Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Nehemia 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 5

Nehemiah 5:1.

NEHEMIA RUIMT DE BEZWAREN VAN HET VOLK UIT DEN WEG.

Nehemiah 5:1-Nehemiah 5:19. Nog gedurende den tijd van het bouwen verheft zich van de zijde der minder gegoeden in de gemeente, die voornamelijk tot den arbeid waren geroepen, en die nu van wege de duurte der levensmiddelen voor zich zelven en de hunnen de nodige levensbehoeften niet konden verkrijgen, ene klacht tegen de aanzienlijken en rijken. Dezen hielpen hen wel met geld en graan, maar alleen als zij hun land verpandden, of hun zonen en dochters als lijfeigenen overgaven; en alzo overtraden zij de wet van God, die in tijden van nood aan de rijken gebood, om hun eigen voordeel te verloochenen, en barmhartigheid jegens de arme broeders te oefenen. Nehemia echter, die door zijn eigen voorbeeld reeds genoeg getoond had, hoe men zich moest gedragen onder de toenmalige omstandigheden, tast de zaak ernstig aan, en heft de bezwaren der armen op, terwijl hij de rijken bij ede verplicht, om zich voortaan te onthouden van alle onderdrukking.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 5

Nehemiah 5:1.

NEHEMIA RUIMT DE BEZWAREN VAN HET VOLK UIT DEN WEG.

Nehemiah 5:1-Nehemiah 5:19. Nog gedurende den tijd van het bouwen verheft zich van de zijde der minder gegoeden in de gemeente, die voornamelijk tot den arbeid waren geroepen, en die nu van wege de duurte der levensmiddelen voor zich zelven en de hunnen de nodige levensbehoeften niet konden verkrijgen, ene klacht tegen de aanzienlijken en rijken. Dezen hielpen hen wel met geld en graan, maar alleen als zij hun land verpandden, of hun zonen en dochters als lijfeigenen overgaven; en alzo overtraden zij de wet van God, die in tijden van nood aan de rijken gebood, om hun eigen voordeel te verloochenen, en barmhartigheid jegens de arme broeders te oefenen. Nehemia echter, die door zijn eigen voorbeeld reeds genoeg getoond had, hoe men zich moest gedragen onder de toenmalige omstandigheden, tast de zaak ernstig aan, en heft de bezwaren der armen op, terwijl hij de rijken bij ede verplicht, om zich voortaan te onthouden van alle onderdrukking.

Vers 1

1. Maar het geroep des volks, van de armen en geringen, in de eerste helft van de maand Elul of September (Nehemiah 6:15),en dat hunner vrouwen was groot, tegen hun broederen, de Joden, tegen de voornamen en de rijken. Zij klaagden over de hardheid, waarmee dezen in den duren tijd, nu er gebrek aan voedsel was, terwijl er zo vele handen aan den landbouw en andere beroepen waren ontrukt, hen verdrukten.

De duurte kon ook zonder misgewas daardoor veroorzaakt zijn: 1e. dat de rondom wonende vijandelijke naburen den toevoer van graan naar Jeruzalem verhinderden; 2e. dat van wege het bouwen vele Joden uit den meer verwijderden omtrek naar Jeruzalem waren gekomen, waardoor het getal verbruikers was vermeerderd; 3e. dat velen verhinderd waren hun gewone bezigheden te verrichten, omdat zij moesten deelnemen aan het opbouwen der muren.

In de volgende verzen wordt nu aangegeven, hoe de drie klassen, die onder den druk der tijden leden, zich zochten te helpen en wordt de enige uitweg, dien iedere klasse, naar hare omstandigheid, overbleef, met een "laat ons" ingeleid. Er is echter daarbij op te merken, dat zij niet nu eerst van deze noodmiddelen wilden gebruik maken, maar het reeds hadden gedaan en zo onder de geweldenarijen der rijken en voornamen waren geraakt, die hun nood in hun voordeel hadden gebezigd..

Vers 1

1. Maar het geroep des volks, van de armen en geringen, in de eerste helft van de maand Elul of September (Nehemiah 6:15),en dat hunner vrouwen was groot, tegen hun broederen, de Joden, tegen de voornamen en de rijken. Zij klaagden over de hardheid, waarmee dezen in den duren tijd, nu er gebrek aan voedsel was, terwijl er zo vele handen aan den landbouw en andere beroepen waren ontrukt, hen verdrukten.

De duurte kon ook zonder misgewas daardoor veroorzaakt zijn: 1e. dat de rondom wonende vijandelijke naburen den toevoer van graan naar Jeruzalem verhinderden; 2e. dat van wege het bouwen vele Joden uit den meer verwijderden omtrek naar Jeruzalem waren gekomen, waardoor het getal verbruikers was vermeerderd; 3e. dat velen verhinderd waren hun gewone bezigheden te verrichten, omdat zij moesten deelnemen aan het opbouwen der muren.

In de volgende verzen wordt nu aangegeven, hoe de drie klassen, die onder den druk der tijden leden, zich zochten te helpen en wordt de enige uitweg, dien iedere klasse, naar hare omstandigheid, overbleef, met een "laat ons" ingeleid. Er is echter daarbij op te merken, dat zij niet nu eerst van deze noodmiddelen wilden gebruik maken, maar het reeds hadden gedaan en zo onder de geweldenarijen der rijken en voornamen waren geraakt, die hun nood in hun voordeel hadden gebezigd..

Vers 2

2. Want er waren, onder degenen, die kwamen klagen, die, omdat zij tot het geringe volk behoorden, zeiden: Onze zonen en onze dochters zijn zo talrijk, wij zijn velen, en wij hebben niets om van te leven; daarom hebben wij, om ons voedsel te verschaffen, en niet van honger om te komen, koren van de rijken opgenomen 1), geleend, opdat wij eten voor ons en de onzen zouden hebben, en alzo zouden kunnen blijven leven.

1) Dit kan ook vertaald worden: laat ons opnemen, en de grondtekst eist dit. Zij stellen dan voor, om hun kinderen ten onderpand te geven, opdat zij toch niet van honger behoefden om te komen. Dit was de klacht van de arbeiders, die geen enkel stuk onroerend goed te onderpand konden geven. 3. Ook waren er, die wel iets bezaten, maar dat niet genoeg opbracht om er van te leven, die zeiden: Wij verpanden onze akkers, en onze wijngaarden, en onze huizen, opdat wij van het geld dat wij daarvoor ontvangen, in dezen honger koren tot ons levensonderhoud mogen opnemen. 1).

1) Deze waren degenen, die wel onderpand hadden, maar het reeds hadden uitgegeven en nu van het gebruik hunner akkers waren beroofd, zodat zij ze zelven niets konden bebouwen.

Vers 2

2. Want er waren, onder degenen, die kwamen klagen, die, omdat zij tot het geringe volk behoorden, zeiden: Onze zonen en onze dochters zijn zo talrijk, wij zijn velen, en wij hebben niets om van te leven; daarom hebben wij, om ons voedsel te verschaffen, en niet van honger om te komen, koren van de rijken opgenomen 1), geleend, opdat wij eten voor ons en de onzen zouden hebben, en alzo zouden kunnen blijven leven.

1) Dit kan ook vertaald worden: laat ons opnemen, en de grondtekst eist dit. Zij stellen dan voor, om hun kinderen ten onderpand te geven, opdat zij toch niet van honger behoefden om te komen. Dit was de klacht van de arbeiders, die geen enkel stuk onroerend goed te onderpand konden geven. 3. Ook waren er, die wel iets bezaten, maar dat niet genoeg opbracht om er van te leven, die zeiden: Wij verpanden onze akkers, en onze wijngaarden, en onze huizen, opdat wij van het geld dat wij daarvoor ontvangen, in dezen honger koren tot ons levensonderhoud mogen opnemen. 1).

1) Deze waren degenen, die wel onderpand hadden, maar het reeds hadden uitgegeven en nu van het gebruik hunner akkers waren beroofd, zodat zij ze zelven niets konden bebouwen.

Vers 4

4. Desgelijks waren er, die zeiden: Wij hebben geld ontleend tot des konings cijns, om daarmee de belasting, die wij aan den koning verschuldigd zijn, te kunnen betalen, op onze akkers en onze wijngaarden.

In deze verzen komt drieërlei klacht voor: 1e. de klacht van hen, die gedwongen waren, om hun kinderen tot het verkrijgen van spijs te verkopen (Nehemiah 5:2); 2e. de klacht van anderen die hun velden verpand hadden om daarvoor levensmiddelen te kopen (Nehemiah 5:3); 3e. de klacht van zulke personen, die, naar het schijnt wel in staat waren om hun huisgezinnen te onderhouden, maar die de koninklijke schatting niet konden betalen en die van de rijken tegen ongehoorde interesten, geld hadden moeten lenen, en waarvoor zij dan ook hun akkers tot onderpand moesten geven.

Deze zijn degenen, die nog wel in het bezit waren hunner akkers, maar zoveel geld hadden geleend, dat zij den oogst nodig hadden, om daarmee hun schuld te betalen, zodat er voor hen zelf niets overbleef.

Vers 4

4. Desgelijks waren er, die zeiden: Wij hebben geld ontleend tot des konings cijns, om daarmee de belasting, die wij aan den koning verschuldigd zijn, te kunnen betalen, op onze akkers en onze wijngaarden.

In deze verzen komt drieërlei klacht voor: 1e. de klacht van hen, die gedwongen waren, om hun kinderen tot het verkrijgen van spijs te verkopen (Nehemiah 5:2); 2e. de klacht van anderen die hun velden verpand hadden om daarvoor levensmiddelen te kopen (Nehemiah 5:3); 3e. de klacht van zulke personen, die, naar het schijnt wel in staat waren om hun huisgezinnen te onderhouden, maar die de koninklijke schatting niet konden betalen en die van de rijken tegen ongehoorde interesten, geld hadden moeten lenen, en waarvoor zij dan ook hun akkers tot onderpand moesten geven.

Deze zijn degenen, die nog wel in het bezit waren hunner akkers, maar zoveel geld hadden geleend, dat zij den oogst nodig hadden, om daarmee hun schuld te betalen, zodat er voor hen zelf niets overbleef.

Vers 5

5. Het zou toch billijk zijn, dat de rijken onder ons, ons verschaften wat wij nodig hebben, ook zonder er zoveel voor te vergen. Nu is toch ons vlees als het vlees onzer broederen, onze kinderen zijn als hun kinderen1); immers heeft bij ons, die toch al te maal Gods volk en Abrahams kinderen zijn, de een niets voor bij den ander, en ziet, de rijken handelen niet met ons als zodanig; zij willen ons slechts lenen tegen zware pand; wij onderwerpen uit nood onze zonen en onze dochters tot dienstknechten, ja, er zijn enige van onze dochters onderworpen, zodat zij in de macht onzer handen niet zijn2), en wanneer de rijken niet billijker met ons handelen, dan zullen die misbruiken zich nog verder uitstrekken; wij zijn niet meer dan lijfeigenen, en anderen hebben onze akkers en onze wijngaarden.

1) D.i. wij zijn niet van slechter conditie dan de rijken van ons geslacht, en onze armoede komt men, naar de goddelijke wet (Deuteronomium 15:Deuteronomy 7:8), niet te hulpe, dan tegen de hoogste rente (woeker)..

Wat de rijke Joden gedaan hadden, kon met de letter der wet gedekt worden (Deuteronomy 15:8), maar druiste toch in tegen den geest der wet, dewijl de verkochten niet als slaven mochten behandeld worden en in elk geval in het zevende jaar weer moesten worden vrijgelaten.

2) In het Hebreeën Weëen leëel jadeenoe. Letterlijk: niet tot God is onze hand, d.w.z. in onze macht is het niet, om daaraan iets te veranderen en daarom nemen wij de toevlucht tot de Overheid, in dit geval Nehemia als landvoogd, opdat deze als beschermer der verdrukten zou optreden. -

Vers 5

5. Het zou toch billijk zijn, dat de rijken onder ons, ons verschaften wat wij nodig hebben, ook zonder er zoveel voor te vergen. Nu is toch ons vlees als het vlees onzer broederen, onze kinderen zijn als hun kinderen1); immers heeft bij ons, die toch al te maal Gods volk en Abrahams kinderen zijn, de een niets voor bij den ander, en ziet, de rijken handelen niet met ons als zodanig; zij willen ons slechts lenen tegen zware pand; wij onderwerpen uit nood onze zonen en onze dochters tot dienstknechten, ja, er zijn enige van onze dochters onderworpen, zodat zij in de macht onzer handen niet zijn2), en wanneer de rijken niet billijker met ons handelen, dan zullen die misbruiken zich nog verder uitstrekken; wij zijn niet meer dan lijfeigenen, en anderen hebben onze akkers en onze wijngaarden.

1) D.i. wij zijn niet van slechter conditie dan de rijken van ons geslacht, en onze armoede komt men, naar de goddelijke wet (Deuteronomium 15:Deuteronomy 7:8), niet te hulpe, dan tegen de hoogste rente (woeker)..

Wat de rijke Joden gedaan hadden, kon met de letter der wet gedekt worden (Deuteronomy 15:8), maar druiste toch in tegen den geest der wet, dewijl de verkochten niet als slaven mochten behandeld worden en in elk geval in het zevende jaar weer moesten worden vrijgelaten.

2) In het Hebreeën Weëen leëel jadeenoe. Letterlijk: niet tot God is onze hand, d.w.z. in onze macht is het niet, om daaraan iets te veranderen en daarom nemen wij de toevlucht tot de Overheid, in dit geval Nehemia als landvoogd, opdat deze als beschermer der verdrukten zou optreden. -

Vers 6

6. Toen ik nu hun geroep en deze woorden hoorde, ontstak ik zeer, omdat de rijken zich zo weinig aan de wet des Heren hielden.

Vers 6

6. Toen ik nu hun geroep en deze woorden hoorde, ontstak ik zeer, omdat de rijken zich zo weinig aan de wet des Heren hielden.

Vers 7

7. En mijn hart beraadslaagde in mijn na lang met een bekommerd en bedroefd gemoed nagedacht te hebben, besloot ik de rijken niet te verschonen; en daarna twistte ik met de edelen en met de overheden en zei tot hen: wilt gij tegen het uitdrukkelijk verbod in Deuteronomy 23:20 (vgl. Exodus 22:25) woeker bedrijven tegen uw eigen volk; gijlieden vordert enen last 1), die niet te dragen is, een iegelijk van zijnen broeder. Voorts beleide ik ene grote vergadering tegen hen; ik riep ene vergadering der gemeente bijeen; om te beraadslagen over het gedrag der rijken, en middelen ter tegemoetkoming der armen te beramen.

1) Een last vorderen, wil hier zeggen, woeker drijven. Wat de aanzienlijken deden was geheel en al tegen Gods wet in, zoals die luidt Exodus 22:25-Exodus 22:27. Uitdrukkelijk had God verboden, om op de armen onder zijn volk woeker te leggen, en zo men van den arme pand had genomen, moest het v r den avond weer teruggeven zijn. Lenen tegen rente was niet verboden, maar woeker volstrekt ongeoorloofd.

Vers 7

7. En mijn hart beraadslaagde in mijn na lang met een bekommerd en bedroefd gemoed nagedacht te hebben, besloot ik de rijken niet te verschonen; en daarna twistte ik met de edelen en met de overheden en zei tot hen: wilt gij tegen het uitdrukkelijk verbod in Deuteronomy 23:20 (vgl. Exodus 22:25) woeker bedrijven tegen uw eigen volk; gijlieden vordert enen last 1), die niet te dragen is, een iegelijk van zijnen broeder. Voorts beleide ik ene grote vergadering tegen hen; ik riep ene vergadering der gemeente bijeen; om te beraadslagen over het gedrag der rijken, en middelen ter tegemoetkoming der armen te beramen.

1) Een last vorderen, wil hier zeggen, woeker drijven. Wat de aanzienlijken deden was geheel en al tegen Gods wet in, zoals die luidt Exodus 22:25-Exodus 22:27. Uitdrukkelijk had God verboden, om op de armen onder zijn volk woeker te leggen, en zo men van den arme pand had genomen, moest het v r den avond weer teruggeven zijn. Lenen tegen rente was niet verboden, maar woeker volstrekt ongeoorloofd.

Vers 8

8. En ik zei, tot hen: Wij, ik en andere mannen, die zoals ik gezind zijn, wij, die onlangs uit Babel zijn teruggekeerd, hebben onze broederen, de Joden die aan de heidenen verkocht waren, naar ons vermogen weer gekocht, opdat het hun mogelijk zou zijn, naar het vaderland terug te keren; en zoudt gijlieden ook uwe broederen verkopen, of ze u toeëigenen,of zouden zij ons verkocht worden? Hebben wij daarom geld gegeven en hen van de Heidenen bevrijd, opdat gij hen weer onder elkaar zoudt verkopen en tot lijfeigenen maken? Toen zwegen zij en vonden geen antwoord, ter hunner rechtvaardiging.

Vers 8

8. En ik zei, tot hen: Wij, ik en andere mannen, die zoals ik gezind zijn, wij, die onlangs uit Babel zijn teruggekeerd, hebben onze broederen, de Joden die aan de heidenen verkocht waren, naar ons vermogen weer gekocht, opdat het hun mogelijk zou zijn, naar het vaderland terug te keren; en zoudt gijlieden ook uwe broederen verkopen, of ze u toeëigenen,of zouden zij ons verkocht worden? Hebben wij daarom geld gegeven en hen van de Heidenen bevrijd, opdat gij hen weer onder elkaar zoudt verkopen en tot lijfeigenen maken? Toen zwegen zij en vonden geen antwoord, ter hunner rechtvaardiging.

Vers 9

9. Voorts zei ik: De zaak is niet goed, die gijlieden doet; zoudt gij niet wandelen in de vreze onzes Gods, om de versmading der Heidenen, onze vijanden 1)? Zullen dan de Heidenen, onze vijanden, gene reden hebben om ons nog meer te smaden, wegens zulk ene onbarmhartigheid jegens onze eigene broederen?

1) Waar Nehemia er op gewezen heeft, dat zij de Joodse slaven in Babel hadden vrijgekocht, opdat deze met hen zouden kunnen optrekken naar Jeruzalem, stelt hij hun hier voor, wat de Heidenen nu wel van hen moesten denken, nu zij, in het eigen land teruggekeerd, hun eigene broeders weer slaven maken en als slaven houden. Hoe moeten de Heidenen, wil hij zeggen, wel van ons denken, hoe moeten zij ons niet van liefdeloosheid en onbarmhartigheid beschuldigen!

Vers 9

9. Voorts zei ik: De zaak is niet goed, die gijlieden doet; zoudt gij niet wandelen in de vreze onzes Gods, om de versmading der Heidenen, onze vijanden 1)? Zullen dan de Heidenen, onze vijanden, gene reden hebben om ons nog meer te smaden, wegens zulk ene onbarmhartigheid jegens onze eigene broederen?

1) Waar Nehemia er op gewezen heeft, dat zij de Joodse slaven in Babel hadden vrijgekocht, opdat deze met hen zouden kunnen optrekken naar Jeruzalem, stelt hij hun hier voor, wat de Heidenen nu wel van hen moesten denken, nu zij, in het eigen land teruggekeerd, hun eigene broeders weer slaven maken en als slaven houden. Hoe moeten de Heidenen, wil hij zeggen, wel van ons denken, hoe moeten zij ons niet van liefdeloosheid en onbarmhartigheid beschuldigen!

Vers 10

10. Ik, mijne broederen, en mijne jongens, vorderen wij ook geld en koren van hen? Lenen wij hen ook op woeker? Laat ons toch dezen last nalaten 1) van hen te vorderen, laat ons geen last op hen leggen, dien zij niet kunnen dragen. 1) Dit kan ook vertaald worden: Ik en mijne broederen, en mijne jongens, lenen ook geld en koren aan hen, doch wij laten het geleende hen, d.w.z. wij vragen het niet terug, of vragen onderpand. Nehemia wijst op zijn eigen gedrag, om hen in Nehemiah 5:11 te vermanen, evenzo te handelen.

Vers 10

10. Ik, mijne broederen, en mijne jongens, vorderen wij ook geld en koren van hen? Lenen wij hen ook op woeker? Laat ons toch dezen last nalaten 1) van hen te vorderen, laat ons geen last op hen leggen, dien zij niet kunnen dragen. 1) Dit kan ook vertaald worden: Ik en mijne broederen, en mijne jongens, lenen ook geld en koren aan hen, doch wij laten het geleende hen, d.w.z. wij vragen het niet terug, of vragen onderpand. Nehemia wijst op zijn eigen gedrag, om hen in Nehemiah 5:11 te vermanen, evenzo te handelen.

Vers 11

11. Geeft hun toch als heden terstond weer hun akkers, hun wijngaarden, hun olijfgaarden en hun huizen; en ontslaat hen voortaan van die hoge interesten, en van het honderdste 1) deel van het geld, en van het koren, den most en de olie, die gij hun hebt afgevorderd 2), gij hebt tot hiertoe n percent per maand genomen van hetgeen gij hun geleend hebt.

1) In het achtste gebod wordt verboden de woeker, die van de Joodse en Lombardysche Bankhouders getrokken wordt, welke wel door de hedendaagse burgerwetten meer gematigd en dus toegelaten is, maar evenwel in geweten niet kan worden toegestemd, voor zover die van de armen wordt getrokken en de gewone mate van geldrente veel te boven gaat, buiten enig gevaar van verlies, en daarbij panden van noodzakelijk gebruik aan den mensen onthoudt. Welke dingen, de geldrenten makende tot een bijtenden woeker, en uit dien hoofde van de geldrenten zelf afgescheiden zijnde, zo durven wij deze (n.l. de renten) als zover zij bestaan in enig toevoegsel voor het gebruik van zijn geld, boven dit van een ander, volgens zijn toestemming en verbintenis, te ontvangen, niet geheel en al veroordelen, gelijk sommige Paapse schoolleraren (die evenwel zelf verscheidene gevallen uitzonderen), Lutherse en ook onze Godgeleerden, meest onder de Engelse, hebben gedaan, naardien God ze in Israël eertijds met zekere zedelijke en burgerlijke bepalingen verbiedende, voor het overige heeft vrijgelaten. En naardien al verder de natuurlijke billijkheid het meebrengt, dat die geld van een ander ontvangt tot zijn nut, daarvoor zakelijke dankbaarheid door enige mededeling van zijn profijt bewijze, en dat die geld aan een ander leent tot zijn eigen nadeel of gemis, terwijl een ander er profijt van heeft, en die ook gehouden is voor zich en de zijnen te zorgen enige winst daarvan trekke.

2) Dit n percent is als maandelijkse interest te rekenen; dat is dus ene jaarlijkse interest van 12 percent. In dien ouden tijd nam men echter meermalen zo hoge interest, maar het was aan de Israëlieten verboden, vooral als er aan de armen geleend was.

Zie hoe ernstig en toch hoe nederig Nehemia hen overtuigt; hoewel hij de macht had om te bevelen, toch verzoekt hij, om hen door liefde te overtuigen; hoe bijzonder dringt hij er op aan, om liefderijk jegens de armen te zijn; hij bracht hun onder het oog welke hun verplichtingen waren, en kon wijzen op zijn eigen voorbeeld, en op dat zijner vrienden. Als men zelfzuchtige mensen wil overreden, is het goed op anderen te wijzen, die mild en weldadig zijn; maar het beste is te wijzen op het voorbeeld van Hem, die hoewel Hij zelf rijk was, om onzent wil arm wilde worden (2 Corinthians 8:9)..

Vers 11

11. Geeft hun toch als heden terstond weer hun akkers, hun wijngaarden, hun olijfgaarden en hun huizen; en ontslaat hen voortaan van die hoge interesten, en van het honderdste 1) deel van het geld, en van het koren, den most en de olie, die gij hun hebt afgevorderd 2), gij hebt tot hiertoe n percent per maand genomen van hetgeen gij hun geleend hebt.

1) In het achtste gebod wordt verboden de woeker, die van de Joodse en Lombardysche Bankhouders getrokken wordt, welke wel door de hedendaagse burgerwetten meer gematigd en dus toegelaten is, maar evenwel in geweten niet kan worden toegestemd, voor zover die van de armen wordt getrokken en de gewone mate van geldrente veel te boven gaat, buiten enig gevaar van verlies, en daarbij panden van noodzakelijk gebruik aan den mensen onthoudt. Welke dingen, de geldrenten makende tot een bijtenden woeker, en uit dien hoofde van de geldrenten zelf afgescheiden zijnde, zo durven wij deze (n.l. de renten) als zover zij bestaan in enig toevoegsel voor het gebruik van zijn geld, boven dit van een ander, volgens zijn toestemming en verbintenis, te ontvangen, niet geheel en al veroordelen, gelijk sommige Paapse schoolleraren (die evenwel zelf verscheidene gevallen uitzonderen), Lutherse en ook onze Godgeleerden, meest onder de Engelse, hebben gedaan, naardien God ze in Israël eertijds met zekere zedelijke en burgerlijke bepalingen verbiedende, voor het overige heeft vrijgelaten. En naardien al verder de natuurlijke billijkheid het meebrengt, dat die geld van een ander ontvangt tot zijn nut, daarvoor zakelijke dankbaarheid door enige mededeling van zijn profijt bewijze, en dat die geld aan een ander leent tot zijn eigen nadeel of gemis, terwijl een ander er profijt van heeft, en die ook gehouden is voor zich en de zijnen te zorgen enige winst daarvan trekke.

2) Dit n percent is als maandelijkse interest te rekenen; dat is dus ene jaarlijkse interest van 12 percent. In dien ouden tijd nam men echter meermalen zo hoge interest, maar het was aan de Israëlieten verboden, vooral als er aan de armen geleend was.

Zie hoe ernstig en toch hoe nederig Nehemia hen overtuigt; hoewel hij de macht had om te bevelen, toch verzoekt hij, om hen door liefde te overtuigen; hoe bijzonder dringt hij er op aan, om liefderijk jegens de armen te zijn; hij bracht hun onder het oog welke hun verplichtingen waren, en kon wijzen op zijn eigen voorbeeld, en op dat zijner vrienden. Als men zelfzuchtige mensen wil overreden, is het goed op anderen te wijzen, die mild en weldadig zijn; maar het beste is te wijzen op het voorbeeld van Hem, die hoewel Hij zelf rijk was, om onzent wil arm wilde worden (2 Corinthians 8:9)..

Vers 12

12. Toen zelden zij: Wij zullen het wedergeven, de akkers, de wijngaarden, de olijfgaarden en de huizen, en van hen in het vervolg niets zoeken 1), dat ons niet met recht toekomt, geen woeker, gene afpersing meer van hen eisen, hun zonen, hun dochters, zullen wij teruggeven; Wij zullen alzo doen, als gij zegt. En ik riep de priesters, opdat zij getuigen zouden zijn van de nu volgende plechtige belofte, die met ede zou bezworen worden, en ik deed hen, de edelen en de overheden, zwerenin tegenwoordigheid der priesters, dat zij doen zouden naar dit hun eigen woord 2).

1) Dit wil niet zeggen, dat zij de rente ook moesten teruggeven, die zij al hadden ontvangen, maar dat zij voortaan geen woeker meer zouden nemen, zoals zij tot nu toe hadden gedaan.

2) Nehemia deed hen zweren in tegenwoordigheid van de priesters, niet alleen, opdat het op plechtige wijze zou geschieden, maar ook, opdat bij latere moeilijkheden, de priesters er van wisten en deze dan bij het uitspreken van het recht, daarmee zouden kunnen rekenen.

Vers 12

12. Toen zelden zij: Wij zullen het wedergeven, de akkers, de wijngaarden, de olijfgaarden en de huizen, en van hen in het vervolg niets zoeken 1), dat ons niet met recht toekomt, geen woeker, gene afpersing meer van hen eisen, hun zonen, hun dochters, zullen wij teruggeven; Wij zullen alzo doen, als gij zegt. En ik riep de priesters, opdat zij getuigen zouden zijn van de nu volgende plechtige belofte, die met ede zou bezworen worden, en ik deed hen, de edelen en de overheden, zwerenin tegenwoordigheid der priesters, dat zij doen zouden naar dit hun eigen woord 2).

1) Dit wil niet zeggen, dat zij de rente ook moesten teruggeven, die zij al hadden ontvangen, maar dat zij voortaan geen woeker meer zouden nemen, zoals zij tot nu toe hadden gedaan.

2) Nehemia deed hen zweren in tegenwoordigheid van de priesters, niet alleen, opdat het op plechtige wijze zou geschieden, maar ook, opdat bij latere moeilijkheden, de priesters er van wisten en deze dan bij het uitspreken van het recht, daarmee zouden kunnen rekenen.

Vers 13

13. Ook schudde ik op ene zinnebeeldige wijze mijnen boezem (Isaiah 49:26) uit, nam mijn gewaad met beide handen, bracht het aan mijne borst, zodat het daar als het ware een zak vormde, en maakte ene beweging alsof ik het uitschudde, en zei, terwijl ik het weer uitgespreide ledige gewaad toonde: Alzo schudde God uit allen man die dit woord niet zal bevestigen, uit zijn huis en uit zijnen arbeid, en hij zij alzo uitgeschud en ledig, zo als dit mijn gewaad nu is. En de ganse gemeente zei, ter bekrachtiging van mijne woorden: Amen! en zij prezen den HEERE voor het gelukkig gevolg, waarmee Hij mijne bemoeiingen, om de armen tegen de onderdrukkingen der rijken te beschermen, bekroond had. En het volk deed naar dit woord; zij, die de belofte (Nehemiah 5:12) afgelegd hadden, hielden die ook.

Het volk prees den Heere; zij hadden die belofte niet met weerzin gedaan, maar met alle mogelijke uitdrukkingen van vreugde en dankbaarheid. Alzo deed ook David toen hij zich de beloften van God toe-eigende; hij zong en gaf Gode lof (Psalms 56:12). Maar ook, zij deden, wat zij beloofd hadden. Goede beloften zijn goede zaken, maar het volbrengen daarvan is het voornaamste, is alles..

Vers 13

13. Ook schudde ik op ene zinnebeeldige wijze mijnen boezem (Isaiah 49:26) uit, nam mijn gewaad met beide handen, bracht het aan mijne borst, zodat het daar als het ware een zak vormde, en maakte ene beweging alsof ik het uitschudde, en zei, terwijl ik het weer uitgespreide ledige gewaad toonde: Alzo schudde God uit allen man die dit woord niet zal bevestigen, uit zijn huis en uit zijnen arbeid, en hij zij alzo uitgeschud en ledig, zo als dit mijn gewaad nu is. En de ganse gemeente zei, ter bekrachtiging van mijne woorden: Amen! en zij prezen den HEERE voor het gelukkig gevolg, waarmee Hij mijne bemoeiingen, om de armen tegen de onderdrukkingen der rijken te beschermen, bekroond had. En het volk deed naar dit woord; zij, die de belofte (Nehemiah 5:12) afgelegd hadden, hielden die ook.

Het volk prees den Heere; zij hadden die belofte niet met weerzin gedaan, maar met alle mogelijke uitdrukkingen van vreugde en dankbaarheid. Alzo deed ook David toen hij zich de beloften van God toe-eigende; hij zong en gaf Gode lof (Psalms 56:12). Maar ook, zij deden, wat zij beloofd hadden. Goede beloften zijn goede zaken, maar het volbrengen daarvan is het voornaamste, is alles..

Vers 14

14. Ook 1) van dien dag af, dat hij, de koning, mij bevolen heeft hun landvoogd te zijn in het land Juda (Nehemiah 2:8), van het twintigste jaar af, tot het twee en dertigste jaar van den koning Arthahsasta, zijnde twaalf jaren (van 445-433 v. Chr.), heb ik, met mijne broederen, het brood des landvoogds, dat mij als zodanig was toegestaan te ontvangen, door ene som, welke de gemeente ten mijnen behoeve moest opbrengen, niet gegeten.

1) Aan de vorige gebeurtenis knoopt Nehemia nu ene korte mededeling, omtrent zijn bestuur en de wijze, waarop hij over het volk heeft geheerst, om daarmee te tonen, hoe hij, zonder zich zelf te verrijken, of voor zijn eigen voordeel te zorgen, het goede voor zijn volk had gezocht. In plaats van de lasten te verzwaren, gelijk zo menig landvoogd had gedaan, had hij getracht de lasten te verlichten. Hij deelt het ook mede, niet om er zich op te verhovaardigen, maar om daarmee te bewijzen, dat hij van de oversten en edelen niet iets had gevraagd, wat hij zelf niet had willen doen, maar hoe hij integendeel door zijn eigen voorbeeld, hun had aangemoedigd, om aan zijne wensen te voldoen. Hij zegt dit evenmin, om de vorige landvoogden een verwijt te maken, maar om te doen uitkomen, dat hij alles wilde doen in deze kommervolle tijden, om zoveel mogelijk zijn volk ter wille te zijn.

Vers 14

14. Ook 1) van dien dag af, dat hij, de koning, mij bevolen heeft hun landvoogd te zijn in het land Juda (Nehemiah 2:8), van het twintigste jaar af, tot het twee en dertigste jaar van den koning Arthahsasta, zijnde twaalf jaren (van 445-433 v. Chr.), heb ik, met mijne broederen, het brood des landvoogds, dat mij als zodanig was toegestaan te ontvangen, door ene som, welke de gemeente ten mijnen behoeve moest opbrengen, niet gegeten.

1) Aan de vorige gebeurtenis knoopt Nehemia nu ene korte mededeling, omtrent zijn bestuur en de wijze, waarop hij over het volk heeft geheerst, om daarmee te tonen, hoe hij, zonder zich zelf te verrijken, of voor zijn eigen voordeel te zorgen, het goede voor zijn volk had gezocht. In plaats van de lasten te verzwaren, gelijk zo menig landvoogd had gedaan, had hij getracht de lasten te verlichten. Hij deelt het ook mede, niet om er zich op te verhovaardigen, maar om daarmee te bewijzen, dat hij van de oversten en edelen niet iets had gevraagd, wat hij zelf niet had willen doen, maar hoe hij integendeel door zijn eigen voorbeeld, hun had aangemoedigd, om aan zijne wensen te voldoen. Hij zegt dit evenmin, om de vorige landvoogden een verwijt te maken, maar om te doen uitkomen, dat hij alles wilde doen in deze kommervolle tijden, om zoveel mogelijk zijn volk ter wille te zijn.

Vers 15

15. En de vorige landvoogden, die v r mij geweest zijn (Ezra 6:22) hebben het volk bezwaard, en van hen grote inkomsten genomen aan brood en wijn, zoveel als zij voor hun huishouding nodig hadden; daarna 1) veertig zilveren sikkelen (= 63 gulden, zie Exodus 30:13) ook heersten hun jongens, de jongelingen van hun gevolg, over het volk, door allerlei afpersingen; maar ik heb alzo niet gedaan, om der vreze Gods wil.

1) In het Hebreeën Achar. De Vulgata vertaalt door: quotidie, dagelijks; LXX escaton, ten hoogste. Wat dit woord betekent is moeilijk te zeggen Wij vertalen liefst, naderhand, als bij woord van tijd, zodat de bedoeling is, dat later de som van veertig sikkelen moest worden opgebracht, hoewel dan nog de vraag blijft, of dat dagelijks moest geschieden, hoewel dit het meest voor de hand ligt, dewijl het als een zware last wordt voorgesteld.

Vers 15

15. En de vorige landvoogden, die v r mij geweest zijn (Ezra 6:22) hebben het volk bezwaard, en van hen grote inkomsten genomen aan brood en wijn, zoveel als zij voor hun huishouding nodig hadden; daarna 1) veertig zilveren sikkelen (= 63 gulden, zie Exodus 30:13) ook heersten hun jongens, de jongelingen van hun gevolg, over het volk, door allerlei afpersingen; maar ik heb alzo niet gedaan, om der vreze Gods wil.

1) In het Hebreeën Achar. De Vulgata vertaalt door: quotidie, dagelijks; LXX escaton, ten hoogste. Wat dit woord betekent is moeilijk te zeggen Wij vertalen liefst, naderhand, als bij woord van tijd, zodat de bedoeling is, dat later de som van veertig sikkelen moest worden opgebracht, hoewel dan nog de vraag blijft, of dat dagelijks moest geschieden, hoewel dit het meest voor de hand ligt, dewijl het als een zware last wordt voorgesteld.

Vers 16

16. Daartoe heb ik ook aan het werk dezes muurs verbeterd, want ik nam den zwaarsten arbeid op mij, namelijk, de zorg over het bouwen en het toezien op de arbeiders en hun bescherming, zo als in Nehemiah 4:1 verhaald is, en wij hebben geen land gekocht 1), wat wij tot ons voordeel hadden kunnen doen, wanneer wij in dien moeilijke tijd van gebrek de landerijen tot pand hadden willen nemen; en al mijne jongens zijn aldaar verzameld geweest tot het werk (Nehemiah 4:16).

1) Hiermede wordt het kopen van land op zich zelve niet veroordeeld, maar Nehemia wijst op het feit, dat hij in die tijden heel gemakkelijk voor een kleinen prijs land had kunnen kopen, maar dit niet heeft gedaan. Dat hij geld of koren heeft voorgeschoten, zonder onderpand.

Vers 16

16. Daartoe heb ik ook aan het werk dezes muurs verbeterd, want ik nam den zwaarsten arbeid op mij, namelijk, de zorg over het bouwen en het toezien op de arbeiders en hun bescherming, zo als in Nehemiah 4:1 verhaald is, en wij hebben geen land gekocht 1), wat wij tot ons voordeel hadden kunnen doen, wanneer wij in dien moeilijke tijd van gebrek de landerijen tot pand hadden willen nemen; en al mijne jongens zijn aldaar verzameld geweest tot het werk (Nehemiah 4:16).

1) Hiermede wordt het kopen van land op zich zelve niet veroordeeld, maar Nehemia wijst op het feit, dat hij in die tijden heel gemakkelijk voor een kleinen prijs land had kunnen kopen, maar dit niet heeft gedaan. Dat hij geld of koren heeft voorgeschoten, zonder onderpand.

Vers 17

17. Ook zijn van de Joden en van de overheden honderd en vijftig man, en behalve deze hoofden zijn nog andere Joden, die van de Heidenen, die rondom ons zijn, tot ons kwamen, aan mijne tafel geweest; het waren dezulken, die uit de streken kwamen, welke nog in het bezit waren van de Samaritanen, de Filistijnen, de Arabieren en andere heidense volksstammen, van welken zij zich afzonderden en zich aansloten aan de gemeente te Jeruzalem; die allen werden gastvrij in mijn huis opgenomen.

Vers 17

17. Ook zijn van de Joden en van de overheden honderd en vijftig man, en behalve deze hoofden zijn nog andere Joden, die van de Heidenen, die rondom ons zijn, tot ons kwamen, aan mijne tafel geweest; het waren dezulken, die uit de streken kwamen, welke nog in het bezit waren van de Samaritanen, de Filistijnen, de Arabieren en andere heidense volksstammen, van welken zij zich afzonderden en zich aansloten aan de gemeente te Jeruzalem; die allen werden gastvrij in mijn huis opgenomen.

Vers 18

18. En wat voor een dag, voor die menigte gasten, bereid werd, was een os en zes uitgelezene schapen; ook werden mij vogelen bereid, en binnen tien dagen van allen wijn zeer veel, nog heb ik bij dezen het brood des landvoogds, wat mij als landvoogd rechtens toekwam, niet gezocht, omdat de dienstbaarheid zwaar was over dit volk, in den duren tijd, toen men alle krachten inspande om het werk met haast door te zetten.

Vers 18

18. En wat voor een dag, voor die menigte gasten, bereid werd, was een os en zes uitgelezene schapen; ook werden mij vogelen bereid, en binnen tien dagen van allen wijn zeer veel, nog heb ik bij dezen het brood des landvoogds, wat mij als landvoogd rechtens toekwam, niet gezocht, omdat de dienstbaarheid zwaar was over dit volk, in den duren tijd, toen men alle krachten inspande om het werk met haast door te zetten.

Vers 19

19. a) Gedenk mijner, mijn God! ten goede, alles, wat ik aan dit volk gedaan heb, want Gij weet het, mijn God, dat ik in alles het goede voor het volk trouw en oprecht heb gezocht, daarom gedenk ook mijner 1) ten goede, en laat mij in Uwe trouwe hoede zijn aanbevolen.

a) Nehemiah 13:14,Nehemiah 13:22, Nehemiah 13:31.

Nehemia sprak en handelde in het bewustzijn, dat hij zelf een zondaar was. Hij bedoelde niet, in zijn gebed, dat hem ene beloning toekwam voor hetgeen hij gedaan had, maar op de wijze waarop de Heere een beker koud water, in Zijnen naam, aan enen discipel gegeven, wil belonen. God te vrezen, en Hem lief te hebben is het eerste, maar naar die vreze en liefde zal God bekwaamheid geven voor elk goed werk, en de in Christus verzoende God zal in liefde op dezulken neerzien, om alles, wat zij voor Zijn volk gedaan hebben..

Vers 19

19. a) Gedenk mijner, mijn God! ten goede, alles, wat ik aan dit volk gedaan heb, want Gij weet het, mijn God, dat ik in alles het goede voor het volk trouw en oprecht heb gezocht, daarom gedenk ook mijner 1) ten goede, en laat mij in Uwe trouwe hoede zijn aanbevolen.

a) Nehemiah 13:14,Nehemiah 13:22, Nehemiah 13:31.

Nehemia sprak en handelde in het bewustzijn, dat hij zelf een zondaar was. Hij bedoelde niet, in zijn gebed, dat hem ene beloning toekwam voor hetgeen hij gedaan had, maar op de wijze waarop de Heere een beker koud water, in Zijnen naam, aan enen discipel gegeven, wil belonen. God te vrezen, en Hem lief te hebben is het eerste, maar naar die vreze en liefde zal God bekwaamheid geven voor elk goed werk, en de in Christus verzoende God zal in liefde op dezulken neerzien, om alles, wat zij voor Zijn volk gedaan hebben..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nehemiah 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/nehemiah-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile