Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 17". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/revelation-17.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 17". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 17Revelation 17:1
HET ZESDE GEZICHT EEN BESCHRIJVING VAN HET ANTICHRISTISCHE RIJK ONDER HET BEELD VAN EEN GROTE HOER
V. Revelation 17:1-Revelation 17:18. Nu zullen de oordelen van vernietiging eerst over Babylon en vervolgens over de antichrist, reeds door de laatste schaal vol toorn aangekondigd en voorbereid, ook tot uitvoering komen. Als over Babylon, de grote hoer, wordt gehandeld, waaraan de drinkbeker van de wijn van Gods toorn te drinken moet worden gegeven, wordt aan Johannes door een van de engelen van de schalen een nieuw gezicht vertoond. Dit stelt hem de volkomen rijpheid voor ogen van het gericht aan Rome, de pauselijke Kerk, die nu tot de grote hoer geworden is. Het laat zich door het dier met de zeven hoofden en tien hoornen dragen en verheerlijken, is een van hart en zin met dit beest, waarin een geheim van helse boosheid verborgen ligt en prijkt in dezelfde bloedrode kleur. Tot diezelfde uitwendige macht en grootheid als dit zal zij het niet brengen. De tien koningen, voorgesteld door de tien hoornen van het dier, zullen integendeel voor haar verwoesting en verbranding zorgen, nog voordat het komt tot een eigenlijk oprichten van het antichristische rijk, over welk oprichten nog enige bijzondere aanwijzingen worden gegeven.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 17Revelation 17:1
HET ZESDE GEZICHT EEN BESCHRIJVING VAN HET ANTICHRISTISCHE RIJK ONDER HET BEELD VAN EEN GROTE HOER
V. Revelation 17:1-Revelation 17:18. Nu zullen de oordelen van vernietiging eerst over Babylon en vervolgens over de antichrist, reeds door de laatste schaal vol toorn aangekondigd en voorbereid, ook tot uitvoering komen. Als over Babylon, de grote hoer, wordt gehandeld, waaraan de drinkbeker van de wijn van Gods toorn te drinken moet worden gegeven, wordt aan Johannes door een van de engelen van de schalen een nieuw gezicht vertoond. Dit stelt hem de volkomen rijpheid voor ogen van het gericht aan Rome, de pauselijke Kerk, die nu tot de grote hoer geworden is. Het laat zich door het dier met de zeven hoofden en tien hoornen dragen en verheerlijken, is een van hart en zin met dit beest, waarin een geheim van helse boosheid verborgen ligt en prijkt in dezelfde bloedrode kleur. Tot diezelfde uitwendige macht en grootheid als dit zal zij het niet brengen. De tien koningen, voorgesteld door de tien hoornen van het dier, zullen integendeel voor haar verwoesting en verbranding zorgen, nog voordat het komt tot een eigenlijk oprichten van het antichristische rijk, over welk oprichten nog enige bijzondere aanwijzingen worden gegeven.
Vers 1
1. En een uit de zeven in Revelation 15:6 v. en 16:1 v. engelen, die de zeven schalen hadden en wel de laatste van die, die in Revelation 16:17 v. met schaal het gericht over Babylon hadden uitgegoten, kwam en sprak met mij en zei tot mij: "Kom hier, ik zal u in hetgeen ik in Revelation 17:16, Revelation 17:17 zal zeggen, tonen het reeds in Revelation 14:8, Revelation 16:19 voorlopig aangetoonde oordeel van de grote hoer, die daar zit als een tweede Babel op vele wateren (Jeremiah 51:13 Ezekiel 26:17).Vers 1
1. En een uit de zeven in Revelation 15:6 v. en 16:1 v. engelen, die de zeven schalen hadden en wel de laatste van die, die in Revelation 16:17 v. met schaal het gericht over Babylon hadden uitgegoten, kwam en sprak met mij en zei tot mij: "Kom hier, ik zal u in hetgeen ik in Revelation 17:16, Revelation 17:17 zal zeggen, tonen het reeds in Revelation 14:8, Revelation 16:19 voorlopig aangetoonde oordeel van de grote hoer, die daar zit als een tweede Babel op vele wateren (Jeremiah 51:13 Ezekiel 26:17).Vers 2
2. Waarmee in afgodisch verzorgen van haar aardse, wereldse belangen de koningen van de aarde gehoereerd hebben en die de aarde bewonen, die volken en mensenzielen, die, met wereldse gedachten vervuld, naar het genieten van de zonde hebben begeerd, zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij Re 18:3, evenals het oude Babel de oude wereld dronken heeft gemaakt met zijn gouden beker (Jeremiah 51:7).Dat deze vrouw (Revelation 17:3), die de engel aan Johannes wil tonen, Rome betekent, is niet te miskennen; want volgens Revelation 17:9 zit zij op zeven bergen (Rome de stad van de zeven heuvels) en volgens Revelation 17:18 is zij "de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen van de aarde, dat ten tijde van Johannes door haar keizers, later door haar pausen verwezenlijkt is. Het is Rome en wel Rome als vrouw, als de pauselijke kerk, wel te onderscheiden van de Katholieke kerk, van de pauselijke kerk, zoals die in de stad Rome haar beheersend middelpunt heeft. Zeker is zij niet de echte gemeente, de reine bruid van Christus, maar zij is tot een hoer neergezonken. Zo noemt reeds het Oude Testament het Israël, dat zijn Verbondsgod ontrouw geworden is en de afgoden nahoereert. Een hoer is nu ook volgens de profetie van het Nieuwe Testament die kerk geworden, die evenals vroeger Israël aanspraak maakt op de roem de alleen ware gemeente van de Heere te zijn. Zij is in inrichting, leer en werk van de enige Heer en het Hoofd van de Christelijke kerk afgevallen en zoekt in het boeleren met de wereld slechts eigen eer, eigen winst, eigen heerschappij; daarom is zij ook ieder, die haar in enig opzicht behulpzaam is, graag ter wille en versmaadt ook het verbond met het dier uit de afgrond niet, zodra zich dit leent, om haar te dragen. Zij heet een grote hoer, niet alleen om haar diepe afval, maar ook om de grote invloed, die zij uitoefent; want zij zit op vele wateren, deze wateren nu zijn volgens Revelation 17:15 volken en schaar en natiën en tongen vier uitdrukkingen om de geestelijke macht van Rome voor te stellen als een, die zich over de meest verschillende volken naar alle delen van de wereld uitstrekt. Nog nader bestaat haar zonde daarin, dat "met haar gehoereerd hebben de koningen van de aarde en die de aarde bewonen dronken geworden zijn van de wijn van haar hoererij. " De koningen, de leidslieden van de natiën, te winnen en in haar belang over te halen, was altijd een hoofddoel van de Roomse politiek en de koningen zijn haar strikken niet ontgaan; de machtigsten van de aarde, zegt een kennen van de geschiedenis, hebben met haar geboeleerd, haar gunst gezocht, haar door geschenken aan zich proberen te verbinden, haar verrijkt, opgepronkt en versierd, zijn wel met haar nu en dan in strijd geweest, maar hebben haar altijd weer geëerd en steeds nieuwe verbintenissen en verdragen met haar gesloten. En zo zijn ook de volken van de wijn van haar hoererij dronken geworden, in zoverre die richting van Rome, om in de plaats van het geestelijk-onzichtbare, het vleselijk-zichtbare te stellen, vooral op degenen, die ook in geestelijke zin de aarde toebehoren, dus op de grote massa van die stand een dronken makende, bedwelmende werking uitoefent, zodat zij alle verstandig oordeel, alle geschiktheid tot ernstig onderzoek verliezen en in de gloeiendste hartstocht voor wat Rooms is geraken.
De hoofdtekening van de valse kerk ligt in het woord "hoer". Zij behoudt haar menselijke, haar vrouwelijke gedaante; zij wordt geen dier, zij behoudt de vorm van godzaligheid, maar verloochent haar kracht. Haar rechtmatige echtvriend, de Heere-Christus en de vreugde en goederen van Zijn huis, de onzichtbare en toekomstige, zijn haar niet meer haar n en al, maar zij loopt de zichtbare en ijdele wereld in haar verschillende vormen na. De Rooms Katholieke Kerk is niet slechts wat haar bestaan, maar ook wat haar principe aangaat, aan deze vrouw gelijk, terwijl daarentegen de Protestantse Kerk, die door Luthers dienst het zuivere Evangelie en het ware sacrament heeft weer ontvangen, volgens haar principe, haar geloofsgrond een kuise vrouw is; de reformatie was een reactie van de heilige vrouw (Revelation 12:1) tegen de gevallene.
Hoe is het gekomen, dat de volken de hoer en het schandelijk juk van hun heerschappij zo lang droegen? Volken laten alleen op den duur op zich zodanige ruiters zitten, met wie zij in werkelijkheid een van zin zijn, die aan hun belangen en behoeften, hun begeerten en hun streven bevrediging schenken; degenen worden hun dan ook volgens de juiste ordening van God gegeven, de werelds geworden Kerk en de door haar onderdrukte natiën moeten elkaar wederkerig in steeds dieper verderf intrekken, totdat de mate vol geworden is en het oordeel over beide begint. De koningen van de aarde, de bestuurders van de Christenen, de staatsbesturen hebben zich beijverd van de geestelijke macht, van de Kerk, van haar wijding van de politieke eerzucht, zelfs van de wereldsgezindheid, in tegenspraak met de bedoeling en de geest van Jezus, zoveel mogelijk nut te trekken. Wij willen u eren, luidde hun toespraak aan de vorsten van de Kerk, maar vergeet niet, dat u dan ook de volken aan onze persoon hecht en aan ons gehoorzaam doet zijn; in deze zin werden de zogenaamde concordaten gesloten. En zij, die de aarde bewonen, de aardsgezinden en die de duisternis meer liefhebben dan het licht, omdat zij de waarheid niet willen doen en hun werken boos zijn, zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij. In dronken toestand houdt het bewustzijn, het geweten, ja alle oordelen en onderscheiden tussen waarheid en leugen op, in het dromen en dwepen, het orgiasme en de valse geestvervoering, het sanatisme krijgt de overhand. Voor vleselijke gezindheid is niets onaangenamer, niets staat meer tegen dan het Christendom, dat aandringt op zelfkennis en boete, op inwendig, levend geloof, op wedergeboorte, ware bekering en heiligmaking in Christus. Voor zo'n prijs van strenge wereld- en zelfverloochening en grondige overgave aan Christus komt hun zelfs de zaligheid te duur voor, waarvan zij ook de verwardste voorstellingen hebben; liever laten zij zich de dagelijkse boetedoeningen en uitwendige kastijdingen welgevallen, terwijl die zaligheid hun door de valse Kerk vaak zeer goedkoop voor een aantal formuliergebeden, missen of bedevaarten is aangeboden. Zelfs de hardste boetedoeningen nemen zij voor zekere tijden en dagen op zich, tot elke handeling van kerkelijke vroomheid zijn zij bereid, als zij maar het ongestoorde genot van de wereld ook in koop krijgen. Zo'n godsdienst met een vast kerkelijk geloof, met een absolverende, heilig en zalig sprekende kerk en priesterschap, wil de lichtzinnigheid, van daden afkerig, graag. Zij wil met zoeken en naspeuren van de Heilige Schrift, met inwendig toe-eigenen van het goddelijk woord van genade en waarheid in Christus, die vrij maakt, met de zedelijke arbeid van het geestelijk leven, het zoeken naar het rijk van God en Zijn gerechtigheid, het worstelen om de goddelijke natuur deelachtig te worden (2 Peter 1:4), niets te doen hebben. Ook aan deze begeerte aan de een en aan deze antipathie aan de andere zijde komt de valse Kerk op de meest gewilde wijze tegemoet, als zij maar mag heersen en het uitzicht heeft, om haar heerschappij te bevestigen; zij verbiedt de leken het zoeken en navorsen in de Heilige Schrift en reikt hun daarvoor oude en nieuwe dogmata toe. Gehoorzaamheid aan de kerkelijke autoriteit verklaart zij voor de onfeilbare weg ten hemel, daarentegen maakt zij de ware vroomheid, het leven in Christus, verborgen bij God, verdacht, en vervolgt en belastert het.
Dat is de slimheid van de hoer, die van recht niets wil weten, maar alle betrekkingen vasthoudt, om daaruit nut te trekken. Dat is dat onzedelijk egoïsme, dat nu een liefde huichelt, dan met haat dreigt, naardat het meer voordeel oplevert. Dat is de onzedelijke consequentie, die alles toelaat, alleen niet een schending of verlaging van het eigen ik. Dat is eindelijk de onzedelijke ongevoeligheid, die van geen dankbaarheid iets weet, maar alleen ieder gebruikt en die dan wegwerpt. Die het pausdom kent, hetzij in zijn strijd met de groten en machtigen, hetzij in de kleine toestanden van een dorpsgemeente, zal de waarheid van het gezegde moeten bevestigen.
Zij, Rome, de hoofdstad van het hele rijk, de zetel van de keizer en van de hele toenmalige wereldheerschappij, had onder de schijn van liefde de snoodste zelfzucht gekoesterd, de hele wereld bedwelmd door haar staatshuichelarij en leugentaal, zodat allen zich aan haar voeten deemoedig neervleiden. Zij is groot geworden door haar arglistige staatkunde en de grote hoer heeft zich geplaatst op de troon van de heerschappij over de hele wereld; maar nu heeft haar trots gebied een einde. De maat van haar ongerechtigheden is vol; zij staat schuldig aan het bedenken en uitvoeren van alle misdaden, door het zesde hoofd van het beest (de Romeinse wereldmacht) gepleegd; zij heeft tot snoodheid aangehitst, zij is de verleidster, de bron van het kwaad. Van Rome, de grote hoer, die daar zit op vele wateren, op onmetelijke schatten, op de welvaart van alle volken, die haar hun schattingen brengen, van dat Rome geldt, wat Jeremia van Babel, Nahum van Ninev en Hosea ten aanzien van Israël zegt: Rome is het, dat alle rijkdommen van de natiën verzwelgt, dat stromen verandert in woestijnen, waterbronnen in een dorstig land en vruchtbare akkers in dorre zandstreken vanwege de boosheid van de inwoners. Rome hoereerde met de koningen van de aarde en huichelde hun liefde, ten einde hen te verstrikken in haar netten en hen te doen kruipen aan haar voeten.
Is de ondergang van het antichristische rijk van te voren meegedeeld, zo verwonderlijk, dat zij bijna ongelofelijk schijnt en is zij de grootste troost van de bedrukte Kerk, het behaagt daarom de Heilige Geest ons die onder een ander zinnebeeld te vertonen. Rome is een hoer, waarmee de machtigen te doen hebben gehad, maar ook een van allen, omdat de geringe bewoners van de aarde het voorbeeld van de koningen volgden.
Vers 2
2. Waarmee in afgodisch verzorgen van haar aardse, wereldse belangen de koningen van de aarde gehoereerd hebben en die de aarde bewonen, die volken en mensenzielen, die, met wereldse gedachten vervuld, naar het genieten van de zonde hebben begeerd, zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij Re 18:3, evenals het oude Babel de oude wereld dronken heeft gemaakt met zijn gouden beker (Jeremiah 51:7).Dat deze vrouw (Revelation 17:3), die de engel aan Johannes wil tonen, Rome betekent, is niet te miskennen; want volgens Revelation 17:9 zit zij op zeven bergen (Rome de stad van de zeven heuvels) en volgens Revelation 17:18 is zij "de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen van de aarde, dat ten tijde van Johannes door haar keizers, later door haar pausen verwezenlijkt is. Het is Rome en wel Rome als vrouw, als de pauselijke kerk, wel te onderscheiden van de Katholieke kerk, van de pauselijke kerk, zoals die in de stad Rome haar beheersend middelpunt heeft. Zeker is zij niet de echte gemeente, de reine bruid van Christus, maar zij is tot een hoer neergezonken. Zo noemt reeds het Oude Testament het Israël, dat zijn Verbondsgod ontrouw geworden is en de afgoden nahoereert. Een hoer is nu ook volgens de profetie van het Nieuwe Testament die kerk geworden, die evenals vroeger Israël aanspraak maakt op de roem de alleen ware gemeente van de Heere te zijn. Zij is in inrichting, leer en werk van de enige Heer en het Hoofd van de Christelijke kerk afgevallen en zoekt in het boeleren met de wereld slechts eigen eer, eigen winst, eigen heerschappij; daarom is zij ook ieder, die haar in enig opzicht behulpzaam is, graag ter wille en versmaadt ook het verbond met het dier uit de afgrond niet, zodra zich dit leent, om haar te dragen. Zij heet een grote hoer, niet alleen om haar diepe afval, maar ook om de grote invloed, die zij uitoefent; want zij zit op vele wateren, deze wateren nu zijn volgens Revelation 17:15 volken en schaar en natiën en tongen vier uitdrukkingen om de geestelijke macht van Rome voor te stellen als een, die zich over de meest verschillende volken naar alle delen van de wereld uitstrekt. Nog nader bestaat haar zonde daarin, dat "met haar gehoereerd hebben de koningen van de aarde en die de aarde bewonen dronken geworden zijn van de wijn van haar hoererij. " De koningen, de leidslieden van de natiën, te winnen en in haar belang over te halen, was altijd een hoofddoel van de Roomse politiek en de koningen zijn haar strikken niet ontgaan; de machtigsten van de aarde, zegt een kennen van de geschiedenis, hebben met haar geboeleerd, haar gunst gezocht, haar door geschenken aan zich proberen te verbinden, haar verrijkt, opgepronkt en versierd, zijn wel met haar nu en dan in strijd geweest, maar hebben haar altijd weer geëerd en steeds nieuwe verbintenissen en verdragen met haar gesloten. En zo zijn ook de volken van de wijn van haar hoererij dronken geworden, in zoverre die richting van Rome, om in de plaats van het geestelijk-onzichtbare, het vleselijk-zichtbare te stellen, vooral op degenen, die ook in geestelijke zin de aarde toebehoren, dus op de grote massa van die stand een dronken makende, bedwelmende werking uitoefent, zodat zij alle verstandig oordeel, alle geschiktheid tot ernstig onderzoek verliezen en in de gloeiendste hartstocht voor wat Rooms is geraken.
De hoofdtekening van de valse kerk ligt in het woord "hoer". Zij behoudt haar menselijke, haar vrouwelijke gedaante; zij wordt geen dier, zij behoudt de vorm van godzaligheid, maar verloochent haar kracht. Haar rechtmatige echtvriend, de Heere-Christus en de vreugde en goederen van Zijn huis, de onzichtbare en toekomstige, zijn haar niet meer haar n en al, maar zij loopt de zichtbare en ijdele wereld in haar verschillende vormen na. De Rooms Katholieke Kerk is niet slechts wat haar bestaan, maar ook wat haar principe aangaat, aan deze vrouw gelijk, terwijl daarentegen de Protestantse Kerk, die door Luthers dienst het zuivere Evangelie en het ware sacrament heeft weer ontvangen, volgens haar principe, haar geloofsgrond een kuise vrouw is; de reformatie was een reactie van de heilige vrouw (Revelation 12:1) tegen de gevallene.
Hoe is het gekomen, dat de volken de hoer en het schandelijk juk van hun heerschappij zo lang droegen? Volken laten alleen op den duur op zich zodanige ruiters zitten, met wie zij in werkelijkheid een van zin zijn, die aan hun belangen en behoeften, hun begeerten en hun streven bevrediging schenken; degenen worden hun dan ook volgens de juiste ordening van God gegeven, de werelds geworden Kerk en de door haar onderdrukte natiën moeten elkaar wederkerig in steeds dieper verderf intrekken, totdat de mate vol geworden is en het oordeel over beide begint. De koningen van de aarde, de bestuurders van de Christenen, de staatsbesturen hebben zich beijverd van de geestelijke macht, van de Kerk, van haar wijding van de politieke eerzucht, zelfs van de wereldsgezindheid, in tegenspraak met de bedoeling en de geest van Jezus, zoveel mogelijk nut te trekken. Wij willen u eren, luidde hun toespraak aan de vorsten van de Kerk, maar vergeet niet, dat u dan ook de volken aan onze persoon hecht en aan ons gehoorzaam doet zijn; in deze zin werden de zogenaamde concordaten gesloten. En zij, die de aarde bewonen, de aardsgezinden en die de duisternis meer liefhebben dan het licht, omdat zij de waarheid niet willen doen en hun werken boos zijn, zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij. In dronken toestand houdt het bewustzijn, het geweten, ja alle oordelen en onderscheiden tussen waarheid en leugen op, in het dromen en dwepen, het orgiasme en de valse geestvervoering, het sanatisme krijgt de overhand. Voor vleselijke gezindheid is niets onaangenamer, niets staat meer tegen dan het Christendom, dat aandringt op zelfkennis en boete, op inwendig, levend geloof, op wedergeboorte, ware bekering en heiligmaking in Christus. Voor zo'n prijs van strenge wereld- en zelfverloochening en grondige overgave aan Christus komt hun zelfs de zaligheid te duur voor, waarvan zij ook de verwardste voorstellingen hebben; liever laten zij zich de dagelijkse boetedoeningen en uitwendige kastijdingen welgevallen, terwijl die zaligheid hun door de valse Kerk vaak zeer goedkoop voor een aantal formuliergebeden, missen of bedevaarten is aangeboden. Zelfs de hardste boetedoeningen nemen zij voor zekere tijden en dagen op zich, tot elke handeling van kerkelijke vroomheid zijn zij bereid, als zij maar het ongestoorde genot van de wereld ook in koop krijgen. Zo'n godsdienst met een vast kerkelijk geloof, met een absolverende, heilig en zalig sprekende kerk en priesterschap, wil de lichtzinnigheid, van daden afkerig, graag. Zij wil met zoeken en naspeuren van de Heilige Schrift, met inwendig toe-eigenen van het goddelijk woord van genade en waarheid in Christus, die vrij maakt, met de zedelijke arbeid van het geestelijk leven, het zoeken naar het rijk van God en Zijn gerechtigheid, het worstelen om de goddelijke natuur deelachtig te worden (2 Peter 1:4), niets te doen hebben. Ook aan deze begeerte aan de een en aan deze antipathie aan de andere zijde komt de valse Kerk op de meest gewilde wijze tegemoet, als zij maar mag heersen en het uitzicht heeft, om haar heerschappij te bevestigen; zij verbiedt de leken het zoeken en navorsen in de Heilige Schrift en reikt hun daarvoor oude en nieuwe dogmata toe. Gehoorzaamheid aan de kerkelijke autoriteit verklaart zij voor de onfeilbare weg ten hemel, daarentegen maakt zij de ware vroomheid, het leven in Christus, verborgen bij God, verdacht, en vervolgt en belastert het.
Dat is de slimheid van de hoer, die van recht niets wil weten, maar alle betrekkingen vasthoudt, om daaruit nut te trekken. Dat is dat onzedelijk egoïsme, dat nu een liefde huichelt, dan met haat dreigt, naardat het meer voordeel oplevert. Dat is de onzedelijke consequentie, die alles toelaat, alleen niet een schending of verlaging van het eigen ik. Dat is eindelijk de onzedelijke ongevoeligheid, die van geen dankbaarheid iets weet, maar alleen ieder gebruikt en die dan wegwerpt. Die het pausdom kent, hetzij in zijn strijd met de groten en machtigen, hetzij in de kleine toestanden van een dorpsgemeente, zal de waarheid van het gezegde moeten bevestigen.
Zij, Rome, de hoofdstad van het hele rijk, de zetel van de keizer en van de hele toenmalige wereldheerschappij, had onder de schijn van liefde de snoodste zelfzucht gekoesterd, de hele wereld bedwelmd door haar staatshuichelarij en leugentaal, zodat allen zich aan haar voeten deemoedig neervleiden. Zij is groot geworden door haar arglistige staatkunde en de grote hoer heeft zich geplaatst op de troon van de heerschappij over de hele wereld; maar nu heeft haar trots gebied een einde. De maat van haar ongerechtigheden is vol; zij staat schuldig aan het bedenken en uitvoeren van alle misdaden, door het zesde hoofd van het beest (de Romeinse wereldmacht) gepleegd; zij heeft tot snoodheid aangehitst, zij is de verleidster, de bron van het kwaad. Van Rome, de grote hoer, die daar zit op vele wateren, op onmetelijke schatten, op de welvaart van alle volken, die haar hun schattingen brengen, van dat Rome geldt, wat Jeremia van Babel, Nahum van Ninev en Hosea ten aanzien van Israël zegt: Rome is het, dat alle rijkdommen van de natiën verzwelgt, dat stromen verandert in woestijnen, waterbronnen in een dorstig land en vruchtbare akkers in dorre zandstreken vanwege de boosheid van de inwoners. Rome hoereerde met de koningen van de aarde en huichelde hun liefde, ten einde hen te verstrikken in haar netten en hen te doen kruipen aan haar voeten.
Is de ondergang van het antichristische rijk van te voren meegedeeld, zo verwonderlijk, dat zij bijna ongelofelijk schijnt en is zij de grootste troost van de bedrukte Kerk, het behaagt daarom de Heilige Geest ons die onder een ander zinnebeeld te vertonen. Rome is een hoer, waarmee de machtigen te doen hebben gehad, maar ook een van allen, omdat de geringe bewoners van de aarde het voorbeeld van de koningen volgden.
Vers 3
3. En hij, de engel bracht mij weg in een woestijn (in Revelation 12:6, Revelation 12:14 staat "de woestijn, in de geest (Revelation 4:2). En ik zag een vrouw, zittende op een scharlaken rood beest. Het had nu niet slechts op zijn hoofden een van lastering, zoals in Revelation 13:1, maar nu het op het punt was om geheel tot de persoonlijke antichrist te worden, nu was het een beest, dat over zijn hele lichaam vol was van namen van de Gods-lastering en had zeven hoofden (Revelation 17:9 v.) en tien hoornen (Revelation 17:12 v.), evenals reeds in Revelation 13:1De wereld zonder Christus, die de levensbron is, komt aan het woord van God voor als woestijn en zodanig een is nu ook de omtrek rondom de vrouw; daar is nergens een planting van God meer, alles is woest en uitgestorven. Moge de hedendaagse Roomse Kerk ook nog hier en daar oasen aanwijzen, waar beekjes, uit de levensbron gevloeid, de oevers vruchtbaar maken, zij zullen steeds zeldzamer worden en ten slotte, als de vrouw nu geheel gemene zaak maakt met het beest, zal het alle echt Christelijke levenskiemen rondom zich doden, totdat zij ten slotte in een volledige woestijn zit. Ook zou Italië, de zetel van het pausdom in de tijd, dat de hoer door het dier wordt gedragen, ten gevolge van voorafgaande verwoestingen een woestijn kunnen wezen in de letterlijke zin van het woord en nog meer dan tot hiertoe het land van de puinhopen en ruïnen.
Hier wordt het toneel schielijk veranderd en Johannes bevindt zich uit de hemel, in welks tempelvoorhoven hij verkeerd had, onverwacht op de aarde gebracht, om een verwonderingswaardige zaak, waarvan de engel met hem gesproken had, nader te onderzoeken en dat in een woestijn. Hier wordt gezinspeeld op de naam, die Babel draagt bij de profeet Jesaja (Isaiah 21:1), welks opschrift luidt: "de last van de woestijn aan de zee. " Het oud Babel toch was door verschillende waterleidingen en takken van de Eufraat als omringd; zelfs liep de stroom midden door de stad, zodat zij scheen in het water en aan het water gelegen; het zuidergewest, dat Babylon onderworpen was en naar de kant van Arabië lag, was moerassig en na verloop van tijd woest, toen de poelen, die aan deze kant overvloedig waren, verwaarloosd werden en de Eufraat zelf zich in poelen en moerassen, die onder Babylon lagen, loosde, zodat echt die grote stad, die zo volkrijk en de zetel van het rijk was, scheen te liggen in een woestijn van de zee, dat is, in een grote samenloop van vele wateren, die het land woest en onvruchtbaar maakten, in welke zin, zoals bekend is, de Heilige Schrift dat woord neemt; want grote stromen worden daarin ook zee geheten (Isaiah 19:5 Jeremiah 51:36).
Vers 3
3. En hij, de engel bracht mij weg in een woestijn (in Revelation 12:6, Revelation 12:14 staat "de woestijn, in de geest (Revelation 4:2). En ik zag een vrouw, zittende op een scharlaken rood beest. Het had nu niet slechts op zijn hoofden een van lastering, zoals in Revelation 13:1, maar nu het op het punt was om geheel tot de persoonlijke antichrist te worden, nu was het een beest, dat over zijn hele lichaam vol was van namen van de Gods-lastering en had zeven hoofden (Revelation 17:9 v.) en tien hoornen (Revelation 17:12 v.), evenals reeds in Revelation 13:1De wereld zonder Christus, die de levensbron is, komt aan het woord van God voor als woestijn en zodanig een is nu ook de omtrek rondom de vrouw; daar is nergens een planting van God meer, alles is woest en uitgestorven. Moge de hedendaagse Roomse Kerk ook nog hier en daar oasen aanwijzen, waar beekjes, uit de levensbron gevloeid, de oevers vruchtbaar maken, zij zullen steeds zeldzamer worden en ten slotte, als de vrouw nu geheel gemene zaak maakt met het beest, zal het alle echt Christelijke levenskiemen rondom zich doden, totdat zij ten slotte in een volledige woestijn zit. Ook zou Italië, de zetel van het pausdom in de tijd, dat de hoer door het dier wordt gedragen, ten gevolge van voorafgaande verwoestingen een woestijn kunnen wezen in de letterlijke zin van het woord en nog meer dan tot hiertoe het land van de puinhopen en ruïnen.
Hier wordt het toneel schielijk veranderd en Johannes bevindt zich uit de hemel, in welks tempelvoorhoven hij verkeerd had, onverwacht op de aarde gebracht, om een verwonderingswaardige zaak, waarvan de engel met hem gesproken had, nader te onderzoeken en dat in een woestijn. Hier wordt gezinspeeld op de naam, die Babel draagt bij de profeet Jesaja (Isaiah 21:1), welks opschrift luidt: "de last van de woestijn aan de zee. " Het oud Babel toch was door verschillende waterleidingen en takken van de Eufraat als omringd; zelfs liep de stroom midden door de stad, zodat zij scheen in het water en aan het water gelegen; het zuidergewest, dat Babylon onderworpen was en naar de kant van Arabië lag, was moerassig en na verloop van tijd woest, toen de poelen, die aan deze kant overvloedig waren, verwaarloosd werden en de Eufraat zelf zich in poelen en moerassen, die onder Babylon lagen, loosde, zodat echt die grote stad, die zo volkrijk en de zetel van het rijk was, scheen te liggen in een woestijn van de zee, dat is, in een grote samenloop van vele wateren, die het land woest en onvruchtbaar maakten, in welke zin, zoals bekend is, de Heilige Schrift dat woord neemt; want grote stromen worden daarin ook zee geheten (Isaiah 19:5 Jeremiah 51:36).
Vers 4
4. En de vrouw, die op het dier zat, dat de kleur droeg van het reeds vergoten en nog te vergieten bloed, was bekleed met purper en scharlaken 1), met een gewaad, welks kleur uit tweeërlei rood bestond: uit het rood van het koninklijkpurper (Revelation 18:7) en uit dat van het vers vergoten bloed (Revelation 17:6) en op recht vorstelijke en prachtige wijze versierd met goud en kostelijk gesteente (Ezekiel 28:13) en parels 2) en had in haar hand een gouden drinkbeker vol van gruwelen van alle mogelijke verkeerde leringen en vol van onreinheid van haar nu vol geworden hoererij.1) De purperen kleur is die van Rome en de kardinalen. De troon, waarop de paus wordt gedragen, de hemel, die boven hem wordt gehouden, zijn hele gevolg rondom hem en hij zelf, alle tempels te Rome, alle paleizen en elke grond, die hij betreedt, zijn met purper en scharlaken bedekt. De kardinalen kennen zich niet alleen koninklijke rang toe, maar dragen ook een purperrood kleed en zo'n hoed; zelfs de dekken van de paarden, waarop zij rijden, zijn van dezelfde kleur.
2) Mijn kind, kent u nog het verhaal van de oorsprong van de parels? De tranen van de onschuld, op aarde geweend, zijn versteend tot parels en diamanten en de fonkelende gloed van de robijnen ontstond uit schandelijk vergoten bloed. De fabel heeft een diepe betekenis. Begeer daarom nooit voor u parel of robijn! 5. En op haar voorhoofd was door een onzichtbare hand een naam geschreven, namelijk een, die a) verborgenheid was, die alleen een door Gods Geest verlicht verstand kan verklaren, evenals het schrift in Belzasars zaal (Daniel 5:5 v.) en dus een geheimzinnige signatuur was. Die naam luidde: het grote, een ver gebied omvattende, en met gedachten aan steeds groter uitbreiding vervulde Babylon, de moeder van de hoererijen (liever: "van de hoeren", van alle zedeloze kerken en dergelijke zogenaamd godsdienstige genootschappen) en van de gruwelen van de aarde, die in kerkelijk fanatisme zijn bedreven.
a) 2 Thessalonians 2:7
De vrouw ontvangt de naam van Babylon, d. i. verwarring, omdat zij de waarheid van het Evangelie en de Messiaanse Kerk verwart door mensenwoord en stellingen en daardoor de geestelijke toverij heeft teweeggebracht en bevorderd, ook tot ontelbare gruwelen aanleiding heeft gegeven. Het tot leugen geworden schrift op het voorhoofd luidt: "Sacrorum, Laturanensis ecclesia, omnium ecclesiarum orbis et urbis mater et caput", d. i. de heilige Kerk van het Lateraan, de moeder en het hoofd van alle kerken van de aardbol en de stad.
Moeder van de hoeren is iemand, die anderen tot hoererij opvoedt; het pausdom geeft aan anderen aanleiding, om uitwendig godsdienstig te zijn en daarmee het ware wezen van de godsdienst te vergoeden. Het is, zoals bekend is, een algemeen heersend geloof in de Roomse Kerk, dat vervulling van uitwendige kerkelijke plichten voldoende is, de priesters zijn met het volk volkomen tevreden, als het maar uitwendig het pausdom belijdt, het overige is een onverschillige zaak. Met de grootste strengheid wordt vastgehouden, dat ieder `s zondags een mis hoort; het is daarbij voldoende, dat men v r de Kerk de bel hoort, neerknielt, zijn kruis maakt enz. Heeft men dat echter eenmaal een zondag verzuimd, dan moet het in de biecht worden beleden en met enige Ave-Maria's is de zaak ten einde. Goddank! niet alle Katholieke geestelijken zijn zo en daarom maken wij onderscheid tussen pausdom en Katholicisme; dat echter uiterlijk zo'n schijnheilig wezen in de Roomse Kerk ontzaglijk verbreid is, wie kan dat loochenen? Dat valse wezen noemen wij pausdom.
Over de tijd, waarop dit gezicht zal worden vervuld, wordt het gezegde bij Revelation 18:5 "Re 18:5" vergeleken.
In Revelation 12:1 is de Vrouw het beeld van de Oud- en Nieuw-Testamentische gemeente van de Heere in haar zuiverheid als goddelijke lichtdraagster. In Revelation 17:1 is zij de afgevallen, ontrouw geworden Kerk, die tot hoer geworden is. Als de met de zon beklede vrouw, moest de Kerk met haar licht, dat immers van haar afstralen moest, de duisternis rondom haar doen opklaren. Zoals een zuurdeeg moest zij het mensdom doordringen: "niet door kracht of door geweld, maar door Mijn Geest, spreekt de Heere Zebaoth (Zechariah 4:6). Dit was haar bestemming. De hoer is het tegendeel van dit alles; in plaats van haar koninklijk Hoofd en Heer all n aan te hangen, leunt zij op de hoofden van het beest (Revelation 17:9) en in plaats van met de hemelse glans van de zon, is zij nu met de aardse kleren van purper, scharlaken, goud en edelgesteente getooid (Revelation 17:4); voor de lijdenskelk van haar Heere, drinkt zij uit de gouden drinkbeker vol van gruwelen en onreinheden (Revelation 17:4). Het zijn dan ook niet de gelovigen, de levende leden, die zich over zodanig een Kerk verblijden of over haar ondergang weeklagen; nee, het zijn de groten en rijken van deze aarde, de koningen die met haar hebben gehoereerd, de kooplieden, die door haar zijn rijk geworden. De verbasterde en afgevallen Kerk heeft de koningen en machthebbers niet verontrust, hen niet over hun zonden bestraft of gewaarschuwd, maar hun de weg naar de hemel echt vrij en gemakkelijk voorgesteld. Zij heeft aan hen slechts de dienst van een toom gedaan om de volken rustig en in bedwang te houden, was ook voor hen een van de middelen, om hun gezag te steunen en de rust en orde in stand te houden. Daarom is het geen wonder, dat de koningen haar oordeel beklagen. (Revelation 18:9, Revelation 18:10). De koop- en zeelieden was de Kerk evenzeer behulpzaam als band tot behoud van de vrede, onder wier bescherming handel en nijverheid begunstigd werden, en grote verdiensten en geldsomloop gezien werd (18:13 heeft niet luide getuigd en gewaarschuwd tegen al de zorgeloosheid en gerustheid, overdadigheid en weelderigheid, waaruit de kooplieden gewin trokken; veeleer heeft ze er zichzelf genot door proberen te bezorgen en zichzelf door toegeven aan werelds vermaak en weelde meer en meer verwijderd van haar waar en enig standpunt. In plaats van de schapen op te zoeken, heeft zij hun wol gezocht. In plaats van omgord te zijn met kracht uit de hoogte en te getuigen van de parel van grote waarde en de stad die fundamenten heeft en die toekomende is, heeft zij haar vlees gevoed tot begeerlijkheid en zichzelf behaagd in haar aardse tooi. Zij heeft eindelijk door haar zouteloosheid en aardsgezindheid, het bederf van de wereld en het gerust leven in de zonde bevorderd, in plaats van het krachtig tegen te staan (18:14-19; 19:2). De heiligen in de hemel, de getrouwe getuigen van Jezus, de apostelen en profeten verheugen zich over de val van Babel; zij zelf hebben dit oordeel over lang van God begeerd; want van hun bloed is de hoer dronken geworden" (17:6; 18:20-24; 19:2). De hoer van het Nieuwe Testament heeft dezelfde bloedschulden als de Oud-Testamentische; want ook Jeruzalem heeft de profeten gedood en de gezanten van God gestenigd; ook hebben de Joden Christus en Zijn apostelen gedood, menend God een dienst te doen (Matthew 23:29-Matthew 23:37; Matthew 21:35-Matthew 21:39 Wij moeten daarbij ook niet alleen aan de latere bloedgetuigen denken: aan een Johannes Huss, aan de Waldenzen, Hugenoten, de Engelse en Hollandse bloedgetuigen; ook niet slechts aan hetgeen nog te gebeuren staat volgens het profetisch woord; maar hier komt ook in aanmerking: "wie zijn broeder haat, is een doodslager. " (John 3:15). Daar waar levende Christenen van de bestuurders van de Kerk, hetzij bedekt of meer openbaar verdrukt of achter geplaatst worden, waar een valse theologie het geloof uit de harten van de jeugd scheurt, waar een voorganger de stillen in de lande, uit vijandschap van het geloof, prijs geeft en terugstoot, waar wij zelf op enigerlei wijs tegenstaan of ons schamen de smaad op ons te nemen, de dienstknechten van de Heere betamende, daar is een doodslag gepleegd tegen de heiligen van God. Vraagt men ons nu naar de vervulling van dit gezicht aangaande de Babylonische hoer, zo vinden wij die noch in de Rooms-katholieke Kerk uitsluitend, noch in de massale Protestantse, zoals sommigen dit vaststellen, volgens een eenzijdige opvatting uit een sektarisch-separatistisch standpunt. Wij Protestanten hebben helaas wel reden op onze eigen borst te slaan en ons te verootmoedigen; maar daarom verlaten wij niet in overhaasting onze Kerk, met eigenmachtig ontijdige toepassing van hetgeen ons in Revelation 8:4 gewaarschuwd wordt, evenmin als onze Heere Jezus de diep verbasterde Kerk van Zijn tijd heeft verlaten; want ook de kleinste sekte blijft op de duur niet vrij van hoererij. En hier geldt het voor ons om het Openbaringswoord juist te vatten en toe te passen. Hier is "lijdzaamheid en geloof van de heiligen" nodig. Want de hoer is niet de stad Rome alleen of de Kerk van Rome uitsluitend, maar uit de hele Christenheid het geesteloze gedeelte, dat zich slechts Christen noemt, zonder intussen Christus' geest of zin te bezitten. Zij heet Babel, dat is "verwarring", want het valse Christendom is echt een verwarring, ofschoon dan ook verdeeld in verschillende sekten en godsdiensten; maar onder alle godsdiensten, partijen of sekten van de Christenheid leeft en bestaat de Christus-gemeente, die de met de zon beklede vrouw is. De bedorven afgeweken Christenheid is een hoer gelijk, die alles volgens haar begeerlijkheid uitlegt en bepaalt en slechts vlees (het ijdelijke wl-leven) en eer op het oog heeft, een open oor heeft voor alle verleidende dwaalgeesten en zich daardoor verder van de waarheid laat aftrekken en zich ten slotte verenigt met de aanbidders van de natuur en van de wereldgeest. Maar het blijft ook waarheid, dat de Roomse en Griekse kerken met meer recht dan de Evangelische in het wezen van de hoer zijn gegrond. Ten tijde van Johannes is Babylon Rome geworden. Volgens Revelation 7:18 wil dit ook zo verstaan zijn. Nu is daarmee geenszins de ons bekende geografisch-historische stad Rome bedoeld, maar hier geldt de geestelijk verborgen profetische betekenis. Rome was het bekende middenpunt van de wereldse macht, de draagster van de tijdgeest naar alle zijden van de wereld. Juist deze geest, die het Romeinse wereldrijk bezielde, is in de Kerk binnengedrongen en heeft in haar westelijk gedeelte uit Rome een naar bedekte wereldheerschappij trachtenden kerkstaat gevormd en in het oostelijk gedeelte uit Byzantium een onder wereldlijke macht knechtelijk zuchtende staatskerk gevestigd, met die overeenkomst, dat beiden van de Geest van Christus en de kracht van het Evangelie verstoken blijven door de elementen van wereldsgezindheid, die haar beheersen, volgens Galatians 4:9 Colossians 2:20 De Roomse kerk is niet alleen in haar bestaan maar ook in haar grondslagen hoer; zij heeft de treurige voorrang "moeder aller hoererijen te zijn" (Revelation 17:5); zij is het ook, die zich bij voorkeur beroemt: "ik zit als een koningin en ben geen weduwe en treurigheid zal mij niet genaken. " (18:7)
Dat door deze vrouw de stad Rome met haar heerschappij wordt verstaan, blijkt uit de hele beschrijving, die hier volgt, inzonderheid uit het vijfde vers, omdat zij het groot Babel genoemd wordt, namelijk geestelijker wijs verstaan, zoals Revelation 14:8, Revelation 16:19 Uit het volgende negende vers, omdat van de engel verklaard wordt, dat de zeven hoofden van dit beest, waar de vrouw op zat zeven bergen zijn en in het laatste vers daar uitdrukkelijk gezegd wordt, dat deze vrouw de grote stad is, die het koninkrijk heeft over de koningen van de aarde, dat op Rome alleen past. Dit is zo duidelijk, dat niet alleen de voornaamste oudvaders en al de Gereformeerde leraars hiermee eens zijn, maar ook vele pausgezinde uitleggers. Maar deze laatsten beweren, om het antichristendom van hun paus en pausdom te weren, dat dit van de stad en de heerschappij van Rome verstaan moet worden, alleen terwijl zij onder het gebied van de heidense keizers geweest is en de Christenen heeft vervolgd, n. l. over drie honderd jaren na Christus geboorte tot de tijd van Constantijn de Grote. Maar deze worden uit het vervolg van deze twee hoofdstukken gemakkelijk weerlegd. Ten eerste omdat het heidens Rome, andere koningen en volken, die zij onder zich hebben gebracht, niet tot hun afgoderij drongen, maar die hun gewone superstitie pleegden te laten volgen. Ook de Joden hebben zij hun eigen godsdienst gelaten, totdat zij tegen hen gerebelleerd hebben. Omdat deze vrouw met de kelk van haar hoererij, dat is afgoderij, alle koningen en volken dronken maakt. Ten tweede, zo kan op het heidens Rome niet gepast worden hetgeen Revelation 17:12 wordt gezegd, dat de tien koningen, die hun macht het beest gegeven hebben, opeens hun macht ontvangen hebben met het beest, aangezien de oude Romeinen degenen, die zij onder haar gebied hebben gebracht, allengs van tijd tot tijd haar met geweld hebben onderworpen en niet door de onderlinge bewillingen en samenspanningen. Ten derde, omdat het beest en deze vrouw, die daarop zit, d. i. de antichrist en de stad van Rome hier gedurig samen worden gevoegd, omdat het heidens Rome, zolang het heidens geweest is, eigenlijk de stoel van de antichrist niet is geweest, maar die namaals pas is geworden. En daarom wordt gezegd, dat het beest nog uit de afgrond zou opkomen en daarna ten verderve gaan. Ten slotte, omdat de droevige en exemplaire, ondergang van de stad Babel, waarvan het volgende hoofdstuk in het brede spreekt, niet kan worden verstaan van het heidens Rome, omdat het zulks nooit overkomen is, zolang het heidens is geweest; maar heeft daarna onder de honderd jaren onder de keizers in goede stand geweest, zoals uit de geschiedenis blijkt. Het is wel waar dat het door de Gothen, Vandalen en anderen is ingenomen, maar is kort daarna weer tot zijn vorige stand gebracht. Omdat het openbaar is, dat de ondergang van dit Babel, waarvan in het volgende hoofdstuk gesproken wordt, nimmermeer eindigen zal zoals in Revelation 18:2, Revelation 18:21 getuigd wordt. Dit is zo duidelijk, dat enige pausgezinde uitleggers zelf bekennen, dat hetgeen hier en in het volgende hoofdstuk voorzegd wordt, moet verstaan worden van de stad Rome, die tegenwoordig is, maar om het antichristendom van haar te weren, verzinnen zij een ander gedichtsel, n. l. dat een weinig v r het einde van de wereld, tien heidense koningen, men weet niet uit welke hoek van de wereld zullen komen en met de antichrist uit de stam van Dan aanspannen en de hele wereld innemen, de paus van Rome verjagen en de antichrist in zijn plaats stellen en hun heidense afgoderij alle volken opdringen. Dit alles in drie en een half jaar v r het einde van de wereld. Rome zal dan met al haar rijkdom verbranden en dan nog daar rouw over drijven, dat voor deze ook is weerlegd en tegen alle menselijke oordeel en rede strijdt.
Dit beest is het Roomse gebied, dat door de zeven op elkaar volgende soorten van regering is bestuurd geworden, die in het zevenbergige Rome hun troon hadden en in tien koninkrijken eindigt, die het zevende hoofd van het beest, dat is de paus, onderworpen zijn, ten dienste staan en waardoor hij zijn wil uitvoert. Dit beest is scharlakenrood, evenals de draak, zijn meester (Revelation 12:3) wegens zijn grimmigheid tegen de Kerk en het vergieten van het bloed van de heiligen. Het is vol van namen van godslastering van allerlei goddeloosheid en godslasterende godsdienst, afgoderij, bijgeloof en duivelarij.
Opdat elkeen het weet, wie de vrouw is, die ons hier wordt voorgesteld en opdat ieder, die Circe, die drievoudige tovenares vliede, schrijft Hij haar naam aan het voorhoofd, opdat allen die lezen. Hij noemt mysterium het verstaan en de betekenis van de verborgenheid. Want per tropum wordt Rome Babylon genoemd, welk woord betekent "verwarring"; en Rome heeft immer de allergrootste verwarring in de Kerk ingevoerd.
Vers 4
4. En de vrouw, die op het dier zat, dat de kleur droeg van het reeds vergoten en nog te vergieten bloed, was bekleed met purper en scharlaken 1), met een gewaad, welks kleur uit tweeërlei rood bestond: uit het rood van het koninklijkpurper (Revelation 18:7) en uit dat van het vers vergoten bloed (Revelation 17:6) en op recht vorstelijke en prachtige wijze versierd met goud en kostelijk gesteente (Ezekiel 28:13) en parels 2) en had in haar hand een gouden drinkbeker vol van gruwelen van alle mogelijke verkeerde leringen en vol van onreinheid van haar nu vol geworden hoererij.1) De purperen kleur is die van Rome en de kardinalen. De troon, waarop de paus wordt gedragen, de hemel, die boven hem wordt gehouden, zijn hele gevolg rondom hem en hij zelf, alle tempels te Rome, alle paleizen en elke grond, die hij betreedt, zijn met purper en scharlaken bedekt. De kardinalen kennen zich niet alleen koninklijke rang toe, maar dragen ook een purperrood kleed en zo'n hoed; zelfs de dekken van de paarden, waarop zij rijden, zijn van dezelfde kleur.
2) Mijn kind, kent u nog het verhaal van de oorsprong van de parels? De tranen van de onschuld, op aarde geweend, zijn versteend tot parels en diamanten en de fonkelende gloed van de robijnen ontstond uit schandelijk vergoten bloed. De fabel heeft een diepe betekenis. Begeer daarom nooit voor u parel of robijn! 5. En op haar voorhoofd was door een onzichtbare hand een naam geschreven, namelijk een, die a) verborgenheid was, die alleen een door Gods Geest verlicht verstand kan verklaren, evenals het schrift in Belzasars zaal (Daniel 5:5 v.) en dus een geheimzinnige signatuur was. Die naam luidde: het grote, een ver gebied omvattende, en met gedachten aan steeds groter uitbreiding vervulde Babylon, de moeder van de hoererijen (liever: "van de hoeren", van alle zedeloze kerken en dergelijke zogenaamd godsdienstige genootschappen) en van de gruwelen van de aarde, die in kerkelijk fanatisme zijn bedreven.
a) 2 Thessalonians 2:7
De vrouw ontvangt de naam van Babylon, d. i. verwarring, omdat zij de waarheid van het Evangelie en de Messiaanse Kerk verwart door mensenwoord en stellingen en daardoor de geestelijke toverij heeft teweeggebracht en bevorderd, ook tot ontelbare gruwelen aanleiding heeft gegeven. Het tot leugen geworden schrift op het voorhoofd luidt: "Sacrorum, Laturanensis ecclesia, omnium ecclesiarum orbis et urbis mater et caput", d. i. de heilige Kerk van het Lateraan, de moeder en het hoofd van alle kerken van de aardbol en de stad.
Moeder van de hoeren is iemand, die anderen tot hoererij opvoedt; het pausdom geeft aan anderen aanleiding, om uitwendig godsdienstig te zijn en daarmee het ware wezen van de godsdienst te vergoeden. Het is, zoals bekend is, een algemeen heersend geloof in de Roomse Kerk, dat vervulling van uitwendige kerkelijke plichten voldoende is, de priesters zijn met het volk volkomen tevreden, als het maar uitwendig het pausdom belijdt, het overige is een onverschillige zaak. Met de grootste strengheid wordt vastgehouden, dat ieder `s zondags een mis hoort; het is daarbij voldoende, dat men v r de Kerk de bel hoort, neerknielt, zijn kruis maakt enz. Heeft men dat echter eenmaal een zondag verzuimd, dan moet het in de biecht worden beleden en met enige Ave-Maria's is de zaak ten einde. Goddank! niet alle Katholieke geestelijken zijn zo en daarom maken wij onderscheid tussen pausdom en Katholicisme; dat echter uiterlijk zo'n schijnheilig wezen in de Roomse Kerk ontzaglijk verbreid is, wie kan dat loochenen? Dat valse wezen noemen wij pausdom.
Over de tijd, waarop dit gezicht zal worden vervuld, wordt het gezegde bij Revelation 18:5 "Re 18:5" vergeleken.
In Revelation 12:1 is de Vrouw het beeld van de Oud- en Nieuw-Testamentische gemeente van de Heere in haar zuiverheid als goddelijke lichtdraagster. In Revelation 17:1 is zij de afgevallen, ontrouw geworden Kerk, die tot hoer geworden is. Als de met de zon beklede vrouw, moest de Kerk met haar licht, dat immers van haar afstralen moest, de duisternis rondom haar doen opklaren. Zoals een zuurdeeg moest zij het mensdom doordringen: "niet door kracht of door geweld, maar door Mijn Geest, spreekt de Heere Zebaoth (Zechariah 4:6). Dit was haar bestemming. De hoer is het tegendeel van dit alles; in plaats van haar koninklijk Hoofd en Heer all n aan te hangen, leunt zij op de hoofden van het beest (Revelation 17:9) en in plaats van met de hemelse glans van de zon, is zij nu met de aardse kleren van purper, scharlaken, goud en edelgesteente getooid (Revelation 17:4); voor de lijdenskelk van haar Heere, drinkt zij uit de gouden drinkbeker vol van gruwelen en onreinheden (Revelation 17:4). Het zijn dan ook niet de gelovigen, de levende leden, die zich over zodanig een Kerk verblijden of over haar ondergang weeklagen; nee, het zijn de groten en rijken van deze aarde, de koningen die met haar hebben gehoereerd, de kooplieden, die door haar zijn rijk geworden. De verbasterde en afgevallen Kerk heeft de koningen en machthebbers niet verontrust, hen niet over hun zonden bestraft of gewaarschuwd, maar hun de weg naar de hemel echt vrij en gemakkelijk voorgesteld. Zij heeft aan hen slechts de dienst van een toom gedaan om de volken rustig en in bedwang te houden, was ook voor hen een van de middelen, om hun gezag te steunen en de rust en orde in stand te houden. Daarom is het geen wonder, dat de koningen haar oordeel beklagen. (Revelation 18:9, Revelation 18:10). De koop- en zeelieden was de Kerk evenzeer behulpzaam als band tot behoud van de vrede, onder wier bescherming handel en nijverheid begunstigd werden, en grote verdiensten en geldsomloop gezien werd (18:13 heeft niet luide getuigd en gewaarschuwd tegen al de zorgeloosheid en gerustheid, overdadigheid en weelderigheid, waaruit de kooplieden gewin trokken; veeleer heeft ze er zichzelf genot door proberen te bezorgen en zichzelf door toegeven aan werelds vermaak en weelde meer en meer verwijderd van haar waar en enig standpunt. In plaats van de schapen op te zoeken, heeft zij hun wol gezocht. In plaats van omgord te zijn met kracht uit de hoogte en te getuigen van de parel van grote waarde en de stad die fundamenten heeft en die toekomende is, heeft zij haar vlees gevoed tot begeerlijkheid en zichzelf behaagd in haar aardse tooi. Zij heeft eindelijk door haar zouteloosheid en aardsgezindheid, het bederf van de wereld en het gerust leven in de zonde bevorderd, in plaats van het krachtig tegen te staan (18:14-19; 19:2). De heiligen in de hemel, de getrouwe getuigen van Jezus, de apostelen en profeten verheugen zich over de val van Babel; zij zelf hebben dit oordeel over lang van God begeerd; want van hun bloed is de hoer dronken geworden" (17:6; 18:20-24; 19:2). De hoer van het Nieuwe Testament heeft dezelfde bloedschulden als de Oud-Testamentische; want ook Jeruzalem heeft de profeten gedood en de gezanten van God gestenigd; ook hebben de Joden Christus en Zijn apostelen gedood, menend God een dienst te doen (Matthew 23:29-Matthew 23:37; Matthew 21:35-Matthew 21:39 Wij moeten daarbij ook niet alleen aan de latere bloedgetuigen denken: aan een Johannes Huss, aan de Waldenzen, Hugenoten, de Engelse en Hollandse bloedgetuigen; ook niet slechts aan hetgeen nog te gebeuren staat volgens het profetisch woord; maar hier komt ook in aanmerking: "wie zijn broeder haat, is een doodslager. " (John 3:15). Daar waar levende Christenen van de bestuurders van de Kerk, hetzij bedekt of meer openbaar verdrukt of achter geplaatst worden, waar een valse theologie het geloof uit de harten van de jeugd scheurt, waar een voorganger de stillen in de lande, uit vijandschap van het geloof, prijs geeft en terugstoot, waar wij zelf op enigerlei wijs tegenstaan of ons schamen de smaad op ons te nemen, de dienstknechten van de Heere betamende, daar is een doodslag gepleegd tegen de heiligen van God. Vraagt men ons nu naar de vervulling van dit gezicht aangaande de Babylonische hoer, zo vinden wij die noch in de Rooms-katholieke Kerk uitsluitend, noch in de massale Protestantse, zoals sommigen dit vaststellen, volgens een eenzijdige opvatting uit een sektarisch-separatistisch standpunt. Wij Protestanten hebben helaas wel reden op onze eigen borst te slaan en ons te verootmoedigen; maar daarom verlaten wij niet in overhaasting onze Kerk, met eigenmachtig ontijdige toepassing van hetgeen ons in Revelation 8:4 gewaarschuwd wordt, evenmin als onze Heere Jezus de diep verbasterde Kerk van Zijn tijd heeft verlaten; want ook de kleinste sekte blijft op de duur niet vrij van hoererij. En hier geldt het voor ons om het Openbaringswoord juist te vatten en toe te passen. Hier is "lijdzaamheid en geloof van de heiligen" nodig. Want de hoer is niet de stad Rome alleen of de Kerk van Rome uitsluitend, maar uit de hele Christenheid het geesteloze gedeelte, dat zich slechts Christen noemt, zonder intussen Christus' geest of zin te bezitten. Zij heet Babel, dat is "verwarring", want het valse Christendom is echt een verwarring, ofschoon dan ook verdeeld in verschillende sekten en godsdiensten; maar onder alle godsdiensten, partijen of sekten van de Christenheid leeft en bestaat de Christus-gemeente, die de met de zon beklede vrouw is. De bedorven afgeweken Christenheid is een hoer gelijk, die alles volgens haar begeerlijkheid uitlegt en bepaalt en slechts vlees (het ijdelijke wl-leven) en eer op het oog heeft, een open oor heeft voor alle verleidende dwaalgeesten en zich daardoor verder van de waarheid laat aftrekken en zich ten slotte verenigt met de aanbidders van de natuur en van de wereldgeest. Maar het blijft ook waarheid, dat de Roomse en Griekse kerken met meer recht dan de Evangelische in het wezen van de hoer zijn gegrond. Ten tijde van Johannes is Babylon Rome geworden. Volgens Revelation 7:18 wil dit ook zo verstaan zijn. Nu is daarmee geenszins de ons bekende geografisch-historische stad Rome bedoeld, maar hier geldt de geestelijk verborgen profetische betekenis. Rome was het bekende middenpunt van de wereldse macht, de draagster van de tijdgeest naar alle zijden van de wereld. Juist deze geest, die het Romeinse wereldrijk bezielde, is in de Kerk binnengedrongen en heeft in haar westelijk gedeelte uit Rome een naar bedekte wereldheerschappij trachtenden kerkstaat gevormd en in het oostelijk gedeelte uit Byzantium een onder wereldlijke macht knechtelijk zuchtende staatskerk gevestigd, met die overeenkomst, dat beiden van de Geest van Christus en de kracht van het Evangelie verstoken blijven door de elementen van wereldsgezindheid, die haar beheersen, volgens Galatians 4:9 Colossians 2:20 De Roomse kerk is niet alleen in haar bestaan maar ook in haar grondslagen hoer; zij heeft de treurige voorrang "moeder aller hoererijen te zijn" (Revelation 17:5); zij is het ook, die zich bij voorkeur beroemt: "ik zit als een koningin en ben geen weduwe en treurigheid zal mij niet genaken. " (18:7)
Dat door deze vrouw de stad Rome met haar heerschappij wordt verstaan, blijkt uit de hele beschrijving, die hier volgt, inzonderheid uit het vijfde vers, omdat zij het groot Babel genoemd wordt, namelijk geestelijker wijs verstaan, zoals Revelation 14:8, Revelation 16:19 Uit het volgende negende vers, omdat van de engel verklaard wordt, dat de zeven hoofden van dit beest, waar de vrouw op zat zeven bergen zijn en in het laatste vers daar uitdrukkelijk gezegd wordt, dat deze vrouw de grote stad is, die het koninkrijk heeft over de koningen van de aarde, dat op Rome alleen past. Dit is zo duidelijk, dat niet alleen de voornaamste oudvaders en al de Gereformeerde leraars hiermee eens zijn, maar ook vele pausgezinde uitleggers. Maar deze laatsten beweren, om het antichristendom van hun paus en pausdom te weren, dat dit van de stad en de heerschappij van Rome verstaan moet worden, alleen terwijl zij onder het gebied van de heidense keizers geweest is en de Christenen heeft vervolgd, n. l. over drie honderd jaren na Christus geboorte tot de tijd van Constantijn de Grote. Maar deze worden uit het vervolg van deze twee hoofdstukken gemakkelijk weerlegd. Ten eerste omdat het heidens Rome, andere koningen en volken, die zij onder zich hebben gebracht, niet tot hun afgoderij drongen, maar die hun gewone superstitie pleegden te laten volgen. Ook de Joden hebben zij hun eigen godsdienst gelaten, totdat zij tegen hen gerebelleerd hebben. Omdat deze vrouw met de kelk van haar hoererij, dat is afgoderij, alle koningen en volken dronken maakt. Ten tweede, zo kan op het heidens Rome niet gepast worden hetgeen Revelation 17:12 wordt gezegd, dat de tien koningen, die hun macht het beest gegeven hebben, opeens hun macht ontvangen hebben met het beest, aangezien de oude Romeinen degenen, die zij onder haar gebied hebben gebracht, allengs van tijd tot tijd haar met geweld hebben onderworpen en niet door de onderlinge bewillingen en samenspanningen. Ten derde, omdat het beest en deze vrouw, die daarop zit, d. i. de antichrist en de stad van Rome hier gedurig samen worden gevoegd, omdat het heidens Rome, zolang het heidens geweest is, eigenlijk de stoel van de antichrist niet is geweest, maar die namaals pas is geworden. En daarom wordt gezegd, dat het beest nog uit de afgrond zou opkomen en daarna ten verderve gaan. Ten slotte, omdat de droevige en exemplaire, ondergang van de stad Babel, waarvan het volgende hoofdstuk in het brede spreekt, niet kan worden verstaan van het heidens Rome, omdat het zulks nooit overkomen is, zolang het heidens is geweest; maar heeft daarna onder de honderd jaren onder de keizers in goede stand geweest, zoals uit de geschiedenis blijkt. Het is wel waar dat het door de Gothen, Vandalen en anderen is ingenomen, maar is kort daarna weer tot zijn vorige stand gebracht. Omdat het openbaar is, dat de ondergang van dit Babel, waarvan in het volgende hoofdstuk gesproken wordt, nimmermeer eindigen zal zoals in Revelation 18:2, Revelation 18:21 getuigd wordt. Dit is zo duidelijk, dat enige pausgezinde uitleggers zelf bekennen, dat hetgeen hier en in het volgende hoofdstuk voorzegd wordt, moet verstaan worden van de stad Rome, die tegenwoordig is, maar om het antichristendom van haar te weren, verzinnen zij een ander gedichtsel, n. l. dat een weinig v r het einde van de wereld, tien heidense koningen, men weet niet uit welke hoek van de wereld zullen komen en met de antichrist uit de stam van Dan aanspannen en de hele wereld innemen, de paus van Rome verjagen en de antichrist in zijn plaats stellen en hun heidense afgoderij alle volken opdringen. Dit alles in drie en een half jaar v r het einde van de wereld. Rome zal dan met al haar rijkdom verbranden en dan nog daar rouw over drijven, dat voor deze ook is weerlegd en tegen alle menselijke oordeel en rede strijdt.
Dit beest is het Roomse gebied, dat door de zeven op elkaar volgende soorten van regering is bestuurd geworden, die in het zevenbergige Rome hun troon hadden en in tien koninkrijken eindigt, die het zevende hoofd van het beest, dat is de paus, onderworpen zijn, ten dienste staan en waardoor hij zijn wil uitvoert. Dit beest is scharlakenrood, evenals de draak, zijn meester (Revelation 12:3) wegens zijn grimmigheid tegen de Kerk en het vergieten van het bloed van de heiligen. Het is vol van namen van godslastering van allerlei goddeloosheid en godslasterende godsdienst, afgoderij, bijgeloof en duivelarij.
Opdat elkeen het weet, wie de vrouw is, die ons hier wordt voorgesteld en opdat ieder, die Circe, die drievoudige tovenares vliede, schrijft Hij haar naam aan het voorhoofd, opdat allen die lezen. Hij noemt mysterium het verstaan en de betekenis van de verborgenheid. Want per tropum wordt Rome Babylon genoemd, welk woord betekent "verwarring"; en Rome heeft immer de allergrootste verwarring in de Kerk ingevoerd.
Vers 6
6. En ik zag wat van al het bevreemdende mij het allermeest moest bevreemden, dat de vrouw in ontwijfelbare toestand van dronkenschap was en wel, zoals ik in de geest duidelijk opmerkte, dat zij dronken was van het bloed van de heiligen, die zij had omgebracht en van het bloed van de getuigen van Jezus, waarvan zij had gedronken. En ik verwonderde mij toen ik haar zag met grote verwondering en wist niet te ontraadselen, hoe het zo ver met de vrouw was gekomen en hoe het nog aflopen zou.Deze dronkenschap van het bloed van de ware discipelen van Jezus, deze dronkenschap, waarin de pauselijke Kerk zich hoogmoedig beroemt op haar vervolgingen en orgiastisch jubileert in het huis van God, maakt de mate van haar gruwelen vol en doet de bevreemding van de ziener tot het toppunt van verwondering klimmen. Wel verzekert zij zelf, dat zij niet dorst naar bloed; maar zij heeft kruistochten gepredikt tegen de ketters en zelfs een Bossuet en de fanatieken van de priesters van onze tijd roemen als hun grote daden, dat op hun aandrang de ketters verbrand zijn; zij verheerlijken een Lodewijk XIV om zijn dragonnades tegen zijn Protestantse onderdanen. Zij beveelt niet de bloedbruiloft, maar zij viert het welgelukken door feestelijkheden. Met zo'n fanatisme, godsdienst-overspanning als goddelijke staatkunde gestempeld, is geen bloeddorst op aarde te vergelijken. Het is specifiek onderscheiden van elke andere dronkenschap van de ziel, die is demonisch door de mensenmoordenaar vanaf het begin geïnspireerd en daarom voor geen menselijk medelijden, voor geen ontferming vatbaar. Maar tevens is die met zo'n schaamteloos pralende overmoed gepaard, dat Johannes in de grootste verwondering wordt gebracht.
Is het de vreselijke ontwikkeling van de omkering van de waarheid in leugen, in deze vrouw als het ware belichaamd, die Johannes in verwondering zet? Of kan hij de verhouding niet begrijpen, waarin de vrouw hier tot het dier staat? Inderdaad, hoe kon hij in zijn dagen, waarin de macht van de wereld zich tegen de Kerk begon te verzetten en zich tot de eerste ontzaggelijke strijd gereed maakte, waarin zij Gods volk dreigde te vernietigen, er een voorstelling van hebben, dat de afgevallen Kerk, die echter nog altijd Kerk, vrouw bleef, eens zou worden gedragen door het beest, de macht van de wereld?
Deze engel wijst de ziener op het oordeel over de grote hoer, die op vele wateren zit, met wie de koningen van de aarde gehoereerd hebben, en de wijn van wier hoererij de aardbewoners dronken heeft gemaakt. De vrouw op het beest in de woestijn noemt zichzelf het grote Babylon, de moeder van de hoererijen en van de gruwelen van de aarde. De vrouw en Babylon en de hoer onderscheiden zich enkel als kringen met n zelfde middelpunt en zijn dus concentrische begrippen. Dat Babylon het pausdom is, is reeds in 14:8 aangewezen. In ruimere zin wordt zij vrouw, in engere zin hoer genoemd. Vrouw heet de hele afvallige Christenheid, wanneer zij in de toekomst de Christelijke godsdienst heeft afgeschaft en de grote hoer heet in de toekomst de Roomse hiërarchie te midden van de zo-even genoemde Christenheid, omdat zij het Evangelie sinds oude dagen bestreden en terzijde geschoven heeft en bij de afschaffing van het Christendoms een hoofdrol heeft gespeeld. Vrouw beduidt zo meer de afvallige Christenheid in het algemeen, hoer de in haar midden huisvestende en heersende hiërarchie, beiden zijn echter niet zeer van elkaar onderscheiden. De vrouw of de Christenheid is door afschaffing van het Christendom van Christus, haar man, gescheiden. De hoer zit op vele wateren, de vrouw zit op het beest uit de afgrond, of op het beest in de woestijn. De wateren, waarop de hoer zit, zijn volken, schaar, natiën en tongen (17:15); de vrouw is de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koninkrijken van de aarde (17:18), die vroeger geestelijker wijze genoemd werd Sodoma en Egypte (11:8), daarom Europa of de afvallige Christenheid.
Vers 6
6. En ik zag wat van al het bevreemdende mij het allermeest moest bevreemden, dat de vrouw in ontwijfelbare toestand van dronkenschap was en wel, zoals ik in de geest duidelijk opmerkte, dat zij dronken was van het bloed van de heiligen, die zij had omgebracht en van het bloed van de getuigen van Jezus, waarvan zij had gedronken. En ik verwonderde mij toen ik haar zag met grote verwondering en wist niet te ontraadselen, hoe het zo ver met de vrouw was gekomen en hoe het nog aflopen zou.Deze dronkenschap van het bloed van de ware discipelen van Jezus, deze dronkenschap, waarin de pauselijke Kerk zich hoogmoedig beroemt op haar vervolgingen en orgiastisch jubileert in het huis van God, maakt de mate van haar gruwelen vol en doet de bevreemding van de ziener tot het toppunt van verwondering klimmen. Wel verzekert zij zelf, dat zij niet dorst naar bloed; maar zij heeft kruistochten gepredikt tegen de ketters en zelfs een Bossuet en de fanatieken van de priesters van onze tijd roemen als hun grote daden, dat op hun aandrang de ketters verbrand zijn; zij verheerlijken een Lodewijk XIV om zijn dragonnades tegen zijn Protestantse onderdanen. Zij beveelt niet de bloedbruiloft, maar zij viert het welgelukken door feestelijkheden. Met zo'n fanatisme, godsdienst-overspanning als goddelijke staatkunde gestempeld, is geen bloeddorst op aarde te vergelijken. Het is specifiek onderscheiden van elke andere dronkenschap van de ziel, die is demonisch door de mensenmoordenaar vanaf het begin geïnspireerd en daarom voor geen menselijk medelijden, voor geen ontferming vatbaar. Maar tevens is die met zo'n schaamteloos pralende overmoed gepaard, dat Johannes in de grootste verwondering wordt gebracht.
Is het de vreselijke ontwikkeling van de omkering van de waarheid in leugen, in deze vrouw als het ware belichaamd, die Johannes in verwondering zet? Of kan hij de verhouding niet begrijpen, waarin de vrouw hier tot het dier staat? Inderdaad, hoe kon hij in zijn dagen, waarin de macht van de wereld zich tegen de Kerk begon te verzetten en zich tot de eerste ontzaggelijke strijd gereed maakte, waarin zij Gods volk dreigde te vernietigen, er een voorstelling van hebben, dat de afgevallen Kerk, die echter nog altijd Kerk, vrouw bleef, eens zou worden gedragen door het beest, de macht van de wereld?
Deze engel wijst de ziener op het oordeel over de grote hoer, die op vele wateren zit, met wie de koningen van de aarde gehoereerd hebben, en de wijn van wier hoererij de aardbewoners dronken heeft gemaakt. De vrouw op het beest in de woestijn noemt zichzelf het grote Babylon, de moeder van de hoererijen en van de gruwelen van de aarde. De vrouw en Babylon en de hoer onderscheiden zich enkel als kringen met n zelfde middelpunt en zijn dus concentrische begrippen. Dat Babylon het pausdom is, is reeds in 14:8 aangewezen. In ruimere zin wordt zij vrouw, in engere zin hoer genoemd. Vrouw heet de hele afvallige Christenheid, wanneer zij in de toekomst de Christelijke godsdienst heeft afgeschaft en de grote hoer heet in de toekomst de Roomse hiërarchie te midden van de zo-even genoemde Christenheid, omdat zij het Evangelie sinds oude dagen bestreden en terzijde geschoven heeft en bij de afschaffing van het Christendoms een hoofdrol heeft gespeeld. Vrouw beduidt zo meer de afvallige Christenheid in het algemeen, hoer de in haar midden huisvestende en heersende hiërarchie, beiden zijn echter niet zeer van elkaar onderscheiden. De vrouw of de Christenheid is door afschaffing van het Christendom van Christus, haar man, gescheiden. De hoer zit op vele wateren, de vrouw zit op het beest uit de afgrond, of op het beest in de woestijn. De wateren, waarop de hoer zit, zijn volken, schaar, natiën en tongen (17:15); de vrouw is de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koninkrijken van de aarde (17:18), die vroeger geestelijker wijze genoemd werd Sodoma en Egypte (11:8), daarom Europa of de afvallige Christenheid.
Vers 7
7. En de engel, die de vraag van mijn hart, die in mijn verwondering lag opgesloten, verstond, zei tot mij: "Waarom verwondert u zich? immers alleen omdat u de geschiedkundige verwezenlijking van hetgeen u in het gezicht heeft gezien, voor niet mogelijk houdt. Ik zal u zeggen de verborgenheid van de vrouw, hoe het zo ver met haar is gekomen en hoe het ten slotte met haar aflopen zal en de verborgenheid van het beest, dat haar draagt, dat de zeven hoofden heeft en de tien horens, hoe het met dit dier, met zijn verhouding tot de vrouw en met zijn hoofden en hoornen gesteld is.Het is alsof de engel de apostel toespreekt met dat woord van de Heere: "u kleingelovige, waarom heeft u gewankeld? " De hemelse gezant verwondert zich, zoals zich eens de Heere verbaasde over het ongeloof van de inwoners van Nazareth. Ach! dat de menselijke natuur kortzichtig genoeg is om overal aan het zichtbare te blijven hangen! Hoe moeilijk gelooft men dat de goddelozen "als in een ogenblik worden tot verwoesting en te niete worden van verschrikking".
Vers 7
7. En de engel, die de vraag van mijn hart, die in mijn verwondering lag opgesloten, verstond, zei tot mij: "Waarom verwondert u zich? immers alleen omdat u de geschiedkundige verwezenlijking van hetgeen u in het gezicht heeft gezien, voor niet mogelijk houdt. Ik zal u zeggen de verborgenheid van de vrouw, hoe het zo ver met haar is gekomen en hoe het ten slotte met haar aflopen zal en de verborgenheid van het beest, dat haar draagt, dat de zeven hoofden heeft en de tien horens, hoe het met dit dier, met zijn verhouding tot de vrouw en met zijn hoofden en hoornen gesteld is.Het is alsof de engel de apostel toespreekt met dat woord van de Heere: "u kleingelovige, waarom heeft u gewankeld? " De hemelse gezant verwondert zich, zoals zich eens de Heere verbaasde over het ongeloof van de inwoners van Nazareth. Ach! dat de menselijke natuur kortzichtig genoeg is om overal aan het zichtbare te blijven hangen! Hoe moeilijk gelooft men dat de goddelozen "als in een ogenblik worden tot verwoesting en te niete worden van verschrikking".
Vers 8
8. Het beest, dat u in Revelation 17:6 als de drager van de vrouw gezien heeft, was in de voorvaderen van hem, die het heden, dat is, ten tijde, dat het gericht vervuld wordt, verwezenlijkt heeft, niet en is niet. Het heeft reeds een dubbel verleden achter zich; het ene, toen het reeds een of twee maal was, het andere, toen het reeds eenmaal of tweemaal niet meer was en eveneens heeft het nu een dubbele toekomst. De eerste is van het standpunt van het niet meer zijn op aarde en dat is dit: het zal opkomen uit de afgrond, waarin het gevaren is Re 9:1 en het tweede van het standpunt van zijn weer aanwezig zijn en dat is: het zal ten verderve gaan (Revelation 19:20). En, wat het heden aangaat, zij, die op de aarde wonen, degenen, onder de mensenkinderen, die niets meer dan kinderen van de mensen of van de aarde zijn (Genesis 6:2), zullen, vervullende wat in Revelation 13:3 v. als gevolg van de weer genezen dodelijke wond van het een hoofd werd gezegd, verwonderd zijn (a) welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging van de wereld (Revelation 13:8), terwijl daarentegen de uitverkorenen voor de verleiding tot dwaling bewaard blijven) zij zullen zich verwonderen, alsof in het dier een goddelijke majesteit was geopenbaard, waarvoor men nog in aanbidding moet buigen. Zo zullen zij verbaasd zijn, ziende het beest als een zodanig, dat was en niet is hoewel het is (volgens betere lezing: "en weer is.a) Exodus 32:32 Philippians 4:3
Het woord van de Heere in Matthew 24:21 : "dan zal grote verdrukking wezen hoedanige niet is geweest van het begin van de wereld tot nu toe en ook niet zijn zal", in zijn diepste en rijkste betekenis is zonder twijfel gemeend van de verdrukking of de geloofsverdrukking ten tijde van de antichrist. Dat kan zonder twijfel des te minder van een lichamelijke verdrukking bedoeld zijn, want voor een zodanige is in de geloofsvervolgingen van de vorige tijden de maat reeds geheel uitgeput, zodat er zeker geen kwelling of marteling meer is, waarmee de gelovigen niet reeds eenmaal vervolgd en verzocht zouden zijn geweest, om hun Heer af te zweren (Hebrews 11:33). Bij dat woord wordt veelmeer gesproken van een geestelijke verdrukking of ellende, waarbij het gevaar, om ook in de dwaling te worden ingetrokken, zo groot is, dat ook de uitverkorenen onder haar zouden bezwijken, als God niet op bijzondere wijze Zich van hun aantrok. Wij hebben in die tijd het meesterstuk van alle satans-leugen te wachten, de kroon van alles wat hij ooit verzonnen en in het werk heeft gesteld, om mensenzielen te verblinden en te misleiden. Wij moeten ons dus dadelijk van het begin aan op iets monstrueus of ontzaggelijks voorbereiden, omdat alleen iets van die aard in staat zou zijn, de reeds gangbare of reeds eenmaal aanwezige leugen in kracht van verleiding te overtreffen. In de regel stelt men zich tevreden met de voorstelling, dat de antichrist een genie zou zijn vol menselijke boosheid, een tegenstander van het Christendom, die met reuzen-energie optrad, wie de satan zijn krachten leent, om door hem de strijd van zijn rijk tegen het rijk van God tot overwinning van het eerste te volbrengen, dat hem echter door het weer verschijnen van Christus, die de antichrist met het zwaard van zijn mond ombrengt, nog op het laatste beslissende ogenblik mislukt. Bij zo'n algemeenheid zweeft echter de voorstelling al te zeer in de lucht en heeft geen echt tastbare vorm, omdat men noch kan inzien, hoe een enkel mens in zijn toch altijd slechts kort leven op aarde tot zo'n energie van boosheid kan komen, dat hij juist tot de "mens van de zonde" (2 Thessalonians 2:3) wordt, noch ook hoe de mensen ertoe komen, om zich achter hem te verwonderen (Revelation 13:4 v.) en tot zijn aanbidding te besluiten. Wat het tweede punt aangaat, blijft een goddelijke verering, zoals die ten tijde van de Romeinse keizers van Augustus af gewoon was, en zoals die ook Napoleon I eiste en verkregen zou hebben, als hij zijn doel, de wereldmonarchie, bereikt had, altijd slechts een figuurlijke een formele een afgedwongene en gehuichelde. Of beschouwt men ze als ten tijde van de Romeinen, als enkel staatsetikette, die niets meer is, dan als een tiran ze als werkelijke erkenning van zijn godheid zou willen eisen, dan zou men uit vrees voor de wreedheid en onbuigzaamheid van zijn waanzinnigheid hem die geven, maar toch daarbij in het hart hem voor een waanzinnig, vloek- en doemwaardig monster houden. Men zou zeggen, dat hij bij alle op geheel gewone en bekende weg door moed en kracht, geluk en toeval verworven grootheid toch niets anders is dan een sterfelijk mens, die na korte tijd tot zijn stof zal wederkeren en bij zo'n eis zich niet zozeer over de grootheid van zijn heerlijkheid, als veeleer over de grootheid van zijn zelfverheffing verwonderen en in het diepste van het harten hem verachten en verafschuwen. Zo is het echter niet met de aanbidding of goddelijke verering, waarvan het beest, de mens van de zonde het voorwerp is. Dat is geen gedwongen en gehuichelde, ook geen formele of rituele, maar komt voort uit inwendige overtuiging en vrije drang als het product van een verwondering, die van zijn gelijke niet heeft en van een verwondering, die tot enthousiaste geestdrift wordt, zodat men de eer, die slechts God en Christus toekomt, op het dier overdraagt, ervan zegt: "wie is het beest gelijk? " als ware het in waarheid God en in dezelfde adem voortgaat: "wie kan tegen het beest strijd voeren? " alsof het de onverwinnelijke Christus zelf was. Wat het eerste punt aangaat, ook ten opzichte van hetgeen mensen hier op aarde van ongeloof en boosheid kunnen verzinnen en uitrichten, kan het bekende spreekwoord worden toegepast: "er geschiedt niets nieuws onder de zon. " Wil men met het begrip van "de mens van de zonde, de zoon van het verderf, die zich tegenstelt en verheft" bij een mens in de gewone zin blijven staan, dan is dit begrip reeds lang uitgeput, men zou menige naam kunnen noemen, die dus waard zou zijn de titel van antichrist te verkrijgen en zou ten slotte in twijfel komen, of die in het algemeen van een enkel persoon in de uitsluitende zin van het woord bedoeld was, maar daarmee de duidelijke klank van het woords in 2 Thessalonians 2:3, verlaten. Reeds deze overwegingen zullen de mening, die wij nu nader gaan ontwikkelen over de persoon van hem die op onze plaats onder het dier moet worden verstaan, omdat dit in hem zijn volle ontwikkeling vindt, om hun zeldzaam, het gewoon verstand beledigend karakter niet laten voorkomen als meteen te verwerpen, maar juist daarom de opmerkzaamheid doen trekken. Misschien zal zij de lezer nog als de enig juiste voorkomen, wanneer het nu ook door middel van deze gelukt de zin van de woorden in Revelation 17:9-Revelation 17:11, waarvan de verklaring niet met behulp van het gewoon verstand kan worden verkregen, zoals er uitdrukkelijk voor staat, uiteen te zetten. Wij gaan uit van het slot van het vorige vers, dat de verwondering over het dier daaruit afleidt, dat men het ziet als een, dat geweest is en niet is, hoewel het is. Dat toch is het karakteristiek teken van Christus, die in Zijn aardse openbaring eerst was, vervolgens na Zijn heengaan in de onzichtbare wereld een schijnbaar niet zijn op aarde had, maar ten slotte uit de hemel terugkomt en nu opnieuw daar is. Op dit weer aanwezig zijn (de parousia) van Christus zinspeelt de uitdrukking van de juiste lezing: cai parestai ("en weer daar zal zijn" in het verband van de tekst zoveel als "weer daar is zonder twijfel. Men zal dus van die persoon de indruk hebben, dat als de terugkomst van Christus heeft plaats gehad en wel daarom, omdat die werkelijk en echt reeds eenmaal in de wereld is geweest, maar vervolgens voor geruime tijd niet meer voor de aarde bestond en nu, wat voor alle andere mensen na hun heengaan een onmogelijke zaak is en voor Christus alleen voorbehouden, een weer zijn of weer op aarde leven met al de gevolgen, die het in zich sluit, heeft verkregen. Dat geeft alleen dan een denkbare gedachte, als die persoon, waarvan gesproken wordt, niet een nieuw eigenlijk mens is, maar een vroegere, die uit de andere wereld in deze is teruggekeerd, een, die eerst daar geweest is. Maar van waar hij teruggekomen is en in het leven teruggekeerd, dat is nu zeker niet de hemel, maar, zoals aan het begin van het vers uitdrukkelijk gezegd is, de afgrond. Nu wordt ons ook de hele eerste helft van het vers langs gemakkelijker en korter weg verstaanbaar, dan die wij boven met een omstandige beschrijving moesten bewandelen, zolang dit resultaat nog niet was verkregen, dat de antichrist met dit dier bedoelt, die in de persoon van een Napoleon VIII optreedt, geen ander is dan dezelfde Napoleon I, die sinds lang is gegaan naar zijn plaats, maar nu lichamelijk terugkeert: Het beest, dat u gezien heeft was voor de geschiedenis van de wereld van 1797-1815 d. i. 18 jaren en is niet gedurende omstreeks 160-170 jaren; en het zal opkomen uit de afgrond en ten slotte, als zijn laatste lot wordt volvoerd, ten verderve gaan, waarom hij ook de "zoon des verderfs" in 2 Thessalonicenzen. 2:3 heet. De afgrond, waaruit hij gekomen is, was nog niet het enige verderf, maar dat is eerst de poel, die van vuur en zwavel brandt (Revelation 19:20; Revelation 20:10 en 14). Eens had de verleider tot Jezus gezegd, toen hij hem alle koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid toonde: "dit alles zal ik u geven, als U neervallende mij zult aanbidden; " maar hij vond in Hem zijn man niet. Toch heeft de satan iemand nodig, die zijn aanbieding aanneemt, als hij zijn laatste plannen over de mensen zal verwezenlijken; hij heeft daartoe een mens nodig en toch kan hij weer geen gebruiken, die voor de anderen een van huns gelijken is en zich nooit onder hen met werkelijke erkenning van zijn persoonlijke majesteit op de troon van God zou kunnen zetten, geen, die zij van kind af hebben zien opgroeien en zich ontwikkelen en langzamerhand tot een zekere grootheid zien opstijgen en van wie zij tevens weten, dat hij evenzo weer zal afnemen en tenslotte in het stof zal eindigen. Wat moet dan nu de satan beginnen? Zal hij zich niet wenden tot diegenen, die hij uit de mensen in de afgrond bij zich heeft en met wie hij van aangezicht tot aangezicht kan handelen? En als het dan lukte iemand te verkrijgen, en als het hem door God werd toegelaten, die in het leven terug te brengen, zou hem dan niet een "verwondering" verzekerd zijn? En tot wie zou hij zich liever wenden dan tot een grote wereldveroveraar, die reeds vroeger eenmaal op het punt was, alle rijken van de wereld en hun heerlijkheid te verkrijgen, maar die met smartvolle teleurstelling in zijn verwachtingen, met verbeten woede over zijn lot uit dit leven is heengegaan? En of hij wel bij die, die wij op het oog hebben, eveneens een "ga weg van mij, satan" want er staat geschreven: "u zult de Heere uw God aanbidden en Hem alleen dienen" ten antwoord zal krijgen? Wij handelen niet nader over deze voorvallen in een andere wereld, waarvan wij slechts een gedachte hebben, maar die wij niet kunnen doorgronden; wij moeten integendeel de bedenking opperen: hoe kan God laten plaats hebben wat de duivel voor heeft? Hoe kan Hij Zijn handen ertoe lenen, dat een van die uit de afgrond terugkeert? Eens moet toch die ellendige onbeslistheid onder de Christenen, waarin men zo graag op twee gedachten hinkt, ophouden en een laatste beslissende strijd tussen het rijk van het licht en het rijk van de duisternis plaats hebben, omdat het rijk van God niet in zijn heerlijkheid kan komen voordat het rijk van de satan volledig en openlijk verschenen is en door een krachtige slag overwonnen. De opwekking van het beest verliest ook veel van het bevreemdende, dat zij bij de eerste blik heeft, als wij bedenken, dat die niet zo geheel alleen staat. In Revelation 20:4-Revelation 20:6 zullen wij van een eerste opstanding uit degenen, die in het paradijs zijn overgebracht, horen, van de noodzakelijkheid van deze wordt men echter pas overtuigd, als een eerste opstanding uit de beslotenen in de afgrond ten minste in een enkel geval en tot een buitengewoon doel is voorgevallen. En even als nu de opgewekte uit de afgrond na het oordeel dat over hen gekomen is, in de verdoemenis gaat en de poel van zwavel en vuur als het ware inwijdt, zo komen degenen, die uit het paradijs weer in de wereld zijn ingeleid tot heerschappij voeren met Christus en het duizendjarig rijk (Revelation 20:6) en wijden als het ware de nieuwe hemel en de nieuwe aarde in. Van deze kring van gedachten uitgaande, zal ons nu ook het volgende gemakkelijk worden om te begrijpen.
"Het beest, dat u gezien heeft, was en is niet, maar staat op het punt om uit de afgrond op te stijgen en zal in het verderf neerstorten. " Het beest, dat Johannes het laatst zag, is het beest in de woestijn, vroeger het beest uit de zee. Het beest in de woestijn kan evenwel niet bedoeld worden, wanneer de ziener zegt: "Het beest was en is niet; " want het beest in de woestijn, de volksheerschappij, is in dezen tijd de zesde wereldmacht, die door het zesde hoofd wordt afgebeeld, dat naar Revelation 17:10 is, na de val van de vijf eerste wereldmachten. Het beest, dat was en niet is, is het beest uit de zee, namelijk het Tienkoningschap zonder het Pausdom, dat als hoer bestaat en op het beest in de woestijn rijdt, nadat juist het beest in de woestijn het Tienkoningschap heeft doen vallen, zodat het niet meer is.
Sinds de Heere dat woord uitsprak "het is volbracht", bestaat eigenlijk het beest niet meer; het is verzwakt en vernederd en hoewel het zich opnieuw heeft opgeheven uit de afgrond en weer is, zo kan het niet gezegd worden te leven, al heeft het de hel verlaten, waarin het geworpen was, al is het opnieuw verrezen om strijd te voeren tegen de heiligen. Daarom is het dwaas om er vrees voor te koesteren. En al verheft zich heden ten dage na duizendjarige sluimering opnieuw de heerschappij, die daar strijd voert tegen Gods grote Zoon, dat baart ons geen angst; het is slechts zolang de Heere het toelaat en op Zijn tijd moet de vijand terugkeren tot de afgrond, waarin hij is neergeworpen. Purper en scharlaken zijn de hoogste en heerlijkste en dierbaarste kleuren een dracht van de koningen; hiermee is de hoer bekleed, die zich de koningin noemt (Revelation 18:7). Dit is de kleding van haar dienaars de kardinalen, het is al goud en kostelijk gesteente, wat er blinkt in haar driedubbele kroon, gewaad, altaren, beelden; door zijn geestelijke hoererij heeft de paus onbedenkelijke schatten vergaderd, waardoor hij opgeblazen is in hoogmoed en dartel in alle wellusten. Zij heeft een gouden beker in haar hand, zoals de hoeren haar boelen minnedrank ingeven, om hen tot onreinigheid op te wekken, zo heeft deze ook een bijzonder middel om de wereld tot afgoderij te verlokken, wel een schone en uiterlijke schijn hebbend, maar van binnen vol onreinigheid en gruwelen zijnde.
Dat het zal opkomen, duidt aan, hoe het ten tijde van Johannes nog niet was, ten minste nog niet openlijk in de wereld verschenen, maar zeker en allengs zou opkomen, openbaar verschijnen en tot grote heerlijkheid geraken. Het was in het gezicht van Johannes en is nog niet, hoewel het echt in beginsel en zaad toen ter tijd is (2 Thessalonians 2:7) en dan zeker openbaar zijn zal. Velen menen, dat kan worden vertaald "en het zal er zeker zijn. "
De bedoeling van die naam is, dat door het beest moet worden verstaan een zeker Rooms gebied, waarvan men geheimzinnig met waarheid kan zeggen, dat het geweest is en niet meer is en evenwel nog is, d. i. dat het echt in wezen is, hoewel onder een andere gedaante, dan het zich van te voren had vertoond, zodat men van dit rijksgebied als in een geestelijk raadsel kon zeggen, dat het was en niet was. Het Romeins gebied, door Julius Caesar gesticht, zou door de Gothen en andere barbaarse volken verwoest worden, zodat het niet meer zou zijn en evenwel zou zijn, dat is hernieuwd en als verwekt worden in het Rooms-pauselijk gebied, dat dezelfde gronden en eigenschappen zou hebben als het oud verwoest Rooms gebied.
Vers 8
8. Het beest, dat u in Revelation 17:6 als de drager van de vrouw gezien heeft, was in de voorvaderen van hem, die het heden, dat is, ten tijde, dat het gericht vervuld wordt, verwezenlijkt heeft, niet en is niet. Het heeft reeds een dubbel verleden achter zich; het ene, toen het reeds een of twee maal was, het andere, toen het reeds eenmaal of tweemaal niet meer was en eveneens heeft het nu een dubbele toekomst. De eerste is van het standpunt van het niet meer zijn op aarde en dat is dit: het zal opkomen uit de afgrond, waarin het gevaren is Re 9:1 en het tweede van het standpunt van zijn weer aanwezig zijn en dat is: het zal ten verderve gaan (Revelation 19:20). En, wat het heden aangaat, zij, die op de aarde wonen, degenen, onder de mensenkinderen, die niets meer dan kinderen van de mensen of van de aarde zijn (Genesis 6:2), zullen, vervullende wat in Revelation 13:3 v. als gevolg van de weer genezen dodelijke wond van het een hoofd werd gezegd, verwonderd zijn (a) welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging van de wereld (Revelation 13:8), terwijl daarentegen de uitverkorenen voor de verleiding tot dwaling bewaard blijven) zij zullen zich verwonderen, alsof in het dier een goddelijke majesteit was geopenbaard, waarvoor men nog in aanbidding moet buigen. Zo zullen zij verbaasd zijn, ziende het beest als een zodanig, dat was en niet is hoewel het is (volgens betere lezing: "en weer is.a) Exodus 32:32 Philippians 4:3
Het woord van de Heere in Matthew 24:21 : "dan zal grote verdrukking wezen hoedanige niet is geweest van het begin van de wereld tot nu toe en ook niet zijn zal", in zijn diepste en rijkste betekenis is zonder twijfel gemeend van de verdrukking of de geloofsverdrukking ten tijde van de antichrist. Dat kan zonder twijfel des te minder van een lichamelijke verdrukking bedoeld zijn, want voor een zodanige is in de geloofsvervolgingen van de vorige tijden de maat reeds geheel uitgeput, zodat er zeker geen kwelling of marteling meer is, waarmee de gelovigen niet reeds eenmaal vervolgd en verzocht zouden zijn geweest, om hun Heer af te zweren (Hebrews 11:33). Bij dat woord wordt veelmeer gesproken van een geestelijke verdrukking of ellende, waarbij het gevaar, om ook in de dwaling te worden ingetrokken, zo groot is, dat ook de uitverkorenen onder haar zouden bezwijken, als God niet op bijzondere wijze Zich van hun aantrok. Wij hebben in die tijd het meesterstuk van alle satans-leugen te wachten, de kroon van alles wat hij ooit verzonnen en in het werk heeft gesteld, om mensenzielen te verblinden en te misleiden. Wij moeten ons dus dadelijk van het begin aan op iets monstrueus of ontzaggelijks voorbereiden, omdat alleen iets van die aard in staat zou zijn, de reeds gangbare of reeds eenmaal aanwezige leugen in kracht van verleiding te overtreffen. In de regel stelt men zich tevreden met de voorstelling, dat de antichrist een genie zou zijn vol menselijke boosheid, een tegenstander van het Christendom, die met reuzen-energie optrad, wie de satan zijn krachten leent, om door hem de strijd van zijn rijk tegen het rijk van God tot overwinning van het eerste te volbrengen, dat hem echter door het weer verschijnen van Christus, die de antichrist met het zwaard van zijn mond ombrengt, nog op het laatste beslissende ogenblik mislukt. Bij zo'n algemeenheid zweeft echter de voorstelling al te zeer in de lucht en heeft geen echt tastbare vorm, omdat men noch kan inzien, hoe een enkel mens in zijn toch altijd slechts kort leven op aarde tot zo'n energie van boosheid kan komen, dat hij juist tot de "mens van de zonde" (2 Thessalonians 2:3) wordt, noch ook hoe de mensen ertoe komen, om zich achter hem te verwonderen (Revelation 13:4 v.) en tot zijn aanbidding te besluiten. Wat het tweede punt aangaat, blijft een goddelijke verering, zoals die ten tijde van de Romeinse keizers van Augustus af gewoon was, en zoals die ook Napoleon I eiste en verkregen zou hebben, als hij zijn doel, de wereldmonarchie, bereikt had, altijd slechts een figuurlijke een formele een afgedwongene en gehuichelde. Of beschouwt men ze als ten tijde van de Romeinen, als enkel staatsetikette, die niets meer is, dan als een tiran ze als werkelijke erkenning van zijn godheid zou willen eisen, dan zou men uit vrees voor de wreedheid en onbuigzaamheid van zijn waanzinnigheid hem die geven, maar toch daarbij in het hart hem voor een waanzinnig, vloek- en doemwaardig monster houden. Men zou zeggen, dat hij bij alle op geheel gewone en bekende weg door moed en kracht, geluk en toeval verworven grootheid toch niets anders is dan een sterfelijk mens, die na korte tijd tot zijn stof zal wederkeren en bij zo'n eis zich niet zozeer over de grootheid van zijn heerlijkheid, als veeleer over de grootheid van zijn zelfverheffing verwonderen en in het diepste van het harten hem verachten en verafschuwen. Zo is het echter niet met de aanbidding of goddelijke verering, waarvan het beest, de mens van de zonde het voorwerp is. Dat is geen gedwongen en gehuichelde, ook geen formele of rituele, maar komt voort uit inwendige overtuiging en vrije drang als het product van een verwondering, die van zijn gelijke niet heeft en van een verwondering, die tot enthousiaste geestdrift wordt, zodat men de eer, die slechts God en Christus toekomt, op het dier overdraagt, ervan zegt: "wie is het beest gelijk? " als ware het in waarheid God en in dezelfde adem voortgaat: "wie kan tegen het beest strijd voeren? " alsof het de onverwinnelijke Christus zelf was. Wat het eerste punt aangaat, ook ten opzichte van hetgeen mensen hier op aarde van ongeloof en boosheid kunnen verzinnen en uitrichten, kan het bekende spreekwoord worden toegepast: "er geschiedt niets nieuws onder de zon. " Wil men met het begrip van "de mens van de zonde, de zoon van het verderf, die zich tegenstelt en verheft" bij een mens in de gewone zin blijven staan, dan is dit begrip reeds lang uitgeput, men zou menige naam kunnen noemen, die dus waard zou zijn de titel van antichrist te verkrijgen en zou ten slotte in twijfel komen, of die in het algemeen van een enkel persoon in de uitsluitende zin van het woord bedoeld was, maar daarmee de duidelijke klank van het woords in 2 Thessalonians 2:3, verlaten. Reeds deze overwegingen zullen de mening, die wij nu nader gaan ontwikkelen over de persoon van hem die op onze plaats onder het dier moet worden verstaan, omdat dit in hem zijn volle ontwikkeling vindt, om hun zeldzaam, het gewoon verstand beledigend karakter niet laten voorkomen als meteen te verwerpen, maar juist daarom de opmerkzaamheid doen trekken. Misschien zal zij de lezer nog als de enig juiste voorkomen, wanneer het nu ook door middel van deze gelukt de zin van de woorden in Revelation 17:9-Revelation 17:11, waarvan de verklaring niet met behulp van het gewoon verstand kan worden verkregen, zoals er uitdrukkelijk voor staat, uiteen te zetten. Wij gaan uit van het slot van het vorige vers, dat de verwondering over het dier daaruit afleidt, dat men het ziet als een, dat geweest is en niet is, hoewel het is. Dat toch is het karakteristiek teken van Christus, die in Zijn aardse openbaring eerst was, vervolgens na Zijn heengaan in de onzichtbare wereld een schijnbaar niet zijn op aarde had, maar ten slotte uit de hemel terugkomt en nu opnieuw daar is. Op dit weer aanwezig zijn (de parousia) van Christus zinspeelt de uitdrukking van de juiste lezing: cai parestai ("en weer daar zal zijn" in het verband van de tekst zoveel als "weer daar is zonder twijfel. Men zal dus van die persoon de indruk hebben, dat als de terugkomst van Christus heeft plaats gehad en wel daarom, omdat die werkelijk en echt reeds eenmaal in de wereld is geweest, maar vervolgens voor geruime tijd niet meer voor de aarde bestond en nu, wat voor alle andere mensen na hun heengaan een onmogelijke zaak is en voor Christus alleen voorbehouden, een weer zijn of weer op aarde leven met al de gevolgen, die het in zich sluit, heeft verkregen. Dat geeft alleen dan een denkbare gedachte, als die persoon, waarvan gesproken wordt, niet een nieuw eigenlijk mens is, maar een vroegere, die uit de andere wereld in deze is teruggekeerd, een, die eerst daar geweest is. Maar van waar hij teruggekomen is en in het leven teruggekeerd, dat is nu zeker niet de hemel, maar, zoals aan het begin van het vers uitdrukkelijk gezegd is, de afgrond. Nu wordt ons ook de hele eerste helft van het vers langs gemakkelijker en korter weg verstaanbaar, dan die wij boven met een omstandige beschrijving moesten bewandelen, zolang dit resultaat nog niet was verkregen, dat de antichrist met dit dier bedoelt, die in de persoon van een Napoleon VIII optreedt, geen ander is dan dezelfde Napoleon I, die sinds lang is gegaan naar zijn plaats, maar nu lichamelijk terugkeert: Het beest, dat u gezien heeft was voor de geschiedenis van de wereld van 1797-1815 d. i. 18 jaren en is niet gedurende omstreeks 160-170 jaren; en het zal opkomen uit de afgrond en ten slotte, als zijn laatste lot wordt volvoerd, ten verderve gaan, waarom hij ook de "zoon des verderfs" in 2 Thessalonicenzen. 2:3 heet. De afgrond, waaruit hij gekomen is, was nog niet het enige verderf, maar dat is eerst de poel, die van vuur en zwavel brandt (Revelation 19:20; Revelation 20:10 en 14). Eens had de verleider tot Jezus gezegd, toen hij hem alle koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid toonde: "dit alles zal ik u geven, als U neervallende mij zult aanbidden; " maar hij vond in Hem zijn man niet. Toch heeft de satan iemand nodig, die zijn aanbieding aanneemt, als hij zijn laatste plannen over de mensen zal verwezenlijken; hij heeft daartoe een mens nodig en toch kan hij weer geen gebruiken, die voor de anderen een van huns gelijken is en zich nooit onder hen met werkelijke erkenning van zijn persoonlijke majesteit op de troon van God zou kunnen zetten, geen, die zij van kind af hebben zien opgroeien en zich ontwikkelen en langzamerhand tot een zekere grootheid zien opstijgen en van wie zij tevens weten, dat hij evenzo weer zal afnemen en tenslotte in het stof zal eindigen. Wat moet dan nu de satan beginnen? Zal hij zich niet wenden tot diegenen, die hij uit de mensen in de afgrond bij zich heeft en met wie hij van aangezicht tot aangezicht kan handelen? En als het dan lukte iemand te verkrijgen, en als het hem door God werd toegelaten, die in het leven terug te brengen, zou hem dan niet een "verwondering" verzekerd zijn? En tot wie zou hij zich liever wenden dan tot een grote wereldveroveraar, die reeds vroeger eenmaal op het punt was, alle rijken van de wereld en hun heerlijkheid te verkrijgen, maar die met smartvolle teleurstelling in zijn verwachtingen, met verbeten woede over zijn lot uit dit leven is heengegaan? En of hij wel bij die, die wij op het oog hebben, eveneens een "ga weg van mij, satan" want er staat geschreven: "u zult de Heere uw God aanbidden en Hem alleen dienen" ten antwoord zal krijgen? Wij handelen niet nader over deze voorvallen in een andere wereld, waarvan wij slechts een gedachte hebben, maar die wij niet kunnen doorgronden; wij moeten integendeel de bedenking opperen: hoe kan God laten plaats hebben wat de duivel voor heeft? Hoe kan Hij Zijn handen ertoe lenen, dat een van die uit de afgrond terugkeert? Eens moet toch die ellendige onbeslistheid onder de Christenen, waarin men zo graag op twee gedachten hinkt, ophouden en een laatste beslissende strijd tussen het rijk van het licht en het rijk van de duisternis plaats hebben, omdat het rijk van God niet in zijn heerlijkheid kan komen voordat het rijk van de satan volledig en openlijk verschenen is en door een krachtige slag overwonnen. De opwekking van het beest verliest ook veel van het bevreemdende, dat zij bij de eerste blik heeft, als wij bedenken, dat die niet zo geheel alleen staat. In Revelation 20:4-Revelation 20:6 zullen wij van een eerste opstanding uit degenen, die in het paradijs zijn overgebracht, horen, van de noodzakelijkheid van deze wordt men echter pas overtuigd, als een eerste opstanding uit de beslotenen in de afgrond ten minste in een enkel geval en tot een buitengewoon doel is voorgevallen. En even als nu de opgewekte uit de afgrond na het oordeel dat over hen gekomen is, in de verdoemenis gaat en de poel van zwavel en vuur als het ware inwijdt, zo komen degenen, die uit het paradijs weer in de wereld zijn ingeleid tot heerschappij voeren met Christus en het duizendjarig rijk (Revelation 20:6) en wijden als het ware de nieuwe hemel en de nieuwe aarde in. Van deze kring van gedachten uitgaande, zal ons nu ook het volgende gemakkelijk worden om te begrijpen.
"Het beest, dat u gezien heeft, was en is niet, maar staat op het punt om uit de afgrond op te stijgen en zal in het verderf neerstorten. " Het beest, dat Johannes het laatst zag, is het beest in de woestijn, vroeger het beest uit de zee. Het beest in de woestijn kan evenwel niet bedoeld worden, wanneer de ziener zegt: "Het beest was en is niet; " want het beest in de woestijn, de volksheerschappij, is in dezen tijd de zesde wereldmacht, die door het zesde hoofd wordt afgebeeld, dat naar Revelation 17:10 is, na de val van de vijf eerste wereldmachten. Het beest, dat was en niet is, is het beest uit de zee, namelijk het Tienkoningschap zonder het Pausdom, dat als hoer bestaat en op het beest in de woestijn rijdt, nadat juist het beest in de woestijn het Tienkoningschap heeft doen vallen, zodat het niet meer is.
Sinds de Heere dat woord uitsprak "het is volbracht", bestaat eigenlijk het beest niet meer; het is verzwakt en vernederd en hoewel het zich opnieuw heeft opgeheven uit de afgrond en weer is, zo kan het niet gezegd worden te leven, al heeft het de hel verlaten, waarin het geworpen was, al is het opnieuw verrezen om strijd te voeren tegen de heiligen. Daarom is het dwaas om er vrees voor te koesteren. En al verheft zich heden ten dage na duizendjarige sluimering opnieuw de heerschappij, die daar strijd voert tegen Gods grote Zoon, dat baart ons geen angst; het is slechts zolang de Heere het toelaat en op Zijn tijd moet de vijand terugkeren tot de afgrond, waarin hij is neergeworpen. Purper en scharlaken zijn de hoogste en heerlijkste en dierbaarste kleuren een dracht van de koningen; hiermee is de hoer bekleed, die zich de koningin noemt (Revelation 18:7). Dit is de kleding van haar dienaars de kardinalen, het is al goud en kostelijk gesteente, wat er blinkt in haar driedubbele kroon, gewaad, altaren, beelden; door zijn geestelijke hoererij heeft de paus onbedenkelijke schatten vergaderd, waardoor hij opgeblazen is in hoogmoed en dartel in alle wellusten. Zij heeft een gouden beker in haar hand, zoals de hoeren haar boelen minnedrank ingeven, om hen tot onreinigheid op te wekken, zo heeft deze ook een bijzonder middel om de wereld tot afgoderij te verlokken, wel een schone en uiterlijke schijn hebbend, maar van binnen vol onreinigheid en gruwelen zijnde.
Dat het zal opkomen, duidt aan, hoe het ten tijde van Johannes nog niet was, ten minste nog niet openlijk in de wereld verschenen, maar zeker en allengs zou opkomen, openbaar verschijnen en tot grote heerlijkheid geraken. Het was in het gezicht van Johannes en is nog niet, hoewel het echt in beginsel en zaad toen ter tijd is (2 Thessalonians 2:7) en dan zeker openbaar zijn zal. Velen menen, dat kan worden vertaald "en het zal er zeker zijn. "
De bedoeling van die naam is, dat door het beest moet worden verstaan een zeker Rooms gebied, waarvan men geheimzinnig met waarheid kan zeggen, dat het geweest is en niet meer is en evenwel nog is, d. i. dat het echt in wezen is, hoewel onder een andere gedaante, dan het zich van te voren had vertoond, zodat men van dit rijksgebied als in een geestelijk raadsel kon zeggen, dat het was en niet was. Het Romeins gebied, door Julius Caesar gesticht, zou door de Gothen en andere barbaarse volken verwoest worden, zodat het niet meer zou zijn en evenwel zou zijn, dat is hernieuwd en als verwekt worden in het Rooms-pauselijk gebied, dat dezelfde gronden en eigenschappen zou hebben als het oud verwoest Rooms gebied.
Vers 9
9. Hier, bij hetgeen ik nog meer bepaald zal zeggen over het geheim van het dier, is het verstand, dat wijsheid heeft op zijn plaats. Die datgene, wat ik wil zeggen, zal verstaan en verklaren, moet juiste begrippen hebben van staatkunde en godsdienst, diep zijn ingedrongen in het woord van God en vast staan in het geloof in zijn Heiland, maar ook behoorlijk thuis zijn in de gebeurtenissen en toestanden van het dagelijks leven en zich door de Heilige Geest laten verlichten en besturen. De zeven hoofden van het dier, of van dat land en dat volk, waaruit de antichrist voortkomt, evenals eens uit Israël de Christus van God (Revelation 12:2), zijn zeven bergen, waarop de vrouw zit. Met dat getal komen reeds uitwendig de zeven heuvels overeen, waarop de vrouw, ten gevolge van haar resideren, te Rome gezeten is. Tevens komen zij met dit haar zitten inwendig overeen, in zoverre zij zich tot dragers van haar grondstellingen maken, haar ook niet laten vallen, als zij zelf het toppunt van hun ontwikkeling hebben bereikt en zelfs dan, als het met haar tot de val moet komen, die omverwerping niet zelf volvoeren, maar alleen in haar belang laten plaats hebben, dat anderen die volvoeren (Revelation 17:1 v.).Dat nu de stad Rome op zeven bergen was gebouwd, is uit alle oude schrijvers genoeg bekend, die waren de berg Capitolinus, Palatinus, Caelius, Aventinus, Esquilinus, Viminalis en Quirinalis, waarom zij ook bij enige oude schrijvers de zevenbergse stad genoemd wordt.
Vers 9
9. Hier, bij hetgeen ik nog meer bepaald zal zeggen over het geheim van het dier, is het verstand, dat wijsheid heeft op zijn plaats. Die datgene, wat ik wil zeggen, zal verstaan en verklaren, moet juiste begrippen hebben van staatkunde en godsdienst, diep zijn ingedrongen in het woord van God en vast staan in het geloof in zijn Heiland, maar ook behoorlijk thuis zijn in de gebeurtenissen en toestanden van het dagelijks leven en zich door de Heilige Geest laten verlichten en besturen. De zeven hoofden van het dier, of van dat land en dat volk, waaruit de antichrist voortkomt, evenals eens uit Israël de Christus van God (Revelation 12:2), zijn zeven bergen, waarop de vrouw zit. Met dat getal komen reeds uitwendig de zeven heuvels overeen, waarop de vrouw, ten gevolge van haar resideren, te Rome gezeten is. Tevens komen zij met dit haar zitten inwendig overeen, in zoverre zij zich tot dragers van haar grondstellingen maken, haar ook niet laten vallen, als zij zelf het toppunt van hun ontwikkeling hebben bereikt en zelfs dan, als het met haar tot de val moet komen, die omverwerping niet zelf volvoeren, maar alleen in haar belang laten plaats hebben, dat anderen die volvoeren (Revelation 17:1 v.).Dat nu de stad Rome op zeven bergen was gebouwd, is uit alle oude schrijvers genoeg bekend, die waren de berg Capitolinus, Palatinus, Caelius, Aventinus, Esquilinus, Viminalis en Quirinalis, waarom zij ook bij enige oude schrijvers de zevenbergse stad genoemd wordt.
Vers 10
10. En het zijn ook, wat hun betekenis voor het dier zelf aangaat, zeven koningen, niet enkele personen, maar in vereniging met allen, die zich tot een eenheid van datzelfde geslacht en die richting aaneensluiten; dus zeven koningshuizen of dynastieën (Revelation 13:1 v.): de vijf, die in het gezicht van Revelation 13:3 vooraan stonden aan dat hoofd, dat de dodelijke wond ontvangen heeft; de Karolingers, de Capetingers, het huis van Valois, van Valois Orleans en Bourbon, zijn gevallen en, om nu bij dat hoofd te blijven staan, dat zo bijzonder uw opmerkzaamheid trok, komt ten opzichte van dat heersersgeslacht het zevental weer voor. Ook daar zijn zeven koningen, maar in de zin van enkele personen te onderscheiden en gelijktijdig wordt aan deze zeven het woord herhaald "vijf zijn gevallen", in zoverre vijf van hen niet tot de heerschappij komen en van de twee heersers, die alleen in aanmerking komen, gezegd kon worden: de een, Napoleon I, is en zal, zolang dit zijn van hem duurt, menen, dat het staan van zijn dynastie lange tijd duren zal. De ander, Napoleon III, is, als het zijn bij die eersten in een niet zijn eindigt, nog niet gekomen; er komt integendeel een kloof tussen beiden, waarin de wond van dit hoofd voorkomt als een dodelijke en het zijn tot een niet zijn wordt en wanneer hij, die andere, waarin de wond weer genezen wordt, gekomen zal zijn, moet hij een tijdje, zolang als nodig is, opdat ook de verwondering van de hele aardbodem op voorafbeeldende wijze aan hem wordt vervuld, blijven. Daarop zal hij door zijn plotselingen ongedachte val het opnieuw bevestigen, dat het hoofd dodelijk gewond was; want daarop moet steeds weer het oog zich vestigen van hen, die willen zien, hoe Gods voorspellingen door de gebeurtenissen van de wereldgeschiedenis hoe langer hoe meer worden verwezenlijkt.Verstand en wijsheid komen hier te pas; geestelijk inzicht is nodig om deze geheimenis te ontraadselen. De zeven hoofden zijn zeven bergen, dat zijn rijken, zoals Johannes er zelf ter verklaring bijvoegt: "en het zijn (ook) zeven koningen", waardoor niet een zevental vorstelijke personen te verstaan is, maar even zo vele koningstronen, koninklijke regeringen. Reeds boven hebben wij de zeven heerschappijen opgenoemd, waarin het beest zich geopenbaard heeft tot vervolging van de Kerk, namelijk: Egypte, Assyrië, Babylonië, Perzië, Griekenland, het Romeinse rijk en dat van de tien koningen. De stad Rome, (de vrouw) zit als beeld van de tegenwoordige God vijandige wereldheerschappij op het scharlakenrood beest en op de zeven bergen, omdat het beest in de vorm van een zevenhoofdige macht op aarde verschijnt. Ten tijde van Johannes waren van de zeven koninklijke regeringen reeds vijf ondergegaan; Egypte, Assyrië, Babylonië, Perzië en Griekenland. Van de twee overige was het een het Romeinse rijk nog aanwezig en het vervolgde de Kerk in dezelfde tijd als Johannes zijn Openbaring chreef. Juist deze macht van het beest is het, die door het verlossingswerk van de Heere Jezus een dodelijke wond heeft ontvangen; maar deze overwinnaar van de heerschappij van het rijk van de duisternis had die macht nog niet geheel vernietigd, schoon zij dan al verzwakt was. De andere koning is nog niet gekomen. Het is het zevende hoofd met de tien horens of koninkrijken, de zevende van de machten, die zich tegen God verzetten.
Zeven koningen of koninklijke regeringen, waaruit blijkt, dat een voorbeeld ter zake wel verscheidene betekenissen kan hebben. Welke nu deze zeven koningen zijn, wordt op verschillende manieren uitgelegd. Enigen verstaan door deze koningen de zeven keizers, die te Rome na de tijden van Nero, tot deze tijd van Johannes' ballingschap hadden geregeerd. maar er schijnt geen reden te zijn, waarom de keizers, die v r Nero's tijd van Julius Caesar af geregeerd hebben, niet even goed gerekend zouden worden als de volgende. Het is duidelijk, dat hier van zulke koningen wordt gesproken, die de hele regering van het Roomse rijk begrepen. Daarom verstaan anderen het bekwamelijker voor de zeven vormen of wijzen van regering, waarmee de stad Rome van te voren geregeerd was en daarna nog geregeerd zou worden, zoals de engel hier in Revelation 17:2 getuigt. Waarvan de eerste regering is geweest van Romulus af tot Tarquinius, onder eigenlijk genaamde koningen. De tweede van Brutus af onder de consuls. De derde onder de dictators, de vierde onder de Decemviri, de vijfde onder de Tribuni Consulares. De zesde onder de keizers, van Julius Caesar af, die nog duurde, toen aan Johannes de Openbaring s geschied. Met de zeven hoofden worden wellicht bedoeld zeven uitmuntende pausen, waarin de merktekenen van de koningen van het geestelijk Babylon duidelijk worden gezien en door de hele wereld gezien zijn (Gregorius VII, Alexander III, Innocentius III. Bonifacius VIII, Johannes XXII, Paulus III en Paulus V). Niet dat er geen meer van die soort in de rij van de pausen zijn geweest, maar de Heilige Geest wilde van het zevental niet afwijken. Ik veronderstel dus, dat dit gezicht tot zekere tijd moet worden gebracht en wel tot die onder Paulus III, onder wie Karel V in Duitsland en Frans en Hendrik III in Frankrijk alle macht hebben ingespannen om de kerkhervorming te stuiten. In die tijd is die drinkbeker met allerlei soort van verzoekingen aan alle volken geschonken. En na Paulus III heeft de wereld geen paus gezien, die de Roomse bijgelovigheid en afgoderij met zoveel voorspoed, pracht, trotsheid en stoutheid heeft voortgezet als Paulus V, die een wijle, een weinig bleef.
Vers 10
10. En het zijn ook, wat hun betekenis voor het dier zelf aangaat, zeven koningen, niet enkele personen, maar in vereniging met allen, die zich tot een eenheid van datzelfde geslacht en die richting aaneensluiten; dus zeven koningshuizen of dynastieën (Revelation 13:1 v.): de vijf, die in het gezicht van Revelation 13:3 vooraan stonden aan dat hoofd, dat de dodelijke wond ontvangen heeft; de Karolingers, de Capetingers, het huis van Valois, van Valois Orleans en Bourbon, zijn gevallen en, om nu bij dat hoofd te blijven staan, dat zo bijzonder uw opmerkzaamheid trok, komt ten opzichte van dat heersersgeslacht het zevental weer voor. Ook daar zijn zeven koningen, maar in de zin van enkele personen te onderscheiden en gelijktijdig wordt aan deze zeven het woord herhaald "vijf zijn gevallen", in zoverre vijf van hen niet tot de heerschappij komen en van de twee heersers, die alleen in aanmerking komen, gezegd kon worden: de een, Napoleon I, is en zal, zolang dit zijn van hem duurt, menen, dat het staan van zijn dynastie lange tijd duren zal. De ander, Napoleon III, is, als het zijn bij die eersten in een niet zijn eindigt, nog niet gekomen; er komt integendeel een kloof tussen beiden, waarin de wond van dit hoofd voorkomt als een dodelijke en het zijn tot een niet zijn wordt en wanneer hij, die andere, waarin de wond weer genezen wordt, gekomen zal zijn, moet hij een tijdje, zolang als nodig is, opdat ook de verwondering van de hele aardbodem op voorafbeeldende wijze aan hem wordt vervuld, blijven. Daarop zal hij door zijn plotselingen ongedachte val het opnieuw bevestigen, dat het hoofd dodelijk gewond was; want daarop moet steeds weer het oog zich vestigen van hen, die willen zien, hoe Gods voorspellingen door de gebeurtenissen van de wereldgeschiedenis hoe langer hoe meer worden verwezenlijkt.Verstand en wijsheid komen hier te pas; geestelijk inzicht is nodig om deze geheimenis te ontraadselen. De zeven hoofden zijn zeven bergen, dat zijn rijken, zoals Johannes er zelf ter verklaring bijvoegt: "en het zijn (ook) zeven koningen", waardoor niet een zevental vorstelijke personen te verstaan is, maar even zo vele koningstronen, koninklijke regeringen. Reeds boven hebben wij de zeven heerschappijen opgenoemd, waarin het beest zich geopenbaard heeft tot vervolging van de Kerk, namelijk: Egypte, Assyrië, Babylonië, Perzië, Griekenland, het Romeinse rijk en dat van de tien koningen. De stad Rome, (de vrouw) zit als beeld van de tegenwoordige God vijandige wereldheerschappij op het scharlakenrood beest en op de zeven bergen, omdat het beest in de vorm van een zevenhoofdige macht op aarde verschijnt. Ten tijde van Johannes waren van de zeven koninklijke regeringen reeds vijf ondergegaan; Egypte, Assyrië, Babylonië, Perzië en Griekenland. Van de twee overige was het een het Romeinse rijk nog aanwezig en het vervolgde de Kerk in dezelfde tijd als Johannes zijn Openbaring chreef. Juist deze macht van het beest is het, die door het verlossingswerk van de Heere Jezus een dodelijke wond heeft ontvangen; maar deze overwinnaar van de heerschappij van het rijk van de duisternis had die macht nog niet geheel vernietigd, schoon zij dan al verzwakt was. De andere koning is nog niet gekomen. Het is het zevende hoofd met de tien horens of koninkrijken, de zevende van de machten, die zich tegen God verzetten.
Zeven koningen of koninklijke regeringen, waaruit blijkt, dat een voorbeeld ter zake wel verscheidene betekenissen kan hebben. Welke nu deze zeven koningen zijn, wordt op verschillende manieren uitgelegd. Enigen verstaan door deze koningen de zeven keizers, die te Rome na de tijden van Nero, tot deze tijd van Johannes' ballingschap hadden geregeerd. maar er schijnt geen reden te zijn, waarom de keizers, die v r Nero's tijd van Julius Caesar af geregeerd hebben, niet even goed gerekend zouden worden als de volgende. Het is duidelijk, dat hier van zulke koningen wordt gesproken, die de hele regering van het Roomse rijk begrepen. Daarom verstaan anderen het bekwamelijker voor de zeven vormen of wijzen van regering, waarmee de stad Rome van te voren geregeerd was en daarna nog geregeerd zou worden, zoals de engel hier in Revelation 17:2 getuigt. Waarvan de eerste regering is geweest van Romulus af tot Tarquinius, onder eigenlijk genaamde koningen. De tweede van Brutus af onder de consuls. De derde onder de dictators, de vierde onder de Decemviri, de vijfde onder de Tribuni Consulares. De zesde onder de keizers, van Julius Caesar af, die nog duurde, toen aan Johannes de Openbaring s geschied. Met de zeven hoofden worden wellicht bedoeld zeven uitmuntende pausen, waarin de merktekenen van de koningen van het geestelijk Babylon duidelijk worden gezien en door de hele wereld gezien zijn (Gregorius VII, Alexander III, Innocentius III. Bonifacius VIII, Johannes XXII, Paulus III en Paulus V). Niet dat er geen meer van die soort in de rij van de pausen zijn geweest, maar de Heilige Geest wilde van het zevental niet afwijken. Ik veronderstel dus, dat dit gezicht tot zekere tijd moet worden gebracht en wel tot die onder Paulus III, onder wie Karel V in Duitsland en Frans en Hendrik III in Frankrijk alle macht hebben ingespannen om de kerkhervorming te stuiten. In die tijd is die drinkbeker met allerlei soort van verzoekingen aan alle volken geschonken. En na Paulus III heeft de wereld geen paus gezien, die de Roomse bijgelovigheid en afgoderij met zoveel voorspoed, pracht, trotsheid en stoutheid heeft voortgezet als Paulus V, die een wijle, een weinig bleef.
Vers 12
12. En de tien horens, die u aan het scharlakenrode dier vol namen van de lastering, behalve de zeven hoofden, gezien heeft, waarschijnlijk achter de laatste staande (Revelation 17:3), zijn tien koningen, die ten tijde van de geschiedkundige ontwikkeling van het dier, waarin het gezicht u verplaatst heeft, het koninkrijk van hun toekomstige heerschappij nog niet hebben ontvangen. Zij zijn nog niet in het bezit gekomen van de macht, zoals het dan ook mensen zijn, die naar geboorte en afkomst of andere wettige regeling volstrekt niet tot de waardigheid van heersers zouden komen; maar het zijn slechts mannen, die zijn voortgekomen uit de schoot van de revolutie, die alle landen doorgaat. Zij hebben als koningen met het volle bezit van alles, wat ooit in handen van koningen geweest is, macht ontvangen op een uur, met het beest, op wie hun heerschappij gevestigd is en als zodanig moeten zij de hun opgelegde taak volgens het raadsbesluit van God vervullen (Revelation 17:16 v.); (liever: gedurende een uur met het beest).Vers 12
12. En de tien horens, die u aan het scharlakenrode dier vol namen van de lastering, behalve de zeven hoofden, gezien heeft, waarschijnlijk achter de laatste staande (Revelation 17:3), zijn tien koningen, die ten tijde van de geschiedkundige ontwikkeling van het dier, waarin het gezicht u verplaatst heeft, het koninkrijk van hun toekomstige heerschappij nog niet hebben ontvangen. Zij zijn nog niet in het bezit gekomen van de macht, zoals het dan ook mensen zijn, die naar geboorte en afkomst of andere wettige regeling volstrekt niet tot de waardigheid van heersers zouden komen; maar het zijn slechts mannen, die zijn voortgekomen uit de schoot van de revolutie, die alle landen doorgaat. Zij hebben als koningen met het volle bezit van alles, wat ooit in handen van koningen geweest is, macht ontvangen op een uur, met het beest, op wie hun heerschappij gevestigd is en als zodanig moeten zij de hun opgelegde taak volgens het raadsbesluit van God vervullen (Revelation 17:16 v.); (liever: gedurende een uur met het beest).Vers 13
13. Deze hebben, als zij omstreeks het jaar 1992 de geestelijke macht, die tot hiertoe bestond, door het woest maken van de hoer (Revelation 17:16), zullen hebben doen vallen (Revelation 18:1 v.), enerlei mening, namelijk dat tot oprichting van een enig, de hele wereld beheersend en van alle beperkingen vrijmakend rijk der heerlijkheid op aarde, zij vrijwillig afstand moeten doen van hun zelfstandigheid en zij zullen nu tengevolge van zo'n overeenkomst hun kracht en macht, al wat zij in militaire en materiële hulpmiddelen bezitten en alle rechten en middelen, die het volle bezit van hun koninklijke waardigheid hun biedt, het beest, of die achtsten, van wie in Revelation 17:11 Re sprake was, overgeven, opdat zo een vast aaneengesloten en krachtig werkend wereldrijk tot stand komt, dat kan doorzetten wat het wil.Vers 13
13. Deze hebben, als zij omstreeks het jaar 1992 de geestelijke macht, die tot hiertoe bestond, door het woest maken van de hoer (Revelation 17:16), zullen hebben doen vallen (Revelation 18:1 v.), enerlei mening, namelijk dat tot oprichting van een enig, de hele wereld beheersend en van alle beperkingen vrijmakend rijk der heerlijkheid op aarde, zij vrijwillig afstand moeten doen van hun zelfstandigheid en zij zullen nu tengevolge van zo'n overeenkomst hun kracht en macht, al wat zij in militaire en materiële hulpmiddelen bezitten en alle rechten en middelen, die het volle bezit van hun koninklijke waardigheid hun biedt, het beest, of die achtsten, van wie in Revelation 17:11 Re sprake was, overgeven, opdat zo een vast aaneengesloten en krachtig werkend wereldrijk tot stand komt, dat kan doorzetten wat het wil.Vers 14
14. Deze koningen, onder het dier, als hun nu zowel geestelijk als wereldlijk opperhoofd, verenigd, a) zullen tegen het Lam strijden. Zij zullen in de eerste plaats en in hun eigen landen allen, die het beest en zijn beeld niet aanbidden en diens merkteken en naam of het getal van zijn naam niet aannemen, doden (Revelation 13:15 v.), maar vervolgens met het beest overtrekken naar het heilige land, om de gemeente op Zion (Revelation 14:1 v.) eveneens het nieuwe wereldrijk in te lijven of te vernietigen. Zij zullen echter hun doel niet bereiken en het Lam zal hen overwinnen deels inwendig door het standvastig geloof van hen, die in dat land vasthouden aan de getuigenis van Jezus en het woord van God en met hun onthoofding in een ander, zalig leven worden overgebracht (Revelation 14:12 v.), deels uitwendig door hetgeen volgens Revelation 14:14 v. en 19:11 v. bij de heilige stad gebeurt. Zij kunnen het Lam niet overwinnen, want het is een Heere der Heren en een koning der koningen; niet zo het dier, dat de tien koningen in zijn plaats tot wereldbeheersers wilde maken (Revelation 19:16). En aan die overwinning door het Lam zullen, als het tot een strijd tegen het beest en de tien horens komt, deel hebben, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen, die op de tronen (Revelation 20:4) zullen zitten en gelovigen, die getrouw zijn gebleven tot in de dood en tot de andere wereld zijn gebracht; want deze en geen anderen zullen heersen met de ware Koning der koningen (Revelation 20:4-Revelation 20:6).a) 1 Timothy 6:15
Zij zijn onder het Lam, dat in Revelation 19:11, als een ruiter op een wit paard voorkomt, tot een groot leger op witte paarden verenigd en aangedaan met witte en reine zijde (Revelation 19:14). Om bij deze plaats te sneller met de verklaring gereed te zijn, herinneren wij ten eerste aan hetgeen bij Revelation 14:16 is opgemerkt, volgens hetwelk bij deze verschijning nog niet gesproken wordt over de terugkomst van Christus ten oordeel op de jongste dag. De gedaante van de Heere als ruiter is nog evenzeer een symbolische als die in Revelation 6:2 Beide keren hebben wij een wit paard, het teken van triomf, terwijl daar in de hand van de ruiter zich de ver treffende boog bevindt, gaat hier het zwaard, dat in de nabijheid houwt, uit de mond van de overwinnaars. En terwijl daar aan de ruiter een kroon wordt gegeven, draagt Hij hier als reeds in zijn bezit vele kronen op het hoofd. Terwijl verder daar wordt gezegd: "Hij ging uit overwinnende en opdat Hij overwon", treedt Hij hier op het toneel als de Koning aller koningen en de Heere aller heren, die Zijn vijanden, die Hem het bestuur willen ontnemen, met een geweldige slag neerhouwt. Dit wijst alles daarop, dat Christus hier niet achter een aards-menselijke middelaar Zijn werk als Rechter verbergt, maar onmiddellijk zelf van de hemel inwerkt, zoals dat ook reeds in Isaiah 63:3-Isaiah 63:5 wordt uitgesproken. Als nu de grond van het hele symbool het gezicht in Zechariah 1:7-Zechariah 1:17 is en het volgens die plaats op Israël betrekking heeft, waaraan daarmee een belofte wordt vervuld, dan blijkt, hoe vals al die uitleggingen zijn, volgens welke noch hier noch in Revelation 6:2 v. over Israël zou worden gehandeld. Wat bij Zacharia aan het bijzonder volk van God wordt beloofd, dat kan daarom, omdat het zijn Messias eerst in ongeloof heeft verworpen, niet in een enkele verschijning van de ruiter op het witte paard worden vervuld, maar het moet in twee verschijningen worden verkregen. De dubbele betekenis van maschiach-nagid in Daniel 9:25 moet zich eerst verdelen (Daniel 9:26 Openbaring :2), tot het dan verder tot een eenheid weer wordt samengesloten (Revelation 9:11-Revelation 9:16). Daar heeft Hij, die verschijnt in Zijn gevolg een ontzettend leger; strijd, honger en dood, daarmee trekt Hij zelf tegen Israël uit, want aan henzelf kleeft de macht van de duisternis, waarvan het moet worden bevrijd, als het tot het genot van de zaligheid zal komen. Hier heeft Hij daarentegen in Zijn gevolg de geroepenen en uitverkorenen van de vroegere tijd en de gelovigen van deze tijd, die uit de zalige plaats met Hem daarheen trekken. Daar komt Hij om Zijn gereinigd en geheiligd Israël, dat Hij weer in het heilige land en Jeruzalem te samen heeft (Revelation 14:1 v.), van de macht van de wereld daarbuiten en wel in haar vreselijkste en ontzettendste vorm, met het zwaard van Zijn mond te bevrijden en het met de hemelse gemeente tot een eenheid te verenigen. Hoe men verder de paroesie of verschijning van de Heere van Zijn komst tot het wereldgericht nog nader moet onderscheiden, zie men bij Revelation 19:11 v.
Nauwelijks traden de Germaanse volken op, het gebied innemend en de Kerk met vervolging en verwoesting bedreigend, of zij werden door de prediking van het Evangelie bekeerd tot de levende God en de Heiland. Hetgeen van korte duur was, is zo niet hun heerschappij op zichzelf, maar hun macht "met het beest" en terwijl de vroegere wereldheerschappijen, die zich verhieven tegen God, altijd door een andere, insgelijks heidense macht werden vernield, waren deze tien koninkrijken niet onderworpen aan een aardse heerschappij, maar aan die van Jezus Christus en Zijn Kerk. Op hun macht, die zij met het beest hebben, volgde, na hun bekering tot het Christendom, hun macht als een uitvloeisel van de heerlijkheid van de Heere in de hemel. Dit is een treffend woord! Het voorspelt het lot van de Germaanse volkeren. Naar het ondoorgrondelijk raadsbesluit van de Allerhoogste, moesten zij de werktuigen van Zijn gerechtigheid zijn over het diep gezonken Romeinse rijk en tevens waren zij bestemd tot voorwerpen van Zijn genade. Hier ter plaatste treffen wij slechts in de grondtrekken aan, hetgeen later uitvoeriger zal worden voorgesteld. De strijd van de Duitse volken tegen het Lam en de volkomen zegepraal van het laatste, herinnert ons levendig de bekering van Saulus. Blies deze dreiging en moord tegen de discipelen van de Heere; werd hij op weg naar Damascus door een verschijning van de Heere Jezus plotseling gestuit in zijn woede; niet anders handelde de Heere met de Duitse volken. En zoals Saulus van een vervolger van de gemeente haar voortreffelijke dienaar werd, zodat hij de naam van de Heere Jezus bracht bij de heidenen en voor koningen, onder vele beproevingen en bitter lijden, evenzo zijn ook de volken van Germanië in de geschiedenis van de Kerk een uitverkoren vat geworden voor de Heere. Zie, van het ogenblik af, waarop het Duitse rijk ontstond op de puinhopen van de Romeinse wereldheerschappij en Duitslands koningen gekroond werden met de Romeinse keizerskroon, heeft dit rijk de veelbetekenende naam ontvangen van "het heilige Roomse rijk. " Wie weet hoeveel de Kerk van die natiën nog zal moeten lijden omwille de naam van Jezus! Maar eer de woeste Duitse heidenen zich voor de voeten van Koning Jezus wierpen, voerden zij strijd tegen het Lam en de geroepenen, en uitverkorenen en gelovigen.
Nadat het keizerrijk vernietigd was, werd het verdeeld in tien koninkrijken. Wij onderwinden ons niet, die te bepalen en te noemen; hadden de geschiedschrijvers van die tijd het wat duidelijker beschreven, men zou ze juister kunnen aanwijzen, maar dit weten wij in het algemeen, dat het Westerse keizerrijk in verscheidene vrije oppermachtige staten onder verscheidene titels verdeeld is, die in dit opzicht tot het beest met zeven hoofden behoren, dat ze het zevende hoofd, dat de achtste koning is, door een gewillige onderwerping onderworpen hebben. Revelation 12:1 komen de tien hoornen voor zonder kronen, maar Revelation 13:1 en hier in de bredere verklaring komen zij gekroond voor, dat is macht en onbeperkte heerschappij hebbend. Ten tijde van Johannes, onder het zesde hoofd, hadden zij het koninkrijk nog niet ontvangen, maar zij ontvingen macht in het koninkrijk, op n uur, dat is, over dezelfde tijd, dat het zevende hoofd, de antichrist, tot de troon kwam, beide met het vernietigen van het keizerrijk. Ofschoon deze koningen tegen elkaar vaker strijden, zo zullen zij evenwel gezamenlijk het beest onder het zevende hoofd aan zich onderwerpen en hun macht ten dienste en naar de wil van de antichrist gebruiken. Omdat de geest van de draak in hen allen is, zo hebben zij enerlei mening tot de afgoderij en de Kerk. En schoon deze en gene van de koningen zich soms tegen de paus stelden, hem beoorloogden, zo was dat ten opzichte van zijn wereldlijke staat; maar zij bleven hem onderworpen als het achtste hoofd, als hoofd van de Kerk. Hendrik de 8ste, koning van Engeland, was de eerste, die het doorzette en daarin volhardde, dat hij de paus afzette van hoofd van de Kerk in Engeland te zijn, maar hij sloeg een tegenovergestelde en verkeerde weg in en verhief zichzelf tot hoofd van de Kerk en dus werd hij een burgerlijk antichrist.
Door tien koningen worden voorgesteld tien verschillende heerschappijen, zoals de vier hoornen bij Daniël en Zacharia soorten van koningen zijn. Nu zijn uit de stukken van de vervallen heerschappij van Rome in het westen uit de omkering van andere staten tien rijken geboren. Die koninkrijken zijn: het rijk van de Gallen of Frankrijk, Spanje, Duitsland engeland, Schotland, Denemarken, Zweden, Hongarije, Boheme en Polen. Zij hadden het koninkrijk nog niet ontvangen ten tijde van Johannes, al die koninkrijken zijn in latere tijden ontstaan en hebben geregeerd op dezelfde tijd als het beest.
Die koningen en bondgenoten van de paus, die gehoorzame zonen van de Roomse kerk, die de geest van het beest hebben, zullen met het Lam strijden. Zij zullen niet Christus bestrijden, want zij willen Christenen zijn, door het Lam, d. i. de heiligmaking, rechtvaardigmaking en genoegdoening van Christus bloed. Daarom heeft een dichter gezongen:
Vivit adhuc Christus, manet insuperabile verum Dum perit immenso qucquid in orbe viret.
d. d. Christus leeft nog, de onverwinlijke waarheid blijft, als al wat in de hele wereld bloeit te gronde gaat.
Vers 14
14. Deze koningen, onder het dier, als hun nu zowel geestelijk als wereldlijk opperhoofd, verenigd, a) zullen tegen het Lam strijden. Zij zullen in de eerste plaats en in hun eigen landen allen, die het beest en zijn beeld niet aanbidden en diens merkteken en naam of het getal van zijn naam niet aannemen, doden (Revelation 13:15 v.), maar vervolgens met het beest overtrekken naar het heilige land, om de gemeente op Zion (Revelation 14:1 v.) eveneens het nieuwe wereldrijk in te lijven of te vernietigen. Zij zullen echter hun doel niet bereiken en het Lam zal hen overwinnen deels inwendig door het standvastig geloof van hen, die in dat land vasthouden aan de getuigenis van Jezus en het woord van God en met hun onthoofding in een ander, zalig leven worden overgebracht (Revelation 14:12 v.), deels uitwendig door hetgeen volgens Revelation 14:14 v. en 19:11 v. bij de heilige stad gebeurt. Zij kunnen het Lam niet overwinnen, want het is een Heere der Heren en een koning der koningen; niet zo het dier, dat de tien koningen in zijn plaats tot wereldbeheersers wilde maken (Revelation 19:16). En aan die overwinning door het Lam zullen, als het tot een strijd tegen het beest en de tien horens komt, deel hebben, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen, die op de tronen (Revelation 20:4) zullen zitten en gelovigen, die getrouw zijn gebleven tot in de dood en tot de andere wereld zijn gebracht; want deze en geen anderen zullen heersen met de ware Koning der koningen (Revelation 20:4-Revelation 20:6).a) 1 Timothy 6:15
Zij zijn onder het Lam, dat in Revelation 19:11, als een ruiter op een wit paard voorkomt, tot een groot leger op witte paarden verenigd en aangedaan met witte en reine zijde (Revelation 19:14). Om bij deze plaats te sneller met de verklaring gereed te zijn, herinneren wij ten eerste aan hetgeen bij Revelation 14:16 is opgemerkt, volgens hetwelk bij deze verschijning nog niet gesproken wordt over de terugkomst van Christus ten oordeel op de jongste dag. De gedaante van de Heere als ruiter is nog evenzeer een symbolische als die in Revelation 6:2 Beide keren hebben wij een wit paard, het teken van triomf, terwijl daar in de hand van de ruiter zich de ver treffende boog bevindt, gaat hier het zwaard, dat in de nabijheid houwt, uit de mond van de overwinnaars. En terwijl daar aan de ruiter een kroon wordt gegeven, draagt Hij hier als reeds in zijn bezit vele kronen op het hoofd. Terwijl verder daar wordt gezegd: "Hij ging uit overwinnende en opdat Hij overwon", treedt Hij hier op het toneel als de Koning aller koningen en de Heere aller heren, die Zijn vijanden, die Hem het bestuur willen ontnemen, met een geweldige slag neerhouwt. Dit wijst alles daarop, dat Christus hier niet achter een aards-menselijke middelaar Zijn werk als Rechter verbergt, maar onmiddellijk zelf van de hemel inwerkt, zoals dat ook reeds in Isaiah 63:3-Isaiah 63:5 wordt uitgesproken. Als nu de grond van het hele symbool het gezicht in Zechariah 1:7-Zechariah 1:17 is en het volgens die plaats op Israël betrekking heeft, waaraan daarmee een belofte wordt vervuld, dan blijkt, hoe vals al die uitleggingen zijn, volgens welke noch hier noch in Revelation 6:2 v. over Israël zou worden gehandeld. Wat bij Zacharia aan het bijzonder volk van God wordt beloofd, dat kan daarom, omdat het zijn Messias eerst in ongeloof heeft verworpen, niet in een enkele verschijning van de ruiter op het witte paard worden vervuld, maar het moet in twee verschijningen worden verkregen. De dubbele betekenis van maschiach-nagid in Daniel 9:25 moet zich eerst verdelen (Daniel 9:26 Openbaring :2), tot het dan verder tot een eenheid weer wordt samengesloten (Revelation 9:11-Revelation 9:16). Daar heeft Hij, die verschijnt in Zijn gevolg een ontzettend leger; strijd, honger en dood, daarmee trekt Hij zelf tegen Israël uit, want aan henzelf kleeft de macht van de duisternis, waarvan het moet worden bevrijd, als het tot het genot van de zaligheid zal komen. Hier heeft Hij daarentegen in Zijn gevolg de geroepenen en uitverkorenen van de vroegere tijd en de gelovigen van deze tijd, die uit de zalige plaats met Hem daarheen trekken. Daar komt Hij om Zijn gereinigd en geheiligd Israël, dat Hij weer in het heilige land en Jeruzalem te samen heeft (Revelation 14:1 v.), van de macht van de wereld daarbuiten en wel in haar vreselijkste en ontzettendste vorm, met het zwaard van Zijn mond te bevrijden en het met de hemelse gemeente tot een eenheid te verenigen. Hoe men verder de paroesie of verschijning van de Heere van Zijn komst tot het wereldgericht nog nader moet onderscheiden, zie men bij Revelation 19:11 v.
Nauwelijks traden de Germaanse volken op, het gebied innemend en de Kerk met vervolging en verwoesting bedreigend, of zij werden door de prediking van het Evangelie bekeerd tot de levende God en de Heiland. Hetgeen van korte duur was, is zo niet hun heerschappij op zichzelf, maar hun macht "met het beest" en terwijl de vroegere wereldheerschappijen, die zich verhieven tegen God, altijd door een andere, insgelijks heidense macht werden vernield, waren deze tien koninkrijken niet onderworpen aan een aardse heerschappij, maar aan die van Jezus Christus en Zijn Kerk. Op hun macht, die zij met het beest hebben, volgde, na hun bekering tot het Christendom, hun macht als een uitvloeisel van de heerlijkheid van de Heere in de hemel. Dit is een treffend woord! Het voorspelt het lot van de Germaanse volkeren. Naar het ondoorgrondelijk raadsbesluit van de Allerhoogste, moesten zij de werktuigen van Zijn gerechtigheid zijn over het diep gezonken Romeinse rijk en tevens waren zij bestemd tot voorwerpen van Zijn genade. Hier ter plaatste treffen wij slechts in de grondtrekken aan, hetgeen later uitvoeriger zal worden voorgesteld. De strijd van de Duitse volken tegen het Lam en de volkomen zegepraal van het laatste, herinnert ons levendig de bekering van Saulus. Blies deze dreiging en moord tegen de discipelen van de Heere; werd hij op weg naar Damascus door een verschijning van de Heere Jezus plotseling gestuit in zijn woede; niet anders handelde de Heere met de Duitse volken. En zoals Saulus van een vervolger van de gemeente haar voortreffelijke dienaar werd, zodat hij de naam van de Heere Jezus bracht bij de heidenen en voor koningen, onder vele beproevingen en bitter lijden, evenzo zijn ook de volken van Germanië in de geschiedenis van de Kerk een uitverkoren vat geworden voor de Heere. Zie, van het ogenblik af, waarop het Duitse rijk ontstond op de puinhopen van de Romeinse wereldheerschappij en Duitslands koningen gekroond werden met de Romeinse keizerskroon, heeft dit rijk de veelbetekenende naam ontvangen van "het heilige Roomse rijk. " Wie weet hoeveel de Kerk van die natiën nog zal moeten lijden omwille de naam van Jezus! Maar eer de woeste Duitse heidenen zich voor de voeten van Koning Jezus wierpen, voerden zij strijd tegen het Lam en de geroepenen, en uitverkorenen en gelovigen.
Nadat het keizerrijk vernietigd was, werd het verdeeld in tien koninkrijken. Wij onderwinden ons niet, die te bepalen en te noemen; hadden de geschiedschrijvers van die tijd het wat duidelijker beschreven, men zou ze juister kunnen aanwijzen, maar dit weten wij in het algemeen, dat het Westerse keizerrijk in verscheidene vrije oppermachtige staten onder verscheidene titels verdeeld is, die in dit opzicht tot het beest met zeven hoofden behoren, dat ze het zevende hoofd, dat de achtste koning is, door een gewillige onderwerping onderworpen hebben. Revelation 12:1 komen de tien hoornen voor zonder kronen, maar Revelation 13:1 en hier in de bredere verklaring komen zij gekroond voor, dat is macht en onbeperkte heerschappij hebbend. Ten tijde van Johannes, onder het zesde hoofd, hadden zij het koninkrijk nog niet ontvangen, maar zij ontvingen macht in het koninkrijk, op n uur, dat is, over dezelfde tijd, dat het zevende hoofd, de antichrist, tot de troon kwam, beide met het vernietigen van het keizerrijk. Ofschoon deze koningen tegen elkaar vaker strijden, zo zullen zij evenwel gezamenlijk het beest onder het zevende hoofd aan zich onderwerpen en hun macht ten dienste en naar de wil van de antichrist gebruiken. Omdat de geest van de draak in hen allen is, zo hebben zij enerlei mening tot de afgoderij en de Kerk. En schoon deze en gene van de koningen zich soms tegen de paus stelden, hem beoorloogden, zo was dat ten opzichte van zijn wereldlijke staat; maar zij bleven hem onderworpen als het achtste hoofd, als hoofd van de Kerk. Hendrik de 8ste, koning van Engeland, was de eerste, die het doorzette en daarin volhardde, dat hij de paus afzette van hoofd van de Kerk in Engeland te zijn, maar hij sloeg een tegenovergestelde en verkeerde weg in en verhief zichzelf tot hoofd van de Kerk en dus werd hij een burgerlijk antichrist.
Door tien koningen worden voorgesteld tien verschillende heerschappijen, zoals de vier hoornen bij Daniël en Zacharia soorten van koningen zijn. Nu zijn uit de stukken van de vervallen heerschappij van Rome in het westen uit de omkering van andere staten tien rijken geboren. Die koninkrijken zijn: het rijk van de Gallen of Frankrijk, Spanje, Duitsland engeland, Schotland, Denemarken, Zweden, Hongarije, Boheme en Polen. Zij hadden het koninkrijk nog niet ontvangen ten tijde van Johannes, al die koninkrijken zijn in latere tijden ontstaan en hebben geregeerd op dezelfde tijd als het beest.
Die koningen en bondgenoten van de paus, die gehoorzame zonen van de Roomse kerk, die de geest van het beest hebben, zullen met het Lam strijden. Zij zullen niet Christus bestrijden, want zij willen Christenen zijn, door het Lam, d. i. de heiligmaking, rechtvaardigmaking en genoegdoening van Christus bloed. Daarom heeft een dichter gezongen:
Vivit adhuc Christus, manet insuperabile verum Dum perit immenso qucquid in orbe viret.
d. d. Christus leeft nog, de onverwinlijke waarheid blijft, als al wat in de hele wereld bloeit te gronde gaat.
Vers 15
15. En hij zei tot mij, nadat hij in Revelation 17:8-Revelation 17:14 mij het geheim van het beest had verklaard en nu tot dat van de vrouw, die door het beest werd gedragen, overging (Revelation 17:7): a) "De wateren, die u, volgens hetgeen ik u in Revelation 17:1 beloofde te tonen, gezien heeft, waar de hoer boven zit als een tweede Babel, zijn volken en schaar en natiën en tongen, waarover haar heerschappij zich uitstrekt als naar alle vier oorden van de wereld (Revelation 5:9; Revelation 7:9; Revelation 11:9).In het gezicht Revelation 17:3-Revelation 17:6 heeft Johannes niet de vrouw boven vele wateren, maar op de rug van het beest in een woestijn zien zitten; maar reeds voordat hij dit gezicht zag, had de engel met hem gesproken van de vrouw, die aan vele wateren zit. Nu de val van Rome zal worden verkondigd, nu moet worden meegedeeld, hoe de rijken der aarde tegen Rome in haat ontbranden, moet herinnerd worden, hoe lange tijd Rome zich tegen hen heeft verzondigd.
Machtige katholiciteit (overal en over allen heersen) van de vrouw! Vier is het symbolische getal om de wereld voor te stellen; de Roomse kerk heeft de hele wereld omvat, maar terwijl zij zich door deze tweede heeft laten omhelzen, is zij tot een Babel geworden. Zij zit op de vele wateren van de volken enz., want deze zijn de grondvesten van haar macht; maar juist deze macht van de vrouw is voor het dier onverdraaglijk, dat voor zich alleen de heerschappij eist.
Vers 15
15. En hij zei tot mij, nadat hij in Revelation 17:8-Revelation 17:14 mij het geheim van het beest had verklaard en nu tot dat van de vrouw, die door het beest werd gedragen, overging (Revelation 17:7): a) "De wateren, die u, volgens hetgeen ik u in Revelation 17:1 beloofde te tonen, gezien heeft, waar de hoer boven zit als een tweede Babel, zijn volken en schaar en natiën en tongen, waarover haar heerschappij zich uitstrekt als naar alle vier oorden van de wereld (Revelation 5:9; Revelation 7:9; Revelation 11:9).In het gezicht Revelation 17:3-Revelation 17:6 heeft Johannes niet de vrouw boven vele wateren, maar op de rug van het beest in een woestijn zien zitten; maar reeds voordat hij dit gezicht zag, had de engel met hem gesproken van de vrouw, die aan vele wateren zit. Nu de val van Rome zal worden verkondigd, nu moet worden meegedeeld, hoe de rijken der aarde tegen Rome in haat ontbranden, moet herinnerd worden, hoe lange tijd Rome zich tegen hen heeft verzondigd.
Machtige katholiciteit (overal en over allen heersen) van de vrouw! Vier is het symbolische getal om de wereld voor te stellen; de Roomse kerk heeft de hele wereld omvat, maar terwijl zij zich door deze tweede heeft laten omhelzen, is zij tot een Babel geworden. Zij zit op de vele wateren van de volken enz., want deze zijn de grondvesten van haar macht; maar juist deze macht van de vrouw is voor het dier onverdraaglijk, dat voor zich alleen de heerschappij eist.
Vers 16
16. En de tien horens, die u in Revelation 17:3 gezien heeft op het beest en die ik u in Revelation 17:12 heb verklaard, die zullen de hoer haten. De algemene gunst, waarin Rome in de eerste periode van het dier weer is gekomen, zodat dit zich tot het dragen van haar heeft geleend, slaat snel in des te ergere haat om. Zij zullen het oordeel aan haar in vier trappen volvoeren en zullen haar woest of verlaten maken, doordat zij niet alleen zichzelf van haar terugtrekken, maar ook haar aanhangers en voorvechters (Revelation 18:7) en naakt, doordat zij haar aan de algemene verachting en spot prijsgeven en zij zullen haar vlees (liever "haar vleesstukken eten, haar bezittingen zich toe-eigenen, zodat nood en honger haar deel wordt (Revelation 18:8) en zullen haar tenslotte, om ook aan haar laatste bestaan een einde te maken, met vuur verbranden; haar, die van te voren voor zo vele offers van haar vervolgingszucht de brandstapels heeft aangestoken, komt dat over ter rechtvaardige vergelding.Vers 16
16. En de tien horens, die u in Revelation 17:3 gezien heeft op het beest en die ik u in Revelation 17:12 heb verklaard, die zullen de hoer haten. De algemene gunst, waarin Rome in de eerste periode van het dier weer is gekomen, zodat dit zich tot het dragen van haar heeft geleend, slaat snel in des te ergere haat om. Zij zullen het oordeel aan haar in vier trappen volvoeren en zullen haar woest of verlaten maken, doordat zij niet alleen zichzelf van haar terugtrekken, maar ook haar aanhangers en voorvechters (Revelation 18:7) en naakt, doordat zij haar aan de algemene verachting en spot prijsgeven en zij zullen haar vlees (liever "haar vleesstukken eten, haar bezittingen zich toe-eigenen, zodat nood en honger haar deel wordt (Revelation 18:8) en zullen haar tenslotte, om ook aan haar laatste bestaan een einde te maken, met vuur verbranden; haar, die van te voren voor zo vele offers van haar vervolgingszucht de brandstapels heeft aangestoken, komt dat over ter rechtvaardige vergelding.Vers 18
18. En om u tenslotte, nadat ik u zo over het einde van de hoer mededeling heb gegeven, nu ook een korte verklaring te geven van het geheim, waarvan sinds Revelation 17:15 sprake was, de vrouw, die u gezien heeft in de woestijn (Revelation 17:3 v.), is de grote stad, die in deze tijd, waarin u dit gezicht heeft ontvangen, het koninkrijk heeft over de koningen van de aarde en daarvoor in de plaats van het oude Babylon is getreden, dat reeds tot een woestijn is geworden (Isaiah 21:1 Jeremiah 50:38). Daarin ligt echter ook reeds voor afgebeeld, dat dit Rome zelf nog eenmaal moet verwoest worden, opdat de voorspelling haar volle recht behoudt (Revelation 17:16).Dat Rome, als beheerseres van de wereld in Babylons plaats getreden, na de val van het pausdom de hoofdstad zal worden van het antichristische wereldrijk, geeft deze plaats slechts indirect en bedekt te kennen; het blijkt echter duidelijk uit die plaatsen van de Oud Testamentische profetieën, die, omdat zij van Babel spreken, de antichrist en diens rijk op het oog hebben. De Openbaring an Johannes laat zich met dit punt niet verder in, daartegenover geeft zij, door de vrouw als de grote stad voor te stellen, die in haar tijd het koninkrijk heeft over de koningen van de aarde, duidelijk te kennen, dat Rome nog eens de zetel zal zijn van een Kerk, die de aarde beheerst en geeft volkomen recht tot de uitlegging, die het door haar genoemde Babylon, de grote stad (Revelation 14:8; Revelation 16:19) het pauselijk Rome verstaat. In de beide beesten (Revelation 13:1 v. en 11 v.) wordt een tegenhanger gevonden van Christus en de Heilige Geest. De vrouw daarentegen contrasteert duidelijk met de vrouw in Revelation 12:1, en de bruid van het Lam in Revelation 19:7; Revelation 21:2, Revelation 21:9, evenzo Babel, de grote stad, met de heilige stad en het nieuwe Jeruzalem in Revelation 11:2, Revelation 21:2, Revelation 21:10 en nu ook de toestand van de vrouw in Revelation 17:6 met van de bruid in Revelation 19:7, Revelation 21:2 dat voor zo lange tijd een grote rol speelt in de geschiedenis van het rijk van God, is niet de weg tot voltooiing ervan, maar tot de laatste ontwikkeling van het anti-Christendom. Rome wil zich toe-eigenen, wat aan Jeruzalem is beloofd; het zal ten slotte de residentie zijn van de antichrist, die als priesterkoning optreedt.
Hier wordt nu nauwkeuriger aangewezen, wat reeds in de zevende toornschaal voor ogen is gesteld. De hoer, in de vrouw verborgen, zit op het beest in de woestijn en op de vele wateren. De volkeren van het beest in de woestijn en de vele wateren zijn zo een en hetzelfde, namelijk de volken in Europa en in de aangrenzende landen. Volken en schaar (gepeupel) zijn de meest nabijzijnden, heidenen of natiën of tongen de meer verwijderden (Jeremiah 50:38). (In de loop van deze uitlegging hebben wij dus met recht de zee als een zinnebeeld van volken en bewegingen onder de volken beschouwd). De tien horens op het beest in de woestijn zijn weer deze volken, maar onder een andere benaming. Deze en het beest of de antichrist zullen de hoer haten. Nadat het Tienkoningschap en daarmee de steun van het pausdom gevallen was, liep het pausdom gevaar een prooi van de vreselijke toorn en de bittere wraakzucht van de tien horens te worden, die het met recht als de stoutste heerschappij herkenden en het haatten. De hiërarchie was zich daarvan niet onbewust. Daarom haastte zij zich, overblufte de volken met vrijheidsgeschrei en liet onverwacht het hele pausdom vallen, ten einde de heerschappij over de volken te behouden en de rijkdom van de Kerk te genieten. De plotselinge overgang tot het leger van de volksheerschappij en de bedwelmende vrijheidsredenen maakten zo'n indruk op de volken, dat zij de oud-eerwaardige Rome nog eenmaal verschoonden. Dit zal des te makkelijker gebeuren, omdat de toekomst-religie door het pausdom en zijn hulpmiddelen des te zekerder gegrondvest kan worden. Zo zouden dan de volken, wanneer de wereld niet op waarheid en gerechtigheid was gegrond, kunnen voortleven en voortgenieten. Maar de volksheerschappij met haar gruwelen kan niet bestaan en God schrijdt voort ten gerichte. De tien opperhoofden (presidenten, voorstanders of voorgangers) van de volksheerschappijen worden voor de antichrist, door het uitzicht op het genot van de erfenis van de goederen en nalatenschap van de hoer, gewonnen. Deze en de antichrist haten de hoer reeds van vroegere tijden, maar durven uit vrees voor de haar aanhangende volken niet tegen haar optreden. Velen onder de volken zullen evenwel ook met de anti-christ en zijn tien onderkoningen in haat tegen de hoer overeenstemmen, in het bijzonder wanneer zij zullen bemerken, dat zij andermaal bij deze nieuwe orde van dingen de bedrogenen zijn geweest. Zo zullen dan hele schaar van roofgierige Europeërs, de brodeloze arbeiders, verder allerlei gespuis, inzonderheid de troepen van de tien koningen en van de antichrist in verbond met de roofhorden van de koningen van de opgang van de zon, de hoer helpen verwoesten. Deze zullen haar woest maken en naakt; het goud, waarmee zij verguld is, haar edelgesteenten en parels (17:4) zullen zij afrukken van haar lichaam en buit maken. En haar vlees, de vele kerkgoederen in Europa, zullen zij eten. Het vlees bestaat in goud, zilver, edelgesteenten, wijnbergen, akkers, weiden, bossen, velden, hoven, opgehoopte schatten van allerlei aard. De volken zullen bemerken, dat er buit te verzamelen is. Daar heeft een dode hand sinds meer dan 1000 jaren schatten bijeengehoopt voor spottende en zwelgende erfgenamen; schatten, die menige bedrogen ziel ter verkrijging van de zaligheid aan de Kerk heeft vermaakt, worden door de koningen van de opgang en van de ondergang van de zon met hun rooflustige krijgsschaar verteerd. Voorts wordt zij met vuur verbrand, tot een woestijn en eeuwige puinhoop gemaakt. Bij dit werk van de vernietiging wordt geheel Europa een woestenij.
Wij hoeven in de geschiedenis niet verre te zoeken naar de vervulling van deze voorspelling over Rome. De kerkvader Hieronymus schrijft: "dat nog enigen van onze in leven zijn, is niet onze verdienste, maar de barmhartigheid van de Heere. Het rijk wordt door talloze wilde volken overstroomd en deze verwoesten alles, zover zich de grenzen van het rijk uitstrekken. " Van Rome's verwoesting door Alarik zegt hij: "De stad werd veroverd, die eens de hele wereld veroverde; of liever, zij ging door de honger onder, eer het zwaard haar vernielde en nauwelijks vonden de vijanden er nog, die zij gevangen konden nemen. De woede van de uitgehongerden deed hun aanvallen op de walgelijkste spijzen; zij verslonden elkaar; de moeders verschoonden haar zuigelingen niet en verslonden die zij pas hadden gebaard. " Zo vernielden de barbaarse Wandalen, Sarmaten, Alanen, Heruliërs, Saksers, Bourgondiërs, Alemannen en nog vele anderen, totdat er van dat eens zo prachtige, eens zo met de schatten van de wereld getooide, eens zo trotse Rome, niets overbleef dan een puinhoop.
Als zij lang genoeg de hoer hebben aangekleefd, dan zal hun liefde veranderen in haat en zij zullen hun krachten inspannen tot haar verderf. Sommigen haten haar reeds en zijn van haar afgevallen in de tijd van de hervorming. Anderen, die haar nog aanhangen, zullen haar ook haten. Of zij tot de waarheid zullen bekeerd worden en uit de kennis, dat de paus de antichrist is, hem zullen verlaten en verwoesten, dan of zij uit staatkundige inzichten, weinig werk van godsdienst makend, Rome zullen innemen en verbranden, is niet uitgedrukt. Immers zij zullen haar niet meer onderworpen zijn; zij zullen haar naakt uitschudden van al haar heerlijkheid, rijkdommen en inkomsten beroven, uit haat als in haar vlees bijten en haar stoel en paleis zullen verbrand worden. Deze oordelen worden in het volgende hoofdstuk in het brede beschreven. Door de vrouw wordt een stad verstaan een grote stad in het gemeen; daar waren meer grote steden, maar het was de grote stad, die zo duidelijk wordt beschreven en als met de vinger aangewezen, dat een ieder zien kan, dat het Rome was, want geen stad had toen in de tijd van Johannes het gebied over de hele wereld en over alle koningen van de aarde, als Rome. Rome onder het zevende hoofd, welke tegelijk de achtste koning is. De paus van Rome heeft alle volkeren uit zijn gouden beker, vol wijn van de hoererij, dronken gemaakt en tot zijn afgoderij verleid en de koningen van de aarde aan zich onderworpen.
Tot dusverre heeft Hij deze koningen overgegeven en zal hen blijven overgeven aan deze verleiding, totdat Zijn geestelijke plagen voleindigd zullen zijn. Daarom, omdat Hij hun zo buitengewoon het ene heeft doen verrichten, kan en zal Hij hen nu ook het andere doen volbrengen. Omdat zij nu het ene deel vervuld zien, te weten, dat God het in hun harten heeft gegeven, om zo eendrachtig Zijn slaven te zijn, mogen wij ook met zekerheid het andere verwachten en het eerste voor een zeker pand van het laatste houden, dat dit teweeg zal gebracht worden door de koningen en volken van dat gedeelte van de wereld, over hetwelk hij het langst heerschappij geoefend heeft.
Het blijkt duidelijk, dat deze stad komen zal en het beest, een machtig rijk, dat van haar als de moederstad en koninklijke zetel afhangt. Geen andere stad ontving de loftitels in Johannes' dagen. het Kan het heidens Rome niet zijn, omdat het beest gezegd wordt op te zullen komen na de dagen van Johannes, omdat het beest de achtste koning heet, omdat in Johannes' dagen de zesde: namelijk het keizerdom, de macht van de bergen had; omdat de hoererij van de vrouw gemeld wordt, dat het Christelijk geloof schijnt vooraf te stellen; om de verlokkingen haar toegeschreven, die op het heidens Rome, alles met geweld uitvoerend, weinig passen; om de volle en eindelijke verwoestingen, het heidens Rome nooit overkomen. Wij hebben te oordelen dat de Heilige Geest ons hier Rome afschildert, dat door het pausdom voor lang nu van het ware Christendom afgeweken en zo het hoofd van het antichristus rijk geworden is. Al de gezegden in dit hoofdstuk komen er wonder wel mee overeen, dat men bij het optellen bemerken kan als men maar oplet. Zeker deze stad en Kerk is groot in achtbaarheid van huizen en kostelijke tempelen, wijd uitgestrekte macht over geheel Europa, ja de hele wereld, verbazende overdaad en pracht van haar burgers en groten, en werd zij als groot boven alle steden en kerken met ontelbare loftuitingen in de wereld verheerlijkt. Zij heeft echt het koninkrijk over koningen van de aarde zelf, terwijl die gehouden zijn zich naar haar wil te schikken, tenzij zij met de hemelsen bliksem van de ban geslagen willen worden, niet alleen in het geestelijke maar ook in hun lichamelijke macht, die enigen rechtuit als leenmannen van de vorst van deze stad ontvangen, anderen bedekt indirect van die gans afhankelijk houden. De naam "grote hoer" past op haar terecht om de lichamelijke onkuisheden daar gepleegd, openbaar veroorloofd, soms volstrekt, soms bij vergelijkingen geprezen en openbaar door verbod van huwelijk aangekweekt. In geestelijken zin moet zij die naam dragen, die van de zuiverheid van het geloofs en van de ware godvruchtigheid afgeweken is tot verbazende en meer dan heidense afgoderij en bijgelovigheid, zoals hier de groten en kleinen haar volgen, door haar wereldse betoveringen verlokt, zodat zij haar als koningin en godes de wereld aanbidden en van haar onfeilbare mond in stuk van geloof en zeden afhangen, zo ziet een ieder, hoe de koningen van de aarde met haar hoereren en die de aarde bewonen dronken geworden zijn van den wijn van haar hoererij. Hoe overvloedig de gelegenheid van deze stad ook is in allerlei lichamelijke invloed, zo is zij nog in de woestijn gelegen, als u het gebrek van genade en onvruchtbaarheid van goede zeden opmerkt, waar dit onkruid van goddeloosheid en bijgelovigheid of geveinsdheid daar welig groeit. Deze stad en Kerk zit als heerseres en regente op het hele antichristische rijk door het beest voorgesteld, terwijl zij in de schoot van haar zeven bergen de koning antichrist omvangt na zeven verscheidene wijzen van regeren, die deze stad en de Roomse wereld juist gehad heeft voor de paus. Verder munt zij uit in alle wereldpracht en luister, die zij in haar gewijde en gemene gebouwen ten toon spreidt en voor de inwonende prelaten en burgers; de parels, edelgesteenten en goud stralen er in ieders ogen, zodat u zou menen dat naar deze algemene verzamelplaats alles moest toevloeien, zelfs het purper, waarmee de geestelijke vaders daar bekleed zijn. Wij kennen allen de listen, die deze stad en Kerk uitoefenen om de wereld te trekken en te bedriegen. Zelfs haar vleiers kunnen het niet loochenen. De naam van moeder van de hoererijen en gruwelen van de aarde wordt voldoende gerechtvaardigd door de lichamelijke en geestelijke onreinheid van haar tot de overige steden en gemeenten afvloeiende, evenals vroeger getoond is, dat die van het grote Babylon haar toekomt. Het bloed van de martelaren met meer dan heidense wreedheid vergoten op aandringen van het pauselijke Rome, dat het nog met blijdschap aanschouwt, roept uit dat zij dronken is van het bloed van de heiligen, waarnaar zij nog dorst. De menigte van de koningen, die het rijk van dit Rome ondersteunen en versterken, heeft men van voor vele eeuwen gezien, hoewel ook gezien is dat het rijk over alle volken verminderd is, toen de liefde veler koningen in haat veranderde en aldus met haar verwoesting een aanvang werd gemaakt, die wij vast vertrouwen dat zal voltrokken worden en God te die einde de harten van meerdere koningen te Zijner tijd naar de grootheid van Zijn kracht neigen zal, niettegenstaande de tegenwoordige groei van Rome en het verval van de Kerk. Dit moet voorgaan, opdat Gods hand in dit grote werk te zichtbaarder blijkt. Het Lam zal eindelijk zeker weer overwinnen en eveneens ook wij, als wij maar volstandig bij het Lam blijven en ons betonen de geroepen uitverkorenen en gelovigen te zijn.
Vers 18
18. En om u tenslotte, nadat ik u zo over het einde van de hoer mededeling heb gegeven, nu ook een korte verklaring te geven van het geheim, waarvan sinds Revelation 17:15 sprake was, de vrouw, die u gezien heeft in de woestijn (Revelation 17:3 v.), is de grote stad, die in deze tijd, waarin u dit gezicht heeft ontvangen, het koninkrijk heeft over de koningen van de aarde en daarvoor in de plaats van het oude Babylon is getreden, dat reeds tot een woestijn is geworden (Isaiah 21:1 Jeremiah 50:38). Daarin ligt echter ook reeds voor afgebeeld, dat dit Rome zelf nog eenmaal moet verwoest worden, opdat de voorspelling haar volle recht behoudt (Revelation 17:16).Dat Rome, als beheerseres van de wereld in Babylons plaats getreden, na de val van het pausdom de hoofdstad zal worden van het antichristische wereldrijk, geeft deze plaats slechts indirect en bedekt te kennen; het blijkt echter duidelijk uit die plaatsen van de Oud Testamentische profetieën, die, omdat zij van Babel spreken, de antichrist en diens rijk op het oog hebben. De Openbaring an Johannes laat zich met dit punt niet verder in, daartegenover geeft zij, door de vrouw als de grote stad voor te stellen, die in haar tijd het koninkrijk heeft over de koningen van de aarde, duidelijk te kennen, dat Rome nog eens de zetel zal zijn van een Kerk, die de aarde beheerst en geeft volkomen recht tot de uitlegging, die het door haar genoemde Babylon, de grote stad (Revelation 14:8; Revelation 16:19) het pauselijk Rome verstaat. In de beide beesten (Revelation 13:1 v. en 11 v.) wordt een tegenhanger gevonden van Christus en de Heilige Geest. De vrouw daarentegen contrasteert duidelijk met de vrouw in Revelation 12:1, en de bruid van het Lam in Revelation 19:7; Revelation 21:2, Revelation 21:9, evenzo Babel, de grote stad, met de heilige stad en het nieuwe Jeruzalem in Revelation 11:2, Revelation 21:2, Revelation 21:10 en nu ook de toestand van de vrouw in Revelation 17:6 met van de bruid in Revelation 19:7, Revelation 21:2 dat voor zo lange tijd een grote rol speelt in de geschiedenis van het rijk van God, is niet de weg tot voltooiing ervan, maar tot de laatste ontwikkeling van het anti-Christendom. Rome wil zich toe-eigenen, wat aan Jeruzalem is beloofd; het zal ten slotte de residentie zijn van de antichrist, die als priesterkoning optreedt.
Hier wordt nu nauwkeuriger aangewezen, wat reeds in de zevende toornschaal voor ogen is gesteld. De hoer, in de vrouw verborgen, zit op het beest in de woestijn en op de vele wateren. De volkeren van het beest in de woestijn en de vele wateren zijn zo een en hetzelfde, namelijk de volken in Europa en in de aangrenzende landen. Volken en schaar (gepeupel) zijn de meest nabijzijnden, heidenen of natiën of tongen de meer verwijderden (Jeremiah 50:38). (In de loop van deze uitlegging hebben wij dus met recht de zee als een zinnebeeld van volken en bewegingen onder de volken beschouwd). De tien horens op het beest in de woestijn zijn weer deze volken, maar onder een andere benaming. Deze en het beest of de antichrist zullen de hoer haten. Nadat het Tienkoningschap en daarmee de steun van het pausdom gevallen was, liep het pausdom gevaar een prooi van de vreselijke toorn en de bittere wraakzucht van de tien horens te worden, die het met recht als de stoutste heerschappij herkenden en het haatten. De hiërarchie was zich daarvan niet onbewust. Daarom haastte zij zich, overblufte de volken met vrijheidsgeschrei en liet onverwacht het hele pausdom vallen, ten einde de heerschappij over de volken te behouden en de rijkdom van de Kerk te genieten. De plotselinge overgang tot het leger van de volksheerschappij en de bedwelmende vrijheidsredenen maakten zo'n indruk op de volken, dat zij de oud-eerwaardige Rome nog eenmaal verschoonden. Dit zal des te makkelijker gebeuren, omdat de toekomst-religie door het pausdom en zijn hulpmiddelen des te zekerder gegrondvest kan worden. Zo zouden dan de volken, wanneer de wereld niet op waarheid en gerechtigheid was gegrond, kunnen voortleven en voortgenieten. Maar de volksheerschappij met haar gruwelen kan niet bestaan en God schrijdt voort ten gerichte. De tien opperhoofden (presidenten, voorstanders of voorgangers) van de volksheerschappijen worden voor de antichrist, door het uitzicht op het genot van de erfenis van de goederen en nalatenschap van de hoer, gewonnen. Deze en de antichrist haten de hoer reeds van vroegere tijden, maar durven uit vrees voor de haar aanhangende volken niet tegen haar optreden. Velen onder de volken zullen evenwel ook met de anti-christ en zijn tien onderkoningen in haat tegen de hoer overeenstemmen, in het bijzonder wanneer zij zullen bemerken, dat zij andermaal bij deze nieuwe orde van dingen de bedrogenen zijn geweest. Zo zullen dan hele schaar van roofgierige Europeërs, de brodeloze arbeiders, verder allerlei gespuis, inzonderheid de troepen van de tien koningen en van de antichrist in verbond met de roofhorden van de koningen van de opgang van de zon, de hoer helpen verwoesten. Deze zullen haar woest maken en naakt; het goud, waarmee zij verguld is, haar edelgesteenten en parels (17:4) zullen zij afrukken van haar lichaam en buit maken. En haar vlees, de vele kerkgoederen in Europa, zullen zij eten. Het vlees bestaat in goud, zilver, edelgesteenten, wijnbergen, akkers, weiden, bossen, velden, hoven, opgehoopte schatten van allerlei aard. De volken zullen bemerken, dat er buit te verzamelen is. Daar heeft een dode hand sinds meer dan 1000 jaren schatten bijeengehoopt voor spottende en zwelgende erfgenamen; schatten, die menige bedrogen ziel ter verkrijging van de zaligheid aan de Kerk heeft vermaakt, worden door de koningen van de opgang en van de ondergang van de zon met hun rooflustige krijgsschaar verteerd. Voorts wordt zij met vuur verbrand, tot een woestijn en eeuwige puinhoop gemaakt. Bij dit werk van de vernietiging wordt geheel Europa een woestenij.
Wij hoeven in de geschiedenis niet verre te zoeken naar de vervulling van deze voorspelling over Rome. De kerkvader Hieronymus schrijft: "dat nog enigen van onze in leven zijn, is niet onze verdienste, maar de barmhartigheid van de Heere. Het rijk wordt door talloze wilde volken overstroomd en deze verwoesten alles, zover zich de grenzen van het rijk uitstrekken. " Van Rome's verwoesting door Alarik zegt hij: "De stad werd veroverd, die eens de hele wereld veroverde; of liever, zij ging door de honger onder, eer het zwaard haar vernielde en nauwelijks vonden de vijanden er nog, die zij gevangen konden nemen. De woede van de uitgehongerden deed hun aanvallen op de walgelijkste spijzen; zij verslonden elkaar; de moeders verschoonden haar zuigelingen niet en verslonden die zij pas hadden gebaard. " Zo vernielden de barbaarse Wandalen, Sarmaten, Alanen, Heruliërs, Saksers, Bourgondiërs, Alemannen en nog vele anderen, totdat er van dat eens zo prachtige, eens zo met de schatten van de wereld getooide, eens zo trotse Rome, niets overbleef dan een puinhoop.
Als zij lang genoeg de hoer hebben aangekleefd, dan zal hun liefde veranderen in haat en zij zullen hun krachten inspannen tot haar verderf. Sommigen haten haar reeds en zijn van haar afgevallen in de tijd van de hervorming. Anderen, die haar nog aanhangen, zullen haar ook haten. Of zij tot de waarheid zullen bekeerd worden en uit de kennis, dat de paus de antichrist is, hem zullen verlaten en verwoesten, dan of zij uit staatkundige inzichten, weinig werk van godsdienst makend, Rome zullen innemen en verbranden, is niet uitgedrukt. Immers zij zullen haar niet meer onderworpen zijn; zij zullen haar naakt uitschudden van al haar heerlijkheid, rijkdommen en inkomsten beroven, uit haat als in haar vlees bijten en haar stoel en paleis zullen verbrand worden. Deze oordelen worden in het volgende hoofdstuk in het brede beschreven. Door de vrouw wordt een stad verstaan een grote stad in het gemeen; daar waren meer grote steden, maar het was de grote stad, die zo duidelijk wordt beschreven en als met de vinger aangewezen, dat een ieder zien kan, dat het Rome was, want geen stad had toen in de tijd van Johannes het gebied over de hele wereld en over alle koningen van de aarde, als Rome. Rome onder het zevende hoofd, welke tegelijk de achtste koning is. De paus van Rome heeft alle volkeren uit zijn gouden beker, vol wijn van de hoererij, dronken gemaakt en tot zijn afgoderij verleid en de koningen van de aarde aan zich onderworpen.
Tot dusverre heeft Hij deze koningen overgegeven en zal hen blijven overgeven aan deze verleiding, totdat Zijn geestelijke plagen voleindigd zullen zijn. Daarom, omdat Hij hun zo buitengewoon het ene heeft doen verrichten, kan en zal Hij hen nu ook het andere doen volbrengen. Omdat zij nu het ene deel vervuld zien, te weten, dat God het in hun harten heeft gegeven, om zo eendrachtig Zijn slaven te zijn, mogen wij ook met zekerheid het andere verwachten en het eerste voor een zeker pand van het laatste houden, dat dit teweeg zal gebracht worden door de koningen en volken van dat gedeelte van de wereld, over hetwelk hij het langst heerschappij geoefend heeft.
Het blijkt duidelijk, dat deze stad komen zal en het beest, een machtig rijk, dat van haar als de moederstad en koninklijke zetel afhangt. Geen andere stad ontving de loftitels in Johannes' dagen. het Kan het heidens Rome niet zijn, omdat het beest gezegd wordt op te zullen komen na de dagen van Johannes, omdat het beest de achtste koning heet, omdat in Johannes' dagen de zesde: namelijk het keizerdom, de macht van de bergen had; omdat de hoererij van de vrouw gemeld wordt, dat het Christelijk geloof schijnt vooraf te stellen; om de verlokkingen haar toegeschreven, die op het heidens Rome, alles met geweld uitvoerend, weinig passen; om de volle en eindelijke verwoestingen, het heidens Rome nooit overkomen. Wij hebben te oordelen dat de Heilige Geest ons hier Rome afschildert, dat door het pausdom voor lang nu van het ware Christendom afgeweken en zo het hoofd van het antichristus rijk geworden is. Al de gezegden in dit hoofdstuk komen er wonder wel mee overeen, dat men bij het optellen bemerken kan als men maar oplet. Zeker deze stad en Kerk is groot in achtbaarheid van huizen en kostelijke tempelen, wijd uitgestrekte macht over geheel Europa, ja de hele wereld, verbazende overdaad en pracht van haar burgers en groten, en werd zij als groot boven alle steden en kerken met ontelbare loftuitingen in de wereld verheerlijkt. Zij heeft echt het koninkrijk over koningen van de aarde zelf, terwijl die gehouden zijn zich naar haar wil te schikken, tenzij zij met de hemelsen bliksem van de ban geslagen willen worden, niet alleen in het geestelijke maar ook in hun lichamelijke macht, die enigen rechtuit als leenmannen van de vorst van deze stad ontvangen, anderen bedekt indirect van die gans afhankelijk houden. De naam "grote hoer" past op haar terecht om de lichamelijke onkuisheden daar gepleegd, openbaar veroorloofd, soms volstrekt, soms bij vergelijkingen geprezen en openbaar door verbod van huwelijk aangekweekt. In geestelijken zin moet zij die naam dragen, die van de zuiverheid van het geloofs en van de ware godvruchtigheid afgeweken is tot verbazende en meer dan heidense afgoderij en bijgelovigheid, zoals hier de groten en kleinen haar volgen, door haar wereldse betoveringen verlokt, zodat zij haar als koningin en godes de wereld aanbidden en van haar onfeilbare mond in stuk van geloof en zeden afhangen, zo ziet een ieder, hoe de koningen van de aarde met haar hoereren en die de aarde bewonen dronken geworden zijn van den wijn van haar hoererij. Hoe overvloedig de gelegenheid van deze stad ook is in allerlei lichamelijke invloed, zo is zij nog in de woestijn gelegen, als u het gebrek van genade en onvruchtbaarheid van goede zeden opmerkt, waar dit onkruid van goddeloosheid en bijgelovigheid of geveinsdheid daar welig groeit. Deze stad en Kerk zit als heerseres en regente op het hele antichristische rijk door het beest voorgesteld, terwijl zij in de schoot van haar zeven bergen de koning antichrist omvangt na zeven verscheidene wijzen van regeren, die deze stad en de Roomse wereld juist gehad heeft voor de paus. Verder munt zij uit in alle wereldpracht en luister, die zij in haar gewijde en gemene gebouwen ten toon spreidt en voor de inwonende prelaten en burgers; de parels, edelgesteenten en goud stralen er in ieders ogen, zodat u zou menen dat naar deze algemene verzamelplaats alles moest toevloeien, zelfs het purper, waarmee de geestelijke vaders daar bekleed zijn. Wij kennen allen de listen, die deze stad en Kerk uitoefenen om de wereld te trekken en te bedriegen. Zelfs haar vleiers kunnen het niet loochenen. De naam van moeder van de hoererijen en gruwelen van de aarde wordt voldoende gerechtvaardigd door de lichamelijke en geestelijke onreinheid van haar tot de overige steden en gemeenten afvloeiende, evenals vroeger getoond is, dat die van het grote Babylon haar toekomt. Het bloed van de martelaren met meer dan heidense wreedheid vergoten op aandringen van het pauselijke Rome, dat het nog met blijdschap aanschouwt, roept uit dat zij dronken is van het bloed van de heiligen, waarnaar zij nog dorst. De menigte van de koningen, die het rijk van dit Rome ondersteunen en versterken, heeft men van voor vele eeuwen gezien, hoewel ook gezien is dat het rijk over alle volken verminderd is, toen de liefde veler koningen in haat veranderde en aldus met haar verwoesting een aanvang werd gemaakt, die wij vast vertrouwen dat zal voltrokken worden en God te die einde de harten van meerdere koningen te Zijner tijd naar de grootheid van Zijn kracht neigen zal, niettegenstaande de tegenwoordige groei van Rome en het verval van de Kerk. Dit moet voorgaan, opdat Gods hand in dit grote werk te zichtbaarder blijkt. Het Lam zal eindelijk zeker weer overwinnen en eveneens ook wij, als wij maar volstandig bij het Lam blijven en ons betonen de geroepen uitverkorenen en gelovigen te zijn.