Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-26.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 26PSALM 26.
GEBED OM REDDING DER ONSCHULD.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 26PSALM 26.
GEBED OM REDDING DER ONSCHULD.
Vers 1
1. Een Psalm van David.Bij Psalms 25:1 komt 26 als ene soort van aanvulling: terwijl David daar zijne toevlucht neemt tot de Goddelijke barmhartigheid, die den lijdenden rechtvaardige zijne zonden vergeeft, nadat hij door de kastijding tot erkenning van deze en tot waarachtige afkeer van haar zich heeft laten leiden, en nu ook de straf der zonde wegneemt, verheft hij zich hier tot de vaste hoop op ene spoediger redding van den tegenwoordigen nood door de beschouwing der Goddelijke rechtvaardigheid. Deze moet de rechtvaardigen, die innerlijk van de goddelozen gescheiden zijn, ook uiterlijk van hen afzonderen, en kan hen niet door dezelfde oordelen wegnemen, als gene treffen. Gelijk beide Psalmen ten opzichte van den inhoud aan elkaar verwant zijn, zo hebben zij ook in de uitdrukkingen veel overeenkomst, in `t bijzonder is op te merken, dat, terwijl Psalms 25:1 met ene betuiging van vroomheid en oprechtheid eindigt, Psalms 26:1 met ene dergelijke betuiging begint.
I. Psalms 26:1-Psalms 26:8. Door zijne vijanden verdrukt en vervolgd, roept David den Heere aan, dat Hij hem recht doe tegenover deze. Terwijl hij deze bede grondt op zijn oprechten wandel en zijn vertrouwen op God, betuigt hij, dat hij in beiderlei opzicht de strenge beproeving van `s Heren zijde niet behoeft te vrezen; hij heeft Gods goedheid steeds voor ogen en wandelt in Zijne waarheid; daarentegen mijdt hij gestreng de gemeenschap der goddelozen en hun wegen; hij wast zijne handen in onschuld, naar het heiligdom op Zion is de begeerte zijns harten en zijn sterk verlangen.
a) Doe mij recht, HEERE! verdedig mijn recht, dat door goddeloze tegenstanders zo diep gekrenkt wordt, want ik wandel in mijne oprechtheid, ik gedraag mij tegenover mijne naasten zo als het betaamt; en ik vertrouw op den HEERE, ik zal niet wankelen, ik mag hopen en verwachten, dat mijn God mij recht zal doen tegenover de mensen.
a) Psalms 7:9.
Vers 1
1. Een Psalm van David.Bij Psalms 25:1 komt 26 als ene soort van aanvulling: terwijl David daar zijne toevlucht neemt tot de Goddelijke barmhartigheid, die den lijdenden rechtvaardige zijne zonden vergeeft, nadat hij door de kastijding tot erkenning van deze en tot waarachtige afkeer van haar zich heeft laten leiden, en nu ook de straf der zonde wegneemt, verheft hij zich hier tot de vaste hoop op ene spoediger redding van den tegenwoordigen nood door de beschouwing der Goddelijke rechtvaardigheid. Deze moet de rechtvaardigen, die innerlijk van de goddelozen gescheiden zijn, ook uiterlijk van hen afzonderen, en kan hen niet door dezelfde oordelen wegnemen, als gene treffen. Gelijk beide Psalmen ten opzichte van den inhoud aan elkaar verwant zijn, zo hebben zij ook in de uitdrukkingen veel overeenkomst, in `t bijzonder is op te merken, dat, terwijl Psalms 25:1 met ene betuiging van vroomheid en oprechtheid eindigt, Psalms 26:1 met ene dergelijke betuiging begint.
I. Psalms 26:1-Psalms 26:8. Door zijne vijanden verdrukt en vervolgd, roept David den Heere aan, dat Hij hem recht doe tegenover deze. Terwijl hij deze bede grondt op zijn oprechten wandel en zijn vertrouwen op God, betuigt hij, dat hij in beiderlei opzicht de strenge beproeving van `s Heren zijde niet behoeft te vrezen; hij heeft Gods goedheid steeds voor ogen en wandelt in Zijne waarheid; daarentegen mijdt hij gestreng de gemeenschap der goddelozen en hun wegen; hij wast zijne handen in onschuld, naar het heiligdom op Zion is de begeerte zijns harten en zijn sterk verlangen.
a) Doe mij recht, HEERE! verdedig mijn recht, dat door goddeloze tegenstanders zo diep gekrenkt wordt, want ik wandel in mijne oprechtheid, ik gedraag mij tegenover mijne naasten zo als het betaamt; en ik vertrouw op den HEERE, ik zal niet wankelen, ik mag hopen en verwachten, dat mijn God mij recht zal doen tegenover de mensen.
a) Psalms 7:9.
Vers 2
2. Proef mij, HEERE! Gij, die in `t hart des mensen ziet en voor wiens oog niets verborgen is (Psalms 11:5; Psalms 17:3)en verzoek mij, onderzoek, beproef, of het bij mij is, gelijk ik zo even gezegd heb; toets mijne nieren 1) en mijn hart, en maak het mij duidelijk, wanneer iets niet is naar Uw welbehagen (Psalms 139:23).1) Nieren betekent het allerinnerlijkste van den mens, en soms, gelijk ook hier, zijne geheimste begeerten en verlangens..
Wij weten, dat de Hebreeërs onder den naam van nieren aanduiden, wat het meest bij de mensen verborgen is. David derhalve zich zelf wel kennende, biedt aan, dat God hem geheel moge onderzoeken, niet zoals een zorgeloze, of liever als de dwaze mens, die zich zelven bedriegende, meent dat hij God door zijne beuzelachtigheden kan bedriegen. Want er is geen twijfel aan, of hij had zich goed en geheel getoetst, voordat hij zich zo vertrouwelijk stelde voor Gods aangezicht..
Vers 2
2. Proef mij, HEERE! Gij, die in `t hart des mensen ziet en voor wiens oog niets verborgen is (Psalms 11:5; Psalms 17:3)en verzoek mij, onderzoek, beproef, of het bij mij is, gelijk ik zo even gezegd heb; toets mijne nieren 1) en mijn hart, en maak het mij duidelijk, wanneer iets niet is naar Uw welbehagen (Psalms 139:23).1) Nieren betekent het allerinnerlijkste van den mens, en soms, gelijk ook hier, zijne geheimste begeerten en verlangens..
Wij weten, dat de Hebreeërs onder den naam van nieren aanduiden, wat het meest bij de mensen verborgen is. David derhalve zich zelf wel kennende, biedt aan, dat God hem geheel moge onderzoeken, niet zoals een zorgeloze, of liever als de dwaze mens, die zich zelven bedriegende, meent dat hij God door zijne beuzelachtigheden kan bedriegen. Want er is geen twijfel aan, of hij had zich goed en geheel getoetst, voordat hij zich zo vertrouwelijk stelde voor Gods aangezicht..
Vers 3
3. Ik weet het, dat Uwe beproeving niet ten mijnen nadele zal uitvallen, want Uwe goedertierenheid, Uwe Goddelijke liefde, die onverdiende zegeningen aan de zondige mensenkinderen schenkt, is voor mijne ogen; daarop heb ik steeds mijn oog gevestigd, en ik wandel in Uwe waarheid, Uw heilig woord met zijne geboden en beloften is mijn levensgrond, daardoor wordt al mijn denken en handelen bepaald.Uwe liefde en trouw staan bij mij op zo hogen prijs, dat ik in al mijnen wandel niets bedoel, dan deze te behouden, en niets meer tracht te ontgaan, dan mij deze onwaardig te maken.. 4. Met mijnen wandel is het zo gesteld, dat ik zeggen mag: a) Ik zit niet bij ijdele lieden, die vervreemd zijn van het leven Gods, en met bedekte lieden 1), die hun zedelijke verdorvenheid huichelachtig weten te bedekken, ga ik niet om; ik heb met hen gene gemeenschap.
a) Job 31:5. Psalms 1:1.
1) Bedekte lieden, in den zin van veinsaards, die vriendschap huichelen niet alleen, maar zich ook voordoen als gelovigen en toch in hun hart zich stellen tegen de kinderen Gods; die onder den schijn van vriendschap, den onder gang van Gods volk zoeken.
Vers 3
3. Ik weet het, dat Uwe beproeving niet ten mijnen nadele zal uitvallen, want Uwe goedertierenheid, Uwe Goddelijke liefde, die onverdiende zegeningen aan de zondige mensenkinderen schenkt, is voor mijne ogen; daarop heb ik steeds mijn oog gevestigd, en ik wandel in Uwe waarheid, Uw heilig woord met zijne geboden en beloften is mijn levensgrond, daardoor wordt al mijn denken en handelen bepaald.Uwe liefde en trouw staan bij mij op zo hogen prijs, dat ik in al mijnen wandel niets bedoel, dan deze te behouden, en niets meer tracht te ontgaan, dan mij deze onwaardig te maken.. 4. Met mijnen wandel is het zo gesteld, dat ik zeggen mag: a) Ik zit niet bij ijdele lieden, die vervreemd zijn van het leven Gods, en met bedekte lieden 1), die hun zedelijke verdorvenheid huichelachtig weten te bedekken, ga ik niet om; ik heb met hen gene gemeenschap.
a) Job 31:5. Psalms 1:1.
1) Bedekte lieden, in den zin van veinsaards, die vriendschap huichelen niet alleen, maar zich ook voordoen als gelovigen en toch in hun hart zich stellen tegen de kinderen Gods; die onder den schijn van vriendschap, den onder gang van Gods volk zoeken.
Vers 5
5. Ik haat de vergadering der boosdoeners, waar snode plannen worden beraamd, en bij de goddelozen zit ik niet, die, omdat zij los van God zijn, door de zonde hartstochtelijk worden rondgevoerd.De vromen hebben ene plaats aan ene andere tafel en willen niet des Konings lekkernijen verlaten voor de schillen van den zwijnen-bak. Beter is het te zitten met de blinden en kreupelen en lammen aan de tafel van de genade, dan met de bozen in hun feesten van goddeloosheid; ja het is beter te zitten op Jobs mesthoop, dan op Farao's troon. Dat ieder lezer wel toezie met wie hij verkeert, want zulk gezelschap als wij in deze wereld nemen, zodanig zullen wij hebben in de volgende..
In de Apokalypse (Openbaring an Johannes) wordt de gemeente van Efeze zeer geprezen, omdat zij beproefde degenen, die zeiden Apostelen te zijn en het niet waren, en daarom met hen in gene gemeenschap wilden treden. Verder-God beval Zijn volk, door den mond van den profeet Amos, dat zij Bethel niet zouden zoeken, noch Gilgal zouden ingaan, waar beeldendienst bedreven werd.
Wie niet wil delen in het lot der goddelozen, moet zich niet alleen van hen in gezindheid onderscheiden; hij moet ook niet alleen vreemd blijven van hun misdaden, hij mag ook hun gezelschap niet delen..
Vers 5
5. Ik haat de vergadering der boosdoeners, waar snode plannen worden beraamd, en bij de goddelozen zit ik niet, die, omdat zij los van God zijn, door de zonde hartstochtelijk worden rondgevoerd.De vromen hebben ene plaats aan ene andere tafel en willen niet des Konings lekkernijen verlaten voor de schillen van den zwijnen-bak. Beter is het te zitten met de blinden en kreupelen en lammen aan de tafel van de genade, dan met de bozen in hun feesten van goddeloosheid; ja het is beter te zitten op Jobs mesthoop, dan op Farao's troon. Dat ieder lezer wel toezie met wie hij verkeert, want zulk gezelschap als wij in deze wereld nemen, zodanig zullen wij hebben in de volgende..
In de Apokalypse (Openbaring an Johannes) wordt de gemeente van Efeze zeer geprezen, omdat zij beproefde degenen, die zeiden Apostelen te zijn en het niet waren, en daarom met hen in gene gemeenschap wilden treden. Verder-God beval Zijn volk, door den mond van den profeet Amos, dat zij Bethel niet zouden zoeken, noch Gilgal zouden ingaan, waar beeldendienst bedreven werd.
Wie niet wil delen in het lot der goddelozen, moet zich niet alleen van hen in gezindheid onderscheiden; hij moet ook niet alleen vreemd blijven van hun misdaden, hij mag ook hun gezelschap niet delen..
Vers 6
6. Ik was, ik wil ene mijne betrekking tot den naaste uit te drukken, mijne handen in onschuld wassen, ik betuig, dat ik mij voor onrechtvaardigheid jegens hem gewacht heb, en ik wil gaan rondom Uw altaar 1), het middelpunt van den Oud-Testamentische godsdienst, o HEERE!1) Het eerste is elders ene zinnebeeldige handeling, hier slechts een spreekwijze, waar in het bewustzijn van onschuld wordt uitgesproken, die dezen vorm aanneemt, omdat aan de voorstelling van het altaar, die van den Priester zich paart, die v r den dienst zich wast. In het algemeen ontleent deze uitdrukking in Psalms 26:6, haar kracht aan het priesterlijk bewustzijn, dat ook aan den Israëlitischen leek toelaat (Exodus 19:6), als een priester zich te gedragen, met in achtneming echter van het rituele, dat een eigenlijken priester voorbehouden was. Vergelijk Deuteronomy 21:6. Met het oog van ootmoed ziet hij zich zelven en zijne eigene ellende, dan met het oog des geloofs tot God en Zijne genade, en van deze beide komt hij tot het: "Ik was mijne handen in onschuld."
Vers 6
6. Ik was, ik wil ene mijne betrekking tot den naaste uit te drukken, mijne handen in onschuld wassen, ik betuig, dat ik mij voor onrechtvaardigheid jegens hem gewacht heb, en ik wil gaan rondom Uw altaar 1), het middelpunt van den Oud-Testamentische godsdienst, o HEERE!1) Het eerste is elders ene zinnebeeldige handeling, hier slechts een spreekwijze, waar in het bewustzijn van onschuld wordt uitgesproken, die dezen vorm aanneemt, omdat aan de voorstelling van het altaar, die van den Priester zich paart, die v r den dienst zich wast. In het algemeen ontleent deze uitdrukking in Psalms 26:6, haar kracht aan het priesterlijk bewustzijn, dat ook aan den Israëlitischen leek toelaat (Exodus 19:6), als een priester zich te gedragen, met in achtneming echter van het rituele, dat een eigenlijken priester voorbehouden was. Vergelijk Deuteronomy 21:6. Met het oog van ootmoed ziet hij zich zelven en zijne eigene ellende, dan met het oog des geloofs tot God en Zijne genade, en van deze beide komt hij tot het: "Ik was mijne handen in onschuld."
Vers 7
7. Om te doen horen de stem des lofs, om te danken in geestelijke liederen, gelijk de Levitische zangkoren (1 Chronicles 25:31 ), en om in Psalmen en lofzangen te vertellen al Uwe wonderen 1), die Gij aan Uw volk Israël en aan elk lid van dat volk in `t bijzonder doet.1) David zit nog in ellende en toch spreekt Hij alrede er van, om Gods wonderdaden te vertellen. Niet die wonderdaden, die de Heere vroeger heeft verricht, maar die Hij ook nu weer zal tot stand brengen, door hem uit de rukken uit den ellendigen toestand, waarin hij verkeert.
David toont hier weer het wondere geheim van het ootmoedig, kinderlijk, maar ook vast verzekerd geloof.
Vers 7
7. Om te doen horen de stem des lofs, om te danken in geestelijke liederen, gelijk de Levitische zangkoren (1 Chronicles 25:31 ), en om in Psalmen en lofzangen te vertellen al Uwe wonderen 1), die Gij aan Uw volk Israël en aan elk lid van dat volk in `t bijzonder doet.1) David zit nog in ellende en toch spreekt Hij alrede er van, om Gods wonderdaden te vertellen. Niet die wonderdaden, die de Heere vroeger heeft verricht, maar die Hij ook nu weer zal tot stand brengen, door hem uit de rukken uit den ellendigen toestand, waarin hij verkeert.
David toont hier weer het wondere geheim van het ootmoedig, kinderlijk, maar ook vast verzekerd geloof.
Vers 8
8. HEERE! ik heb lief de woning van Uw huis, waar Gij midden onder Uw volk tegenwoordig zijt, en de plaats des tabernakels Uwer eer (Exodus 40:35). Ik verlang na deze mijne ballingschap daarheen weer te keren (2 Samuel 15:25).Gelijk wij onder het Nieuwe Verbond slechts in Christus God waarlijk kunnen liefhebben, zo was onder het Oude Verbond de liefde tot God in de liefde tot Zijn huis opgesloten..
9.
II. Psalms 26:9-Psalms 26:12. Heeft David in Psalms 26:2-Psalms 26:8 den grond zijner bede, die hij in Psalms 26:1 uitsprak, nader neergelegd, zo breidt hij nu de bede zelf verder uit. De Heere moge hem niet door gemeenschap van lot met diegenen verbinden, van welke hij inwendig zo geheel en al afgescheiden is, en hem niet als de goddelozen aan den dood prijs geven. Spoedig wordt hij ook van de verhoring zijner bede verzekerd, en verheugt hij zich als een, wiens voet reeds op ene vrije, uitgestrekte vlakte geplaatst is en spreekt het voornemen uit, den Heere openlijk in de gemeente zijnen dank voor de ondervondene hulp aan te bieden.
Vers 8
8. HEERE! ik heb lief de woning van Uw huis, waar Gij midden onder Uw volk tegenwoordig zijt, en de plaats des tabernakels Uwer eer (Exodus 40:35). Ik verlang na deze mijne ballingschap daarheen weer te keren (2 Samuel 15:25).Gelijk wij onder het Nieuwe Verbond slechts in Christus God waarlijk kunnen liefhebben, zo was onder het Oude Verbond de liefde tot God in de liefde tot Zijn huis opgesloten..
9.
II. Psalms 26:9-Psalms 26:12. Heeft David in Psalms 26:2-Psalms 26:8 den grond zijner bede, die hij in Psalms 26:1 uitsprak, nader neergelegd, zo breidt hij nu de bede zelf verder uit. De Heere moge hem niet door gemeenschap van lot met diegenen verbinden, van welke hij inwendig zo geheel en al afgescheiden is, en hem niet als de goddelozen aan den dood prijs geven. Spoedig wordt hij ook van de verhoring zijner bede verzekerd, en verheugt hij zich als een, wiens voet reeds op ene vrije, uitgestrekte vlakte geplaatst is en spreekt het voornemen uit, den Heere openlijk in de gemeente zijnen dank voor de ondervondene hulp aan te bieden.
Vers 9
9. Raap 1) mijne ziel niet weg met de zondaren, met welke ik toch in gezindheid en handelwijze gene gemeenschap onderhouden heb (Psalms 26:4 v.), noch mijn leven met de mannen des bloeds. Stel mij niet, als een doodschuldigen goddeloze, op gelijken trap met hen, wier denken en begeren dodelijke haat is, en wier handelen en doen reeds zo menigmaal met bloed bevlekt is.1) Nadat hij van zijne onschuld getuigenis heeft gegeven, keert hij terug tot het gebed, God als Verlosser aanroepende. Bij den eersten aanblik zou het ons een ongerijmde bede kunnen schijnen, dat God een rechtvaardige niet wegrape met de goddelozen, maar God, naar Zijne Vaderlijke liefde, staat de Zijnen zulke vreemden eis toe, opdat zij door te bidden hun angsten verdrijven. David nu dit gebed uitsprekende, stelt zich het rechtvaardig oordeel Gods voor ogen, opdat hij zich zelve bevrijde van den angst en kommer, dewijl Gode niets meer vreemd is, dan de goeden op n lijn te stellen met de goddelozen..
Bind mij niet in dezelfden bussel met hen, gelijk het onkruid voor het vuur. (Matthew 13:30).
Vers 9
9. Raap 1) mijne ziel niet weg met de zondaren, met welke ik toch in gezindheid en handelwijze gene gemeenschap onderhouden heb (Psalms 26:4 v.), noch mijn leven met de mannen des bloeds. Stel mij niet, als een doodschuldigen goddeloze, op gelijken trap met hen, wier denken en begeren dodelijke haat is, en wier handelen en doen reeds zo menigmaal met bloed bevlekt is.1) Nadat hij van zijne onschuld getuigenis heeft gegeven, keert hij terug tot het gebed, God als Verlosser aanroepende. Bij den eersten aanblik zou het ons een ongerijmde bede kunnen schijnen, dat God een rechtvaardige niet wegrape met de goddelozen, maar God, naar Zijne Vaderlijke liefde, staat de Zijnen zulke vreemden eis toe, opdat zij door te bidden hun angsten verdrijven. David nu dit gebed uitsprekende, stelt zich het rechtvaardig oordeel Gods voor ogen, opdat hij zich zelve bevrijde van den angst en kommer, dewijl Gode niets meer vreemd is, dan de goeden op n lijn te stellen met de goddelozen..
Bind mij niet in dezelfden bussel met hen, gelijk het onkruid voor het vuur. (Matthew 13:30).
Vers 10
10. In welker handen schandelijk bedrijf is, schanddaden hebben zij tot hun werk en dagelijks bedrijf gemaakt, en welker rechterhand vol geschenken is, waarmee zij zich tot veroordeling der onschuldigen op vloekwaardige wijze laten omkopen (Deuteronomy 27:25).Vers 10
10. In welker handen schandelijk bedrijf is, schanddaden hebben zij tot hun werk en dagelijks bedrijf gemaakt, en welker rechterhand vol geschenken is, waarmee zij zich tot veroordeling der onschuldigen op vloekwaardige wijze laten omkopen (Deuteronomy 27:25).Vers 11
11. Maar ik wandel in mijne oprechtheid 1), en mag daarom ook bidden, dat Gij als Rechter ten mijnen gunste wilt tussen beiden treden (Psalms 26:1); verlos mij dan uit de grote ellende, waarin mij mijne vijanden gestort hebben, en wees mij genadig, dat Gij mij weer in het ambt stelt, dat Gij mij bevolen hebt (Psalms 7:7).1) Gelijk een levende vis zwemt hij tegen den stroom op..
Dit wandelen in mijne oprechtheid is een tegenstelling met wat hij zegt van de goddelozen, die zich neigen tot hun kromme wegen, die slechte wegen gebruiken, om tot eer en rijkdom en aanzien en macht te komen. Die wegen verafschuwt David, en wentelt zijn weg op den Heere. Hij zoekt het, dit wil hij zeggen, in den rechten weg.
Vers 11
11. Maar ik wandel in mijne oprechtheid 1), en mag daarom ook bidden, dat Gij als Rechter ten mijnen gunste wilt tussen beiden treden (Psalms 26:1); verlos mij dan uit de grote ellende, waarin mij mijne vijanden gestort hebben, en wees mij genadig, dat Gij mij weer in het ambt stelt, dat Gij mij bevolen hebt (Psalms 7:7).1) Gelijk een levende vis zwemt hij tegen den stroom op..
Dit wandelen in mijne oprechtheid is een tegenstelling met wat hij zegt van de goddelozen, die zich neigen tot hun kromme wegen, die slechte wegen gebruiken, om tot eer en rijkdom en aanzien en macht te komen. Die wegen verafschuwt David, en wentelt zijn weg op den Heere. Hij zoekt het, dit wil hij zeggen, in den rechten weg.
Vers 12
12. Voor mijn geloofsoog is reeds de redding aanwezig. Mijn voet staat op effen baan, zodat alle klippen en afgronden, die ik nog voorbij moet, reeds weggenomen zijn; ik zal daarom ook in dankbare erkenning der genade, mij op nieuw bewezen, den HEERE loven in de vergaderingen, in de gemeente, bij den openbaren godsdienst op Zion.De zang begon in den minor, maar hij heeft nu den major-sleutel bereikt. De godzaligen zingen zich zelven dikwijls gelukkig. De effen baan, op welke onze voeten staan, is het zekere vaste Verbond, de eeuwige belofte en onveranderlijke eed van den Heere der heirscharen; er is gene vrees, dat deze van zijn vasten grondslag zal vallen, of van onder ons zal bewogen worden. Gebouwd op Christus Jezus, levendig met Hem verenigd, hebben wij onze gedachten met niets bezig te houden dan met den lof van onzen God..
Laat ons opmerken hoe vertroostend het is, onder vervolging en lastering een vrij geweten te hebben. Die op God vertrouwen worden door Gods almacht bewaard, door het vertrouwen op redding; het geloof in, het gevoel van Jezus liefde, het behoorlijk acht geven op Zijn Woord zal ons krachtdadig afhouden van zonde. Maar juist zij, die in hun oprechtheid wandelen, moeten voor God staan op het fondament van Jezus betalend bloed en van Zijne oneindige genade; al hun vastheid in Christus of Zijnen weg moet dankbaar aan hun God worden toegeschreven.
Vers 12
12. Voor mijn geloofsoog is reeds de redding aanwezig. Mijn voet staat op effen baan, zodat alle klippen en afgronden, die ik nog voorbij moet, reeds weggenomen zijn; ik zal daarom ook in dankbare erkenning der genade, mij op nieuw bewezen, den HEERE loven in de vergaderingen, in de gemeente, bij den openbaren godsdienst op Zion.De zang begon in den minor, maar hij heeft nu den major-sleutel bereikt. De godzaligen zingen zich zelven dikwijls gelukkig. De effen baan, op welke onze voeten staan, is het zekere vaste Verbond, de eeuwige belofte en onveranderlijke eed van den Heere der heirscharen; er is gene vrees, dat deze van zijn vasten grondslag zal vallen, of van onder ons zal bewogen worden. Gebouwd op Christus Jezus, levendig met Hem verenigd, hebben wij onze gedachten met niets bezig te houden dan met den lof van onzen God..
Laat ons opmerken hoe vertroostend het is, onder vervolging en lastering een vrij geweten te hebben. Die op God vertrouwen worden door Gods almacht bewaard, door het vertrouwen op redding; het geloof in, het gevoel van Jezus liefde, het behoorlijk acht geven op Zijn Woord zal ons krachtdadig afhouden van zonde. Maar juist zij, die in hun oprechtheid wandelen, moeten voor God staan op het fondament van Jezus betalend bloed en van Zijne oneindige genade; al hun vastheid in Christus of Zijnen weg moet dankbaar aan hun God worden toegeschreven.