Lectionary Calendar
Thursday, May 16th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 19

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 19

Er zijn twee voortreffelijke boeken, die de grote God in het licht heeft gegeven tot onderwijzing en stichting van de kinderen van de mensen, deze psalm handelt over beide, en beveelt ze ons ter vlijtige bestudering aan.

I. Het boek van de schepping, waarin wij gemakkelijk de macht en Godheid van de Schepper kunnen lezen, Psalms 19:2.

II. Het boek van de Schrift, dat ons de wil van God bekendmaakt ten opzichte van onze plicht. Hij toont ons de uitnemendheid en nuttigheid aan van dat boek, Psalms 19:8, en leert ons dan om er gebruik van te maken, Psalms 19:13.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 19

Er zijn twee voortreffelijke boeken, die de grote God in het licht heeft gegeven tot onderwijzing en stichting van de kinderen van de mensen, deze psalm handelt over beide, en beveelt ze ons ter vlijtige bestudering aan.

I. Het boek van de schepping, waarin wij gemakkelijk de macht en Godheid van de Schepper kunnen lezen, Psalms 19:2.

II. Het boek van de Schrift, dat ons de wil van God bekendmaakt ten opzichte van onze plicht. Hij toont ons de uitnemendheid en nuttigheid aan van dat boek, Psalms 19:8, en leert ons dan om er gebruik van te maken, Psalms 19:13.

Verzen 1-7

Psalm 19:1-7

Van de dingen, die iederen dag door de gehele wereld gezien worden, leidt de psalmist ons in deze verzen tot de beschouwing van de onzichtbare dingen Gods wier bestaan onbetwistbaar blijkt en wier heerlijkheid helder uitblinkt in de zichtbare hemel, in zijn bouw en schoonheid. en in de orde en de invloed van de hemellichamen. Dit voorbeeld van de Goddelijke macht dient niet alleen om de dwaasheid aan te tonen van atheïsten, die zien dat er een hemel is en toch zeggen dat er geen God is, de uitwerking zien en toch zeggen dat er geen oorzaak is, maar ook om de dwaasheid aan te tonen van afgodendienaars, en de ijdelheid van hun verbeelding, daar zij hoewel de hemelen de eer vertellen van God, die eer aan de lichten van de hemel geven, terwijl toch die lichten zelf hen leiden om haar alleen aan God, de Vader van de lichten, te geven. Merk hier nu op:

1. Wat het is, dat de schepselen ons bekendmaken. Zij zijn ons op velerlei wijzen nuttig en dienstbaar maar in niets zoveel als hierin dat zij de eer vertellen van God door ons van Zijn handen werk te tonen, Psalms 19:1.

2. Zij tonen duidelijk aan dat zij het werk zijn van Gods handen, want zij kunnen niet van eeuwigheid hebben bestaan, alle opvolging en beweging moet een begin hebben gehad, zij kunnen zichzelf niet gemaakt hebben, dat is een tegenstrijdigheid, zij kunnen niet voortgebracht zijn door een toevallig samentreffen van atomen dat is een ongerijmdheid, eerder geschikt om er de draak mee te steken dan om er mee te redeneren, derhalve moeten zij een Schepper hebben, en die kan geen andere wezen dan de eeuwige Geest, oneindig wijs, machtigen goed. Zo blijkt het dan, dat zij Gods werk zijn, het werk van Zijn vingeren, Psalms 8:4, en daarom vertellen zij Zijn eer. Uit de voortreffelijkheid van het werk kunnen wij gemakkelijk de oneindige volmaaktheid afleiden van zijn grote auteur. Uit de glans en luister van de hemelen kan men afleiden dat de Schepper licht is, hun grote uitgestrektheid wijst op Zijn onbegrensde grootheid, hun hoogte op Zijn voortreffelijkheid en soevereiniteit, hun invloed op deze aarde op Zijn heerschappij en voorzienigheid en algemene weldadigheid, en allen verkondigen zij Zijn almachtige kracht, door welke zij in het eerst gemaakt zijn en in stand blijven tot op de huidige dag, naar de ordeningen, die toen vastgesteld werden.

II. Wat zijn sommige van de dingen, die dit aanduiden, dit bekendmaken?

1. De hemelen en het uitspansel, de grote uitgestrektheid van lucht en ether, en de sferen van de planeten en vaste sterren. De mens heeft in de bouw van zijn lichaam dit voordeel boven de dieren dat, terwijl zij gemaakt zijn om neerwaarts te zien, hij rechtop gemaakt is om opwaarts te kunnen zien, omdat zijn geest ook weldra opwaarts moet gaan waarheen zijn gedachten zich ook thans moeten verheffen.

2. De gestadige en regelmatige opvolging van dag en nacht, Psalms 19:3. De dag aan de dag, en de nacht aan de nacht verkondigen de heerlijkheid van die God, die het eerst scheiding maakte tussen het licht en de duisternis, en van de beginne totnutoe deze vastgestelde orde zonder enigerlei verandering in stand heeft gehouden, overeenkomstig Zijn verbond met Noach, Genesis 9:8, dat al "de dagen van de aarde dag en nacht niet zullen ophouden," met welk verbond van de voorzienigheid het verbond van de genade wordt vergeleken ten opzichte van zijn duurzaamheid, Jeremiah 33:20, Jeremiah 31:35. De afwisseling van dag en nacht naar zo nauwkeurig een methode is een groot voorbeeld van de macht van God en dringt ons om op te merken dat Hij, evenals in het rijk van de natuur, zo ook in het rijk van de genade, "het licht formeert en de duisternis schept," Isaiah 45:7, en het een tegenover het andere stelt. Het is ook een voorbeeld van Zijn goedheid jegens de mens, want Hij "doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen," Psalms 65:9. Door deze gestadige omwenteling verheerlijkt Hij zich niet alleen, maar schenkt ons genot en voldoening, want gelijk het licht van de morgen de werkzaamheden begunstigt van de dag, zo begunstigt de schaduw van de avond de rust van de nacht elke dag en iedere nacht spreken van de goedheid Gods, en als zij hun getuigenis voleindigd hebben, laten zij het aan de volgende dag en de volgende nacht over om hetzelfde te spreken.

3. Het licht en de invloed van de zon verkondigen zeer bijzonder de heerlijkheid van God, want van al de hemellichamen is zij het glansrijkst en het nuttigst voor deze lagere wereld die zonder haar een kerkerhol, een woestijn zou wezen. Het is geen onwaarschijnlijke gissing dat David deze psalm heeft geschreven bij de aanschouwing van een zonsopgang, en door de schittering daarvan opgewekt werd om van de heerlijkheid Gods te spreken. Merk betreffende de zon hier op:

a. De plaats, die haar is aangewezen, God heeft aan de hemel een tent gesteld voor de zon. De hemellichamen worden het heir des hemels genoemd, en daarom worden zij juist en gepast gezegd in tenten te wonen, zoals soldaten in hun kamp. Van de zon wordt gezegd dat haar een tent gesteld is, niet alleen omdat zij voortdurend in beweging is, en nooit een vaste woning of verblijfplaats heeft, maar omdat haar woning aan het einde van de tijd afgenomen zal worden als een tent, wanneer de hemelen toegerold zullen worden als een boek (rol) en de zon veranderd zal worden in duisternis.

b. De loop, die haar is voorgeschreven. Dat heerlijke, glansrijke voorwerp, werd niet geschapen om lui en ledig te zijn, maar haar uitgang (zoals het tenminste toeschijnt aan onze ogen) is van het een einde van de hemel en haar omloop vandaar tot het tegenovergestelde punt en vandaar (om haar dagelijkse loop te voltooien weer terug naar hetzelfde punt, en dat wel met zo'n gestadigheid en standvastigheid, dat wij met zekerheid het uur en de minuut kunnen voorzeggen, wanneer de zon zal opgaan aan zo'n plaats, voor elke volgende dag.

c. De glans en de schittering, waarmee zij verschijnt. Zij is als een bruidegom, die uit zijn slaapkamer komt, rijk gekleed en versierd zo fraai als handen hem kunnen maken, er zelf aangenaam uitziende en alles rondom hem aangenaam makende, want "de vriend van de bruidegom verblijdt zich met blijdschap om de stem van de bruidegom," John 3:29.

d. De vrolijkheid, waarmee zij haar omgang doet, hoewel die omgang zeer groot is, en zij geen ogenblik rust heeft, doet zij hem niet slechts in gehoorzaamheid aan de wet van haar schepping en ten dienste van de mensen, maar doet hem met blijdschap, vrolijk als een held om het pad te lopen. Met zodanige blijdschap en voldoening heeft Christus, de Zon van de gerechtigheid, het werk volbracht, dat Hem te doen was gegeven.

e. Haar algemenen invloed op deze aarde, niets is voor haar hitte verborgen, neen, zelfs geen metalen in de ingewanden van de aarde, waarop de zon ook invloed uitoefent.

III. Aan wie deze bekendmaking van de heerlijkheid Gods gedaan is, het is aan alle delen van de wereld, Psalms 19:4, Geen spraak en geen woorden zijn er, geen volk, want de volken werden verdeeld naar hun taal", Genesis 10:31, Genesis 10:32, waar hun stem niet wordt gehoord. Hun richtsnoer gaat uit over de gehele aarde (vanonder de evennaar), en daarmee hun redenen aan het einde van de wereld, de eeuwige macht verkondigende van de God van de natuur, Psalms 19:5. De apostel maakt hier gebruik van als van een reden, waarom de Joden op hem en anderen niet vertoornd moesten zijn om hun prediking van het Evangelie aan de heidenen, daar toch God zelf zich reeds bekend gemaakt heeft aan de heidenwereld door de werken van de schepping en zich onder hen niet onbetuigd heeft gelaten, Romans 10:8, zodat zij, als zij afgodendienaars waren, zonder verontschuldiging zijn gelaten, Romans 1:1-20, 21 En diegenen waren niet te bestraffen of te berispen, die, door hun het Evangelie te prediken poogden hen van hun afgoderij te genezen. Als God deze middelen gebruikt heeft om hun afval te voorkomen en zij bleken geen uitwerking te hebben, dan hebben de apostelen wel gedaan met andere te gebruiken om hen er van af te brengen. Sommigen lezen de zin aldus: zij hebben geen spraak of taal, en toch wordt hun stem gehoord. Alle volken kunnen deze natuurlijke en onsterflijke predikers in hun eigen taal tot hen horen spreken, de grote werken Gods verkondigende.

Bij het zingen van deze verzen moeten wij God de eer geven van al het genot en het voordeel dat wij hebben van de hemellichten, maar toch over hen heenzien naar de Zon van de gerechtigheid.

Verzen 1-7

Psalm 19:1-7

Van de dingen, die iederen dag door de gehele wereld gezien worden, leidt de psalmist ons in deze verzen tot de beschouwing van de onzichtbare dingen Gods wier bestaan onbetwistbaar blijkt en wier heerlijkheid helder uitblinkt in de zichtbare hemel, in zijn bouw en schoonheid. en in de orde en de invloed van de hemellichamen. Dit voorbeeld van de Goddelijke macht dient niet alleen om de dwaasheid aan te tonen van atheïsten, die zien dat er een hemel is en toch zeggen dat er geen God is, de uitwerking zien en toch zeggen dat er geen oorzaak is, maar ook om de dwaasheid aan te tonen van afgodendienaars, en de ijdelheid van hun verbeelding, daar zij hoewel de hemelen de eer vertellen van God, die eer aan de lichten van de hemel geven, terwijl toch die lichten zelf hen leiden om haar alleen aan God, de Vader van de lichten, te geven. Merk hier nu op:

1. Wat het is, dat de schepselen ons bekendmaken. Zij zijn ons op velerlei wijzen nuttig en dienstbaar maar in niets zoveel als hierin dat zij de eer vertellen van God door ons van Zijn handen werk te tonen, Psalms 19:1.

2. Zij tonen duidelijk aan dat zij het werk zijn van Gods handen, want zij kunnen niet van eeuwigheid hebben bestaan, alle opvolging en beweging moet een begin hebben gehad, zij kunnen zichzelf niet gemaakt hebben, dat is een tegenstrijdigheid, zij kunnen niet voortgebracht zijn door een toevallig samentreffen van atomen dat is een ongerijmdheid, eerder geschikt om er de draak mee te steken dan om er mee te redeneren, derhalve moeten zij een Schepper hebben, en die kan geen andere wezen dan de eeuwige Geest, oneindig wijs, machtigen goed. Zo blijkt het dan, dat zij Gods werk zijn, het werk van Zijn vingeren, Psalms 8:4, en daarom vertellen zij Zijn eer. Uit de voortreffelijkheid van het werk kunnen wij gemakkelijk de oneindige volmaaktheid afleiden van zijn grote auteur. Uit de glans en luister van de hemelen kan men afleiden dat de Schepper licht is, hun grote uitgestrektheid wijst op Zijn onbegrensde grootheid, hun hoogte op Zijn voortreffelijkheid en soevereiniteit, hun invloed op deze aarde op Zijn heerschappij en voorzienigheid en algemene weldadigheid, en allen verkondigen zij Zijn almachtige kracht, door welke zij in het eerst gemaakt zijn en in stand blijven tot op de huidige dag, naar de ordeningen, die toen vastgesteld werden.

II. Wat zijn sommige van de dingen, die dit aanduiden, dit bekendmaken?

1. De hemelen en het uitspansel, de grote uitgestrektheid van lucht en ether, en de sferen van de planeten en vaste sterren. De mens heeft in de bouw van zijn lichaam dit voordeel boven de dieren dat, terwijl zij gemaakt zijn om neerwaarts te zien, hij rechtop gemaakt is om opwaarts te kunnen zien, omdat zijn geest ook weldra opwaarts moet gaan waarheen zijn gedachten zich ook thans moeten verheffen.

2. De gestadige en regelmatige opvolging van dag en nacht, Psalms 19:3. De dag aan de dag, en de nacht aan de nacht verkondigen de heerlijkheid van die God, die het eerst scheiding maakte tussen het licht en de duisternis, en van de beginne totnutoe deze vastgestelde orde zonder enigerlei verandering in stand heeft gehouden, overeenkomstig Zijn verbond met Noach, Genesis 9:8, dat al "de dagen van de aarde dag en nacht niet zullen ophouden," met welk verbond van de voorzienigheid het verbond van de genade wordt vergeleken ten opzichte van zijn duurzaamheid, Jeremiah 33:20, Jeremiah 31:35. De afwisseling van dag en nacht naar zo nauwkeurig een methode is een groot voorbeeld van de macht van God en dringt ons om op te merken dat Hij, evenals in het rijk van de natuur, zo ook in het rijk van de genade, "het licht formeert en de duisternis schept," Isaiah 45:7, en het een tegenover het andere stelt. Het is ook een voorbeeld van Zijn goedheid jegens de mens, want Hij "doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen," Psalms 65:9. Door deze gestadige omwenteling verheerlijkt Hij zich niet alleen, maar schenkt ons genot en voldoening, want gelijk het licht van de morgen de werkzaamheden begunstigt van de dag, zo begunstigt de schaduw van de avond de rust van de nacht elke dag en iedere nacht spreken van de goedheid Gods, en als zij hun getuigenis voleindigd hebben, laten zij het aan de volgende dag en de volgende nacht over om hetzelfde te spreken.

3. Het licht en de invloed van de zon verkondigen zeer bijzonder de heerlijkheid van God, want van al de hemellichamen is zij het glansrijkst en het nuttigst voor deze lagere wereld die zonder haar een kerkerhol, een woestijn zou wezen. Het is geen onwaarschijnlijke gissing dat David deze psalm heeft geschreven bij de aanschouwing van een zonsopgang, en door de schittering daarvan opgewekt werd om van de heerlijkheid Gods te spreken. Merk betreffende de zon hier op:

a. De plaats, die haar is aangewezen, God heeft aan de hemel een tent gesteld voor de zon. De hemellichamen worden het heir des hemels genoemd, en daarom worden zij juist en gepast gezegd in tenten te wonen, zoals soldaten in hun kamp. Van de zon wordt gezegd dat haar een tent gesteld is, niet alleen omdat zij voortdurend in beweging is, en nooit een vaste woning of verblijfplaats heeft, maar omdat haar woning aan het einde van de tijd afgenomen zal worden als een tent, wanneer de hemelen toegerold zullen worden als een boek (rol) en de zon veranderd zal worden in duisternis.

b. De loop, die haar is voorgeschreven. Dat heerlijke, glansrijke voorwerp, werd niet geschapen om lui en ledig te zijn, maar haar uitgang (zoals het tenminste toeschijnt aan onze ogen) is van het een einde van de hemel en haar omloop vandaar tot het tegenovergestelde punt en vandaar (om haar dagelijkse loop te voltooien weer terug naar hetzelfde punt, en dat wel met zo'n gestadigheid en standvastigheid, dat wij met zekerheid het uur en de minuut kunnen voorzeggen, wanneer de zon zal opgaan aan zo'n plaats, voor elke volgende dag.

c. De glans en de schittering, waarmee zij verschijnt. Zij is als een bruidegom, die uit zijn slaapkamer komt, rijk gekleed en versierd zo fraai als handen hem kunnen maken, er zelf aangenaam uitziende en alles rondom hem aangenaam makende, want "de vriend van de bruidegom verblijdt zich met blijdschap om de stem van de bruidegom," John 3:29.

d. De vrolijkheid, waarmee zij haar omgang doet, hoewel die omgang zeer groot is, en zij geen ogenblik rust heeft, doet zij hem niet slechts in gehoorzaamheid aan de wet van haar schepping en ten dienste van de mensen, maar doet hem met blijdschap, vrolijk als een held om het pad te lopen. Met zodanige blijdschap en voldoening heeft Christus, de Zon van de gerechtigheid, het werk volbracht, dat Hem te doen was gegeven.

e. Haar algemenen invloed op deze aarde, niets is voor haar hitte verborgen, neen, zelfs geen metalen in de ingewanden van de aarde, waarop de zon ook invloed uitoefent.

III. Aan wie deze bekendmaking van de heerlijkheid Gods gedaan is, het is aan alle delen van de wereld, Psalms 19:4, Geen spraak en geen woorden zijn er, geen volk, want de volken werden verdeeld naar hun taal", Genesis 10:31, Genesis 10:32, waar hun stem niet wordt gehoord. Hun richtsnoer gaat uit over de gehele aarde (vanonder de evennaar), en daarmee hun redenen aan het einde van de wereld, de eeuwige macht verkondigende van de God van de natuur, Psalms 19:5. De apostel maakt hier gebruik van als van een reden, waarom de Joden op hem en anderen niet vertoornd moesten zijn om hun prediking van het Evangelie aan de heidenen, daar toch God zelf zich reeds bekend gemaakt heeft aan de heidenwereld door de werken van de schepping en zich onder hen niet onbetuigd heeft gelaten, Romans 10:8, zodat zij, als zij afgodendienaars waren, zonder verontschuldiging zijn gelaten, Romans 1:1-20, 21 En diegenen waren niet te bestraffen of te berispen, die, door hun het Evangelie te prediken poogden hen van hun afgoderij te genezen. Als God deze middelen gebruikt heeft om hun afval te voorkomen en zij bleken geen uitwerking te hebben, dan hebben de apostelen wel gedaan met andere te gebruiken om hen er van af te brengen. Sommigen lezen de zin aldus: zij hebben geen spraak of taal, en toch wordt hun stem gehoord. Alle volken kunnen deze natuurlijke en onsterflijke predikers in hun eigen taal tot hen horen spreken, de grote werken Gods verkondigende.

Bij het zingen van deze verzen moeten wij God de eer geven van al het genot en het voordeel dat wij hebben van de hemellichten, maar toch over hen heenzien naar de Zon van de gerechtigheid.

Verzen 8-15

Psalm 19:8-15

Gods heerlijkheid dat is Zijn goedheid jegens de mens wordt duidelijk waargenomen in de werken van de schepping, maar nog veel meer in en door de Goddelijke openbaring. De Heilige Schrift, een regel zijnde beide van onze plicht tot God en van onze verwachting van Hem, is van veel groter nut en weldadigheid voor ons dan dag of nacht, dan de lucht die wij inademen, dan het licht van de zon. De ontdekkingen van God door Zijn werken zouden hebben kunnen volstaan indien de mens aan zijn oprechtheid had vastgehouden, maar om hem uit zijn gevallen toestand op te heffen moesten andere maatregelen genomen worden: dat moest geschieden door het Woord van God. En hier:

I. Geeft de psalmist een beschrijving van de voortreffelijke eigenschappen en het nut van het Woord van God in zes volzinnen, Psalms 19:9 in ieder waarvan de naam JHWH herhaald is en het is geen ijdele herhaling, want de wet heeft haar gezag en al haar voortreffelijkheid van de wetgever. Hier zijn zes onderscheiden titels van het Woord van God, waarin geheel de Goddelijke openbaring, voorschriften en beloften en inzonderheid het Evangelie, begrepen zijn. Hier zijn verscheidene goede eigenschappen ervan, die zijn goddelijke oorsprong bewijzen, en het aanbevelen in onze genegenheid en het verheffen boven alle andere wetten, en hier zijn verscheiden goede uitwerkingen van de wet op de geest van de mensen, die aantonen waartoe zij bestemd is, welk gebruik wij ervan moeten maken, en hoe wonderbaar de kracht is van de Goddelijke genade, waarvan zij vergezeld gaat en waardoor zij werkt.

1. De wet des Heeren is volmaakt, zij is volkomen vrij van alle bederf, vrij van alle goed en volkomen geschikt voor het doel, waarvoor zij bestemd is, zij maakt "de mens Gods volmaakt," 2 Timothy 3:17. Niets kan er aan toegevoegd worden, niets kan er van afgenomen worden. Zij is nuttig om de ziel te bekeren, ons terug te brengen tot onszelf, tot onze God, tot onze plicht, want zij toont ons onze zondigheid en ellende in ons afwijken van God en de onvermijdelijke noodzakelijkheid van tot Hem terug te keren..

2. De getuigenis des Heeren (die voor Hem bij ons getuigt) is gewis, onbetwistbaar en onaantastbaar zeker, wij kunnen er geloof aan hechten, er op vertrouwen, en er gerust op zijn dat zij ons niet zal misleiden. Zij is een ontwijfelbare ontdekking van Goddelijke waarheid, een vaste leiding op de weg van de plicht, zij is een bron van levende vertroostingen en een vaste grond van de hoop. Zij is nuttig om ons wijs te maken, wijs tot zaligheid, 2 Timothy 3:15. Zij zal ons een inzicht geven in Goddelijke dingen en een vooruitzicht op toekomstige dingen. Zij zal ons gebruiken in het beste werk en ons onze ware belangen verzekeren. Zij zal zelfs de eenvoudigen, die niet zeer bekwaam of schrander zijn ten opzichte van de dingen van deze wereld, wijs maken voor hun ziel en de eeuwigheid. Zij, die nederig eenvoudig zijn, zich bewust zijn van hun dwaasheid, en onderwezen willen worden, zullen door het woord van God wijs worden gemaakt Psalms 25:9.

3. De bevelen des Heeren (uitgevaardigd door Zijn gezag en verbindend voor allen) zijn recht, nauwkeurig overeenkomende met de eeuwige regels beginselen van goed en kwaad, dat is met het rechte verstand van de mens en de rechten raad van God. Al Gods bevelen van alles zijn recht, Psalms 119:128, juist zoals zij moeten wezen, en zij zullen ons tot recht en rede brengen als wij ze ontvangen en er ons aan onderwerpen, en, omdat zij recht zijn verblijden zij het hart. Zoals wij de wet in de handen van Christus zien, geeft zij oorzaak tot blijdschap, en als zij in ons hart geschreven is, legt zij de grond voor eeuwigdurende vreugde. 4. Het gebod des Heeren is zuiver, het is helder, zonder duisterheid, het is rein, zonder schuim of bezoedeling. Het is zelf gelouterd van alle bijmengselen, en het is reinigend voor allen, die het ontvangen en omhelzen. Het is het gewone middel, gebruikt door de Geest, om de ogen te verlichten, het brengt ons tot het besef van onze zonde en ellende, en leidt ons op de weg van onze plicht.

5. De vreze des Heeren (ware Godsvrucht voorgeschreven in het Woord, heersende in het hart en beoefend in het leven, is rein. Zij is zelf rein en zal ons rein maken, John 15:3, zij zal onze weg reinigen, Psalms 119:9, en zij bestaat tot in eeuwigheid, zij is van altijddurende verplichting en kan nooit opgeheven of afgeschaft worden. De ceremoniële wet is sinds lang weggedaan maar de wet betreffende de vreze Gods is altijd dezelfde. De tijd zal de aard van zedelijk goed en kwaad niet veranderen.

6. De rechten des Heeren, al Zijn voorschriften, die gegeven zijn naar oneindige wijsheid, zijn waar, zij zijn allen gegrond op de heiligste en meest ontwijfelbare waarheden, zij zijn rechtvaardig, allen in overeenstemming met natuurlijke billijkheid, en zij zijn die samen, of geheel en al, er is in geen ervan enigerlei ongerechtigheid.

II. Hij drukt zijn grote waardering uit voor het Woord van God, en het grote voordeel, dat hij er van had en nog verder hoopte te hebben, Psalms 19:11, Psalms 19:12.

1. Zie hoe hij de geboden Gods op hoge prijs stelt. Het is de aard van alle Godvruchtigen dat zij hun Godsdienst en het Woord van God:

a. Verre verkiezen boven alle de schatten van de wereld. Zij zijn begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud. Goud is van de aarde aards, maar genade is het beeld van het hemelse. Goud is slechts voor het lichaam en de zaken van de tijd, maar genade is voor de ziel en de belangen van de eeuwigheid.

b. Ver boven al de genoegens en genietingen van de zinnen. Het Woord van God, aangenomen door het geloof, is zoet voor de ziel, zoeter dan honing en honingzeem. De genoegens, van de zinnen zijn genietingen van dieren, en derhalve verlagen zij de grote ziel van de mens, de genoegens van de Godsdienst zijn de verlustiging van engelen en verheffen de ziel. De genoegens van de zinnen zijn bedrieglijk, teleurstellend, en zullen spoedig walging veroorzaken en nooit voldoening schenken, maar die van de Godsdienst zijn degelijk en bevredigend, en er is daarbij geen gevaar voor oververzadiging.

2. Zie welk gebruik hij maakt van de bevelen van Gods Woord. Uw knecht wordt door dezelve klaarlijk vermaand. Het Woord Gods is een woord van vermaning aan de kinderen van de mensen, het vermaant ons om onze plicht te doen, het waarschuwt ons voor de gevaren, die wij hebben te vermijden, Ezechiël 3:17, 33:7. Hij vermaant de goddeloze om op zijn goddelozen weg niet voort te gaan, en vermaant de rechtvaardige om van zijn goede weg niet af te wijken. Allen, die in waarheid knechten Gods zijn, nemen die vermaning ter harte.

3. Zie welk voordeel hij zich belooft van zijn gehoorzaamheid aan Gods geboden: in het houden van die is grote loon. Zij, die er een gewetenszaak van maken om hun plicht te doen, zullen er niet alleen niets door verliezen, maar er onuitsprekelijk veel door winnen. Er is een loon, niet alleen na, maar ook in, het houden van Gods geboden, een tegenwoordig groot loon van gehoorzaamheid in gehoorzaamheid. Godsdienst is gezondheid en eer, vrede en vermaak, hij zal onze voorrechten, onze gerieflijkheden, lieflijk maken, en ons kruis, onze tegenspoeden, verlichten, het leven waarlijk kostelijk en de dood zelf begeerlijk maken.

III. Uit zijn vrome overpeinzingen komt hij tot enige goede gevolgtrekkingen omtrent de voortreffelijkheid van het Woord van God, want door de wet is de kennis van de zonde.

"Is het gebod aldus heilig, rechtvaardig en goed? Wie zou dan de afdwalingen verstaan? Wie het ook kunnen, ik kan het niet." Van de rechtheid van de Goddelijke wet leert hij zijn zonden zijn afdwalingen te noemen. Indien het gebod waar en rechtvaardig is, dan is iedere overtreding van het gebod een dwaling, als gegrond zijnde op een vergissing, iedere goddeloze handeling ontstaat uit het een of ander verdorven beginsel, het is een afwijking van de regel waarnaar wij moeten handelen, van de weg, waarop wij moeten gaan. Van de uitgestrektheid, het veelomvattende, de strengheid en nauwkeurigheid, en de geestelijke aard van Gods wet leert hij dat zijn zonden zo menigvuldig zijn dat hij haar aantal niet weet, en zo uiterst zondig dat hij er het snode en boze niet van verstaat. Wij zijn schuldig aan vele zonden, waarvan wij ons, door onze onachtzaamheid en partijdigheid voor onszelf, niet bewust zijn, veel waaraan wij ons schuldig hebben gemaakt hebben wij vergeten, zodat wij, al waren wij ook nog zo uitvoerig en omstandig in onze belijdenis van zonde, toch moesten eindigen met een enzovoorts, want God weet zeer veel meer kwaad van ons dan wij van onszelf weten. Wij overtreden allen in velen, en wie kan zeggen hoe menigmaal hij overtreedt? Het is goed dat wij onder de genade zijn, en niet onder de wet, want anders waren wij verloren.

2. Daaruit neemt hij aanleiding om te bidden tegen de zonde. Al de ontdekkingen van zonde die ons gedaan zijn door de wet, moeten ons uitdrijven naar de troon van de genade, om er te bidden, zoals David het hier doet:

A. Om genade ter vergeving. Zich niet instaat bevindende om al de bijzonderheden van zijn overtredingen te noemen, roept hij: Heere, reinig mij van de verborgen afdwalingen, die niet verborgen zijn voor God, voor Hem zijn er geen verborgen, en ook niet zulke alleen, die verborgen zijn voor de wereld, maar die verborgen waren voor hemzelf, voor zijn eigen opmerking. De beste mensen hebben reden om te vermoeden dat zij schuldig zijn aan vele verborgen fouten, en God te bidden hen te reinigen van die schuld en ze hun niet toe te rekenen want zelfs onze zonden van zwakheid en onachtzaamheid en onze verborgen zonden zouden ons verderf zijn, indien God met ons handelde naar wij verdienen. Zelfs verborgen fouten zijn verontreinigend, en maken ons ongeschikt voor gemeenschapsoefening met God, maar als zij vergeven zijn, dan zijn wij er van gereinigd, 1 John 7:1.

B. Om genade om te helpen in een tijd van nood. Gebeden hebbende dat zijn zonden van zwakheid vergeven mogen worden, bidt hij dat hij teruggehouden mocht worden van zonden van de trotsheden, Psalms 19:14. Allen, die waarlijk berouw hebben van hun zonden en er vergeving voor hebben ontvangen, zijn in zorg om niet terug te vallen in zonde, niet weer te keren tot hun dwaasheid, zoals blijkt uit hun gebeden, die samenstemmen met dat van David hier. Let op: a. Zijn bede: "Houd mij terug van mij ooit schuldig te maken aan moedwillige zonde van trotsheid." Wij behoren te bidden dat wij teruggehouden mogen worden van zonden van de zwakheid, maar inzonderheid van trotsheden, die God het meest beledigen, de consciëntie wonden, onze vertroostingen doen opporren en onze hoop doen wankelen. "Laat die niet over mij heersen, laat mij nooit zo'n zonde ter wille zijn, er nooit de slaaf van worden."

b. Zijn pleitgrond. Dan zal ik oprecht zijn, ik zal oprecht blijken te wezen, ik zal het bewijs en de troost behouden van mijn oprechtheid, en rein zijn van grote overtreding zo noemt hij de zonde van de trotsheden, het is de zonde met opgeheven hand, waarvoor geen offerande werd aangenomen, Numbers 15:28. Zonden van de trotsheden zijn zeer snood en gevaarlijk, zij die zondigen tegen de overtuiging en de vermaningen van hun eigen geweten, in minachting en trotsering van de wet, die zondigen met opgeheven hand, begaan zonde van de trotsheden, en dat is een grote overtreding. Zelfs Godvruchtige mensen moeten zichzelf wantrouwen, bevreesd zijn om zonden van de trotsheden te begaan, ja, al is het ook dat zij er door Gods genade totnutoe vrij van zijn gebleven. Laat niemand hooggevoelende zijn maar vrezen. Zozeer aan gevaar blootgesteld zijnde is het ons zeer nodig om God te bidden ais wij voorwaarts gaan naar trotsheden, om ons ervan terug te houden, hetzij dat Hij door Zijn voorzienigheid de verzoeking voorkomt, of ons door Zijn genade er over doet zegevieren.

3. Hij neemt er aanleiding uit om nederig te bidden dat zijn overdenkingen Gode welbehaaglijk mogen wezen, Psalms 19:15. Let op het verband hiervan met hetgeen vooraf is gegaan. Hij bidt God hem terug te houden van zonde en dan bidt hij dat hetgeen hij denkt en doet Hem welbehaaglijk moge wezen want als wij onze zonden begunstigen, dan kunnen wij niet verwachten, dat God ons en onze dienst gunstig zal zijn, Psalms 66:18.

Merk op:

a. Wat zijn diensten waren: de woorden van zijn mond en de overdenkingen van zijn hart, zijn heilige genegenheden, die Gode geofferd werden. De vrome overdenkingen van het hart moeten niet gesmoord maar uitgedrukt worden in woorden uit onze mond, tot eer van God en tot stichting van anderen, en de woorden van onze mond in gebed en lofzegging moeten niet vormelijk zijn maar voortkomen uit de overdenking van ons hart, Psalms 45:2.

b. Wat zijn zorg was aangaande deze diensten: dat zij Gode welbehaaglijk zouden zijn immers wat zouden zij ons anders baten? Gode welbehaaglijk te wezen, dat is zaligheid voor begenadigde zielen.

c. Wat hem aanmoedigde om hierop te hopen: het was dat God zijn sterkte en zijn verlosser was. Als wij in onze plichten van de Godsdienst hulp zoeken bij God als onze sterkte, dan kunnen wij hopen in die plichten Gode welbehaaglijk te zullen zijn, want door Zijn sterkte zullen wij bij Hem overmogen.

Bij het zingen hiervan moet ons hart zeer getroffen zijn door de voortreffelijkheid van het Woord van God, zeer ontroerd zijn door het kwaad van de zonde, het gevaar waarin wij verkeren door de zonde, en hulp er tegen afsmeken van de hemel.

Verzen 8-15

Psalm 19:8-15

Gods heerlijkheid dat is Zijn goedheid jegens de mens wordt duidelijk waargenomen in de werken van de schepping, maar nog veel meer in en door de Goddelijke openbaring. De Heilige Schrift, een regel zijnde beide van onze plicht tot God en van onze verwachting van Hem, is van veel groter nut en weldadigheid voor ons dan dag of nacht, dan de lucht die wij inademen, dan het licht van de zon. De ontdekkingen van God door Zijn werken zouden hebben kunnen volstaan indien de mens aan zijn oprechtheid had vastgehouden, maar om hem uit zijn gevallen toestand op te heffen moesten andere maatregelen genomen worden: dat moest geschieden door het Woord van God. En hier:

I. Geeft de psalmist een beschrijving van de voortreffelijke eigenschappen en het nut van het Woord van God in zes volzinnen, Psalms 19:9 in ieder waarvan de naam JHWH herhaald is en het is geen ijdele herhaling, want de wet heeft haar gezag en al haar voortreffelijkheid van de wetgever. Hier zijn zes onderscheiden titels van het Woord van God, waarin geheel de Goddelijke openbaring, voorschriften en beloften en inzonderheid het Evangelie, begrepen zijn. Hier zijn verscheidene goede eigenschappen ervan, die zijn goddelijke oorsprong bewijzen, en het aanbevelen in onze genegenheid en het verheffen boven alle andere wetten, en hier zijn verscheiden goede uitwerkingen van de wet op de geest van de mensen, die aantonen waartoe zij bestemd is, welk gebruik wij ervan moeten maken, en hoe wonderbaar de kracht is van de Goddelijke genade, waarvan zij vergezeld gaat en waardoor zij werkt.

1. De wet des Heeren is volmaakt, zij is volkomen vrij van alle bederf, vrij van alle goed en volkomen geschikt voor het doel, waarvoor zij bestemd is, zij maakt "de mens Gods volmaakt," 2 Timothy 3:17. Niets kan er aan toegevoegd worden, niets kan er van afgenomen worden. Zij is nuttig om de ziel te bekeren, ons terug te brengen tot onszelf, tot onze God, tot onze plicht, want zij toont ons onze zondigheid en ellende in ons afwijken van God en de onvermijdelijke noodzakelijkheid van tot Hem terug te keren..

2. De getuigenis des Heeren (die voor Hem bij ons getuigt) is gewis, onbetwistbaar en onaantastbaar zeker, wij kunnen er geloof aan hechten, er op vertrouwen, en er gerust op zijn dat zij ons niet zal misleiden. Zij is een ontwijfelbare ontdekking van Goddelijke waarheid, een vaste leiding op de weg van de plicht, zij is een bron van levende vertroostingen en een vaste grond van de hoop. Zij is nuttig om ons wijs te maken, wijs tot zaligheid, 2 Timothy 3:15. Zij zal ons een inzicht geven in Goddelijke dingen en een vooruitzicht op toekomstige dingen. Zij zal ons gebruiken in het beste werk en ons onze ware belangen verzekeren. Zij zal zelfs de eenvoudigen, die niet zeer bekwaam of schrander zijn ten opzichte van de dingen van deze wereld, wijs maken voor hun ziel en de eeuwigheid. Zij, die nederig eenvoudig zijn, zich bewust zijn van hun dwaasheid, en onderwezen willen worden, zullen door het woord van God wijs worden gemaakt Psalms 25:9.

3. De bevelen des Heeren (uitgevaardigd door Zijn gezag en verbindend voor allen) zijn recht, nauwkeurig overeenkomende met de eeuwige regels beginselen van goed en kwaad, dat is met het rechte verstand van de mens en de rechten raad van God. Al Gods bevelen van alles zijn recht, Psalms 119:128, juist zoals zij moeten wezen, en zij zullen ons tot recht en rede brengen als wij ze ontvangen en er ons aan onderwerpen, en, omdat zij recht zijn verblijden zij het hart. Zoals wij de wet in de handen van Christus zien, geeft zij oorzaak tot blijdschap, en als zij in ons hart geschreven is, legt zij de grond voor eeuwigdurende vreugde. 4. Het gebod des Heeren is zuiver, het is helder, zonder duisterheid, het is rein, zonder schuim of bezoedeling. Het is zelf gelouterd van alle bijmengselen, en het is reinigend voor allen, die het ontvangen en omhelzen. Het is het gewone middel, gebruikt door de Geest, om de ogen te verlichten, het brengt ons tot het besef van onze zonde en ellende, en leidt ons op de weg van onze plicht.

5. De vreze des Heeren (ware Godsvrucht voorgeschreven in het Woord, heersende in het hart en beoefend in het leven, is rein. Zij is zelf rein en zal ons rein maken, John 15:3, zij zal onze weg reinigen, Psalms 119:9, en zij bestaat tot in eeuwigheid, zij is van altijddurende verplichting en kan nooit opgeheven of afgeschaft worden. De ceremoniële wet is sinds lang weggedaan maar de wet betreffende de vreze Gods is altijd dezelfde. De tijd zal de aard van zedelijk goed en kwaad niet veranderen.

6. De rechten des Heeren, al Zijn voorschriften, die gegeven zijn naar oneindige wijsheid, zijn waar, zij zijn allen gegrond op de heiligste en meest ontwijfelbare waarheden, zij zijn rechtvaardig, allen in overeenstemming met natuurlijke billijkheid, en zij zijn die samen, of geheel en al, er is in geen ervan enigerlei ongerechtigheid.

II. Hij drukt zijn grote waardering uit voor het Woord van God, en het grote voordeel, dat hij er van had en nog verder hoopte te hebben, Psalms 19:11, Psalms 19:12.

1. Zie hoe hij de geboden Gods op hoge prijs stelt. Het is de aard van alle Godvruchtigen dat zij hun Godsdienst en het Woord van God:

a. Verre verkiezen boven alle de schatten van de wereld. Zij zijn begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud. Goud is van de aarde aards, maar genade is het beeld van het hemelse. Goud is slechts voor het lichaam en de zaken van de tijd, maar genade is voor de ziel en de belangen van de eeuwigheid.

b. Ver boven al de genoegens en genietingen van de zinnen. Het Woord van God, aangenomen door het geloof, is zoet voor de ziel, zoeter dan honing en honingzeem. De genoegens, van de zinnen zijn genietingen van dieren, en derhalve verlagen zij de grote ziel van de mens, de genoegens van de Godsdienst zijn de verlustiging van engelen en verheffen de ziel. De genoegens van de zinnen zijn bedrieglijk, teleurstellend, en zullen spoedig walging veroorzaken en nooit voldoening schenken, maar die van de Godsdienst zijn degelijk en bevredigend, en er is daarbij geen gevaar voor oververzadiging.

2. Zie welk gebruik hij maakt van de bevelen van Gods Woord. Uw knecht wordt door dezelve klaarlijk vermaand. Het Woord Gods is een woord van vermaning aan de kinderen van de mensen, het vermaant ons om onze plicht te doen, het waarschuwt ons voor de gevaren, die wij hebben te vermijden, Ezechiël 3:17, 33:7. Hij vermaant de goddeloze om op zijn goddelozen weg niet voort te gaan, en vermaant de rechtvaardige om van zijn goede weg niet af te wijken. Allen, die in waarheid knechten Gods zijn, nemen die vermaning ter harte.

3. Zie welk voordeel hij zich belooft van zijn gehoorzaamheid aan Gods geboden: in het houden van die is grote loon. Zij, die er een gewetenszaak van maken om hun plicht te doen, zullen er niet alleen niets door verliezen, maar er onuitsprekelijk veel door winnen. Er is een loon, niet alleen na, maar ook in, het houden van Gods geboden, een tegenwoordig groot loon van gehoorzaamheid in gehoorzaamheid. Godsdienst is gezondheid en eer, vrede en vermaak, hij zal onze voorrechten, onze gerieflijkheden, lieflijk maken, en ons kruis, onze tegenspoeden, verlichten, het leven waarlijk kostelijk en de dood zelf begeerlijk maken.

III. Uit zijn vrome overpeinzingen komt hij tot enige goede gevolgtrekkingen omtrent de voortreffelijkheid van het Woord van God, want door de wet is de kennis van de zonde.

"Is het gebod aldus heilig, rechtvaardig en goed? Wie zou dan de afdwalingen verstaan? Wie het ook kunnen, ik kan het niet." Van de rechtheid van de Goddelijke wet leert hij zijn zonden zijn afdwalingen te noemen. Indien het gebod waar en rechtvaardig is, dan is iedere overtreding van het gebod een dwaling, als gegrond zijnde op een vergissing, iedere goddeloze handeling ontstaat uit het een of ander verdorven beginsel, het is een afwijking van de regel waarnaar wij moeten handelen, van de weg, waarop wij moeten gaan. Van de uitgestrektheid, het veelomvattende, de strengheid en nauwkeurigheid, en de geestelijke aard van Gods wet leert hij dat zijn zonden zo menigvuldig zijn dat hij haar aantal niet weet, en zo uiterst zondig dat hij er het snode en boze niet van verstaat. Wij zijn schuldig aan vele zonden, waarvan wij ons, door onze onachtzaamheid en partijdigheid voor onszelf, niet bewust zijn, veel waaraan wij ons schuldig hebben gemaakt hebben wij vergeten, zodat wij, al waren wij ook nog zo uitvoerig en omstandig in onze belijdenis van zonde, toch moesten eindigen met een enzovoorts, want God weet zeer veel meer kwaad van ons dan wij van onszelf weten. Wij overtreden allen in velen, en wie kan zeggen hoe menigmaal hij overtreedt? Het is goed dat wij onder de genade zijn, en niet onder de wet, want anders waren wij verloren.

2. Daaruit neemt hij aanleiding om te bidden tegen de zonde. Al de ontdekkingen van zonde die ons gedaan zijn door de wet, moeten ons uitdrijven naar de troon van de genade, om er te bidden, zoals David het hier doet:

A. Om genade ter vergeving. Zich niet instaat bevindende om al de bijzonderheden van zijn overtredingen te noemen, roept hij: Heere, reinig mij van de verborgen afdwalingen, die niet verborgen zijn voor God, voor Hem zijn er geen verborgen, en ook niet zulke alleen, die verborgen zijn voor de wereld, maar die verborgen waren voor hemzelf, voor zijn eigen opmerking. De beste mensen hebben reden om te vermoeden dat zij schuldig zijn aan vele verborgen fouten, en God te bidden hen te reinigen van die schuld en ze hun niet toe te rekenen want zelfs onze zonden van zwakheid en onachtzaamheid en onze verborgen zonden zouden ons verderf zijn, indien God met ons handelde naar wij verdienen. Zelfs verborgen fouten zijn verontreinigend, en maken ons ongeschikt voor gemeenschapsoefening met God, maar als zij vergeven zijn, dan zijn wij er van gereinigd, 1 John 7:1.

B. Om genade om te helpen in een tijd van nood. Gebeden hebbende dat zijn zonden van zwakheid vergeven mogen worden, bidt hij dat hij teruggehouden mocht worden van zonden van de trotsheden, Psalms 19:14. Allen, die waarlijk berouw hebben van hun zonden en er vergeving voor hebben ontvangen, zijn in zorg om niet terug te vallen in zonde, niet weer te keren tot hun dwaasheid, zoals blijkt uit hun gebeden, die samenstemmen met dat van David hier. Let op: a. Zijn bede: "Houd mij terug van mij ooit schuldig te maken aan moedwillige zonde van trotsheid." Wij behoren te bidden dat wij teruggehouden mogen worden van zonden van de zwakheid, maar inzonderheid van trotsheden, die God het meest beledigen, de consciëntie wonden, onze vertroostingen doen opporren en onze hoop doen wankelen. "Laat die niet over mij heersen, laat mij nooit zo'n zonde ter wille zijn, er nooit de slaaf van worden."

b. Zijn pleitgrond. Dan zal ik oprecht zijn, ik zal oprecht blijken te wezen, ik zal het bewijs en de troost behouden van mijn oprechtheid, en rein zijn van grote overtreding zo noemt hij de zonde van de trotsheden, het is de zonde met opgeheven hand, waarvoor geen offerande werd aangenomen, Numbers 15:28. Zonden van de trotsheden zijn zeer snood en gevaarlijk, zij die zondigen tegen de overtuiging en de vermaningen van hun eigen geweten, in minachting en trotsering van de wet, die zondigen met opgeheven hand, begaan zonde van de trotsheden, en dat is een grote overtreding. Zelfs Godvruchtige mensen moeten zichzelf wantrouwen, bevreesd zijn om zonden van de trotsheden te begaan, ja, al is het ook dat zij er door Gods genade totnutoe vrij van zijn gebleven. Laat niemand hooggevoelende zijn maar vrezen. Zozeer aan gevaar blootgesteld zijnde is het ons zeer nodig om God te bidden ais wij voorwaarts gaan naar trotsheden, om ons ervan terug te houden, hetzij dat Hij door Zijn voorzienigheid de verzoeking voorkomt, of ons door Zijn genade er over doet zegevieren.

3. Hij neemt er aanleiding uit om nederig te bidden dat zijn overdenkingen Gode welbehaaglijk mogen wezen, Psalms 19:15. Let op het verband hiervan met hetgeen vooraf is gegaan. Hij bidt God hem terug te houden van zonde en dan bidt hij dat hetgeen hij denkt en doet Hem welbehaaglijk moge wezen want als wij onze zonden begunstigen, dan kunnen wij niet verwachten, dat God ons en onze dienst gunstig zal zijn, Psalms 66:18.

Merk op:

a. Wat zijn diensten waren: de woorden van zijn mond en de overdenkingen van zijn hart, zijn heilige genegenheden, die Gode geofferd werden. De vrome overdenkingen van het hart moeten niet gesmoord maar uitgedrukt worden in woorden uit onze mond, tot eer van God en tot stichting van anderen, en de woorden van onze mond in gebed en lofzegging moeten niet vormelijk zijn maar voortkomen uit de overdenking van ons hart, Psalms 45:2.

b. Wat zijn zorg was aangaande deze diensten: dat zij Gode welbehaaglijk zouden zijn immers wat zouden zij ons anders baten? Gode welbehaaglijk te wezen, dat is zaligheid voor begenadigde zielen.

c. Wat hem aanmoedigde om hierop te hopen: het was dat God zijn sterkte en zijn verlosser was. Als wij in onze plichten van de Godsdienst hulp zoeken bij God als onze sterkte, dan kunnen wij hopen in die plichten Gode welbehaaglijk te zullen zijn, want door Zijn sterkte zullen wij bij Hem overmogen.

Bij het zingen hiervan moet ons hart zeer getroffen zijn door de voortreffelijkheid van het Woord van God, zeer ontroerd zijn door het kwaad van de zonde, het gevaar waarin wij verkeren door de zonde, en hulp er tegen afsmeken van de hemel.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 19". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-19.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile