Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Spreuken 1

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 1

HOOFDSTUK 1

WAARDOOR DE WIJSHEID VERKREGEN OF VERHINDERD WORDT.

Op de wijze van een Oostersen titel voor een boek, gaat een vrij uitvoerig opschrift het gehele werk voor.

Proverbs 1:1-Proverbs 1:6. Dit opschrift noemt in de eerste plaats den Schrijver van de meeste Spreuken, die in dit Boek worden gevonden, wijst vervolgens haar doel aan, en roemt eindelijk hare nuttigheid, zowel voor degenen, die met de wijsheid een aanvang maken, als voor hen, die daarin reeds vorderden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 1

HOOFDSTUK 1

WAARDOOR DE WIJSHEID VERKREGEN OF VERHINDERD WORDT.

Op de wijze van een Oostersen titel voor een boek, gaat een vrij uitvoerig opschrift het gehele werk voor.

Proverbs 1:1-Proverbs 1:6. Dit opschrift noemt in de eerste plaats den Schrijver van de meeste Spreuken, die in dit Boek worden gevonden, wijst vervolgens haar doel aan, en roemt eindelijk hare nuttigheid, zowel voor degenen, die met de wijsheid een aanvang maken, als voor hen, die daarin reeds vorderden.

Vers 1

1. De woorden, die in het nu volgend Boek worden gevonden, zijn, ten minste voor `t grootste gedeelte, de spreuken van Salomo, den door zijne wijsheid zo beroemden (1 Kings 4:19 vv.) zoon van David, den koning van Israël, wij vinden hier wel niet al zijne spreuken, want hij sprak er drie duizend, maar wel zijn de gewichtigste en schoonste uitgekozen (1 Kings 4:31 ) uit een grotere verzameling, door den wijze zelven langzamerhand bijeengebracht.

Vers 1

1. De woorden, die in het nu volgend Boek worden gevonden, zijn, ten minste voor `t grootste gedeelte, de spreuken van Salomo, den door zijne wijsheid zo beroemden (1 Kings 4:19 vv.) zoon van David, den koning van Israël, wij vinden hier wel niet al zijne spreuken, want hij sprak er drie duizend, maar wel zijn de gewichtigste en schoonste uitgekozen (1 Kings 4:31 ) uit een grotere verzameling, door den wijze zelven langzamerhand bijeengebracht.

Vers 2

2. Zij zijn verzameld tot nut en stichting van den lezer, om wijsheid en tucht 1) te weten, om te weten, wat ware wijsheid (Job 28:12 ) en zedelijke opvoeding is, om te verstaan redenen des verstands, 1) om te vernemen uitspraken, waarin scherp en diep verstand is en waardoor men het ware van het valse kan onderscheiden.

1) Om zich ene vaste kennis en wetenschap eigen te maken, echter een gegronde wijsheid te verkrijgen en zich door den band der tucht te laten leiden, om zich in alle plichten zijns levens wijslijk te gedragen en te leren, hoe men de dwalingen moet vermijden, in welke wij, mensen, lichtelijk vallen, of hoe ze te verbeteren, als wij er eens in gevallen zijn..

Wijsheid en tucht worden hier op het nauwst met elkaar verbonden. Onder wijsheid is te verstaan, het kennen der dingen, in haar diepste wezen en in de werkelijkheid van haar bestaan en onder tucht de zedelijke terechtwijzing. Wie de tucht beoefent, laat zich door de hoogste levenswijsheid beheersen. Daarom hebben we onder het weten ook in den grond der zaak het in zich opnemen te verstaan, het zich te laten leiden door de wijsheid en de tucht.

Vers 2

2. Zij zijn verzameld tot nut en stichting van den lezer, om wijsheid en tucht 1) te weten, om te weten, wat ware wijsheid (Job 28:12 ) en zedelijke opvoeding is, om te verstaan redenen des verstands, 1) om te vernemen uitspraken, waarin scherp en diep verstand is en waardoor men het ware van het valse kan onderscheiden.

1) Om zich ene vaste kennis en wetenschap eigen te maken, echter een gegronde wijsheid te verkrijgen en zich door den band der tucht te laten leiden, om zich in alle plichten zijns levens wijslijk te gedragen en te leren, hoe men de dwalingen moet vermijden, in welke wij, mensen, lichtelijk vallen, of hoe ze te verbeteren, als wij er eens in gevallen zijn..

Wijsheid en tucht worden hier op het nauwst met elkaar verbonden. Onder wijsheid is te verstaan, het kennen der dingen, in haar diepste wezen en in de werkelijkheid van haar bestaan en onder tucht de zedelijke terechtwijzing. Wie de tucht beoefent, laat zich door de hoogste levenswijsheid beheersen. Daarom hebben we onder het weten ook in den grond der zaak het in zich opnemen te verstaan, het zich te laten leiden door de wijsheid en de tucht.

Vers 3

3. Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, 1) gerechtigheid, en recht, en billijkheden, om te leren z te leven, dat het overeenkomstig is met den wil van God en billijk tegenover alle mensen.

1) In het Hebreeën lksx rowm (Moesar haskeel). Hetzelfde woord moesar is in Proverbs 1:2 door tucht vertaald, en die betekenis moeten wij ook hier weer hebben. Beide woorden betekenen dan ook tucht, waarvan het heil wordt ingezien d.w.z. zulk een tucht, zulk een zedelijkheid die niet vrucht is van opvoeding of navolging, maar omdat men zelf heeft doorzien, waarom zulk een zedelijkheid gevorderd wordt en waartoe zij leidt en waardoor men er toe gebracht wordt, om naar Gods Wet als maatstaf recht te doen, gerechtigheid lief te hebben en de billijkheid te betrachten. 4. Om den slechten, den onervarenen, die onkundige harten (Romans 16:18), die voor alle uitwendige indrukken zo toegankelijk zijn, en daarom zo licht verleid worden, kloekzinnigheid te geven, zodat zij voor die schade worden bewaard; den jongelingen, die nog weinig ervaring en overleg bezitten, wetenschap en bedachtzaamheid, om hun leven op de rechte wijze in te richten.

Het onderwijs hier gegeven is eenvoudig, duidelijk, licht bevatbaar, voor het geringste verstand zelf en een onkundig reiziger kan er zelfs niet in dwalen, ja, waarschijnlijk zullen zij er het meeste nut in vinden, die gevoelig zijn voor hun eigene onkunde en weten, hoezeer zij ze van node hebben, om onderwezen te worden en die hierom ook naar onderrichting reikhalzen..

Vers 3

3. Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, 1) gerechtigheid, en recht, en billijkheden, om te leren z te leven, dat het overeenkomstig is met den wil van God en billijk tegenover alle mensen.

1) In het Hebreeën lksx rowm (Moesar haskeel). Hetzelfde woord moesar is in Proverbs 1:2 door tucht vertaald, en die betekenis moeten wij ook hier weer hebben. Beide woorden betekenen dan ook tucht, waarvan het heil wordt ingezien d.w.z. zulk een tucht, zulk een zedelijkheid die niet vrucht is van opvoeding of navolging, maar omdat men zelf heeft doorzien, waarom zulk een zedelijkheid gevorderd wordt en waartoe zij leidt en waardoor men er toe gebracht wordt, om naar Gods Wet als maatstaf recht te doen, gerechtigheid lief te hebben en de billijkheid te betrachten. 4. Om den slechten, den onervarenen, die onkundige harten (Romans 16:18), die voor alle uitwendige indrukken zo toegankelijk zijn, en daarom zo licht verleid worden, kloekzinnigheid te geven, zodat zij voor die schade worden bewaard; den jongelingen, die nog weinig ervaring en overleg bezitten, wetenschap en bedachtzaamheid, om hun leven op de rechte wijze in te richten.

Het onderwijs hier gegeven is eenvoudig, duidelijk, licht bevatbaar, voor het geringste verstand zelf en een onkundig reiziger kan er zelfs niet in dwalen, ja, waarschijnlijk zullen zij er het meeste nut in vinden, die gevoelig zijn voor hun eigene onkunde en weten, hoezeer zij ze van node hebben, om onderwezen te worden en die hierom ook naar onderrichting reikhalzen..

Vers 5

5. Deze bloemlezing van spreuken der wijsheid is niet alleen met het oog op de onwijzen zaamgesteld, om hun wijsheid te leren, integendeel: die wijs is zal horen en zal in lere toenemen; hij vindt hier gelegenheid, om, wanneer hij zijne oren met opmerkzaamheid op het gezegde richt, in kennis en inzicht te winnen; en die verstandig is, die ontwikkeling en een helder oordeel bezit, zal wijzen raad bekomen; door de aanwijzingen, die hier worden gegeven, zal hij enen juisten en zekeren levensregel verkrijgen, zodat hij de dwaalwegen en ondiepten in den zedelijken wandel vermijdt.

Vers 5

5. Deze bloemlezing van spreuken der wijsheid is niet alleen met het oog op de onwijzen zaamgesteld, om hun wijsheid te leren, integendeel: die wijs is zal horen en zal in lere toenemen; hij vindt hier gelegenheid, om, wanneer hij zijne oren met opmerkzaamheid op het gezegde richt, in kennis en inzicht te winnen; en die verstandig is, die ontwikkeling en een helder oordeel bezit, zal wijzen raad bekomen; door de aanwijzingen, die hier worden gegeven, zal hij enen juisten en zekeren levensregel verkrijgen, zodat hij de dwaalwegen en ondiepten in den zedelijken wandel vermijdt.

Vers 6

6. Gij zijn hem gegeven ter bevestiging van het woord, dat die heeft, dien gegeven zal worden (Matthew 13:12), om te verstaan, zich toe te eigenen en steeds beter in toepassing te brengen, ene spreuk en schat van Salomonische wijsheid, en de uitlegging van deze, die soms moeilijk is, eveneens de woorden der andere wijzen, die nog veel diepzinniger redenen voor deze verzameling hebben geleverd (zie Proverbs 22:17; Proverbs 24:23; Proverbs 30:1; Proverbs 31:1 hun raadselen, die zozeer tot opscherping van het verstand dienen (1 Kings 10:1 )

De rechte, ware wijsheid wordt ons niet aangeboren, maar men moet haar uit den mond der wijzen opvangen, die van God geleerd zijn (Isaiah 54:13. 1 Thessalonians 4:9)..

God zal Zijnen heiligen Geest schenken aan hen, welke dien regeren, niet aan hen die dien verachten, niet aan hen die tegenstreven met ene barbaarse en wilde woestheid. De schrijver zegt dat deze verachters van God, als Epikureërs en dergelijken, hier geen voordeel kunnen verkrijgen, maar anderen, in wie de beginselen zijn van de vreze Gods en die begeren door God bestendigd te worden. Tot deze wordt gezegd: "jaagt ze en ontvangt."

7.

Nu volgt het motto, of de zinspreuk van het gehele Boek, als aansporing, om het met de vereiste gezindheid te lezen, zonder welke alle lering te vergeefs is.

Proverbs 1:7. Het scheppend begin, waarin tevens voortgang en einde van die wijsheid, die hier moet geleerd worden, besloten ligt is de vreze des Heeren. (Proverbs 9:10. Psalms 34:10). 7. a) De vrees, niet ene algemene religiositeit, nog veel minder een los geworden zijn van al het positieve en geschiedkundige, maar de vreze des HEEREN, het vrezen van Jehova, den aan Israël geopenbaarden God, (Exodus 3:13; Exodus 6:2) is het beginsel der wetenschap, is het fondament van die kennis, waarom het hier te doen is; de dwazen daarentegen, die niets van God willen weten (Psalms 14:1. Jeremiah 14:22), verachten wijsheid en tucht, zij zullen naar onze woorden niet horen, en kunnen ook niet verstaan, wat geestelijk is.

a) Job 28:28. Psalms 111:10. Proverbs 9:10. Ecclesiastes 12:13.

De heilige wijsheid stelt zich met deze zinspreuk in openbare tegenstelling tegen de ijdele filosofie (Colossians 2:8) van wereldse wijsheid-leraars. Deze willen ene wetenschap, die onafhankelijk is van het religieus-zedelijke gevoel, ene wetenschap, die alleen rust op het blote denken van den onderzoekenden geest en die de zekerste bevestiging voor de waarheid harer stellingen daarin vindt, dat zij juist hare conclusiën verkregen heeft met verloochening aan alle overgeleverde ideën. De wijsheid der Salomonische Schriften daarentegen rust niet alleen op den gegeven grondslag van den geopenbaarden godsdienst, wier waarheden zij vooraf als vast erkent, maar zij is ook zonder opname dier waarheden in het inwendige even niet mogelijk. Zonder vreze voor den alleen waren God van Israël is gene zedelijke kennis denkbaar; die vrees is integendeel het begin of de eerste trap van deze kennis, van deze overtuiging, die haren wortel heeft in de volkomene overgave aan den Heere. Godsvrucht en wijsheid zijn dus de ene zonder de andere onmogelijk..

Dwazen zijn zij, die de ware wijsheid verachten, die hun eigene meningen volgen, zonder acht te slaan op den eerbied voor God.).

Salomo spreekt van de gewichtigste stukken der waarheid, en Een, groter dan Salomo, is hier. Christus spreekt door Zijn woord en Zijnen Geest. Hij opent het verstand der mensen, dat zij de Schriften verstaan. Christus is het woord en de wijsheid van God, en Hij is ons tot wijsheid geworden. Dat wij op Hem, als onze wijsheid vertrouwen, opdat Zijn Geest in onze harten moge schrijven de dingen, die geschreven zijn in dit Boek, zo zullen onze gesprekken levende commentaren worden op de Spreuken van Salomo..

De heilige Schrijver wil zeggen, dat de ware wijsheid van Boven komt, uit God is, en den mens in het hart gegeven wordt, zodat alleen hij, die waarlijk den Heere vreest, deze wijsheid kan deelachtig worden. Niet de dwazen, niet degenen, die God verachten, met Hem spotten, of zich om Hem niet bekommeren. Deze verachten de hoogste wijsheid, deze spotten met de ware zedelijkheid en zijn onvatbaar er voor, om haar in zich op te nemen. Het laatste gedeelte van dit vers slaat kennelijk terug op Proverbs 1:2.

8.

De eigenlijke Spreuken beginnen eerst met Proverbs 10:1. Als ene soort van inleiding gaat vooraf ene rij van vijftien op elkaar volgende redenen in den vorm aan spreuken. I. Proverbs 1:8-Proverbs 1:19. De eerste dezer redenen bevat ene vermaning van den leraar der wijsheid aan zijnen leerling, welke met twee hoofdregels begint voor de jeugd, die in de wijsheid moet worden onderwezen, de ene is: "hoor naar vader en moeder," en de andere: "hoor niet naar de goddelozen!" De laatste vermaning wordt vervolgens uitgewerkt ten opzichte van een enkel bepaald geval, dat zeer geschikt is, om het tegendeel der godsvrucht, de roekeloosheid als de ergste dwaasheid te karakteriseren, en om op aanschouwelijke wijze voor te stellen, hoe roekeloze misdadigers door hun goddeloos drijven zich geheel en al te gronde richten.

Vers 6

6. Gij zijn hem gegeven ter bevestiging van het woord, dat die heeft, dien gegeven zal worden (Matthew 13:12), om te verstaan, zich toe te eigenen en steeds beter in toepassing te brengen, ene spreuk en schat van Salomonische wijsheid, en de uitlegging van deze, die soms moeilijk is, eveneens de woorden der andere wijzen, die nog veel diepzinniger redenen voor deze verzameling hebben geleverd (zie Proverbs 22:17; Proverbs 24:23; Proverbs 30:1; Proverbs 31:1 hun raadselen, die zozeer tot opscherping van het verstand dienen (1 Kings 10:1 )

De rechte, ware wijsheid wordt ons niet aangeboren, maar men moet haar uit den mond der wijzen opvangen, die van God geleerd zijn (Isaiah 54:13. 1 Thessalonians 4:9)..

God zal Zijnen heiligen Geest schenken aan hen, welke dien regeren, niet aan hen die dien verachten, niet aan hen die tegenstreven met ene barbaarse en wilde woestheid. De schrijver zegt dat deze verachters van God, als Epikureërs en dergelijken, hier geen voordeel kunnen verkrijgen, maar anderen, in wie de beginselen zijn van de vreze Gods en die begeren door God bestendigd te worden. Tot deze wordt gezegd: "jaagt ze en ontvangt."

7.

Nu volgt het motto, of de zinspreuk van het gehele Boek, als aansporing, om het met de vereiste gezindheid te lezen, zonder welke alle lering te vergeefs is.

Proverbs 1:7. Het scheppend begin, waarin tevens voortgang en einde van die wijsheid, die hier moet geleerd worden, besloten ligt is de vreze des Heeren. (Proverbs 9:10. Psalms 34:10). 7. a) De vrees, niet ene algemene religiositeit, nog veel minder een los geworden zijn van al het positieve en geschiedkundige, maar de vreze des HEEREN, het vrezen van Jehova, den aan Israël geopenbaarden God, (Exodus 3:13; Exodus 6:2) is het beginsel der wetenschap, is het fondament van die kennis, waarom het hier te doen is; de dwazen daarentegen, die niets van God willen weten (Psalms 14:1. Jeremiah 14:22), verachten wijsheid en tucht, zij zullen naar onze woorden niet horen, en kunnen ook niet verstaan, wat geestelijk is.

a) Job 28:28. Psalms 111:10. Proverbs 9:10. Ecclesiastes 12:13.

De heilige wijsheid stelt zich met deze zinspreuk in openbare tegenstelling tegen de ijdele filosofie (Colossians 2:8) van wereldse wijsheid-leraars. Deze willen ene wetenschap, die onafhankelijk is van het religieus-zedelijke gevoel, ene wetenschap, die alleen rust op het blote denken van den onderzoekenden geest en die de zekerste bevestiging voor de waarheid harer stellingen daarin vindt, dat zij juist hare conclusiën verkregen heeft met verloochening aan alle overgeleverde ideën. De wijsheid der Salomonische Schriften daarentegen rust niet alleen op den gegeven grondslag van den geopenbaarden godsdienst, wier waarheden zij vooraf als vast erkent, maar zij is ook zonder opname dier waarheden in het inwendige even niet mogelijk. Zonder vreze voor den alleen waren God van Israël is gene zedelijke kennis denkbaar; die vrees is integendeel het begin of de eerste trap van deze kennis, van deze overtuiging, die haren wortel heeft in de volkomene overgave aan den Heere. Godsvrucht en wijsheid zijn dus de ene zonder de andere onmogelijk..

Dwazen zijn zij, die de ware wijsheid verachten, die hun eigene meningen volgen, zonder acht te slaan op den eerbied voor God.).

Salomo spreekt van de gewichtigste stukken der waarheid, en Een, groter dan Salomo, is hier. Christus spreekt door Zijn woord en Zijnen Geest. Hij opent het verstand der mensen, dat zij de Schriften verstaan. Christus is het woord en de wijsheid van God, en Hij is ons tot wijsheid geworden. Dat wij op Hem, als onze wijsheid vertrouwen, opdat Zijn Geest in onze harten moge schrijven de dingen, die geschreven zijn in dit Boek, zo zullen onze gesprekken levende commentaren worden op de Spreuken van Salomo..

De heilige Schrijver wil zeggen, dat de ware wijsheid van Boven komt, uit God is, en den mens in het hart gegeven wordt, zodat alleen hij, die waarlijk den Heere vreest, deze wijsheid kan deelachtig worden. Niet de dwazen, niet degenen, die God verachten, met Hem spotten, of zich om Hem niet bekommeren. Deze verachten de hoogste wijsheid, deze spotten met de ware zedelijkheid en zijn onvatbaar er voor, om haar in zich op te nemen. Het laatste gedeelte van dit vers slaat kennelijk terug op Proverbs 1:2.

8.

De eigenlijke Spreuken beginnen eerst met Proverbs 10:1. Als ene soort van inleiding gaat vooraf ene rij van vijftien op elkaar volgende redenen in den vorm aan spreuken. I. Proverbs 1:8-Proverbs 1:19. De eerste dezer redenen bevat ene vermaning van den leraar der wijsheid aan zijnen leerling, welke met twee hoofdregels begint voor de jeugd, die in de wijsheid moet worden onderwezen, de ene is: "hoor naar vader en moeder," en de andere: "hoor niet naar de goddelozen!" De laatste vermaning wordt vervolgens uitgewerkt ten opzichte van een enkel bepaald geval, dat zeer geschikt is, om het tegendeel der godsvrucht, de roekeloosheid als de ergste dwaasheid te karakteriseren, en om op aanschouwelijke wijze voor te stellen, hoe roekeloze misdadigers door hun goddeloos drijven zich geheel en al te gronde richten.

Vers 8

8. Mijn geestelijke zoon, met wien ik, de leraar der wijsheid, het als een geestelijk vader te doen heb (Proverbs 4:1. Judges 14:10. 2 Kings 2:12. 1 Samuel 3:16. Philemon 1:1:10)! hoor de tucht, de terechtwijzinguws lichamelijken vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet, als die u het eerst hebben gewezen op de vreze des Heeren en daardoor op de ware wijsheid.

Vers 8

8. Mijn geestelijke zoon, met wien ik, de leraar der wijsheid, het als een geestelijk vader te doen heb (Proverbs 4:1. Judges 14:10. 2 Kings 2:12. 1 Samuel 3:16. Philemon 1:1:10)! hoor de tucht, de terechtwijzinguws lichamelijken vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet, als die u het eerst hebben gewezen op de vreze des Heeren en daardoor op de ware wijsheid.

Vers 9

9. Want zij, die hand des vaders en die leer der moeder, zullen uwen hoofde een aangenaam toevoegsel, een lieflijk sieraad zijn, en ketenen aan uwen hals, zij zijn gene lastige en vernederende boeien, maar het gehoor geven daaraan geven ene grootheid en een adel, gelijk de diadeem op het hoofd en de halsketen vorsten en mannen van hogen stand kenmerken; zij maken u aangenaam voor God en voor mensen (Proverbs 3:3; Proverbs 6:21.

Vers 9

9. Want zij, die hand des vaders en die leer der moeder, zullen uwen hoofde een aangenaam toevoegsel, een lieflijk sieraad zijn, en ketenen aan uwen hals, zij zijn gene lastige en vernederende boeien, maar het gehoor geven daaraan geven ene grootheid en een adel, gelijk de diadeem op het hoofd en de halsketen vorsten en mannen van hogen stand kenmerken; zij maken u aangenaam voor God en voor mensen (Proverbs 3:3; Proverbs 6:21.

Vers 10

10. Mijn zoon! bij deze vermaning heb ik nog ene tweede te voegen, indien de zondaars, de spotters, de verachters van God, met welke de rechtvaardigen gene gemeenschap mogen hebben (Psalms 1:1)u aanlokken, om met hen gemeenschappelijke zaak te maken, a) bewillig niet, maar wijs hen met beslistheid van u af.

Gelijk ene goede opvoeding der kinderen den eersten grond legt tot hun waar geluk, zo legt de verleiding den eersten grond tot hun verderf; wie met liederlijke mensen omgang heeft is reeds meer dan half verloren..

Wordt in den eersten Psalm welgelukzalig genoemd, die niet wandelt in den raad der goddelozen en niet zit in het gestoelte der spotters, die zich niet verenigt derhalve met de goddelozen, de Spreukendichter begint zijne redenering met de vermaning, om hun gezelschap te vlieden en zich niet door hun valse redeneringen te laten verleiden.

Vers 10

10. Mijn zoon! bij deze vermaning heb ik nog ene tweede te voegen, indien de zondaars, de spotters, de verachters van God, met welke de rechtvaardigen gene gemeenschap mogen hebben (Psalms 1:1)u aanlokken, om met hen gemeenschappelijke zaak te maken, a) bewillig niet, maar wijs hen met beslistheid van u af.

Gelijk ene goede opvoeding der kinderen den eersten grond legt tot hun waar geluk, zo legt de verleiding den eersten grond tot hun verderf; wie met liederlijke mensen omgang heeft is reeds meer dan half verloren..

Wordt in den eersten Psalm welgelukzalig genoemd, die niet wandelt in den raad der goddelozen en niet zit in het gestoelte der spotters, die zich niet verenigt derhalve met de goddelozen, de Spreukendichter begint zijne redenering met de vermaning, om hun gezelschap te vlieden en zich niet door hun valse redeneringen te laten verleiden.

Vers 11

11. Indien zij 1), om nader op een bepaald geval te wijzen, tot u zeggen: Ga met ons den weg op, dien wij ons hebben voorgesteld, laat ons uit onze heimelijke schuilplaats loeren op bloed (Micah 7:2), ons versteken tegen den onschuldige zonder oorzaak 2), tegen hen, die ons wel niets hebben misdaan, maar naar wier geld en goed wij begeren;

1) Het is van belang, zich een recht begrip te maken wie hier bedoeld worden, daar het toch bezwaarlijk rovers der grote wegen, huisbrekers en moordenaars zijn kunnen, tegen wier verleiding de zedemeester waarschuwt. Men denke dan liever aan groten, aan pacha's en gezaghebbers ouder de willekeurige Oosterse regeringen, die niet alleen door afpersingen en knevelarijen zich verrijken, maar ook door onschuldigen onder nietige voorwenselen ter dood te doen brengen, wier goederen zij dan na zich slepen, en die men dit zo lang laat doen, totdat zij rijk genoeg geworden zijn, om tot slachtoffers van nog machtiger heb- en roofzucht te strekken. Die de Oosterse geschiedenis en zeden kent, zal dit geheel verstaan..

2) Eigenlijk staat er: "de vergeefs onschuldige; " zo worden door de goddelozen met opzet genoemd, die in hun bekrompenheid menen, dat hun schuldeloos leven hun recht geeft te wachten, dat hun leven deels op Gods hulp, deels op bescherming der mensen recht geeft. De zodanigen willen de goddelozen zo plotseling verslinden, gelijk de dood levende en krachtvolle mensen wegrukt..

Vers 11

11. Indien zij 1), om nader op een bepaald geval te wijzen, tot u zeggen: Ga met ons den weg op, dien wij ons hebben voorgesteld, laat ons uit onze heimelijke schuilplaats loeren op bloed (Micah 7:2), ons versteken tegen den onschuldige zonder oorzaak 2), tegen hen, die ons wel niets hebben misdaan, maar naar wier geld en goed wij begeren;

1) Het is van belang, zich een recht begrip te maken wie hier bedoeld worden, daar het toch bezwaarlijk rovers der grote wegen, huisbrekers en moordenaars zijn kunnen, tegen wier verleiding de zedemeester waarschuwt. Men denke dan liever aan groten, aan pacha's en gezaghebbers ouder de willekeurige Oosterse regeringen, die niet alleen door afpersingen en knevelarijen zich verrijken, maar ook door onschuldigen onder nietige voorwenselen ter dood te doen brengen, wier goederen zij dan na zich slepen, en die men dit zo lang laat doen, totdat zij rijk genoeg geworden zijn, om tot slachtoffers van nog machtiger heb- en roofzucht te strekken. Die de Oosterse geschiedenis en zeden kent, zal dit geheel verstaan..

2) Eigenlijk staat er: "de vergeefs onschuldige; " zo worden door de goddelozen met opzet genoemd, die in hun bekrompenheid menen, dat hun schuldeloos leven hun recht geeft te wachten, dat hun leven deels op Gods hulp, deels op bescherming der mensen recht geeft. De zodanigen willen de goddelozen zo plotseling verslinden, gelijk de dood levende en krachtvolle mensen wegrukt..

Vers 12

12. Laat ons hen levend verslinden (Psalms 124:3), als het graf soms midden uit het krachtige en blijde leven zijne offers wegrooft (Num 16:30); ja geheel en al 1) zullen wij hen vernietigen, gelijk die in den kuil nederdalen (Psalms 28:1; Psalms 143:7).

1) In het Hebreeën Mymymt (Themimim). D.i. terwijl zij in het volle genot van gezondheid en welstand verkeren. Hierdoor en in de gehele uitroeping komt uit, die diepe haat tegen alle tucht, die verborgen vijandschap tegen degenen, die onder den zegen Gods een gerust en stil leven leiden mogen.

Vers 12

12. Laat ons hen levend verslinden (Psalms 124:3), als het graf soms midden uit het krachtige en blijde leven zijne offers wegrooft (Num 16:30); ja geheel en al 1) zullen wij hen vernietigen, gelijk die in den kuil nederdalen (Psalms 28:1; Psalms 143:7).

1) In het Hebreeën Mymymt (Themimim). D.i. terwijl zij in het volle genot van gezondheid en welstand verkeren. Hierdoor en in de gehele uitroeping komt uit, die diepe haat tegen alle tucht, die verborgen vijandschap tegen degenen, die onder den zegen Gods een gerust en stil leven leiden mogen.

Vers 13

13. Wij hebben gegronde reden voor die zaken; het brengt ons groot voordeel aan, want alle kostelijk goed zullen wij vinden, onze huizen zullen wij met roof vullen, dien wij den vermoorden hebben ontnomen;

Achter dit voornemen ligt op den diepsten grond des harten de nijd van Kaïn, die tegen den rechtvaardigen Abel vergrimde, omdat die door het geloof een groter offer gebracht had dan hij (Genesis 4:3, Hebrews 11:4). Zie Proverbs 1:12..

Vers 13

13. Wij hebben gegronde reden voor die zaken; het brengt ons groot voordeel aan, want alle kostelijk goed zullen wij vinden, onze huizen zullen wij met roof vullen, dien wij den vermoorden hebben ontnomen;

Achter dit voornemen ligt op den diepsten grond des harten de nijd van Kaïn, die tegen den rechtvaardigen Abel vergrimde, omdat die door het geloof een groter offer gebracht had dan hij (Genesis 4:3, Hebrews 11:4). Zie Proverbs 1:12..

Vers 14

14. Kom, ga met ons. Gij zult uw lot midden onder ons werpen, wij zullen te zamen handelen, als broeders zamen lief en leed dragen; wij zullen allen nen buidel hebben, alle winst gelijkelijk delen.

Vers 14

14. Kom, ga met ons. Gij zult uw lot midden onder ons werpen, wij zullen te zamen handelen, als broeders zamen lief en leed dragen; wij zullen allen nen buidel hebben, alle winst gelijkelijk delen.

Vers 15

15. Mijn zoon! wanneer de verleiders met zulke verzoekingen tot u komen, al spreken zij het ook niet openlijk uit, gelijk ik hier met ronde woorden verklaarde en hun afschuwelijk voornemen karakteriseerde -zij weten integendeel hun schandelijke daden met de fijnste kleuren te schilderen-wandel niet met hen op den weg; weer uwen voet van hun pad, dat die geen lust verkrijge om het te betreden.

Vers 15

15. Mijn zoon! wanneer de verleiders met zulke verzoekingen tot u komen, al spreken zij het ook niet openlijk uit, gelijk ik hier met ronde woorden verklaarde en hun afschuwelijk voornemen karakteriseerde -zij weten integendeel hun schandelijke daden met de fijnste kleuren te schilderen-wandel niet met hen op den weg; weer uwen voet van hun pad, dat die geen lust verkrijge om het te betreden.

Vers 16

16. Want hun voeten lopen ten boze, zoals gij hier kunt zien, nu hun handelen en trachten u naakt en open is voorgehouden; en zij haasten zich om bloed te storten, waaruit gij dan ook kunt afleiden, dat het einde van hun weg geen geluk, gene winst zal zijn, zoals zij u voorspiegelen, maar onheil en verderf (Isaiah 59:7. Romans 3:15).

Vers 16

16. Want hun voeten lopen ten boze, zoals gij hier kunt zien, nu hun handelen en trachten u naakt en open is voorgehouden; en zij haasten zich om bloed te storten, waaruit gij dan ook kunt afleiden, dat het einde van hun weg geen geluk, gene winst zal zijn, zoals zij u voorspiegelen, maar onheil en verderf (Isaiah 59:7. Romans 3:15).

Vers 17

17. Die goddelozen zelven te waarschuwen voor het onheil en de ellende, die zij tegemoet gaan, daartoe geef ik mij de moeite niet. Zeker, het is gelijk het spreekwoord zegt: het net wordt te vergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte, al is het dat de vogelaar zichtbaar voor de vogels zijn net uitwendig, zodat deze het met hun ogen zien, dat hun verderf wordt bereid, zo laten zij zich, door hun begeerte naar de lokspijs verblind, er toch niet van afhouden, om er zich in te storten.

Vers 17

17. Die goddelozen zelven te waarschuwen voor het onheil en de ellende, die zij tegemoet gaan, daartoe geef ik mij de moeite niet. Zeker, het is gelijk het spreekwoord zegt: het net wordt te vergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte, al is het dat de vogelaar zichtbaar voor de vogels zijn net uitwendig, zodat deze het met hun ogen zien, dat hun verderf wordt bereid, zo laten zij zich, door hun begeerte naar de lokspijs verblind, er toch niet van afhouden, om er zich in te storten.

Vers 18

18. En 1) deze, die op het bloed van anderen loeren (Proverbs 1:11), loeren inderdaad op hun eigen bloed, en die den onschuldigen zonder oorzaak hinderlagen leggen, versteken zich tegen hun zielen, daar zij z zeker in hun verderf snellen als de vogels (Proverbs 1:17), zij het ook, dat zij anderen nazetten, zo is het alsof zij zich zelven naar `t leven stonden.

1) De Spreukendichter wil zeggen met dit en in verband met het vorige vers: Al is het mogelijk, dat het gevogelte het net niet ziet en zich dus vangen laat, gij zult toch zo dwaas niet zijn, want hun bedoelingen zijn zo doorzichtigen het einde van alles is zo in het oogvallend. Want zij bereiden zich zelf het verderf, waar zij anderen trachten te vernietigen, daar vernietigen zij ten slotte zich zelven.

Vers 18

18. En 1) deze, die op het bloed van anderen loeren (Proverbs 1:11), loeren inderdaad op hun eigen bloed, en die den onschuldigen zonder oorzaak hinderlagen leggen, versteken zich tegen hun zielen, daar zij z zeker in hun verderf snellen als de vogels (Proverbs 1:17), zij het ook, dat zij anderen nazetten, zo is het alsof zij zich zelven naar `t leven stonden.

1) De Spreukendichter wil zeggen met dit en in verband met het vorige vers: Al is het mogelijk, dat het gevogelte het net niet ziet en zich dus vangen laat, gij zult toch zo dwaas niet zijn, want hun bedoelingen zijn zo doorzichtigen het einde van alles is zo in het oogvallend. Want zij bereiden zich zelf het verderf, waar zij anderen trachten te vernietigen, daar vernietigen zij ten slotte zich zelven.

Vers 19

19. Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid, boze hebzucht, pleegt, die naar der anderen goed begeren en het op onrechtvaardige wijze tot zich trekken; zij zal de ziel van haren meester vangen; het is ene dwaze inbeelding, wanneer iemand, die op wegen der goddeloosheid gaat, meent, dat hij door zijn verstand winst uit zijne misdaad zal trekken, en de schade zal kunnen afweren; hij bereidt zichzelven in zijne zonde ondergang en verderf.

Zo zeker als de wijsheid, die verenigd is met godsvrucht en gerechtigheid, een boom is des levens voor allen, die ze aangrijpen (Proverbs 3:18), zo zeker is aan de andere zijde een wandel in dwaasheid en in het vergeten van God een langzame zelfmoord, een te gronde richten van eigen leven en levensgeluk (Proverbs 1:32).

20.

II. Proverbs 1:20-Proverbs 1:33. In de hier volgende tweede rede richt de Goddelijke wijsheid nu zelf het woord tot degenen, welke het versmaden haar te zoeken en naar hare menslievende bemoeiingen te luisteren. Zij vermaant, belooft en dreigt eindelijk, dat zij den misdadigers hare genade zal onttrekken en de vruchten van hun verkeerdheid in ongeluk, verderf en eeuwigen dood zal doen eten. Eindelijk sluit zij hare waarschuwende rede met nogmaals door beloften uit te lokken, hetwelk ons aan Matthew 11:28 herinnert. Terwijl de vorige rede er voor waarschuwde om de godsvrucht gering te achten, zo waarschuwt deze ten opzichte van de wijsheid. Beide wijzen dus duidelijk terug op het motto, dat aan het hoofd staat (Proverbs 1:7).

Vers 19

19. Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid, boze hebzucht, pleegt, die naar der anderen goed begeren en het op onrechtvaardige wijze tot zich trekken; zij zal de ziel van haren meester vangen; het is ene dwaze inbeelding, wanneer iemand, die op wegen der goddeloosheid gaat, meent, dat hij door zijn verstand winst uit zijne misdaad zal trekken, en de schade zal kunnen afweren; hij bereidt zichzelven in zijne zonde ondergang en verderf.

Zo zeker als de wijsheid, die verenigd is met godsvrucht en gerechtigheid, een boom is des levens voor allen, die ze aangrijpen (Proverbs 3:18), zo zeker is aan de andere zijde een wandel in dwaasheid en in het vergeten van God een langzame zelfmoord, een te gronde richten van eigen leven en levensgeluk (Proverbs 1:32).

20.

II. Proverbs 1:20-Proverbs 1:33. In de hier volgende tweede rede richt de Goddelijke wijsheid nu zelf het woord tot degenen, welke het versmaden haar te zoeken en naar hare menslievende bemoeiingen te luisteren. Zij vermaant, belooft en dreigt eindelijk, dat zij den misdadigers hare genade zal onttrekken en de vruchten van hun verkeerdheid in ongeluk, verderf en eeuwigen dood zal doen eten. Eindelijk sluit zij hare waarschuwende rede met nogmaals door beloften uit te lokken, hetwelk ons aan Matthew 11:28 herinnert. Terwijl de vorige rede er voor waarschuwde om de godsvrucht gering te achten, zo waarschuwt deze ten opzichte van de wijsheid. Beide wijzen dus duidelijk terug op het motto, dat aan het hoofd staat (Proverbs 1:7).

Vers 20

20. De opperste, de goddelijke Wijsheid roept 1) overluid daar buiten op de straat, onder het Oude Testament door den mond der profeten, in het Nieuwe door den mond van den Heere zelven, van Zijne Apostelen, Evangelisten, herders en leraars; zij verheft in zoekende liefde hare stem op de straten, opdat, ware het mogelijk, allen geholpen werden en niemand zich zou kunnen verontschuldigen daarmee, dat hij het niet zou geweten hebben (Matthew 10:27. Luke 14:21). 1) De Wijsheid wordt hier persoonlijk voorgesteld, maar ook als een Goddelijke Wijsheid, als een Goddelijke macht, die vrede en zaligheid verschaft aan degenen, die zich onder haar stellen, maar onheil en verderf aan degenen, die zich haar onttrokken.

Vers 20

20. De opperste, de goddelijke Wijsheid roept 1) overluid daar buiten op de straat, onder het Oude Testament door den mond der profeten, in het Nieuwe door den mond van den Heere zelven, van Zijne Apostelen, Evangelisten, herders en leraars; zij verheft in zoekende liefde hare stem op de straten, opdat, ware het mogelijk, allen geholpen werden en niemand zich zou kunnen verontschuldigen daarmee, dat hij het niet zou geweten hebben (Matthew 10:27. Luke 14:21). 1) De Wijsheid wordt hier persoonlijk voorgesteld, maar ook als een Goddelijke Wijsheid, als een Goddelijke macht, die vrede en zaligheid verschaft aan degenen, die zich onder haar stellen, maar onheil en verderf aan degenen, die zich haar onttrokken.

Vers 21

21. Zij roept zelfs in het voorste der woelingen, in het voornaamste van het volksgewoel; aan de deuren der poorten, waar de mensen zich verzamelen, spreekt zij hare redenen in de stad (liever: aan de deuren der ingangen in de stad enz.) (vgl. Isaiah 45:19. John 18:20. Acts 26:26).

De Goddelijke wijsheid is dus geen geheim, zij is niet alleen in de scholen der geleerden te vinden; er is noch veel moeite noch kosten nodig, om haar te horen en te leren. Neen! ook de landman en handwerksman, de arbeider en dienstbode, de minste en geringste onder het volk kan haar zegenrijk onderricht genieten, wanneer hij maar wil. In kerken en scholen wordt zij openlijk verkondigd, getrouwe leraars, vrome ouders, ervaren vrienden zijn steeds gereed de onwetenden te onderwijzen, de onervarenen te waarschuwen, de lichtzinnigen te vermanen. Of waar zou een kind, waar een jongeling of ene maagd kunnen optreden en zeggen: "Ik heb nooit het geluk genoten een goed en Christelijk onderwijs te ontvangen, mij is nooit gezegd wat tot mijn waarachtig welzijn dient; ik ben nooit tot het goede vermaand en opgewekt?"

Wie de Goddelijke wijsheid, het geloof, den eeuwigen vrede in het hart bezit, die moet haar verbreiden; een zelfzuchtig geloof, dat aan anderen van de goederen der genade niets gunt, is er niet. Alzo is de goddelijke wijsheid ene ware vriendin des volks, die aller heil zoekt..

Onder de wijsheid, die zich hier als persoon vertoont, is God zelf te verstaan, die als de Alwijze handelend in de wereld optreedt. Dat deze wijsheid zich openlijk en overal aanmeldt, duidt tweeërlei aan: vooreerst, dat zij het licht niet schuwt en daarmee het rechtmatige harer zaak bewijst; ten andere dat door Gods openbaring in de natuur en door de middelen des heils ouder Zijn volk overal op de eigenlijke bron van alle wijsheid wordt gewezen, zodat niemand zich met onkunde kan verontschuldigen..

Vers 21

21. Zij roept zelfs in het voorste der woelingen, in het voornaamste van het volksgewoel; aan de deuren der poorten, waar de mensen zich verzamelen, spreekt zij hare redenen in de stad (liever: aan de deuren der ingangen in de stad enz.) (vgl. Isaiah 45:19. John 18:20. Acts 26:26).

De Goddelijke wijsheid is dus geen geheim, zij is niet alleen in de scholen der geleerden te vinden; er is noch veel moeite noch kosten nodig, om haar te horen en te leren. Neen! ook de landman en handwerksman, de arbeider en dienstbode, de minste en geringste onder het volk kan haar zegenrijk onderricht genieten, wanneer hij maar wil. In kerken en scholen wordt zij openlijk verkondigd, getrouwe leraars, vrome ouders, ervaren vrienden zijn steeds gereed de onwetenden te onderwijzen, de onervarenen te waarschuwen, de lichtzinnigen te vermanen. Of waar zou een kind, waar een jongeling of ene maagd kunnen optreden en zeggen: "Ik heb nooit het geluk genoten een goed en Christelijk onderwijs te ontvangen, mij is nooit gezegd wat tot mijn waarachtig welzijn dient; ik ben nooit tot het goede vermaand en opgewekt?"

Wie de Goddelijke wijsheid, het geloof, den eeuwigen vrede in het hart bezit, die moet haar verbreiden; een zelfzuchtig geloof, dat aan anderen van de goederen der genade niets gunt, is er niet. Alzo is de goddelijke wijsheid ene ware vriendin des volks, die aller heil zoekt..

Onder de wijsheid, die zich hier als persoon vertoont, is God zelf te verstaan, die als de Alwijze handelend in de wereld optreedt. Dat deze wijsheid zich openlijk en overal aanmeldt, duidt tweeërlei aan: vooreerst, dat zij het licht niet schuwt en daarmee het rechtmatige harer zaak bewijst; ten andere dat door Gods openbaring in de natuur en door de middelen des heils ouder Zijn volk overal op de eigenlijke bron van alle wijsheid wordt gewezen, zodat niemand zich met onkunde kan verontschuldigen..

Vers 22

22. Maar hoe weinigen horen slechts naar de luide prediking der Goddelijke wijsheid! Vol droefheid moet zij klagen: Gij slechten! gij onverstandigen, hoe lang zult gij de slechtigheid, de onverstandigheid beminnen? en hoe lang zullen de spotters (Isaiah 28:14. Psalms 1:1) voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten?

Hier treden voor het eerst de vijanden der Goddelijke wijsheid op; er zijn drie klassen van deze: slechten of liever verstandelozen, spotters en zotten. Onder de eersten verstaan de Spreuken diegenen, welke uit onervarenheid, lichtgelovigheid en natuurlijke lichtzinnigheid zich hebben laten verleiden, om den weg van lusten en begeerlijkheden der jeugd te gaan en de Goddelijke wijsheid gering te achten; onder dwazen diegenen, welke wegens het vergeten van God en gebrek aan nadenken de waarheid en tucht verwerpen, en de Goddelijke leer als een doorn in hun geweten haten; eindelijk onder de spotters diegenen, welke met hun volle bewustzijn en opzettelijk tegen de wet zondigen, zondaars van professie, die, om hunnen werelddienst te verschonen, tegenover de Goddelijke wetenschap hun eigene vrijdenkers-wetenschap als een hoger weten stellen, en de wet en de openbaring ook openlijk honen. Juist de tijd van Salomo met zijn uitwendigen glans en druk wereldverkeer, was meer dan enige andere blootgesteld aan het gevaar van in vleselijke gezindheid en werelddienst, in onverschilligheid omtrent godsdienst en verregaande toegevendheid weg te zinken. Eerst deze tijd schijnt ook die derde soort van verachters der wijsheid, schijnt de spotters, die openlijk het heilige hoonden, te hebben opgeleverd (vgl Proverbs 21:24; Proverbs 24:8).

De woorden van smart over den ondank en de verblinding der mensen, die Salomo hier de wijsheid in den mond legt, wij vernemen ze, helaas! nog heden. De waarheid is...een algemeen goed der mensen geworden; in duizend en nog eens duizend (?) kerken en scholen, uit den mond van ontelbare leraars, in millioenen geschriften spreekt zij, leert, waarschuwt, bidt, bezweert zij, zodat wij in nog ruimeren zin dan Salomo kunnen zeggen, dat zij op de straten wordt verkondigd. Moeten wij ons daarover nu hogelijk verblijden, zo moeten wij evenzo diep daar over treuren, dat zovelen dit roepen der waarheid verachten en versmaden! Is het niet ontzettend waar te nemen, hoe ontelbare ouders hun kinderen van de school terughouden, hoevelen de prediking van het Evangelie verachten? Laat ons daarom erkennen, hoe traag de mens ten goede is, hoe geneigd tot het kwade, hoe zorgeloos hij juist in zijne hoogste belangen is!.

Vers 22

22. Maar hoe weinigen horen slechts naar de luide prediking der Goddelijke wijsheid! Vol droefheid moet zij klagen: Gij slechten! gij onverstandigen, hoe lang zult gij de slechtigheid, de onverstandigheid beminnen? en hoe lang zullen de spotters (Isaiah 28:14. Psalms 1:1) voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten?

Hier treden voor het eerst de vijanden der Goddelijke wijsheid op; er zijn drie klassen van deze: slechten of liever verstandelozen, spotters en zotten. Onder de eersten verstaan de Spreuken diegenen, welke uit onervarenheid, lichtgelovigheid en natuurlijke lichtzinnigheid zich hebben laten verleiden, om den weg van lusten en begeerlijkheden der jeugd te gaan en de Goddelijke wijsheid gering te achten; onder dwazen diegenen, welke wegens het vergeten van God en gebrek aan nadenken de waarheid en tucht verwerpen, en de Goddelijke leer als een doorn in hun geweten haten; eindelijk onder de spotters diegenen, welke met hun volle bewustzijn en opzettelijk tegen de wet zondigen, zondaars van professie, die, om hunnen werelddienst te verschonen, tegenover de Goddelijke wetenschap hun eigene vrijdenkers-wetenschap als een hoger weten stellen, en de wet en de openbaring ook openlijk honen. Juist de tijd van Salomo met zijn uitwendigen glans en druk wereldverkeer, was meer dan enige andere blootgesteld aan het gevaar van in vleselijke gezindheid en werelddienst, in onverschilligheid omtrent godsdienst en verregaande toegevendheid weg te zinken. Eerst deze tijd schijnt ook die derde soort van verachters der wijsheid, schijnt de spotters, die openlijk het heilige hoonden, te hebben opgeleverd (vgl Proverbs 21:24; Proverbs 24:8).

De woorden van smart over den ondank en de verblinding der mensen, die Salomo hier de wijsheid in den mond legt, wij vernemen ze, helaas! nog heden. De waarheid is...een algemeen goed der mensen geworden; in duizend en nog eens duizend (?) kerken en scholen, uit den mond van ontelbare leraars, in millioenen geschriften spreekt zij, leert, waarschuwt, bidt, bezweert zij, zodat wij in nog ruimeren zin dan Salomo kunnen zeggen, dat zij op de straten wordt verkondigd. Moeten wij ons daarover nu hogelijk verblijden, zo moeten wij evenzo diep daar over treuren, dat zovelen dit roepen der waarheid verachten en versmaden! Is het niet ontzettend waar te nemen, hoe ontelbare ouders hun kinderen van de school terughouden, hoevelen de prediking van het Evangelie verachten? Laat ons daarom erkennen, hoe traag de mens ten goede is, hoe geneigd tot het kwade, hoe zorgeloos hij juist in zijne hoogste belangen is!.

Vers 23

23. Keert u, terwijl het nog tijd is, van uwen bozen weg af, tot mijne bestraffing, luistert naar mijnen raad; ziet, ik zal mijnen Geest, den Geest der waarheid en der wijsheid ulieden overvloedig uitstorten, opdat deze u rijkelijk verfrisse en versterke, en u leide van genade tot genade; ik zal mijne woorden, waarin die geest van wijsheid en kennis ligt, u bekend maken.

Niemand kan den Heiligen Geest van Christus ontvangen en met Goddelijke wijsheid verlicht worden, tenzij hij zich kere tot de bestraffing van Christus (John 14:15; John 16:7); wijk af van het kwade en vang een nieuw leven aan (Psalms 34:15).

De God des hemels verlangt de bekering en verandering van zondaars en niet hun ondergang..

Gevoelen wij de noodzakelijkheid der bekering en een toekeren daartoe zij onze harten? Laat ons bidden om ene overvloedige mededeling van den verlichtenden en vernieuwenden geest. Indien mensen gewillig zijn geworden om zich aan Zijn invloed te onderwerpen, zo is dit een gelukkig voorteken, dat deze zal worden geschonken, of liever een teken, dat Hij Zijn werk reeds is begonnen (Jeremiah 31:18-Jeremiah 31:20)..

Vers 23

23. Keert u, terwijl het nog tijd is, van uwen bozen weg af, tot mijne bestraffing, luistert naar mijnen raad; ziet, ik zal mijnen Geest, den Geest der waarheid en der wijsheid ulieden overvloedig uitstorten, opdat deze u rijkelijk verfrisse en versterke, en u leide van genade tot genade; ik zal mijne woorden, waarin die geest van wijsheid en kennis ligt, u bekend maken.

Niemand kan den Heiligen Geest van Christus ontvangen en met Goddelijke wijsheid verlicht worden, tenzij hij zich kere tot de bestraffing van Christus (John 14:15; John 16:7); wijk af van het kwade en vang een nieuw leven aan (Psalms 34:15).

De God des hemels verlangt de bekering en verandering van zondaars en niet hun ondergang..

Gevoelen wij de noodzakelijkheid der bekering en een toekeren daartoe zij onze harten? Laat ons bidden om ene overvloedige mededeling van den verlichtenden en vernieuwenden geest. Indien mensen gewillig zijn geworden om zich aan Zijn invloed te onderwerpen, zo is dit een gelukkig voorteken, dat deze zal worden geschonken, of liever een teken, dat Hij Zijn werk reeds is begonnen (Jeremiah 31:18-Jeremiah 31:20)..

Vers 24

24. Hoe? Gij wilt niet; gij wijst mijne aangebodene hulp en mijne liefde jegens u af? Welaan, zo hoort mijne bedreiging van het gericht, dat u onvermijdelijk wacht: Dewijl ik a) geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; dewijl ik mijne hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte, terwijl het toch enkel genade en redding was, die ik aanbood;

a) Isaiah 65:12; Isaiah 66:4. Jeremiah 13:10.

Vers 24

24. Hoe? Gij wilt niet; gij wijst mijne aangebodene hulp en mijne liefde jegens u af? Welaan, zo hoort mijne bedreiging van het gericht, dat u onvermijdelijk wacht: Dewijl ik a) geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; dewijl ik mijne hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte, terwijl het toch enkel genade en redding was, die ik aanbood;

a) Isaiah 65:12; Isaiah 66:4. Jeremiah 13:10.

Vers 25

25. En gij al mijnen raad verworpen, en mijne bestraffing, mijn ernstig dringen tot boete en bekering, niet gewild hebt. 26. Zo zal ik ook in ulieder verderf lachen (Job 38:3 ), dat u zeker haastig zal overkomen, omdat gij mijne vermaning hebt veracht; ik zal spotten (Psalms 2:4),wanneer uwe vreze komt 1), en die zal komen als het zekere loon uwer goddeloosheid, hoe veilig gij u ook moogt wanen.

1) In dezen tijd, in dezen dag der genade toont God nog ontferming en mededogen met hun dwaasheden, maar dan zal Hij in en om hun verderf lachen, even gelijk zij met Zijnen goeden raad gelachen en alle Zijne vermaningen in den wind geslagen hebben. Zij, die den godsdienst bespotten, maken zich daardoor bespottelijk voor de gehele wereld. De rechtvaardige belacht denzulken met recht en God zelf, die deze spotters namaals ook bespotten zal, billijkt derzulken gedrag in dezen..

De opperste Wijsheid wil hiermede niet minder zeggen, dan dat alsdan, dewijl zij allen goeden raad hebben verworpen, voor eeuwig in en door hun dwaasheden zullen omkomen, dat de rechtvaardigheid Gods in hun verloren gaan zal verheerlijkt worden.

Vers 25

25. En gij al mijnen raad verworpen, en mijne bestraffing, mijn ernstig dringen tot boete en bekering, niet gewild hebt. 26. Zo zal ik ook in ulieder verderf lachen (Job 38:3 ), dat u zeker haastig zal overkomen, omdat gij mijne vermaning hebt veracht; ik zal spotten (Psalms 2:4),wanneer uwe vreze komt 1), en die zal komen als het zekere loon uwer goddeloosheid, hoe veilig gij u ook moogt wanen.

1) In dezen tijd, in dezen dag der genade toont God nog ontferming en mededogen met hun dwaasheden, maar dan zal Hij in en om hun verderf lachen, even gelijk zij met Zijnen goeden raad gelachen en alle Zijne vermaningen in den wind geslagen hebben. Zij, die den godsdienst bespotten, maken zich daardoor bespottelijk voor de gehele wereld. De rechtvaardige belacht denzulken met recht en God zelf, die deze spotters namaals ook bespotten zal, billijkt derzulken gedrag in dezen..

De opperste Wijsheid wil hiermede niet minder zeggen, dan dat alsdan, dewijl zij allen goeden raad hebben verworpen, voor eeuwig in en door hun dwaasheden zullen omkomen, dat de rechtvaardigheid Gods in hun verloren gaan zal verheerlijkt worden.

Vers 27

27. Wanneer plotseling en verpletterend uwe vreze a) komt, gelijk ene verwoesting, als in een ogenblik, gelijk een onweer opkomt,en uw verderf aankomt als een wervelwind (Zephaniah 1:15),wanneer u benauwdheid en angst overkomt.

a) Job 27:9; Job 31:12. Isaiah 1:15.

Vers 27

27. Wanneer plotseling en verpletterend uwe vreze a) komt, gelijk ene verwoesting, als in een ogenblik, gelijk een onweer opkomt,en uw verderf aankomt als een wervelwind (Zephaniah 1:15),wanneer u benauwdheid en angst overkomt.

a) Job 27:9; Job 31:12. Isaiah 1:15.

Vers 28

28. Dan zullen zij tot mij roepen, maar ik zal niet antwoorden, daar hun roepen toch alleen het gevolg van hun ellende en van hun smart zal zijn; zij zullen mij vroeg, ijverig, vlijtig zoeken, maar zullen mij niet vinden.

De rechtvaardige vergelding, die eindelijk komt van wege het lange en aanhoudende versmaden der genade Gods is, dat de gebeden onverhoord blijven, die nog daarenboven gewoonlijk niet om vergeving van zonde, maar alleen om afwending van den nood worden opgezonden. Daarin wordt het dan den zondaar openbaar, dat zijn oordeel nabij is (vgl. Isaiah 59:2. Jeremiah 11:11. Ezekiel 8:18. Micah 3:4. Amos 8:11 ).

Vers 28

28. Dan zullen zij tot mij roepen, maar ik zal niet antwoorden, daar hun roepen toch alleen het gevolg van hun ellende en van hun smart zal zijn; zij zullen mij vroeg, ijverig, vlijtig zoeken, maar zullen mij niet vinden.

De rechtvaardige vergelding, die eindelijk komt van wege het lange en aanhoudende versmaden der genade Gods is, dat de gebeden onverhoord blijven, die nog daarenboven gewoonlijk niet om vergeving van zonde, maar alleen om afwending van den nood worden opgezonden. Daarin wordt het dan den zondaar openbaar, dat zijn oordeel nabij is (vgl. Isaiah 59:2. Jeremiah 11:11. Ezekiel 8:18. Micah 3:4. Amos 8:11 ).

Vers 29

29. Daarom dat zij, gedurende hun gehele leven de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN, het beginsel der wijsheid (Proverbs 1:7) niet hebben verkoren.

Vers 29

29. Daarom dat zij, gedurende hun gehele leven de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN, het beginsel der wijsheid (Proverbs 1:7) niet hebben verkoren.

Vers 30

30. Zij hebben in mijnen raad niet bewilligd, al mijne bestraffingen hebben zij versmaad, wanneer zij in hun geweten door het Woord Gods werden getroffen.

Vers 30

30. Zij hebben in mijnen raad niet bewilligd, al mijne bestraffingen hebben zij versmaad, wanneer zij in hun geweten door het Woord Gods werden getroffen.

Vers 31

31. Zo zullen zij, daar zij niet anders wilden, eten van de vrucht van hunnen weg, van de gevolgen van hun daden en gezindheden, enzij zullen zich verzadigen (Galatians 6:8. Isaiah 59:4) met hun goddeloze raadslagen, die de kiem van hun verderf in zich droegen (Isaiah 3:10).

Ook wij spreken van datgene "te moeten opeten," waarvan men de ongelukkige gevolgen ondervindt.. 32. Want de afkering der slechten, der verstandelozen van de eeuwige wijsheid tot de begeerlijkheden en de wijsheid dezer wereld, zal hen doden, en de voorspoed der zotten, hun zorgeloosheid omtrent hun eeuwig geluk, zal hen verderven 1).

1) Dat de mens door eigen schuld verloren gaat, wordt hier zeer duidelijk verzekerd. Hun verderf en ondergang hebben zij aan zichzelven te danken. De bezoldiging der zonde is de dood. Het is daarom, dat in het volgende vers het tegenovergestelde wordt verzekerd. Wordt in dit vers gewezen op het einde der goddelozen, in het volgende op den gelukkigen staat en de heerlijke redding des godvrezenden, die hij geniet voor tijd en eeuwigheid beide.

Vers 31

31. Zo zullen zij, daar zij niet anders wilden, eten van de vrucht van hunnen weg, van de gevolgen van hun daden en gezindheden, enzij zullen zich verzadigen (Galatians 6:8. Isaiah 59:4) met hun goddeloze raadslagen, die de kiem van hun verderf in zich droegen (Isaiah 3:10).

Ook wij spreken van datgene "te moeten opeten," waarvan men de ongelukkige gevolgen ondervindt.. 32. Want de afkering der slechten, der verstandelozen van de eeuwige wijsheid tot de begeerlijkheden en de wijsheid dezer wereld, zal hen doden, en de voorspoed der zotten, hun zorgeloosheid omtrent hun eeuwig geluk, zal hen verderven 1).

1) Dat de mens door eigen schuld verloren gaat, wordt hier zeer duidelijk verzekerd. Hun verderf en ondergang hebben zij aan zichzelven te danken. De bezoldiging der zonde is de dood. Het is daarom, dat in het volgende vers het tegenovergestelde wordt verzekerd. Wordt in dit vers gewezen op het einde der goddelozen, in het volgende op den gelukkigen staat en de heerlijke redding des godvrezenden, die hij geniet voor tijd en eeuwigheid beide.

Vers 33

33. Maar die naar mij hoort, en mij zijn hart geeft zaltijdelijk en eeuwig zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads, omdat hij met zijn God verzoend is.

Bemint men ware rust en veiligheid, zo zij men gehoorzaam en volge men wat de wijsheid aanraadt. Men late zich het oor des geestes recht opendoen, om hare leer goed te bevatten; want de ziel, die Gode gehoor geeft, zal levenslang veilig zijn, omdat zij in God ene rust vindt, die van alle onrust bevrijd is. Zij geniet in God alle goederen, die in Hem zijn, zonder te vrezen voor ongeluk, daar zij in Hem daarvoor geheel en al veilig is. In den dood zal zij niet te vrezen hebben voor ongeluk, daar hare gerustheid niet bestaat in enig aangematigd goed maar in God zelven, op wien zij haar vertrouwen heeft gesteld. Zij kan nu niet meer vrezen noch hare verdoemenis en ondergang, welke het grootste kwaad is, noch de zonde als het meest algemene kwaad, omdat hare zaligheid niet gegrond is op hare eigene maar op Gods gerechtigheid, en zij, in Gods wil berustende alles toestemt, wat God met haar voor heeft, zonder iets te vrezen.

Vers 33

33. Maar die naar mij hoort, en mij zijn hart geeft zaltijdelijk en eeuwig zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads, omdat hij met zijn God verzoend is.

Bemint men ware rust en veiligheid, zo zij men gehoorzaam en volge men wat de wijsheid aanraadt. Men late zich het oor des geestes recht opendoen, om hare leer goed te bevatten; want de ziel, die Gode gehoor geeft, zal levenslang veilig zijn, omdat zij in God ene rust vindt, die van alle onrust bevrijd is. Zij geniet in God alle goederen, die in Hem zijn, zonder te vrezen voor ongeluk, daar zij in Hem daarvoor geheel en al veilig is. In den dood zal zij niet te vrezen hebben voor ongeluk, daar hare gerustheid niet bestaat in enig aangematigd goed maar in God zelven, op wien zij haar vertrouwen heeft gesteld. Zij kan nu niet meer vrezen noch hare verdoemenis en ondergang, welke het grootste kwaad is, noch de zonde als het meest algemene kwaad, omdat hare zaligheid niet gegrond is op hare eigene maar op Gods gerechtigheid, en zij, in Gods wil berustende alles toestemt, wat God met haar voor heeft, zonder iets te vrezen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-1.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile