Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 144

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 144

PSALM 144.

DANKZEGGING EN GEBED VOOR VERKREGENE EN NOG VERWACHTE OVERWINNING.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 144

PSALM 144.

DANKZEGGING EN GEBED VOOR VERKREGENE EN NOG VERWACHTE OVERWINNING.

Vers 1

1. Een psalm van David (1 Samuel 17:47 ).

Onze Psalm vormt den overgang van de beide bedezangen in Psalms 142:1, 143 tot het lofgezang in Psalms 145:1. De wolken van ellende beginnen reeds op te klaren; de zon des heils is op het punt van door te breken; de zanger staat reeds op den drempel van het loven en danken; het roepen uit de diepte heeft opgehouden; aanstonds is het begin: "Gezegend zij de Heere" vol overwinningsmoed, en leidt het: "O, mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen" van Psalms 145:1 in.

1. Psalms 144:1-Psalms 144:4. Dank zij den Heere, mijnen Redder uit allen nood, die mij leert strijden en overwinnen, mij, die niets dan een machteloos sterveling ben; maar Hij heeft Zich mijner ontfermd, zodat Hij mij gesterkt heeft, Hij, die mijn Alles is en de heerschappij heeft gegeven, tot welke Hij mij heeft geroepen.

Gezegend zij de HEERE, mijn Rotssteen (Psalms 18:47), die mijne handen onderwijst ten strijde, mijne vingeren ten oorlog (Psalms 18:35. 2 Samuel 22:35). 1) Deze Psalm heeft veel overeenkomst met den 18den. Vele uitspraken zijn letterlijk gelijk. David's leven was een sterke afwisseling tussen strijd en overwinning en in dien strijd had hij altijd weer ervaren, dat de Heere zijn Rotssteen, zijn Burcht en zijn Helper was.

Vers 1

1. Een psalm van David (1 Samuel 17:47 ).

Onze Psalm vormt den overgang van de beide bedezangen in Psalms 142:1, 143 tot het lofgezang in Psalms 145:1. De wolken van ellende beginnen reeds op te klaren; de zon des heils is op het punt van door te breken; de zanger staat reeds op den drempel van het loven en danken; het roepen uit de diepte heeft opgehouden; aanstonds is het begin: "Gezegend zij de Heere" vol overwinningsmoed, en leidt het: "O, mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen" van Psalms 145:1 in.

1. Psalms 144:1-Psalms 144:4. Dank zij den Heere, mijnen Redder uit allen nood, die mij leert strijden en overwinnen, mij, die niets dan een machteloos sterveling ben; maar Hij heeft Zich mijner ontfermd, zodat Hij mij gesterkt heeft, Hij, die mijn Alles is en de heerschappij heeft gegeven, tot welke Hij mij heeft geroepen.

Gezegend zij de HEERE, mijn Rotssteen (Psalms 18:47), die mijne handen onderwijst ten strijde, mijne vingeren ten oorlog (Psalms 18:35. 2 Samuel 22:35). 1) Deze Psalm heeft veel overeenkomst met den 18den. Vele uitspraken zijn letterlijk gelijk. David's leven was een sterke afwisseling tussen strijd en overwinning en in dien strijd had hij altijd weer ervaren, dat de Heere zijn Rotssteen, zijn Burcht en zijn Helper was.

Vers 2

2. Mijne Goedertierenheid, als die jegens mij niets dan goedheid zijt (Psalms 59:18), en mijn Burg, mijn hoog Vertrek en mijn Bevrijder voor mij, mijn Schild en op wie ik mij betrouwe (Psalms 18:3), die mijn volk Israël door het overweldigend gezag, dat Gij mij schenkt, aan mij onderwerpt 1)! (2 Samuel 22:48. Psalms 18:48).

1) Hier zegt David: "Die mijn volk aan mij onderwerpt" en in Psalms 18:48, de God, die mij volkomen wrake geeft en de volken onder mij brengt," waarmee hij het oog heeft op de vele omliggende vreemde volken, die hij overwonnen en aan zich onderworpen had. Van beide, zowel van het volk Israël's, als van de vreemde volken, zijne vijanden, was dit waar; de Heere had hem gezalfd over zijn volk, maar ook zijne vijanden gedwongen zich aan hem te onderwerpen..

Vers 2

2. Mijne Goedertierenheid, als die jegens mij niets dan goedheid zijt (Psalms 59:18), en mijn Burg, mijn hoog Vertrek en mijn Bevrijder voor mij, mijn Schild en op wie ik mij betrouwe (Psalms 18:3), die mijn volk Israël door het overweldigend gezag, dat Gij mij schenkt, aan mij onderwerpt 1)! (2 Samuel 22:48. Psalms 18:48).

1) Hier zegt David: "Die mijn volk aan mij onderwerpt" en in Psalms 18:48, de God, die mij volkomen wrake geeft en de volken onder mij brengt," waarmee hij het oog heeft op de vele omliggende vreemde volken, die hij overwonnen en aan zich onderworpen had. Van beide, zowel van het volk Israël's, als van de vreemde volken, zijne vijanden, was dit waar; de Heere had hem gezalfd over zijn volk, maar ook zijne vijanden gedwongen zich aan hem te onderwerpen..

Vers 3

3. Ik ben geringer dan al deze barmhartigheid en trouw, die Gij aan Uwen knecht gedaan hebt (Genesis 32:10), want O HEERE! a) wat is de mens, dat Gij hem kent, het kind des mensen, dat Gij het acht? 1)

a) Job 7:17. Psalms 8:5; Psalms 31:8. Hebrews 2:6.

1) Door een vergelijking verhoogt hij de genade Gods. Wanneer hij heeft verhaald, dat Hij zo heerlijk met hem heeft gehandeld, slaat hij zijn ogen op zich zelven en roept vragende uit: Wie ben ik tot wie God Zich heeft verwaardigd neer te buigen? De vraag gaat wel in het algemeen over het menselijk geslacht, maar deze omstandigheid is wel in het oog te houden, dat hij overwegende, hoe gering en verworpen zijn eigen toestand is, hij de genade Gods te meer verheerlijkt. Op andere plaatsen spreekt hij er van, welke dingen hemzelf in het bijzonder konden vernederen, maar hier betrekt hij zich zelf binnen den algemenen blik op de natuur. Ja, wanneer hij, na de natuur der mensen onderzocht te hebben, andere dingen zou kunnen bijbrengen, waarom zij de Goddelijke liefde en zorg onwaardig zijn, daar roert hij kortelijk aan, dat zij aan rook of een schaduw gelijk zijn. Waaruit dan volgt, dat God de rijkdommen Zijner Goedheid, aan hen bewijst, die ze niet verdienden. Laten wij ondertussen vermaand worden, zo dikwijls onze vergeetachtigheid ons overmeestert, dat wij menen iets te zijn, dat wij door de kortheid van het leven alleen alle aanmatiging en trotsheid moeten prijsgeven..

David kan zich zelven niet dieper vernederen. Want een schaduw heeft geen bestaan in zich. Aan een schaduw kleeft niets wezenlijks. Hij erkent daarmee, dat al wat hij is, hij is enkel en alleen door de genade Gods.

Vers 3

3. Ik ben geringer dan al deze barmhartigheid en trouw, die Gij aan Uwen knecht gedaan hebt (Genesis 32:10), want O HEERE! a) wat is de mens, dat Gij hem kent, het kind des mensen, dat Gij het acht? 1)

a) Job 7:17. Psalms 8:5; Psalms 31:8. Hebrews 2:6.

1) Door een vergelijking verhoogt hij de genade Gods. Wanneer hij heeft verhaald, dat Hij zo heerlijk met hem heeft gehandeld, slaat hij zijn ogen op zich zelven en roept vragende uit: Wie ben ik tot wie God Zich heeft verwaardigd neer te buigen? De vraag gaat wel in het algemeen over het menselijk geslacht, maar deze omstandigheid is wel in het oog te houden, dat hij overwegende, hoe gering en verworpen zijn eigen toestand is, hij de genade Gods te meer verheerlijkt. Op andere plaatsen spreekt hij er van, welke dingen hemzelf in het bijzonder konden vernederen, maar hier betrekt hij zich zelf binnen den algemenen blik op de natuur. Ja, wanneer hij, na de natuur der mensen onderzocht te hebben, andere dingen zou kunnen bijbrengen, waarom zij de Goddelijke liefde en zorg onwaardig zijn, daar roert hij kortelijk aan, dat zij aan rook of een schaduw gelijk zijn. Waaruit dan volgt, dat God de rijkdommen Zijner Goedheid, aan hen bewijst, die ze niet verdienden. Laten wij ondertussen vermaand worden, zo dikwijls onze vergeetachtigheid ons overmeestert, dat wij menen iets te zijn, dat wij door de kortheid van het leven alleen alle aanmatiging en trotsheid moeten prijsgeven..

David kan zich zelven niet dieper vernederen. Want een schaduw heeft geen bestaan in zich. Aan een schaduw kleeft niets wezenlijks. Hij erkent daarmee, dat al wat hij is, hij is enkel en alleen door de genade Gods.

Vers 4

4. De a) mens is der ijdelheid gelijk, als een ijdele damp gaat zijn leven voorbij; zijne dagen zijn b) als ene voorbijgaande schaduw.

a) Psalms 39:6; Psalms 62:10. b) Job 8:9; Job 14:2,Job 14:3. Psalms 102:12; Psalms 103:15. Wanneer God van hetgeen een mens goeds heeft, Zijn eigen goed wegneemt, zo blijft er niets over dan ene schaduw, daarom komt Gode in alles de ere toe van hetgeen een mens is en heeft.

5.

II. Psalms 144:5-Psalms 144:14. Toon, o Heere! ook nu, dat Gij mijn Helper zijt daar ik met vreemden te strijden heb, en openbaar Uw gericht aan hen. Ik zal U daarvoor een nieuw lied zingen, mijne redding nu zal een middel zijn tot zegen in huis en hof, op akker, in vee en aan alle goederen voor Uw volk; waarover Gij mij gesteld hebt.

Vers 4

4. De a) mens is der ijdelheid gelijk, als een ijdele damp gaat zijn leven voorbij; zijne dagen zijn b) als ene voorbijgaande schaduw.

a) Psalms 39:6; Psalms 62:10. b) Job 8:9; Job 14:2,Job 14:3. Psalms 102:12; Psalms 103:15. Wanneer God van hetgeen een mens goeds heeft, Zijn eigen goed wegneemt, zo blijft er niets over dan ene schaduw, daarom komt Gode in alles de ere toe van hetgeen een mens is en heeft.

5.

II. Psalms 144:5-Psalms 144:14. Toon, o Heere! ook nu, dat Gij mijn Helper zijt daar ik met vreemden te strijden heb, en openbaar Uw gericht aan hen. Ik zal U daarvoor een nieuw lied zingen, mijne redding nu zal een middel zijn tot zegen in huis en hof, op akker, in vee en aan alle goederen voor Uw volk; waarover Gij mij gesteld hebt.

Vers 5

5. Neig Uwe hemelen HEERE! en daal neer tot mijne hulp en bescherming (Psalms 18:10); raak de bergen aan, dat zij roken. (Psalms 104:32).

Gelijk eertijds Sinaï, toen Gij daarop nederdaalde met Uwe heerlijkheid (Exodus 19:18) Deze is ene dichterlijke en figuurlijke beschrijving van Gods komst om wraak te oefenen aan Zijne vijanden, welke beschrijving de dichter in Psalms 144:6 vervolgt..

Waar David zich aan de ene zijde zo diep vernederd heeft, dat hij zichzelf bij een voorbijgaanden schaduw heeft vergeleken, daar neemt hij aan de andere zijde vrijmoedigheid, om met de stoutste beden tot den troon Gods te naderen. Waar hij niet alleen los werd van anderen, maar ook van zich zelven, daar spreidt het geloof de vleugelen uit en vindt rust bij den troon van Hem, die over alle dingen regeert, den God des heelals.

Vers 5

5. Neig Uwe hemelen HEERE! en daal neer tot mijne hulp en bescherming (Psalms 18:10); raak de bergen aan, dat zij roken. (Psalms 104:32).

Gelijk eertijds Sinaï, toen Gij daarop nederdaalde met Uwe heerlijkheid (Exodus 19:18) Deze is ene dichterlijke en figuurlijke beschrijving van Gods komst om wraak te oefenen aan Zijne vijanden, welke beschrijving de dichter in Psalms 144:6 vervolgt..

Waar David zich aan de ene zijde zo diep vernederd heeft, dat hij zichzelf bij een voorbijgaanden schaduw heeft vergeleken, daar neemt hij aan de andere zijde vrijmoedigheid, om met de stoutste beden tot den troon Gods te naderen. Waar hij niet alleen los werd van anderen, maar ook van zich zelven, daar spreidt het geloof de vleugelen uit en vindt rust bij den troon van Hem, die over alle dingen regeert, den God des heelals.

Vers 6

6. a) Bliksem, bliksem over mijne tegenstanders, die mij zozeer benauwen, en verstrooi hen; b) zend Uwe pijlen uit, en verdoe hen.

a) 2 Samuel 22:8 Psalms 18:16. b) 1 Samuel 7:10.

Vers 6

6. a) Bliksem, bliksem over mijne tegenstanders, die mij zozeer benauwen, en verstrooi hen; b) zend Uwe pijlen uit, en verdoe hen.

a) 2 Samuel 22:8 Psalms 18:16. b) 1 Samuel 7:10.

Vers 7

7. Steek Uwe handen van de hoogte uit; buig U neer om Uwe goedertierenheid, om mij te redden; ontzet mij, en ruk mij uit de grote wateren (Psalms 18:15), uit de hand der vreemden, die mij tegenstaan en mij de heerschappij zoeken te ontwringen (Psalms 18:45, Psalms 18:44).

Vers 7

7. Steek Uwe handen van de hoogte uit; buig U neer om Uwe goedertierenheid, om mij te redden; ontzet mij, en ruk mij uit de grote wateren (Psalms 18:15), uit de hand der vreemden, die mij tegenstaan en mij de heerschappij zoeken te ontwringen (Psalms 18:45, Psalms 18:44).

Vers 8

8. Welker mond leugen spreekt, en hun rechterhand is ene rechterhand der valsheid 1) (Psalms 36:4); zij beloofden mij trouw, maar hun daden zijn listige en geheime aanslagen tegen mij.

1) Hiermede wil de dichter zeggen, dat zelfs hun eden leugen, valse eden zijn. Want toch bij het eedzweren richt men de rechterhand ten hemel, om God, den Heere, tot getuige aan te roepen. Maar al zweren zij eden, zo spreken zij toch leugen. Daarom was het David zo bange, maar daarom smeekt hij ook tot den Heere, gelijk hij smeekt.

Vers 8

8. Welker mond leugen spreekt, en hun rechterhand is ene rechterhand der valsheid 1) (Psalms 36:4); zij beloofden mij trouw, maar hun daden zijn listige en geheime aanslagen tegen mij.

1) Hiermede wil de dichter zeggen, dat zelfs hun eden leugen, valse eden zijn. Want toch bij het eedzweren richt men de rechterhand ten hemel, om God, den Heere, tot getuige aan te roepen. Maar al zweren zij eden, zo spreken zij toch leugen. Daarom was het David zo bange, maar daarom smeekt hij ook tot den Heere, gelijk hij smeekt.

Vers 9

9. O God! ik zal U, wanneer Gij U aan mij verheerlijkt op de afgebedene wijze, een nieuw lied zingen; met de luit en het tiensnarig instrument, op de tiensnarige citer zal ik U psalmzingen 1) (Psalms 33:2; Psalms 40:4). 1) Op de bede om overwinning volgt de gelofte der dankzegging voor den geschonken zegen. Dat David zich zelven in zijn eigen lied noemt, geschiedt in navolging van Psalms 18:51..

Vers 9

9. O God! ik zal U, wanneer Gij U aan mij verheerlijkt op de afgebedene wijze, een nieuw lied zingen; met de luit en het tiensnarig instrument, op de tiensnarige citer zal ik U psalmzingen 1) (Psalms 33:2; Psalms 40:4). 1) Op de bede om overwinning volgt de gelofte der dankzegging voor den geschonken zegen. Dat David zich zelven in zijn eigen lied noemt, geschiedt in navolging van Psalms 18:51..

Vers 10

10. Gij, die den koningen overwinning geeft (Psalms 33:16), die Zijnen knecht David (Psalms 18:51), ontzet van het boze zwaard 1), dat zijne vijanden tegen hem hebben uitgetrokken, dat in dienst van het boze is.

1) De bede hecht zich nu ook aan de eigenschappen Gods (Psalms 144:10), die hare vervulling waarborgen. Want hoe zou die God, aan welke alle zegepralende koningen de overwinning danken, Zijn knecht David laten bezwijken voor het vijandelijke zwaard?.

Vers 10

10. Gij, die den koningen overwinning geeft (Psalms 33:16), die Zijnen knecht David (Psalms 18:51), ontzet van het boze zwaard 1), dat zijne vijanden tegen hem hebben uitgetrokken, dat in dienst van het boze is.

1) De bede hecht zich nu ook aan de eigenschappen Gods (Psalms 144:10), die hare vervulling waarborgen. Want hoe zou die God, aan welke alle zegepralende koningen de overwinning danken, Zijn knecht David laten bezwijken voor het vijandelijke zwaard?.

Vers 11

11. Ontzet mij en red mij van de hand der vreemden, welker mond leugen spreekt en hun rechterhand is ene rechterhand der valsheid 1) (Psalms 144:8).

1) Onmiddellijk na de verzekering aan den Heere te zullen prijzen, volgt nu weer een bede uit de diepte. Wel is deze afwisseling in het gemoedsleven opmerkelijk, maar onbekend is zij niet. Bovendien, waren de vroegeren beden meer beden voor hem zelf, om redding voor zich zelf, in dit vers hebben wij meer de bede in betrekking tot het volk. David is ook koning en heeft een koninklijk hart voor zijn volk.

Vers 11

11. Ontzet mij en red mij van de hand der vreemden, welker mond leugen spreekt en hun rechterhand is ene rechterhand der valsheid 1) (Psalms 144:8).

1) Onmiddellijk na de verzekering aan den Heere te zullen prijzen, volgt nu weer een bede uit de diepte. Wel is deze afwisseling in het gemoedsleven opmerkelijk, maar onbekend is zij niet. Bovendien, waren de vroegeren beden meer beden voor hem zelf, om redding voor zich zelf, in dit vers hebben wij meer de bede in betrekking tot het volk. David is ook koning en heeft een koninklijk hart voor zijn volk.

Vers 12

12. Opdat onze zonen zijn als planten, welke groot geworden zijn in hun jeugd, die fris en welig zijn opgegroeid; onze dochters als hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis, en alzo ieders bewondering gaande maken.

Ten aanzien der zonen bidt David, dat deze zijn mochten als planten, welke groot geworden zijn in hun jeugd, of liever, dat de zonen, groot geworden zijnde in hun jeugd, wezen mochten als planten. Hij wenst dat de zonen der Israëlieten gene zwakke overblijvelingen mochten wezen, maar met het toenemen van hun jaren gezond en sterk mochten zijn, gelijk planten, die diepgeworteld zijnde, hoog en welig opschieten. Omtrent de dochters wenst hij dat zij mochten zijn als hoekstenen uitgehouwen, naar de gelijkenis van een paleis. Onder den naam van hoekstenen worden grote beelden bedoeld, die aan de hoeken der gebouwen geplaatst worden, om de muren te onderschragen en te versterken. Hoekstenen uitgehouwen, naar de gelijkenis van een paleis, zijn hoekstenen, zo kunstig en sierlijk gebeiteld, als vorstelijke paleizen plegen bearbeid te worden. De dichter wenst derhalve, dat de dochters der Israëlieten door den weg van het huwelijk de huisgezinnen mochten schragen en begiftigd zijn met ene schone lichaamsgestalte, welke haar aan vorstelijke paleizen in juiste evenredigheid der delen kon gelijk maken..

De kunstenaars der oudheid waren gewoon hun paleizen, welke de gebouwen droegen, en inzonderheid, die aan paleizen en prachtige gevaarten te behouwen in de gedaante van deftige matronen of maagden. Van deze soort waren de Karyatiden, waarvan Vitruvius en anderen spreken. Het is zeer waarschijnlijk dat David op een dergelijk gebruik zinspeelt 13. Dat onze winkelen, onze schuren, vol zijnde, den enen voorraad na den anderen uitgeven, dat onze kudden bij duizenden werpen, ja bij tien duizenden op onze hoeven vermenigvuldigen.

Vers 12

12. Opdat onze zonen zijn als planten, welke groot geworden zijn in hun jeugd, die fris en welig zijn opgegroeid; onze dochters als hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis, en alzo ieders bewondering gaande maken.

Ten aanzien der zonen bidt David, dat deze zijn mochten als planten, welke groot geworden zijn in hun jeugd, of liever, dat de zonen, groot geworden zijnde in hun jeugd, wezen mochten als planten. Hij wenst dat de zonen der Israëlieten gene zwakke overblijvelingen mochten wezen, maar met het toenemen van hun jaren gezond en sterk mochten zijn, gelijk planten, die diepgeworteld zijnde, hoog en welig opschieten. Omtrent de dochters wenst hij dat zij mochten zijn als hoekstenen uitgehouwen, naar de gelijkenis van een paleis. Onder den naam van hoekstenen worden grote beelden bedoeld, die aan de hoeken der gebouwen geplaatst worden, om de muren te onderschragen en te versterken. Hoekstenen uitgehouwen, naar de gelijkenis van een paleis, zijn hoekstenen, zo kunstig en sierlijk gebeiteld, als vorstelijke paleizen plegen bearbeid te worden. De dichter wenst derhalve, dat de dochters der Israëlieten door den weg van het huwelijk de huisgezinnen mochten schragen en begiftigd zijn met ene schone lichaamsgestalte, welke haar aan vorstelijke paleizen in juiste evenredigheid der delen kon gelijk maken..

De kunstenaars der oudheid waren gewoon hun paleizen, welke de gebouwen droegen, en inzonderheid, die aan paleizen en prachtige gevaarten te behouwen in de gedaante van deftige matronen of maagden. Van deze soort waren de Karyatiden, waarvan Vitruvius en anderen spreken. Het is zeer waarschijnlijk dat David op een dergelijk gebruik zinspeelt 13. Dat onze winkelen, onze schuren, vol zijnde, den enen voorraad na den anderen uitgeven, dat onze kudden bij duizenden werpen, ja bij tien duizenden op onze hoeven vermenigvuldigen.

Vers 14

14. Dat onze ossen wel geladen zijn, en grote opbrengsten huiswaarts trekken; dat gene inbreuk, van vijanden, die op ons aanvallen, noch uitval, om de vijanden te keer te gaan, noch gekrijs, geschreeuw van oproer, of van vervolgden door de vijanden, zij op onze straten.

David heeft niet alleen een oog voor den geestelijken toestand van zijn volk, maar ook voor het maatschappelijke leven. Maar wij weten ook, dat dan alleen de maatschappelijke toestand eerst goed zal zijn, indien de Heere God Zijne zegen geeft aan de ene zijde, en het volk aan de andere zijde in de rechten en inzettingen des Heren wandelt. En wanneer wandelt het volk in de rechten en inzettingen Gods? Als het zijn koning erkent als een van God gegeven koning en het zich willig billig buigt onder zijn scepter, hem volgt, waar hij het voorgaat in het wandelen op het pad van `s Heren geboden.

15.

III. Psalms 144:15. De zo-even uitgesprokene verwachting en bede om ene gezegende toekomst kan niet onvervuld blijven. Israël toch is dat volk, dat den Heere tot zijnen God heeft.

Vers 14

14. Dat onze ossen wel geladen zijn, en grote opbrengsten huiswaarts trekken; dat gene inbreuk, van vijanden, die op ons aanvallen, noch uitval, om de vijanden te keer te gaan, noch gekrijs, geschreeuw van oproer, of van vervolgden door de vijanden, zij op onze straten.

David heeft niet alleen een oog voor den geestelijken toestand van zijn volk, maar ook voor het maatschappelijke leven. Maar wij weten ook, dat dan alleen de maatschappelijke toestand eerst goed zal zijn, indien de Heere God Zijne zegen geeft aan de ene zijde, en het volk aan de andere zijde in de rechten en inzettingen des Heren wandelt. En wanneer wandelt het volk in de rechten en inzettingen Gods? Als het zijn koning erkent als een van God gegeven koning en het zich willig billig buigt onder zijn scepter, hem volgt, waar hij het voorgaat in het wandelen op het pad van `s Heren geboden.

15.

III. Psalms 144:15. De zo-even uitgesprokene verwachting en bede om ene gezegende toekomst kan niet onvervuld blijven. Israël toch is dat volk, dat den Heere tot zijnen God heeft.

Vers 15

15. Welgelukzalig is het volk, dien het alzo gaat, gelijk in Psalms 144:12-Psalms 144:14 gebed is. Welgelukzalig is het volk, wiens God de HEERE is 1) (Psalms 33:12), het volk, dat door Jehova is uitverkoren om Zijn volk te zijn.

1) Zij die ervaren dat de Zoon van David een redder is, delen in Zijne heerlijkheid en in Zijne overwinning; zij zijn een gelukkig volk, omdat zij den Heere tot hunnen God hebben. Zij wonen onder de goddelozen als onder vreemden, verlangende om bewaard te worden voor het verkeerde van hun voorbeeld. Hun geluk bestaat niet in uitwendigen voorspoed, of in een schitterend huishouden, daar zij er ernstig naar streven, dat hun kinderen in den Heere mogen geplant zijn en deelgenoten mogen zijn van Zijnen geestelijken tempel. Zij bidden, dat het getal van Christenen moge toenemen als de kudde in vruchtbare weiden, dat zij, die arbeiden in woord en leer, sterk mogen zijn in `t geloof in onzen Heere Jezus Christus en dat de kerk in vrede en voorspoed moge zijn, zonder verdeeldheid of klachten, waardoor de zaak van `t Christendom onteerd of verzwakt wordt. Laat ons al deze zaken in het oog houden, want gelukzalig is het volk, dat den Heere tot zijn God heeft..

Op deze wijze besluit hij, dat de gunst Gods jegens de zijnen genoeg bewezen en zichtbaar is. Indien iemand tegenwerpt, dat waar hij het geluk der mensen schat naar den maatstaf van de vergankelijke inkomsten dit niets dan een groven en aardsen geest ademt, dan antwoord ik, dat deze twee verbonden moeten gelezen worden, dat zij gelukkig zijn, die in hun overvloed God zich genegen gevoelen, en zo Zijne genade proeven in de aardse zegeningen, opdat zij van Zijne Vaderlijke liefde overtuigd, hopen op de ware erfenis. Niets ongerijmds wordt hier gezegd, dat zij gelukkig zijn, die God in deze wereld zegent, zo zij slechts onder het gebruik en het genot er van niet slecht van gezicht zijn en stompzinnig den Gever veronachtzamen.. Welgelukzalig wil zeggen, vol van wlgeluk. Zalig heeft toch de betekenis van vol zijn. Zelfs werd eeuwen geleden de pest de zaligheid genoemd, omdat deze ziekte de volheid van ellende aanduidde. Als dan ook in de Schrift het woord zalig gebruikt wordt, is het altijd een versterking van geluk, of wlgeluk.

Vers 15

15. Welgelukzalig is het volk, dien het alzo gaat, gelijk in Psalms 144:12-Psalms 144:14 gebed is. Welgelukzalig is het volk, wiens God de HEERE is 1) (Psalms 33:12), het volk, dat door Jehova is uitverkoren om Zijn volk te zijn.

1) Zij die ervaren dat de Zoon van David een redder is, delen in Zijne heerlijkheid en in Zijne overwinning; zij zijn een gelukkig volk, omdat zij den Heere tot hunnen God hebben. Zij wonen onder de goddelozen als onder vreemden, verlangende om bewaard te worden voor het verkeerde van hun voorbeeld. Hun geluk bestaat niet in uitwendigen voorspoed, of in een schitterend huishouden, daar zij er ernstig naar streven, dat hun kinderen in den Heere mogen geplant zijn en deelgenoten mogen zijn van Zijnen geestelijken tempel. Zij bidden, dat het getal van Christenen moge toenemen als de kudde in vruchtbare weiden, dat zij, die arbeiden in woord en leer, sterk mogen zijn in `t geloof in onzen Heere Jezus Christus en dat de kerk in vrede en voorspoed moge zijn, zonder verdeeldheid of klachten, waardoor de zaak van `t Christendom onteerd of verzwakt wordt. Laat ons al deze zaken in het oog houden, want gelukzalig is het volk, dat den Heere tot zijn God heeft..

Op deze wijze besluit hij, dat de gunst Gods jegens de zijnen genoeg bewezen en zichtbaar is. Indien iemand tegenwerpt, dat waar hij het geluk der mensen schat naar den maatstaf van de vergankelijke inkomsten dit niets dan een groven en aardsen geest ademt, dan antwoord ik, dat deze twee verbonden moeten gelezen worden, dat zij gelukkig zijn, die in hun overvloed God zich genegen gevoelen, en zo Zijne genade proeven in de aardse zegeningen, opdat zij van Zijne Vaderlijke liefde overtuigd, hopen op de ware erfenis. Niets ongerijmds wordt hier gezegd, dat zij gelukkig zijn, die God in deze wereld zegent, zo zij slechts onder het gebruik en het genot er van niet slecht van gezicht zijn en stompzinnig den Gever veronachtzamen.. Welgelukzalig wil zeggen, vol van wlgeluk. Zalig heeft toch de betekenis van vol zijn. Zelfs werd eeuwen geleden de pest de zaligheid genoemd, omdat deze ziekte de volheid van ellende aanduidde. Als dan ook in de Schrift het woord zalig gebruikt wordt, is het altijd een versterking van geluk, of wlgeluk.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 144". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-144.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile