Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 140

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 140

PSALM 140.

GEBED OM REDDING VAN VERBORGENE EN OPENBARE VIJANDEN. 1. Een Psalm van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Nadat David den zijnen, die aangevochten werden, de belofte voor ogen had gesteld en hun dus het rechte anker in de stormen van dezen tijd had aangewezen (Psalms 138:1), had hij, hen vermanende en vertroostende tevens, voor den alwetenden en alomtegenwoordigen God gevoerd (Psalms 139:1) Thans vestigt hij met hen nader het oog op de omstandigheden, waarin zij zich bevinden, het vreeslijk dreigend gevaar der vijanden en leert hem dit in het licht van God beschouwen..

De geschiedkundige aanleiding in Davids leven tot dezen Psalm is, gelijk bij 2 Samuel 20:2 vv. is aangewezen, het oproer van Seba, den zoon van Bichri, uit den stam van Benjamin. Anderen brengen hem in verband met Doëg, den verrader, en de Ziffieten in den tijd van de vervolgingen door Saul (1 Samuel 22:9, 1 Samuel 23:19), hetgeen ons echter voorkomt minder met den inhoud van dit lied en zijne plaats, in den Psalmbundel overeen te stemmen.

I. Psalms 140:2-Psalms 140:6. Terwijl David de bede om redding aan zijne vijanden laat voorafgaan en hen aanstonds als goddeloze en geweldige mensen karakteriseert, schildert hij hen daarop in twee zinnen nog nader volgens hun handelingen en hun bedoelingen tegen hem.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 140

PSALM 140.

GEBED OM REDDING VAN VERBORGENE EN OPENBARE VIJANDEN. 1. Een Psalm van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Nadat David den zijnen, die aangevochten werden, de belofte voor ogen had gesteld en hun dus het rechte anker in de stormen van dezen tijd had aangewezen (Psalms 138:1), had hij, hen vermanende en vertroostende tevens, voor den alwetenden en alomtegenwoordigen God gevoerd (Psalms 139:1) Thans vestigt hij met hen nader het oog op de omstandigheden, waarin zij zich bevinden, het vreeslijk dreigend gevaar der vijanden en leert hem dit in het licht van God beschouwen..

De geschiedkundige aanleiding in Davids leven tot dezen Psalm is, gelijk bij 2 Samuel 20:2 vv. is aangewezen, het oproer van Seba, den zoon van Bichri, uit den stam van Benjamin. Anderen brengen hem in verband met Doëg, den verrader, en de Ziffieten in den tijd van de vervolgingen door Saul (1 Samuel 22:9, 1 Samuel 23:19), hetgeen ons echter voorkomt minder met den inhoud van dit lied en zijne plaats, in den Psalmbundel overeen te stemmen.

I. Psalms 140:2-Psalms 140:6. Terwijl David de bede om redding aan zijne vijanden laat voorafgaan en hen aanstonds als goddeloze en geweldige mensen karakteriseert, schildert hij hen daarop in twee zinnen nog nader volgens hun handelingen en hun bedoelingen tegen hem.

Vers 2

2. Red mij, HEERE! van den kwaden mens (Psalms 43:1); behoed mij voor den man alles gewelds (Psalms 18:49), vol van geweld.

Vers 2

2. Red mij, HEERE! van den kwaden mens (Psalms 43:1); behoed mij voor den man alles gewelds (Psalms 18:49), vol van geweld.

Vers 3

3. Die veel kwaads, boze dingen, in het hart denken, allen dag zamenkomen om te oorlogen 1), hoe ze mij zullen verderven.

1) Of, Alle dagen vijandelijkheden aanstoken. David ziet zich bedreigd door mensen, die het verraad dienen, die valstrikken hem leggen, die er op uit zijn hem ten onder te brengen. Hij gevoelt zich zo eng, zo benepen in het harte. Zijn pad is met doornen bezaaid en van mensen heeft hij voor de toekomst niets anders dan onheil te wachten. Het is daarom, dat hij in dit uiterste der benauwdheid tot zijn God de toevlucht neemt en Hem om redding smeekt.

Vers 3

3. Die veel kwaads, boze dingen, in het hart denken, allen dag zamenkomen om te oorlogen 1), hoe ze mij zullen verderven.

1) Of, Alle dagen vijandelijkheden aanstoken. David ziet zich bedreigd door mensen, die het verraad dienen, die valstrikken hem leggen, die er op uit zijn hem ten onder te brengen. Hij gevoelt zich zo eng, zo benepen in het harte. Zijn pad is met doornen bezaaid en van mensen heeft hij voor de toekomst niets anders dan onheil te wachten. Het is daarom, dat hij in dit uiterste der benauwdheid tot zijn God de toevlucht neemt en Hem om redding smeekt.

Vers 4

4. Zij scherpen hun tong, zodat die dodelijk steekt, als ene slang met hare spitse tong a); heet addervergift is onder hun lippen, dat zij dan ook rijkelijk uitspuwen (Romans 3:13). Sela (Psalms 3:3 ).

a) Psalms 58:5.

De tong der slang is dun, spits en zeer beweeglijk; wanneer zij enen aanval voor heeft, schijnt zij de tong door ene snelle beweging te willen scherpen. Het vergif bevindt zich in ene klier, die onder en achter de ogen ligt. Wat bij den mens in het hart is, dat komt op tong en lippen en is op het punt om in daden over te gaan..

Vers 4

4. Zij scherpen hun tong, zodat die dodelijk steekt, als ene slang met hare spitse tong a); heet addervergift is onder hun lippen, dat zij dan ook rijkelijk uitspuwen (Romans 3:13). Sela (Psalms 3:3 ).

a) Psalms 58:5.

De tong der slang is dun, spits en zeer beweeglijk; wanneer zij enen aanval voor heeft, schijnt zij de tong door ene snelle beweging te willen scherpen. Het vergif bevindt zich in ene klier, die onder en achter de ogen ligt. Wat bij den mens in het hart is, dat komt op tong en lippen en is op het punt om in daden over te gaan..

Vers 5

5. Bewaar mij, HEERE! van de handen des goddelozen, opdat zij niet kunnen volbrengen, wat zij voornemens zijn; behoed mij van den man alles gewelds, van hen, die mijne voeten denken weg te stoten, zodat ik zou vallen op den weg, op welken Gij mijne voeten hebt gesteld, van den weg des levens en des voorspoeds.

1) Met klachten en beschuldigingen vermeerdert hij nu weer zijne bede, waaruit het duidelijk blijkt, dat Hij tot God, als rechter, de toevlucht neemt. Doch het is een herhaling van dezelfden inhoud, alleen met verandering van woorden. Als hij zo even gezegd heeft red mij, zegt hij nu bewaar mij, en voor een goddeloos man, zegt hij nu van de hand des misdadigers. Waar hij gezegd had, dat zij veel kwaads bedachten, daar verandert hij het nu, in listen, hoe zij een ellendig en onbewust mens zullen omver stoten. Wat hij ook breedvoeriger gezegd heeft, dat herhaalt hij nu niet zonder kracht. Hij zegt toch, dat zij netten hebben uitgeworpen om hem te vangen, indien de Heere hen niet tegenhoudt. Wij leren hier echter door zijn voorbeeld, dat zo dikwijls onze vijanden op buitengewone wijze zich verheffen, wij leren mogen tot God de toevlucht te nemen, die in staat is, de woede der goddelozen te beteugelen..

Vers 5

5. Bewaar mij, HEERE! van de handen des goddelozen, opdat zij niet kunnen volbrengen, wat zij voornemens zijn; behoed mij van den man alles gewelds, van hen, die mijne voeten denken weg te stoten, zodat ik zou vallen op den weg, op welken Gij mijne voeten hebt gesteld, van den weg des levens en des voorspoeds.

1) Met klachten en beschuldigingen vermeerdert hij nu weer zijne bede, waaruit het duidelijk blijkt, dat Hij tot God, als rechter, de toevlucht neemt. Doch het is een herhaling van dezelfden inhoud, alleen met verandering van woorden. Als hij zo even gezegd heeft red mij, zegt hij nu bewaar mij, en voor een goddeloos man, zegt hij nu van de hand des misdadigers. Waar hij gezegd had, dat zij veel kwaads bedachten, daar verandert hij het nu, in listen, hoe zij een ellendig en onbewust mens zullen omver stoten. Wat hij ook breedvoeriger gezegd heeft, dat herhaalt hij nu niet zonder kracht. Hij zegt toch, dat zij netten hebben uitgeworpen om hem te vangen, indien de Heere hen niet tegenhoudt. Wij leren hier echter door zijn voorbeeld, dat zo dikwijls onze vijanden op buitengewone wijze zich verheffen, wij leren mogen tot God de toevlucht te nemen, die in staat is, de woede der goddelozen te beteugelen..

Vers 6

6. De hovaardigen, door hun eerzucht geheel verblind, hebben mij enen strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs a), valstrikken hebben zij mij gezet (Psalms 31:5; Psalms 57:7; Psalms 64:6; Psalms 119:10; Psalms 141:9; Psalms 142:4); al het mogelijke hebben zij gedaan, om mij ten val te brengen, en daartoe de listigste en schandelijkste middelen niet ontzien. Sela,

a) Jeremiah 18:22.

De opeenhoping van al deze woorden hier dient om alles te zamen te vatten, wat vroeger over het vijandig najagen gezegd en geklaagd was. David ziet het verledene met zijne verschrikkingen in de toekomst weer ontwaken, maar het voorbijgegane heeft hem geleerd, waar hulp moet gezocht worden..

7.

II. Psalms 140:7-Psalms 140:9. Geen kind van God kan zich zelven bewaren voor de pijlen van den sterk gewapende; het kan slechts pijlen zoeken bij den Sterkere, en dat doet David hier met een drievoudig gebed. Midden in de hitte van den strijd wordt hij zich bewust van zijn vasten grond, van de sterkste bescherming, en van het hoogste bezit van zijne innige betrekking tot God.

Vers 6

6. De hovaardigen, door hun eerzucht geheel verblind, hebben mij enen strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs a), valstrikken hebben zij mij gezet (Psalms 31:5; Psalms 57:7; Psalms 64:6; Psalms 119:10; Psalms 141:9; Psalms 142:4); al het mogelijke hebben zij gedaan, om mij ten val te brengen, en daartoe de listigste en schandelijkste middelen niet ontzien. Sela,

a) Jeremiah 18:22.

De opeenhoping van al deze woorden hier dient om alles te zamen te vatten, wat vroeger over het vijandig najagen gezegd en geklaagd was. David ziet het verledene met zijne verschrikkingen in de toekomst weer ontwaken, maar het voorbijgegane heeft hem geleerd, waar hulp moet gezocht worden..

7.

II. Psalms 140:7-Psalms 140:9. Geen kind van God kan zich zelven bewaren voor de pijlen van den sterk gewapende; het kan slechts pijlen zoeken bij den Sterkere, en dat doet David hier met een drievoudig gebed. Midden in de hitte van den strijd wordt hij zich bewust van zijn vasten grond, van de sterkste bescherming, en van het hoogste bezit van zijne innige betrekking tot God.

Vers 7

7. Ik heb tegenover deze pogingen der vijanden, die naar menselijk begrip mijnen ondergang onveranderlijk ten gevolge moesten hebben (Psalms 31:15), tot den HEERE gezegd: Gij zijt mijn God, neem ter ore, o HEERE! de stem mijner smekingen (Psalms 5:2; Psalms 28:2).

Hoe meer het gevaar zich openbaart, des te ernstiger moeten wij zijn in het gebed. Gelovigen in Hem mogen op behoud rekenen en zich daarin verheugen met heiligen ernst. Ieder is veilig, dien God bewaart. Indien Hij voor ons is, wie zal tegen ons zijn? In alle zulke omstandigheden zullen wij bijzonder waken en bidden, dat de Heere onze gangen in Zijne wegen beware, opdat onze voet niet uitglijde. De gelovige trooste zichzelven met zijn aandeel aan God. In gevaarvolle tijden is het goed op onze betrekking tot God aanspraak te maken en door het geloof Hem vast te houden. Gij zijt mijn Steun en Hulp, mijn Bestuurder en Bewaker; ja niet alleen mijn Zaligmaker, maar mijne Zaligheid zelf, niet alleen een machtig Verlosser, maar de Sterkte mijner verlossing, op welke het anker mijner hoop is vastgemaakt; alles in allen, om mij gelukkig te maken, en mij te bewaren bij mijnen zegen. God is zowel bekwaam om Zijn volk te bewaren voor verborgen list, als voor openbaar geweld, en onze ervaring, die wij hebben gehad van Zijne macht en zorg, in gevaren van ne soort, mogen ons moed geven om in andere gevaren op Hem te bouwen; want niets kan `s Heeren rechterhand verkorten..

Vers 7

7. Ik heb tegenover deze pogingen der vijanden, die naar menselijk begrip mijnen ondergang onveranderlijk ten gevolge moesten hebben (Psalms 31:15), tot den HEERE gezegd: Gij zijt mijn God, neem ter ore, o HEERE! de stem mijner smekingen (Psalms 5:2; Psalms 28:2).

Hoe meer het gevaar zich openbaart, des te ernstiger moeten wij zijn in het gebed. Gelovigen in Hem mogen op behoud rekenen en zich daarin verheugen met heiligen ernst. Ieder is veilig, dien God bewaart. Indien Hij voor ons is, wie zal tegen ons zijn? In alle zulke omstandigheden zullen wij bijzonder waken en bidden, dat de Heere onze gangen in Zijne wegen beware, opdat onze voet niet uitglijde. De gelovige trooste zichzelven met zijn aandeel aan God. In gevaarvolle tijden is het goed op onze betrekking tot God aanspraak te maken en door het geloof Hem vast te houden. Gij zijt mijn Steun en Hulp, mijn Bestuurder en Bewaker; ja niet alleen mijn Zaligmaker, maar mijne Zaligheid zelf, niet alleen een machtig Verlosser, maar de Sterkte mijner verlossing, op welke het anker mijner hoop is vastgemaakt; alles in allen, om mij gelukkig te maken, en mij te bewaren bij mijnen zegen. God is zowel bekwaam om Zijn volk te bewaren voor verborgen list, als voor openbaar geweld, en onze ervaring, die wij hebben gehad van Zijne macht en zorg, in gevaren van ne soort, mogen ons moed geven om in andere gevaren op Hem te bouwen; want niets kan `s Heeren rechterhand verkorten..

Vers 8

8. HEERE, Heere, Sterkte mijns heils, mijne kracht, opwelke ik, in mijzelven onmachtig, de hoop op mijne redding vestig; Gij hebt mijn hoofd, waarnaar de vijanden hun dodelijke slagen richten, bedekt met een helm ten dage der wapening 1) (Psalms 78:9).

1) David toont hier een waar gelovige te zijn en spreekt hier den waren aard des geloofs uit. Want hij wendt zijn oog af van den mens, en neemt enkel en alleen zijn toevlucht tot den Heere. Hij stort zijn hart uit voor zijn God, wetende dat de Heere zijn hart kent. Maar tevens beroept hij zich op hetgeen de Heere in vroegere jaren voor hem heeft gedaan, hoe Hij zijn hoofd met een helm heeft bedekt, ja, hem tot een schild is geweest, die uit alle gevaren verloste. En daarom, dewijl hij God als zodanig had leren kennen, neemt hij vrijmoedigheid, om zich weer tot Hem te wenden en Hem om hulp en bijstand te smeken. David is er van overtuigd, dat indien hij gered zal worden, zijn God en Hij alleen, hem redden moet.

Vers 8

8. HEERE, Heere, Sterkte mijns heils, mijne kracht, opwelke ik, in mijzelven onmachtig, de hoop op mijne redding vestig; Gij hebt mijn hoofd, waarnaar de vijanden hun dodelijke slagen richten, bedekt met een helm ten dage der wapening 1) (Psalms 78:9).

1) David toont hier een waar gelovige te zijn en spreekt hier den waren aard des geloofs uit. Want hij wendt zijn oog af van den mens, en neemt enkel en alleen zijn toevlucht tot den Heere. Hij stort zijn hart uit voor zijn God, wetende dat de Heere zijn hart kent. Maar tevens beroept hij zich op hetgeen de Heere in vroegere jaren voor hem heeft gedaan, hoe Hij zijn hoofd met een helm heeft bedekt, ja, hem tot een schild is geweest, die uit alle gevaren verloste. En daarom, dewijl hij God als zodanig had leren kennen, neemt hij vrijmoedigheid, om zich weer tot Hem te wenden en Hem om hulp en bijstand te smeken. David is er van overtuigd, dat indien hij gered zal worden, zijn God en Hij alleen, hem redden moet.

Vers 9

9. Geef, HEERE! de begeerte des goddelozen niet (Psalms 27:12); bevorder zijn kwaad voornemen niet, doe hem zijn kwaad opzet niet bereiken; zij zouden zich verheffen (Deuteronomy 32:27). Sela.

Men ziet wie God gewonnen heeft, die heeft alles gewonnen, en wie aan Gods hart ligt als Zijn geliefd kind, die kan ook den gehelen God in Zijne sterkte en almacht, met handen des gebeds aangrijpen. De gehele wapenrusting van Ephesians 6:1 ligt in deze belijdenis, bij welke alle eigen roem, maar ook alle eigen vrees en angst verdwijnt..

10.

III. Psalms 140:10-Psalms 140:14. Gelijk in de eerste afdeling het handelen en drijven der vijanden door David in twee uitspraken beschreven werd, zo drukt hij nu weer in twee gezegden de vaste hoop uit op den ondergang van deze zijne vijanden en op den zegen der verdrukte vromen. Op gelijke wijze schrijft Paulus 2 Thessalonians 1:6, "Het is recht bij God verdrukking te vergelden dengenen, die u verdrukken; en u, die verdrukt wordt, verkwikking met ons in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel!"

Vers 9

9. Geef, HEERE! de begeerte des goddelozen niet (Psalms 27:12); bevorder zijn kwaad voornemen niet, doe hem zijn kwaad opzet niet bereiken; zij zouden zich verheffen (Deuteronomy 32:27). Sela.

Men ziet wie God gewonnen heeft, die heeft alles gewonnen, en wie aan Gods hart ligt als Zijn geliefd kind, die kan ook den gehelen God in Zijne sterkte en almacht, met handen des gebeds aangrijpen. De gehele wapenrusting van Ephesians 6:1 ligt in deze belijdenis, bij welke alle eigen roem, maar ook alle eigen vrees en angst verdwijnt..

10.

III. Psalms 140:10-Psalms 140:14. Gelijk in de eerste afdeling het handelen en drijven der vijanden door David in twee uitspraken beschreven werd, zo drukt hij nu weer in twee gezegden de vaste hoop uit op den ondergang van deze zijne vijanden en op den zegen der verdrukte vromen. Op gelijke wijze schrijft Paulus 2 Thessalonians 1:6, "Het is recht bij God verdrukking te vergelden dengenen, die u verdrukken; en u, die verdrukt wordt, verkwikking met ons in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel!"

Vers 10

10. Aangaande het hoofd, het overmoedig in de hoogte gestoken hoofd, dergenen, die mij omringen, om mij te doen vallen, de overlast, het leed hunner lippen overdekke hen, de boosheid; waarmee zij mij honen en lasteren, kome op hun eigen hoofd neer (Psalms 7:17). De dichter verzoekt hier, dat God de woorden der goddelozen tot hun eigen verderf wilde laten strekken, als Psalms 64:9; of dat Hij hen wilde doen vallen door die aanslagen, welke zij zelf gesmeed hadden, of dat Hij hun vloeken op hun eigen hoofd wilde doen nederkomen, gelijk Psalms 109:17. Leven en dood zijn in de Schrift dikwijls toegeschreven aan de tong, of aan den mond of de lippen. Dit is niet zonder goede rede, n want iemand spreekt hetgeen zijn hart hem opgeeft, gelijk een ieder van nature betaamt te spreken uit den overvloed des harten, volgens de woorden van den Zaligmaker: Matthew 12:34. Of indien hij een geveinsde is, dat is zulk een, wiens tong verwijderd is van zijn hart, zo is het zeldzaam, indien hij niet op den een of anderen tijd gevangen wordt in zijne valsheid, en voortbrenge de vruchten van zijne dubbelhartigheid of bedrieglijke tong (vgl James 3:1 ook Psalms 17:3. Proverbs 18:20,Proverbs 18:21; Proverbs 22:13).

Vers 10

10. Aangaande het hoofd, het overmoedig in de hoogte gestoken hoofd, dergenen, die mij omringen, om mij te doen vallen, de overlast, het leed hunner lippen overdekke hen, de boosheid; waarmee zij mij honen en lasteren, kome op hun eigen hoofd neer (Psalms 7:17). De dichter verzoekt hier, dat God de woorden der goddelozen tot hun eigen verderf wilde laten strekken, als Psalms 64:9; of dat Hij hen wilde doen vallen door die aanslagen, welke zij zelf gesmeed hadden, of dat Hij hun vloeken op hun eigen hoofd wilde doen nederkomen, gelijk Psalms 109:17. Leven en dood zijn in de Schrift dikwijls toegeschreven aan de tong, of aan den mond of de lippen. Dit is niet zonder goede rede, n want iemand spreekt hetgeen zijn hart hem opgeeft, gelijk een ieder van nature betaamt te spreken uit den overvloed des harten, volgens de woorden van den Zaligmaker: Matthew 12:34. Of indien hij een geveinsde is, dat is zulk een, wiens tong verwijderd is van zijn hart, zo is het zeldzaam, indien hij niet op den een of anderen tijd gevangen wordt in zijne valsheid, en voortbrenge de vruchten van zijne dubbelhartigheid of bedrieglijke tong (vgl James 3:1 ook Psalms 17:3. Proverbs 18:20,Proverbs 18:21; Proverbs 22:13).

Vers 11

11. Vurige kolen moeten op hen geschud worden, de wrake Gods moge hen treffen (Psalms 18:13); Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, in diepe afgronden, dat zij niet weer opstaan,

Ook hier is het geen persoonlijke wraakzucht, die David doet spreken, maar innige liefde en ijver voor de ere van Gods Naam. Want David weet het, de vijandschap waarmee men hem vervolgt, treft niet David als privaat persoon maar David als dienaar van den Heere God. In den grond der zaak is hun vijandschap, vijandschap tegen God.

Vers 11

11. Vurige kolen moeten op hen geschud worden, de wrake Gods moge hen treffen (Psalms 18:13); Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, in diepe afgronden, dat zij niet weer opstaan,

Ook hier is het geen persoonlijke wraakzucht, die David doet spreken, maar innige liefde en ijver voor de ere van Gods Naam. Want David weet het, de vijandschap waarmee men hem vervolgt, treft niet David als privaat persoon maar David als dienaar van den Heere God. In den grond der zaak is hun vijandschap, vijandschap tegen God.

Vers 12

12. Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel verdreven is 1).

1) Beter: een man des gewelds, de boosheid jage hem, totdat hij geheel verdreven is, of, de boosheid jage hem in stormpassen. Hij vinde in het kwaad, wat hij pleegt, zijn eigen verderf-

Vers 12

12. Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel verdreven is 1).

1) Beter: een man des gewelds, de boosheid jage hem, totdat hij geheel verdreven is, of, de boosheid jage hem in stormpassen. Hij vinde in het kwaad, wat hij pleegt, zijn eigen verderf-

Vers 13

13. Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak des ellendigen, en het recht der nooddruftigen zal uitvoeren (Psalms 9:5),, dat Hij hen zal beschermen tegen de verdrukkers.

De goddeloze is als een onweder, dat voorbijgaat; het moge sporen van verwoesting achterlaten, het is gering bij de goedertierenheid Gods, waarvan de aarde vol is, en waarover de rechtvaardigen steeds verblijd moeten zijn..

De goddelozen moeten het bevelen, en dat juist is hun straf dat het tegendeel van hun bedoelingen bereikt wordt.

Vers 13

13. Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak des ellendigen, en het recht der nooddruftigen zal uitvoeren (Psalms 9:5),, dat Hij hen zal beschermen tegen de verdrukkers.

De goddeloze is als een onweder, dat voorbijgaat; het moge sporen van verwoesting achterlaten, het is gering bij de goedertierenheid Gods, waarvan de aarde vol is, en waarover de rechtvaardigen steeds verblijd moeten zijn..

De goddelozen moeten het bevelen, en dat juist is hun straf dat het tegendeel van hun bedoelingen bereikt wordt.

Vers 14

14. Gewis de rechtvaardigen zullen Uwen naam loven, de oprechten, die men uit het land der levenden wil verbannen, zullen voor Uw aangezicht blijven (Psalms 16:11; Psalms 61:8).

Deze, die, hoewel door de mensen belogen en belasterd en kwalijk behandeld, rechtvaardig zijn in het oog van God, zijnde gerechtvaardigd door de gerechtigheid van Christus, die hun is toegerekend, en toegeëigend is door het geloof, tengevolge waarvan zij matig en rechtvaardig leven-deze zouden-de Psalmist wist het-God danken voor de gerechtigheid, waardoor zij gerechtvaardigd waren, en voor elke andere genadegift en barmhartigheid des levens.. Zie als in een spiegel, hoe schandelijk Christus is gelasterd en vervolgd, hoe Hij het met gebed beantwoordde, en hoe de Goddelijke wraak over Zijne Joodse moordenaars kwam. Laat ons alzo opmerken, dat de zonde mensen in ene soort van duivels verandert, in listigheid, slechtheid, ijver in `t kwade en tegenstand tegen Gods volk. Maar God wreekt het onrecht den Zijnen aangedaan. Hij zal liefderijk de zaak van Zijn volk opnemen en Zijne tegenwoordigheid zal bescherming geven.

In vs 13, 14 horen we ook het lied des geloofs en des vertrouwen. Het bang gevaar is voor David reeds als geweken. In God heeft hij een vasten Rotssteen, een veilige schuilplaats gevonden.

Vers 14

14. Gewis de rechtvaardigen zullen Uwen naam loven, de oprechten, die men uit het land der levenden wil verbannen, zullen voor Uw aangezicht blijven (Psalms 16:11; Psalms 61:8).

Deze, die, hoewel door de mensen belogen en belasterd en kwalijk behandeld, rechtvaardig zijn in het oog van God, zijnde gerechtvaardigd door de gerechtigheid van Christus, die hun is toegerekend, en toegeëigend is door het geloof, tengevolge waarvan zij matig en rechtvaardig leven-deze zouden-de Psalmist wist het-God danken voor de gerechtigheid, waardoor zij gerechtvaardigd waren, en voor elke andere genadegift en barmhartigheid des levens.. Zie als in een spiegel, hoe schandelijk Christus is gelasterd en vervolgd, hoe Hij het met gebed beantwoordde, en hoe de Goddelijke wraak over Zijne Joodse moordenaars kwam. Laat ons alzo opmerken, dat de zonde mensen in ene soort van duivels verandert, in listigheid, slechtheid, ijver in `t kwade en tegenstand tegen Gods volk. Maar God wreekt het onrecht den Zijnen aangedaan. Hij zal liefderijk de zaak van Zijn volk opnemen en Zijne tegenwoordigheid zal bescherming geven.

In vs 13, 14 horen we ook het lied des geloofs en des vertrouwen. Het bang gevaar is voor David reeds als geweken. In God heeft hij een vasten Rotssteen, een veilige schuilplaats gevonden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 140". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-140.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile