Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Nehemiah 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/nehemiah-5.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Nehemiah 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NEHEMIA 5Hoe kloek Nehemia als een wijs en getrouw landvoogd op zijn hoede was tegen aanvallen van vijanden van buiten, lazen wij in het vorige hoofdstuk. Hier zien wij hem niet minder kloek en ijverig om grieven in het eigen land te herstellen. Hen er voor bewaard hebbende om door hun vijanden vernietigd te worden, bewaarde hij hen er nu ook voor om elkaar te vernietigen.
I. De klacht, waarmee de armen tot hem kwamen wegens de bezwaren, die zij te lijden hadden van de rijken (van wie zij genoodzaakt waren geld te lenen), Nehemiah 5:1 Nehemiah 5:5.
II. De afdoende maatregel, die Nehemia nam, zowel om de verdrukkers te verbeteren als om aan de verdrukten verlichting te bezorgen, Nehemiah 5:6. Het goede voorbeeld dat hijzelf, als landvoogd, gaf van mededogen te betonen Nehemiah 5:14.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, NEHEMIA 5Hoe kloek Nehemia als een wijs en getrouw landvoogd op zijn hoede was tegen aanvallen van vijanden van buiten, lazen wij in het vorige hoofdstuk. Hier zien wij hem niet minder kloek en ijverig om grieven in het eigen land te herstellen. Hen er voor bewaard hebbende om door hun vijanden vernietigd te worden, bewaarde hij hen er nu ook voor om elkaar te vernietigen.
I. De klacht, waarmee de armen tot hem kwamen wegens de bezwaren, die zij te lijden hadden van de rijken (van wie zij genoodzaakt waren geld te lenen), Nehemiah 5:1 Nehemiah 5:5.
II. De afdoende maatregel, die Nehemia nam, zowel om de verdrukkers te verbeteren als om aan de verdrukten verlichting te bezorgen, Nehemiah 5:6. Het goede voorbeeld dat hijzelf, als landvoogd, gaf van mededogen te betonen Nehemiah 5:14.
Verzen 1-5
Nehemia 5:1-5Wij hebben hier de tranen van de verdrukten, die Salomo heeft aangezien, Ecclesiastes 4:1. Laat ons ze hier aanzien, zoals zij voor Nehemia geschreid werden, wiens ambt als landvoogd het was "de armen en behoeftigen te verlossen, en hen uit van de goddeloze" erdrukkers hand te rukken," Psalms 82:4. Zware tijden en harde harten maakten de armen ongelukkig.
I. Het waren zware tijden, waarin zij leefden. Er was schaarste van koren, en dus honger Nehemiah 5:3, waarschijnlijk uit gebrek aan regen, waarmee God hen gekastijd had wegens hun veronachtzaming van Zijn huis, Haggai 1:9. Zo brengen dwaze, zondige mensen Gods oordelen over zich, en dan treuren en klagen zij er over. Als de marktprijzen hoog, de levensmiddelen schaars en duur zijn, dan lijden de armen er onder en zijn in grote verlegenheid. Geloofd zij God voor de zegen, en Hij verlosse ons van de zonde, van "zatheid van brood," Ezechiël 16:49. Hetgeen de schaarsheid, waarover hier geklaagd wordt, nog zwaarder maakte, was dat hun zonen en dochteren velen waren Nehemiah 5:2. De gezinnen, die het behoeftigst waren, waren het talrijkst, hier waren de monden maar waar was de spijs? Sommigen hebben bezittingen, huizen en landerijen, maar geen kinderen om ze te erven, anderen hebben kinderen, maar geen bezittingen om ze hun na te laten, zij die beide hebben, hebben reden om dankbaar te zijn, zij, die geen van beide hebben, kunnen zoveel gemakkelijker tevreden zijn. Zij, die grote gezinnen en weinig inkomen hebben, moeten leren door het geloof te leven op Gods voorzienigheid en belofte, en zij, die kleine gezinnen hebben en grote bezittingen moeten met hun overvloed het gebrek van anderen vervullen. Maar dit was niet alles. Het koren was duur en de belastingen waren hoog de belasting van de koning moest betaald worden, Nehemiah 5:4. Dit teken van hun gevangenschap bleef nog op hen. Het was misschien een hoofdgeld, dat geëist werd, en daar zij vele zonen en dochteren hadden, werd die belasting hoger voor hen. Hoe meer zij hadden te onderhouden, (een hard geval!) hoe meer zij hadden te betalen. Nu schijnt het dat zij geen geld hadden om koren te kopen en belasting te betalen, en dus genoodzaakt waren geld te lenen. Hun gezinnen waren arm uit Babel gekomen, zij hebben zich met grote onkosten huizen moeten bouwen, en waren nog niet weer op kracht gekomen toen deze nieuwe lasten hen troffen. De verlegenheid van arme huisvaders, die grote moeite hebben om een eerlijk bestaan te vinden en soms gebrek hebben aan het nodige voor zich en hun gezin, is wel een geschikt voorwerp van medelijden voor hen die, hetzij door hun rijkdom hetzij door hun macht, instaat zijn hen te helpen.
II. De personen, met wie zij te doen hadden waren hard. Er moest geld wezen, maar het moest geleend worden, en zij, die hun het geld leenden, deden hun voordeel met hun verlegenheid en waren zeer hard voor hen, maakten hen tot hun prooi.
1. Zij vorderden rente van hen, twaalf percent, iedere maand het honderdste deel, Nehemiah 5:11. Als mensen grote sommen gelds lenen, om er handel mee te drijven of landerijen te kopen, dan is er geen reden, waarom de lener niet met de lener zou delen in de winst, of als het is om het aan hun lusten te besteden of om weer tot herstel te komen van wat zij op die wijze hebben uitgegeven, waarom zouden zij dan niet moeten betalen voor hun buitensporigheid? Maar als de armen moeten lenen om hun gezin te onderhouden en wij zijn instaat hen te helpen, dan is het zeker, dat wij hun of om niet moeten lenen wat zij nodig hebben, of, zo het niet waarschijnlijk is dat zij het terug kunnen betalen, hun iets moeten geven om hun tegemoet te komen in hun nood. Ja meer: 2. Zij dwongen hen om hun landerijen en huizen aan hen te verpanden, teneinde zekerheid te hebben voor de terugbetaling van hun geld, Nehemiah 5:3, en dat niet alleen, maar zij behielden de opbrengst ervan voor interest, Nehemiah 5:5 vergel. met Nehemiah 5:1, zodat zie langzamerhand meesters werden van alles wat zij hadden. Maar dit was nog het ergste niet.
3. Zij namen hun kinderen om, naar hun believen, f tot slaven verkocht te worden, f zichzelf door hen als slaven te doen dienen Nehemiah 5:5. Daar klagen zij het meest over, als hetgeen hen het gevoeligst trof, en zij verzwaren het hiermede: onze kinderen zijn als hun kinderen, die ons even dierbaar zijn als de hun hun dierbaar zijn, niet slechts van dezelfde menselijke natuur en recht hebbende op de eer en de vrijheid daarvan, Malachi 2:10, Job 31:15, maar zij behoren tot hetzelfde heilige volk, zij zijn vrijgeboren Israëlieten en geëerd met dezelfde voorrechten. Ons vlees draagt het heilige zegel van het verbond van de besnijdenis, zowel als het vlees van onze broederen, en toch moeten onze erfgenamen slaven zijn en het is niet in onze macht hen te lossen. Met dit nederig betoog komen zij tot Nehemia, niet alleen omdat zij zagen dat hij een groot man was en hun verlichting kon bezorgen, maar omdat hij een goed man was en het zou willen. Waarheen zullen de verdrukte armen gaan om hulp te verkrijgen dan tot de schilden van de aarde? Waarheen dan tot de barmhartigheid in het koninklijk gemoed, en tot hen, die door Hem gezonden zijn om hulp tegen het summum jus de uiterste strengheid van de wet?
Wij laten nu Nehemia om naar de klacht te horen en een onderzoek in te stellen naar de waarheid van hetgeen de klagers aanvoeren (want de klachten van de armen zijn niet altijd gegrond) terwijl wij nederzitten en zien:
a. Met Godvruchtig medelijden op de verdrukten, en de hardheid betreuren, waaronder velen in de wereld zuchten, onze ziel stellende in de plaats van hun ziel, en in onze gebeden en door ons hulpbetoon hen gedenkende, aan wie lasten zijn opgelegd, en die lasten met hen dragende.
b. Met Godvruchtige verontwaardiging tegen de verdrukkers, en afschuw van hun hoogmoed en wreedheid, die de tranen en het bloed drinken van hen, die in hun macht zijn. Maar laat hen, die geen barmhartigheid betonen, een oordeel zonder barmhartigheid verwachten. Het was een verzwaring van de zonde van deze verdrukkende Joden, dat zij zelf nog zo kort geleden uit het diensthuis verlost waren, hetgeen hen verplichtte om uit dankbaarheid "de banden" "van het juk te ontbinden," Isaiah 58:6.
Verzen 1-5
Nehemia 5:1-5Wij hebben hier de tranen van de verdrukten, die Salomo heeft aangezien, Ecclesiastes 4:1. Laat ons ze hier aanzien, zoals zij voor Nehemia geschreid werden, wiens ambt als landvoogd het was "de armen en behoeftigen te verlossen, en hen uit van de goddeloze" erdrukkers hand te rukken," Psalms 82:4. Zware tijden en harde harten maakten de armen ongelukkig.
I. Het waren zware tijden, waarin zij leefden. Er was schaarste van koren, en dus honger Nehemiah 5:3, waarschijnlijk uit gebrek aan regen, waarmee God hen gekastijd had wegens hun veronachtzaming van Zijn huis, Haggai 1:9. Zo brengen dwaze, zondige mensen Gods oordelen over zich, en dan treuren en klagen zij er over. Als de marktprijzen hoog, de levensmiddelen schaars en duur zijn, dan lijden de armen er onder en zijn in grote verlegenheid. Geloofd zij God voor de zegen, en Hij verlosse ons van de zonde, van "zatheid van brood," Ezechiël 16:49. Hetgeen de schaarsheid, waarover hier geklaagd wordt, nog zwaarder maakte, was dat hun zonen en dochteren velen waren Nehemiah 5:2. De gezinnen, die het behoeftigst waren, waren het talrijkst, hier waren de monden maar waar was de spijs? Sommigen hebben bezittingen, huizen en landerijen, maar geen kinderen om ze te erven, anderen hebben kinderen, maar geen bezittingen om ze hun na te laten, zij die beide hebben, hebben reden om dankbaar te zijn, zij, die geen van beide hebben, kunnen zoveel gemakkelijker tevreden zijn. Zij, die grote gezinnen en weinig inkomen hebben, moeten leren door het geloof te leven op Gods voorzienigheid en belofte, en zij, die kleine gezinnen hebben en grote bezittingen moeten met hun overvloed het gebrek van anderen vervullen. Maar dit was niet alles. Het koren was duur en de belastingen waren hoog de belasting van de koning moest betaald worden, Nehemiah 5:4. Dit teken van hun gevangenschap bleef nog op hen. Het was misschien een hoofdgeld, dat geëist werd, en daar zij vele zonen en dochteren hadden, werd die belasting hoger voor hen. Hoe meer zij hadden te onderhouden, (een hard geval!) hoe meer zij hadden te betalen. Nu schijnt het dat zij geen geld hadden om koren te kopen en belasting te betalen, en dus genoodzaakt waren geld te lenen. Hun gezinnen waren arm uit Babel gekomen, zij hebben zich met grote onkosten huizen moeten bouwen, en waren nog niet weer op kracht gekomen toen deze nieuwe lasten hen troffen. De verlegenheid van arme huisvaders, die grote moeite hebben om een eerlijk bestaan te vinden en soms gebrek hebben aan het nodige voor zich en hun gezin, is wel een geschikt voorwerp van medelijden voor hen die, hetzij door hun rijkdom hetzij door hun macht, instaat zijn hen te helpen.
II. De personen, met wie zij te doen hadden waren hard. Er moest geld wezen, maar het moest geleend worden, en zij, die hun het geld leenden, deden hun voordeel met hun verlegenheid en waren zeer hard voor hen, maakten hen tot hun prooi.
1. Zij vorderden rente van hen, twaalf percent, iedere maand het honderdste deel, Nehemiah 5:11. Als mensen grote sommen gelds lenen, om er handel mee te drijven of landerijen te kopen, dan is er geen reden, waarom de lener niet met de lener zou delen in de winst, of als het is om het aan hun lusten te besteden of om weer tot herstel te komen van wat zij op die wijze hebben uitgegeven, waarom zouden zij dan niet moeten betalen voor hun buitensporigheid? Maar als de armen moeten lenen om hun gezin te onderhouden en wij zijn instaat hen te helpen, dan is het zeker, dat wij hun of om niet moeten lenen wat zij nodig hebben, of, zo het niet waarschijnlijk is dat zij het terug kunnen betalen, hun iets moeten geven om hun tegemoet te komen in hun nood. Ja meer: 2. Zij dwongen hen om hun landerijen en huizen aan hen te verpanden, teneinde zekerheid te hebben voor de terugbetaling van hun geld, Nehemiah 5:3, en dat niet alleen, maar zij behielden de opbrengst ervan voor interest, Nehemiah 5:5 vergel. met Nehemiah 5:1, zodat zie langzamerhand meesters werden van alles wat zij hadden. Maar dit was nog het ergste niet.
3. Zij namen hun kinderen om, naar hun believen, f tot slaven verkocht te worden, f zichzelf door hen als slaven te doen dienen Nehemiah 5:5. Daar klagen zij het meest over, als hetgeen hen het gevoeligst trof, en zij verzwaren het hiermede: onze kinderen zijn als hun kinderen, die ons even dierbaar zijn als de hun hun dierbaar zijn, niet slechts van dezelfde menselijke natuur en recht hebbende op de eer en de vrijheid daarvan, Malachi 2:10, Job 31:15, maar zij behoren tot hetzelfde heilige volk, zij zijn vrijgeboren Israëlieten en geëerd met dezelfde voorrechten. Ons vlees draagt het heilige zegel van het verbond van de besnijdenis, zowel als het vlees van onze broederen, en toch moeten onze erfgenamen slaven zijn en het is niet in onze macht hen te lossen. Met dit nederig betoog komen zij tot Nehemia, niet alleen omdat zij zagen dat hij een groot man was en hun verlichting kon bezorgen, maar omdat hij een goed man was en het zou willen. Waarheen zullen de verdrukte armen gaan om hulp te verkrijgen dan tot de schilden van de aarde? Waarheen dan tot de barmhartigheid in het koninklijk gemoed, en tot hen, die door Hem gezonden zijn om hulp tegen het summum jus de uiterste strengheid van de wet?
Wij laten nu Nehemia om naar de klacht te horen en een onderzoek in te stellen naar de waarheid van hetgeen de klagers aanvoeren (want de klachten van de armen zijn niet altijd gegrond) terwijl wij nederzitten en zien:
a. Met Godvruchtig medelijden op de verdrukten, en de hardheid betreuren, waaronder velen in de wereld zuchten, onze ziel stellende in de plaats van hun ziel, en in onze gebeden en door ons hulpbetoon hen gedenkende, aan wie lasten zijn opgelegd, en die lasten met hen dragende.
b. Met Godvruchtige verontwaardiging tegen de verdrukkers, en afschuw van hun hoogmoed en wreedheid, die de tranen en het bloed drinken van hen, die in hun macht zijn. Maar laat hen, die geen barmhartigheid betonen, een oordeel zonder barmhartigheid verwachten. Het was een verzwaring van de zonde van deze verdrukkende Joden, dat zij zelf nog zo kort geleden uit het diensthuis verlost waren, hetgeen hen verplichtte om uit dankbaarheid "de banden" "van het juk te ontbinden," Isaiah 58:6.
Verzen 6-13
Nehemia 5:6-13Het schijnt dat de bovenvermelde klacht tot Nehemia kwam, toen hij de handen vol had met het bouwen van de muur, maar ziende dat de klacht gegrond was, heeft hij haar niet afgewezen omdat zij op een ongelegen tijd tot hem kwam. Hij heeft de klagers niet berispt, is niet driftig tegen hen uitgevaren omdat zij hem kwamen storen, toen zij zagen dat hij zoveel te doen had, een fout, waaraan mannen van zaken zich maar al te dikwijls schuldig maken. Hij heeft niet eens het onderzoek er naar uitgesteld totdat hij meer gelegen tijd zou hebben. Het was nodig snel tussenbeiden te komen in deze zaak, en daarom heeft hij haar terstond in overweging genomen, wetende dat, al zou hij de muren van Jeruzalem nog zo hoog of dik of sterk maken, de stad toch niet veilig zou wezen, zolang als zulke misbruiken geduld werden.
Let nu op de methode, die hij volgde om deze grieven te herstellen, die zo dreigend waren voor het publiek.
I. Hij was zeer toornig, Nehemiah 5:6. Hij gaf er groot misnoegen over te kennen als over iets, dat zeer slecht was. Het is zeer betamelijk in heersers om zich toornig te tonen over zonde, opdat die toorn de overtreders aanspore om hun plicht te doen, en door de uitdrukking ervan anderen van kwaad worden teruggehouden.
II. Hij beraadslaagde met zichzelf, Nehemiah 5:7. Hieruit blijkt dat zijn toorn binnen de perken bleef, dat, hoewel zijn gemoed geprikkeld en zijn hart ontroerd was, hij toch niets onbedachtelijks gezegd of gedaan heeft. Eer hij de edelen bestrafte, ging hij met zichzelf te rade wat te zeggen, en hoe en wanneer het te zeggen. Bestraffingen moeten met grote behoedzaamheid worden gegeven. Een goed bedoelde bestraffing moet het daarbij voorgestelde doel niet missen door gebrek aan goed beleid, Het is de bestraffing van de onderrichte, die leven geeft. Zelfs wijze mensen verliezen soms het nut en voordeel van hun wijsheid omdat zij niet met zichzelf te rade zijn gegaan, zich geen tijd hebben gegund tot nadenken.
III. Hij twistte met de edelen en met de overheden, die de rijken waren en wier macht hen misschien des te meer stoutmoedig maakte om te verdrukken. Zelfs aan edelen en overheden moet, als zij doen wat kwaad is, dit door bevoegde personen onder het oog gebracht worden. Niemand denke dat hij door zijn waardigheid of door zijn ambt boven bestraffing verheven is.
IV. Hij belegde een grote vergadering tegen hen. Hij riep het volk bijeen, om getuigen te zijn van hetgeen hij zei, en te getuigen (hetgeen het volk over het algemeen zeer gaarne en zeer ijverig doen zal) tegen de verdrukkingen en de afpersingen, waaraan de overheden zich schuldig hadden gemaakt. Ezra en Nehemia waren beide zeer wijze, Godvruchtige, nuttige mannen, maar in gevallen, die niet ongelijk waren, scheen er groot verschil in hun behandeling ervan. Toen aan Ezra de zonde bekend werd gemaakt van de oversten in hun huwen van vreemde vrouwen, scheurde hij zijn klederen en weende en bad, en was er nauwelijks toe te bewegen om pogingen te doen om een reformatie tot stand te brengen, vrezende dat het onuitvoerbaar zou zijn, want hij was een man van een tere, zachte gemoedsaard, toen aan Nehemia een even slechte zaak bekend werd gemaakt, ontstak hij dadelijk in toorn bestrafte de schuldigen en zette het volk tegen hen op, en hij rustte niet voordat hij door al de krachtige methoden, die hij kon aanwenden hen genoodzaakt had zich te verbeteren, want hij was een man van een vurig temperament. Zeer heilige mensen kunnen zeer van elkaar verschillen in natuurlijke geaardheid en in andere dingen. die daaruit voortvloeien. Gods werk kan gedaan worden, goed en met goede uitslag gedane worden, waarbij toch verschillende methoden gebruikt zijn om het te doen, hetgeen een goede reden is, waarom wij het doen van anderen niet moeten laken, noch ons eigen doen als maatstaf moeten stellen. Er is verscheidenheid van werkingen, maar dezelfde Geest.
V. Hij heeft de zaak eerlijk en duidelijk met hen besproken en hun het kwaad aangetoond dat zij deden. De goede en geregelde wijze van van de mensen leven te verbeteren is te trachten om in de eerste plaats hun geweten te overtuigen. Hij bood hun verscheidene dingen ter overweging aan, die zo voegzaam en recht waren, dat hieruit bleek dat hij met zichzelf te rade was gegaan. Hij wijst hen er op:
1. Dat zij, die zij verdrukt hadden hun broederen waren. Gijlieden vordert een last, een ieder van zijn broeder. Het was al erg genoeg vreemdelingen te verdrukken, maar veel erger was het om hun arme broederen te verdrukken, van wie de wet Gods hun niet toeliet "woeker" "te nemen," Deuteronomy 23:19, Deuteronomy 23:20.
2. Dat zij slechts kortgeleden verlost waren uit de handen van de heidenen. Het volk in het algemeen was dit door de wonderbare voorzienigheid Gods, sommige particuliere personen onder hen, die behalve hun delen in de algemene gevangenschap ook nog in dienst waren van heidense meesters, waren dit, vrijgekocht zijnde op kosten van Nehemia en andere vrome, welgezinde personen. "Hebben wij nu," zegt hij, "al deze moeite gedaan om hen vrij te krijgen uit de hand van de heidenen, en zullen dan hun eigen oversten hen tot slaven maken? Hoe ongerijmd! Moeten wij ons dezelfde moeite en onkosten getroosten om hen van ulieden te verlossen als wij ons getroost hebben om hen uit Babel te verlossen?" Nehemiah 5:6. Zij, die door Gods genade vrijgemaakt werden, moeten niet opnieuw "met het" "juk van de dienstbaarheid bevangen worden," Galatians 5:2. 1 Corinthiers 7:23.
3. Dat het een grote zonde was aldus de armen te verdrukken, Nehemiah 5:9. "De zaak is niet goed, die gijlieden doet, gij verkrijgt er geld door, maar gij laadt er schuld mee op uw geweten, en zoudt gij niet wandelen in de vreze onzes Gods? Voorzeker moet gij dit, want gij belijdt de Godsdienst en uw betrekking tot God, en indien gij in de vreze Gods wandelt, dan zult gij noch haken naar werelds gewin noch wreed zijn voor uw broederen." Zij, die in de vreze Gods wandelen, zullen geen slechte daad durven doen, Job 31:13, Job 31:14, Job 31:23.
4. Dat het een grote schande was en een smaad voor hun belijdenis. Denkt aan de versmading van de heidenen, onze vijanden, vijanden van ons, van onze God en van onze heiligen Godsdienst. Zij zullen blij zijn met een gelegenheid om tegen ons te spreken, en dit zal er hun ruim gelegenheid toe geven, zij zullen zeggen: "Zie hoe deze Joden, die zoveel toewijding zeggen te hebben aan God, wreed en barbaars zijn voor elkaar." Allen, die de Godsdienst belijden, moeten zeer zorgzaam zijn om niets te doen, waardoor zij zich blootstellen aan de smaad van hen, die buiten zijn, opdat in hen de Godsdienst niet gewond worde.
5. Dat hij zelf hun een beter voorbeeld had gegeven, Nehemiah 5:10, waarover hij later uitvoeriger spreekt, Nehemiah 5:14 en verv. Zij die zelf streng op hun recht staan, zullen al heel weinig recht hebben om anderen te bewegen van het hun af te zien. Vl. Hij drong er ernstig bij hen op aan, niet alleen om voortaan niet meer zulke harde voorwaarden te stellen aan hun arme naasten maar ook om hun terug te geven wat zij van hen in handen hadden, Nehemiah 5:11. Zie hoe gemeenzaam hij tot hen spreekt: Laat ons toch deze last nalaten, zichzelf met hen rekenende, zoals het bestraffers betaamt, hoewel hij er verre van was om aan die misdaad schuldig te zijn. Zie hoe ernstig en nederig hij tracht hen te overreden. Laat ons toch nalaten, en geeft hun toch heden weer, hoewel hij macht had het hun te gebieden, bidt hij toch liever door de liefde. Zie hoe zeer bijzonder hij er bij hen op aandringt om toch vriendelijk te zijn voor de armen, hun hun panden terug te geven, hen weer in het bezit te stellen van hun goederen, hun de betaalde rente terug te geven, en hun tijd te geven om de hoofdsom te betalen. Hij drong hen tot hun verlies, maar hen dringende tot hun plicht, zal dit tenslotte toch tot hun voordeel uitlopen. Wat wij uit barmhartigheid kwijtschelden zal herdacht en beloond worden zowel als hetgeen wij uit barmhartigheid geven.
VII. Hij legde hen onder alle mogelijke verplichtingen om te doen waartoe hij hen drong.
1. Hij verkreeg hun belofte, Nehemiah 5:12. Wij zullen het terug geven.
2. Hij ontbood de priesters om hen te doen zweren, dat zij deze belofte houden zullen, nu hun overtuiging sterk was en zij besloten schenen te zijn, wilde hij hen er aan houden.
3. Hij verbond hen er toe door een plechtige vervloeking, hopende hen daardoor ontzag in te boezemen: Alzo schudde God uit de man, die dit woord niet zal bevestigen, Nehemiah 5:13. Dit was een bedreiging, dat Hij dit gewis doen zou, waarop het volk Amen zei, gelijk als op de vervloekingen van de berg Ebal, Deuteronomy 27:1, opdat hun eigen mond tegen hen getuige, indien zij hun verbintenis niet zouden nakomen en zij door de vreze hiervoor hun belofte zouden houden. Met dit Amen beloofde het volk de Heere, zover was het van hen om met tegenzin te beloven, dat zij met alle mogelijke uitdrukkingen van blijdschap en dankbaarheid de belofte deden. Zo heeft David, toen hij Gods beloften op zich nam, dankzegging gedaan, Psalms 56:13. Dat was goed, maar wat volgde was nog beter: het volk deed naar dit woord, en bleef bij hetgeen zij gedaan hadden, niet zoals hun voorouders in een soortgelijk geval, die de knechten en maagden, welke zij vrij hadden gelaten, kort daarna deden weerkomen om zich opnieuw door hen te laten dienen, Jeremiah 34:10, Jeremiah 34:11, Jeremiah 34:18. Goede beloften zijn goede dingen, maar een trouwe vervulling ervan is alles in alles.
Verzen 6-13
Nehemia 5:6-13Het schijnt dat de bovenvermelde klacht tot Nehemia kwam, toen hij de handen vol had met het bouwen van de muur, maar ziende dat de klacht gegrond was, heeft hij haar niet afgewezen omdat zij op een ongelegen tijd tot hem kwam. Hij heeft de klagers niet berispt, is niet driftig tegen hen uitgevaren omdat zij hem kwamen storen, toen zij zagen dat hij zoveel te doen had, een fout, waaraan mannen van zaken zich maar al te dikwijls schuldig maken. Hij heeft niet eens het onderzoek er naar uitgesteld totdat hij meer gelegen tijd zou hebben. Het was nodig snel tussenbeiden te komen in deze zaak, en daarom heeft hij haar terstond in overweging genomen, wetende dat, al zou hij de muren van Jeruzalem nog zo hoog of dik of sterk maken, de stad toch niet veilig zou wezen, zolang als zulke misbruiken geduld werden.
Let nu op de methode, die hij volgde om deze grieven te herstellen, die zo dreigend waren voor het publiek.
I. Hij was zeer toornig, Nehemiah 5:6. Hij gaf er groot misnoegen over te kennen als over iets, dat zeer slecht was. Het is zeer betamelijk in heersers om zich toornig te tonen over zonde, opdat die toorn de overtreders aanspore om hun plicht te doen, en door de uitdrukking ervan anderen van kwaad worden teruggehouden.
II. Hij beraadslaagde met zichzelf, Nehemiah 5:7. Hieruit blijkt dat zijn toorn binnen de perken bleef, dat, hoewel zijn gemoed geprikkeld en zijn hart ontroerd was, hij toch niets onbedachtelijks gezegd of gedaan heeft. Eer hij de edelen bestrafte, ging hij met zichzelf te rade wat te zeggen, en hoe en wanneer het te zeggen. Bestraffingen moeten met grote behoedzaamheid worden gegeven. Een goed bedoelde bestraffing moet het daarbij voorgestelde doel niet missen door gebrek aan goed beleid, Het is de bestraffing van de onderrichte, die leven geeft. Zelfs wijze mensen verliezen soms het nut en voordeel van hun wijsheid omdat zij niet met zichzelf te rade zijn gegaan, zich geen tijd hebben gegund tot nadenken.
III. Hij twistte met de edelen en met de overheden, die de rijken waren en wier macht hen misschien des te meer stoutmoedig maakte om te verdrukken. Zelfs aan edelen en overheden moet, als zij doen wat kwaad is, dit door bevoegde personen onder het oog gebracht worden. Niemand denke dat hij door zijn waardigheid of door zijn ambt boven bestraffing verheven is.
IV. Hij belegde een grote vergadering tegen hen. Hij riep het volk bijeen, om getuigen te zijn van hetgeen hij zei, en te getuigen (hetgeen het volk over het algemeen zeer gaarne en zeer ijverig doen zal) tegen de verdrukkingen en de afpersingen, waaraan de overheden zich schuldig hadden gemaakt. Ezra en Nehemia waren beide zeer wijze, Godvruchtige, nuttige mannen, maar in gevallen, die niet ongelijk waren, scheen er groot verschil in hun behandeling ervan. Toen aan Ezra de zonde bekend werd gemaakt van de oversten in hun huwen van vreemde vrouwen, scheurde hij zijn klederen en weende en bad, en was er nauwelijks toe te bewegen om pogingen te doen om een reformatie tot stand te brengen, vrezende dat het onuitvoerbaar zou zijn, want hij was een man van een tere, zachte gemoedsaard, toen aan Nehemia een even slechte zaak bekend werd gemaakt, ontstak hij dadelijk in toorn bestrafte de schuldigen en zette het volk tegen hen op, en hij rustte niet voordat hij door al de krachtige methoden, die hij kon aanwenden hen genoodzaakt had zich te verbeteren, want hij was een man van een vurig temperament. Zeer heilige mensen kunnen zeer van elkaar verschillen in natuurlijke geaardheid en in andere dingen. die daaruit voortvloeien. Gods werk kan gedaan worden, goed en met goede uitslag gedane worden, waarbij toch verschillende methoden gebruikt zijn om het te doen, hetgeen een goede reden is, waarom wij het doen van anderen niet moeten laken, noch ons eigen doen als maatstaf moeten stellen. Er is verscheidenheid van werkingen, maar dezelfde Geest.
V. Hij heeft de zaak eerlijk en duidelijk met hen besproken en hun het kwaad aangetoond dat zij deden. De goede en geregelde wijze van van de mensen leven te verbeteren is te trachten om in de eerste plaats hun geweten te overtuigen. Hij bood hun verscheidene dingen ter overweging aan, die zo voegzaam en recht waren, dat hieruit bleek dat hij met zichzelf te rade was gegaan. Hij wijst hen er op:
1. Dat zij, die zij verdrukt hadden hun broederen waren. Gijlieden vordert een last, een ieder van zijn broeder. Het was al erg genoeg vreemdelingen te verdrukken, maar veel erger was het om hun arme broederen te verdrukken, van wie de wet Gods hun niet toeliet "woeker" "te nemen," Deuteronomy 23:19, Deuteronomy 23:20.
2. Dat zij slechts kortgeleden verlost waren uit de handen van de heidenen. Het volk in het algemeen was dit door de wonderbare voorzienigheid Gods, sommige particuliere personen onder hen, die behalve hun delen in de algemene gevangenschap ook nog in dienst waren van heidense meesters, waren dit, vrijgekocht zijnde op kosten van Nehemia en andere vrome, welgezinde personen. "Hebben wij nu," zegt hij, "al deze moeite gedaan om hen vrij te krijgen uit de hand van de heidenen, en zullen dan hun eigen oversten hen tot slaven maken? Hoe ongerijmd! Moeten wij ons dezelfde moeite en onkosten getroosten om hen van ulieden te verlossen als wij ons getroost hebben om hen uit Babel te verlossen?" Nehemiah 5:6. Zij, die door Gods genade vrijgemaakt werden, moeten niet opnieuw "met het" "juk van de dienstbaarheid bevangen worden," Galatians 5:2. 1 Corinthiers 7:23.
3. Dat het een grote zonde was aldus de armen te verdrukken, Nehemiah 5:9. "De zaak is niet goed, die gijlieden doet, gij verkrijgt er geld door, maar gij laadt er schuld mee op uw geweten, en zoudt gij niet wandelen in de vreze onzes Gods? Voorzeker moet gij dit, want gij belijdt de Godsdienst en uw betrekking tot God, en indien gij in de vreze Gods wandelt, dan zult gij noch haken naar werelds gewin noch wreed zijn voor uw broederen." Zij, die in de vreze Gods wandelen, zullen geen slechte daad durven doen, Job 31:13, Job 31:14, Job 31:23.
4. Dat het een grote schande was en een smaad voor hun belijdenis. Denkt aan de versmading van de heidenen, onze vijanden, vijanden van ons, van onze God en van onze heiligen Godsdienst. Zij zullen blij zijn met een gelegenheid om tegen ons te spreken, en dit zal er hun ruim gelegenheid toe geven, zij zullen zeggen: "Zie hoe deze Joden, die zoveel toewijding zeggen te hebben aan God, wreed en barbaars zijn voor elkaar." Allen, die de Godsdienst belijden, moeten zeer zorgzaam zijn om niets te doen, waardoor zij zich blootstellen aan de smaad van hen, die buiten zijn, opdat in hen de Godsdienst niet gewond worde.
5. Dat hij zelf hun een beter voorbeeld had gegeven, Nehemiah 5:10, waarover hij later uitvoeriger spreekt, Nehemiah 5:14 en verv. Zij die zelf streng op hun recht staan, zullen al heel weinig recht hebben om anderen te bewegen van het hun af te zien. Vl. Hij drong er ernstig bij hen op aan, niet alleen om voortaan niet meer zulke harde voorwaarden te stellen aan hun arme naasten maar ook om hun terug te geven wat zij van hen in handen hadden, Nehemiah 5:11. Zie hoe gemeenzaam hij tot hen spreekt: Laat ons toch deze last nalaten, zichzelf met hen rekenende, zoals het bestraffers betaamt, hoewel hij er verre van was om aan die misdaad schuldig te zijn. Zie hoe ernstig en nederig hij tracht hen te overreden. Laat ons toch nalaten, en geeft hun toch heden weer, hoewel hij macht had het hun te gebieden, bidt hij toch liever door de liefde. Zie hoe zeer bijzonder hij er bij hen op aandringt om toch vriendelijk te zijn voor de armen, hun hun panden terug te geven, hen weer in het bezit te stellen van hun goederen, hun de betaalde rente terug te geven, en hun tijd te geven om de hoofdsom te betalen. Hij drong hen tot hun verlies, maar hen dringende tot hun plicht, zal dit tenslotte toch tot hun voordeel uitlopen. Wat wij uit barmhartigheid kwijtschelden zal herdacht en beloond worden zowel als hetgeen wij uit barmhartigheid geven.
VII. Hij legde hen onder alle mogelijke verplichtingen om te doen waartoe hij hen drong.
1. Hij verkreeg hun belofte, Nehemiah 5:12. Wij zullen het terug geven.
2. Hij ontbood de priesters om hen te doen zweren, dat zij deze belofte houden zullen, nu hun overtuiging sterk was en zij besloten schenen te zijn, wilde hij hen er aan houden.
3. Hij verbond hen er toe door een plechtige vervloeking, hopende hen daardoor ontzag in te boezemen: Alzo schudde God uit de man, die dit woord niet zal bevestigen, Nehemiah 5:13. Dit was een bedreiging, dat Hij dit gewis doen zou, waarop het volk Amen zei, gelijk als op de vervloekingen van de berg Ebal, Deuteronomy 27:1, opdat hun eigen mond tegen hen getuige, indien zij hun verbintenis niet zouden nakomen en zij door de vreze hiervoor hun belofte zouden houden. Met dit Amen beloofde het volk de Heere, zover was het van hen om met tegenzin te beloven, dat zij met alle mogelijke uitdrukkingen van blijdschap en dankbaarheid de belofte deden. Zo heeft David, toen hij Gods beloften op zich nam, dankzegging gedaan, Psalms 56:13. Dat was goed, maar wat volgde was nog beter: het volk deed naar dit woord, en bleef bij hetgeen zij gedaan hadden, niet zoals hun voorouders in een soortgelijk geval, die de knechten en maagden, welke zij vrij hadden gelaten, kort daarna deden weerkomen om zich opnieuw door hen te laten dienen, Jeremiah 34:10, Jeremiah 34:11, Jeremiah 34:18. Goede beloften zijn goede dingen, maar een trouwe vervulling ervan is alles in alles.
Verzen 14-19
Nehemia 5:14-19Nehemia had van zijn eigen handelwijze gesproken als een drijfveer voor de edelen om de armen niet te bezwaren, neen, zelfs niet met rechtvaardige eisen. Hier verhaalt hij meer in bijzonderheden hoe zijn wijze van doen is geweest, niet uit hoogmoed of verwaandheid of om zichzelf te prijzen, maar als een beweegreden voor zijn opvolgers en voorde mindere overheidspersonen, om even zorgzaam te zijn voor het gemak en de verlichting des volks.
I. Hij duidt aan wat de handelwijze van zijn voorgangers is geweest, Nehemiah 5:15. Hij noemt hen niet, omdat het niet tot hun eer was wat hij van hen te zeggen had, en in zo'n geval is het goed om maar geen namen te noemen, maar het volk wist welke lasten zij hun opgelegd hadden en hoe duur het nut en voordeel van hun regering het land te staan is gekomen. De regering stond hun veertig zilveren sikkelen toe, dat is bijna zestig gulden, (waarschijnlijk per dag), maar bovendien verplichtten zij het volk hen te voorzien van brood en wijn dit eisende als emolumenten van hun ambt, en dat niet alleen, maar zij lieten toe dat hun dienaren het volk uitzogen, alles wat zij maar konden uit hen te krijgen. Het is niets nieuws dat zij, die openbare ambten bekleden, meer zichzelf zoeken dan de welvaart van het volk, ja zichzelf te bevoordelen met de verliezen die het volk lijdt. Meesters zijn verantwoordelijk voor al de daden van bedrog en onrechtvaardigheid, het geweld en de verdrukking, die zij dulden in hun dienaren.
II. Hij zegt ons wat zijn wijze van doen is geweest. In het algemeen: hij had niet gedaan zoals de vorige landvoogden gedaan hebben. Hij wilde het niet, hij durfde het niet om van de vreze Gods wil. Hij had ontzag voor Gods majesteit en vrees voor Zijn toorn. En:
1. Dat weerhield hem van het volk te verdrukken, zij, die waarlijk God vrezen, zullen niets durven doen dat wreed en onrechtvaardig is.
2. Het was zuiver en alleen dat, wat hem weerhield. Hij is zo edelmoedig geweest, niet om lof van de mensen te verwerven of om er invloed door te krijgen op het volk, maar zuiver en alleen om des gewetens wil, om van de vreze Gods wil, dat zal niet alleen een krachtig, maar een Gode welbehaaglijk beginsel zijn van gerechtigheid en barmhartigheid. Hoeveel voordeel en gewin zijn voorgangers uit hun ambt wisten te halen, bleek uit de grote bezittingen, die zij verwierven, maar Nehemia verkreeg er niets door behalve het genot van goed doen, wij hebben geen land gekocht Nehemiah 5:16. Aldus betoonde hij zich een goed en barmhartig landvoogd, die er niet op uit was zichzelf te bevoordelen, maar het welzijn van het land op het oog had.
Laat ons gedenken aan de woorden des Heeren, hoe Hij gezegd heeft: "Het is zaliger te geven dan te ontvangen," Acts 20:35, en merk hier op:
A. Hoe weinig Nehemia ontving van wat hij had kunnen eisen: hij deed het werk van de landvoogd, maar heeft het brood van de landvoogd niet gegeten, Nehemiah 5:14, hij heeft het niet geëist of gezocht, Nehemiah 5:18. Zover was hij van meer te eisen dan hem toekwam, dat hij nooit gevraagd heeft om wat hem toekwam, maar leefde op hetgeen hij aan het hof van de koning van Perzië verkregen had en van zijn eigen bezitting in Judea. De reden, die hij geeft voor deze daad van zelfverloochening is: omdat de dienstbaarheid zwaar was over dit volk. Hij zou de gewone, gangbare verontschuldiging hebben kunnen gebruiken voor strengheid in zulke gevallen, namelijk dat hij door niet te eisen wat hem toekwam, onrecht deed aan zijn opvolgers, maar laat die voor zichzelf zorgen, hij neemt de tegenwoordige toestand van de Joden in aanmerking, en terwijl zij zuchtten onder zovele moeilijkheden, kon hij het niet over zich verkrijgen om nog aan hun lasten toe te doen, maar wilde liever zijn eigen vermogen verminderen dan hun ten ondergang te brengen. Wij moeten in onze eisen niet alleen rekening houden met het rechtvaardige ervan, maar ook met het vermogen van hen, aan wie wij die eisen doen, wij weten wie zijn recht verliest, waar niets te verkrijgen is.
B. Hoeveel hij gaf, dat hij had kunnen terughouden.
a. Het werk van zijn dienaren, Nehemiah 5:16. Dienaren van vorsten achten dat zij vrijgesteld zijn van werk, maar Nehemia's dienaren zijn ongetwijfeld op zijn bevel, verzameld geweest tot het werk. Zij, die vele dienaren hebben moeten bedenken hoe zij goed met hen zullen doen, hoe hen op goede wijze bezig te houden.
b. Zijn eigen spijs, Nehemiah 5:17, Nehemiah 5:18. Hij hield een zeer goede tafel, niet enkel op zekere dagen maar voortdurend, hij had veel aanzienlijke gasten, wel honderd vijftig tenminste van zijn eigen landgenoten, personen van de eerste rang, behalve nog vreemdelingen, die voor zaken tot hem kwamen, en hij voorzag hen van overvloedige spijzen, rundvlees en schapevlees en gevogelte, en allerlei soorten van wijn. Laat hen, die openbare betrekkingen bekleden, er aan denken dat zij bevorderd werden om goed te doen, niet om zich te verrijken, en laat personen van mindere rang of aanzien leren "herbergzaam te zijn jegens elkaar zonder murmureren" 1 Peter 4:9.
Eindelijk. Hij besluit met een gebed, Nehemiah 5:19. Gedenk mijner, mijn God, ten goede.
1. Nehemia maakt hier melding van hetgeen hij gedaan heeft voor zijn volk, niet in hoogmoed als zich beroemende, noch in drift of hartstocht, alsof hij het hun verweet, het blijkt ook niet dat hij het tot zijn rechtvaardiging heeft behoeven te doen, zoals Paulus het nodig had om te gewagen van een even gelijke zelfverloochenende tederheid, die hij gehad heeft voor de Corinthiers, maar om de oversten beschaamd te maken over hun verdrukkingen. Laat hen van hem leren noch onmatige eiser te doen noch karig of schraperig te zijn in hetgeen zij voor het publiek te koste leggen dan zullen zij, evenals hij, de eer en het genot ervan hebben.
2. Hij maakt er melding van bij God in het gebed, niet alsof hij dacht dat hij hiermede gunst bij God verdiend had, dat God hem er iets voor schuldig was, maar om te betuigen dat hij voor zijn edelmoedigheid geen beloning verwachtte van mensen, maar op God vertrouwde om hem het verlies te vergoeden, dat hij leed in hetgeen hij voor Zijn eer te koste had gelegd, "zo God slechts mijner gedenkt ten goede, dan heb ik genoeg." Gods gedachten over ons zijn om ons gelukkig te maken, Psalms 40:6. Hij laat het aan God over om hem te belonen naar Zijn welgevallen, "indien de mensen mij vergeten, zo laat God" "slechts mijner gedenken, meer begeer ik niet."
Verzen 14-19
Nehemia 5:14-19Nehemia had van zijn eigen handelwijze gesproken als een drijfveer voor de edelen om de armen niet te bezwaren, neen, zelfs niet met rechtvaardige eisen. Hier verhaalt hij meer in bijzonderheden hoe zijn wijze van doen is geweest, niet uit hoogmoed of verwaandheid of om zichzelf te prijzen, maar als een beweegreden voor zijn opvolgers en voorde mindere overheidspersonen, om even zorgzaam te zijn voor het gemak en de verlichting des volks.
I. Hij duidt aan wat de handelwijze van zijn voorgangers is geweest, Nehemiah 5:15. Hij noemt hen niet, omdat het niet tot hun eer was wat hij van hen te zeggen had, en in zo'n geval is het goed om maar geen namen te noemen, maar het volk wist welke lasten zij hun opgelegd hadden en hoe duur het nut en voordeel van hun regering het land te staan is gekomen. De regering stond hun veertig zilveren sikkelen toe, dat is bijna zestig gulden, (waarschijnlijk per dag), maar bovendien verplichtten zij het volk hen te voorzien van brood en wijn dit eisende als emolumenten van hun ambt, en dat niet alleen, maar zij lieten toe dat hun dienaren het volk uitzogen, alles wat zij maar konden uit hen te krijgen. Het is niets nieuws dat zij, die openbare ambten bekleden, meer zichzelf zoeken dan de welvaart van het volk, ja zichzelf te bevoordelen met de verliezen die het volk lijdt. Meesters zijn verantwoordelijk voor al de daden van bedrog en onrechtvaardigheid, het geweld en de verdrukking, die zij dulden in hun dienaren.
II. Hij zegt ons wat zijn wijze van doen is geweest. In het algemeen: hij had niet gedaan zoals de vorige landvoogden gedaan hebben. Hij wilde het niet, hij durfde het niet om van de vreze Gods wil. Hij had ontzag voor Gods majesteit en vrees voor Zijn toorn. En:
1. Dat weerhield hem van het volk te verdrukken, zij, die waarlijk God vrezen, zullen niets durven doen dat wreed en onrechtvaardig is.
2. Het was zuiver en alleen dat, wat hem weerhield. Hij is zo edelmoedig geweest, niet om lof van de mensen te verwerven of om er invloed door te krijgen op het volk, maar zuiver en alleen om des gewetens wil, om van de vreze Gods wil, dat zal niet alleen een krachtig, maar een Gode welbehaaglijk beginsel zijn van gerechtigheid en barmhartigheid. Hoeveel voordeel en gewin zijn voorgangers uit hun ambt wisten te halen, bleek uit de grote bezittingen, die zij verwierven, maar Nehemia verkreeg er niets door behalve het genot van goed doen, wij hebben geen land gekocht Nehemiah 5:16. Aldus betoonde hij zich een goed en barmhartig landvoogd, die er niet op uit was zichzelf te bevoordelen, maar het welzijn van het land op het oog had.
Laat ons gedenken aan de woorden des Heeren, hoe Hij gezegd heeft: "Het is zaliger te geven dan te ontvangen," Acts 20:35, en merk hier op:
A. Hoe weinig Nehemia ontving van wat hij had kunnen eisen: hij deed het werk van de landvoogd, maar heeft het brood van de landvoogd niet gegeten, Nehemiah 5:14, hij heeft het niet geëist of gezocht, Nehemiah 5:18. Zover was hij van meer te eisen dan hem toekwam, dat hij nooit gevraagd heeft om wat hem toekwam, maar leefde op hetgeen hij aan het hof van de koning van Perzië verkregen had en van zijn eigen bezitting in Judea. De reden, die hij geeft voor deze daad van zelfverloochening is: omdat de dienstbaarheid zwaar was over dit volk. Hij zou de gewone, gangbare verontschuldiging hebben kunnen gebruiken voor strengheid in zulke gevallen, namelijk dat hij door niet te eisen wat hem toekwam, onrecht deed aan zijn opvolgers, maar laat die voor zichzelf zorgen, hij neemt de tegenwoordige toestand van de Joden in aanmerking, en terwijl zij zuchtten onder zovele moeilijkheden, kon hij het niet over zich verkrijgen om nog aan hun lasten toe te doen, maar wilde liever zijn eigen vermogen verminderen dan hun ten ondergang te brengen. Wij moeten in onze eisen niet alleen rekening houden met het rechtvaardige ervan, maar ook met het vermogen van hen, aan wie wij die eisen doen, wij weten wie zijn recht verliest, waar niets te verkrijgen is.
B. Hoeveel hij gaf, dat hij had kunnen terughouden.
a. Het werk van zijn dienaren, Nehemiah 5:16. Dienaren van vorsten achten dat zij vrijgesteld zijn van werk, maar Nehemia's dienaren zijn ongetwijfeld op zijn bevel, verzameld geweest tot het werk. Zij, die vele dienaren hebben moeten bedenken hoe zij goed met hen zullen doen, hoe hen op goede wijze bezig te houden.
b. Zijn eigen spijs, Nehemiah 5:17, Nehemiah 5:18. Hij hield een zeer goede tafel, niet enkel op zekere dagen maar voortdurend, hij had veel aanzienlijke gasten, wel honderd vijftig tenminste van zijn eigen landgenoten, personen van de eerste rang, behalve nog vreemdelingen, die voor zaken tot hem kwamen, en hij voorzag hen van overvloedige spijzen, rundvlees en schapevlees en gevogelte, en allerlei soorten van wijn. Laat hen, die openbare betrekkingen bekleden, er aan denken dat zij bevorderd werden om goed te doen, niet om zich te verrijken, en laat personen van mindere rang of aanzien leren "herbergzaam te zijn jegens elkaar zonder murmureren" 1 Peter 4:9.
Eindelijk. Hij besluit met een gebed, Nehemiah 5:19. Gedenk mijner, mijn God, ten goede.
1. Nehemia maakt hier melding van hetgeen hij gedaan heeft voor zijn volk, niet in hoogmoed als zich beroemende, noch in drift of hartstocht, alsof hij het hun verweet, het blijkt ook niet dat hij het tot zijn rechtvaardiging heeft behoeven te doen, zoals Paulus het nodig had om te gewagen van een even gelijke zelfverloochenende tederheid, die hij gehad heeft voor de Corinthiers, maar om de oversten beschaamd te maken over hun verdrukkingen. Laat hen van hem leren noch onmatige eiser te doen noch karig of schraperig te zijn in hetgeen zij voor het publiek te koste leggen dan zullen zij, evenals hij, de eer en het genot ervan hebben.
2. Hij maakt er melding van bij God in het gebed, niet alsof hij dacht dat hij hiermede gunst bij God verdiend had, dat God hem er iets voor schuldig was, maar om te betuigen dat hij voor zijn edelmoedigheid geen beloning verwachtte van mensen, maar op God vertrouwde om hem het verlies te vergoeden, dat hij leed in hetgeen hij voor Zijn eer te koste had gelegd, "zo God slechts mijner gedenkt ten goede, dan heb ik genoeg." Gods gedachten over ons zijn om ons gelukkig te maken, Psalms 40:6. Hij laat het aan God over om hem te belonen naar Zijn welgevallen, "indien de mensen mij vergeten, zo laat God" "slechts mijner gedenken, meer begeer ik niet."