Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 37

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 37

PSALM 37.

DE ERGERNIS OVER DER GODDELOZEN GELUK TE MIJDEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 37

PSALM 37.

DE ERGERNIS OVER DER GODDELOZEN GELUK TE MIJDEN.

Vers 1

1. Een Psalm van David, weer even als reeds Psalms 9:1, 10, 25, 34, een alfabetische.

In dezen Psalm van David is bijna gene orde in `t oog gehouden, geen samenhang der delen, behalve dat ene en dezelfde zaak onder de meest verschillende wendingen en in de menigvuldigste variaties daarin behandeld wordt, hoewel elke van deze eigenaardige schoonheden bezit, zodat zij niet anders onder elkaar samenhangen dan als verscheidene edelgesteenten of paarlen, die aan enen draad geregen een halsband vormen. Luther noemt den Psalm "der vromen kleed, hetwelk ten opschrift draagt: "hier is de lijdzaamheid der heiligen." (Revelation 4:12).

De toestand, dien David aan het slot van den vorigen Psalm voorzag, dat de trotsen hem zouden vertreden, en de goddelozen hem zouden trachten ten onder te brengen, is nu gekomen door Absaloms opstand. Hij is uit Jeruzalem verdreven, van den troon gestoten en vertoeft als vluchteling en onder veel ontbering, aan gene zijde van den Jordaan, terwijl de oproerige zoon met zijnen goddelozen aanhang in het genot van zijne goederen zwelgt. Thans toont hij, dat hij de verzoeking, die in zulk een toestand ontstaat, om aan Gods goedheid, waarheid en gerechtigheid, waarvan hij in den vorigen Psalm zo schoon gezongen beeft, te twijfelen, reeds meester is; dit hij zich het geloof niet laat ontnemen, waarmee bij daar eindigde, dat de boosdoeners daar zullen vallen, waar zij nu schijnen te staan, en dat zij zullen neergestoten worden, om nooit weer op te staan. (2 Samuel 16:23 ).

I. Psalms 37:1-Psalms 37:7. Ene rij van zeven spreuken, die een bepaald paraenetisch karakter hebben, vormt het begin. Bovenaan wordt de hoofdgedachte geplaatst, die den gehelen Psalm doorgaat, terwijl zich daaraan aanstonds de vermaningen aansluiten, die daarbij behoren. (Psalms 37:3-Psalms 37:7).

Aleph. a) Ontsteek u niet over de boosdoeners, dat gij in woesten ijver vuur uit den hemel op hetzelfde ogenblik zoudt willen laten komen (Luke 9:54); benijd hen niet, die onrecht doen, wanneer het hun een tijdlang wel gaat, terwijl u, die God vreest, leed op leed treft (Proverbs 24:19, Ecclesiastes 10:4). a) Proverbs 23:17; Proverbs 24:1.

Vers 1

1. Een Psalm van David, weer even als reeds Psalms 9:1, 10, 25, 34, een alfabetische.

In dezen Psalm van David is bijna gene orde in `t oog gehouden, geen samenhang der delen, behalve dat ene en dezelfde zaak onder de meest verschillende wendingen en in de menigvuldigste variaties daarin behandeld wordt, hoewel elke van deze eigenaardige schoonheden bezit, zodat zij niet anders onder elkaar samenhangen dan als verscheidene edelgesteenten of paarlen, die aan enen draad geregen een halsband vormen. Luther noemt den Psalm "der vromen kleed, hetwelk ten opschrift draagt: "hier is de lijdzaamheid der heiligen." (Revelation 4:12).

De toestand, dien David aan het slot van den vorigen Psalm voorzag, dat de trotsen hem zouden vertreden, en de goddelozen hem zouden trachten ten onder te brengen, is nu gekomen door Absaloms opstand. Hij is uit Jeruzalem verdreven, van den troon gestoten en vertoeft als vluchteling en onder veel ontbering, aan gene zijde van den Jordaan, terwijl de oproerige zoon met zijnen goddelozen aanhang in het genot van zijne goederen zwelgt. Thans toont hij, dat hij de verzoeking, die in zulk een toestand ontstaat, om aan Gods goedheid, waarheid en gerechtigheid, waarvan hij in den vorigen Psalm zo schoon gezongen beeft, te twijfelen, reeds meester is; dit hij zich het geloof niet laat ontnemen, waarmee bij daar eindigde, dat de boosdoeners daar zullen vallen, waar zij nu schijnen te staan, en dat zij zullen neergestoten worden, om nooit weer op te staan. (2 Samuel 16:23 ).

I. Psalms 37:1-Psalms 37:7. Ene rij van zeven spreuken, die een bepaald paraenetisch karakter hebben, vormt het begin. Bovenaan wordt de hoofdgedachte geplaatst, die den gehelen Psalm doorgaat, terwijl zich daaraan aanstonds de vermaningen aansluiten, die daarbij behoren. (Psalms 37:3-Psalms 37:7).

Aleph. a) Ontsteek u niet over de boosdoeners, dat gij in woesten ijver vuur uit den hemel op hetzelfde ogenblik zoudt willen laten komen (Luke 9:54); benijd hen niet, die onrecht doen, wanneer het hun een tijdlang wel gaat, terwijl u, die God vreest, leed op leed treft (Proverbs 24:19, Ecclesiastes 10:4). a) Proverbs 23:17; Proverbs 24:1.

Vers 2

2. Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, zodat het algemene menselijke lot (Psalms 90:5, Isaiah 40:6) hen nog in bijzonderen zin op in het oog vallende wijze treft, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen (Psalms 1:3).

Aanstonds grijpt en treft de profeet de hoofdzaak in deze aanvechting, en neemt hij alle reden daartoe weg. Hij spreekt aanstonds: O mens gij zijt toornig gij hebt er reden toe, gelijk gij meent, want er zijn boze mensen en deze doen onrecht en veel kwaad, en toch gaat het hun wel, zodat de natuur meent, dat hier werkelijk reden is om toornig te zijn. Niet alzo, lief kind! laat hier genade en niet natuur regeren; leg den toorn af en wacht nog een kleinen tijd; laat hen kwaad doen, laat het hun welgaan-geloof mij het zal u gene schade doen. Dan zegt de mens: Ja, maar wanneer zal het ophouden? Wie kan het zo lang uithouden? Hij antwoordt: "want als gras, enz." Een schone gelijkenis, verschrikkelijk voor de geveinsden en troostrijk voor de lijdenden..

Als het gras zijn tijd gehad heeft, zo wordt het afgemaaid; alzo, wanneer de goddelozen met hun geluk hun doel bereikt hebben, zendt God iemand over hen, die hen afhouwt, gelijk wij aan Saul en Achab zien- als zij rijp waren zond God vijanden, die hen afhieuwen. Wanneer de bloemen en het groene, kruid hunnen tijd gestaan en gebloeid hebben, vallen zij van zelf af en verwelken: alzo zijn alle goddelozen met hun groot tijdelijk geluk. Er zijn echter zulke bloemen-wanneer zij eens zijn afgevallen, komen zij niet weer, maar zullen eeuwig verdorren en verwelken en nooit weer bloeien. Och wat zou men zich dan over hen toornig maken en hun het tijdelijk geluk misgunnen, men mocht zich wel over hun blindheid ontfermen..

Toorn en nijd tegen de bozen komen uit een verkeerden grond voort, uit twijfel aan de goddelijke Voorzienigheid, en hebben de treurigste gevolgen. Uit den toorn komt de wraak voort, uit den nijd het streven, om zich door eigene middelen tot een gelijk geluk te verheffen. Zo wordt uit hem, die over de bozen zich vertoornd maakt, en die hen benijdt, zelf een booswicht; hij plaatst tegenover geweld geweld, tegenover boosheid boosheid..

Vers 2

2. Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, zodat het algemene menselijke lot (Psalms 90:5, Isaiah 40:6) hen nog in bijzonderen zin op in het oog vallende wijze treft, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen (Psalms 1:3).

Aanstonds grijpt en treft de profeet de hoofdzaak in deze aanvechting, en neemt hij alle reden daartoe weg. Hij spreekt aanstonds: O mens gij zijt toornig gij hebt er reden toe, gelijk gij meent, want er zijn boze mensen en deze doen onrecht en veel kwaad, en toch gaat het hun wel, zodat de natuur meent, dat hier werkelijk reden is om toornig te zijn. Niet alzo, lief kind! laat hier genade en niet natuur regeren; leg den toorn af en wacht nog een kleinen tijd; laat hen kwaad doen, laat het hun welgaan-geloof mij het zal u gene schade doen. Dan zegt de mens: Ja, maar wanneer zal het ophouden? Wie kan het zo lang uithouden? Hij antwoordt: "want als gras, enz." Een schone gelijkenis, verschrikkelijk voor de geveinsden en troostrijk voor de lijdenden..

Als het gras zijn tijd gehad heeft, zo wordt het afgemaaid; alzo, wanneer de goddelozen met hun geluk hun doel bereikt hebben, zendt God iemand over hen, die hen afhouwt, gelijk wij aan Saul en Achab zien- als zij rijp waren zond God vijanden, die hen afhieuwen. Wanneer de bloemen en het groene, kruid hunnen tijd gestaan en gebloeid hebben, vallen zij van zelf af en verwelken: alzo zijn alle goddelozen met hun groot tijdelijk geluk. Er zijn echter zulke bloemen-wanneer zij eens zijn afgevallen, komen zij niet weer, maar zullen eeuwig verdorren en verwelken en nooit weer bloeien. Och wat zou men zich dan over hen toornig maken en hun het tijdelijk geluk misgunnen, men mocht zich wel over hun blindheid ontfermen..

Toorn en nijd tegen de bozen komen uit een verkeerden grond voort, uit twijfel aan de goddelijke Voorzienigheid, en hebben de treurigste gevolgen. Uit den toorn komt de wraak voort, uit den nijd het streven, om zich door eigene middelen tot een gelijk geluk te verheffen. Zo wordt uit hem, die over de bozen zich vertoornd maakt, en die hen benijdt, zelf een booswicht; hij plaatst tegenover geweld geweld, tegenover boosheid boosheid..

Vers 3

3. Beth. Vertrouw op den HEERE, in plaats van toornig te worden, en wacht met geduld wat Hij doen zal, en doe het goede, laat u door niets van het pad der gerechtigheid afleiden; bewoon de aarde of het land 1), het land, dat de Heere, uw God, u tot ene woonplaats gegeven heeft, en dat ene in beloften zo rijke toekomst als glorierijk verleden heeft, en voed u met getrouwigheid; laat die kostelijke deugd, de trouw, uwe spijze zijn, bemin die en beoefen ze met alle vlijt.

1) Het "land" is in den Psalm het beloofde heilige, nl. het oord van Jehova's tegenwoordigheid, het land, dat niet enkel een roemvol verleden, maar ook een veelbelovende toekomst heeft, en eindelijk op volkomen wijze daar onder Jozua, het erfdeel van het ware Israël.. Met deze woorden kondigt hij een voortdurenden staat aan, dewijl, ofschoon zij vreemdelingen en bijwoners zijn in de wereld, de Heere echter hen met Zijn hand beschermt, opdat zij zeker wonen..

Vers 3

3. Beth. Vertrouw op den HEERE, in plaats van toornig te worden, en wacht met geduld wat Hij doen zal, en doe het goede, laat u door niets van het pad der gerechtigheid afleiden; bewoon de aarde of het land 1), het land, dat de Heere, uw God, u tot ene woonplaats gegeven heeft, en dat ene in beloften zo rijke toekomst als glorierijk verleden heeft, en voed u met getrouwigheid; laat die kostelijke deugd, de trouw, uwe spijze zijn, bemin die en beoefen ze met alle vlijt.

1) Het "land" is in den Psalm het beloofde heilige, nl. het oord van Jehova's tegenwoordigheid, het land, dat niet enkel een roemvol verleden, maar ook een veelbelovende toekomst heeft, en eindelijk op volkomen wijze daar onder Jozua, het erfdeel van het ware Israël.. Met deze woorden kondigt hij een voortdurenden staat aan, dewijl, ofschoon zij vreemdelingen en bijwoners zijn in de wereld, de Heere echter hen met Zijn hand beschermt, opdat zij zeker wonen..

Vers 4

4. En verlustig u in den HEERE 1), terwijl gij in Zijne gemeenschap leeft en door Zijne genade gezegend wordt, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten, want iets tegen God kunt gij in zulk ene levensgemeenschap niet wensen, en iets wat de in liefde tot God geheiligde wil begeert en zoekt, kan de Heere niet weigeren (Psalms 20:6; Psalms 21:3).

1) Deze verlustiging wordt gesteld tegen de ijdele en valse vermaken der wereld, welke de ijdele mensen zo druk maken, dat zij, terwijl zij de weldaden Gods verachten, van geen ander genot dromen, dan dat wat voor het ogenblik hun ogen bekoort. Maar deze tegenstelling tussen de valse en ijdele vreugde, waarmee de wereld zich bedriegt, en de ware rust, waarin de gelovigen zich verheugen, is wel degelijk op te merken, dewijl hetzij alles ons tegenlacht, hetzij de Heere ons door onheilen oefent, dit beginsel vast te houden is: Dewijl God ons deel is, zijn de snoeren ons in lieflijke plaatsen gevallen.

De begeerten Gods en de begeerten der rechtvaardigen stemmen overeen, zij zijn van n gemoed in hun begeerten.

Vers 4

4. En verlustig u in den HEERE 1), terwijl gij in Zijne gemeenschap leeft en door Zijne genade gezegend wordt, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten, want iets tegen God kunt gij in zulk ene levensgemeenschap niet wensen, en iets wat de in liefde tot God geheiligde wil begeert en zoekt, kan de Heere niet weigeren (Psalms 20:6; Psalms 21:3).

1) Deze verlustiging wordt gesteld tegen de ijdele en valse vermaken der wereld, welke de ijdele mensen zo druk maken, dat zij, terwijl zij de weldaden Gods verachten, van geen ander genot dromen, dan dat wat voor het ogenblik hun ogen bekoort. Maar deze tegenstelling tussen de valse en ijdele vreugde, waarmee de wereld zich bedriegt, en de ware rust, waarin de gelovigen zich verheugen, is wel degelijk op te merken, dewijl hetzij alles ons tegenlacht, hetzij de Heere ons door onheilen oefent, dit beginsel vast te houden is: Dewijl God ons deel is, zijn de snoeren ons in lieflijke plaatsen gevallen.

De begeerten Gods en de begeerten der rechtvaardigen stemmen overeen, zij zijn van n gemoed in hun begeerten.

Vers 5

5. Gimel. a). Wentel 1) uwen weg op den HEERE, wentel den zorgenlast van uwen levensweg met zijnen voortgang en de uitkomst op des Heren schouders, daar de uwe voor dezen last nog niet berekend zijn; en vertrouw op Hem, laat Hem de besturing van uw leven over, zonder zelf daarin te willen grijpen; Hij zal het maken, het tot een goed einde brengen.

a) Psalms 22:9; Psalms 55:23. Proverbs 16:3. Matthew 6:25. Luke 12:22. 1 Peter 5:7.

1) Als Gods kinderen zelf hun lasten moesten dragen, zou den deze te zwaar voor hen zijn; maar hier vermaant de dichter alle gelovigen, om al hun zorgen en moeite op den Heere over te dragen, opdat Hij Zijn schouder en onder zou zetten. Velerlei kruis legt de Heere Zijne geliefde kinderen op, maar wanneer in beoefening wordt gebracht, om het zwaarste eind den Heere te laten dragen, dan zal ook het zwaarste hun ten leste niet te zwaar te dragen zijn. Gode zij dank, de gelovige mag bij enen geopenden, genadetroon alle zijne lasten neerleggen.

Vers 5

5. Gimel. a). Wentel 1) uwen weg op den HEERE, wentel den zorgenlast van uwen levensweg met zijnen voortgang en de uitkomst op des Heren schouders, daar de uwe voor dezen last nog niet berekend zijn; en vertrouw op Hem, laat Hem de besturing van uw leven over, zonder zelf daarin te willen grijpen; Hij zal het maken, het tot een goed einde brengen.

a) Psalms 22:9; Psalms 55:23. Proverbs 16:3. Matthew 6:25. Luke 12:22. 1 Peter 5:7.

1) Als Gods kinderen zelf hun lasten moesten dragen, zou den deze te zwaar voor hen zijn; maar hier vermaant de dichter alle gelovigen, om al hun zorgen en moeite op den Heere over te dragen, opdat Hij Zijn schouder en onder zou zetten. Velerlei kruis legt de Heere Zijne geliefde kinderen op, maar wanneer in beoefening wordt gebracht, om het zwaarste eind den Heere te laten dragen, dan zal ook het zwaarste hun ten leste niet te zwaar te dragen zijn. Gode zij dank, de gelovige mag bij enen geopenden, genadetroon alle zijne lasten neerleggen.

Vers 6

6. En de Heere zal Uwe gerechtigheid, al wordt die nu ook nog zo belasterd, doen voortkomen als het licht der zon, wanneer het `s morgens doorbreekt, en uw recht, dat vertreden is, als den middag, wanneer de zon het helderst schijnt en gene wolk voor haar bestaan kan (Job 37:21).

Vers 6

6. En de Heere zal Uwe gerechtigheid, al wordt die nu ook nog zo belasterd, doen voortkomen als het licht der zon, wanneer het `s morgens doorbreekt, en uw recht, dat vertreden is, als den middag, wanneer de zon het helderst schijnt en gene wolk voor haar bestaan kan (Job 37:21).

Vers 7

7. Daleth. Zwijg, daar Hij alzo doen zal, den HEERE; zie op Hem, in plaats van u zelven uwe gerechtigheid met woord of daad te willen verschaffen, en verbeid Hem, wacht geduldig, totdat Hij, die wonderbaar van raad en daad is, het werk heeft volbracht, waarover gij u bekommert; ontsteek u niet, ik herhaal wat ik reeds zei (Psalms 37:1), over degene, wiens weg voorspoedig is, over enen man, die listige aanslagen uitvoert, die de verkeerde dingen, die hij bedacht heeft, ook ten uitvoer kan leggen. 8.

II. Psalms 37:8-Psalms 37:33. Nu volgt het hoofddoel van het lied, waarin de toon van bedaarde voorstelling en diepe beschouwing heerst; ook hier, even als in den gehelen Psalm, blijkt ene grote verwantschap met de Salomonische spreukendichting, die zonder twijfel reeds in David haren grondlegger heeft,

Vers 7

7. Daleth. Zwijg, daar Hij alzo doen zal, den HEERE; zie op Hem, in plaats van u zelven uwe gerechtigheid met woord of daad te willen verschaffen, en verbeid Hem, wacht geduldig, totdat Hij, die wonderbaar van raad en daad is, het werk heeft volbracht, waarover gij u bekommert; ontsteek u niet, ik herhaal wat ik reeds zei (Psalms 37:1), over degene, wiens weg voorspoedig is, over enen man, die listige aanslagen uitvoert, die de verkeerde dingen, die hij bedacht heeft, ook ten uitvoer kan leggen. 8.

II. Psalms 37:8-Psalms 37:33. Nu volgt het hoofddoel van het lied, waarin de toon van bedaarde voorstelling en diepe beschouwing heerst; ook hier, even als in den gehelen Psalm, blijkt ene grote verwantschap met de Salomonische spreukendichting, die zonder twijfel reeds in David haren grondlegger heeft,

Vers 8

8. He. Laat af van toorn, bedwing dien, wanneer hij zich in u wil verheffen, en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers niet 1), om kwaad te doen.

1) Het woord "niet" staat niet in den grondtekst. De zin is: ontsteek u niet, want dit zou immers ten gevolge hebben, dat gij kwaad deed. Bij den nijd ligt de zonde aan de deur.

Vers 8

8. He. Laat af van toorn, bedwing dien, wanneer hij zich in u wil verheffen, en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers niet 1), om kwaad te doen.

1) Het woord "niet" staat niet in den grondtekst. De zin is: ontsteek u niet, want dit zou immers ten gevolge hebben, dat gij kwaad deed. Bij den nijd ligt de zonde aan de deur.

Vers 9

9. Er is dan ook gene reden tot toornig worden, alsof gij de straffende gerechtigheid Gods te hulp moest komen. De Heere zal ter rechter tijd weten, wat Hij doen moet; want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden; maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten (Psalms 25:13); dat gij dan tot deze behoort, daaraan alleen is alles gelegen.

Vers 9

9. Er is dan ook gene reden tot toornig worden, alsof gij de straffende gerechtigheid Gods te hulp moest komen. De Heere zal ter rechter tijd weten, wat Hij doen moet; want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden; maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten (Psalms 25:13); dat gij dan tot deze behoort, daaraan alleen is alles gelegen.

Vers 10

10. Van. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijne plaats, maar hij zal er niet wezen.

Vers 10

10. Van. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijne plaats, maar hij zal er niet wezen.

Vers 11

11. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten 1), en zich verlustigen over groten vrede 2) (Psalms 119:165).

1) De Septuaginta vertaalt: of de praeiv klh-ronomhsousi ghn Vergelijk Matthew 5:5.

2) Daar zij vrede bewaard hebben, wordt hun na verdelging der bozen de vrede ten deel (Psalms 37:37).

Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven (Matthew 5:5). Deze zaligspreking is de bevestiging en verklaring van de uitspraak van den Psalmist. De aarde, het land Kanan, Israël's erfdeel als volk Gods, was het voorbeeld en onderpand hunner eeuwige erve in den Messias. De dichter ziet hier dan op die eeuwige erve, hij, die als een zachtmoedige hier Kanan uit de hand van God in het geloof ten erve had, hem wachtte een eeuwige bezitting, waar hij zich eeuwig in het heil des Heren verlustigen zou. Die belofte was en is de grond der hope voor de ware godvruchtigen van alle tijden, als het hun helder is voor het oog der ziele, zien zij er naar uit, en in droevige en bange dagen en nachten leren zij dan Gode zwijgen en verbeiden, want hun heil komt..

Vers 11

11. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten 1), en zich verlustigen over groten vrede 2) (Psalms 119:165).

1) De Septuaginta vertaalt: of de praeiv klh-ronomhsousi ghn Vergelijk Matthew 5:5.

2) Daar zij vrede bewaard hebben, wordt hun na verdelging der bozen de vrede ten deel (Psalms 37:37).

Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven (Matthew 5:5). Deze zaligspreking is de bevestiging en verklaring van de uitspraak van den Psalmist. De aarde, het land Kanan, Israël's erfdeel als volk Gods, was het voorbeeld en onderpand hunner eeuwige erve in den Messias. De dichter ziet hier dan op die eeuwige erve, hij, die als een zachtmoedige hier Kanan uit de hand van God in het geloof ten erve had, hem wachtte een eeuwige bezitting, waar hij zich eeuwig in het heil des Heren verlustigen zou. Die belofte was en is de grond der hope voor de ware godvruchtigen van alle tijden, als het hun helder is voor het oog der ziele, zien zij er naar uit, en in droevige en bange dagen en nachten leren zij dan Gode zwijgen en verbeiden, want hun heil komt..

Vers 12

12. Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijne tanden in woede (Job 16:9).

Vers 12

12. Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijne tanden in woede (Job 16:9).

Vers 13

13. De HEERE belacht hem (Psalms 2:4) want Hij ziet, dat zijn dag komt, wanneer het op eens met al zijne boze plannen en ondernemingen een einde neemt. Deze goddelijke wijze van beschouwen moeten ook de rechtvaardigen tot de hun maken, zo zal in plaats van het wenen het lachen komen, reeds voordat de Goddelijke hulp verschijnt..

Vers 13

13. De HEERE belacht hem (Psalms 2:4) want Hij ziet, dat zijn dag komt, wanneer het op eens met al zijne boze plannen en ondernemingen een einde neemt. Deze goddelijke wijze van beschouwen moeten ook de rechtvaardigen tot de hun maken, zo zal in plaats van het wenen het lachen komen, reeds voordat de Goddelijke hulp verschijnt..

Vers 14

14. Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hunnen boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neer te vellen, om te slachten, die oprecht van weg zijn.

Vers 14

14. Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hunnen boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neer te vellen, om te slachten, die oprecht van weg zijn.

Vers 15

15. Maar hun zwaard zal in hunlieder hart gaan, en hun bogen zullen verbroken worden (Psalms 7:16 v.; 9:16 v.; 57:7. Proverbs 26:27).

Vers 15

15. Maar hun zwaard zal in hunlieder hart gaan, en hun bogen zullen verbroken worden (Psalms 7:16 v.; 9:16 v.; 57:7. Proverbs 26:27).

Vers 16

16. Teth. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen (Proverbs 15:16; Proverbs 16:8).

Vers 16

16. Teth. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen (Proverbs 15:16; Proverbs 16:8).

Vers 17

17. Want de armen der goddelozen zullen verbroken worden; zodat zij noch anderen schade noch zich zelven meer nut kunnen doen (Psalms 10:15. 1 Samuel 2:31); maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen, en vergoedt door Zijnen bijstand alles, wat het gebrek aan tijdelijk goed en aan eigene kracht hen doet ontberen.

Vers 17

17. Want de armen der goddelozen zullen verbroken worden; zodat zij noch anderen schade noch zich zelven meer nut kunnen doen (Psalms 10:15. 1 Samuel 2:31); maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen, en vergoedt door Zijnen bijstand alles, wat het gebrek aan tijdelijk goed en aan eigene kracht hen doet ontberen.

Vers 18

18. Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten, hun leven met al zijne wisselingen slaat Hij nauwlettend gade, met vaderlijke zorg (Psalms 1:6; Psalms 31:8); en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven 1), de late nakomelingen zullen nog erven, wat zij met God en in ere bezitten.

1) Niet zonder oorzaak komt David er zo dikwijls op terug, dat daarom de rechtvaardigen gelukkig zijn, dewijl God in hun nooddruft voorziet. Wij zien toch hoe gaarne het verstand der mensen geneigd is tot twijfelen, en hoe een overbodige zorg hen kwelt, waaraan zij geen grens of maat kunnen stellen. Ondertussen bekruipt hen een andere ondeugd, dat zij boven hetgeen geoorloofd is willen vooruit zorgen. En echter, hoe sterk zij zijn in vlijt en ijver, herhaaldelijk falen zij in het nemen van plannen, en komen niet zelden bedrogen uit wat de uitkomst betreft. Waarom niets nuttiger is, dan bij voortduring ons de Voorzichtigheid Gods voor ogen te stellen, welke alleen het best voor ons kan zorgen. Hier nu zegt David, dat de dagen der rechtvaardigen Gode bekend zijn, dat is, dat Hem geenszins verbolgen is, in welke gevaren zij gewikkeld zin en welke ondersteuning zij van node hebben..

Vers 18

18. Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten, hun leven met al zijne wisselingen slaat Hij nauwlettend gade, met vaderlijke zorg (Psalms 1:6; Psalms 31:8); en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven 1), de late nakomelingen zullen nog erven, wat zij met God en in ere bezitten.

1) Niet zonder oorzaak komt David er zo dikwijls op terug, dat daarom de rechtvaardigen gelukkig zijn, dewijl God in hun nooddruft voorziet. Wij zien toch hoe gaarne het verstand der mensen geneigd is tot twijfelen, en hoe een overbodige zorg hen kwelt, waaraan zij geen grens of maat kunnen stellen. Ondertussen bekruipt hen een andere ondeugd, dat zij boven hetgeen geoorloofd is willen vooruit zorgen. En echter, hoe sterk zij zijn in vlijt en ijver, herhaaldelijk falen zij in het nemen van plannen, en komen niet zelden bedrogen uit wat de uitkomst betreft. Waarom niets nuttiger is, dan bij voortduring ons de Voorzichtigheid Gods voor ogen te stellen, welke alleen het best voor ons kan zorgen. Hier nu zegt David, dat de dagen der rechtvaardigen Gode bekend zijn, dat is, dat Hem geenszins verbolgen is, in welke gevaren zij gewikkeld zin en welke ondersteuning zij van node hebben..

Vers 19

19. Zij zullen niet beschaamd worden in den kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden (Psalms 33:19).

Vers 19

19. Zij zullen niet beschaamd worden in den kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden (Psalms 33:19).

Vers 20

20. Caph. Dit neemt niet weg, dat de rechtvaardigen dikwijls door de goddelozen bedreigd en benadeeld worden; maar de goddelozen zullen vergaan en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren 1), als het gemeste slachtvee; een tijdlang hebben zij het wel en puilen de ogen uit van vet (Psalms 73:7), maar zij gaan daarheen als een os ter slachting en worden in een ogenblik gedood; met den rook zullen zij verdwijnen, wanneer het gras aangestoken en verbrand wordt.

1) Of: "als het vet der rammen," zodat de dichter op de offerande doelt, die verbrand wordt. Het punt van vergelijking ligt dan niet in de voortreffelijkheid der offerande, maar alleen in het verdwijnen in rook; " zulk ene figuur noemt men oxumoren.". 21. Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weer; hij gaat steeds achteruit, zodat bij het geldende niet weer betalen kan; maar de rechtvaardige komt, naar de belofte (Deuteronomy 15:6), in zulk een gezegenden stand, dat hij de middelen bezit om weldadigheid te bewijzen (Psalms 112:5); hij ontfermt zich, en geeft.

Vers 20

20. Caph. Dit neemt niet weg, dat de rechtvaardigen dikwijls door de goddelozen bedreigd en benadeeld worden; maar de goddelozen zullen vergaan en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren 1), als het gemeste slachtvee; een tijdlang hebben zij het wel en puilen de ogen uit van vet (Psalms 73:7), maar zij gaan daarheen als een os ter slachting en worden in een ogenblik gedood; met den rook zullen zij verdwijnen, wanneer het gras aangestoken en verbrand wordt.

1) Of: "als het vet der rammen," zodat de dichter op de offerande doelt, die verbrand wordt. Het punt van vergelijking ligt dan niet in de voortreffelijkheid der offerande, maar alleen in het verdwijnen in rook; " zulk ene figuur noemt men oxumoren.". 21. Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weer; hij gaat steeds achteruit, zodat bij het geldende niet weer betalen kan; maar de rechtvaardige komt, naar de belofte (Deuteronomy 15:6), in zulk een gezegenden stand, dat hij de middelen bezit om weldadigheid te bewijzen (Psalms 112:5); hij ontfermt zich, en geeft.

Vers 22

22. Want Zijne (des Heren) gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten, maar Zijne vervloekten zullen uitgeroeid worden; dat is het, waarop Gods regering uitloopt, daarom moet het ook weer daartoe komen, dat de rijken gebrek en honger lijden, maar die den Heere zoeken, hebben geen gebrek aan enige goed (Psalms 34:11).

Wanneer men vraagt, van wie meer milddadigheid en barmhartigheid uitgaat, van het arme volk der vromen of van de rijke schaar der godvergetenen, zou dan niet blijken, dat het zakje van de eersten, hoewel het bestendig geledigd wordt, toch door geheimen invloed van Boven, even als het oliekruikje van de weduwe van Sarfat (1 Kings 17:8 v.), altijd op nieuw gevuld wordt? Zou niet reeds daarin zijn waar te nemen, dat zij mensen zijn, voor wie Gods schatkamer ten gebruike staat?.

Vers 22

22. Want Zijne (des Heren) gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten, maar Zijne vervloekten zullen uitgeroeid worden; dat is het, waarop Gods regering uitloopt, daarom moet het ook weer daartoe komen, dat de rijken gebrek en honger lijden, maar die den Heere zoeken, hebben geen gebrek aan enige goed (Psalms 34:11).

Wanneer men vraagt, van wie meer milddadigheid en barmhartigheid uitgaat, van het arme volk der vromen of van de rijke schaar der godvergetenen, zou dan niet blijken, dat het zakje van de eersten, hoewel het bestendig geledigd wordt, toch door geheimen invloed van Boven, even als het oliekruikje van de weduwe van Sarfat (1 Kings 17:8 v.), altijd op nieuw gevuld wordt? Zou niet reeds daarin zijn waar te nemen, dat zij mensen zijn, voor wie Gods schatkamer ten gebruike staat?.

Vers 23

23. Mem. De gangen des zelven mans van dien rechtvaardige worden van den HEERE bevestigd, en Hij, de Heere, heeft lust aan zijnen weg, heeft daarin een welbehagen, en daarom zegent hij hem.

Vers 23

23. Mem. De gangen des zelven mans van dien rechtvaardige worden van den HEERE bevestigd, en Hij, de Heere, heeft lust aan zijnen weg, heeft daarin een welbehagen, en daarom zegent hij hem.

Vers 24

24. Als hij valt, door ongeluk of door een mistred, zo wordt hij niet weggeworpen, dat hij voor altijd zou moeten blijven liggen, want de HEERE ondersteunt zijne hand grijpt hem bij de hand en richt hem weer op (Psalms 145:14).

De Psalmist spreekt in dezen Psalm van het oefenen van godzaligheid, en dat de Heere hun gerechtigheid zal doen voortkomen als het licht (Psalms 37:3-Psalms 37:6), en verklaart hier, dat ze nog onvolmaakt zijn en wel struikelen en vallen, maar evenwel niet zullen weggeworpen worden, omdat de Heere hen ondersteunt.

Vers 24

24. Als hij valt, door ongeluk of door een mistred, zo wordt hij niet weggeworpen, dat hij voor altijd zou moeten blijven liggen, want de HEERE ondersteunt zijne hand grijpt hem bij de hand en richt hem weer op (Psalms 145:14).

De Psalmist spreekt in dezen Psalm van het oefenen van godzaligheid, en dat de Heere hun gerechtigheid zal doen voortkomen als het licht (Psalms 37:3-Psalms 37:6), en verklaart hier, dat ze nog onvolmaakt zijn en wel struikelen en vallen, maar evenwel niet zullen weggeworpen worden, omdat de Heere hen ondersteunt.

Vers 25

25. Hun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar ik heb in dezen langen leeftijd niet gezien den rechtvaardige verlaten, hoewel het voor een korten tijd scheen te zijn, noch zijn zaad zoekende brood, zodat hem zou getroffen hebben, wat den overtreders Uwer wet gedreigd is (Deuteronomy 14:4 v.; 28:28, 38).

Gesteld, het kwam onder geheel bijzondere gebeurtenissen daartoe, dat zulk een, naar den schijn van God en mensen verlaten, voor het ogenblik bedelen moest; -een bedelaar kan hij nooit worden! Het zou voorzeker bijzonder moeten toegaan, zo een voor God en mensen beproefd leven gene beproefde vrienden in den nood verwekt had, vreemd moeten toegaan, wanneer hij, die voor velen in den nood een vriend was, niet zelf in den nood een vriend kon vinden..

Hier hebben wij het zelfde als wat de Apostel uitspreekt, dat de godzaligheid de beloften hoeft des tegenwoordigen en des toekomende levens. Het is waar, er zijn uitzonderingen, maar toch, het is ook zeker, dat de Heere God nooit Zijn volk onthoudt, wat zij nodig hebben. Voor het oog van den mens mag God schijnbaar Zijn volk verlaten, maar straks blijkt het weer zo duidelijk mogelijk, dat dit schijnbaar was, want dat God nooit verlaat, wie Hem in geest en waarheid aanbidden.

Vers 25

25. Hun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar ik heb in dezen langen leeftijd niet gezien den rechtvaardige verlaten, hoewel het voor een korten tijd scheen te zijn, noch zijn zaad zoekende brood, zodat hem zou getroffen hebben, wat den overtreders Uwer wet gedreigd is (Deuteronomy 14:4 v.; 28:28, 38).

Gesteld, het kwam onder geheel bijzondere gebeurtenissen daartoe, dat zulk een, naar den schijn van God en mensen verlaten, voor het ogenblik bedelen moest; -een bedelaar kan hij nooit worden! Het zou voorzeker bijzonder moeten toegaan, zo een voor God en mensen beproefd leven gene beproefde vrienden in den nood verwekt had, vreemd moeten toegaan, wanneer hij, die voor velen in den nood een vriend was, niet zelf in den nood een vriend kon vinden..

Hier hebben wij het zelfde als wat de Apostel uitspreekt, dat de godzaligheid de beloften hoeft des tegenwoordigen en des toekomende levens. Het is waar, er zijn uitzonderingen, maar toch, het is ook zeker, dat de Heere God nooit Zijn volk onthoudt, wat zij nodig hebben. Voor het oog van den mens mag God schijnbaar Zijn volk verlaten, maar straks blijkt het weer zo duidelijk mogelijk, dat dit schijnbaar was, want dat God nooit verlaat, wie Hem in geest en waarheid aanbidden.

Vers 26

26. Den gansen dag, ten allen tijde, als hij behoefte ziet,ontfermt hij zich, en leent, en zijn zaad is tot zegening, zelf gezegend van den Heere is het ook weer anderen tot zegen.

Wanneer de kinderen van den rechtvaardige niet godvrezend zijn, daarvoor moet enige reden zijn in het verwaarlozen der ouders, of enig, andere schuldige oorzaak. De vriend van den vader is de vriend der familie. De God van Abraham is de God van Izaak en van Jakob..

Vers 26

26. Den gansen dag, ten allen tijde, als hij behoefte ziet,ontfermt hij zich, en leent, en zijn zaad is tot zegening, zelf gezegend van den Heere is het ook weer anderen tot zegen.

Wanneer de kinderen van den rechtvaardige niet godvrezend zijn, daarvoor moet enige reden zijn in het verwaarlozen der ouders, of enig, andere schuldige oorzaak. De vriend van den vader is de vriend der familie. De God van Abraham is de God van Izaak en van Jakob..

Vers 27

27. Samech. Wijk, gelijk in Psalms 37:3 gezegd werd, af van het kwade en doe het goede, en woon in eeuwigheid; gij zult dan een vreedzaam en veilig verblijf in het land der belofte hebben (Deuteronomy 4:40; Deuteronomy 5:16, Deuteronomy 5:33).

Vers 27

27. Samech. Wijk, gelijk in Psalms 37:3 gezegd werd, af van het kwade en doe het goede, en woon in eeuwigheid; gij zult dan een vreedzaam en veilig verblijf in het land der belofte hebben (Deuteronomy 4:40; Deuteronomy 5:16, Deuteronomy 5:33).

Vers 28

28. Want de HEERE: heeft het recht lief 1), en zal Zijne gunstgenoten niet verlaten: in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid.

1) Het beginsel der ware Godzaligheid, niet der wet, maar des geloofs, moet zich openbaren en bewijzen in een afwijken van het kwade, in een haten en vlieden van alle zonden, en in een najagen en betrachten van het goede, van alle gerechtigheid. Wij behoeven tot een leven in ware godzaligheid de kennis niet van vele en velerlei voorschriften en geboden, maar alleen een vernieuwd hart en een geheiligd geweten, om te beproeven, wat den Heere welbehaaglijk is..

God verlustigt Zich in het recht te handhaven en Hij heeft een vermaak in degene, die recht en gerechtigheid oefenen. En daarom zal Hij Zijne heiligen, Zijne gunstgenoten in hun verdrukkingen niet verlaten, zelfs niet, als zij verflauwen in hun liefde voor Hem, of zich beginnen vreemd en afkerig van Hem, of van deze Zijne kastijdingen te gedragen. Hij blijft echter de handen aan hen houden en zal hen tot in eeuwigheid bewaren, dat is, Hij zal ze heiligen, voor alle tijden en eeuwen in Zijne hoede en bescherming nemen, opdat zijn overblijfsel beveiligd blijft tot aan het einde der eeuwen..

Vers 28

28. Want de HEERE: heeft het recht lief 1), en zal Zijne gunstgenoten niet verlaten: in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid.

1) Het beginsel der ware Godzaligheid, niet der wet, maar des geloofs, moet zich openbaren en bewijzen in een afwijken van het kwade, in een haten en vlieden van alle zonden, en in een najagen en betrachten van het goede, van alle gerechtigheid. Wij behoeven tot een leven in ware godzaligheid de kennis niet van vele en velerlei voorschriften en geboden, maar alleen een vernieuwd hart en een geheiligd geweten, om te beproeven, wat den Heere welbehaaglijk is..

God verlustigt Zich in het recht te handhaven en Hij heeft een vermaak in degene, die recht en gerechtigheid oefenen. En daarom zal Hij Zijne heiligen, Zijne gunstgenoten in hun verdrukkingen niet verlaten, zelfs niet, als zij verflauwen in hun liefde voor Hem, of zich beginnen vreemd en afkerig van Hem, of van deze Zijne kastijdingen te gedragen. Hij blijft echter de handen aan hen houden en zal hen tot in eeuwigheid bewaren, dat is, Hij zal ze heiligen, voor alle tijden en eeuwen in Zijne hoede en bescherming nemen, opdat zijn overblijfsel beveiligd blijft tot aan het einde der eeuwen..

Vers 29

29. De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid, voor altijd daarop, wonen (Psalms 37:22).

Vers 29

29. De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid, voor altijd daarop, wonen (Psalms 37:22).

Vers 30

30. Pe. Opdat echter gij, die deze den rechtvaardige gegevene beloften leest, ze niet ten onrechte op u zelven toepast, wil ik nader verklaren, wie ik rechtvaardigen noem. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijne tong spreekt het recht, zo maakt hun spraak hen openbaar.

Vers 30

30. Pe. Opdat echter gij, die deze den rechtvaardige gegevene beloften leest, ze niet ten onrechte op u zelven toepast, wil ik nader verklaren, wie ik rechtvaardigen noem. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijne tong spreekt het recht, zo maakt hun spraak hen openbaar.

Vers 31

31. a) Wij hebben bovendien op het hart te letten en op de werken.De wet zijns Gods is in zijn hart; zijne gangen zuilen niet slibberen1), maar hij gaat met vasten tred op de wegen des Heren. a) Psalms 40:9. Isaiah 51:7.

1) Niet slibberen in den zin van, niet wankelen, niet ter rechter of linker zijde uitwijken, en zo dit al geschiedt, zal hij door Zijn God weer op den rechten weg worden gebracht.

Vers 31

31. a) Wij hebben bovendien op het hart te letten en op de werken.De wet zijns Gods is in zijn hart; zijne gangen zuilen niet slibberen1), maar hij gaat met vasten tred op de wegen des Heren. a) Psalms 40:9. Isaiah 51:7.

1) Niet slibberen in den zin van, niet wankelen, niet ter rechter of linker zijde uitwijken, en zo dit al geschiedt, zal hij door Zijn God weer op den rechten weg worden gebracht.

Vers 32

32. Nu kan het wel zijn, dat de belofte, die den rechtvaardige gegeven is, een tijdlang uitblijft, voordat zij vervuld wordt (Habakkuk 2:3), gelijk aan mij in mijn tegenwoordigen toestand te zien is. De goddeloze loert op den rechtvaardige om hem te benadelen, en zoekt hem te doden (Psalms 10:9).

Vers 32

32. Nu kan het wel zijn, dat de belofte, die den rechtvaardige gegeven is, een tijdlang uitblijft, voordat zij vervuld wordt (Habakkuk 2:3), gelijk aan mij in mijn tegenwoordigen toestand te zien is. De goddeloze loert op den rechtvaardige om hem te benadelen, en zoekt hem te doden (Psalms 10:9).

Vers 33

33. Maar de HEERE laat hem, den rechtvaardige, niet, geeft hem niet over in zijne, in des goddelozen hand, en Hij verdoemt hem niet, zodat Hij Zich voor altijd van hem zou afwenden, als hij door zijne wederpartijders, omdat hij eenmaal tot een val kwam. als een verworden zondaar geoordeeld wordt (2 Samuel 15:16 ); God neemt hem weer in genade aan (2 Samuel 16:12 ).

34.

III. Psalms 37:34-Psalms 37:40. Even als aan het hoofddeel een begin van paraenetischen inhoud voorafging, die in het volgende gedeelte nader werd verklaard, zo vinden wij hier een slot eveneens hoofdzakelijk van paraenetischen aard.

Vers 33

33. Maar de HEERE laat hem, den rechtvaardige, niet, geeft hem niet over in zijne, in des goddelozen hand, en Hij verdoemt hem niet, zodat Hij Zich voor altijd van hem zou afwenden, als hij door zijne wederpartijders, omdat hij eenmaal tot een val kwam. als een verworden zondaar geoordeeld wordt (2 Samuel 15:16 ); God neemt hem weer in genade aan (2 Samuel 16:12 ).

34.

III. Psalms 37:34-Psalms 37:40. Even als aan het hoofddeel een begin van paraenetischen inhoud voorafging, die in het volgende gedeelte nader werd verklaard, zo vinden wij hier een slot eveneens hoofdzakelijk van paraenetischen aard.

Vers 34

34. Koph. Wacht, zie moedig op den HEERE, en houd Zijnen weg, dien Hij in Zijn Woord u heeft voorgeschreven, zonder u daarvan door vervolging of veroordeling af te laten brengen, en Hij zal u uit alle geringheid, waarin gij een tijdlang moet zijn, verhogen, om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult zien, dat de goddelozen worden uitgeroeid, om voor u plaats te maken.

Vers 34

34. Koph. Wacht, zie moedig op den HEERE, en houd Zijnen weg, dien Hij in Zijn Woord u heeft voorgeschreven, zonder u daarvan door vervolging of veroordeling af te laten brengen, en Hij zal u uit alle geringheid, waarin gij een tijdlang moet zijn, verhogen, om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult zien, dat de goddelozen worden uitgeroeid, om voor u plaats te maken.

Vers 35

35. Resch. Ik heb gezien enen gewelddrijvenden goddeloze, -denk aan koning Saul! -die zich uitbreidde als een groene inlandse boom, als een boom, die in die luchtstreek te huis behoort, en dus welig groeit.

Vers 35

35. Resch. Ik heb gezien enen gewelddrijvenden goddeloze, -denk aan koning Saul! -die zich uitbreidde als een groene inlandse boom, als een boom, die in die luchtstreek te huis behoort, en dus welig groeit.

Vers 36

36. Maar hoe lang heeft het met hem geduurd? hij ging door, hij verdween als ene doorgaande wolk (anders: men ging er voorbij), en zie, hij was er niet meer, en ik zocht hem, daar ik Zijn verdwijnen nauwelijks kon geloven, maar hij werd niet gevonden.

God doet op merkwaardige wijze de ontwerpen van voorspoedige goddelozen te niet gaan, vooral wanneer zij Zijne dienstknechten vervolgen..

Vers 36

36. Maar hoe lang heeft het met hem geduurd? hij ging door, hij verdween als ene doorgaande wolk (anders: men ging er voorbij), en zie, hij was er niet meer, en ik zocht hem, daar ik Zijn verdwijnen nauwelijks kon geloven, maar hij werd niet gevonden.

God doet op merkwaardige wijze de ontwerpen van voorspoedige goddelozen te niet gaan, vooral wanneer zij Zijne dienstknechten vervolgen..

Vers 37

37. Schin. Let op den vrome en ziet naar den oprechte; diens lot is zo geheel anders, want het einde van dien man zal vrede zijn, de uitkomst zal gezegend wezen, hem wacht ene toekomst vol vrede (vgl. 2 Samuel 22:36 ).

Deze tekst kan in twee delen verdeeld worden. 1. De eigenschap van een godzalig man. 2. Het voorrecht van een godzalig man. Zijne eigenschap is vroomheid, zijn weg is vrede. Hier is het karakter der heiligen en de kroon der heiligen. Hij wordt aangeduid door oprechtheid en gekroond met vrede. Hier is des Christus weg en zijn einde, zijn streven en zijne rust. Zijn weg is heiligmaking, zijn einde geluk; zijn streven is naar volmaaktheid. Zijne rust is vrede aan het einde zijner dagen.

Ik had nooit kunnen geloven, zei ene stervende vrome, dat het ene zo liefelijke zaak was te sterven, of dat het mogelijk was zulke gezichten in de hemelse wereld te hebben als ik nu geniet. Melanchton zong in zijnen slaap juist v r zijn dood: "Ik zal niets meer eten totdat het volmaakt zal zijn in het koninkrijk van God." Hij scheen rusteloos, en gevraagd zijnde door iemand, of hij nog iets verlangde, antwoordde hij: "Aliud nihil nisi coelum" niets dan den hemel alleen.

Wij moeten niet denken Lazarus dood te kunnen hebben en het leven van dan rijken man, gelijk die bij Plutarchus, die met Croesus wilde leven, maar met Socrates sterven. Neen! de wensen van Bileam zijn dwaas en vruchteloos. Indien gij wel wilt sterven, Christenen! moet gij zorgen wl te leven: qualis vita, finis illa: indien gij gerust wilt sterven, moet gij nauwgezet leven; indien gij getroost wilt sterven, moet gij gehoorzaam leven; indien gij gelukkig wilt sterven, moet gij heilig leven.

Vers 37

37. Schin. Let op den vrome en ziet naar den oprechte; diens lot is zo geheel anders, want het einde van dien man zal vrede zijn, de uitkomst zal gezegend wezen, hem wacht ene toekomst vol vrede (vgl. 2 Samuel 22:36 ).

Deze tekst kan in twee delen verdeeld worden. 1. De eigenschap van een godzalig man. 2. Het voorrecht van een godzalig man. Zijne eigenschap is vroomheid, zijn weg is vrede. Hier is het karakter der heiligen en de kroon der heiligen. Hij wordt aangeduid door oprechtheid en gekroond met vrede. Hier is des Christus weg en zijn einde, zijn streven en zijne rust. Zijn weg is heiligmaking, zijn einde geluk; zijn streven is naar volmaaktheid. Zijne rust is vrede aan het einde zijner dagen.

Ik had nooit kunnen geloven, zei ene stervende vrome, dat het ene zo liefelijke zaak was te sterven, of dat het mogelijk was zulke gezichten in de hemelse wereld te hebben als ik nu geniet. Melanchton zong in zijnen slaap juist v r zijn dood: "Ik zal niets meer eten totdat het volmaakt zal zijn in het koninkrijk van God." Hij scheen rusteloos, en gevraagd zijnde door iemand, of hij nog iets verlangde, antwoordde hij: "Aliud nihil nisi coelum" niets dan den hemel alleen.

Wij moeten niet denken Lazarus dood te kunnen hebben en het leven van dan rijken man, gelijk die bij Plutarchus, die met Croesus wilde leven, maar met Socrates sterven. Neen! de wensen van Bileam zijn dwaas en vruchteloos. Indien gij wel wilt sterven, Christenen! moet gij zorgen wl te leven: qualis vita, finis illa: indien gij gerust wilt sterven, moet gij nauwgezet leven; indien gij getroost wilt sterven, moet gij gehoorzaam leven; indien gij gelukkig wilt sterven, moet gij heilig leven.

Vers 38

38. Maar de overtreders worden te zamen verdelgd; het einde der goddelozen wordt uitgeroeid, zodat zij gene toekomst hebben.

Vers 38

38. Maar de overtreders worden te zamen verdelgd; het einde der goddelozen wordt uitgeroeid, zodat zij gene toekomst hebben.

Vers 39

39. Thau. Doch, en dit is de somma van `t geen ik in dezen Psalm wille leren: het heil der rechtvaardigen is van den HEERE; Hij is hun Sterkte ter tijd van benauwdheid.

Vers 39

39. Thau. Doch, en dit is de somma van `t geen ik in dezen Psalm wille leren: het heil der rechtvaardigen is van den HEERE; Hij is hun Sterkte ter tijd van benauwdheid.

Vers 40

40. En de HEERE zal hen helpen en zal hen bevrijden; Hij zal ze bevrijden van de goddelozen, en zal ze behouden, want zij betrouwen op Hem.

O, welk ene schandelijke ontrouw, welk een wantrouwen, welk een doemwaardig ongeloof, dat wij zulke rijke, machtige, troostvolle toezeggingen Gods niet geloven, dat wij zo licht als in nood worstelen bij geringen ergernissen, als wij maar boze woorden van de goddelozen horen. Help ons. o Heere! dat wij ware gelovigen worden..

Vers 40

40. En de HEERE zal hen helpen en zal hen bevrijden; Hij zal ze bevrijden van de goddelozen, en zal ze behouden, want zij betrouwen op Hem.

O, welk ene schandelijke ontrouw, welk een wantrouwen, welk een doemwaardig ongeloof, dat wij zulke rijke, machtige, troostvolle toezeggingen Gods niet geloven, dat wij zo licht als in nood worstelen bij geringen ergernissen, als wij maar boze woorden van de goddelozen horen. Help ons. o Heere! dat wij ware gelovigen worden..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 37". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-37.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile