Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nehemiah 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/nehemiah-6.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nehemiah 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 6Nehemiah 6:1.
NEHEMIA VOORKOMT DOOR ZIJNE VOORZICHTIGHEID DE GEVREESDE MOEILIJKHEDEN.
VI. Nehemiah 6:1-Nehemiah 6:19. Daar nu Sanballat en de met hem verbondene vijanden, door openbaar geweld niets tegen ons hadden kunnen uitrichten, maar dat veeleer de muren van Jeruzalem reeds geheel gereed waren, behalve de vleugels der poorten, beproeven zij met list om Nehemia in hun handen te krijgen, met het doel, om als hij uit den weg was geruimd. zich meester te maken van de nog niet geheel versterkte stad. Dan konden zij de nu voltooide muren weer verwoesten, en met goed gevolg de zelfstandige ontwikkeling van de Joodse gemeente tegenwerken. Intussen weigert Nehemia herhaaldelijk ene uitnodiging van Sanballat en Gesem, om ene samenkomst te houden in het dal Ono, omdat hij de geheime raadslagen zijner tegenstanders doorziet, voorgevende, en met recht, dat hij het werk, waarmee hij bezig is, niet kan verlaten. Nu zendt Sanballat zijne knechten met ene openbare aanklacht naar Nehemia; maar ook thans laat deze zich niet in de voor hem gestelde strikken vangen, ofschoon zelfs valse profeten en aanzienlijke familiehoofden in Juda, Sanballat en Tobia in de hand werken. Op den 25sten dag der maand Elul, alzo 52 dagen na het begin van den bouw, is de muur geheel gereed; alzo in hetzelfde jaar 444 v. Chr.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 6Nehemiah 6:1.
NEHEMIA VOORKOMT DOOR ZIJNE VOORZICHTIGHEID DE GEVREESDE MOEILIJKHEDEN.
VI. Nehemiah 6:1-Nehemiah 6:19. Daar nu Sanballat en de met hem verbondene vijanden, door openbaar geweld niets tegen ons hadden kunnen uitrichten, maar dat veeleer de muren van Jeruzalem reeds geheel gereed waren, behalve de vleugels der poorten, beproeven zij met list om Nehemia in hun handen te krijgen, met het doel, om als hij uit den weg was geruimd. zich meester te maken van de nog niet geheel versterkte stad. Dan konden zij de nu voltooide muren weer verwoesten, en met goed gevolg de zelfstandige ontwikkeling van de Joodse gemeente tegenwerken. Intussen weigert Nehemia herhaaldelijk ene uitnodiging van Sanballat en Gesem, om ene samenkomst te houden in het dal Ono, omdat hij de geheime raadslagen zijner tegenstanders doorziet, voorgevende, en met recht, dat hij het werk, waarmee hij bezig is, niet kan verlaten. Nu zendt Sanballat zijne knechten met ene openbare aanklacht naar Nehemia; maar ook thans laat deze zich niet in de voor hem gestelde strikken vangen, ofschoon zelfs valse profeten en aanzienlijke familiehoofden in Juda, Sanballat en Tobia in de hand werken. Op den 25sten dag der maand Elul, alzo 52 dagen na het begin van den bouw, is de muur geheel gereed; alzo in hetzelfde jaar 444 v. Chr.
Vers 1
1. Voorts is het geschied, als van Sanballat, en Tobia, en van Gesem, den Arabier (Nehemiah 2:19), en van onze andere vijanden, die van Asdod en de andere bewoners van het land der Filistijnen (Nehemiah 4:7) gehoord was, dat ik den muur gebouwd had, en dat gene scheur daarin was overgelaten, en dat alles gereed was, wat wij voorgenomen hadden te doen, om de stad te versterken, behalve de vleugels der poorten: ook had ik tot dezen tijd toe de deuren niet opgezet in de poorten (vgl. Nehemiah 7:1);Vers 1
1. Voorts is het geschied, als van Sanballat, en Tobia, en van Gesem, den Arabier (Nehemiah 2:19), en van onze andere vijanden, die van Asdod en de andere bewoners van het land der Filistijnen (Nehemiah 4:7) gehoord was, dat ik den muur gebouwd had, en dat gene scheur daarin was overgelaten, en dat alles gereed was, wat wij voorgenomen hadden te doen, om de stad te versterken, behalve de vleugels der poorten: ook had ik tot dezen tijd toe de deuren niet opgezet in de poorten (vgl. Nehemiah 7:1);Vers 2
2. Zo zond Sanballat, en Gesem, nu met list beproevende wat zij met geweld niet hadden kunnen doen, tot mij, om mij te doen zeggen: Kom, en laat ons, om wederkerig tot ene betere verstandhouding met elkaar te geraken, te zamen vergaderen in de dorpen, in het dal Ono 1), thans Kefr Ana, 1 3/4 uur noordwaarts van Lydda (1 Chronicles 8:12).Maar zij dachten mij kwaad te doen, menende mij op deze wijze in handen te krijgen, om mij alzo uit den weg te ruimen.1) Waar de vijanden des volks geen openlijken aanval op Jeruzalem meer durfden doen, daar trachtten zij door list den werkzamen landvoogd buiten Jeruzalem te lokken, om alsdan een aanval op de stad te wagen, waarvan nu wel de muren waren hersteld, maar waarin de poorten nog niet in orde waren.
Zij nemen nu tot list hun toevlucht, maar ook die list zal niet gelukkken, dewijl Nehemia hun helse plannen, door Gods Geest voorgelicht, doorziet.
Vers 2
2. Zo zond Sanballat, en Gesem, nu met list beproevende wat zij met geweld niet hadden kunnen doen, tot mij, om mij te doen zeggen: Kom, en laat ons, om wederkerig tot ene betere verstandhouding met elkaar te geraken, te zamen vergaderen in de dorpen, in het dal Ono 1), thans Kefr Ana, 1 3/4 uur noordwaarts van Lydda (1 Chronicles 8:12).Maar zij dachten mij kwaad te doen, menende mij op deze wijze in handen te krijgen, om mij alzo uit den weg te ruimen.1) Waar de vijanden des volks geen openlijken aanval op Jeruzalem meer durfden doen, daar trachtten zij door list den werkzamen landvoogd buiten Jeruzalem te lokken, om alsdan een aanval op de stad te wagen, waarvan nu wel de muren waren hersteld, maar waarin de poorten nog niet in orde waren.
Zij nemen nu tot list hun toevlucht, maar ook die list zal niet gelukkken, dewijl Nehemia hun helse plannen, door Gods Geest voorgelicht, doorziet.
Vers 3
3. En ik, hun plannen doorziende, en tegenover hun list die voorzichtigheid stellende, die aan de kinderen Gods geoorloofd is en ook overeenkomt met hun oprechtheid (Matthew 10:16 Matthew 10:16), zond boden tot hen, om zo als het inderdaad was en niet een bloot voorwendsel, te zeggen: Ik doe een groot werk, namelijk het bouwen van Jeruzalems muren, zodat ik niet zal kunnen afkomen, waarom zou dit werk ophouden, terwijl ik het zou nalaten en tot ulieden afkomen?Vers 3
3. En ik, hun plannen doorziende, en tegenover hun list die voorzichtigheid stellende, die aan de kinderen Gods geoorloofd is en ook overeenkomt met hun oprechtheid (Matthew 10:16 Matthew 10:16), zond boden tot hen, om zo als het inderdaad was en niet een bloot voorwendsel, te zeggen: Ik doe een groot werk, namelijk het bouwen van Jeruzalems muren, zodat ik niet zal kunnen afkomen, waarom zou dit werk ophouden, terwijl ik het zou nalaten en tot ulieden afkomen?Vers 4
4. Zij zonden nu wel viermaal tot mij, op dezelve wijze, met de in Nehemiah 6:2 gedane uitnodiging. En ik antwoordde hun op dezelve wijze, dezelfde reden opgevende als in Nehemiah 6:3.Vers 4
4. Zij zonden nu wel viermaal tot mij, op dezelve wijze, met de in Nehemiah 6:2 gedane uitnodiging. En ik antwoordde hun op dezelve wijze, dezelfde reden opgevende als in Nehemiah 6:3.Vers 5
5. Toen zond Sanballat tot mij op dezelve wijze, ten vijfde maal, zijnen jongen, dien knaap, waarvan hij zich gewoonlijk bediende, wanneer hij ambtsbrieven te bezorgen had, met enen openen brief 1) in zijne hand.1) Met enen open brief. Nehemia vermeldt dit opzettelijk. Niet om, zoals sommigen beweren, hem een teken van minachting te geven, maar om hem daarmee te zeggen, dat, waarvan zij hem beschuldigen, een publiek geheim is, zodat hij het gerust in een open brief hem durft mededelen.
Alles was er op aangelegd, om hem te verblinden en naar hun redenen te doen luisteren.
Vers 5
5. Toen zond Sanballat tot mij op dezelve wijze, ten vijfde maal, zijnen jongen, dien knaap, waarvan hij zich gewoonlijk bediende, wanneer hij ambtsbrieven te bezorgen had, met enen openen brief 1) in zijne hand.1) Met enen open brief. Nehemia vermeldt dit opzettelijk. Niet om, zoals sommigen beweren, hem een teken van minachting te geven, maar om hem daarmee te zeggen, dat, waarvan zij hem beschuldigen, een publiek geheim is, zodat hij het gerust in een open brief hem durft mededelen.
Alles was er op aangelegd, om hem te verblinden en naar hun redenen te doen luisteren.
Vers 6
6. Daarin was geschreven: Het is onder de naburige volken gehoord, en Gasmu, Gesem, die dan toch om zijne aanzienlijke betrekking een geloofwaardig getuige is, zegt: Gij en de Joden denkt te rebelleren tegen de opperheerschappij der Perzen, daarom alleen bouwt gij den muur, en gij zult hun ten koning zijn; naar dat deze zaken zijn schijnt dit daaruit te blijken; uwe gehele handelwijze is daar het bewijs van.Vers 6
6. Daarin was geschreven: Het is onder de naburige volken gehoord, en Gasmu, Gesem, die dan toch om zijne aanzienlijke betrekking een geloofwaardig getuige is, zegt: Gij en de Joden denkt te rebelleren tegen de opperheerschappij der Perzen, daarom alleen bouwt gij den muur, en gij zult hun ten koning zijn; naar dat deze zaken zijn schijnt dit daaruit te blijken; uwe gehele handelwijze is daar het bewijs van.Vers 7
7. Dat gij ook profeten 1) hebt besteld, om van u te Jeruzalem uit te roepen, zeggende: Hij is koning in Juda. Nu zal het van den koning gehoord worden, naar dat deze zaken zijn 2), en hoe zult gij u dan kunnen verantwoorden? kom dan nu, en laat ons te zamen raadslaan, hoe het u dreigend gevaar van ene aanklacht bij den koning kan afgewend worden 3).1) De betekenis van het woord profetie in de Schrift beperkt zich niet altijd tot het voorzeggen van toekomstige gebeurtenissen. Soms betekent het, het prediken en uitleggen der Schriften, of het stichten, vertroosten en vermanen van anderen, zo als hier (zie 1 Corinthians 14:3).
2) of, nu zullen den koning dergelijke dingen ter ore komen. Sanballat doet zich voor als een vriend, die Nehemia nog ter rechter tijd waarschuwt, terwijl hij toch een heimelijke vijand is van den knecht Gods. Door `s Heren Geest voorgelicht weet echter Nehemia het ware van het valse te onderscheiden.
3) Zo als bij Nehemiah 1:1 is aangemerkt, stamde Nehemia wellicht van een koninklijk geslacht af. Deze omstandigheid kon hier dienen, om de verdenking tegen hem meer schijn van waarheid te geven. Misschien waren er reeds door enkele profeten uitspraken gedaan, die aan de bewering van Sanballat enigen grond gaven; maar dat waren gene ware, maar valse profeten, die aan de zijde van den vijand stonden, zo als de in Nehemiah 6:10 genoemde Semaja, en de in Nehemiah 6:14 vermelde Noadja.. 8. Doch ik zond tot hem, tot Sanballat, om te zeggen: Er is van al zulke zaken, als gij zegt, als hadden wij Joden het voornemen om tegen den koning van Perzië op te staan en ons onafhankelijk van hem te maken, niets geschied; maar gij versiert 1), verzint ze uit uw hart.
1) Het woord in den grondtekst heeft, altijd een slechte betekenis, betekent altijd iets slechts verzinnen.
Vers 7
7. Dat gij ook profeten 1) hebt besteld, om van u te Jeruzalem uit te roepen, zeggende: Hij is koning in Juda. Nu zal het van den koning gehoord worden, naar dat deze zaken zijn 2), en hoe zult gij u dan kunnen verantwoorden? kom dan nu, en laat ons te zamen raadslaan, hoe het u dreigend gevaar van ene aanklacht bij den koning kan afgewend worden 3).1) De betekenis van het woord profetie in de Schrift beperkt zich niet altijd tot het voorzeggen van toekomstige gebeurtenissen. Soms betekent het, het prediken en uitleggen der Schriften, of het stichten, vertroosten en vermanen van anderen, zo als hier (zie 1 Corinthians 14:3).
2) of, nu zullen den koning dergelijke dingen ter ore komen. Sanballat doet zich voor als een vriend, die Nehemia nog ter rechter tijd waarschuwt, terwijl hij toch een heimelijke vijand is van den knecht Gods. Door `s Heren Geest voorgelicht weet echter Nehemia het ware van het valse te onderscheiden.
3) Zo als bij Nehemiah 1:1 is aangemerkt, stamde Nehemia wellicht van een koninklijk geslacht af. Deze omstandigheid kon hier dienen, om de verdenking tegen hem meer schijn van waarheid te geven. Misschien waren er reeds door enkele profeten uitspraken gedaan, die aan de bewering van Sanballat enigen grond gaven; maar dat waren gene ware, maar valse profeten, die aan de zijde van den vijand stonden, zo als de in Nehemiah 6:10 genoemde Semaja, en de in Nehemiah 6:14 vermelde Noadja.. 8. Doch ik zond tot hem, tot Sanballat, om te zeggen: Er is van al zulke zaken, als gij zegt, als hadden wij Joden het voornemen om tegen den koning van Perzië op te staan en ons onafhankelijk van hem te maken, niets geschied; maar gij versiert 1), verzint ze uit uw hart.
1) Het woord in den grondtekst heeft, altijd een slechte betekenis, betekent altijd iets slechts verzinnen.
Vers 9
9. Ik had immers grondige redenen, waarom ik de woorden van Sanballat ronduit voor ene listig bedachten leugen verklaarde. Want zij allen zochten ons vreesachtig te maken, zeggende: Hun handen zullen van het werk aflaten, dat het niet zal gedaan worden 1), daarom willen wij hen angstig maken; nu dan, alzo bad ik vurig tot God, sterk mijne handen 2), en laat niet toe, dat onze vijanden ons van het werk aftrekken!1) Zijne oprechte godsvrucht en kinderlijke eenvoudigheid schenken aan Nehemia een klaar, doorziend oog om alle listige aantijgingen der vijanden terstond te doorzien. "Wat al het verstand der verstandigen niet ziet, dat ziet dikwijls een kinderlijk gemoed in zijne eenvoudigheid.".
In het midden van zijne klacht over de boosaardigheid van zijne vijanden verhief Nehemia zijn hart tot God, in een kort gebed. Het is het voorrecht der ware gelovigen, dat zij in alle angsten en moeilijkheden een goeden God hebben, tot wie zij kunnen gaan, van wie zij door het geloof en het gebed de genade ontvangen, waardoor hun angst wordt gestild, hun handen gesterkt; wanneer hun vijanden trachten hen bevreesd te maken. Door tegenstand wordt de kracht van den Christen vermeerderd. Elke verzoeking om ons van onzen plicht af te trekken, moet ons opwekken om des te getrouwer te zijn..
2) Terwijl Nehemia dit ter neerschrijft en zich verplaatst in dien tijd, is nog zijn ganse ziel in beroering. Het is hem nog, alsof hij de boodschap van Sanballat krijgt. Hij herinnert zich, hoe hij zijn toevlucht nam te midden van het sarren des vijands tot den Heere, zijn God, en daarom schrijft hij niet: en ik bad tot God, sterk mijne handen, maar alleen: sterk mijne handen, waardoor hij ook nu als bij vernieuwing de toevlucht neemt tot de armen der sterkte van zijn God.
Vers 9
9. Ik had immers grondige redenen, waarom ik de woorden van Sanballat ronduit voor ene listig bedachten leugen verklaarde. Want zij allen zochten ons vreesachtig te maken, zeggende: Hun handen zullen van het werk aflaten, dat het niet zal gedaan worden 1), daarom willen wij hen angstig maken; nu dan, alzo bad ik vurig tot God, sterk mijne handen 2), en laat niet toe, dat onze vijanden ons van het werk aftrekken!1) Zijne oprechte godsvrucht en kinderlijke eenvoudigheid schenken aan Nehemia een klaar, doorziend oog om alle listige aantijgingen der vijanden terstond te doorzien. "Wat al het verstand der verstandigen niet ziet, dat ziet dikwijls een kinderlijk gemoed in zijne eenvoudigheid.".
In het midden van zijne klacht over de boosaardigheid van zijne vijanden verhief Nehemia zijn hart tot God, in een kort gebed. Het is het voorrecht der ware gelovigen, dat zij in alle angsten en moeilijkheden een goeden God hebben, tot wie zij kunnen gaan, van wie zij door het geloof en het gebed de genade ontvangen, waardoor hun angst wordt gestild, hun handen gesterkt; wanneer hun vijanden trachten hen bevreesd te maken. Door tegenstand wordt de kracht van den Christen vermeerderd. Elke verzoeking om ons van onzen plicht af te trekken, moet ons opwekken om des te getrouwer te zijn..
2) Terwijl Nehemia dit ter neerschrijft en zich verplaatst in dien tijd, is nog zijn ganse ziel in beroering. Het is hem nog, alsof hij de boodschap van Sanballat krijgt. Hij herinnert zich, hoe hij zijn toevlucht nam te midden van het sarren des vijands tot den Heere, zijn God, en daarom schrijft hij niet: en ik bad tot God, sterk mijne handen, maar alleen: sterk mijne handen, waardoor hij ook nu als bij vernieuwing de toevlucht neemt tot de armen der sterkte van zijn God.
Vers 10
10. Als ik nu, kort na het in Nehemiah 6:1 verhaalde, kwam in het huis van Semaja 1), vermoedelijk een priester van de 23ste ordening (1 Chronicles 24:18), den zoon van Delaja, den zoon van Mehetabeël, die mij had laten roepen, voorgevende, dat hij mij ene gewichtige mededeling te doen had, bemerkte ik spoedig, dat hij mij valselijk behandelde; (hij was nu besloten), hij had zich wellicht onder voorwendsel van Levitische onreinheid in zijn huis teruggetrokken, en daarom was hij niet tot mij gekomen, maar had hij mij bij zich ontboden. Toen ik gekomen was, zo zei hij: Laat ons samenkomen in het huis Gods, in het midden des tempels, in het heilige, en laat ons de deuren des tempels toesluiten, om op deze wijze uw leven te redden, en u te onttrekken aan de nasporingen uwer vijanden, want zij zullen komen om u te doden, ja bij nacht zullen zij komen, om u te doden. 1) Met de vijanden van buiten had Nehemia afgedaan, nu treedt bij hem een vijand van binnen op. Niet een Samaritaan of Ammoniet, maar een eigen volksgenoot, nl. een zekere Semaja, die zich in alles openbaart als een valsen profeet, door Sanballat en Tobia gehuurd, in de armen genomen, om Nehemia op listige wijze te brengen tot dat, waartoe zij hem niet hadden kunnen krijgen. Hij kondigt zich aan als profeet, dewijl hij het als ene openbaring Gods doet voorkomen, dat hij weet, dat Nehemia dien nacht zal worden omgebracht door de vijanden. Ja, indien men besloten niet opvat in den zin van Levitisch onrein, maar in dien van, zich zelf opgesloten, dan is daaruit af te leiden, dat ook hij zelf zich voorstelt, als door de vijanden vervolgd. De bedoeling is duidelijk. Had Nehemia gehoor gegeven en was hij gaan vluchten in den tempel, op eigen lijfsbehoud bedacht, dan zouden ook de anderen zijn voorbeeld hebben gevolgd, de werktuigen en het zwaard, waarmee zij werkten, of gewapend waren, hebben weggeworpen en in de vlucht hun heil hebben gezocht. Maar dan waren de muren onvoltooid gebleven en hadden de wederpartijders van Israël gewonnen spel gehad. De Heere kent echter den raad der goddelozen en doet ook dezen met schande terugkeren.Ook kan de zaak nog van deze zijde beschouwd worden, dat Nehemia, was hij met Semaja in het Heilige gevlucht, met recht van overtreding der Wet had kunnen aangeklaagd worden, dewijl geen gewoon Israëliet, hoe voornaam ook (denk aan Uzzia), in het Heilige mocht komen. Men ziet, de zaak was met zeer veel list aangelegd, opdat men in elk geval Nehemia onschadelijk en nutteloos zou maken.
Vers 10
10. Als ik nu, kort na het in Nehemiah 6:1 verhaalde, kwam in het huis van Semaja 1), vermoedelijk een priester van de 23ste ordening (1 Chronicles 24:18), den zoon van Delaja, den zoon van Mehetabeël, die mij had laten roepen, voorgevende, dat hij mij ene gewichtige mededeling te doen had, bemerkte ik spoedig, dat hij mij valselijk behandelde; (hij was nu besloten), hij had zich wellicht onder voorwendsel van Levitische onreinheid in zijn huis teruggetrokken, en daarom was hij niet tot mij gekomen, maar had hij mij bij zich ontboden. Toen ik gekomen was, zo zei hij: Laat ons samenkomen in het huis Gods, in het midden des tempels, in het heilige, en laat ons de deuren des tempels toesluiten, om op deze wijze uw leven te redden, en u te onttrekken aan de nasporingen uwer vijanden, want zij zullen komen om u te doden, ja bij nacht zullen zij komen, om u te doden. 1) Met de vijanden van buiten had Nehemia afgedaan, nu treedt bij hem een vijand van binnen op. Niet een Samaritaan of Ammoniet, maar een eigen volksgenoot, nl. een zekere Semaja, die zich in alles openbaart als een valsen profeet, door Sanballat en Tobia gehuurd, in de armen genomen, om Nehemia op listige wijze te brengen tot dat, waartoe zij hem niet hadden kunnen krijgen. Hij kondigt zich aan als profeet, dewijl hij het als ene openbaring Gods doet voorkomen, dat hij weet, dat Nehemia dien nacht zal worden omgebracht door de vijanden. Ja, indien men besloten niet opvat in den zin van Levitisch onrein, maar in dien van, zich zelf opgesloten, dan is daaruit af te leiden, dat ook hij zelf zich voorstelt, als door de vijanden vervolgd. De bedoeling is duidelijk. Had Nehemia gehoor gegeven en was hij gaan vluchten in den tempel, op eigen lijfsbehoud bedacht, dan zouden ook de anderen zijn voorbeeld hebben gevolgd, de werktuigen en het zwaard, waarmee zij werkten, of gewapend waren, hebben weggeworpen en in de vlucht hun heil hebben gezocht. Maar dan waren de muren onvoltooid gebleven en hadden de wederpartijders van Israël gewonnen spel gehad. De Heere kent echter den raad der goddelozen en doet ook dezen met schande terugkeren.Ook kan de zaak nog van deze zijde beschouwd worden, dat Nehemia, was hij met Semaja in het Heilige gevlucht, met recht van overtreding der Wet had kunnen aangeklaagd worden, dewijl geen gewoon Israëliet, hoe voornaam ook (denk aan Uzzia), in het Heilige mocht komen. Men ziet, de zaak was met zeer veel list aangelegd, opdat men in elk geval Nehemia onschadelijk en nutteloos zou maken.
Vers 11
11. Maar ik zei: Zou een man als ik, die zijne bepaalde roeping van God ontvangen en in alle dingen een rein geweten heeft, vlieden (Isaiah 28:10)? en wie is er, zijnde als ik, niet van priesterlijke afkomst, die in den tempel zou gaan, dat hij levend bleve, daar toch geen gewoon Israëliet dien betreden mag (Numbers 18:7)? Ik zal er niet ingaan 1), om mij, daargelaten de schandelijkheid van te vluchten in het algemeen, niet ook nog tegen den Heere te bezondigen, door het betreden van Zijn heiligdom.1) Nehemia doorziet alles en wijst daarom met heilige verontwaardiging het voorstel van de hand. Noch wil hij vluchten, noch zich stellen tegen Gods wetten en ordinantiën.
Vers 11
11. Maar ik zei: Zou een man als ik, die zijne bepaalde roeping van God ontvangen en in alle dingen een rein geweten heeft, vlieden (Isaiah 28:10)? en wie is er, zijnde als ik, niet van priesterlijke afkomst, die in den tempel zou gaan, dat hij levend bleve, daar toch geen gewoon Israëliet dien betreden mag (Numbers 18:7)? Ik zal er niet ingaan 1), om mij, daargelaten de schandelijkheid van te vluchten in het algemeen, niet ook nog tegen den Heere te bezondigen, door het betreden van Zijn heiligdom.1) Nehemia doorziet alles en wijst daarom met heilige verontwaardiging het voorstel van de hand. Noch wil hij vluchten, noch zich stellen tegen Gods wetten en ordinantiën.
Vers 12
12. Want ik merkte 1), doordat hij mij iets aanraadde, dat tegen het uitdrukkelijk gebod van God was, dat hij mij bedroog, en ziet, God had hem niet gezonden (Deuteronomy 13:1 vv.); maar hij sprak deze profetie tegen mij; hij gaf voor, dat hij ene Goddelijke openbaring had ontvangen, om mij te moeten waarschuwen, omdat Tobia en Sanballat hem gehuurd hadden; hij had zich laten omkopen, om mij op de ene of andere wijze, zo als hem het meest geschikt voorkwam, ten gronde te richten.1) Hieruit kan ook worden afgeleid, dat houding en toon van Semaja Nehemia duidelijk maakten, dat deze een valse profeet was.
Vers 12
12. Want ik merkte 1), doordat hij mij iets aanraadde, dat tegen het uitdrukkelijk gebod van God was, dat hij mij bedroog, en ziet, God had hem niet gezonden (Deuteronomy 13:1 vv.); maar hij sprak deze profetie tegen mij; hij gaf voor, dat hij ene Goddelijke openbaring had ontvangen, om mij te moeten waarschuwen, omdat Tobia en Sanballat hem gehuurd hadden; hij had zich laten omkopen, om mij op de ene of andere wijze, zo als hem het meest geschikt voorkwam, ten gronde te richten.1) Hieruit kan ook worden afgeleid, dat houding en toon van Semaja Nehemia duidelijk maakten, dat deze een valse profeet was.
Vers 13
13. Daarom was hij gehuurd 1), opdat ik zou vrezen, en alzo doen, als hij mij raadde, en zondigen, door in den tempel te gaan, opdat zij iets zouden hebben tot enen kwaden naam, opdat zij mij zouden honen 2). Als ik zijnen raad had gevolgd, dan zouden de vijanden terstond een groot geroep hebben aangeheven, om mij te lasteren en bij het volk mijn aanzien te doen verliezen.1) In de Christelijke kerk wordt meer schade en onheil aangericht door eergierigheid, valsheid en nijd van vrienden, die lidmaten van de kerk willen zijn, dan door openlijke vijanden; daarom hoede zich een iegelijk voor zijnen vriend! Jeremiah 9:4; Jeremiah 12:6. Micah 7:5..
2) Nehemia begreep terstond, dat Semaja dezen raad niet gaf door Gods bestuur, maar met een voornemen tegen hem. De slechtheid van zulke baatzuchtige ellendelingen zal vroeg of laat aan het licht komen. Nehemia vreesde God te beledigen. Zou ik zulk een groot kwaad doen en zondigen tegen God? De zonde moeten wij meer dan iets vrezen; het is een goed behoedmiddel tegen de zonde, niets anders te vrezen dan de zonde. Zich te moeten schamen; daar zij hem zouden kunnen verwijten. Behalve de zondigheid der zonde, moeten wij ook de schandelijkheid daarvan vrezen. Hij vraagt God ootmoedig om hunner te gedenken om hun slechte voornemens jegens hem. Hij smeekt niet wraakzuchtig enig oordeel over zijne vijanden af, maar laat alles aan God over. Welke beledigingen ons ook aangedaan worden, wij moeten ons zelven niet wreken, maar onze zaak overlaten aan Hem, die rechtvaardig oordeelt..
Vers 13
13. Daarom was hij gehuurd 1), opdat ik zou vrezen, en alzo doen, als hij mij raadde, en zondigen, door in den tempel te gaan, opdat zij iets zouden hebben tot enen kwaden naam, opdat zij mij zouden honen 2). Als ik zijnen raad had gevolgd, dan zouden de vijanden terstond een groot geroep hebben aangeheven, om mij te lasteren en bij het volk mijn aanzien te doen verliezen.1) In de Christelijke kerk wordt meer schade en onheil aangericht door eergierigheid, valsheid en nijd van vrienden, die lidmaten van de kerk willen zijn, dan door openlijke vijanden; daarom hoede zich een iegelijk voor zijnen vriend! Jeremiah 9:4; Jeremiah 12:6. Micah 7:5..
2) Nehemia begreep terstond, dat Semaja dezen raad niet gaf door Gods bestuur, maar met een voornemen tegen hem. De slechtheid van zulke baatzuchtige ellendelingen zal vroeg of laat aan het licht komen. Nehemia vreesde God te beledigen. Zou ik zulk een groot kwaad doen en zondigen tegen God? De zonde moeten wij meer dan iets vrezen; het is een goed behoedmiddel tegen de zonde, niets anders te vrezen dan de zonde. Zich te moeten schamen; daar zij hem zouden kunnen verwijten. Behalve de zondigheid der zonde, moeten wij ook de schandelijkheid daarvan vrezen. Hij vraagt God ootmoedig om hunner te gedenken om hun slechte voornemens jegens hem. Hij smeekt niet wraakzuchtig enig oordeel over zijne vijanden af, maar laat alles aan God over. Welke beledigingen ons ook aangedaan worden, wij moeten ons zelven niet wreken, maar onze zaak overlaten aan Hem, die rechtvaardig oordeelt..
Vers 14
14. Gedenk, mijn God! aan Tobia en aan Sanballat, naar deze zijne werken, en vergeld hun naar hun boosheid jegens mij; en ook aan de profetes Noadja (overigens nergens genoemd), en aan de andere profeten, die mij gezocht hebben vreesachtig te maken 1), en op dergelijke wijze hun schandelijk spel drijven, zo als de valse profeten ten tijde van Jeremia en Ezechiël.1) Hieruit zien we, dat ook na de Ballingschap even goed als v r dat treurig tijdvak in Israël's geschiedenis de valse profeten optraden, naast de profeten Gods, en dat die valse profeten het volk wilden tegenhouden in hun leven naar de ordinantiën Gods. Israël was wel genezen van de afgoderij en beeldendienst, maar de zonde was volstrekt niet onder hen uitgeroeid. Ook nu vindt ge in Israël den strijd tussen het slangenzaad en het vrouwenzaad, opdat zo mogelijk de heilsbelofte niet in vervulling zou treden.
Vers 14
14. Gedenk, mijn God! aan Tobia en aan Sanballat, naar deze zijne werken, en vergeld hun naar hun boosheid jegens mij; en ook aan de profetes Noadja (overigens nergens genoemd), en aan de andere profeten, die mij gezocht hebben vreesachtig te maken 1), en op dergelijke wijze hun schandelijk spel drijven, zo als de valse profeten ten tijde van Jeremia en Ezechiël.1) Hieruit zien we, dat ook na de Ballingschap even goed als v r dat treurig tijdvak in Israël's geschiedenis de valse profeten optraden, naast de profeten Gods, en dat die valse profeten het volk wilden tegenhouden in hun leven naar de ordinantiën Gods. Israël was wel genezen van de afgoderij en beeldendienst, maar de zonde was volstrekt niet onder hen uitgeroeid. Ook nu vindt ge in Israël den strijd tussen het slangenzaad en het vrouwenzaad, opdat zo mogelijk de heilsbelofte niet in vervulling zou treden.
Vers 15
15. De muur nu werd, omdat ik mij door niets van het bouwen liet aftrekken, volbracht op den vijf en twintigsten dag van de maand Elul, = onze maand September (Exodus 12:2 ), in twee en vijftig dagen, gerekend van den 3den Augustus van het jaar 444 v. Chr.Het is terecht door Bertheau opgemerkt, dat deze opgave de rechte is (en niet die van Josefus, volgens wie de bouw 2 jaar en 4 maanden geduurd heeft), wat blijkt uit het volgende. 1) De noodzakelijkheid van de verhaasting van het werk, waarop Nehemia gedurig terugkomt. 2) De ijver en het betrekkelijk groot aantal bouwlieden, want de gehele gemeente, zowel de bewoners van Jeruzalem, als de mannen van Jericho, Thekoa enz. hadden zich tot het gemeenschappelijke werk verenigd. 3) De wijze van bouwen, want zulk een ingespannen arbeid en zulke onophoudelijke wachtdiensten, zo als zij in Nehemiah 4:1 beschreven worden, konden wel 52 dagen worden volgehouden, maar bezwaarlijk gedurende zulk ene lange tijdruimte. 4) De omvang van het werk, dat niet geheel nieuw behoefde gemaakt te worden: er behoefde alleen hersteld te worden, wat hier en daar verwoest was, de scheuren en openingen moesten slechts gestopt worden. De bouwstoffen lagen overal gereed; men behoefde alleen de stenen uit het stof en puin op te zoeken om de beschadigde plaatsen daarmee aan te vullen..
Zo heeft ook Alexander de Grote de muren van de nieuwe stad Alexandrië, die toch ruim 11.000 meters lang waren, in 17 dagen opgetrokken.
De muren en poorten waren door de Chaldeeën niet geheel omver geworpen; het werk, dat in den bovengenoemden tijd voltooid werd, was herstellen en niet nieuw bouwen..
15. De muur nu werd, omdat ik mij door niets van het bouwen liet aftrekken, volbracht op den vijf en twintigsten dag van de maand Elul, = onze maand September (Exodus 12:2 ), in twee en vijftig dagen, gerekend van den 3den Augustus van het jaar 444 v. Chr.
Het is terecht door Bertheau opgemerkt, dat deze opgave de rechte is (en niet die van Josefus, volgens wie de bouw 2 jaar en 4 maanden geduurd heeft), wat blijkt uit het volgende. 1) De noodzakelijkheid van de verhaasting van het werk, waarop Nehemia gedurig terugkomt. 2) De ijver en het betrekkelijk groot aantal bouwlieden, want de gehele gemeente, zowel de bewoners van Jeruzalem, als de mannen van Jericho, Thekoa enz. hadden zich tot het gemeenschappelijke werk verenigd. 3) De wijze van bouwen, want zulk een ingespannen arbeid en zulke onophoudelijke wachtdiensten, zo als zij in Nehemiah 4:1 beschreven worden, konden wel 52 dagen worden volgehouden, maar bezwaarlijk gedurende zulk ene lange tijdruimte. 4) De omvang van het werk, dat niet geheel nieuw behoefde gemaakt te worden: er behoefde alleen hersteld te worden, wat hier en daar verwoest was, de scheuren en openingen moesten slechts gestopt worden. De bouwstoffen lagen overal gereed; men behoefde alleen de stenen uit het stof en puin op te zoeken om de beschadigde plaatsen daarmee aan te vullen..
Zo heeft ook Alexander de Grote de muren van de nieuwe stad Alexandrië, die toch ruim 11.000 meters lang waren, in 17 dagen opgetrokken.
De muren en poorten waren door de Chaldeeën niet geheel omver geworpen; het werk, dat in den bovengenoemden tijd voltooid werd, was herstellen en niet nieuw bouwen..
Vers 15
15. De muur nu werd, omdat ik mij door niets van het bouwen liet aftrekken, volbracht op den vijf en twintigsten dag van de maand Elul, = onze maand September (Exodus 12:2 ), in twee en vijftig dagen, gerekend van den 3den Augustus van het jaar 444 v. Chr.Het is terecht door Bertheau opgemerkt, dat deze opgave de rechte is (en niet die van Josefus, volgens wie de bouw 2 jaar en 4 maanden geduurd heeft), wat blijkt uit het volgende. 1) De noodzakelijkheid van de verhaasting van het werk, waarop Nehemia gedurig terugkomt. 2) De ijver en het betrekkelijk groot aantal bouwlieden, want de gehele gemeente, zowel de bewoners van Jeruzalem, als de mannen van Jericho, Thekoa enz. hadden zich tot het gemeenschappelijke werk verenigd. 3) De wijze van bouwen, want zulk een ingespannen arbeid en zulke onophoudelijke wachtdiensten, zo als zij in Nehemiah 4:1 beschreven worden, konden wel 52 dagen worden volgehouden, maar bezwaarlijk gedurende zulk ene lange tijdruimte. 4) De omvang van het werk, dat niet geheel nieuw behoefde gemaakt te worden: er behoefde alleen hersteld te worden, wat hier en daar verwoest was, de scheuren en openingen moesten slechts gestopt worden. De bouwstoffen lagen overal gereed; men behoefde alleen de stenen uit het stof en puin op te zoeken om de beschadigde plaatsen daarmee aan te vullen..
Zo heeft ook Alexander de Grote de muren van de nieuwe stad Alexandrië, die toch ruim 11.000 meters lang waren, in 17 dagen opgetrokken.
De muren en poorten waren door de Chaldeeën niet geheel omver geworpen; het werk, dat in den bovengenoemden tijd voltooid werd, was herstellen en niet nieuw bouwen..
15. De muur nu werd, omdat ik mij door niets van het bouwen liet aftrekken, volbracht op den vijf en twintigsten dag van de maand Elul, = onze maand September (Exodus 12:2 ), in twee en vijftig dagen, gerekend van den 3den Augustus van het jaar 444 v. Chr.
Het is terecht door Bertheau opgemerkt, dat deze opgave de rechte is (en niet die van Josefus, volgens wie de bouw 2 jaar en 4 maanden geduurd heeft), wat blijkt uit het volgende. 1) De noodzakelijkheid van de verhaasting van het werk, waarop Nehemia gedurig terugkomt. 2) De ijver en het betrekkelijk groot aantal bouwlieden, want de gehele gemeente, zowel de bewoners van Jeruzalem, als de mannen van Jericho, Thekoa enz. hadden zich tot het gemeenschappelijke werk verenigd. 3) De wijze van bouwen, want zulk een ingespannen arbeid en zulke onophoudelijke wachtdiensten, zo als zij in Nehemiah 4:1 beschreven worden, konden wel 52 dagen worden volgehouden, maar bezwaarlijk gedurende zulk ene lange tijdruimte. 4) De omvang van het werk, dat niet geheel nieuw behoefde gemaakt te worden: er behoefde alleen hersteld te worden, wat hier en daar verwoest was, de scheuren en openingen moesten slechts gestopt worden. De bouwstoffen lagen overal gereed; men behoefde alleen de stenen uit het stof en puin op te zoeken om de beschadigde plaatsen daarmee aan te vullen..
Zo heeft ook Alexander de Grote de muren van de nieuwe stad Alexandrië, die toch ruim 11.000 meters lang waren, in 17 dagen opgetrokken.
De muren en poorten waren door de Chaldeeën niet geheel omver geworpen; het werk, dat in den bovengenoemden tijd voltooid werd, was herstellen en niet nieuw bouwen..
Vers 16
16. En het geschiedde als al onze vijanden dit hoorden, dat het werk, niettegenstaande alle moeilijkheden, ons door hen berokkend, nu toch tot stand gekomen was, zo vreesden al de Heidenen, die rondom ons waren; dat waren juist de Samaritanen, de Ammonieten en de Filistijnen, die ons zo vijandig behandeld hadden, en zij vervielen zeer tot moedeloosheid; zij waren nu zo nietig in hun eigene ogen; want zij merkten dat dit werk van onzen God gedaan was, en dat wij ons nu, na zo langen tijd van smaad en vernedering, weer mochten verheugen over de genade en de hulp des Heren.Vers 16
16. En het geschiedde als al onze vijanden dit hoorden, dat het werk, niettegenstaande alle moeilijkheden, ons door hen berokkend, nu toch tot stand gekomen was, zo vreesden al de Heidenen, die rondom ons waren; dat waren juist de Samaritanen, de Ammonieten en de Filistijnen, die ons zo vijandig behandeld hadden, en zij vervielen zeer tot moedeloosheid; zij waren nu zo nietig in hun eigene ogen; want zij merkten dat dit werk van onzen God gedaan was, en dat wij ons nu, na zo langen tijd van smaad en vernedering, weer mochten verheugen over de genade en de hulp des Heren.Vers 17
17. Ook schreven in die dagen, toen ik zoveel moeite met de vijanden van buiten had, edelen van Juda, die mij ook moeilijkheden van binnen, in de gemeente zelf, berokkenden, vele brieven, die naar Tobia, den bevelhebber van het land der Edomieten (Nehemiah 2:10 Nehemiah 2:2) gingen, en die van Tobia kwamen tot hen; zij onderhielden met Tobia ene levendige briefwisseling, om ene verstandhouding tussen hem en mij daar te stellen, waarmee zij toch mijne pogingen zeer belemmerden.Vers 17
17. Ook schreven in die dagen, toen ik zoveel moeite met de vijanden van buiten had, edelen van Juda, die mij ook moeilijkheden van binnen, in de gemeente zelf, berokkenden, vele brieven, die naar Tobia, den bevelhebber van het land der Edomieten (Nehemiah 2:10 Nehemiah 2:2) gingen, en die van Tobia kwamen tot hen; zij onderhielden met Tobia ene levendige briefwisseling, om ene verstandhouding tussen hem en mij daar te stellen, waarmee zij toch mijne pogingen zeer belemmerden.Vers 18
18. Want velen in Juda hadden hem gezworen zijne vrienden en bondgenoten te zijn, omdat hij was een schoonzoon van Sechanja, den zoon van Arah 1), van een voornamen Jood uit het geslacht van Arach (Ezra 2:5); en zijn zoon Johanan had als vrouw genomen de dochter van Mesullam, den zoon van Berechja, vermoedelijk den in Nehemiah 3:4 genoemden priester, of den in Nehemiah 3:30 genoemden Leviet; door deze verzwagering was dus ook Tobia een bloedverwant van den hogepriester Eljasib (Nehemiah 13:4).1) Tobia was dus met twee Joodse families door bloedverwantschap verbonden. Deze mededeling dient om te verklaren, dat velen hem gezworen hadden, door eden met hem verbonden waren. Zij waren dus niet met hen verbonden door een eed van bondgenootschap.
Vers 18
18. Want velen in Juda hadden hem gezworen zijne vrienden en bondgenoten te zijn, omdat hij was een schoonzoon van Sechanja, den zoon van Arah 1), van een voornamen Jood uit het geslacht van Arach (Ezra 2:5); en zijn zoon Johanan had als vrouw genomen de dochter van Mesullam, den zoon van Berechja, vermoedelijk den in Nehemiah 3:4 genoemden priester, of den in Nehemiah 3:30 genoemden Leviet; door deze verzwagering was dus ook Tobia een bloedverwant van den hogepriester Eljasib (Nehemiah 13:4).1) Tobia was dus met twee Joodse families door bloedverwantschap verbonden. Deze mededeling dient om te verklaren, dat velen hem gezworen hadden, door eden met hem verbonden waren. Zij waren dus niet met hen verbonden door een eed van bondgenootschap.
Vers 19
19. Ook verhaalden zij, de vrienden van Tobia, zijne goeddadigheden voor mijn aangezicht, om mij tot toenadering met hem te bewegen, terwijl zij bij mij zijne goede eigenschappen en loffelijke oogmerken roemden, en mijne woorden brachten zij uit tot hem, en door alzo mijne weigerende uitdrukkingen tot hem over te brengen, verwekte zij des te meer vijandschap van zijne zijde tegen mij. Tobia dan zond brieven aan mij, welke beschuldigingen en voorstellingen van dezelfden aard bevatten, als de brief van Sanballat (Nehemiah 6:5), om mij vreesachtig te maken.Wat Paulus in 2 Corinthians 11:26 van valse broederen schrijft, dat heeft ook Nehemia in ruime mate ondervonden; van al het lijden van trouwe knechten Gods is dit wel in vele opzichten het zwaarste, wanneer zij moeten zien, dat hun geloofsgenoten, ja soms hun ambtgenoten, die met hen aan hetzelfde werk arbeiden, met de vijanden van Christus en Zijne kerk in ene schadelijke verstandhouding staan, en toch willen gehouden worden voor getrouwe medeleden, die voor de eer van God strijden..
Vers 19
19. Ook verhaalden zij, de vrienden van Tobia, zijne goeddadigheden voor mijn aangezicht, om mij tot toenadering met hem te bewegen, terwijl zij bij mij zijne goede eigenschappen en loffelijke oogmerken roemden, en mijne woorden brachten zij uit tot hem, en door alzo mijne weigerende uitdrukkingen tot hem over te brengen, verwekte zij des te meer vijandschap van zijne zijde tegen mij. Tobia dan zond brieven aan mij, welke beschuldigingen en voorstellingen van dezelfden aard bevatten, als de brief van Sanballat (Nehemiah 6:5), om mij vreesachtig te maken.Wat Paulus in 2 Corinthians 11:26 van valse broederen schrijft, dat heeft ook Nehemia in ruime mate ondervonden; van al het lijden van trouwe knechten Gods is dit wel in vele opzichten het zwaarste, wanneer zij moeten zien, dat hun geloofsgenoten, ja soms hun ambtgenoten, die met hen aan hetzelfde werk arbeiden, met de vijanden van Christus en Zijne kerk in ene schadelijke verstandhouding staan, en toch willen gehouden worden voor getrouwe medeleden, die voor de eer van God strijden..