht gesproken wordt, dan moet men het op de hele Kerk overbrengen, uit allerlei natiën, talen en volkeren bestaande. Om nog nader de nauwe kennis en bewaring van God van de Zijnen te tonen, zo worden de stammen opgeteld en uit iedere stam wordt een juist getal aangetekend. Uit het geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld, uit het geslacht van Ruben enz. twaalf maal twaalf duizend, 144. 000. Dan wordt uitgelaten, die stam zijnde, waarin Jerobeam de zoon van Nebat, de gouden kalveren oprichtte, die daar ook tot hun verwoesting bleven en Simson, die anders uitgelaten wordt, omdat hij geen aan elkaar palend erfland had, wordt hier gemeld en Efraïms naam wordt met de naam van Jozef bedekt, als zijnde het hoofd van de afvalligen; de andere stammen worden niet in orde, maar door elkaar verhaald, om te tonen dat er in het Nieuwe Testament geen onderscheid is van natie, volk en geslacht, maar alleen op ware godzaligheid gezien wordt. Zij verblijden zich over de grote weldaad van God, dat zij van onder de antichrist verlost, in het licht en tot de waarheid waren gekomen. Zij waren met al hun hart genegen om God de eer daarvan te geven. Zij wilden de genade, die zij ontvangen hadden, niet verbergen maar openbare belijdenis daarvan doen en wensten dat de hele wereld het hoorde, daarom riepen zij met een grote stem en verklaarden dat al hun zaligheid in God, uit God en door God was en daarom ook tot Hem terugkeren moest, dat het alles was door de trouwe Borg Jezus Christus, de Koning van Zijn Kerk.
Een merkwaardig bijvoegsel wordt hier beschreven van dat oordeel, dat in het voorgaande zinnebeeld was getekend, de bewaring van de uitverkorenen, die het zuivere geloof in Christus Jezus belijden, uit die hooggaande rampen, die de vijanden van de Kerk in de laatste tijd zouden treffen. Want hoewel er zeer grote en verschrikkelijke bewegingen in de wereld en door geheel Europa zouden zijn, die ook de uitverkoren gelovigen met recht vrees zouden aanjagen, verzekert nochtans de Heere door dit gezicht, dat Hij door Zijn voorzienigheid zou zorg dragen, dat zij daardoor geen schade zouden lijden, maar dat Hij Zijn Kerk, die snel over al haar vijanden zal zegepralen, gunstig zal bewaren. Van deze weldaad wordt nu eerst verklaard de veronderstelling, die is dat oordeel zelf, dat zo-even beschreven is, dat door vier engelen ten uitvoer moest worden gebracht, maar die ten enenmale stonden onder de macht van de Voorzienigheid van God; ten tweede wordt het gevolg, dat is de weldaad zelf, zinnebeeldig verklaard onder het vertoog van de verzegeling van de uitverkorenen uit de twaalf stammen van Israël. Het zinnebeeld van de vier winden is overgebracht uit de profetieën van het Oude Testament, waarop doorgaans in de Openbaring ezinspeeld wordt; want van deze wordt gewag gemaakt Daniel 7:2 en Jeremiah 49:36 ; en op die plaatsen geven de vier winden duidelijk te kennen of zware oordelen van God, of, die betekenis hier nabij komt, sterke bewegingen in de wereld, die door de goddelijke Voorzienigheid verwekt zouden worden, welke betekenis op deze plaats zeer wel past. Deze worden hier voorgesteld als zijnde in de macht van vier engelen, die doorgaans in het woord van God worden geleerd, dat zij zijn uitvoerders van de goddelijke raadsbesluiten en dienaars van Zijn Voorzienigheid, waardoor te kennen wordt gegeven, dat er geen grote bewegingen in de wereld verwekt worden, die niet afhangen van Gods raad en Voorzienigheid. De verzegeling betekent de krachtdadige werking van de Heilige Geest in de uitverkorenen van God, die de ware Kerk uitmaken in het midden van de verbasterde en bedorven Kerk, zodat zij het zuivere geloof in Christus en de oprechte betrachting van de godsdienst verkiezen en openlijk belijden en het tegen de verzoekingen van de Satan en vervolgingen van de vijanden van de waarheid volstandig aankleven. Deuteronomy 144:1. 000 moeten worden verstaan geestelijk van de belijders van de evangelische waarheid, die de ware Kerk tegenover de vals-christelijke zouden uitmaken. Hetgeen wij dan uit dit gedeelte van de profetie leren, is, dat God een grote ramp in deze wereld zou verwekken, die de Heilige Geest in een zinnebeeld levendig had afgemaaid. De hele Europese wereld zou in grote beweging zijn. De winden zouden van alle kanten uitbreken. Alle vorsten en koningen zouden uit oorzaak van de godsdienst onder de wapenen zijn. Alle inwoners van Europa zouden met vreze voor de grote rampen, die hen boven het hoofd hingen, bevangen worden. De uitkomst echter, hoezeer die ook aan allen grote bekommering zou aanjagen, zou voor de belijders van de Evangelische waarheid heilzaam zijn, maar voor de goddelozen verderfelijk. Want God zou door Zijn bijzondere zorg en door Zijn Voorzienigheid maken, dat zij uit deze ramp behouden zouden ontkomen, en dat zij het zaad zouden zijn van de Kerk, die na de verdrukking van deze dagen tot een beter staat hersteld zou worden.
Het bepaalde getal moet onbepaald worden verstaan, niet alsof er juist zo velen waren in het geheel, of in elk geslacht een gelijk getal, maar om aan te tonen, dat zij bijzonder dus door God bepaald en bij Hem bekend waren; dat, schoon het verval zeer groot en algemeen was, er nochtans een aanmerkelijk getal overgelaten zou worden, zoals die 7. 000 ten tijde van Elia, om aan te tonen, dat dit getal in vergelijking met de hele wereld, die het beest achterna volgen, zeer klein zou zijn (Isaiah 10:22). Dit getal wordt onder de twaalf geslachten verdeeld, om aan te tonen, dat de Heere hen niet maar in het gros of in het algemeen te samenstelt, maar dat de bijzondere personen, die dit geheel uitmaken, door Hem bepaald en verzegeld zijn door een tellend getal en door een geteld getal, alsmede om Gods soevereiniteit en welbehagen aan te tonen in het verkiezen van sommigen uit elk geslacht en in Zijn zorg voor hen, die Hij uitverkoren heeft, uit welk geslacht zij mochten zijn.
Is wellicht de stam van Dan hier niet genoemd, omdat volgens de aantekening bij Genesis 49:16-Genesis 49:18, niet onwaarschijnlijk, de verrader van de Heere, Judas Iskariot, uit die stam voortkwam?
Vers 8
8. Uit het geslacht van Zebulon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Jozef waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Benjamin waren twaalf duizend verzegeld.Dit gericht staat duidelijk in betrekking tot dat in Ezekiel 9:1 Hetgeen daar voorafgaat, zowel als het volgende, handelt over het verbranden van Jeruzalem en het aftrekken van de heerlijkheid van de Heere uit het heiligdom. Daarom kan hier ook alleen dit verband bestaan en daarom het voorgaande hoofdstuk alleen van Jeruzalems verwoesting en Israël's verstoting worden verstaan. In Ezekiel 9:8 ligt de profeet bij hetgeen hij van het oordeel van God over Zijn volk opmerkt, de vraag op het hart: "Ach, Heere Heere! zult U al het overblijfsel van Israël verderven met uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem? " en tot zijn geruststelling geeft onmiddellijk daarop (Revelation 7:11) de man, die het lijnwaad aan had en het schrijfgereedschap aan zijn zijde, de Heere bericht: "Ik heb gedaan, zoals U mij bevolen had, en met een teken aan het voorhoofd getekend de lieden, die daar zuchten en jammeren over alle gruwelen, die te Jeruzalem plaats hebben. " Zo ontvangt ook hier Johannes op de vraag, die hem bij de openbaring van het oordeel over Jeruzalem niet minder dan vroeger de apostel Paulus bij het zien op Israël's ongeloof (Romans 11:1) op het hart moest liggen: "Heeft God dan Zijn volk verstoten? " een troostvol antwoord, omdat hij de overgeblevenen naar de verkiezing van de genade, waarmee Paulus zich daar (Revelation 7:5) vertroost, zelfs naar het getal te weten krijgt. Het getal is nu zeker niet arithmetisch, maar theologisch op te vatten, d. i. : het wil niet te kennen geven, dat er juist z velen, geen meer en geen minder waren; het getal van de Verbondsgemeente is hierbij vastgehouden als een in zich afgesloten geheel ("Genesis 35:26", 12 maal 12 maal 1000). Het is echter toch een betrekkelijk aanzienlijk getal, waarin elk van de twaalf stammen in duizendvoudige volheid twaalfmaal is vertegenwoordigd, zodat aan het geheel volkomen het karakter van een heilig, algemeen volk van God ook zonder bijvoeging uit de heidenwereld toekomt (vgl. Revelation 21:16, Revelation 21:17). Het getal van deze uitverkorenen vinden wij weer in Revelation 14:1, Wij moeten dus over de oordelen, in Revelation 7:1 aangewezen, de hele tijd van de ontwikkeling van de dingen, die tot die tijd zijn voorzegd, in het oog houden. Dat Johannes reeds nu het getal verneemt op een wijze, waaruit hij kan opmaken, hoe dat volk, dat hij als zijn broeders, als zijn bloedverwanten naar het vlees liefheeft, in al zijn stammen of geslachten op gelijkmatige wijze vertegenwoordigd en Gods bondstrouw er volkomen aan betoond is (in een zo volkomen quadraat getal, zegt Bossuet, wordt de eeuwige onveranderlijkheid van de waarheid van God en van Zijn beloften uitgesproken), dat moet hem, nadat hij Israël's val in zijn hele diepte en betekenis voor ogen gezien heeft, versterken, om de verdere ontwikkeling gerust tegen te gaan. Beschouwen wij nu de 12 geslachten van Israël volgens de aanwijzing en de volgorde, zoals zij hier zijn voorgesteld, dan merken wij op: dat 1) de stam Dan niet mee wordt opgeteld en daarentegen Levi wordt genaamd, die anders ontbreekt, als van het gebied van de stammen sprake is; 2) dat van de beide stammen, die voor Jozef gekomen zijn, Efraïm en Manasse, alleen de laatste behouden en in plaats van de eersten weer Jozef zelf genomen is; 3) dat Juda de rij opent, alle verdere rangorde volgens het Oude Testament als opgeheven voorkomt en nu steeds telkens twee tot een paar verbonden zijn. Gezichtspunten van de geschiedenis van de verlossing zijn hierbij beslissend geweest. Juda als de stam, waaraan de belofte van de Messias in het bijzonder gegeven was en waaruit dan ook werkelijk Christus is voortgekomen, staat met recht vooraan. Levi is zo midden tussen de overige stammen geplaatst, dat men ziet, dat de Levitische ceremoniën afgeschaft zijn; nu zijn allen van priesterlijk karakter en hebben niet meer de toegang tot God, de een door de anderen, maar de een met de ander. Dan en Efraïm zijn uitzekert uit het boek des levens. De eerste zette op tot afval van God. (1 Chronicles 8:12 en "Ho 10:9. De tweede keerde op een beslissend ogenblik de Heere en de ware roeping van Israël de rug toe (Psalms 78:9). De naam van Jozef is daarentegen om de voorafbeeldende betekenis van de man ("Genesis 37:2" en "Genesis 45:8 kennelijk te maken, weer hersteld.
Zoveel moest volgens onze plaats bij elke uitlegger vaststaan, dat de 144. 000 verzegelden zijn voorgesteld als leden van het volk van de 12 stammen en als tot Israël behorend beschouwd moeten worden. Zo ergens, dan is hier de klank van de woorden zo duidelijk beslissend, dat men alle verdere bewijsvoering overbodig kan achten. En werkelijk is onder alle volken er niet n, dat als volk door het gericht heen gered wordt, maar slechts enkelen uit de volken zullen het zijn. Uit Israël is het echter een welgetelde schare en het is vast bepaald, hoeveel bewaard worden. Wij herinneren ons hier de voorspelling van Daniël (Revelation 12:1), waar van een benauwdheid wordt gesproken, zoals die niet geweest is sinds er een volk is; er wordt bijgevoegd: "op die tijd zal Uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt, geschreven te zijn in het Boek. " Wat daar de optekening in het Boek is, dat is op onze plaats de verzegeling; beide keren is het het volk Israël, waaraan een redding beloofd is.
De hier voorgestelde verzegeling is bij gelegenheid van het ontstaan van de tot dusver ingedrongen hoofddwalingen heerlijk vervuld en zal zich ook bij de valse godsdienst, die later ingevoerd zal worden en waarvoor de verzegeling in onze dagen geschiedt, vervullen. In de tijden van het Arianisme was een groot deel van de Kerk in het Oosten rechtgelovig en ook geheel het Westen; en ten slotte, toen de Ariaanse Oost- en Westgothen in Italië, Zuidelijk Frankrijk en Spanje gevestigd waren, waren toch nog de Franken onder Clovis, als volk en vele volken in Zuidelijk Europa rechtgelovig. In weerwil van de Islam hielden velen in het Oost Romeinse rijk zich aan de waarheid en de Moslimwereld kon Europa niet met haar dwaalleer bederven. Ook onder het Pausdom waren er volken en enkele personen gedurende de Middeleeuwen, die, ofschoon ook in zekere mate aan het bijgeloof van Rome overgegeven, toch over het algemeen de leer zuiver bewaarden. Huss stierf te midden van de Romeinse duisternis de marteldood in 1415. De Hervormers plaatsten het Evangelielicht in al zijn helderheid weer voor de ogen van de hele wereld op de kandelaar en het bestraalt sinds drie en een halve eeuw ieder, die zien wil, ofschoon Rome nog altijd aan zijn dwalingen vasthoudt. En ook in de toekomst zal God lieden bewaren en Zijn 7. 000 afzonderen, die hun knieën niet voor de toekomstige Bal zullen buigen (Romans 11:2-Romans 11:5). God kan Zijn oprechte kinderen tot de zaligheid bewaren en zal ze eenmaal, te midden van alle bezwaar, aan Zijn almachtige hand tot de zaligheid leiden.
Terwijl de gemeente van de Heere zuchtte onder de vervolgingen, waaraan zij van de kant van de ongelovige wereldheerschappij was blootgesteld, kondigde haar Johannes in de zeven zegels de grote strafgerichten aan, waardoor God wraak zou nemen over het vergoten bloed van Zijn dienaren, en de trotse overmoed van de goddelozen verbreken. Vooral wanneer onder het zesde zegel de luister van de vorsten taant, alle kerkelijke en burgerlijke inrichtingen in de landen vaneen gescheurd worden en een algemene verwarring ten troon stijgt, schijnt het ook voor de uitverkorenen onmogelijk om aan de ellenden te ontkomen, die het gevolg van de opgenoemde straffen zijn. Tegen dit bekommerend vooruitzicht is het tussentafereel gericht, in Revelation 7:1 opgetekend, waarin de Heere Zijn vrienden een tweeledige troost aanbiedt. Ten eerste, dat Hij Zijn beschermende hand over hen zal uitstrekken, wanneer de oorlog en al zijn verschrikkingen de hele wereld beroeren zullen (Revelation 7:1-Revelation 7:8). Ten tweede, dat Hij hen na korte beproeving van deze tijd in Zijn hemelse heerlijkheid opnemen zal (Revelation 7:9-Revelation 7:17). Zoals God eenmaal Lot redde uit de verwoesting van Sodom en Gomorra; zoals Hij eenmaal Egypte sloeg en Gosen spaarde, waar Israël zich ophield; zoals Hij aan Zerubbabel de troostbelofte gaf van hem te zullen maken als een zegelring te midden van de toenmalige wereldberoeringen; zoals Hij eens het volk van Juda gedurende de vernietiging van het Perzische rijk en de kleinere staten in zijn nabijheid beschermde en door Zacharia de troost gaf: "Ik zal Mij rondom mijn huis legeren vanwege het heirleger, vanwege de doorgaanden en vanwege de wederkerenden, opdat de drijver niet meer door hen doorgaat; want nu heb Ik het met Mijn ogen aangezien; " evenzo wil Hij ook onder de vreselijke plagen van de zegel Zijn beveiligende rechterhand over de gelovigen uitstrekken volgens Zijn beloften. Omdat al deze strafgerichten, bijzonder ook de grote beroeringen in de landen niet toevallig zijn, maar door God worden bestuurd, opdat Zijn liefde voor de gelovigen zorgt en Zijn rijk uit de laagte opgeheven wordt, kunnen die voor Zijn volk niet verderfelijk zijn; dat volk kan rustig en getroost de verwoestingen op aarde aanschouwen, omdat deze niets anders zijn dan de barensweeën van een betere wereld. Daarom kan het geen bevreemding wekken, dat in het eerste gedeelte van dit Hoofdstuk de aarde nog niet voorkomt als getroffen door de strafgerichten; want in dat tafereel wordt juist niet zozeer melding gemaakt van de plagen over en de ondergang van de wereld, als wel veel meer van de bewaring van de gelovigen. Beiden zijn van elkaar onderscheiden en het ene staat nevens het andere. In Revelation 7:9 worden zij genoemd "een grote schare, die niemand tellen kan" en deze ontelbare menigte kon niet beter aangeduid worden, dan door het getal 144. 000. Het twaalftal behoort eigenaardig tot de Kerk, volgens het getal van de twaalf hoofden van de Israëlitische stammen in het Oude en twaalf apostelen in het Nieuwe Verbond. Uit deze beide in twaalf delen verdeelde bronnen is de "grote schare" van de gelovigen voortgekomen en tot een onafzienbaar grote stroom aangewassen. Als men het getal 12 met zichzelf vermenigvuldigt en de dan ontstane enkelen tot duizenden maakt, krijgt men het getal 144. 000. Deze honderd vier en veertig duizend gelovigen, wier bewaring gedurende de plagen op aarde zo-even geschilderd is, komen in Revelation 7:9 voor als de ontslapenen, die zich in de hemelse heerlijkheid bevinden. Alle ware leden van de Kerk, die geleefd hebben sinds de tijd van de Apostelen, die nog leven en die leven zullen in de toekomst, tot op de jongste dag, die allen hebben de dubbele belofte, dat God de Heere hen in tijdelijke oordelen tegen alle schade beveiligt en dat zij ingaan in de rust, die er overblijft voor het volk van God voor de troon van het Lam. Hun getal is als de dauwdruppels in het morgenrood, ontelbaar groot. De derde trap van hun heil is, dat zij, na de jongste dag, burgers zijn van het nieuwe Jeruzalem op de verheerlijkte aarde. Wanneer de verzegelden gezegd worden te zijn "uit alle geslachten van de kinderen van Israël", heeft men niet te denken aan het Israël van het Oude Verbond, maar aan het hele volk van God, zowel in dat als in het Nieuwe Verbond. Reeds in het eerste verkondigt de Heere, dat Hij de bozen uitroeit uit Israël, Zijn volk, ofschoon zij naar het lichaam afstammelingen zijn van Abraham (zoals hier ten teken daarvan de stam Dan ontbreekt), terwijl de gelovig geworden Heidenen deel verkrijgen aan het burgerrecht. Zo spreekt de Heere: "Maar het zal geschieden, dat u het zult doen vallen in erfenis voor jullie en voor de vreemdelingen, die in het midden van u verkeren, die kinderen in het midden van u gewonnen zullen hebben: en zij zullen voor jullie zijn als een inboorling onder de kinderen van Israël; zij zullen met jullie in erfenis vallen, in het midden van de stammen van Israël. Ook zal het geschieden, in de stam, waarbij de vreemdeling verkeert, aldaar zult u (hem) zijn erfenis geven, spreekt de Heere Heere". Opgeheven is zo het onderscheid van de volken, dat ten dage van het Oude Verbond nog hier bestond en hier wordt alleen gesproken over het geestelijk Israël, het ware volk van God, de Christelijke gemeente, die een levende voortzetting is van de gemeente van de heiligen onder het Oude Verbond; want die allen, zowel de gelovigen uit de Joden als die uit de Heidenen, hebben onder de oordelen behoefte aan troost en bescherming. De Heere Jezus noemt zelf Zijn Kerk met de naam van "Israël". En wanneer zo in de volgende verzen de afzonderlijke stammen van Jakob's zonen worden opgenoemd, heeft men daaraan de geestelijke betekenis te hechten van de ne heilige, algemene Kerk van de gelovigen en niet die van de eigenlijke stammen, waaronder de geslachtsrekening aanvankelijk reeds ten tijde van de Babylonische ballingschap en geheel sinds de verwoesting van Jeruzalem heeft opgehouden.
Sommigen nemen dit voor goede engelen, die ook somwijlen tot uitvoering van Gods oordelen in de wereld worden gebruikt en verstaan door deze vier engelen, die macht hadden om de aarde en de zee met onstuimige winden en stormen te beschadigen, of die op te houden, zodanige instrumenten, die God door een rechtvaardig oordeel in alle delen van de aarde heeft gebruikt om de Arabieren, Agarenen, Moren, Saracenen en andere wrede volken in het Oosten en Zuiden en de Gothen, Vandalen, Longobarden, Hun en andere huns gelijken in het Westen en Noorden op te wekken, om het hele Roomse rijk te overlopen en te verstoten, zoals zulke zwarigheden onder de gelijkenissen van winden en stormen vaak worden verstaan (Jeremiah 49:36; Jeremiah 51:1 welke verstoringen aan het Roomse rijk v r de opstand van de antichrist zijn geschied, zoals door Paulus betuigd wordt te zullen geschieden (2 Thessalonicenzen. 2:7). Daarop is gevolgd dat God om de Christengemeente in het midden van deze verwoesting in wezen te houden, deze uittekeningen van de verzegelden uit alle natiën door deze andere engel heeft laten doen, zoals dergelijke aantekeningen ten tijde van de verwoestingen van het Israëlitische land door de Babyloniërs en ASSYRIËRS op Gods last door de engel zijn gedaan (Ezekiel 9:4), omdat deze profetie hier werkelijk op ziet. Anderen verstaan door deze vier engelen zoveel kwade geesten, die als instrumenten van de satan in het oprichten van het antichristendom daartoe voornamelijk in alle gewesten hebben gearbeid, opdat de werkingen van Gods Geest, die ook wordt vergeleken met de wind (John 3:8 Acts 2:2), mocht worden gestuit en verhinderd. De getrouwe en rechtzinnige leraars alom gedempt en tot stilzwijgen gebracht, tot verdorringen en verdervingen van de rechtzinnige godsdienst, omdat een kracht van de dwaling, van de tekenen, van de leugens onder haar is gezonden, zoals Paulus 2 Thessalonians 2:7 enz. getuigt. Daarop heeft God nochtans deze uittekeningen van Zijn uitverkorenen uit alle geslachten willen doen, om Zijn gemeente zelf in het midden van allen dezen nog altijd te behouden, zoals Hij gedaan heeft in Israël, als Hij die zevenduizend heeft behouden, die hun knieën voor Bal niet hadden gebogen (1 Kings 19:18 Romans 14:4, Romans 14:5).
Na dezen zag ik nadat de vervolgingen van de Kerk onder de Heidense keizers, door de opening van de zegels geopenbaard waren. De Kerk zou na die tijd geen vrede hebben, daar kwam wel een half uur stilzwijgen, ten tijde van Constantijn de Grote, maar die kort rust van uitwendige vervolgingen gaf oorzaak tot het broeden van allerlei ketterijen als van de Donatisten, Arianen, Photinianen, Apollinaristen, Pelagianen. Semi-Pelagianen, Nestorianen en Entychianen, waaruit ten slotte de paus is voortgekomen, die zich als een God in de tempel van God gezet heeft, alles onder zijn macht heeft gekregen, zelfs de koningen de voet op de nek zette, alles met ketterijen en afgoderijen vervulde en zich dronken gedronken heeft van het bloed van de heiligen. Deze oordelen zouden de Kerk meer schade toebrengen dan de Heidense vervolgingen, daarom bereidt en versterkt de Heere Jezus Zijn kerk daartegen in dit kapittel. Men stelt doorgaans vier gewesten als: Oost, West, Zuid en Noord, daarnaar worden de vier hoofdwinden genaamd en al de winden tot vier en zestig toe, krijgen van die hun benamingen. Soms betekenen winden lichamelijke plagen (Psalms 11:6), soms ketterijen en dwalingen in de leer (Jude 1:1:12). Waterloze wolken, die door de winden omgevoerd worden (Ephesians 4:14). En omgevoerd worden met alle wind van de leer door de bedriegerijen van de mensen, door arglistigheid, om listig tot dwaling te brengen. Dus wordt het hier genomen, want de antichrist zou met verleidende geesten en leringen van de duivelen komen, door geveinsdheid van de leugensprekers (1 Timothy 4:1, 1 Timothy 4:2). Op de vier gewesten stonden vier engelen, gedienstige geesten, die tot nut van de uitverkorenen en tot straf van de goddelozen uitgezonden werden; want deze weerhielden de ketterijen totdat de dienstknechten van God bewaard waren (Revelation 7:3). Deze hielden "kratountas" met geweld vasthoudende, bedwingende, weerhoudende, de duivelen en de ketterse mensen tomende, de echte oorzaken van ketterijen, dat zij hun dwalingen niet konden voortzetten; begonnen zij het hier of daar, dan op deze, dan op die wijze, de engelen waren er meteen bij en verbraken hun aanslagen. Opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enige boom. De aarde ligt open voor de winden, de stormen maken de zee onstuimig en de hoge bomen, die hun kruin in de lucht opsteken, zijn het meest aan de stormwinden onderworpen; zo hebben de ketterijen de meesten vat op de aardsgezinde mensen, wier deel is in dit leven en op de ongestadige mensen, die niet bevestigd zijn in de waarheid, maar kinderen zijn in het verstand, onvast en van een verdorven verstand; als ook op de hoogmoedige mensen, op hun gaven en aanzien, dat zij in de Kerk hebben, omdat zij toch zijn als bomen in het afgaan van de herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven en ontworteld; deze, zo ras er wat nieuws ter baan komt, zijn gereed het meteen te omhelzen en hun hart is bekwaam om zelf ketterijen op te geven, waardoor zij meer eer en roem in de wereld zoeken. De wijze van bewaring is door verzegeling; hier wordt de persoon vertoond, de persoon, die de verzegeling doet, de tijd, wanneer de verzegeling geschiedde en de personen, die verzegeld worden. De persoon, die de verzegeling doet, wordt beschreven Revelation 7:2. En ik zag een andere engel opkomen van de opgang van de zon, hebbende het zegel van de levenden van God. Het is een visioen of gezicht, waarin men bijzonder acht moet geven op het oogmerk; sommige omstandigheden dienen om de zaak duidelijker te vertonen, het oogmerk hier is de nauwe zorg te openbaren, die de Heere over Zijn uitverkorenen zou dragen, opdat zij met de aanstaande dwalingen niet ver weggesleept zou worden; dit wordt door een andere engel dan de vier overige getoond in natuur, in persoon en last: de Heere Jezus is zelf de Engel van Gods aangezicht, de Engel van het Verbond. Hij kwam van het Oosten, waar de zon opgaat om het aardrijk te verlichten, te verwarmen en te verkwikken; zo was Zijn werk van verzegeling tot verlichting, troost en verkwikking van de uitverkorenen; Hij had het zegel van God, die van eeuwigheid leeft en almachtig en getrouw is en blijft. De tijd dat de storm zou komen, was nabij, daar was haast en de zaak, die geschieden zou, was van groot gewicht; daarom riep de Engel met een grote stem, in als machthebbende gebood Hij de vier engelen de storm te weerhouden, totdat Hij Zijn werk gedaan zou hebben; dat was de dienstknechten van God, de uitverkorenen, de gelovigen te tekenen met een zegel of teken, zoals de huizen van de kinderen van Israël getekend werden, waardoor de slaande engel hun huizen voorbijging. Hij zou ze verzegelen aan hun voorhoofden; de herders tekenen hun schapen, de soldaten dragen het teken van hun koning, men placht de slaven ook te tekenen en in vele landen, bijzonder in Afrika, is het nog gebruikelijk de nieuwgeboren kinderen te tekenen; zo zouden de ware gelovigen ook een zichtbaar teken hebben, dat zij tot de antichrist niet behoorden, zij zouden de ware leer vasthouden en die belijden en openbaar tonen dat zij tot de antichrist niet behoorden, dat zij vrij waren van zijn bijgeloof en afgoderijen; maar dat zij de Heere in waarheid dienden. Wel een groot getal in zulke tijden, in zichzelf aangemerkt, maar klein in vergelijking van die, die door de wind van de dwalingen weggevoerd werden; hier wordt een zeker getal genoemd, wegens de nauwe kennis van God van hen, die de Zijnen zijn, waarvan niet n verloren kan gaan; daar waren 144. 000 niet n min of meer, zij waren uit de geslachten van de kinderen van Israël; de stammen van Israël maakten de Kerk van God uit, daarom wordt de Kerk van God van het Oude Testament vaker Israël genoemd en als hier van geslacht gesproken wordt, dan moet men het op de hele Kerk overbrengen, uit allerlei natiën, talen en volkeren bestaande. Om nog nader de nauwe kennis en bewaring van God van de Zijnen te tonen, zo worden de stammen opgeteld en uit iedere stam wordt een juist getal aangetekend. Uit het geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld, uit het geslacht van Ruben enz. twaalf maal twaalf duizend, 144. 000. Dan wordt uitgelaten, die stam zijnde, waarin Jerobeam de zoon van Nebat, de gouden kalveren oprichtte, die daar ook tot hun verwoesting bleven en Simson, die anders uitgelaten wordt, omdat hij geen aan elkaar palend erfland had, wordt hier gemeld en Efraïms naam wordt met de naam van Jozef bedekt, als zijnde het hoofd van de afvalligen; de andere stammen worden niet in orde, maar door elkaar verhaald, om te tonen dat er in het Nieuwe Testament geen onderscheid is van natie, volk en geslacht, maar alleen op ware godzaligheid gezien wordt. Zij verblijden zich over de grote weldaad van God, dat zij van onder de antichrist verlost, in het licht en tot de waarheid waren gekomen. Zij waren met al hun hart genegen om God de eer daarvan te geven. Zij wilden de genade, die zij ontvangen hadden, niet verbergen maar openbare belijdenis daarvan doen en wensten dat de hele wereld het hoorde, daarom riepen zij met een grote stem en verklaarden dat al hun zaligheid in God, uit God en door God was en daarom ook tot Hem terugkeren moest, dat het alles was door de trouwe Borg Jezus Christus, de Koning van Zijn Kerk.
Een merkwaardig bijvoegsel wordt hier beschreven van dat oordeel, dat in het voorgaande zinnebeeld was getekend, de bewaring van de uitverkorenen, die het zuivere geloof in Christus Jezus belijden, uit die hooggaande rampen, die de vijanden van de Kerk in de laatste tijd zouden treffen. Want hoewel er zeer grote en verschrikkelijke bewegingen in de wereld en door geheel Europa zouden zijn, die ook de uitverkoren gelovigen met recht vrees zouden aanjagen, verzekert nochtans de Heere door dit gezicht, dat Hij door Zijn voorzienigheid zou zorg dragen, dat zij daardoor geen schade zouden lijden, maar dat Hij Zijn Kerk, die snel over al haar vijanden zal zegepralen, gunstig zal bewaren. Van deze weldaad wordt nu eerst verklaard de veronderstelling, die is dat oordeel zelf, dat zo-even beschreven is, dat door vier engelen ten uitvoer moest worden gebracht, maar die ten enenmale stonden onder de macht van de Voorzienigheid van God; ten tweede wordt het gevolg, dat is de weldaad zelf, zinnebeeldig verklaard onder het vertoog van de verzegeling van de uitverkorenen uit de twaalf stammen van Israël. Het zinnebeeld van de vier winden is overgebracht uit de profetieën van het Oude Testament, waarop doorgaans in de Openbaring ezinspeeld wordt; want van deze wordt gewag gemaakt Daniel 7:2 en Jeremiah 49:36 ; en op die plaatsen geven de vier winden duidelijk te kennen of zware oordelen van God, of, die betekenis hier nabij komt, sterke bewegingen in de wereld, die door de goddelijke Voorzienigheid verwekt zouden worden, welke betekenis op deze plaats zeer wel past. Deze worden hier voorgesteld als zijnde in de macht van vier engelen, die doorgaans in het woord van God worden geleerd, dat zij zijn uitvoerders van de goddelijke raadsbesluiten en dienaars van Zijn Voorzienigheid, waardoor te kennen wordt gegeven, dat er geen grote bewegingen in de wereld verwekt worden, die niet afhangen van Gods raad en Voorzienigheid. De verzegeling betekent de krachtdadige werking van de Heilige Geest in de uitverkorenen van God, die de ware Kerk uitmaken in het midden van de verbasterde en bedorven Kerk, zodat zij het zuivere geloof in Christus en de oprechte betrachting van de godsdienst verkiezen en openlijk belijden en het tegen de verzoekingen van de Satan en vervolgingen van de vijanden van de waarheid volstandig aankleven. Deuteronomy 144:1. 000 moeten worden verstaan geestelijk van de belijders van de evangelische waarheid, die de ware Kerk tegenover de vals-christelijke zouden uitmaken. Hetgeen wij dan uit dit gedeelte van de profetie leren, is, dat God een grote ramp in deze wereld zou verwekken, die de Heilige Geest in een zinnebeeld levendig had afgemaaid. De hele Europese wereld zou in grote beweging zijn. De winden zouden van alle kanten uitbreken. Alle vorsten en koningen zouden uit oorzaak van de godsdienst onder de wapenen zijn. Alle inwoners van Europa zouden met vreze voor de grote rampen, die hen boven het hoofd hingen, bevangen worden. De uitkomst echter, hoezeer die ook aan allen grote bekommering zou aanjagen, zou voor de belijders van de Evangelische waarheid heilzaam zijn, maar voor de goddelozen verderfelijk. Want God zou door Zijn bijzondere zorg en door Zijn Voorzienigheid maken, dat zij uit deze ramp behouden zouden ontkomen, en dat zij het zaad zouden zijn van de Kerk, die na de verdrukking van deze dagen tot een beter staat hersteld zou worden.
Het bepaalde getal moet onbepaald worden verstaan, niet alsof er juist zo velen waren in het geheel, of in elk geslacht een gelijk getal, maar om aan te tonen, dat zij bijzonder dus door God bepaald en bij Hem bekend waren; dat, schoon het verval zeer groot en algemeen was, er nochtans een aanmerkelijk getal overgelaten zou worden, zoals die 7. 000 ten tijde van Elia, om aan te tonen, dat dit getal in vergelijking met de hele wereld, die het beest achterna volgen, zeer klein zou zijn (Isaiah 10:22). Dit getal wordt onder de twaalf geslachten verdeeld, om aan te tonen, dat de Heere hen niet maar in het gros of in het algemeen te samenstelt, maar dat de bijzondere personen, die dit geheel uitmaken, door Hem bepaald en verzegeld zijn door een tellend getal en door een geteld getal, alsmede om Gods soevereiniteit en welbehagen aan te tonen in het verkiezen van sommigen uit elk geslacht en in Zijn zorg voor hen, die Hij uitverkoren heeft, uit welk geslacht zij mochten zijn.
Is wellicht de stam van Dan hier niet genoemd, omdat volgens de aantekening bij Genesis 49:16-Genesis 49:18, niet onwaarschijnlijk, de verrader van de Heere, Judas Iskariot, uit die stam voortkwam?
Vers 9
9. Hierna zag ik en zie een grote schaar, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen (de uitdrukking "geslachten" (Revelation 5:9) ontbreekt eigenlijk hier, omdat in de eerste plaats gehandeld wordt over een deel van de heidenwereld, de Oosterse evenzo staan in Revelation 10:11 dezelfde drie uitdrukkingen van het andere deel de Westerse heidenwereld), staande voor de troon en voor het Lam (Revelation 4:2, ; Revelation 4:5, Revelation 4:6), bekleed zijnde met lange witte kleren, het gewaad van de Overwinnaar (Revelation 6:11) en palmtakken waren in hun handen ten teken van de vreugde over hun gelukkig binnenkomen in het land van de rust, waar zij nu een hemels loofhuttenfeest mogen vieren (Leviticus 23:40. 2 Makk. 10:6, Hebrews 4:9 v.).Bij de Grieken en de Romeinen werden de palmtakken aan de overwinnaar tot een teken van eer en zegepraal gegeven en er zijn nog vele gedenkpenningen voorhanden, waarop de overwinning door een palmtak wordt afgebeeld. Zelfs werd het toevallig opgroeien en vinden van een palmtak op ongewone tijden en plaatsen aangemerkt als een voorteken van overwinning. De palmtakken maakten volgens Virgilius, ook de kronen de beloning van de overwinnaars uit. Iemand, die in de strijdspelen menigmalen de overwinning behaald had, werd bij de Romeinen een man van zeer veel palmtakken genoemd. De uitdrukking palmam ferre, de palmtak dragen, betekende leenspreukig de overwinning behalen. Vandaar hebben ook de Togae palmatae, de gepalmde rokken, waarin de palmtak tot een teken van overwinning was ingeweven, hun oorsprong.
Opdat niemand zou menen, dat er ten allen tijde maar een klein getal geweest is, maakt de Heere een grote rekening. Hij telt uit elk geslacht van de Joden 12. 000, maar de Heidenen rekent Hij een ontelbare schare. Zo worden er ontelbaar velen ten allen tijde zalig, hoezeer ook de dwaling, verleiding en verderving in de wereld regeren. Deze en de 144. 000 zijn niet te vermengen noch af te scheiden. Zij zijn voor mede verzegelden te houden. Het schijnt dat deze ontelbare schare bestaat uit die 144. 000 met alle andere volken, hun door geloof en belijdenis toegevoegd, met hen dezelfde heerlijkheid deelachtig en tezamen n ontelbare menigte uitmakende.
Vers 9
9. Hierna zag ik en zie een grote schaar, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen (de uitdrukking "geslachten" (Revelation 5:9) ontbreekt eigenlijk hier, omdat in de eerste plaats gehandeld wordt over een deel van de heidenwereld, de Oosterse evenzo staan in Revelation 10:11 dezelfde drie uitdrukkingen van het andere deel de Westerse heidenwereld), staande voor de troon en voor het Lam (Revelation 4:2, ; Revelation 4:5, Revelation 4:6), bekleed zijnde met lange witte kleren, het gewaad van de Overwinnaar (Revelation 6:11) en palmtakken waren in hun handen ten teken van de vreugde over hun gelukkig binnenkomen in het land van de rust, waar zij nu een hemels loofhuttenfeest mogen vieren (Leviticus 23:40. 2 Makk. 10:6, Hebrews 4:9 v.).Bij de Grieken en de Romeinen werden de palmtakken aan de overwinnaar tot een teken van eer en zegepraal gegeven en er zijn nog vele gedenkpenningen voorhanden, waarop de overwinning door een palmtak wordt afgebeeld. Zelfs werd het toevallig opgroeien en vinden van een palmtak op ongewone tijden en plaatsen aangemerkt als een voorteken van overwinning. De palmtakken maakten volgens Virgilius, ook de kronen de beloning van de overwinnaars uit. Iemand, die in de strijdspelen menigmalen de overwinning behaald had, werd bij de Romeinen een man van zeer veel palmtakken genoemd. De uitdrukking palmam ferre, de palmtak dragen, betekende leenspreukig de overwinning behalen. Vandaar hebben ook de Togae palmatae, de gepalmde rokken, waarin de palmtak tot een teken van overwinning was ingeweven, hun oorsprong.
Opdat niemand zou menen, dat er ten allen tijde maar een klein getal geweest is, maakt de Heere een grote rekening. Hij telt uit elk geslacht van de Joden 12. 000, maar de Heidenen rekent Hij een ontelbare schare. Zo worden er ontelbaar velen ten allen tijde zalig, hoezeer ook de dwaling, verleiding en verderving in de wereld regeren. Deze en de 144. 000 zijn niet te vermengen noch af te scheiden. Zij zijn voor mede verzegelden te houden. Het schijnt dat deze ontelbare schare bestaat uit die 144. 000 met alle andere volken, hun door geloof en belijdenis toegevoegd, met hen dezelfde heerlijkheid deelachtig en tezamen n ontelbare menigte uitmakende.
Vers 10
10. En zij riepen met grote stem, zoals dat in het algemeen de hemelingen eigen is (Revelation 7:2), maar hier nog in het bijzonder overeenstemde met de inwendige drang van het hart van deze schare. Zij loofden en dankten God en het Lam voor de ondervonden zegeningen, zeggende: "De zaligheid zij onze God, die op de troon zit en het Lam", dat is: Dank zij voor het ons geschonken heil de Vader en de Zoon.Vers 10
10. En zij riepen met grote stem, zoals dat in het algemeen de hemelingen eigen is (Revelation 7:2), maar hier nog in het bijzonder overeenstemde met de inwendige drang van het hart van deze schare. Zij loofden en dankten God en het Lam voor de ondervonden zegeningen, zeggende: "De zaligheid zij onze God, die op de troon zit en het Lam", dat is: Dank zij voor het ons geschonken heil de Vader en de Zoon.Vers 11
11. En al de engelen stonden rondom de troon en rondom de ouderlingen en de vier dieren (Revelation 4:2) en vielen voor de troon neer op hun aangezicht en aanbaden God.Vers 11
11. En al de engelen stonden rondom de troon en rondom de ouderlingen en de vier dieren (Revelation 4:2) en vielen voor de troon neer op hun aangezicht en aanbaden God.Vers 12
12. Deze allen bevestigden en besloten het lofgezang (Revelation 7:10), zeggende: "Amen. " Vervolgens zetten zij het voort en breidden het uit, zingende: "De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onze God in alle eeuwigheid (Revelation 5:11) Amen. "Vers 12
12. Deze allen bevestigden en besloten het lofgezang (Revelation 7:10), zeggende: "Amen. " Vervolgens zetten zij het voort en breidden het uit, zingende: "De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onze God in alle eeuwigheid (Revelation 5:11) Amen. "Vers 13
13. Toen vervulde de vraag van de bewondering in stilte mijn hart en drukte zich uit in de verwondering op mijn gelaat. En een uit de ouderlingen (Revelation 4:4) antwoordde, zeggende tot mij: "Deze, die bekleed zijn met de lange witte kleren, wie zijn zij en van waar zijn zij gekomen? Begrijpt u wie zich in dit gezicht aan u vertonen en in welke toestand? "Vers 13
13. Toen vervulde de vraag van de bewondering in stilte mijn hart en drukte zich uit in de verwondering op mijn gelaat. En een uit de ouderlingen (Revelation 4:4) antwoordde, zeggende tot mij: "Deze, die bekleed zijn met de lange witte kleren, wie zijn zij en van waar zijn zij gekomen? Begrijpt u wie zich in dit gezicht aan u vertonen en in welke toestand? "Vers 14
14. En ik sprak tot hem: "Heer! " (niet God of Christus, maar de ouderling wordt met deze erenaam aangesproken), u weet het; u kunt het mij beter zeggen, dan mijn gedachte het mij zegt; en het is toch juist, dat hemelse zaken ook door een hemelse prediker worden verkondigd En hij erkende wat ik sprak als juist en gaf gevolg aan mijn wens; hij zei tot mij: "Deze zijn het, die uit de grote verdrukking komen, die heden over de Christenen is, als ook verder u in Revelation 8:1, 9 worden getoond; en zij hebben door de genade van de vergeving van de zonden, die in geloof is aangenomen, hun lange kleren gewassen en hebben op de weg van dagelijkse heiliging hun lange kleren wit gemaakt in het bloed van het Lam (1 John 1:7 Hebrews 9:14).Vers 14
14. En ik sprak tot hem: "Heer! " (niet God of Christus, maar de ouderling wordt met deze erenaam aangesproken), u weet het; u kunt het mij beter zeggen, dan mijn gedachte het mij zegt; en het is toch juist, dat hemelse zaken ook door een hemelse prediker worden verkondigd En hij erkende wat ik sprak als juist en gaf gevolg aan mijn wens; hij zei tot mij: "Deze zijn het, die uit de grote verdrukking komen, die heden over de Christenen is, als ook verder u in Revelation 8:1, 9 worden getoond; en zij hebben door de genade van de vergeving van de zonden, die in geloof is aangenomen, hun lange kleren gewassen en hebben op de weg van dagelijkse heiliging hun lange kleren wit gemaakt in het bloed van het Lam (1 John 1:7 Hebrews 9:14).Vers 15
15. Daarom zijn zij voor de troon van God en dienen Hem als een priesterlijk geslacht dag en nacht in Zijn hemelse tempel; en die op de troon zit zal met Zijn genade, die over hen waakt, als een tent, die hen insluit, hen overschaduwen. Hij zal Zijn heerlijkheid hun niet meer doen kennen, zoals bij de Oud-Testamentische tempel het geval was, in een aards zinnebeeld Ex 40:35, maar door onmiddellijke aanschouwing.Vers 15
15. Daarom zijn zij voor de troon van God en dienen Hem als een priesterlijk geslacht dag en nacht in Zijn hemelse tempel; en die op de troon zit zal met Zijn genade, die over hen waakt, als een tent, die hen insluit, hen overschaduwen. Hij zal Zijn heerlijkheid hun niet meer doen kennen, zoals bij de Oud-Testamentische tempel het geval was, in een aards zinnebeeld Ex 40:35, maar door onmiddellijke aanschouwing.Vers 16
16. Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, zodat enige behoefte voor hen ongestild zou blijven, zoals dat op aarde veelal het geval was; en a) de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte, dat hen nog plagen zouden overkomen, waarvan deze wereld zo vol is (Isaiah 49:10).a) Psalms 121:6
Vers 16
16. Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, zodat enige behoefte voor hen ongestild zou blijven, zoals dat op aarde veelal het geval was; en a) de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte, dat hen nog plagen zouden overkomen, waarvan deze wereld zo vol is (Isaiah 49:10).a) Psalms 121:6
Vers 17
17. Want het Lam, dat in het midden van de troon is (Revelation 6:6), zal als hun Herder (Psalms 23:2) hen weiden op de groene weiden van het door Hem verworven heil en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen van de wateren, om daaruit tot verzadiging te drinken (Isaiah 12:3); en God zal alle tranen van hun ogen afwissen; Hij zal maken, dat zij geen reden meer hebben om te wenen, zoals vroeger in het land van de tranen (Isaiah 25:8).a) Revelation 1:4
Wij hebben ons bij het vorige gezicht voorgesteld, wat een zorg voor de broeders naar het vlees de ziener van de Openbaring ervulde, ten gevolge van het oordeel over Jeruzalem en het Joodse volk. Deze werd hem daardoor afgenomen, dat zoveel duizenden verzegeld werden tot de tijd van de wederoprichting van die Zions-gemeente in Revelation 14:1, Voor deze afdeling kan het ons ook niet verborgen zijn, welke verdere zorg door dit nieuwe gezicht van hem werd afgenomen, voordat hij in de volgende dagen van de Kerk mag zien. Het is de zorg voor de Christelijke gemeente uit de heidenen, wier overste opziener en zielverzorger hij sinds het aftreden van de overige apostelen is geworden. Hij heeft de gevaren van het inwendig verderf, dat door allerlei wind van lering hun bij hun eigen verslapping en lauwheid dreigde, uit de zendbrief, die de Heere Zelf hem dicteert (Revelation 2:1, 3), grondig erkend en heeft de gevaren van uitwendige bestrijding en verdrukking, die reeds over de Kerk van Christus gekomen waren, uit de vervolging van Nero, die hem naar Patmos had gebracht, zelf ervaren. Wat zal er van de gemeenten uit de heidenen worden, waarin een Israël van God, dat uit de Geest geboren werd, voor de tijd, dat het Israël naar het vlees heeft afgedaan en zijn huis woest gelaten is, in diens plaats is getreden, als nu de engelen, die nu nog de vier winden van de aarde vasthouden (Revelation 7:1), die loslaten en met de aarde en de zee ook de bomen beschadigen mogen? Zullen dan niet de bomen van de gerechtigheid, de plantingen van de Heere, die Hij Zich ter verheerlijking door de dienst van Zijn tot in de dood getrouwe apostelen met die gemeenten in de heidenwereld heeft geplant, geheel en al te gronde gaan, zodat alle moeite en arbeid verloren, het bloed van de martelaren tevergeefs gevloeid en het rijk van God geheel en al verdelgd is van de aarde? De vraag moest Johannes te zwaarder op het hart liggen, omdat juist die zeven brieven met hun bedreigingen geen goed uitzicht openden in de toekomst van de Kerk, vooral ook van de Oosterse (Revelation 2:1-Revelation 2:17). Van deze beschouwing uitgaande, erkennen wij vervolgens, wat met de vier winden in Revelation 7:1 bedoeld is en wat wij onder de aarde en de zee aan de ene, en de bomen aan de andere zijde, waarover de winden zullen blazen, moeten verstaan. De winden zijn volgens de hele symboliek van de Heilige Schrift in de eerste plaats beeld van de zich verheffende en verwoestende, van de vernielende en verdrijvende oordelen van God (Psalms 1:4 Jeremiah 49:36 Daniel 7:2 Zechariah 6:1), vervolgens ook een beeld van valse meningen en dwaalleer (Hosea 8:7 Ephesians 4:14). Hun roeping of toelating van de zijde van God wordt daardoor afgebeeld, dat hemelse laagten de vier winden in hun hand hebben en van geen zijde van de wereld worden losgelaten, voordat zij daartoe de wenk van God verkrijgen. Dat nu de bomen niet, zoals vele uitleggers beweren, alleen in aanmerking komen, als behorend tot de aarde, waarom zij ook in Revelation 7:2 niet uitdrukkelijk genoemd hadden hoeven te worden, blijkt duidelijk uit Revelation 8:7 Daarom vormen zij naast de aarde een eigen gebied en komen dus zeker in aanmerking. Maar wat betekenen zij? Omdat zij volgens de zo-even aangevoerde plaats voorkomen als verbonden met het groene gras, zou men onder hen de vorsten en magnaten kunnen verstaan; terwijl bij het gras aan het gewone volk zou kunnen worden gedacht, dat om zijn gelukkige toestand tot aan het begin van de plagen als groen werd voorgesteld en zich voor deze opvatting op plaatsen als Daniel 4:7, Ezekiel 31:3, en Isaiah 10:18, ; Isaiah 40:7 beroepen. Toch komt men zo niet in het reine met het woord in Revelation 9:4, waar onmogelijk met de mensen, die het zegel van God niet hebben aan hun voorhoofden, gras en kruid op aarde, en de bomen in de zin van geringen en verhevenen in tegenstelling kan worden geplaatst; integendeel zijn duidelijk tegenover de dode naam-Christenen de echt gelovige discipelen van de Heere gesteld, zodat de plaats Isaiah 61:3 aanwijzing geeft voor de juiste verklaring. Dienvolgens moeten wij bij aarde en zee denken aan het leven van de beschaafde volken, aan de stand van handel, kunst en wetenschap, aan staatkundige maatschappelijke inrichtingen, terwijl de bomen het Christelijk leven van de Kerk voorstellen. Breidt zich het eerste uit over land en zee en zoekt zij die tot aards voordeel ten nutte te maken, zo versiert daarentegen dit de aarde en biedt haar bewoners de middelen aan tot haar geestelijk voedsel. Het kan onder zekere omstandigheden bij de stormen, die over het leven van de volken gaan, geheel onbeschadigd blijven; ja, des te beter groeien en ontwikkelen; het kan echter ook daarbij teniet gaan, al naardat het een roeping voor de toekomst vervullen moet, of een gericht om het verleden verdiend heeft. Verplaatsen wij ons nu weer in de zieltoestand van de ziener van de Openbaring, van de heilige Johannes, dan spreekt het vanzelf: beter kon hem, de laatste van de apostelen, de zorg voor de hof van God, waaraan hij na zijn terugkeren van Patmos nog langer dan een mensen leven met blij vertrouwen, dat zijn arbeid niet vergeefs was in de Heere, verder bouwen zou, niet van het hart worden genomen, dan doordat hem de grote schare, die niemand kan tellen, als een nu reeds volkomen en in de hemel overgebrachte gemeente werd getoond. Hij behoefde nu voor de grote benauwdheid, die deels reeds aanwezig was, deels nog op aarde zou komen, niet meer omwille van de gelovigen te vrezen, integendeel kon hij die gerust zien komen. Uit deze toch waren zij gekomen, die hij reeds vroeger in hun zaligheid daarboven had gezien. "Ik heb, Heere! van verre Uw troon gezien", zo is het nu bij hem en "dat was zo prachtig, wat ik in de Geest heb gezien. Ik ben tevreden, dat ik de stad gezien heb en zonder moe te worden, wil ik haar meer naderen en haar heldere gouden straten levenslang niet uit het oog laten gaan. " In haar einde is de geschiedenis van de Oosterse kerk door de geestelijke verstijving, die over haar is gekomen en de zware verliezen, die het Mohammedanisme haar zelf heeft berokkend, zeer treurig; maar voor de hemelse gemeente heeft deze Kerk toch een rijke bijdrage van geredde en volmaakte zielen geleverd.
De Israëlieten werden op hun tocht door de woestijn vergezeld door deze drie: honger, dorst en zonnehitte. En ook deze zijn het, die ons kwellen gedurende onze pelgrimsreis door het leven; naar het lichaam, wanneer wij moeten zorgen voor hetgeen wij eten en drinken en waarmee wij ons kleden zullen, arbeidende en ons brood nuttigende in het zweet des aanschijns; naar de geest, wanneer wij hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, verlangende naar de frisse waterstromen van het leven, zoals een hert naar de beken. Waarheid is het, wat Jesaja zegt van de gelovigen op aarde: "zij zullen niet hongeren, noch dorsten en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaderen van de wateren zachtkens leiden. " Zijn het de Israëlieten op hun tocht door de woestijn naar het land van de belofte, van wie dezelfde profeet zegt: "zij hadden geen dorst, toen Hij ze leidde door de woeste plaatsen; Hij deed hun water uit de rotssteen vlieten; als hij de rotssteen kloofde, dan vloeiden de wateren daarhenen", deze zijn een treffend beeld van alle pelgrims op de levensreis, die evenzeer onder de hoede van de Allerhoogste, vaak door dorre woestijnen, maar met de beste Leidsman naar het oord van hogere en eeuwige belofte heenreizen. Valt het vaak bang op die tocht: Jezus opent hier reeds voor de Zijnen de waterbronnen van het leven, want met de ontfermende genade toont Hij Zijn barmhartigheid en lankmoedigheid. Maar de zonde is er nog en het hart is nog zwak en vreesachtig; de roede van de kastijding is nog niet weggenomen en nog heft de Heere haar op over hen, die Hij liefheeft; de vrees is er nog voor het jongste uur en de laatste vijand. Maar dezelfde, die eens Israël leidde door de woestijn naar het land van de belofte, leeft nog om de Zijnen bij de hand te vatten en hen te brengen naar de vele woningen, die daar zijn in het huis van de Vader. Dat kan Hij, want Hij zit aan de rechterhand van de Vader, ja, Hij is in de Vader en de Vader is in Hem. Zij, die het eigendom van Christus zijn, leven hier dat leven, dat alleen de naam van leven dragen kan; want de dood voert er geen heerschappij over, het is een leven vrij van zonde, vrij van smart, vrij van ellende; het is een eeuwig leven, eeuwig en zalig, verheven boven alle aardse vergankelijkheid, het is een leven uit God en in God. Bij de tempel te Jeruzalem ontspringt de bron Siloa; zij vloeit door de woestijn van Juda en ontlast zich eindelijk in de Dode zee. Uit deze bron werd op het Loofhuttenfeest door de priester water geschept en op de heilige plaats uitgegoten voor de ogen van het volk, ter herinnering aan dat water, dat de Heere eens aan Zijn volk in de woestijn beschikt had en ten zinnebeeld op het oogstfeest, dat de God van Israël de bron is van alle lichamelijk en geestelijk leven, de oorsprong van alle zegen, van bewaring en bescherming, ja van alle verkwikking, zowel voor het dorstige land als voor het heilbegerig hart; en wanneer het volk die zinnebeeldige uitstorting van het water had gezien, juichte het: "Zie, God is mijn heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de Heere Heere is mijn sterkte en psalm en Hij is mij ten heil geworden. " Op gelijke wijze nu ontvangen de volmaakt rechtvaardigen hier op het eeuwig loofhuttenfeest in de volste mate het eeuwig zalig leven van de eeuwige Hogepriester, die tegelijk het Lam is en de goede Herder. Deze beken drogen niet uit en deze bronnen houden nooit op te vlieten. Heil ons, als wij er ook deel aan hebben! Dan zijn wij zeker, dat niets ons schaden kan, noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel. En zij verwachten de rust, de zalige rust, die er overblijft voor het volk van God.
Zij stonden voor de troon ja, dichter dan de engelen, want die stonden rondom de troon. De verlosten stonden voor de troon en de engelen rondom hem geschaard. Dit duidt hun volmaakte gerechtigheid aan. Maar de goddeloze kan in het oordeel niet bestaan. Als God een goddeloos mens slechts voor Zijn aangezicht deed komen, zou hij reeds sterven. U bedriegt u grotelijks, als u meent, dat God grote kracht hoeft aan te wenden, om u te verdelgen. zoals een wolk verdwijnt voor het licht van de zon, zo zou u vergaan voor het aangezicht van God, als een mot in de vlam van een kaars. Maar deze grote schare is voor de troon geplaatst in het volle licht van Gods aanschijn. Zij staan daar in Christus, niet in zichzelf. Dichter dan de engelen; de engelen bezitten slechts de gerechtigheid van het schepsel deze zijn bekleed met de gerechtigheid van hun Schepper. De gerechtigheid van Christus is miljoenen keer schoner dan die van de verhevenste van de engelen, daarom staan zij dichter bij de troon. Met de gerechtigheid van God zijn zij allen bekleed; wie zal beschuldiging inbrengen? Als u ooit voor Gods aangezicht zult verschijnen, moet u nu vrijmoedig tot Hem gaan. Waarom staat u zo van verre? Hun gewaad, witte kleren en palmtakken, zij dragen allen hetzelfde gewaad, daar is geen onderscheid. Het is een kleed van Christus. De een was veel meer bevestigd in het geloof dan de andere, had een veel hogere trap van heiligheid bereikt en toch dragen allen hetzelfde gewaad. Het is blinkender dan van de engelen. De engelen worden ons ook in witte kleren voorgesteld, maar het zal blijken, dat hun kleren door een helder blinkend gewaad van de verlosten verre in glans worden overtroffen. De engelen zijn bekleed met de gerechtigheid van het schepsel de gezaligden met de gerechtigheid van God. Deze nu wordt u aangeboden, arme zondaren. Aan zichzelf ontdekte mensen komen vaak tot de wens: "Och dat ik nooit gezondigd had", maar er is iets veel beters, dan nooit gezondigd te hebben. Palmtakken zijn de tekenen van overwinning. De Joden gebruikten palmtakken bij het oogst- of loofhuttenfeest, dat een voorbereiding van de hemel was. De engelen hebben geen palmtakken; want zij hebben geen strijd gehad en kunnen zich dus in geen overwinning verblijden. Allen, die met witte kleren bekleed zijn, hebben ook palmtakken in de hand. Elk, die in Christus is, zal overwinnen. Vrees niet voor uw vijanden. Hun loflied. Zijn inhoud. De zaligheid. Zij geven God al de eer. Op aarde zijn er velen, die niet kunnen geloven, dat God hen uitverkoren heeft, zonder enig goeds in henzelf; maar in de hemel voelen allen dit en brengen Hem alleen de eer toe. Op aarde menen velen, dat zij uit zichzelf bekeerd zijn, maar in de hemel zingen zij: De zaligheid zij onze God! Op aarde willen velen hun eigen gerechtigheid volkomen maken; in de hemel brengen zij het Lam alleen de heerlijkheid toe. Wat zegt u van dit loflied? Vindt het weerklank in uw hart? Bedenk, dat u het hier moet leren, als u hier namaals ermee zult instemmen. Zijn uitwerking het ontgloeit de harten van de engelen (Revelation 7:11, Revelation 7:12). Vaak worden de harten van anderen ontgloeid, als een gelovige begint te spreken van hetgeen God aan zijn ziel gedaan heeft. Zo zullen ook de engelen in de hemel als zij de stem van verloste zondaren uit het vuur gerukte vuurbranden staande voor de troon, horen, een zielverrukkend inzicht verkrijgen in de heerlijkheid, barmhartigheid en genade van God, zij zullen op hun aangezicht neervallen en God aanbidden. Zij zullen de verlosten hun plaats niet benijden, maar integendeel vervuld zijn van innige lof en dank, als zij horen wat Hij aan hun zielen gedaan heeft. Wat gaat er in uw hart om, als u hoort van anderen, die van het bederf gered en nader tot God gebracht zijn dan u? Benijdt en haat u hen dan, of valt u aanbiddend neer, om God daarvoor te loven en te danken? (Revelation 7:13, Revelation 7:14). Twee bijzonderheden worden hier genoemd. Elk van hun had een verschillende levensloop en toch kwamen zij in deze beide kenmerken allen overeen: Zij hadden hun kleren gewassen. Dit voert ons terug tot hun bekering. Eens waren de kleren van een ieder van hun bezoedeld; zij waren zoals Jozua, hun kleren waren door het vlees besmet, onrein zoals het kleed van een melaatse, sommigen met bloed bevlekt bloedvlekken op hun gewaad; anderen met overspel, weer anderen met ongehoorzaamheid aan hun ouders, sommigen met hoogmoed, valsheid, laster allen, allen waren besmet. Elk van hun was overtuigd, dat hij zichzelf niet reinigen kon, dat hij zijn kleren niet af kon leggen, noch wassen, zijn ogen waren nu geopend voor zijn verloren en hulpelozen toestand. Jezus werd hun geopenbaard en Zijn dierbaar bloed, dat voor zondaren, zelfs voor de voornaamsten, vergoten werd en allen, die onder de last van hun zonden gebukt gaan toeroept: "Kom herwaarts, tot Mij. " Onder die hele schare is er niemand, die langs een andere weg daartoe is gekomen. Zij zijn allen gewassen in bloed. Daardoor alleen kunnen zij bestaan voor de troon van God. Bent u gewassen in dat bloed? U zult in de hemel niemand aantreffen, die langs een andere weg is binnengegaan. U hoopt in de hemel te komen door uw eigen deugd, onschuld, of stipte plichtsbetrachting. Wel, u zou de enige zijn, die daar op deze wijze gekomen was. Allen zijn daar in bloed gewassen. Kom, laat ons er met elkaar nog eens over spreken. Zij kwamen uit de grote verdrukking. De voeten van allen, die voor de troon van God verschijnen, werden door doornen verwond. Alleen door het kruis komt men tot de kroon. Wij moeten het bittere smaken voordat wij de heerlijkheid genieten. Toen zij gerechtvaardigd waren door het geloof, leidde God hen ook in grote verdrukking. Nadat God Israël door de Rode zee had doen doorgaan, bracht Hij hen in de woestijn; zo beproeft God ook elke ziel, die Hij van het verderf gered heeft. Nooit schenkt Hij het geloof, zonder het op de proef te stellen. De weg tot Sion loopt door het dal van Baka. Om in het land van de belofte te komen, moet u het pad van de Jordaan doortrekken. Sommige gelovigen zijn verwonderd, als zij zich tot lijden geroepen zien. Zij menen een of ander groot werk in de dienst van God te verrichten en het enige, dat hun vergund wordt, is voor Hem te lijden. Vraag het allen, die in de heerlijkheid zijn ingegaan, van elk van hun zult u een bijzondere geschiedenis, maar van allen een verhaal van lijden horen. De een werd vervolgd in zijn huisgezin door zijn vrienden en bekenden; een ander werd bezocht door hevige smarten en verootmoedigende ziekten vergeten door de wereld; een derde werd van kinderen beroofd; een vierde zag al deze onheilen op zijn hoofd verenigd, de een droefheid volgde voor hem op de andere. Maar merkt het op, zij zijn allen daaruit verlost. Het was een donkere wolk, maar zij dreef voorbij, de wateren waren diep, maar zij hebben de overzijde bereikt. Niet een beklaagt zich bij God over de weg, die Hij met hem heeft gehouden, zaligheid vervult hun hart en mond. Is er een onder de geliefde kindertjes, die moppert over zijn lot? Wacht u om tegen God te zondigen. Dit is de weg, waarlangs God al Zijn verlosten leidt. Een palmtak moet u hebben, zowel als een wit kleed, geen overwinning zonder strijd, geen troon zonder kruis; geen kroon zonder doornen, geen heerlijkheid zonder bitterheid. Leert ook te roemen in de verdrukking. Ik houd het daarvoor, dat het lijden van deze tegenwoordige tijd niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons geopenbaard zal worden. Hun toekomstige bestemming. Onmiddellijke dienst van God. Hier is het ons vergund een groot gedeelte van onze tijd aan onze aardse roeping te besteden. Het is betamelijk voor de mens zijn brood te verdienen, te ploegen, te zaaien, te oogsten, te spinnen in te weven. Daar zullen al onze krachten aan de onmiddellijke dienst van God worden gewijd. Zij zullen voor Hem staan en Hij zal onder hen wonen. Het zal een eeuwige sabbat zijn. Wij zullen eeuwig leven om God lief te hebben, Hem te aanbidden, te verheerlijken en te loven. Wij moesten reeds een groot gedeelte van de tijd, die ons hier op aarde vergund is, daaraan besteden. Sommige mensen menen, dat zij God niet kunnen dienen dan door zieken te bezoeken, of in enig uiterlijk werk voor Hem betrokken te zijn, terwijl juist het wezenlijke van alle godsdienst in de aanbiddende liefde van de ziel gelegen is. Misschien wordt God meer verheerlijkt door een enkele blik vol aanbiddende liefde van een op het ziekbed neergeworpen gelovige dan door alles, wat die dag voor de eer van Zijn naam werd verricht. Zij zijn niet meer in de woestijn. Hier zijn wij zoals een kudde in de woestijn; vaak is onze ziel hongerig en dorstend en zwaar beproefd. Menigmaal is het ons, alsof wij niet verder gaan kunnen, maar moesten neerzinken om te sterven. Vaak ondervonden wij verzoekingen, die ons te sterk, of vervolgingen, die ons te zwaar vallen om ze te verdragen. Als wij met Christus zijn, zullen wij niet meer hongeren, al onze smarten zullen daar zijn doorgestaan. Leert Hem te verheerlijken in het vuur van de beproeving, Hem lof te zingen in de woestijn. Daarvoor kunt u alleen op aarde God de eer toebrengen. Vader, Zoon en Geest zullen ons zegenen. Het Lam, dat voor ons gestorven is, zal onze Leidsman zijn. Wij zullen altijd het onderpand van onze zaligheid in onze Borg voor ons zien; geen vrees zal ooit onze ziel bevangen. Hij zal zijn zoals wij, een lam als de minste van ons; door Hem zullen wij God leren kennen. De Geest zal daar zijn zoals de levende fonteinen van de wateren. Hier ontvangen wij nooit genoeg; daar zonder mate. De Vader zal ons tot een Vader zijn. Hij zal onze tranen afwassen de tranen, die wij bij het sterven vergoten tranen van de woestijn tranen over verloren vrienden, en een voorbijgaande wereld. Hoedanigen behoren wij te zijn.
Zij verblijdden zich over de grote weldaad van God, dat zij, van de anti-christ verlost, in het licht en tot de waarheid gekomen waren. Zij waren met hun hele hart genegen God daarvoor de eer te geven, zij wilden de genade, die zij ontvangen hadden, niet verbergen, maar daarvan openbare belijdenis doen en wensten dat de hele wereld het hoorde; daarom riepen zij met een grote stem en verklaarden, dat hun hele zaligheid in God was en daarom ook tot Hem terugkeren moest, dat het alles was door de getrouwe Borg Jezus Christus, de Koning van Zijn Kerk.
De oorzaak van hun gelukzaligheid is niet te zoeken in hun verdrukkingen of geleden ellenden, noch in hun deugden, maar in het bloed, niet door hen gestort voor de zaak van Christus, maar de dood en bloedige gehoorzaamheid van Jezus Christus, het Lam, dat hier met het sprengbloed van de offeranden en het water van de reiniging onder de wet zo vergeleken wordt, dat het tevens als vrij krachtiger daar tegenover wordt gesteld, daar de gelovigen hierin hun kleren gewassen en wit gemaakt hebben. Onrein waren zij, uit- en inwendig van nature en alle heerlijkheid door Gods oordelen meer verliezende. Op de jongsten dag zullen zij zuiver zijn van schuld en smet, uit- en inwendig heilig en heerlijk door de kracht van Christus' bloed, dat de vorige onreinheid afwast en nieuwe heerlijkheid en glans aanbrengt. Hun werkzaamheid of uitwerking van die zalige staat in hen (Revelation 7:15 Re "Daarom, wegens het bloed van het Lam, zowel als wegens hun wassen in Zijn bloed, doordat Jezus Christus de verdienende oorzaak van al deze zaligheid is, zijn zij gedurig voor de troon van God in de hemel, God aanschouwende, Zijn innigste gemeenschap genietende, door Hem op het nauwlettendst verzorgd en Zijn stoet als getrouwe knechten vergrotend. Zij dienen Hem met uitsluiting vanzelf de minste dienst van de satan en van de wereld, door volkomen gehoorzaamheid en verheerlijking.
Vers 17
17. Want het Lam, dat in het midden van de troon is (Revelation 6:6), zal als hun Herder (Psalms 23:2) hen weiden op de groene weiden van het door Hem verworven heil en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen van de wateren, om daaruit tot verzadiging te drinken (Isaiah 12:3); en God zal alle tranen van hun ogen afwissen; Hij zal maken, dat zij geen reden meer hebben om te wenen, zoals vroeger in het land van de tranen (Isaiah 25:8).a) Revelation 1:4
Wij hebben ons bij het vorige gezicht voorgesteld, wat een zorg voor de broeders naar het vlees de ziener van de Openbaring ervulde, ten gevolge van het oordeel over Jeruzalem en het Joodse volk. Deze werd hem daardoor afgenomen, dat zoveel duizenden verzegeld werden tot de tijd van de wederoprichting van die Zions-gemeente in Revelation 14:1, Voor deze afdeling kan het ons ook niet verborgen zijn, welke verdere zorg door dit nieuwe gezicht van hem werd afgenomen, voordat hij in de volgende dagen van de Kerk mag zien. Het is de zorg voor de Christelijke gemeente uit de heidenen, wier overste opziener en zielverzorger hij sinds het aftreden van de overige apostelen is geworden. Hij heeft de gevaren van het inwendig verderf, dat door allerlei wind van lering hun bij hun eigen verslapping en lauwheid dreigde, uit de zendbrief, die de Heere Zelf hem dicteert (Revelation 2:1, 3), grondig erkend en heeft de gevaren van uitwendige bestrijding en verdrukking, die reeds over de Kerk van Christus gekomen waren, uit de vervolging van Nero, die hem naar Patmos had gebracht, zelf ervaren. Wat zal er van de gemeenten uit de heidenen worden, waarin een Israël van God, dat uit de Geest geboren werd, voor de tijd, dat het Israël naar het vlees heeft afgedaan en zijn huis woest gelaten is, in diens plaats is getreden, als nu de engelen, die nu nog de vier winden van de aarde vasthouden (Revelation 7:1), die loslaten en met de aarde en de zee ook de bomen beschadigen mogen? Zullen dan niet de bomen van de gerechtigheid, de plantingen van de Heere, die Hij Zich ter verheerlijking door de dienst van Zijn tot in de dood getrouwe apostelen met die gemeenten in de heidenwereld heeft geplant, geheel en al te gronde gaan, zodat alle moeite en arbeid verloren, het bloed van de martelaren tevergeefs gevloeid en het rijk van God geheel en al verdelgd is van de aarde? De vraag moest Johannes te zwaarder op het hart liggen, omdat juist die zeven brieven met hun bedreigingen geen goed uitzicht openden in de toekomst van de Kerk, vooral ook van de Oosterse (Revelation 2:1-Revelation 2:17). Van deze beschouwing uitgaande, erkennen wij vervolgens, wat met de vier winden in Revelation 7:1 bedoeld is en wat wij onder de aarde en de zee aan de ene, en de bomen aan de andere zijde, waarover de winden zullen blazen, moeten verstaan. De winden zijn volgens de hele symboliek van de Heilige Schrift in de eerste plaats beeld van de zich verheffende en verwoestende, van de vernielende en verdrijvende oordelen van God (Psalms 1:4 Jeremiah 49:36 Daniel 7:2 Zechariah 6:1), vervolgens ook een beeld van valse meningen en dwaalleer (Hosea 8:7 Ephesians 4:14). Hun roeping of toelating van de zijde van God wordt daardoor afgebeeld, dat hemelse laagten de vier winden in hun hand hebben en van geen zijde van de wereld worden losgelaten, voordat zij daartoe de wenk van God verkrijgen. Dat nu de bomen niet, zoals vele uitleggers beweren, alleen in aanmerking komen, als behorend tot de aarde, waarom zij ook in Revelation 7:2 niet uitdrukkelijk genoemd hadden hoeven te worden, blijkt duidelijk uit Revelation 8:7 Daarom vormen zij naast de aarde een eigen gebied en komen dus zeker in aanmerking. Maar wat betekenen zij? Omdat zij volgens de zo-even aangevoerde plaats voorkomen als verbonden met het groene gras, zou men onder hen de vorsten en magnaten kunnen verstaan; terwijl bij het gras aan het gewone volk zou kunnen worden gedacht, dat om zijn gelukkige toestand tot aan het begin van de plagen als groen werd voorgesteld en zich voor deze opvatting op plaatsen als Daniel 4:7, Ezekiel 31:3, en Isaiah 10:18, ; Isaiah 40:7 beroepen. Toch komt men zo niet in het reine met het woord in Revelation 9:4, waar onmogelijk met de mensen, die het zegel van God niet hebben aan hun voorhoofden, gras en kruid op aarde, en de bomen in de zin van geringen en verhevenen in tegenstelling kan worden geplaatst; integendeel zijn duidelijk tegenover de dode naam-Christenen de echt gelovige discipelen van de Heere gesteld, zodat de plaats Isaiah 61:3 aanwijzing geeft voor de juiste verklaring. Dienvolgens moeten wij bij aarde en zee denken aan het leven van de beschaafde volken, aan de stand van handel, kunst en wetenschap, aan staatkundige maatschappelijke inrichtingen, terwijl de bomen het Christelijk leven van de Kerk voorstellen. Breidt zich het eerste uit over land en zee en zoekt zij die tot aards voordeel ten nutte te maken, zo versiert daarentegen dit de aarde en biedt haar bewoners de middelen aan tot haar geestelijk voedsel. Het kan onder zekere omstandigheden bij de stormen, die over het leven van de volken gaan, geheel onbeschadigd blijven; ja, des te beter groeien en ontwikkelen; het kan echter ook daarbij teniet gaan, al naardat het een roeping voor de toekomst vervullen moet, of een gericht om het verleden verdiend heeft. Verplaatsen wij ons nu weer in de zieltoestand van de ziener van de Openbaring, van de heilige Johannes, dan spreekt het vanzelf: beter kon hem, de laatste van de apostelen, de zorg voor de hof van God, waaraan hij na zijn terugkeren van Patmos nog langer dan een mensen leven met blij vertrouwen, dat zijn arbeid niet vergeefs was in de Heere, verder bouwen zou, niet van het hart worden genomen, dan doordat hem de grote schare, die niemand kan tellen, als een nu reeds volkomen en in de hemel overgebrachte gemeente werd getoond. Hij behoefde nu voor de grote benauwdheid, die deels reeds aanwezig was, deels nog op aarde zou komen, niet meer omwille van de gelovigen te vrezen, integendeel kon hij die gerust zien komen. Uit deze toch waren zij gekomen, die hij reeds vroeger in hun zaligheid daarboven had gezien. "Ik heb, Heere! van verre Uw troon gezien", zo is het nu bij hem en "dat was zo prachtig, wat ik in de Geest heb gezien. Ik ben tevreden, dat ik de stad gezien heb en zonder moe te worden, wil ik haar meer naderen en haar heldere gouden straten levenslang niet uit het oog laten gaan. " In haar einde is de geschiedenis van de Oosterse kerk door de geestelijke verstijving, die over haar is gekomen en de zware verliezen, die het Mohammedanisme haar zelf heeft berokkend, zeer treurig; maar voor de hemelse gemeente heeft deze Kerk toch een rijke bijdrage van geredde en volmaakte zielen geleverd.
De Israëlieten werden op hun tocht door de woestijn vergezeld door deze drie: honger, dorst en zonnehitte. En ook deze zijn het, die ons kwellen gedurende onze pelgrimsreis door het leven; naar het lichaam, wanneer wij moeten zorgen voor hetgeen wij eten en drinken en waarmee wij ons kleden zullen, arbeidende en ons brood nuttigende in het zweet des aanschijns; naar de geest, wanneer wij hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, verlangende naar de frisse waterstromen van het leven, zoals een hert naar de beken. Waarheid is het, wat Jesaja zegt van de gelovigen op aarde: "zij zullen niet hongeren, noch dorsten en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaderen van de wateren zachtkens leiden. " Zijn het de Israëlieten op hun tocht door de woestijn naar het land van de belofte, van wie dezelfde profeet zegt: "zij hadden geen dorst, toen Hij ze leidde door de woeste plaatsen; Hij deed hun water uit de rotssteen vlieten; als hij de rotssteen kloofde, dan vloeiden de wateren daarhenen", deze zijn een treffend beeld van alle pelgrims op de levensreis, die evenzeer onder de hoede van de Allerhoogste, vaak door dorre woestijnen, maar met de beste Leidsman naar het oord van hogere en eeuwige belofte heenreizen. Valt het vaak bang op die tocht: Jezus opent hier reeds voor de Zijnen de waterbronnen van het leven, want met de ontfermende genade toont Hij Zijn barmhartigheid en lankmoedigheid. Maar de zonde is er nog en het hart is nog zwak en vreesachtig; de roede van de kastijding is nog niet weggenomen en nog heft de Heere haar op over hen, die Hij liefheeft; de vrees is er nog voor het jongste uur en de laatste vijand. Maar dezelfde, die eens Israël leidde door de woestijn naar het land van de belofte, leeft nog om de Zijnen bij de hand te vatten en hen te brengen naar de vele woningen, die daar zijn in het huis van de Vader. Dat kan Hij, want Hij zit aan de rechterhand van de Vader, ja, Hij is in de Vader en de Vader is in Hem. Zij, die het eigendom van Christus zijn, leven hier dat leven, dat alleen de naam van leven dragen kan; want de dood voert er geen heerschappij over, het is een leven vrij van zonde, vrij van smart, vrij van ellende; het is een eeuwig leven, eeuwig en zalig, verheven boven alle aardse vergankelijkheid, het is een leven uit God en in God. Bij de tempel te Jeruzalem ontspringt de bron Siloa; zij vloeit door de woestijn van Juda en ontlast zich eindelijk in de Dode zee. Uit deze bron werd op het Loofhuttenfeest door de priester water geschept en op de heilige plaats uitgegoten voor de ogen van het volk, ter herinnering aan dat water, dat de Heere eens aan Zijn volk in de woestijn beschikt had en ten zinnebeeld op het oogstfeest, dat de God van Israël de bron is van alle lichamelijk en geestelijk leven, de oorsprong van alle zegen, van bewaring en bescherming, ja van alle verkwikking, zowel voor het dorstige land als voor het heilbegerig hart; en wanneer het volk die zinnebeeldige uitstorting van het water had gezien, juichte het: "Zie, God is mijn heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de Heere Heere is mijn sterkte en psalm en Hij is mij ten heil geworden. " Op gelijke wijze nu ontvangen de volmaakt rechtvaardigen hier op het eeuwig loofhuttenfeest in de volste mate het eeuwig zalig leven van de eeuwige Hogepriester, die tegelijk het Lam is en de goede Herder. Deze beken drogen niet uit en deze bronnen houden nooit op te vlieten. Heil ons, als wij er ook deel aan hebben! Dan zijn wij zeker, dat niets ons schaden kan, noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel. En zij verwachten de rust, de zalige rust, die er overblijft voor het volk van God.
Zij stonden voor de troon ja, dichter dan de engelen, want die stonden rondom de troon. De verlosten stonden voor de troon en de engelen rondom hem geschaard. Dit duidt hun volmaakte gerechtigheid aan. Maar de goddeloze kan in het oordeel niet bestaan. Als God een goddeloos mens slechts voor Zijn aangezicht deed komen, zou hij reeds sterven. U bedriegt u grotelijks, als u meent, dat God grote kracht hoeft aan te wenden, om u te verdelgen. zoals een wolk verdwijnt voor het licht van de zon, zo zou u vergaan voor het aangezicht van God, als een mot in de vlam van een kaars. Maar deze grote schare is voor de troon geplaatst in het volle licht van Gods aanschijn. Zij staan daar in Christus, niet in zichzelf. Dichter dan de engelen; de engelen bezitten slechts de gerechtigheid van het schepsel deze zijn bekleed met de gerechtigheid van hun Schepper. De gerechtigheid van Christus is miljoenen keer schoner dan die van de verhevenste van de engelen, daarom staan zij dichter bij de troon. Met de gerechtigheid van God zijn zij allen bekleed; wie zal beschuldiging inbrengen? Als u ooit voor Gods aangezicht zult verschijnen, moet u nu vrijmoedig tot Hem gaan. Waarom staat u zo van verre? Hun gewaad, witte kleren en palmtakken, zij dragen allen hetzelfde gewaad, daar is geen onderscheid. Het is een kleed van Christus. De een was veel meer bevestigd in het geloof dan de andere, had een veel hogere trap van heiligheid bereikt en toch dragen allen hetzelfde gewaad. Het is blinkender dan van de engelen. De engelen worden ons ook in witte kleren voorgesteld, maar het zal blijken, dat hun kleren door een helder blinkend gewaad van de verlosten verre in glans worden overtroffen. De engelen zijn bekleed met de gerechtigheid van het schepsel de gezaligden met de gerechtigheid van God. Deze nu wordt u aangeboden, arme zondaren. Aan zichzelf ontdekte mensen komen vaak tot de wens: "Och dat ik nooit gezondigd had", maar er is iets veel beters, dan nooit gezondigd te hebben. Palmtakken zijn de tekenen van overwinning. De Joden gebruikten palmtakken bij het oogst- of loofhuttenfeest, dat een voorbereiding van de hemel was. De engelen hebben geen palmtakken; want zij hebben geen strijd gehad en kunnen zich dus in geen overwinning verblijden. Allen, die met witte kleren bekleed zijn, hebben ook palmtakken in de hand. Elk, die in Christus is, zal overwinnen. Vrees niet voor uw vijanden. Hun loflied. Zijn inhoud. De zaligheid. Zij geven God al de eer. Op aarde zijn er velen, die niet kunnen geloven, dat God hen uitverkoren heeft, zonder enig goeds in henzelf; maar in de hemel voelen allen dit en brengen Hem alleen de eer toe. Op aarde menen velen, dat zij uit zichzelf bekeerd zijn, maar in de hemel zingen zij: De zaligheid zij onze God! Op aarde willen velen hun eigen gerechtigheid volkomen maken; in de hemel brengen zij het Lam alleen de heerlijkheid toe. Wat zegt u van dit loflied? Vindt het weerklank in uw hart? Bedenk, dat u het hier moet leren, als u hier namaals ermee zult instemmen. Zijn uitwerking het ontgloeit de harten van de engelen (Revelation 7:11, Revelation 7:12). Vaak worden de harten van anderen ontgloeid, als een gelovige begint te spreken van hetgeen God aan zijn ziel gedaan heeft. Zo zullen ook de engelen in de hemel als zij de stem van verloste zondaren uit het vuur gerukte vuurbranden staande voor de troon, horen, een zielverrukkend inzicht verkrijgen in de heerlijkheid, barmhartigheid en genade van God, zij zullen op hun aangezicht neervallen en God aanbidden. Zij zullen de verlosten hun plaats niet benijden, maar integendeel vervuld zijn van innige lof en dank, als zij horen wat Hij aan hun zielen gedaan heeft. Wat gaat er in uw hart om, als u hoort van anderen, die van het bederf gered en nader tot God gebracht zijn dan u? Benijdt en haat u hen dan, of valt u aanbiddend neer, om God daarvoor te loven en te danken? (Revelation 7:13, Revelation 7:14). Twee bijzonderheden worden hier genoemd. Elk van hun had een verschillende levensloop en toch kwamen zij in deze beide kenmerken allen overeen: Zij hadden hun kleren gewassen. Dit voert ons terug tot hun bekering. Eens waren de kleren van een ieder van hun bezoedeld; zij waren zoals Jozua, hun kleren waren door het vlees besmet, onrein zoals het kleed van een melaatse, sommigen met bloed bevlekt bloedvlekken op hun gewaad; anderen met overspel, weer anderen met ongehoorzaamheid aan hun ouders, sommigen met hoogmoed, valsheid, laster allen, allen waren besmet. Elk van hun was overtuigd, dat hij zichzelf niet reinigen kon, dat hij zijn kleren niet af kon leggen, noch wassen, zijn ogen waren nu geopend voor zijn verloren en hulpelozen toestand. Jezus werd hun geopenbaard en Zijn dierbaar bloed, dat voor zondaren, zelfs voor de voornaamsten, vergoten werd en allen, die onder de last van hun zonden gebukt gaan toeroept: "Kom herwaarts, tot Mij. " Onder die hele schare is er niemand, die langs een andere weg daartoe is gekomen. Zij zijn allen gewassen in bloed. Daardoor alleen kunnen zij bestaan voor de troon van God. Bent u gewassen in dat bloed? U zult in de hemel niemand aantreffen, die langs een andere weg is binnengegaan. U hoopt in de hemel te komen door uw eigen deugd, onschuld, of stipte plichtsbetrachting. Wel, u zou de enige zijn, die daar op deze wijze gekomen was. Allen zijn daar in bloed gewassen. Kom, laat ons er met elkaar nog eens over spreken. Zij kwamen uit de grote verdrukking. De voeten van allen, die voor de troon van God verschijnen, werden door doornen verwond. Alleen door het kruis komt men tot de kroon. Wij moeten het bittere smaken voordat wij de heerlijkheid genieten. Toen zij gerechtvaardigd waren door het geloof, leidde God hen ook in grote verdrukking. Nadat God Israël door de Rode zee had doen doorgaan, bracht Hij hen in de woestijn; zo beproeft God ook elke ziel, die Hij van het verderf gered heeft. Nooit schenkt Hij het geloof, zonder het op de proef te stellen. De weg tot Sion loopt door het dal van Baka. Om in het land van de belofte te komen, moet u het pad van de Jordaan doortrekken. Sommige gelovigen zijn verwonderd, als zij zich tot lijden geroepen zien. Zij menen een of ander groot werk in de dienst van God te verrichten en het enige, dat hun vergund wordt, is voor Hem te lijden. Vraag het allen, die in de heerlijkheid zijn ingegaan, van elk van hun zult u een bijzondere geschiedenis, maar van allen een verhaal van lijden horen. De een werd vervolgd in zijn huisgezin door zijn vrienden en bekenden; een ander werd bezocht door hevige smarten en verootmoedigende ziekten vergeten door de wereld; een derde werd van kinderen beroofd; een vierde zag al deze onheilen op zijn hoofd verenigd, de een droefheid volgde voor hem op de andere. Maar merkt het op, zij zijn allen daaruit verlost. Het was een donkere wolk, maar zij dreef voorbij, de wateren waren diep, maar zij hebben de overzijde bereikt. Niet een beklaagt zich bij God over de weg, die Hij met hem heeft gehouden, zaligheid vervult hun hart en mond. Is er een onder de geliefde kindertjes, die moppert over zijn lot? Wacht u om tegen God te zondigen. Dit is de weg, waarlangs God al Zijn verlosten leidt. Een palmtak moet u hebben, zowel als een wit kleed, geen overwinning zonder strijd, geen troon zonder kruis; geen kroon zonder doornen, geen heerlijkheid zonder bitterheid. Leert ook te roemen in de verdrukking. Ik houd het daarvoor, dat het lijden van deze tegenwoordige tijd niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons geopenbaard zal worden. Hun toekomstige bestemming. Onmiddellijke dienst van God. Hier is het ons vergund een groot gedeelte van onze tijd aan onze aardse roeping te besteden. Het is betamelijk voor de mens zijn brood te verdienen, te ploegen, te zaaien, te oogsten, te spinnen in te weven. Daar zullen al onze krachten aan de onmiddellijke dienst van God worden gewijd. Zij zullen voor Hem staan en Hij zal onder hen wonen. Het zal een eeuwige sabbat zijn. Wij zullen eeuwig leven om God lief te hebben, Hem te aanbidden, te verheerlijken en te loven. Wij moesten reeds een groot gedeelte van de tijd, die ons hier op aarde vergund is, daaraan besteden. Sommige mensen menen, dat zij God niet kunnen dienen dan door zieken te bezoeken, of in enig uiterlijk werk voor Hem betrokken te zijn, terwijl juist het wezenlijke van alle godsdienst in de aanbiddende liefde van de ziel gelegen is. Misschien wordt God meer verheerlijkt door een enkele blik vol aanbiddende liefde van een op het ziekbed neergeworpen gelovige dan door alles, wat die dag voor de eer van Zijn naam werd verricht. Zij zijn niet meer in de woestijn. Hier zijn wij zoals een kudde in de woestijn; vaak is onze ziel hongerig en dorstend en zwaar beproefd. Menigmaal is het ons, alsof wij niet verder gaan kunnen, maar moesten neerzinken om te sterven. Vaak ondervonden wij verzoekingen, die ons te sterk, of vervolgingen, die ons te zwaar vallen om ze te verdragen. Als wij met Christus zijn, zullen wij niet meer hongeren, al onze smarten zullen daar zijn doorgestaan. Leert Hem te verheerlijken in het vuur van de beproeving, Hem lof te zingen in de woestijn. Daarvoor kunt u alleen op aarde God de eer toebrengen. Vader, Zoon en Geest zullen ons zegenen. Het Lam, dat voor ons gestorven is, zal onze Leidsman zijn. Wij zullen altijd het onderpand van onze zaligheid in onze Borg voor ons zien; geen vrees zal ooit onze ziel bevangen. Hij zal zijn zoals wij, een lam als de minste van ons; door Hem zullen wij God leren kennen. De Geest zal daar zijn zoals de levende fonteinen van de wateren. Hier ontvangen wij nooit genoeg; daar zonder mate. De Vader zal ons tot een Vader zijn. Hij zal onze tranen afwassen de tranen, die wij bij het sterven vergoten tranen van de woestijn tranen over verloren vrienden, en een voorbijgaande wereld. Hoedanigen behoren wij te zijn.
Zij verblijdden zich over de grote weldaad van God, dat zij, van de anti-christ verlost, in het licht en tot de waarheid gekomen waren. Zij waren met hun hele hart genegen God daarvoor de eer te geven, zij wilden de genade, die zij ontvangen hadden, niet verbergen, maar daarvan openbare belijdenis doen en wensten dat de hele wereld het hoorde; daarom riepen zij met een grote stem en verklaarden, dat hun hele zaligheid in God was en daarom ook tot Hem terugkeren moest, dat het alles was door de getrouwe Borg Jezus Christus, de Koning van Zijn Kerk.
De oorzaak van hun gelukzaligheid is niet te zoeken in hun verdrukkingen of geleden ellenden, noch in hun deugden, maar in het bloed, niet door hen gestort voor de zaak van Christus, maar de dood en bloedige gehoorzaamheid van Jezus Christus, het Lam, dat hier met het sprengbloed van de offeranden en het water van de reiniging onder de wet zo vergeleken wordt, dat het tevens als vrij krachtiger daar tegenover wordt gesteld, daar de gelovigen hierin hun kleren gewassen en wit gemaakt hebben. Onrein waren zij, uit- en inwendig van nature en alle heerlijkheid door Gods oordelen meer verliezende. Op de jongsten dag zullen zij zuiver zijn van schuld en smet, uit- en inwendig heilig en heerlijk door de kracht van Christus' bloed, dat de vorige onreinheid afwast en nieuwe heerlijkheid en glans aanbrengt. Hun werkzaamheid of uitwerking van die zalige staat in hen (Revelation 7:15 Re "Daarom, wegens het bloed van het Lam, zowel als wegens hun wassen in Zijn bloed, doordat Jezus Christus de verdienende oorzaak van al deze zaligheid is, zijn zij gedurig voor de troon van God in de hemel, God aanschouwende, Zijn innigste gemeenschap genietende, door Hem op het nauwlettendst verzorgd en Zijn stoet als getrouwe knechten vergrotend. Zij dienen Hem met uitsluiting vanzelf de minste dienst van de satan en van de wereld, door volkomen gehoorzaamheid en verheerlijking.