Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 145

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 145

PSALM 145.

LOFSPRAAK OP HET RIJK VAN CHRISTUS EN ZIJNE WELDADEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 145

PSALM 145.

LOFSPRAAK OP HET RIJK VAN CHRISTUS EN ZIJNE WELDADEN.

Vers 1

1. Een lofzang van David (1 Chronicles 25:31 ), uit den laatsten tijd van zijn leven (2 Samuel 22:1 ).

Met dit loflied wordt de cyclus van Davidische Psalmen, die met Psalms 138:1 begon, gesloten; hij is in alfabetische orde gerangschikt (zie de op Psalms 9:1), en stond bij de Joden in zo hoge achting, dat wij in den Talmud vinden: ieder, die dezen Psalm dagelijks driemalen opzegt, kan er zeker van zijn, dat hij een kind der toekomstige wereld is. In den catechismus van Luther vormen Psalms 145:15, Psalms 145:16 het begin van het benedictie, of de zegenbede voor het middagmaal.

I. Psalms 145:1, Psalms 145:2. De heilige zanger verbindt zich om altijd en onophoudelijk tot in alle eeuwigheid God te loven.

1) Aleph. O mijn God, Gij Koning (Psalms 143:10; Psalms 98:6; Psalms 5:3; Psalms 84:4 U verhogen (Psalms 34:2,Psalms 34:4),en Uwen naam loven, zegenen in eeuwigheid en altoos.

1) Het kan wel een lied zijn uit Davids ouderdom, de rijke en schone vrucht van zijne levenservaringen, waarin de Heere Zich zo overvloedig bewezen had in de grootheid van al Zijne deugden en volmaaktheden. Wij zien hier in David vervuld, wat de dichter van Psalms 92:15, Psalms 92:16 getuigt: In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, zij zullen vet en groen zijn om te verkondigen, dat de Heere recht is; Hij is mijn Rotssteen, en in Hem is geen onrecht..

Vers 1

1. Een lofzang van David (1 Chronicles 25:31 ), uit den laatsten tijd van zijn leven (2 Samuel 22:1 ).

Met dit loflied wordt de cyclus van Davidische Psalmen, die met Psalms 138:1 begon, gesloten; hij is in alfabetische orde gerangschikt (zie de op Psalms 9:1), en stond bij de Joden in zo hoge achting, dat wij in den Talmud vinden: ieder, die dezen Psalm dagelijks driemalen opzegt, kan er zeker van zijn, dat hij een kind der toekomstige wereld is. In den catechismus van Luther vormen Psalms 145:15, Psalms 145:16 het begin van het benedictie, of de zegenbede voor het middagmaal.

I. Psalms 145:1, Psalms 145:2. De heilige zanger verbindt zich om altijd en onophoudelijk tot in alle eeuwigheid God te loven.

1) Aleph. O mijn God, Gij Koning (Psalms 143:10; Psalms 98:6; Psalms 5:3; Psalms 84:4 U verhogen (Psalms 34:2,Psalms 34:4),en Uwen naam loven, zegenen in eeuwigheid en altoos.

1) Het kan wel een lied zijn uit Davids ouderdom, de rijke en schone vrucht van zijne levenservaringen, waarin de Heere Zich zo overvloedig bewezen had in de grootheid van al Zijne deugden en volmaaktheden. Wij zien hier in David vervuld, wat de dichter van Psalms 92:15, Psalms 92:16 getuigt: In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, zij zullen vet en groen zijn om te verkondigen, dat de Heere recht is; Hij is mijn Rotssteen, en in Hem is geen onrecht..

Vers 2

2. Beth. Te alle dage, hetzij het dagen van geluk of van droefheid zijn, die Gij over mij beschikt (Psalms 68:20),zal ik U loven, zegenen en Uwen naam prijzen, verhogen in eeuwigheid en altoos (Psalms 69:31).

David gevoelt zich gelukkig, dat hij den titel: "Gij Koning" niet alleen horen, maar dien ook zelf gebruiken mag; hij zou wanhopig worden, wanneer dat niet zo ware..

Is de dichter zelf een koning, zo heeft deze benaming Gods ene des te geredere aanleiding en te rijkere betekenis; maar ook in den mond van ieder ander is zij vol betekenis. Wie God zo noemt, erkent Hem hulde gevende en zich zelven onderwerpende, Zijne grootheid, en juist dit erkennen van Hem, die ook buiten dat de Hoogverhevene is, wordt een "verhogen" genoemd. Hoe kan een sterfelijk dichter het voornemen uitspreken, om Gods naam eeuwig te prijzen? Zowel oude Christelijke als Joodse uitleggers antwoordden: "zowel in deze als in de toekomende wereld; ", maar van het toekomstige leven hebben de Psalmisten nog geen duidelijk begrip, en het is hun verschrikkelijk, dat met het graf Gods lof een einde neemt (Psalms 6:6). Desnietemin is de uitspraak van den dichter zo tot in het oneindige bedoeld, gelijk zij klinkt. Terwijl hij het loven van God als zijne hoogste behoefte kan noemen, heeft hij ten volle recht van wege deze overgave aan den onsterfelijken, eeuwig levenden Koning zijne eigene sterfelijkheid te vergeten. Zich vol aanbidding aan den Eeuwige hechtende, moet hij zich zelven als eeuwig voorkomen, en wanneer er een werkelijk bewijs is voor een leven na den dood, zo is het juist deze door God zelven gewerkte drang der ziel tot het loven van God, die haar oorsprong is, welke het edelste genot verschaft..

3.

II. Psalms 145:3-Psalms 145:13. Wat den Psalmist tot zulk een aanhoudend en eeuwigdurend loven dringt is aan de ene zijde de ondoorgrondelijke grootheid van God, die Zich openbaart in heerlijke bewijzen van macht en wonderen Zijner grootheid, die voor alle mensengeslachten gedenkwaardig en boven alles prijzenswaardig is (Psalms 145:3-Psalms 145:7), aan de andere zijde Zijne goedheid, die even zo heerlijk en alles omvattend is als Zijn koningschap (Psalms 145:8-Psalms 145:13).

Vers 2

2. Beth. Te alle dage, hetzij het dagen van geluk of van droefheid zijn, die Gij over mij beschikt (Psalms 68:20),zal ik U loven, zegenen en Uwen naam prijzen, verhogen in eeuwigheid en altoos (Psalms 69:31).

David gevoelt zich gelukkig, dat hij den titel: "Gij Koning" niet alleen horen, maar dien ook zelf gebruiken mag; hij zou wanhopig worden, wanneer dat niet zo ware..

Is de dichter zelf een koning, zo heeft deze benaming Gods ene des te geredere aanleiding en te rijkere betekenis; maar ook in den mond van ieder ander is zij vol betekenis. Wie God zo noemt, erkent Hem hulde gevende en zich zelven onderwerpende, Zijne grootheid, en juist dit erkennen van Hem, die ook buiten dat de Hoogverhevene is, wordt een "verhogen" genoemd. Hoe kan een sterfelijk dichter het voornemen uitspreken, om Gods naam eeuwig te prijzen? Zowel oude Christelijke als Joodse uitleggers antwoordden: "zowel in deze als in de toekomende wereld; ", maar van het toekomstige leven hebben de Psalmisten nog geen duidelijk begrip, en het is hun verschrikkelijk, dat met het graf Gods lof een einde neemt (Psalms 6:6). Desnietemin is de uitspraak van den dichter zo tot in het oneindige bedoeld, gelijk zij klinkt. Terwijl hij het loven van God als zijne hoogste behoefte kan noemen, heeft hij ten volle recht van wege deze overgave aan den onsterfelijken, eeuwig levenden Koning zijne eigene sterfelijkheid te vergeten. Zich vol aanbidding aan den Eeuwige hechtende, moet hij zich zelven als eeuwig voorkomen, en wanneer er een werkelijk bewijs is voor een leven na den dood, zo is het juist deze door God zelven gewerkte drang der ziel tot het loven van God, die haar oorsprong is, welke het edelste genot verschaft..

3.

II. Psalms 145:3-Psalms 145:13. Wat den Psalmist tot zulk een aanhoudend en eeuwigdurend loven dringt is aan de ene zijde de ondoorgrondelijke grootheid van God, die Zich openbaart in heerlijke bewijzen van macht en wonderen Zijner grootheid, die voor alle mensengeslachten gedenkwaardig en boven alles prijzenswaardig is (Psalms 145:3-Psalms 145:7), aan de andere zijde Zijne goedheid, die even zo heerlijk en alles omvattend is als Zijn koningschap (Psalms 145:8-Psalms 145:13).

Vers 3

3. Gimel. a) De HEERE is groot en zeer te prijzen (Psalms 96:4), en b) Zijne grootheid is ondoorgrondelijk 1), zo onpeilbaar diep, dat niemand den grond bereiken kan (Job. 11:7; Isaiah 40:28).

a) Psalms 18:4; Psalms 150:2. b) Job 5:9.

1) David ziet geen einde aan de hoogheid en de grootheid Gods. Groot is God, wat Zijne macht en heerlijkheid aangaat. Groot is Hij, wat al Zijne deugden betreft. En daarom zegt hij, dat zij is ondoorgrondelijk, onpeilbaar diep, onmeetbaar hoog.

Vers 3

3. Gimel. a) De HEERE is groot en zeer te prijzen (Psalms 96:4), en b) Zijne grootheid is ondoorgrondelijk 1), zo onpeilbaar diep, dat niemand den grond bereiken kan (Job. 11:7; Isaiah 40:28).

a) Psalms 18:4; Psalms 150:2. b) Job 5:9.

1) David ziet geen einde aan de hoogheid en de grootheid Gods. Groot is God, wat Zijne macht en heerlijkheid aangaat. Groot is Hij, wat al Zijne deugden betreft. En daarom zegt hij, dat zij is ondoorgrondelijk, onpeilbaar diep, onmeetbaar hoog.

Vers 4

4. Daleth. Hij heeft Zich echter aan mij geopenbaard en openbaart zich nog steeds meer, en nu is datgene, wat Gij ons bekend maakt, o Heere! ene onuitputtelijke bron van lof voor alle tijden en geslachten. a) Geslacht aan geslacht zal Uwe werken roemen, en zij zullen Uwe mogendheden, Uwe grote daden, de daden Uwer Almacht verkondigen 1) (Psalms 19:3).

a) Deuteronomy 4:9,Deuteronomy 4:6,Deuteronomy 4:7.

1) Hier toont hij in het algemeen, dat alle stervelingen tot dat einde zijn geschapen en in het leven in stand worden gehouden, opdat zij met allen ijver den lof Gods zouden bezingen. Een stilzwijgende tegenstelling is er nog tussen den eeuwigdurenden Naam Gods en de onsterflijkheid van Zijn roem en dien, welk grote mannen zich schijnen te verzekeren door hun in het oog vallende daden. Want ofschoon door de historiebladen de menselijke deugden worden verheerlijkt, zo is er bij God toch een geheel andere reden, om de herinnering aan zijne daden dagelijks te vernieuwen, ja, om ze voor het tegenwoordige met vrucht te koesteren en in onze gemoederen krachtig levend te houden, opdat zij nooit vergeten worden..

Vers 4

4. Daleth. Hij heeft Zich echter aan mij geopenbaard en openbaart zich nog steeds meer, en nu is datgene, wat Gij ons bekend maakt, o Heere! ene onuitputtelijke bron van lof voor alle tijden en geslachten. a) Geslacht aan geslacht zal Uwe werken roemen, en zij zullen Uwe mogendheden, Uwe grote daden, de daden Uwer Almacht verkondigen 1) (Psalms 19:3).

a) Deuteronomy 4:9,Deuteronomy 4:6,Deuteronomy 4:7.

1) Hier toont hij in het algemeen, dat alle stervelingen tot dat einde zijn geschapen en in het leven in stand worden gehouden, opdat zij met allen ijver den lof Gods zouden bezingen. Een stilzwijgende tegenstelling is er nog tussen den eeuwigdurenden Naam Gods en de onsterflijkheid van Zijn roem en dien, welk grote mannen zich schijnen te verzekeren door hun in het oog vallende daden. Want ofschoon door de historiebladen de menselijke deugden worden verheerlijkt, zo is er bij God toch een geheel andere reden, om de herinnering aan zijne daden dagelijks te vernieuwen, ja, om ze voor het tegenwoordige met vrucht te koesteren en in onze gemoederen krachtig levend te houden, opdat zij nooit vergeten worden..

Vers 5

5. He. Ik zal voor mijn persoon eveneens uitspreken de heerlijkheid der eer Uwer majesteit, in welke Gij als Koning schittert, en Uwe wonderlijke daden. 6. Van. En zij zullen, gelijk het hun betaamt, van geslacht tot geslacht, vermelden de kracht Uwer vreeslijke daden, en Uwe grootheid, die zal ik vertellen.

1) De mens is zwak, een geheel afhankelijk wezen. Hij kan geen steun vinden in zich zelven. De mens is een zondaar. De gemeenschap met God is verbroken, het geweten klaagt hem aan, spreekt hem van straffen, op de zonde bedreigd. En die mens, die zondaar, verkeert hier op deze aarde in een staat van altijddurende onzekerheid. Hij kan niet n uur vooruit zeggen hoe het zijn zal. Te midden van al die onzekerheid, heeft dan de mens wel behoefte aan een vast en onwankelbaar rustpunt, waarvan niets hem kan losrukken, een vasten grond der hope, die al de behoeften van zijn hart, dat dorst naar rust, bevredigt, en de vrees verbant. Hieraan heeft hij behoefte, dat er Een is, aan Wie hij zich onder alle omstandigheden, kan en mag vasthouden, die hem altijd en overal nabij is, altijd bereid en in staat hem te helpen en te sterken, van Wie hij zeker kan zijn, dat Hij het altijd wel met hem meent en het beste over hem en de zijnen beschikt; dat heet vertrouwen. Die Ene kan God alleen zijn, en het vertrouwen op Hem moet zalig maken, want Hij is voor allen, die hem kennen, ene zon en schild, de rotssteen voor hun hart, de bron des levens, hun alles voor tijd en eeuwigheid.

Het is duidelijk, dat David tot hiertoe gewaagd heeft van de grootheid Gods, zoals die zich geopenbaard heeft in de vreeslijke daden Zijner mogendheden, in de grootheid van Zijne wijsheid, van Zijne heiligheid, van Zijne rechtvaardigheid, welke juist in die daden, die hij wonderlijk en vreeslijk noemt, ontdekt en verheerlijkt worden. Maar nu gaat hij voort, om ook de andere zijde van die grootheid te doen zien, om luide te verheffen Zijne goedheid en genade, zowel ten opzichte van al Zijne schepselen, als van de uitverkorenen.

Vers 5

5. He. Ik zal voor mijn persoon eveneens uitspreken de heerlijkheid der eer Uwer majesteit, in welke Gij als Koning schittert, en Uwe wonderlijke daden. 6. Van. En zij zullen, gelijk het hun betaamt, van geslacht tot geslacht, vermelden de kracht Uwer vreeslijke daden, en Uwe grootheid, die zal ik vertellen.

1) De mens is zwak, een geheel afhankelijk wezen. Hij kan geen steun vinden in zich zelven. De mens is een zondaar. De gemeenschap met God is verbroken, het geweten klaagt hem aan, spreekt hem van straffen, op de zonde bedreigd. En die mens, die zondaar, verkeert hier op deze aarde in een staat van altijddurende onzekerheid. Hij kan niet n uur vooruit zeggen hoe het zijn zal. Te midden van al die onzekerheid, heeft dan de mens wel behoefte aan een vast en onwankelbaar rustpunt, waarvan niets hem kan losrukken, een vasten grond der hope, die al de behoeften van zijn hart, dat dorst naar rust, bevredigt, en de vrees verbant. Hieraan heeft hij behoefte, dat er Een is, aan Wie hij zich onder alle omstandigheden, kan en mag vasthouden, die hem altijd en overal nabij is, altijd bereid en in staat hem te helpen en te sterken, van Wie hij zeker kan zijn, dat Hij het altijd wel met hem meent en het beste over hem en de zijnen beschikt; dat heet vertrouwen. Die Ene kan God alleen zijn, en het vertrouwen op Hem moet zalig maken, want Hij is voor allen, die hem kennen, ene zon en schild, de rotssteen voor hun hart, de bron des levens, hun alles voor tijd en eeuwigheid.

Het is duidelijk, dat David tot hiertoe gewaagd heeft van de grootheid Gods, zoals die zich geopenbaard heeft in de vreeslijke daden Zijner mogendheden, in de grootheid van Zijne wijsheid, van Zijne heiligheid, van Zijne rechtvaardigheid, welke juist in die daden, die hij wonderlijk en vreeslijk noemt, ontdekt en verheerlijkt worden. Maar nu gaat hij voort, om ook de andere zijde van die grootheid te doen zien, om luide te verheffen Zijne goedheid en genade, zowel ten opzichte van al Zijne schepselen, als van de uitverkorenen.

Vers 7

7. Zain. a) Zij zullen de gedachtenis der grootheid Uwer goedheid overvloedig uitstorten, de roem van Uwe goedheid welle uit ieders hart, en zij zullen Uwe gerechtigheid met gejuich verkondigen.

a) Psalms 119:171.

Vers 7

7. Zain. a) Zij zullen de gedachtenis der grootheid Uwer goedheid overvloedig uitstorten, de roem van Uwe goedheid welle uit ieders hart, en zij zullen Uwe gerechtigheid met gejuich verkondigen.

a) Psalms 119:171.

Vers 8

8. Cheth. Opdat echter ons oog niet worde verblind en ons hart niet verschrikt worde van wege de overweldigende majesteit van Hem, die Zijnen troon in de hemelen heeft gevestigd en over de gehele aarde heerst, toont Hij ons het zachte en goede oog van den alles-onderhoudenden Vader, die uit den zonnen-glans der onmeetbare hoogte op de duistere diepten der aarde neerziet en alles verheugt en verkwikt. a) Genadig en barmhartig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid.

a) Exodus 34:6,Exodus 34:7. Numbers 14:18. Psalms 86:15; Psalms 103:8.

Vers 8

8. Cheth. Opdat echter ons oog niet worde verblind en ons hart niet verschrikt worde van wege de overweldigende majesteit van Hem, die Zijnen troon in de hemelen heeft gevestigd en over de gehele aarde heerst, toont Hij ons het zachte en goede oog van den alles-onderhoudenden Vader, die uit den zonnen-glans der onmeetbare hoogte op de duistere diepten der aarde neerziet en alles verheugt en verkwikt. a) Genadig en barmhartig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid.

a) Exodus 34:6,Exodus 34:7. Numbers 14:18. Psalms 86:15; Psalms 103:8.

Vers 9

9. Theth. De HEERE is aan allen goed en Zijne barmhartigheden zijn over al Zijne werken 1), in alles; wat Hij doet en geeft, is het zichtbaar, dat God liefde is.

1) David vermeldt hier, dat God niet slechts Zijn Vaderlijk mededogen doet kennen aan de uitverkorenen, maar dat Hij zonder onderscheid goed is jegens allen, zodat Hij Zijn zon doet opgaan over goeden en bozen. (Matthew 5:45). Ofschoon derhalve het verloren gaan der zondaren een wel gesloten schat is voor de verworpenen, zo verhindert hun slechtheid en goddeloosheid God niet, om ook op hen Zijne goedheid uit te storten, welke zij echter zonder gevoel er voor verteren. Ondertussen erkennen alle de gelovigen, wat zij van een toegenegen God genieten..

Vers 9

9. Theth. De HEERE is aan allen goed en Zijne barmhartigheden zijn over al Zijne werken 1), in alles; wat Hij doet en geeft, is het zichtbaar, dat God liefde is.

1) David vermeldt hier, dat God niet slechts Zijn Vaderlijk mededogen doet kennen aan de uitverkorenen, maar dat Hij zonder onderscheid goed is jegens allen, zodat Hij Zijn zon doet opgaan over goeden en bozen. (Matthew 5:45). Ofschoon derhalve het verloren gaan der zondaren een wel gesloten schat is voor de verworpenen, zo verhindert hun slechtheid en goddeloosheid God niet, om ook op hen Zijne goedheid uit te storten, welke zij echter zonder gevoel er voor verteren. Ondertussen erkennen alle de gelovigen, wat zij van een toegenegen God genieten..

Vers 10

10. Jod. Al Uwe werken, HEERE! zullen U loven 1), reeds door hun aanzijn (Psalms 19:2; Psalms 103:22), enin `t bijzonder Uwe gunstgenoten, wie een oog is gegeven om U te zien en een mond om U te prijzen zullen U zegenen.

1) De Heere heeft den hemel en de aarde gemaakt, om Zichzelfs wille. En nu vermeldt hier David het grote doel, dat al zijne werken Gode zullen loven en prijzen. De lof Gods, dat God tot Zijne eer komt, is het einddoel van schepping en verlossing beide.

Vers 10

10. Jod. Al Uwe werken, HEERE! zullen U loven 1), reeds door hun aanzijn (Psalms 19:2; Psalms 103:22), enin `t bijzonder Uwe gunstgenoten, wie een oog is gegeven om U te zien en een mond om U te prijzen zullen U zegenen.

1) De Heere heeft den hemel en de aarde gemaakt, om Zichzelfs wille. En nu vermeldt hier David het grote doel, dat al zijne werken Gode zullen loven en prijzen. De lof Gods, dat God tot Zijne eer komt, is het einddoel van schepping en verlossing beide.

Vers 11

11. Caph. Zij zullen de heerlijkheid Uws koninkrijks (Psalms 103:19) vermelden, en Uwe mogendheid, waardoor Gij Uw rijk in stand houdt en bestuurt, zullen zij uitspreken.

Vers 11

11. Caph. Zij zullen de heerlijkheid Uws koninkrijks (Psalms 103:19) vermelden, en Uwe mogendheid, waardoor Gij Uw rijk in stand houdt en bestuurt, zullen zij uitspreken.

Vers 12

12. Lamed. Om des mensen kinderen, ook hun, wie Uw naam nog niet bekend is, bekend te maken Zijne mogendheden, en de eer der heerlijkheid Zijns koninkrijks zullen zijne gunstgenoten allerwegen vermelden.

Vers 12

12. Lamed. Om des mensen kinderen, ook hun, wie Uw naam nog niet bekend is, bekend te maken Zijne mogendheden, en de eer der heerlijkheid Zijns koninkrijks zullen zijne gunstgenoten allerwegen vermelden.

Vers 13

13. Mem. Uw koninkrijk is een koninkrijk van alle eeuwen, en Uwe heerschappij is in alle geslacht en geslacht (Psalms 10:16. Daniel 3:33; Daniel 4:31).

Volgens de orde van het Hebreeuwse alfabet moest nu een vers volgen, dat in de grondtaal met ene Hun (zie Psalms 119:105-Psalms 119:112) begon; daar dit ontbreekt, heeft de Septuaginta dit zoeken aan te vullen: "Waarachtig is de Heere in Zijne woorden en heilig in al Zijne werken," hetgeen overeenkomt met Psalms 145:17; deze invoeging is echter niet slechts overbodig, maar zelfs storend voor den samenhang..

14.

III. Psalms 145:14-Psalms 145:20. Tot dezen groten en algoeden God mogen zich alle behoeftigen wenden, en zij zullen nooit in hun vertrouwen beschaamd worden. Om nu Zijne trouw en goedheid te ervaren, komt het er op aan, dat men niet tot de goddelozen, maar tot de godvruchtigen behoort.

Vers 13

13. Mem. Uw koninkrijk is een koninkrijk van alle eeuwen, en Uwe heerschappij is in alle geslacht en geslacht (Psalms 10:16. Daniel 3:33; Daniel 4:31).

Volgens de orde van het Hebreeuwse alfabet moest nu een vers volgen, dat in de grondtaal met ene Hun (zie Psalms 119:105-Psalms 119:112) begon; daar dit ontbreekt, heeft de Septuaginta dit zoeken aan te vullen: "Waarachtig is de Heere in Zijne woorden en heilig in al Zijne werken," hetgeen overeenkomt met Psalms 145:17; deze invoeging is echter niet slechts overbodig, maar zelfs storend voor den samenhang..

14.

III. Psalms 145:14-Psalms 145:20. Tot dezen groten en algoeden God mogen zich alle behoeftigen wenden, en zij zullen nooit in hun vertrouwen beschaamd worden. Om nu Zijne trouw en goedheid te ervaren, komt het er op aan, dat men niet tot de goddelozen, maar tot de godvruchtigen behoort.

Vers 14

14. Samech. De HEERE ondersteunt allen, die vallen (Psalms 37:17,Psalms 37:24), ieder Zijner gunstgenoten redt Hij uit zijne ellende, en Hij richt op alle gebogenen 1), door hun verlossing te schenken (Psalms 146:8). Hij houdt niet alleen vast die in gevaar zijn van neer te storten, onder hun vallen, maar Hij is het ook, die de reeds neergestorten nog weer kan oprichten.

1) David gaat in Psalms 145:14 voort de heerlijkheid en ere van het eeuwige koninkrijk van zijn God en Koning te verkondigen. De Heere maakt de mogendheid Zijner goedertierenheid groot voor alle zwakken en hulpelozen, die daar bezwijken zullen. De Heere bewijst Zich zulk een God der hulpe, bijzonder aan Zijne gunstgenoten, aan die den Heere vrezen, gelijk er in Psalms 37:17 staat. Welk ene troostrijke verzekering voor het volk, door druk gebogen, en dat in den strijd en het lijden geen ogenblik in zich zelven kan staande blijven, en als zij gevallen zijn, niet weer kunnen opstaan..

Vers 14

14. Samech. De HEERE ondersteunt allen, die vallen (Psalms 37:17,Psalms 37:24), ieder Zijner gunstgenoten redt Hij uit zijne ellende, en Hij richt op alle gebogenen 1), door hun verlossing te schenken (Psalms 146:8). Hij houdt niet alleen vast die in gevaar zijn van neer te storten, onder hun vallen, maar Hij is het ook, die de reeds neergestorten nog weer kan oprichten.

1) David gaat in Psalms 145:14 voort de heerlijkheid en ere van het eeuwige koninkrijk van zijn God en Koning te verkondigen. De Heere maakt de mogendheid Zijner goedertierenheid groot voor alle zwakken en hulpelozen, die daar bezwijken zullen. De Heere bewijst Zich zulk een God der hulpe, bijzonder aan Zijne gunstgenoten, aan die den Heere vrezen, gelijk er in Psalms 37:17 staat. Welk ene troostrijke verzekering voor het volk, door druk gebogen, en dat in den strijd en het lijden geen ogenblik in zich zelven kan staande blijven, en als zij gevallen zijn, niet weer kunnen opstaan..

Vers 15

15. Ain. Aller ogen, zowel van de met verstand begaafde als van de verstandeloze wezens, wachten op U, den groten Huisvader en Verzorger van al wat leeft; en Gij geeft hun hun spijs te zijner tijd 1) (Psalms 104:27; Psalms 136:25).

1) Het gevoelen van sommigen, dat hier alleen van den mens gesproken wordt, deugt niet. Ongetwijfeld doelt de dichter hier op al het geschapene, zowel op den redelijken mens, als op het redeloze schepsel. De Heere God is degene, die niet alleen alles geschapen heeft, maar ook aan allen hun spijzen beschikt en wel ter zijner tijd, d.i. ter gelegener tijd, wanneer er behoefte aan is. Er gaat niets om, buiten het Voorzienig bestuur Gods. Van Zijn wil is alles afhankelijk en door Zijn wil wordt ook het onderhoud voortgebracht.

Vers 15

15. Ain. Aller ogen, zowel van de met verstand begaafde als van de verstandeloze wezens, wachten op U, den groten Huisvader en Verzorger van al wat leeft; en Gij geeft hun hun spijs te zijner tijd 1) (Psalms 104:27; Psalms 136:25).

1) Het gevoelen van sommigen, dat hier alleen van den mens gesproken wordt, deugt niet. Ongetwijfeld doelt de dichter hier op al het geschapene, zowel op den redelijken mens, als op het redeloze schepsel. De Heere God is degene, die niet alleen alles geschapen heeft, maar ook aan allen hun spijzen beschikt en wel ter zijner tijd, d.i. ter gelegener tijd, wanneer er behoefte aan is. Er gaat niets om, buiten het Voorzienig bestuur Gods. Van Zijn wil is alles afhankelijk en door Zijn wil wordt ook het onderhoud voortgebracht.

Vers 16

16. Pe. Gij doet, evenals iemand, die het gevogelte in zijnen hof voeder toewerpt, Uwe milde hand open en verzadigt al wat er leeft, naar Uw welbehagen 1), en Uw wil is Uwer schepselen zegen. Gij doet goed van den hemel, ons regen en vruchtbare tijden gevende, vervullende onze harten met spijs en vrolijkheid (Acts 14:17).

Vers 16

16. Pe. Gij doet, evenals iemand, die het gevogelte in zijnen hof voeder toewerpt, Uwe milde hand open en verzadigt al wat er leeft, naar Uw welbehagen 1), en Uw wil is Uwer schepselen zegen. Gij doet goed van den hemel, ons regen en vruchtbare tijden gevende, vervullende onze harten met spijs en vrolijkheid (Acts 14:17).

Vers 17

17. Tsade. De HEERE is rechtvaardig in al Zijne wegen, en goedertieren in al Zijne werken 1) (Deuteronomy 32:4).

1) Wij treffen in Psalms 145:17 dezelfde samenvoeging van `s Heren rechtvaardigheid en goedertierenheid aan als in Psalms 145:7. `s Heren wegen en werken kenmerken zich dan ook door die beiden. Zien wij het niet altijd, schijnt ons Gods weg niet altijd recht en Zijn werk goedertieren; veel zullen wij na dezen verstaan, en hier namaals alles om te bekennen: Hij is een Rotssteen, Wiens werk volkomen is..

Vers 17

17. Tsade. De HEERE is rechtvaardig in al Zijne wegen, en goedertieren in al Zijne werken 1) (Deuteronomy 32:4).

1) Wij treffen in Psalms 145:17 dezelfde samenvoeging van `s Heren rechtvaardigheid en goedertierenheid aan als in Psalms 145:7. `s Heren wegen en werken kenmerken zich dan ook door die beiden. Zien wij het niet altijd, schijnt ons Gods weg niet altijd recht en Zijn werk goedertieren; veel zullen wij na dezen verstaan, en hier namaals alles om te bekennen: Hij is een Rotssteen, Wiens werk volkomen is..

Vers 18

18. Koph. De HEERE is nabij allen, die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in der waarheid; een waarachtig gebed wordt steeds door hem gehoord.

1) David stelt hier het gelovig gebed tegenover het prevelen met ijdele woorden niet alleen, maar ook tegenover het roepen van hen, die alleen naar den Heere vragen in tijden van benauwdheid. Want het in waarheid Hem aanroepen, sluit in de hartelijke, de hartgrondige begeerte om voor Hem te leven en Hem te dienen.

Vers 18

18. Koph. De HEERE is nabij allen, die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in der waarheid; een waarachtig gebed wordt steeds door hem gehoord.

1) David stelt hier het gelovig gebed tegenover het prevelen met ijdele woorden niet alleen, maar ook tegenover het roepen van hen, die alleen naar den Heere vragen in tijden van benauwdheid. Want het in waarheid Hem aanroepen, sluit in de hartelijke, de hartgrondige begeerte om voor Hem te leven en Hem te dienen.

Vers 19

19. Resch. Hij doet het welbehagen dergenen, die Hem vrezen (Proverbs 10:24) en Hij hoort hun geroep en verlost hen (Psalms 34:16; Psalms 37:40), uit al hun noden.

Er staat niet: "Hij doet wat de godvrezende nodig hebben, ook niet: wat hun nuttig en heilzaam is, hoe waar en juist dit ook zij, maar Hij geeft hun den wens van hun eigen hart, omdat die bij een godvrezend en God liefhebbend hart met Zijnen wil ineenvloeit..

Elke dag heeft zijn kwaad, heeft hij ook zijn gebed?. 20. Schin. De HEERE bewaart al degenen, die Hem liefhebben, maar Hij verdelgt alle goddelozen.

21.

IV. Psalms 145:21. Tenslotte keert de heilige zanger terug tot het begin van zijn lied, en roept hij alles wat op aarde mens heet, op, om God te loven; dat doel, waarnaar het rijk Gods streeft, wenst hij reeds tegenwoordig (Zechariah 14:9).

Vers 19

19. Resch. Hij doet het welbehagen dergenen, die Hem vrezen (Proverbs 10:24) en Hij hoort hun geroep en verlost hen (Psalms 34:16; Psalms 37:40), uit al hun noden.

Er staat niet: "Hij doet wat de godvrezende nodig hebben, ook niet: wat hun nuttig en heilzaam is, hoe waar en juist dit ook zij, maar Hij geeft hun den wens van hun eigen hart, omdat die bij een godvrezend en God liefhebbend hart met Zijnen wil ineenvloeit..

Elke dag heeft zijn kwaad, heeft hij ook zijn gebed?. 20. Schin. De HEERE bewaart al degenen, die Hem liefhebben, maar Hij verdelgt alle goddelozen.

21.

IV. Psalms 145:21. Tenslotte keert de heilige zanger terug tot het begin van zijn lied, en roept hij alles wat op aarde mens heet, op, om God te loven; dat doel, waarnaar het rijk Gods streeft, wenst hij reeds tegenwoordig (Zechariah 14:9).

Vers 21

21. Thau. Mijn mond zal den prijs des HEEREN uitspreken, en alle vlees, wie ook maar tot het menselijk geslacht behoort (Romans 3:20. Ephesians 6:12), zal Zijnen heiligen naam loven in der eeuwigheid en altoos.

Uw mond moet een levend orgel zijn om God te loven. Wee degenen, die hunnen mond opendoen om te vloeken, te spotten of tot ander zondig spreken.

Met uwe stem kunt gij niet altijd zingen, maar uw leven kan en moet een onophoudelijk loven van God zijn.

Opdat het laatste aan het eerste beantwoorde, roept hij hier andermaal uit, om Gods lof te verkondigen en vermaant hij allen, door zijn voorbeeld, tot dezelfden plicht. David zegt hier niet wat geschieden zou in de toekomst, maar wat behoorde te geschieden, alsof hij wil zeggen, dat alle stervelingen door de onmetelijke en onuitsprekelijke goedheid Gods geroepen waren, om God voortdurend en bestendig te prijzen..

Vers 21

21. Thau. Mijn mond zal den prijs des HEEREN uitspreken, en alle vlees, wie ook maar tot het menselijk geslacht behoort (Romans 3:20. Ephesians 6:12), zal Zijnen heiligen naam loven in der eeuwigheid en altoos.

Uw mond moet een levend orgel zijn om God te loven. Wee degenen, die hunnen mond opendoen om te vloeken, te spotten of tot ander zondig spreken.

Met uwe stem kunt gij niet altijd zingen, maar uw leven kan en moet een onophoudelijk loven van God zijn.

Opdat het laatste aan het eerste beantwoorde, roept hij hier andermaal uit, om Gods lof te verkondigen en vermaant hij allen, door zijn voorbeeld, tot dezelfden plicht. David zegt hier niet wat geschieden zou in de toekomst, maar wat behoorde te geschieden, alsof hij wil zeggen, dat alle stervelingen door de onmetelijke en onuitsprekelijke goedheid Gods geroepen waren, om God voortdurend en bestendig te prijzen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 145". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-145.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile