Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 61". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-61.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 61". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 61PSALM 61.
GEBED VOOR DE OVERHEID, DAT GOD HAAR STERKE TOREN ZIJ.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 61PSALM 61.
GEBED VOOR DE OVERHEID, DAT GOD HAAR STERKE TOREN ZIJ.
Vers 1
1. Een Psalm van David (Psalms 3:1), voor den opperzangmeester, op de Neginth, onder geleide van snaarinstrumenten voor te dragen (1 Chronicles 25:31 ).Even als in den vorigen Psalm, laat David weer om zijne leger uittrekken in den strijd tegen enen gevaarlijken vijand, en wil hem door zijn gebed de overwinning, doen verkrijgen; doch Edom is niet, gelijk daar, de vijand, wiens overtreding het aangaat, maar de waar aan Absalom's opstandelingen; standplaats er gemoedsstemming, op en in welke de Psalm gedicht is, en op of in welke wij ons moeten verplaatsen, om te verstaan, wat gezegd is, werden reeds bij 2 Samuel 18:5 nader verklaard.
2.
I. Psalms 61:2-Psalms 61:5. In den groten angst, waarmee zijn hart als omfloerst is, roept David tot den Heere, en vraagt hij om genadige verhoring zijner gebeden; zijn verlangen is echter dit, dat God hem met vasten tred daar geleide, waar hij aan alle gevaren ontkomen, vasten grond onder zijne voeten heeft. Heeft nu God zich reeds vroeger betoond een veilig toevluchtsoord voor hem te zijn, een sterke toren, die alle aanvallen der vijanden trotseert, zo kan hij reeds nu met zekerheid vertrouwen, dat hij spoedig weer in zijn land, waarnaar het verlangen zijns harten uitgaat, zijn zal, om nooit weer daaruit verdreven te worden.
Vers 1
1. Een Psalm van David (Psalms 3:1), voor den opperzangmeester, op de Neginth, onder geleide van snaarinstrumenten voor te dragen (1 Chronicles 25:31 ).Even als in den vorigen Psalm, laat David weer om zijne leger uittrekken in den strijd tegen enen gevaarlijken vijand, en wil hem door zijn gebed de overwinning, doen verkrijgen; doch Edom is niet, gelijk daar, de vijand, wiens overtreding het aangaat, maar de waar aan Absalom's opstandelingen; standplaats er gemoedsstemming, op en in welke de Psalm gedicht is, en op of in welke wij ons moeten verplaatsen, om te verstaan, wat gezegd is, werden reeds bij 2 Samuel 18:5 nader verklaard.
2.
I. Psalms 61:2-Psalms 61:5. In den groten angst, waarmee zijn hart als omfloerst is, roept David tot den Heere, en vraagt hij om genadige verhoring zijner gebeden; zijn verlangen is echter dit, dat God hem met vasten tred daar geleide, waar hij aan alle gevaren ontkomen, vasten grond onder zijne voeten heeft. Heeft nu God zich reeds vroeger betoond een veilig toevluchtsoord voor hem te zijn, een sterke toren, die alle aanvallen der vijanden trotseert, zo kan hij reeds nu met zekerheid vertrouwen, dat hij spoedig weer in zijn land, waarnaar het verlangen zijns harten uitgaat, zijn zal, om nooit weer daaruit verdreven te worden.
Vers 2
2. O God! hoor mijn geschrei, dat ik in grote ellende klagende tot u opzend; merk op mijn gebed om hulp en redding.Vers 2
2. O God! hoor mijn geschrei, dat ik in grote ellende klagende tot u opzend; merk op mijn gebed om hulp en redding.Vers 3
3. Van het einde des lands 1), d.i. van Uw aangezicht verbannen en naar een uitersten hoek des lands gejaagd, roep ik tot U, als mijn hart overstelpt is, in een toestand, dat ik van smart overkropt ben; leid mij op enen rotssteen, op welken ik veilig en geborgen ben (Psalms 40:3), en die mij te hoog zou zijn, dien ik door eigen kracht niet kan beklimmen.1) Wanneer men van zijne woning verwijderd is, of afgescheiden van de woonplaats van God, wordt de geografisch weinig betekenende afstand onmetelijk groot..
David heeft de opstandelingen reeds verslagen. De Heere heeft hem verhoord, uit de benauwdheid van overwonnen te worden, door het leger zijns zoons, maar hij vertoeft nog altijd in het Overjordaanse, in het land van Gilead. En daarom spreekt hij van het einde des lands. Maar, al is hij nu aanvankelijk gered, daarom zijn alle zwarigheden nog niet voorbij. Hij is nog niet in Jeruzalem, hij zit nog niet op zijn troon. En in die stad en op dien troon komt hij ook niet, dit weet hij wel, indien zijn Bonds-God niet verder hem blijft omstrengelen, met zijn machtige armen hem blijft leiden. Dit is nu zijn verzuchting in dezen Psalm. Daarom zegt hij ook, dat de rotssteen hem te hoog, d.w.z. voor eigen kracht te hoog zou zijn, dat hij zelf zonder de machtige hulp van Jehova nog verloren zou wezen. David is in zich zelven afgebroken op dit ogenblik en al zijn sterkte ontleent hij aan zijn God.
3. Van het einde des lands 1), d.i. van Uw aangezicht verbannen en naar een uitersten hoek des lands gejaagd, roep ik tot U, als mijn hart overstelpt is, in een toestand, dat ik van smart overkropt ben; leid mij op enen rotssteen, op welken ik veilig en geborgen ben (Psalms 40:3), en die mij te hoog zou zijn, dien ik door eigen kracht niet kan beklimmen.
1) Wanneer men van zijne woning verwijderd is, of afgescheiden van de woonplaats van God, wordt de geografisch weinig betekenende afstand onmetelijk groot.. David heeft de opstandelingen reeds verslagen. De Heere heeft hem verhoord, uit de benauwdheid van overwonnen te worden, door het leger zijns zoons, maar hij vertoeft nog altijd in het Overjordaanse, in het land van Gilead. En daarom spreekt hij van het einde des lands. Maar, al is hij nu aanvankelijk gered, daarom zijn alle zwarigheden nog niet voorbij. Hij is nog niet in Jeruzalem, hij zit nog niet op zijn troon. En in die stad en op dien troon komt hij ook niet, dit weet hij wel, indien zijn Bonds-God niet verder hem blijft omstrengelen, met zijn machtige armen hem blijft leiden. Dit is nu zijn verzuchting in dezen Psalm. Daarom zegt hij ook, dat de rotssteen hem te hoog, d.w.z. voor eigen kracht te hoog zou zijn, dat hij zelf zonder de machtige hulp van Jehova nog verloren zou wezen. David is in zich zelven afgebroken op dit ogenblik en al zijn sterkte ontleent hij aan zijn God.
Vers 3
3. Van het einde des lands 1), d.i. van Uw aangezicht verbannen en naar een uitersten hoek des lands gejaagd, roep ik tot U, als mijn hart overstelpt is, in een toestand, dat ik van smart overkropt ben; leid mij op enen rotssteen, op welken ik veilig en geborgen ben (Psalms 40:3), en die mij te hoog zou zijn, dien ik door eigen kracht niet kan beklimmen.1) Wanneer men van zijne woning verwijderd is, of afgescheiden van de woonplaats van God, wordt de geografisch weinig betekenende afstand onmetelijk groot..
David heeft de opstandelingen reeds verslagen. De Heere heeft hem verhoord, uit de benauwdheid van overwonnen te worden, door het leger zijns zoons, maar hij vertoeft nog altijd in het Overjordaanse, in het land van Gilead. En daarom spreekt hij van het einde des lands. Maar, al is hij nu aanvankelijk gered, daarom zijn alle zwarigheden nog niet voorbij. Hij is nog niet in Jeruzalem, hij zit nog niet op zijn troon. En in die stad en op dien troon komt hij ook niet, dit weet hij wel, indien zijn Bonds-God niet verder hem blijft omstrengelen, met zijn machtige armen hem blijft leiden. Dit is nu zijn verzuchting in dezen Psalm. Daarom zegt hij ook, dat de rotssteen hem te hoog, d.w.z. voor eigen kracht te hoog zou zijn, dat hij zelf zonder de machtige hulp van Jehova nog verloren zou wezen. David is in zich zelven afgebroken op dit ogenblik en al zijn sterkte ontleent hij aan zijn God.
3. Van het einde des lands 1), d.i. van Uw aangezicht verbannen en naar een uitersten hoek des lands gejaagd, roep ik tot U, als mijn hart overstelpt is, in een toestand, dat ik van smart overkropt ben; leid mij op enen rotssteen, op welken ik veilig en geborgen ben (Psalms 40:3), en die mij te hoog zou zijn, dien ik door eigen kracht niet kan beklimmen.
1) Wanneer men van zijne woning verwijderd is, of afgescheiden van de woonplaats van God, wordt de geografisch weinig betekenende afstand onmetelijk groot.. David heeft de opstandelingen reeds verslagen. De Heere heeft hem verhoord, uit de benauwdheid van overwonnen te worden, door het leger zijns zoons, maar hij vertoeft nog altijd in het Overjordaanse, in het land van Gilead. En daarom spreekt hij van het einde des lands. Maar, al is hij nu aanvankelijk gered, daarom zijn alle zwarigheden nog niet voorbij. Hij is nog niet in Jeruzalem, hij zit nog niet op zijn troon. En in die stad en op dien troon komt hij ook niet, dit weet hij wel, indien zijn Bonds-God niet verder hem blijft omstrengelen, met zijn machtige armen hem blijft leiden. Dit is nu zijn verzuchting in dezen Psalm. Daarom zegt hij ook, dat de rotssteen hem te hoog, d.w.z. voor eigen kracht te hoog zou zijn, dat hij zelf zonder de machtige hulp van Jehova nog verloren zou wezen. David is in zich zelven afgebroken op dit ogenblik en al zijn sterkte ontleent hij aan zijn God.
Vers 4
4. Want Gij zijt reeds zo dikwijls in mijn leven mij ene Toevlucht geweest, ene schuilplaats, waarheen ik vluchten kan, een sterke Toren voor den vijand, zodat, wanneer ik bij U ben, geen vijand mij kan doen vallen (Proverbs 18:10. Psalms 71:3).Vers 4
4. Want Gij zijt reeds zo dikwijls in mijn leven mij ene Toevlucht geweest, ene schuilplaats, waarheen ik vluchten kan, een sterke Toren voor den vijand, zodat, wanneer ik bij U ben, geen vijand mij kan doen vallen (Proverbs 18:10. Psalms 71:3).Vers 5
5. Ik zal in Uwe hut verkeren, hoe ver ik ook uitwendig van haar verwijderd ben (Psalms 63:2 vv.), in eeuwigheden (Psalms 23:6; Psalms 27:4) tijden lang; ik zal mijne toevlucht nemen in het verborgen, in de bescherming Uwer vleugelen1) (Psalms 36:8), waar ik ij veilig en geborgen weet. Sela. (Psalms 3:3).1) In den tijd, toen de tabernakel nog van de ene plaats naar de andere ging, was er geen sprake van zulk een wonen in Gods huis of tent; David, die ene vaste woonplaats voor de heilige arke bereidde, heeft ook het eerste deze uitdrukking van liefdevolle gemeenschap met den God der openbaring geschapen. In Psalmen uit Sauls tijd vindt men nog niets dergelijks..
David is dus er van verzekerd, dat hij weer Jeruzalem zal bereiken. Hij houdt zich hier vast aan de beloften des Verbonds, en daarom aan de Onveranderlijkheid en het Alvermogen Gods. God heeft met hem een vast Verbond gemaakt. Dat Verbond wankelt niet, wordt niet teniet gemaakt, door zijn zonde. Het genieten er van moge een tijd lang ontbroken hebben, maar hij weet het, dat zijn God geen mensenkind is, die liegen kan. En waar hij nu aanvankelijk is gered, daar heeft hij een gegronde hope voor de toekomst.
6.
II. Psalms 61:6-Psalms 61:9. Voor het aan het slot der vorige afdeling uitgesproken vertrouwen, geeft David nu reden en oorzaak. God heeft zijne gebeden gehoord, die hij onder geloften gedaan heeft, en in hem aan degenen, die Zijnen naam vrezen, de door de opstandelingen ingenomen erve van het volk Gods teruggegeven; Hij heeft hem getoond; dat het noch met zijn leven, noch met zijn koningschap gedaan was, integendeel zal zich de kracht der eens door Nathan hem gegevene belofte nu recht werkzaam betonen. Terwijl hij zich daar een koning gevoelt, wiens jaren steeds voortduren, als die des Heren zelven (Psalms 102:25), kan ook zijn betalen der geloften geen ander zijn, dan een lofgezang zonder ophouden.
Vers 5
5. Ik zal in Uwe hut verkeren, hoe ver ik ook uitwendig van haar verwijderd ben (Psalms 63:2 vv.), in eeuwigheden (Psalms 23:6; Psalms 27:4) tijden lang; ik zal mijne toevlucht nemen in het verborgen, in de bescherming Uwer vleugelen1) (Psalms 36:8), waar ik ij veilig en geborgen weet. Sela. (Psalms 3:3).1) In den tijd, toen de tabernakel nog van de ene plaats naar de andere ging, was er geen sprake van zulk een wonen in Gods huis of tent; David, die ene vaste woonplaats voor de heilige arke bereidde, heeft ook het eerste deze uitdrukking van liefdevolle gemeenschap met den God der openbaring geschapen. In Psalmen uit Sauls tijd vindt men nog niets dergelijks..
David is dus er van verzekerd, dat hij weer Jeruzalem zal bereiken. Hij houdt zich hier vast aan de beloften des Verbonds, en daarom aan de Onveranderlijkheid en het Alvermogen Gods. God heeft met hem een vast Verbond gemaakt. Dat Verbond wankelt niet, wordt niet teniet gemaakt, door zijn zonde. Het genieten er van moge een tijd lang ontbroken hebben, maar hij weet het, dat zijn God geen mensenkind is, die liegen kan. En waar hij nu aanvankelijk is gered, daar heeft hij een gegronde hope voor de toekomst.
6.
II. Psalms 61:6-Psalms 61:9. Voor het aan het slot der vorige afdeling uitgesproken vertrouwen, geeft David nu reden en oorzaak. God heeft zijne gebeden gehoord, die hij onder geloften gedaan heeft, en in hem aan degenen, die Zijnen naam vrezen, de door de opstandelingen ingenomen erve van het volk Gods teruggegeven; Hij heeft hem getoond; dat het noch met zijn leven, noch met zijn koningschap gedaan was, integendeel zal zich de kracht der eens door Nathan hem gegevene belofte nu recht werkzaam betonen. Terwijl hij zich daar een koning gevoelt, wiens jaren steeds voortduren, als die des Heren zelven (Psalms 102:25), kan ook zijn betalen der geloften geen ander zijn, dan een lofgezang zonder ophouden.
Vers 6
6. Want -en dat is de reden, waarom ik mij met een eeuwig wonen in Uwe hut vertroosten mag-Gij, o God! hebt gehoord naar mijne met geloften 1) verbondene gebeden (vgl. Genesis 28:20); Gij hebt mij gegeven de erfenis dergenen, die Uwen naam vrezen 2); Gij hebt mij verhoord, en aan Uwe gelovige dienaren het hun alleen toekomend erfland teruggeven, dat de opstandelingen zich wederrechterlijk hadden toegeëigend.1) De vrijwillige gelofte, die in nood en gevaar of bij de begeerte naar enig gewenst goed den Heere gedaan werd, was voor den waren Israëliet geen koopprijs, om God tot verhoring en redding te bewegen, maar de uiting, de betuiging van zijne dankbaarheid, waartoe hij zich als bij voorbaat aan den Heere verbond. Gelijk Jakob, Jeftha en Hanna (Genesis 28:20. Judges 11:30-Judges 11:31. 1 Samuel 1:11), zo had ook David, onder zijn geschrei den Heere gebeden, en Hem gelofte gedaan.
Waarin de geloften bestaan hebben, wat David den Heere beloofd heeft, spreekt hij niet stellig uit, het schijnt evenwel niet enige stoffelijke gave geweest te zijn, die hem boven alles dierbaar was, maar veeleer, dat hij zich plechtig voor den Heere verbonden heeft, Hem alleen met gehele toewijding van zijn ganse hart en al zijne kracht, al de overige dagen zijns levens te dienen. Zie Psalms 61:9..
2) God heeft Zich aan David's zijde gesteld; het land van Israël is hun weer ontrukt, wie het niet toebehoorde en er begint nu een nieuw tijdperk in de regering van zijnen wettigen koning..
Vers 6
6. Want -en dat is de reden, waarom ik mij met een eeuwig wonen in Uwe hut vertroosten mag-Gij, o God! hebt gehoord naar mijne met geloften 1) verbondene gebeden (vgl. Genesis 28:20); Gij hebt mij gegeven de erfenis dergenen, die Uwen naam vrezen 2); Gij hebt mij verhoord, en aan Uwe gelovige dienaren het hun alleen toekomend erfland teruggeven, dat de opstandelingen zich wederrechterlijk hadden toegeëigend.1) De vrijwillige gelofte, die in nood en gevaar of bij de begeerte naar enig gewenst goed den Heere gedaan werd, was voor den waren Israëliet geen koopprijs, om God tot verhoring en redding te bewegen, maar de uiting, de betuiging van zijne dankbaarheid, waartoe hij zich als bij voorbaat aan den Heere verbond. Gelijk Jakob, Jeftha en Hanna (Genesis 28:20. Judges 11:30-Judges 11:31. 1 Samuel 1:11), zo had ook David, onder zijn geschrei den Heere gebeden, en Hem gelofte gedaan.
Waarin de geloften bestaan hebben, wat David den Heere beloofd heeft, spreekt hij niet stellig uit, het schijnt evenwel niet enige stoffelijke gave geweest te zijn, die hem boven alles dierbaar was, maar veeleer, dat hij zich plechtig voor den Heere verbonden heeft, Hem alleen met gehele toewijding van zijn ganse hart en al zijne kracht, al de overige dagen zijns levens te dienen. Zie Psalms 61:9..
2) God heeft Zich aan David's zijde gesteld; het land van Israël is hun weer ontrukt, wie het niet toebehoorde en er begint nu een nieuw tijdperk in de regering van zijnen wettigen koning..
Vers 7
7. Gij zult dagen tot des konings 1) dagen toedoen, zijn huis bestendig doen blijven; zijne jaren, al is het ook niet van zijn persoonlijk aanzijn, toch die van de heerschappij van zijn geslacht, zullen zijn als van geslacht tot geslacht.1) Waar David hier zegt: Gij zult dagen tot des konings dagen toedoen, daar spreekt hij dien wens uit voor het koningschap. De kroon was hem voor een wijle ontrukt, maar God had hem de kroon teruggegeven. En nu bidt hij, dat God Zijne belofte vervulle, dat zijn geslacht erfelijk op den troon zitte. Ja, zijn bidden is een gelovig verwachten.
Wat het woord eeuwiglijk betreft, dit wordt in de H. Schrift wel dikwijls genomen voor, zonder einde. En die betekenis heeft het ook hier wel, maar toch geeft David hier een gezicht op het Koningschap van den Messias. Hij weet het, hij profeteert het hier zo duidelijk mogelijk, die wie uit hem voortkomen zou, wat het vlees aangaat, Koning zal zijn tot in eeuwigheid-
Vers 7
7. Gij zult dagen tot des konings 1) dagen toedoen, zijn huis bestendig doen blijven; zijne jaren, al is het ook niet van zijn persoonlijk aanzijn, toch die van de heerschappij van zijn geslacht, zullen zijn als van geslacht tot geslacht.1) Waar David hier zegt: Gij zult dagen tot des konings dagen toedoen, daar spreekt hij dien wens uit voor het koningschap. De kroon was hem voor een wijle ontrukt, maar God had hem de kroon teruggegeven. En nu bidt hij, dat God Zijne belofte vervulle, dat zijn geslacht erfelijk op den troon zitte. Ja, zijn bidden is een gelovig verwachten.
Wat het woord eeuwiglijk betreft, dit wordt in de H. Schrift wel dikwijls genomen voor, zonder einde. En die betekenis heeft het ook hier wel, maar toch geeft David hier een gezicht op het Koningschap van den Messias. Hij weet het, hij profeteert het hier zo duidelijk mogelijk, die wie uit hem voortkomen zou, wat het vlees aangaat, Koning zal zijn tot in eeuwigheid-
Vers 8
8. Hij zal eeuwiglijk voor Gods aangezicht zitten op den hem bestemden troon, gelijk hem in 2 Samuel 7:12, beloofd is; bereid goedertierenheid en waarheid, dat zij hem behoeden1); zend hem die als beschermengel toe (Psalms 40:12; Psalms 57:4. Proverbs 20:28).1) Een tweede bede volgt, dat God de goedertierenheid en waarheid bereide, om den koning te beschermen en te bewaken, waarom ook de zin een dubbele is. Dewijl de goedertierenheid en waarheid, de ware stutten zijn der regeringen, was het volstrekt niet ongerijmd, dat David voor zich vraagt, den geest der zachtmoedigheid, of goedertierenheid, of onbaatzuchtigheid, opdat hij daardoor in zijne regering werd bevestigd. Mij echter komt noch een andere betekenis meer gepast voor, dat God, om den koning te bewaken, met Zijne goedheid en waarheid hem omringde. Want het woord in den grondtekst betekent niet alleen bezielen, maar ook zich aan het hoofd stellen of strijden, alsof hij gezegd heeft, dat de getrouwe bewaking van Zijn Rijk met vertrouwen lag besloten in het medelijden Gods alleen. Hoe het echter ook zij, hij toont hier, dat het Gods bestelling is, de middelen te verordenen, waarmee Hij de Zijnen beschermt..
Vers 8
8. Hij zal eeuwiglijk voor Gods aangezicht zitten op den hem bestemden troon, gelijk hem in 2 Samuel 7:12, beloofd is; bereid goedertierenheid en waarheid, dat zij hem behoeden1); zend hem die als beschermengel toe (Psalms 40:12; Psalms 57:4. Proverbs 20:28).1) Een tweede bede volgt, dat God de goedertierenheid en waarheid bereide, om den koning te beschermen en te bewaken, waarom ook de zin een dubbele is. Dewijl de goedertierenheid en waarheid, de ware stutten zijn der regeringen, was het volstrekt niet ongerijmd, dat David voor zich vraagt, den geest der zachtmoedigheid, of goedertierenheid, of onbaatzuchtigheid, opdat hij daardoor in zijne regering werd bevestigd. Mij echter komt noch een andere betekenis meer gepast voor, dat God, om den koning te bewaken, met Zijne goedheid en waarheid hem omringde. Want het woord in den grondtekst betekent niet alleen bezielen, maar ook zich aan het hoofd stellen of strijden, alsof hij gezegd heeft, dat de getrouwe bewaking van Zijn Rijk met vertrouwen lag besloten in het medelijden Gods alleen. Hoe het echter ook zij, hij toont hier, dat het Gods bestelling is, de middelen te verordenen, waarmee Hij de Zijnen beschermt..
Vers 9
9. Zo zal ik, in mijne nakomelingen, die ik als n met mij beschouw, tot op de laatste geslachten voortlevende, Uwen naam psalmzingen in eeuwigheid, opdat ik mijne geloften, die ik bij mijne gebeden voegde (Psalms 61:6), betale, dag bij dag, den enen dag zowel als den anderen.Zo zeker als de belofte in 2 Samuel 7:1 in Christus het toppunt van vervulling gevonden heeft, heeft de Psalm nog heden zijne volle betekenis; overal, waar het rijk van Christus in gevaar is, kunnen wij onder anderen den Heere ook met den zanger bij dat zijn woord vasthouden..
Vernieuwde ervaring van Gods genade en waarheid jegens Zijn volk in Christus is de voornaamste reden van onze vreugde in Hem en van onze lof voor Hem.
Zo kan de vrome vriend van God, zelfs in donkere bange dagen, vrolijk in den Heere zijn en vaststaan in God. Als wij slechts in zijne gunst mogen delen, door Zijnen Geest met geloofslicht worden bestraald, en op Zijn eigen wens en woord en toezeggingen aangaan, dan feilt de uitkomst niet..
Vers 9
9. Zo zal ik, in mijne nakomelingen, die ik als n met mij beschouw, tot op de laatste geslachten voortlevende, Uwen naam psalmzingen in eeuwigheid, opdat ik mijne geloften, die ik bij mijne gebeden voegde (Psalms 61:6), betale, dag bij dag, den enen dag zowel als den anderen.Zo zeker als de belofte in 2 Samuel 7:1 in Christus het toppunt van vervulling gevonden heeft, heeft de Psalm nog heden zijne volle betekenis; overal, waar het rijk van Christus in gevaar is, kunnen wij onder anderen den Heere ook met den zanger bij dat zijn woord vasthouden..
Vernieuwde ervaring van Gods genade en waarheid jegens Zijn volk in Christus is de voornaamste reden van onze vreugde in Hem en van onze lof voor Hem.
Zo kan de vrome vriend van God, zelfs in donkere bange dagen, vrolijk in den Heere zijn en vaststaan in God. Als wij slechts in zijne gunst mogen delen, door Zijnen Geest met geloofslicht worden bestraald, en op Zijn eigen wens en woord en toezeggingen aangaan, dan feilt de uitkomst niet..