Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 19

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Recherche de…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 19

PSALM 19.

GODS HEERLIJKHEID IN DE NATUUR EN IN DE WET.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 19

PSALM 19.

GODS HEERLIJKHEID IN DE NATUUR EN IN DE WET.

Vers 1

1. Een Psalm (Psalms 3:1), van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Heeft de vorige psalm de openbaring Gods in David's levensgeschiedenis verheerlijkt, deze, die eveneens tot de laatste levensjaren van den zanger behoort, heeft het met de openbaring van God in natuur en wet te doen. Gelijk wij in Psalms 8:1 een lied van den bejaarden koning hebben, bij nacht gezongen, waarin de scheppingsgeschiedenis tot een gebed wordt, zo hebben wij in onzen Psalm een lied, dat gezongen is bij dag, bij den aanblik des hemels. Het is morgen; de zanger, die zich verheugt in het aanbrekend licht, stelt zich het werk van den begonnen dag in het licht der Goddelijke wet voor; want de hemelen, hoewel zij de ere Gods verkondigen, openbaren toch niet den wil van God, en toch is het David's hoogste verlangen naar dezen zijn werk te richten en door dezen geheiligd te worden.

2.

I. Psalms 19:2-Psalms 19:7. De zanger begint met de heerlijkheid van God als Schepper te prijzen. In ene stemming, in welke hij van de zegeningen der vroomheid en der Goddelijke wet diep doordrongen is, ziet hij in de natuur naar den hemel en merkt op, welk een schoon verheven getuigenis van God van daar den opmerkzamen beschouwer tegenklinkt; daar wordt een prediking van God gehouden, die nacht noch dag ophoudt, ja, die zo ver gaat als de hemel zelf (Psalms 19:2-Psalms 19:5); vooral predikt daar de zon met hare stralen, voor welke niets op aarde verborgen blijft.

Vers 1

1. Een Psalm (Psalms 3:1), van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Heeft de vorige psalm de openbaring Gods in David's levensgeschiedenis verheerlijkt, deze, die eveneens tot de laatste levensjaren van den zanger behoort, heeft het met de openbaring van God in natuur en wet te doen. Gelijk wij in Psalms 8:1 een lied van den bejaarden koning hebben, bij nacht gezongen, waarin de scheppingsgeschiedenis tot een gebed wordt, zo hebben wij in onzen Psalm een lied, dat gezongen is bij dag, bij den aanblik des hemels. Het is morgen; de zanger, die zich verheugt in het aanbrekend licht, stelt zich het werk van den begonnen dag in het licht der Goddelijke wet voor; want de hemelen, hoewel zij de ere Gods verkondigen, openbaren toch niet den wil van God, en toch is het David's hoogste verlangen naar dezen zijn werk te richten en door dezen geheiligd te worden.

2.

I. Psalms 19:2-Psalms 19:7. De zanger begint met de heerlijkheid van God als Schepper te prijzen. In ene stemming, in welke hij van de zegeningen der vroomheid en der Goddelijke wet diep doordrongen is, ziet hij in de natuur naar den hemel en merkt op, welk een schoon verheven getuigenis van God van daar den opmerkzamen beschouwer tegenklinkt; daar wordt een prediking van God gehouden, die nacht noch dag ophoudt, ja, die zo ver gaat als de hemel zelf (Psalms 19:2-Psalms 19:5); vooral predikt daar de zon met hare stralen, voor welke niets op aarde verborgen blijft.

Vers 2

2. De hemelen, de bovenaardse sferen, die zich voor de menselijke beschouwing in het oneindige verliezen, vertellen aan hem, die ze met verhelderde ogen aanziet, Gods eer, welk een machtig en wijs Wezen van oneindige Majesteit Hij zijn moet, die ze gemaakt heeft, en het uitspansel, dat deel van den hemel waaraan als aan een gewelf zon, maan en sterren staan (Genesis 1:6), verkondigt Zijner handen werk; daar zij ene daadzakelijke verkondiging is van hetgeen God gemaakt heeft, zegt zij duidelijk, dat er in Gods handen een meesterschap is, waarvoor alles mogelijk is.

De Psalmist kon niet naar den hemel opzien zonder uit te roepen: "De hemelen vertellen Gods eer." Wanneer hij zijne ogen op aarde sloeg, riep zijn vol hart uit: "O, Heere, hoe menigvuldig Zijn Uwe werken! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt, de aarde is vol van Uwe goederen." In zijn oog was alles vervuld met God. Het was God, "die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen." (Psalms 97:3, Psalms 97:4): "Een vuur gaat voor Zijn aangezicht heen; Zijne bliksemen verlichten de wereld." "De stem des Heren is op de wateren." (Psalms 29:3). Wanneer hij het geloei hoorde en den rook zag van den vulkaan, zo was het (Psalms 104:32): "Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij, als Hij de bergen aanroert, zo roken zij."

In `t bijzonder is de beschouwing van den hemel in het Oosten geschikt, om ons een diepen indruk te geven van de grootheid des Scheppers. Toen Carsten Niebuhr (gestorven 30 April 1815) vele jaren na zijn terugkeer uit het Oosten in zijne blindheid en uitputting van wege zijnen hogen ouderdom in bed lag, zo stond hem in de uren van stilte de van sterren wemelende nachtelijke hemel van Azië, dien hij zo dikwijls beschouwd had, of zijne hoge welving en het blauw van den dag voor ogen en dit was zijn zoetste genot..

De gewijde dichter heeft het in dezen Psalm over het Boek der natuur en daarna over het Boek der Schriftuur. Want ja, uit het Boek der natuur wordt veel van de heerlijkheid van den Schepper meegedeeld en gekend, maar het Woord maakt ons eerst recht hem bekend en openbaart ons Zijnen wil, de heerlijkheid van Zijn Wezen.

Vers 2

2. De hemelen, de bovenaardse sferen, die zich voor de menselijke beschouwing in het oneindige verliezen, vertellen aan hem, die ze met verhelderde ogen aanziet, Gods eer, welk een machtig en wijs Wezen van oneindige Majesteit Hij zijn moet, die ze gemaakt heeft, en het uitspansel, dat deel van den hemel waaraan als aan een gewelf zon, maan en sterren staan (Genesis 1:6), verkondigt Zijner handen werk; daar zij ene daadzakelijke verkondiging is van hetgeen God gemaakt heeft, zegt zij duidelijk, dat er in Gods handen een meesterschap is, waarvoor alles mogelijk is.

De Psalmist kon niet naar den hemel opzien zonder uit te roepen: "De hemelen vertellen Gods eer." Wanneer hij zijne ogen op aarde sloeg, riep zijn vol hart uit: "O, Heere, hoe menigvuldig Zijn Uwe werken! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt, de aarde is vol van Uwe goederen." In zijn oog was alles vervuld met God. Het was God, "die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen." (Psalms 97:3, Psalms 97:4): "Een vuur gaat voor Zijn aangezicht heen; Zijne bliksemen verlichten de wereld." "De stem des Heren is op de wateren." (Psalms 29:3). Wanneer hij het geloei hoorde en den rook zag van den vulkaan, zo was het (Psalms 104:32): "Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij, als Hij de bergen aanroert, zo roken zij."

In `t bijzonder is de beschouwing van den hemel in het Oosten geschikt, om ons een diepen indruk te geven van de grootheid des Scheppers. Toen Carsten Niebuhr (gestorven 30 April 1815) vele jaren na zijn terugkeer uit het Oosten in zijne blindheid en uitputting van wege zijnen hogen ouderdom in bed lag, zo stond hem in de uren van stilte de van sterren wemelende nachtelijke hemel van Azië, dien hij zo dikwijls beschouwd had, of zijne hoge welving en het blauw van den dag voor ogen en dit was zijn zoetste genot..

De gewijde dichter heeft het in dezen Psalm over het Boek der natuur en daarna over het Boek der Schriftuur. Want ja, uit het Boek der natuur wordt veel van de heerlijkheid van den Schepper meegedeeld en gekend, maar het Woord maakt ons eerst recht hem bekend en openbaart ons Zijnen wil, de heerlijkheid van Zijn Wezen.

Vers 3

3. De dag aan den dag stort overvloedig spraak uit; de ene dag zegt het aan den anderen, wat hij de hemelen heeft horen verkondigen, en wat de aarde vertelden, opdat zijn opvolger het weer aan de zijnen mededeelt, en de nacht aan den nacht toont wetenschap; de ene nacht openbaart de schatten van wetenschap aan den anderen, zodat dagen en nachten schakels zijn in een keten van overlevering, door welke de prediking van lof en dank voortgaat.

Waar de hemel bij helderen avond zich over ons welft, wordt dat azuren muziekblad met die vurige noten, ons een zangstuk op de wetenschap Gods. (L. DE GEER).

Vers 3

3. De dag aan den dag stort overvloedig spraak uit; de ene dag zegt het aan den anderen, wat hij de hemelen heeft horen verkondigen, en wat de aarde vertelden, opdat zijn opvolger het weer aan de zijnen mededeelt, en de nacht aan den nacht toont wetenschap; de ene nacht openbaart de schatten van wetenschap aan den anderen, zodat dagen en nachten schakels zijn in een keten van overlevering, door welke de prediking van lof en dank voortgaat.

Waar de hemel bij helderen avond zich over ons welft, wordt dat azuren muziekblad met die vurige noten, ons een zangstuk op de wetenschap Gods. (L. DE GEER).

Vers 4

4. Gene spraak, en gene woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord 1). Er is geen volk, wat taal het ook spreke, of die taal der hemelen wordt er verstaan. 1) Ieder mens kan de stem der sterren horen. Vele zijn de talen der stervelingen, er is maar ene hemelse, en deze ene kan verstaan worden door elk gemoed, dat wil. De minste heidenen zijn zonder verontschuldiging, indien zij de onzienlijke dingen Gods niet ontdekken in de werken, die Hij gemaakt heeft. Zon, maan en sterren zijn Gods reizende predikers; zij zijn Apostelen, die op hun reis degenen, die den Heere zien, versterken, en rechters die bij hun rondgaan veroordelen degenen, die aanbidden..

Men kan ook vertalen: Het is geen spraak en het zijn geen woorden, waarin de stemmen onverstaanbaar zijn. Ook aan de blinde Heidenen prediken de hemellichten een God, die ze allen geschapen heeft, zodat zij niet te verontschuldigen zijn, indien zij niet letten op de stem, die van deze uitgaat.

Vers 4

4. Gene spraak, en gene woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord 1). Er is geen volk, wat taal het ook spreke, of die taal der hemelen wordt er verstaan. 1) Ieder mens kan de stem der sterren horen. Vele zijn de talen der stervelingen, er is maar ene hemelse, en deze ene kan verstaan worden door elk gemoed, dat wil. De minste heidenen zijn zonder verontschuldiging, indien zij de onzienlijke dingen Gods niet ontdekken in de werken, die Hij gemaakt heeft. Zon, maan en sterren zijn Gods reizende predikers; zij zijn Apostelen, die op hun reis degenen, die den Heere zien, versterken, en rechters die bij hun rondgaan veroordelen degenen, die aanbidden..

Men kan ook vertalen: Het is geen spraak en het zijn geen woorden, waarin de stemmen onverstaanbaar zijn. Ook aan de blinde Heidenen prediken de hemellichten een God, die ze allen geschapen heeft, zodat zij niet te verontschuldigen zijn, indien zij niet letten op de stem, die van deze uitgaat.

Vers 5

5. Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde; de woorden, die de hemelen spreken, om den mensen tot een richtsnoer te zijn, over de gehele aarde 1), en hun redenen, hun uitspraken komen tot aan het einde der wereld 2), daar zij alles met hun getuigenis van Gods macht en heerlijkheid vervullen. Hij, de Heere heeft in deze, in de hemelen ene tent gesteld voor de zon; in de onmetelijke ruimte van den groten heraut Zijns roems heeft Hij aan de zon ene plaats aangewezen (Genesis 1:14).

1) Anders: hun gebouw is uitermate schoon alsof `t met een richtsnoer afgemeten en daarnaar gemaakt ware (zie Zechariah 1:16. Job 38:5) of linie, regel, voorschrift, d.i. `t is of ze ons met grove linies en letteren schreven en leerden van hunnen Schepper (Isaiah 28:10. Romans 10:18).

2) In Romans 10:18 bedient zich Paulus van deze beide eerste delen van het vers om met die woorden het uitgaan van de Apostolische prediking over de gehele aarde aan te wijzen; de ouden meenden daarom, dat zij de eerste helft van den Psalm als ene allegorische profetie, den hemel als een beeld van de kerk en de zon als een beeld van het Evangelie moesten opvatten. De Apostel citeert daar echter niet naar de letter; hij geeft aan Oud-Testamentische woorden slechts ene Nieuw-Testamentische wending, daar hij de alles doordringende prediking der hemelen als beeld van de alles doordringende prediking van het Evangelie neemt, waartoe hij gerechtigd was door de paralellen, in welke de Psalmist zelf natuur en schriftelijke openbaring (Psalms 19:8.) stelt..

De aanhaling van deze plaats door den Apostel heeft een diepen grond. De algemeenheid van Gods openbaring in de natuur is ene profetie van de algemeenheid van de verkondiging van het Evangelie; is de eerste niet toevallig, heeft zij haren grond in het goddelijk Wezen, zo moet uit hetzelfde goddelijk Wezen ook deze voortvloeien. De openbaring Gods in de natuur is voor al Zijne schepselen, aan welke zij als zodanig ten deel wordt, een onderpand, dat zij ook eens de hogere en heerlijke openbaring moeten deelachtig zijn, zij was voor de heidenen een onderpand dat de tijdelijke beperking des heils niet was, om de ontvouwing daarvan tegen te houden, maar juist een middel om die teweeg te brengen..

In haar opgang gelijkt zij op een bruidegom, in haar voortgaan als een held, die volbrengt wat hem bevolen is en alle zwarigheden overwint. Geen dampen of nevels kunnen haar ten leste weerhouden, om te verschijnen. 6. En die zon, nu zelf tot een heraut wordende, elke morgen als zij in `t Oosten opgaat, is als een bruidegom 1), uitgaande uit zijne slaapkamer, in welke hij zich den vorigen avond vermoeid neerlegde, maar wiens aangezicht nu straalt van liefelijk licht, als hij iemand, die zijne dierbaarste wensen bereikt en in volle frisheid der jeugd prijkt (Isaiah 61:10); zij, de zon a) is vrolijk als een held, die zich bewust is van zijne kracht en snelheid (Psalms 18:33 vv.),om het pad te lopen, dat dien dag moet worden afgelegd.

a) Ecclesiastes 1:5.

1) In `t Hebreeuws en Aramees is het woord "de zon" van het mannelijk geslacht; de vergelijking in Psalms 19:6, Psalms 19:7 verliest in onze taal daardoor, dat het bij ons van het vrouwelijk geslacht is..

Vers 5

5. Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde; de woorden, die de hemelen spreken, om den mensen tot een richtsnoer te zijn, over de gehele aarde 1), en hun redenen, hun uitspraken komen tot aan het einde der wereld 2), daar zij alles met hun getuigenis van Gods macht en heerlijkheid vervullen. Hij, de Heere heeft in deze, in de hemelen ene tent gesteld voor de zon; in de onmetelijke ruimte van den groten heraut Zijns roems heeft Hij aan de zon ene plaats aangewezen (Genesis 1:14).

1) Anders: hun gebouw is uitermate schoon alsof `t met een richtsnoer afgemeten en daarnaar gemaakt ware (zie Zechariah 1:16. Job 38:5) of linie, regel, voorschrift, d.i. `t is of ze ons met grove linies en letteren schreven en leerden van hunnen Schepper (Isaiah 28:10. Romans 10:18).

2) In Romans 10:18 bedient zich Paulus van deze beide eerste delen van het vers om met die woorden het uitgaan van de Apostolische prediking over de gehele aarde aan te wijzen; de ouden meenden daarom, dat zij de eerste helft van den Psalm als ene allegorische profetie, den hemel als een beeld van de kerk en de zon als een beeld van het Evangelie moesten opvatten. De Apostel citeert daar echter niet naar de letter; hij geeft aan Oud-Testamentische woorden slechts ene Nieuw-Testamentische wending, daar hij de alles doordringende prediking der hemelen als beeld van de alles doordringende prediking van het Evangelie neemt, waartoe hij gerechtigd was door de paralellen, in welke de Psalmist zelf natuur en schriftelijke openbaring (Psalms 19:8.) stelt..

De aanhaling van deze plaats door den Apostel heeft een diepen grond. De algemeenheid van Gods openbaring in de natuur is ene profetie van de algemeenheid van de verkondiging van het Evangelie; is de eerste niet toevallig, heeft zij haren grond in het goddelijk Wezen, zo moet uit hetzelfde goddelijk Wezen ook deze voortvloeien. De openbaring Gods in de natuur is voor al Zijne schepselen, aan welke zij als zodanig ten deel wordt, een onderpand, dat zij ook eens de hogere en heerlijke openbaring moeten deelachtig zijn, zij was voor de heidenen een onderpand dat de tijdelijke beperking des heils niet was, om de ontvouwing daarvan tegen te houden, maar juist een middel om die teweeg te brengen..

In haar opgang gelijkt zij op een bruidegom, in haar voortgaan als een held, die volbrengt wat hem bevolen is en alle zwarigheden overwint. Geen dampen of nevels kunnen haar ten leste weerhouden, om te verschijnen. 6. En die zon, nu zelf tot een heraut wordende, elke morgen als zij in `t Oosten opgaat, is als een bruidegom 1), uitgaande uit zijne slaapkamer, in welke hij zich den vorigen avond vermoeid neerlegde, maar wiens aangezicht nu straalt van liefelijk licht, als hij iemand, die zijne dierbaarste wensen bereikt en in volle frisheid der jeugd prijkt (Isaiah 61:10); zij, de zon a) is vrolijk als een held, die zich bewust is van zijne kracht en snelheid (Psalms 18:33 vv.),om het pad te lopen, dat dien dag moet worden afgelegd.

a) Ecclesiastes 1:5.

1) In `t Hebreeuws en Aramees is het woord "de zon" van het mannelijk geslacht; de vergelijking in Psalms 19:6, Psalms 19:7 verliest in onze taal daardoor, dat het bij ons van het vrouwelijk geslacht is..

Vers 7

7. Haar uitgang is van het einde des hemels, en haar omloop tot aan de einden van dezen; "van `s hemels einden gaat zij uit en loopt tot `s hemels einden om; " zij doorloopt het ganse hemelrond, en niets is verborgen voor, niets kan zich onttrekken aan hare hitte, haar gloed dringt overal door, zodat zij als het oog van den alwetenden God, als een afbeeldsel van Zijne alles besturende macht verschijnt.

Ziet daar, hare pracht, hare rusteloosheid en hare macht, in welke zij tot een prediker voor de mensheid gesteld is! Waren wij niet bovenmate stompzinnig en hard van harte, zou nu ons hart niet eens van vreugde tintelen, dan weer van diepen eerbied beven, zo dikwijls wij onzen blik op de zon en op den hemel vestigen, daar die zo kwistig uitgestrooide heerlijkheid der zichtbare schepping de heerlijkheid van Gods onzichtbaar Wezen predikt? Maar hoe ontelbaar velen worden niet moede de schoonheid der schepping te prijzen en uit te roepen, dat zij zon waardig is de liefde en de belangstelling van den mens, en die er toch in de verte zelfs niet aan denken, dat Hij, van wie dit alles uitgegaan is, nog veel schoner moet en nog veel meer de overgave van den mens moet waardig zijn. Ja, die zich zelfs schamen zouden met evenveel warmte van de liefde tot God te spreken! Anderen, die met geestdrift van de openbaringen Gods in het rijk der natuur spreken, kunnen diezelfden God in de openbaringen der heilige Schrift niet weder vinden. En toch prediken ook hemel en aarde van Gods almacht, wijsheid, liefde en majesteit-van Zijne heiligheid predikt slechts de Bijbel en het geweten. Zal nu de mens door de almacht, wijsheid, liefde en majesteit der wetten dezer zedelijke wereldorde niet minder aangegrepen worden dan door de natuur; zullen de grote zedelijke feiten, welke de Bijbel verkondigt, hem niet minder wegslepen, dan de verschijningen aan den hemel en op aarde, zo veronderstelt dit een gemoed, waarin de zin voor het heilige niet minder krachtig en levendig is dan voor het schone en verhevene. Hoewel het heilige ook het schone mag genoemd worden, daar het toch in niets anders bestaat, dan in de harmonie der ziel in zich en met God, en ene heilige ziel dus ene "schone" ziel is, zo blijft toch bij velen, die door de schoonheid der natuur in geestdrift worden gebracht, of zelfs voor een kunstwerk van mensenhand in verrukking verloren blijven staan, het hart geheel gesloten voor het kunstwerk van ene met zich zelf en God harmonische ziel, dat zich in stilte inwendige beelden vormt. De Psalmist nu is zulk een, die door de zedelijke schoonheid der Goddelijke wet en der ziel, die zich Hem overgeeft, niet minder geroerd wordt, dan door de grootheid en schoonheid der natuur, en die daarom ook in de spraak van hemel en van aarde dezelfde Gods stem erkent, die in de wet spreekt. (vgl. het volgende gedeelte)..

Wij zien, hoe verschillend de werking dier zon is; zij maakt de klei hard; zij doet de was smelten; zij koestert het een, zij verzengt het andere-en dat wel geenszins door wijziging van haar invloed, maar alleen door de verschillende geaardheid der voorwerpen, die aan hare hitte zijn blootgesteld. Merken wij nu op, hoe die zon ons in dezen het beeld van Gods alomtegenwoordigheid vertoont en van Zijne heiligheid tevens, die ons verheft of verplettert, naarmate wij haar delen of tegen haar over staan. (L. DE GEER).

8.

II. Psalms 19:8-Psalms 19:11. Zonder enige uitwendige aanleiding gaat de dichter tot het tweede deel, den lof der genade Gods als wetgever over; maar hij gevoelde zich te voren door de pracht der schepping zo medegesleept, omdat de heerlijkheid der wet hem in het hart lag, en hij heeft daarom slechts van dezen als de voornaamste getuige van Gods majesteit aan den hemel gesproken, om des te sterker de geestelijke zon te doen uitkomen, die het licht voor den inwendigen mens is. Terwijl hij nu God niet meer als (gelijk in Psalms 19:2, Psalms 19:5) God, den Sterke, maar den Heere, den Verbondsgod Zijner gemeente (Genesis 6:3 ) noemt, laat hij twaalf lofspraken over de wet of in uitgebreideren zin over het Woord Gods volgen, welke in zes paren zich verdelen, z, dat telkens de tweede spreuk tot de eerste staat als gevolg tot oorzaak; ten slotte (Psalms 19:11) trekt hij dan het besluit dezer lofspraken, en prijst nog in het algemeen de heerlijkheid en lieflijkheid dezer wet.

Vers 7

7. Haar uitgang is van het einde des hemels, en haar omloop tot aan de einden van dezen; "van `s hemels einden gaat zij uit en loopt tot `s hemels einden om; " zij doorloopt het ganse hemelrond, en niets is verborgen voor, niets kan zich onttrekken aan hare hitte, haar gloed dringt overal door, zodat zij als het oog van den alwetenden God, als een afbeeldsel van Zijne alles besturende macht verschijnt.

Ziet daar, hare pracht, hare rusteloosheid en hare macht, in welke zij tot een prediker voor de mensheid gesteld is! Waren wij niet bovenmate stompzinnig en hard van harte, zou nu ons hart niet eens van vreugde tintelen, dan weer van diepen eerbied beven, zo dikwijls wij onzen blik op de zon en op den hemel vestigen, daar die zo kwistig uitgestrooide heerlijkheid der zichtbare schepping de heerlijkheid van Gods onzichtbaar Wezen predikt? Maar hoe ontelbaar velen worden niet moede de schoonheid der schepping te prijzen en uit te roepen, dat zij zon waardig is de liefde en de belangstelling van den mens, en die er toch in de verte zelfs niet aan denken, dat Hij, van wie dit alles uitgegaan is, nog veel schoner moet en nog veel meer de overgave van den mens moet waardig zijn. Ja, die zich zelfs schamen zouden met evenveel warmte van de liefde tot God te spreken! Anderen, die met geestdrift van de openbaringen Gods in het rijk der natuur spreken, kunnen diezelfden God in de openbaringen der heilige Schrift niet weder vinden. En toch prediken ook hemel en aarde van Gods almacht, wijsheid, liefde en majesteit-van Zijne heiligheid predikt slechts de Bijbel en het geweten. Zal nu de mens door de almacht, wijsheid, liefde en majesteit der wetten dezer zedelijke wereldorde niet minder aangegrepen worden dan door de natuur; zullen de grote zedelijke feiten, welke de Bijbel verkondigt, hem niet minder wegslepen, dan de verschijningen aan den hemel en op aarde, zo veronderstelt dit een gemoed, waarin de zin voor het heilige niet minder krachtig en levendig is dan voor het schone en verhevene. Hoewel het heilige ook het schone mag genoemd worden, daar het toch in niets anders bestaat, dan in de harmonie der ziel in zich en met God, en ene heilige ziel dus ene "schone" ziel is, zo blijft toch bij velen, die door de schoonheid der natuur in geestdrift worden gebracht, of zelfs voor een kunstwerk van mensenhand in verrukking verloren blijven staan, het hart geheel gesloten voor het kunstwerk van ene met zich zelf en God harmonische ziel, dat zich in stilte inwendige beelden vormt. De Psalmist nu is zulk een, die door de zedelijke schoonheid der Goddelijke wet en der ziel, die zich Hem overgeeft, niet minder geroerd wordt, dan door de grootheid en schoonheid der natuur, en die daarom ook in de spraak van hemel en van aarde dezelfde Gods stem erkent, die in de wet spreekt. (vgl. het volgende gedeelte)..

Wij zien, hoe verschillend de werking dier zon is; zij maakt de klei hard; zij doet de was smelten; zij koestert het een, zij verzengt het andere-en dat wel geenszins door wijziging van haar invloed, maar alleen door de verschillende geaardheid der voorwerpen, die aan hare hitte zijn blootgesteld. Merken wij nu op, hoe die zon ons in dezen het beeld van Gods alomtegenwoordigheid vertoont en van Zijne heiligheid tevens, die ons verheft of verplettert, naarmate wij haar delen of tegen haar over staan. (L. DE GEER).

8.

II. Psalms 19:8-Psalms 19:11. Zonder enige uitwendige aanleiding gaat de dichter tot het tweede deel, den lof der genade Gods als wetgever over; maar hij gevoelde zich te voren door de pracht der schepping zo medegesleept, omdat de heerlijkheid der wet hem in het hart lag, en hij heeft daarom slechts van dezen als de voornaamste getuige van Gods majesteit aan den hemel gesproken, om des te sterker de geestelijke zon te doen uitkomen, die het licht voor den inwendigen mens is. Terwijl hij nu God niet meer als (gelijk in Psalms 19:2, Psalms 19:5) God, den Sterke, maar den Heere, den Verbondsgod Zijner gemeente (Genesis 6:3 ) noemt, laat hij twaalf lofspraken over de wet of in uitgebreideren zin over het Woord Gods volgen, welke in zes paren zich verdelen, z, dat telkens de tweede spreuk tot de eerste staat als gevolg tot oorzaak; ten slotte (Psalms 19:11) trekt hij dan het besluit dezer lofspraken, en prijst nog in het algemeen de heerlijkheid en lieflijkheid dezer wet.

Vers 8

8. a) De wet des HEEREN 1), zowel van priesterlijk en profetisch als van koninklijk karakter, zowel vol van beloften als van eisen en bedreigingen, is volmaakt 2), is ene volkomen uitdrukking van Gods wil, is gelijk Paulus (Romans 8:12,Romans 8:14) zegt, heilig en geestelijk, rechtvaardig en goed, bekerende de ziel 3), haar verkwikkende, daar zij de kwellende onzekerheid omtrent Zijnen wil wegneemt; de getuigenis des HEEREN 4), deze wet, gelijk zij in de twee tafelen der getuigenis (Exodus 31:18) is uitgedrukt, is gewis, is ontwijfelbaar in tegenoverstelling van de onzekere en wankelende uitspraken des verstands, den slechten, den eenvoudige en onervarenen, die zich van hun geestelijke armoede bewust was, en daarom aan goddelijke onderwijzing behoefte hebben, wijsheid gevende.

a) 2 Samuel 22:31. Psalms 18:31.

1) In den grondtekst verandert van hieraf de rythmus; "men gevoelt het, hoe het hart van den dichter van dubbele vreugde begint te kloppen, nu hij begint te spreken van de openbaring der genade, van welke de naam "Jehova" het kenteken is.".

2) Als volmaakt gaat de wet op in de liefde, en is liefde haar einde en hare vervulling. Als volmaakt komt zij neer op dat woord van Jehova: "Zijt heilig, want Ik ben heilig." Als volmaakt vordert zij niets minder van den mens dan volmaaktheid. Zij grijpt tot in de diepste bewegingen, tot in de geheimste roerselen van uw hart, en hoe meer gij daarin wroet, hoe dieper gij bij haar licht daarin delft, te meer ontdekt gij het verschil van uwe beginselen en bestaan met wat die behoorden te wezen. Een onbereikbaar ideaal rijst er op voor uwen geest, waarbij een mens wanhopig zou worden en bij zijn pogen altijd zou geworden zijn, ware het niet, dat er nu een Volmaakte gekomen en er te voren van Zijne komst al voorspeld ware. In dien Volmaakte is alleen ons heil en onze redding. Hij, die haar hield, vertoont ons de volmaaktheid der wet in de heiligheid van Zijn persoon. Hij volbracht haar als onze plaatsbekleder en ons Hoofd. Zo werd de mens in Hem voor God weer hersteld in heerlijkheid en eer.

Dit vers en de twee naast volgende, welke over Gods wet handelen, zijn in `t Hebreeuws geschreven, elk met tien woorden, overeenkomende met het getal van de tien geboden, die (Exodus 34:28) de tien woorden genoemd worden.

De verkwikkingen zijn de vrucht van het "voor-Evangelie," of de beloften Gods in de wet.

De profeet stelt zich diegenen voor, die door het woord des geloofs den Geest ontvangen hebben en daarover vrolijk geworden zijnde en ene liefde verkregen hebben, om datgene te doen wat der wet is. Daarop leert hij nu, hoe heilig, hoe rechtvaardig en hoe goed de wet is, welke aan hen, die den Geest niet hebben, bitter, onrechtvaardig en hard schijnt te zijn, daar toch de schuld niet aan de wet, maar aan de neiging ligt..

3) Liever: "verkwikkende de ziel," zo verklaren het ook de Staten-Overzetters in de kanttekening: In Psalms 23:3 en Proverbs 25:18 wordt dit zelfde woord in den grondtekst gebruikt en betekent ook daar van een droeven in een blijden toestand brengen, iemand verkwikken en vertroosten. Dit zelfde wordt ook hier van de Wet gezegd, van de wille Gods. Bekeren in den gewonen zin van het woord, doet de Wet niet, bekeren, in waarheid tot God brengen, kan zij alleen in verband met het Evangelie, door de machtige werking des Geestes. Wie echter in waarheid gehoorzaam is aan den wil van God, wie recht ter harte neemt, wat God verordineerd heeft, diens ziele wordt verkwikt, met nieuw leven bezield, die ervaart het, dat de godzaligheid tot alle dingen nut is, hebbende de beloften des tegenwoordigen en des toekomenden levens. In Psalms 19:9 wordt er dan ook van gezegd, dat de bevelen des Heren het hart verblijden.

4) Ook de twee tafelen der Wet worden aldus genoemd, dewijl niet alleen alles door de Wet, de Wet Gods, bevestigd wordt, maar ook omdat in die Wet een getuigende kracht ligt opgesloten, en het is daarom, dat zij den onkundige, den in eigen ogen waren eenvoudige, wijsheid geeft. Niet den waanwijze, den wijze in eigen ogen, maar degene, die het erkent en erkennen moet bij zich zelven, dat hij niets weet.

Vers 8

8. a) De wet des HEEREN 1), zowel van priesterlijk en profetisch als van koninklijk karakter, zowel vol van beloften als van eisen en bedreigingen, is volmaakt 2), is ene volkomen uitdrukking van Gods wil, is gelijk Paulus (Romans 8:12,Romans 8:14) zegt, heilig en geestelijk, rechtvaardig en goed, bekerende de ziel 3), haar verkwikkende, daar zij de kwellende onzekerheid omtrent Zijnen wil wegneemt; de getuigenis des HEEREN 4), deze wet, gelijk zij in de twee tafelen der getuigenis (Exodus 31:18) is uitgedrukt, is gewis, is ontwijfelbaar in tegenoverstelling van de onzekere en wankelende uitspraken des verstands, den slechten, den eenvoudige en onervarenen, die zich van hun geestelijke armoede bewust was, en daarom aan goddelijke onderwijzing behoefte hebben, wijsheid gevende.

a) 2 Samuel 22:31. Psalms 18:31.

1) In den grondtekst verandert van hieraf de rythmus; "men gevoelt het, hoe het hart van den dichter van dubbele vreugde begint te kloppen, nu hij begint te spreken van de openbaring der genade, van welke de naam "Jehova" het kenteken is.".

2) Als volmaakt gaat de wet op in de liefde, en is liefde haar einde en hare vervulling. Als volmaakt komt zij neer op dat woord van Jehova: "Zijt heilig, want Ik ben heilig." Als volmaakt vordert zij niets minder van den mens dan volmaaktheid. Zij grijpt tot in de diepste bewegingen, tot in de geheimste roerselen van uw hart, en hoe meer gij daarin wroet, hoe dieper gij bij haar licht daarin delft, te meer ontdekt gij het verschil van uwe beginselen en bestaan met wat die behoorden te wezen. Een onbereikbaar ideaal rijst er op voor uwen geest, waarbij een mens wanhopig zou worden en bij zijn pogen altijd zou geworden zijn, ware het niet, dat er nu een Volmaakte gekomen en er te voren van Zijne komst al voorspeld ware. In dien Volmaakte is alleen ons heil en onze redding. Hij, die haar hield, vertoont ons de volmaaktheid der wet in de heiligheid van Zijn persoon. Hij volbracht haar als onze plaatsbekleder en ons Hoofd. Zo werd de mens in Hem voor God weer hersteld in heerlijkheid en eer.

Dit vers en de twee naast volgende, welke over Gods wet handelen, zijn in `t Hebreeuws geschreven, elk met tien woorden, overeenkomende met het getal van de tien geboden, die (Exodus 34:28) de tien woorden genoemd worden.

De verkwikkingen zijn de vrucht van het "voor-Evangelie," of de beloften Gods in de wet.

De profeet stelt zich diegenen voor, die door het woord des geloofs den Geest ontvangen hebben en daarover vrolijk geworden zijnde en ene liefde verkregen hebben, om datgene te doen wat der wet is. Daarop leert hij nu, hoe heilig, hoe rechtvaardig en hoe goed de wet is, welke aan hen, die den Geest niet hebben, bitter, onrechtvaardig en hard schijnt te zijn, daar toch de schuld niet aan de wet, maar aan de neiging ligt..

3) Liever: "verkwikkende de ziel," zo verklaren het ook de Staten-Overzetters in de kanttekening: In Psalms 23:3 en Proverbs 25:18 wordt dit zelfde woord in den grondtekst gebruikt en betekent ook daar van een droeven in een blijden toestand brengen, iemand verkwikken en vertroosten. Dit zelfde wordt ook hier van de Wet gezegd, van de wille Gods. Bekeren in den gewonen zin van het woord, doet de Wet niet, bekeren, in waarheid tot God brengen, kan zij alleen in verband met het Evangelie, door de machtige werking des Geestes. Wie echter in waarheid gehoorzaam is aan den wil van God, wie recht ter harte neemt, wat God verordineerd heeft, diens ziele wordt verkwikt, met nieuw leven bezield, die ervaart het, dat de godzaligheid tot alle dingen nut is, hebbende de beloften des tegenwoordigen en des toekomenden levens. In Psalms 19:9 wordt er dan ook van gezegd, dat de bevelen des Heren het hart verblijden.

4) Ook de twee tafelen der Wet worden aldus genoemd, dewijl niet alleen alles door de Wet, de Wet Gods, bevestigd wordt, maar ook omdat in die Wet een getuigende kracht ligt opgesloten, en het is daarom, dat zij den onkundige, den in eigen ogen waren eenvoudige, wijsheid geeft. Niet den waanwijze, den wijze in eigen ogen, maar degene, die het erkent en erkennen moet bij zich zelven, dat hij niets weet.

Vers 9

9. De bevelen des HEEREN, die ons zeggen, wat wij doen en wat wij laten moeten, zijn recht, zijn billijk, verblijdende het hart, want, zo wij ons aan deze overgeven, wekken zij het zalig bewustzijn, dat wij ons op den waren weg bevinden. Het gebod des HEEREN is zuiver, het draagt de reine natuur van het licht in zich (Proverbs 6:23),verlichtende de ogen 1) van hem, die het in zijn hart opneemt, en het maakt hem gezond en vrolijk. 1) Het gebod is een lamp en de wet is een licht. De Wet, de openbaring Gods is te midden van de duisternis van onkunde, dwaling en zonde het enig ware licht van kennis, waarheid, gerechtigheid en blijdschap..

Vers 9

9. De bevelen des HEEREN, die ons zeggen, wat wij doen en wat wij laten moeten, zijn recht, zijn billijk, verblijdende het hart, want, zo wij ons aan deze overgeven, wekken zij het zalig bewustzijn, dat wij ons op den waren weg bevinden. Het gebod des HEEREN is zuiver, het draagt de reine natuur van het licht in zich (Proverbs 6:23),verlichtende de ogen 1) van hem, die het in zijn hart opneemt, en het maakt hem gezond en vrolijk. 1) Het gebod is een lamp en de wet is een licht. De Wet, de openbaring Gods is te midden van de duisternis van onkunde, dwaling en zonde het enig ware licht van kennis, waarheid, gerechtigheid en blijdschap..

Vers 10

10. De vreze des HEEREN 1), de in Zijne wet geopenbaarde wijze, hoe men Hem vrezen moet (Psalms 34:12. Proverbs 15:33. Deuteronomy 17:19), is rein, als gelouterd goud even als Zijn woord (Psalms 12:7), waardoor zij geleerd wordt, bestaande tot in eeuwigheid (Matthew 5:17), in tegenstelling van den valsen dienst der afgoden, die bestemd is om te vergaan; de rechten des HEEREN, Zijne geboden, waarbij Hij bepaald heeft, wat recht is, zijn waarheid zijn waarlijk rechten en geboden van God, zamen zijn zij rechtvaardig, zonder enige uitzondering zijn ze recht en zal hun recht gehandhaafd worden, omdat van den rechtvaardigen God slechts het recht kan uitgaan.

1) Hier moet onder vreze des Heren verstaan worden de wijze van Hem te dienen en alzo actief genomen worden voor de wijze, welke Hij ons voorschrijft, hoe men God behoort te vrezen. Want zo vrezen meestal de mensen God, dat zij door een valsen en bedorven dienst uit te denken meer Zijn toorn over zich inroepen..

Vers 10

10. De vreze des HEEREN 1), de in Zijne wet geopenbaarde wijze, hoe men Hem vrezen moet (Psalms 34:12. Proverbs 15:33. Deuteronomy 17:19), is rein, als gelouterd goud even als Zijn woord (Psalms 12:7), waardoor zij geleerd wordt, bestaande tot in eeuwigheid (Matthew 5:17), in tegenstelling van den valsen dienst der afgoden, die bestemd is om te vergaan; de rechten des HEEREN, Zijne geboden, waarbij Hij bepaald heeft, wat recht is, zijn waarheid zijn waarlijk rechten en geboden van God, zamen zijn zij rechtvaardig, zonder enige uitzondering zijn ze recht en zal hun recht gehandhaafd worden, omdat van den rechtvaardigen God slechts het recht kan uitgaan.

1) Hier moet onder vreze des Heren verstaan worden de wijze van Hem te dienen en alzo actief genomen worden voor de wijze, welke Hij ons voorschrijft, hoe men God behoort te vrezen. Want zo vrezen meestal de mensen God, dat zij door een valsen en bedorven dienst uit te denken meer Zijn toorn over zich inroepen..

Vers 11

11. a) Zij zijn, om nu de slotsom te trekken van alles, wat tot hiertoe van de rechten des Heren gezegd is, begeerlijker voor hem, die er de waarde van heeft leren kennen, dan goud, ja dan veel fijn, met bijzondere zorgvuldigheid gereinigd (Exodus 25:11 ) goud; en niet alleen zijn zij naar het uitwendige schoon, maar heerlijk tevens voor hem, die ze in zich opneemt; zij zijn b) Zoeter dan honing, en dan de zoetste soort van honing, die van zelf uit de cellen der bijen uitvloeit namelijk honingzeem (1 Samuel 14:27 ).

a) Psalms 119:72,Psalms 119:127. Proverbs 8:11. b) Psalms 119:103.

Oude volken zijn allen voor voordeel, de jongere voor genot; hier is goud voor den een ja, het fijnste goud in groten overvloed; hier is honing voor den ander, ja honing druppende van den honiggraat.

Bemin het geschreven Woord (Psalms 119:97). "Hoe lief heb ik Uwe wet, Heere!" zei Augustinus: "laat de Heilige Schrift mijn zoet vermaak zijn." Chrysostomus vergelijkt de Schrift bij een tuin, elke waarheid is ene geurige bloem, die wij moeten dragen niet op onzen boezem, maar in ons hart. Er is in de Schrift vreugde. Zij wijst ons den weg tot rijkdommen (Deuteronomy 28:5. Proverbs 3:10), tot een lang leven, (Psalms 34:12) tot een koninkrijk, (Hebrews 12:28). Dan mogen wij ook die uren voor de aangenaamste houden die doorgebracht worden met het lezen der Heilige schriften, en wel mogen wij met den Profeet (Jeremiah 15:16) zeggen: "Als Uwe woorden gevonden zijn, heb ik ze opgegeten en Uw woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten.

Hoe verkeerd is het van sommigen, die de Heilige Schriften verwaarlozen. Hoe menig kostbaar uur wordt doorgebracht niet alleen op werk-, maar ook op rustdagen in dwaze romans, fabelachtige geschiedenissen en wulpse liederen. Helaas! dat gij in die hoeken uw genot vindt, is verderfelijk...Er zijn er, die meer bij de moraal van Plutarchus, de brieven van Seneca en dergelijke boeken zitten dan bij de Heilige Schriften. Het is waar, er zijn uitnemende waarheden in die geschriften der heidenen, maar zij zijn verre verwijderd van die geheiligde Boeken. Maar waarlijk, zo God u een geestelijk oor gegeven heeft om de zaken recht te beoordelen, dan zult gij erkennen, er zijn gene schellen, Als die van Aron, gene harpen Als die van David, gene trompetten Als die van Jesaja, gene fluiten Als die der Apostelen, en Gij zult bekennen met Petrus Damianus, dat die geschriften van heidense redenaars, wijsgeren, dichters, die voorheen zo aangenaam waren, nu onaangenaam en vervelend zijn in vergelijking van den troost der Schriften.

Het is een groot wonder van den Heiligen Geest en van Gods rechterhand, die alles verandert, dat datgene, wat ons vroeger het meest mishaagde, nu boven alles dierbaar geworden is. Wat toch zoeken de mensen met meer ijver, dan rijkdom en wellustigheden? En toch heeft de Geest in de wet des Heren veel groter behagen, dan de begeerte des vlezes naar rijkdommen en zingenot wezen kan..

12.

III. Psalms 19:12-Psalms 19:15. De zanger stelt hierop zich zelven in het licht der Wet; wat hij zo even van hare heerlijkheid gezegd heeft, heeft hij uit eigene ervaring gesproken, want hij laat zich door Gods onderwijzing leren en leiden, en is in het genot van het loon, dat den getrouwen beschouwers der Goddelijke voorschriften beloofd is. Maar, Als had hij daarmee te veel gezegd, bidt hij aanstonds om vergeving der vele, daarenboven meest onbekende zonden van zwakheid, waaraan ook een begenadigde schuldig is, en daar hij zich in zich zelven niet veilig weet voor zware en moedwillige zonden, die zijnen staat Als knecht Gods zouden te niet doen, bidt bij om bewaring daarvan en sluit, daar bij zich bewust is, dat God zijn Bewaarder en Verlosser is, zijn lied met de vaste verwachting, dat het door den Heere met welgevallen zal aangenomen worden.

Vers 11

11. a) Zij zijn, om nu de slotsom te trekken van alles, wat tot hiertoe van de rechten des Heren gezegd is, begeerlijker voor hem, die er de waarde van heeft leren kennen, dan goud, ja dan veel fijn, met bijzondere zorgvuldigheid gereinigd (Exodus 25:11 ) goud; en niet alleen zijn zij naar het uitwendige schoon, maar heerlijk tevens voor hem, die ze in zich opneemt; zij zijn b) Zoeter dan honing, en dan de zoetste soort van honing, die van zelf uit de cellen der bijen uitvloeit namelijk honingzeem (1 Samuel 14:27 ).

a) Psalms 119:72,Psalms 119:127. Proverbs 8:11. b) Psalms 119:103.

Oude volken zijn allen voor voordeel, de jongere voor genot; hier is goud voor den een ja, het fijnste goud in groten overvloed; hier is honing voor den ander, ja honing druppende van den honiggraat.

Bemin het geschreven Woord (Psalms 119:97). "Hoe lief heb ik Uwe wet, Heere!" zei Augustinus: "laat de Heilige Schrift mijn zoet vermaak zijn." Chrysostomus vergelijkt de Schrift bij een tuin, elke waarheid is ene geurige bloem, die wij moeten dragen niet op onzen boezem, maar in ons hart. Er is in de Schrift vreugde. Zij wijst ons den weg tot rijkdommen (Deuteronomy 28:5. Proverbs 3:10), tot een lang leven, (Psalms 34:12) tot een koninkrijk, (Hebrews 12:28). Dan mogen wij ook die uren voor de aangenaamste houden die doorgebracht worden met het lezen der Heilige schriften, en wel mogen wij met den Profeet (Jeremiah 15:16) zeggen: "Als Uwe woorden gevonden zijn, heb ik ze opgegeten en Uw woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten.

Hoe verkeerd is het van sommigen, die de Heilige Schriften verwaarlozen. Hoe menig kostbaar uur wordt doorgebracht niet alleen op werk-, maar ook op rustdagen in dwaze romans, fabelachtige geschiedenissen en wulpse liederen. Helaas! dat gij in die hoeken uw genot vindt, is verderfelijk...Er zijn er, die meer bij de moraal van Plutarchus, de brieven van Seneca en dergelijke boeken zitten dan bij de Heilige Schriften. Het is waar, er zijn uitnemende waarheden in die geschriften der heidenen, maar zij zijn verre verwijderd van die geheiligde Boeken. Maar waarlijk, zo God u een geestelijk oor gegeven heeft om de zaken recht te beoordelen, dan zult gij erkennen, er zijn gene schellen, Als die van Aron, gene harpen Als die van David, gene trompetten Als die van Jesaja, gene fluiten Als die der Apostelen, en Gij zult bekennen met Petrus Damianus, dat die geschriften van heidense redenaars, wijsgeren, dichters, die voorheen zo aangenaam waren, nu onaangenaam en vervelend zijn in vergelijking van den troost der Schriften.

Het is een groot wonder van den Heiligen Geest en van Gods rechterhand, die alles verandert, dat datgene, wat ons vroeger het meest mishaagde, nu boven alles dierbaar geworden is. Wat toch zoeken de mensen met meer ijver, dan rijkdom en wellustigheden? En toch heeft de Geest in de wet des Heren veel groter behagen, dan de begeerte des vlezes naar rijkdommen en zingenot wezen kan..

12.

III. Psalms 19:12-Psalms 19:15. De zanger stelt hierop zich zelven in het licht der Wet; wat hij zo even van hare heerlijkheid gezegd heeft, heeft hij uit eigene ervaring gesproken, want hij laat zich door Gods onderwijzing leren en leiden, en is in het genot van het loon, dat den getrouwen beschouwers der Goddelijke voorschriften beloofd is. Maar, Als had hij daarmee te veel gezegd, bidt hij aanstonds om vergeving der vele, daarenboven meest onbekende zonden van zwakheid, waaraan ook een begenadigde schuldig is, en daar hij zich in zich zelven niet veilig weet voor zware en moedwillige zonden, die zijnen staat Als knecht Gods zouden te niet doen, bidt bij om bewaring daarvan en sluit, daar bij zich bewust is, dat God zijn Bewaarder en Verlosser is, zijn lied met de vaste verwachting, dat het door den Heere met welgevallen zal aangenomen worden.

Vers 12

12. Ook wordt Uw knecht (vgl. Psalms 18:1 ), door deze klaarlijk vermaand duidelijk geleerd, hoe hij zijn leven moet inrichten, zodat het hem nooit aan het licht der ware kennis ontbreekt; in het houden van die is grote loon (Psalms 106:3), wie leeft overeenkomstig die geboden, zich met ernst er op toelegt (Psalms 18:21), zal een rijken zegen genieten.

Worden wij verwaardigd om werktuigen te wezen, waarin zich God openbaart, wanneer onze zelfzuchtige eigen wil gebogen en gebroken is, en Gods wil de plaats van dien heeft ingenomen, wordt het leven in God Als van zelf een meegenieten Zijns eeuwigen zaligen levens, voorzeker wij mogen dan wel van een groot loon der godzaligheid spreken. (L. DE GEER).

Dat God de goede werken beloont, is zeker en dat wij de beloning in het oog moeten hebben en mede daardoor moeten bewogen worden tot het doen van goede werken, blijkt niet alleen uit alle plaatsen, in welke God de beloften van beloning doet, maar ook uit het exempel van Christus (Hebrews 12:2) en van Mozes (Hebrews 11:26). Maar dat wij door de goede werken loon verdienen, dat ontkennen wij. Het woord loon geeft gene verdiensten te kennen, want er is niet alleen loon naar verdiensten en schuld, maar er is ook een loon, dat uit genade en goedgunstigheid gegeven wordt. Ziet Romeinen 4:4: "degene, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld." Zo is er dan een loon naar genade. Ziet ook Matthew 20:8. Geeft hun het loon, beginnende van den laatste tot den eerste. Die maar n uur gearbeid hadden, ontvingen het loon zowel Als die den gehelen dag gearbeid hadden. Dat loon nu werd hun niet gegeven naar verdiensten.

Vers 12

12. Ook wordt Uw knecht (vgl. Psalms 18:1 ), door deze klaarlijk vermaand duidelijk geleerd, hoe hij zijn leven moet inrichten, zodat het hem nooit aan het licht der ware kennis ontbreekt; in het houden van die is grote loon (Psalms 106:3), wie leeft overeenkomstig die geboden, zich met ernst er op toelegt (Psalms 18:21), zal een rijken zegen genieten.

Worden wij verwaardigd om werktuigen te wezen, waarin zich God openbaart, wanneer onze zelfzuchtige eigen wil gebogen en gebroken is, en Gods wil de plaats van dien heeft ingenomen, wordt het leven in God Als van zelf een meegenieten Zijns eeuwigen zaligen levens, voorzeker wij mogen dan wel van een groot loon der godzaligheid spreken. (L. DE GEER).

Dat God de goede werken beloont, is zeker en dat wij de beloning in het oog moeten hebben en mede daardoor moeten bewogen worden tot het doen van goede werken, blijkt niet alleen uit alle plaatsen, in welke God de beloften van beloning doet, maar ook uit het exempel van Christus (Hebrews 12:2) en van Mozes (Hebrews 11:26). Maar dat wij door de goede werken loon verdienen, dat ontkennen wij. Het woord loon geeft gene verdiensten te kennen, want er is niet alleen loon naar verdiensten en schuld, maar er is ook een loon, dat uit genade en goedgunstigheid gegeven wordt. Ziet Romeinen 4:4: "degene, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld." Zo is er dan een loon naar genade. Ziet ook Matthew 20:8. Geeft hun het loon, beginnende van den laatste tot den eerste. Die maar n uur gearbeid hadden, ontvingen het loon zowel Als die den gehelen dag gearbeid hadden. Dat loon nu werd hun niet gegeven naar verdiensten.

Vers 13

13. Maar hoe bezwaarlijk is het voor een zwak zondig mensenkind, om Uwe rechten te onderhouden, daar de zonde zich bemantelt en onder schonen schijn zich voordoet. Wie zou de afdwalingen verstaan? Wie zou zo nauwkeurig kunnen waken, en zo juist en snel kunnen doorzien al wat zich tegen Uwen Geest aankant? reinig mij van de verborgene afdwalingen; vergeef mij mijne zonden, ook die ik zelf niet opmerkte.

David wil hier eenvoudig mee zeggen, dat wij zo door de bedriegerijen van Satan zijn vervoerd, dat men het honderdste gedeelte van zijne zonde niet gevoelt. Want ja, de heiligen zondigen wel door dwaling en onbedachtzaamheid, maar het gebeurt ook, dat zij in de strikken van Satan verward, niet hun grove zonden zien..

Onmogelijk is het ook voor de allerheiligsten de Wet volkomen te houden. Slechts een klein beginsel der gehoorzaamheid hebben zij, maar toch is het de lust en de keuze van hun hart om naar alle de geboden Gods te leven. En uit die innige begeerte vloeit deze bede van David voort.

Vers 13

13. Maar hoe bezwaarlijk is het voor een zwak zondig mensenkind, om Uwe rechten te onderhouden, daar de zonde zich bemantelt en onder schonen schijn zich voordoet. Wie zou de afdwalingen verstaan? Wie zou zo nauwkeurig kunnen waken, en zo juist en snel kunnen doorzien al wat zich tegen Uwen Geest aankant? reinig mij van de verborgene afdwalingen; vergeef mij mijne zonden, ook die ik zelf niet opmerkte.

David wil hier eenvoudig mee zeggen, dat wij zo door de bedriegerijen van Satan zijn vervoerd, dat men het honderdste gedeelte van zijne zonde niet gevoelt. Want ja, de heiligen zondigen wel door dwaling en onbedachtzaamheid, maar het gebeurt ook, dat zij in de strikken van Satan verward, niet hun grove zonden zien..

Onmogelijk is het ook voor de allerheiligsten de Wet volkomen te houden. Slechts een klein beginsel der gehoorzaamheid hebben zij, maar toch is het de lust en de keuze van hun hart om naar alle de geboden Gods te leven. En uit die innige begeerte vloeit deze bede van David voort.

Vers 14

14. Houd Uwen knecht, die niet alleen vergevende maar ook bewarende genade nodig heeft, ook terug van trotsheden, laat ze niet over mij heersen 1), want wanneer men eens den hoogmoed toegeeft, wordt hij een tiran, die den mens geheel en al tot een slaaf maakt; bewaar Gij mij van de hovaardij, die Adam deed vallen, die Kaïn tot een broedermoordenaar maakte, die de oorzaak is van alle ongeloof en alle zonde, dan zal ik oprecht zijn (Genesis 6:9. Job 1:1,Job 1:8. 1 Thessalonians 2:10 rein van grote overtreding, waardoor ik zou ophouden mij Als Uw knecht te openbaren.

1) De kerkelijke geloofs- en zedenleer onderscheidt, ten opzichte van de schuld, de zonden in peccata involuntaria, welke niet met opzet en overleg gepleegd zijn en a) of pecc. ignorantiae (zonden der onwetendheid) b) of pecc. praecipitantiae (zonden van overijling) c) of pecc. infirmitatis (zonden van zwakheid en van karakter) zijn; 2) peccata voluntaria of proacretica, welke moedwillig en met overleg begaan worden en tot een peccatum regnans (heersende zonde) aangroeit.

Bedwing en weerhoud mijne natuurlijke begeerlijkheden naar zonden met kennis en met overleg gedaan!

Elke openbaring der zonde door de wet moet ons naar den troon der genade drijven, om daar te bidden gelijk David hier doet, om oprecht en onschuldig bewaard te worden voor de grote zonde van afgoderij of afval, en dat de woorden van zijnen mond en de overdenking van zijn hart door Gods genade aangenaam mogen zijn in het oog van Hem, die zijn sterkte en zijn Verlosser is. Deze afhankelijkheid is dezelfde, die ieder Christen gevoelt, welke zegt: "Zeker in den Heere Jezus heb ik rechtvaardigheid en kracht." Geen gebed kan voor God aangenaam zijn, dat niet gebeden wordt in de kracht van onzen Verlosser, in den naam van Hem, die onze natuur heeft aangenomen, opdat Hij ons zou verzoenen met God en de lang verlorene erfenis zou wedergeven..

Vers 14

14. Houd Uwen knecht, die niet alleen vergevende maar ook bewarende genade nodig heeft, ook terug van trotsheden, laat ze niet over mij heersen 1), want wanneer men eens den hoogmoed toegeeft, wordt hij een tiran, die den mens geheel en al tot een slaaf maakt; bewaar Gij mij van de hovaardij, die Adam deed vallen, die Kaïn tot een broedermoordenaar maakte, die de oorzaak is van alle ongeloof en alle zonde, dan zal ik oprecht zijn (Genesis 6:9. Job 1:1,Job 1:8. 1 Thessalonians 2:10 rein van grote overtreding, waardoor ik zou ophouden mij Als Uw knecht te openbaren.

1) De kerkelijke geloofs- en zedenleer onderscheidt, ten opzichte van de schuld, de zonden in peccata involuntaria, welke niet met opzet en overleg gepleegd zijn en a) of pecc. ignorantiae (zonden der onwetendheid) b) of pecc. praecipitantiae (zonden van overijling) c) of pecc. infirmitatis (zonden van zwakheid en van karakter) zijn; 2) peccata voluntaria of proacretica, welke moedwillig en met overleg begaan worden en tot een peccatum regnans (heersende zonde) aangroeit.

Bedwing en weerhoud mijne natuurlijke begeerlijkheden naar zonden met kennis en met overleg gedaan!

Elke openbaring der zonde door de wet moet ons naar den troon der genade drijven, om daar te bidden gelijk David hier doet, om oprecht en onschuldig bewaard te worden voor de grote zonde van afgoderij of afval, en dat de woorden van zijnen mond en de overdenking van zijn hart door Gods genade aangenaam mogen zijn in het oog van Hem, die zijn sterkte en zijn Verlosser is. Deze afhankelijkheid is dezelfde, die ieder Christen gevoelt, welke zegt: "Zeker in den Heere Jezus heb ik rechtvaardigheid en kracht." Geen gebed kan voor God aangenaam zijn, dat niet gebeden wordt in de kracht van onzen Verlosser, in den naam van Hem, die onze natuur heeft aangenomen, opdat Hij ons zou verzoenen met God en de lang verlorene erfenis zou wedergeven..

Vers 15

15. Laat de redenen mijns monds, waarmee ik U prijs, en de overdenking mijns harten, waarmee ik Uwe vergevende en bewarende genade afbid, welbehaaglijk zijn voor Uw aangezicht, en verhoor Gij ze, O HEERE, mijn Rotssteen, op wiens trouw ik mij verlaat, en mijn Verlosser, die mij vergeving toegezegd hebt en mijne bewaring in Uwe macht hebt.

David kon het niet verdragen, dat een woord of ene gedachte Gode onaangenaam zou zijn. Het was hem niet genoeg, dat zijne daden wel goedgekeurd werden onder mensen op aarde, indien niet zijne gedachten aan den Heere in den hemel welbehaaglijk waren.

Wanneer gij bidt, spreekt gij met God, wanneer gij de Schrift leest, spreekt God met u.

Het derde gedeelte van onzen Psalm geeft in nuce (in een kort uittreksel) ene scherp afgetekende soteriologie (leer der verlossing); neemt men hierbij Psalms 32:1, zo heeft men het geheel van den weg der zaligheid, om zo te zeggen in Paulinische duidelijkheid en bepaaldheid. Paulus citeert ook beide Psalmen; zij waren zeker zijne lievelingen..

Vers 15

15. Laat de redenen mijns monds, waarmee ik U prijs, en de overdenking mijns harten, waarmee ik Uwe vergevende en bewarende genade afbid, welbehaaglijk zijn voor Uw aangezicht, en verhoor Gij ze, O HEERE, mijn Rotssteen, op wiens trouw ik mij verlaat, en mijn Verlosser, die mij vergeving toegezegd hebt en mijne bewaring in Uwe macht hebt.

David kon het niet verdragen, dat een woord of ene gedachte Gode onaangenaam zou zijn. Het was hem niet genoeg, dat zijne daden wel goedgekeurd werden onder mensen op aarde, indien niet zijne gedachten aan den Heere in den hemel welbehaaglijk waren.

Wanneer gij bidt, spreekt gij met God, wanneer gij de Schrift leest, spreekt God met u.

Het derde gedeelte van onzen Psalm geeft in nuce (in een kort uittreksel) ene scherp afgetekende soteriologie (leer der verlossing); neemt men hierbij Psalms 32:1, zo heeft men het geheel van den weg der zaligheid, om zo te zeggen in Paulinische duidelijkheid en bepaaldheid. Paulus citeert ook beide Psalmen; zij waren zeker zijne lievelingen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-19.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile