Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Matthew 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/matthew-24.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Matthew 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, MATTHES 24Matthew 24:1
OVER DE VERWOESTING VAN DE STAD JERUZALEM EN HET EINDE VAN DE WERELD
X. Matthew 24:1. Nu scheidt de Heere van de tempel, waar Hij de vreselijk bedreigende woorden, die toch nog tot hoop ruimte geven en die in het vorige hoofdstuK vermeld staan, Israël als een erfenis overgegeven heeft. Het is reeds avond, als Hij Jeruzalem verlaat, om de gewone weg over de Olijfberg naar Bethanië te reizen. Terwijl de discipelen Hem hij het heengaan uit de tempel reeds op zijn pracht en heerlijkheid hebben gewezen en uit Zijn mond de bevestiging ontvangen hebben van hetgeen Hij reeds vroeger gezegd had, dat van deze tempel geen steen op de andere gelaten zal worden, kwamen er vier van hen tot Hem. Hij had Zich op de Olijfberg neergezet, alsof het Hem niet mogelijk was, die berg over te gaan, zonder eerst nog een peinzende blik over de stad te werpen. Daar vragen zij Hem om nog een langere profetische rede over de verwoesting van Jeruzalem en de tekenen van Zijn toekomst (vgl. Mark 13:1-Mark 13:37. Luke 21:5-Luke 21:38).
a. Matthew 24:1-Matthew 24:28. De vraag, die de discipelen tot Jezus richten, is drievoudig: (wanneer zal datgene gebeuren, waarvan U zo even gesproken heeft, namelijk de verwoesting van de tempel en het gericht over Jeruzalem? 2) wat zal het teken zijn van Uw toekomst? 3) en wat dat van het einde van de wereld? Het antwoord van de Heere volgt nu ook drievoudig. Hij spreekt in het eerste gedeelte, dat hier volgt, eerst van de verwoesting van Jeruzalem en wel om een antwoord te geven op de vraag: "wanneer", van de tijd, die de verwoesting voorafgaat. Maar toch spreekt Hij z, dat in dit gericht, dat zelf reeds een toekomst van de Mensenzoon en een teken is, dat daarop wijst, de beide volgende catastrofen, die Hij nog in de gedachte heeft, de meer verwijderde zowel als de meer nabij zijnde, reed, voorlopig te zien zijn.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, MATTHES 24Matthew 24:1
OVER DE VERWOESTING VAN DE STAD JERUZALEM EN HET EINDE VAN DE WERELD
X. Matthew 24:1. Nu scheidt de Heere van de tempel, waar Hij de vreselijk bedreigende woorden, die toch nog tot hoop ruimte geven en die in het vorige hoofdstuK vermeld staan, Israël als een erfenis overgegeven heeft. Het is reeds avond, als Hij Jeruzalem verlaat, om de gewone weg over de Olijfberg naar Bethanië te reizen. Terwijl de discipelen Hem hij het heengaan uit de tempel reeds op zijn pracht en heerlijkheid hebben gewezen en uit Zijn mond de bevestiging ontvangen hebben van hetgeen Hij reeds vroeger gezegd had, dat van deze tempel geen steen op de andere gelaten zal worden, kwamen er vier van hen tot Hem. Hij had Zich op de Olijfberg neergezet, alsof het Hem niet mogelijk was, die berg over te gaan, zonder eerst nog een peinzende blik over de stad te werpen. Daar vragen zij Hem om nog een langere profetische rede over de verwoesting van Jeruzalem en de tekenen van Zijn toekomst (vgl. Mark 13:1-Mark 13:37. Luke 21:5-Luke 21:38).
a. Matthew 24:1-Matthew 24:28. De vraag, die de discipelen tot Jezus richten, is drievoudig: (wanneer zal datgene gebeuren, waarvan U zo even gesproken heeft, namelijk de verwoesting van de tempel en het gericht over Jeruzalem? 2) wat zal het teken zijn van Uw toekomst? 3) en wat dat van het einde van de wereld? Het antwoord van de Heere volgt nu ook drievoudig. Hij spreekt in het eerste gedeelte, dat hier volgt, eerst van de verwoesting van Jeruzalem en wel om een antwoord te geven op de vraag: "wanneer", van de tijd, die de verwoesting voorafgaat. Maar toch spreekt Hij z, dat in dit gericht, dat zelf reeds een toekomst van de Mensenzoon en een teken is, dat daarop wijst, de beide volgende catastrofen, die Hij nog in de gedachte heeft, de meer verwijderde zowel als de meer nabij zijnde, reed, voorlopig te zien zijn.
Vers 1
1. En Jezus ging dadelijk na het voorval, in John 12:20-John 12:36 bericht, uit en vertrok van de tempel, om die niet weer te betreden (Matthew 23:39); en Zijn discipelen kwamen bij Hem, nog voordat Hij de buitenste voorhof had verlaten, om Hem de gebouwen van detempel te tonen. Een onder hen zei: Meester, zie, wat een stenen en wat een gebouwen (Mark 13:1) en met wat een begiftigingen versierd! (Luke 21:5).Vers 1
1. En Jezus ging dadelijk na het voorval, in John 12:20-John 12:36 bericht, uit en vertrok van de tempel, om die niet weer te betreden (Matthew 23:39); en Zijn discipelen kwamen bij Hem, nog voordat Hij de buitenste voorhof had verlaten, om Hem de gebouwen van detempel te tonen. Een onder hen zei: Meester, zie, wat een stenen en wat een gebouwen (Mark 13:1) en met wat een begiftigingen versierd! (Luke 21:5).Vers 2
2. En Jezus, die hun bedoeling wel verstond, zei tot hen: Ziet u niet al deze dingen! Is die pracht, die uw verwondering verwekt, zo groot, dat u zich in Mijn woord (Matthew 23:38) niet weet te vinden?Voorwaar zeg Ik: a) hier aan dit gehele gebouw, zal niet een steen op de anderen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden, uit zijn voegen gerukt en weggeslingerd zal worden.a) 1 Kings 9:7, 1 Kings 9:8. Micha. 3:12. Luke 19:44.
Het is aan geen twijfel onderhevig, of de ernstige voorspelling: "Zie uw huis wordt u woest gelaten", lag nog in hun gemoed. Zij wensten nadere verklaring vooral daarover, of dan ook het heerlijke tempelgebouw (Slotwoord op 1 Makk. Nr. 11. d. ) in die voorspelde verwoesting ook was opgesloten. Het scheen hun onmogelijk, dat zo'n gebouw door God aan de verwoesting kon worden overgegeven. Omdat zij echter vreesden, het tedere en voor hen heilige voorwerp door een open vraag aan te roeren, proberen zij, door bewonderend te wijzen op de pracht en vastheid van het tempelgebouw, de Heere daartoe te brengen, dat Hij Zich over dat punt uitspreekt.
Zien wij de heerlijkheid van de vaste en sierlijke bouw in steden en kerken, laat ons dan aan het woord van Christus gedenken, dat vervuld is, tot een preservatief (behoedmiddel) tegen elk vals bewonderen en aanhangen, omwille van aardse macht en heerlijkheid (Revelation 18:1). Laat ons de gehele wereld beschouwen in het licht van dit ook haar (2 Peter 3:10 v. ) vooraf gezegde: "niet n steen op de andere!"
Vers 2
2. En Jezus, die hun bedoeling wel verstond, zei tot hen: Ziet u niet al deze dingen! Is die pracht, die uw verwondering verwekt, zo groot, dat u zich in Mijn woord (Matthew 23:38) niet weet te vinden?Voorwaar zeg Ik: a) hier aan dit gehele gebouw, zal niet een steen op de anderen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden, uit zijn voegen gerukt en weggeslingerd zal worden.a) 1 Kings 9:7, 1 Kings 9:8. Micha. 3:12. Luke 19:44.
Het is aan geen twijfel onderhevig, of de ernstige voorspelling: "Zie uw huis wordt u woest gelaten", lag nog in hun gemoed. Zij wensten nadere verklaring vooral daarover, of dan ook het heerlijke tempelgebouw (Slotwoord op 1 Makk. Nr. 11. d. ) in die voorspelde verwoesting ook was opgesloten. Het scheen hun onmogelijk, dat zo'n gebouw door God aan de verwoesting kon worden overgegeven. Omdat zij echter vreesden, het tedere en voor hen heilige voorwerp door een open vraag aan te roeren, proberen zij, door bewonderend te wijzen op de pracht en vastheid van het tempelgebouw, de Heere daartoe te brengen, dat Hij Zich over dat punt uitspreekt.
Zien wij de heerlijkheid van de vaste en sierlijke bouw in steden en kerken, laat ons dan aan het woord van Christus gedenken, dat vervuld is, tot een preservatief (behoedmiddel) tegen elk vals bewonderen en aanhangen, omwille van aardse macht en heerlijkheid (Revelation 18:1). Laat ons de gehele wereld beschouwen in het licht van dit ook haar (2 Peter 3:10 v. ) vooraf gezegde: "niet n steen op de andere!"
Vers 3
3. En toen Hij, na uit de stad en over de Kedron gegaan te zijn, op de Olijfberg gezeten was recht tegenover de tempel, gingen de discipelen tot Hem alleen. Om het rondom staande volk hadden zij niet verder dat onderwerp willen behandelen, nu de Heere alleen was namen voornamelijk Petrus, Jakobus I, Johannes en Andreas het onderwerp van het gesprek weer op en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen, die U gezegd heeft: er zal niet een steen op de andere gelaten worden zijn? En wat zal het aankomend teken zijn zowel van deze verwoesting van de tempel, als van uw toekomst, die daarmee toch in onmiddellijk verband staat? Wanneer zal Uw rijk in heerlijkheid worden opgericht? En wat zal het teken zijn van de voleinding van de wereld, van de opheffing van de tegenwoordige wereldorde.Er zijn volgens de woorden drie vragen, maar volgens hun bedoeling slechts een; want de discipelen hebben de verwoesting van Jeruzalem, de terugkomst van Christus en het einde van de wereld niet als drie afzonderlijke feiten onderscheiden, zoals wij het wel kunnen doen. Hen komen deze drie dingen in de gedachte, als de drie hoofdgebeurtenissen van het een grote drama van het gericht, aan het einde van alle dingen. Want zo zag het er volgens het Oude Testament uit: door vele profetieën, in het bijzonder de merkwaardige in Zechariah 14:1 , kondigden de profeten van het Oude Testament het gericht over Jeruzalem aan, waarmee echter de heerlijke en krachtige openbaring van de Heere tot redding van Zijn gelovigen en tot het laatste oordeel over de vijandige wereld verbonden zou zijn. Zo stelden de discipelen het zich voor en in deze zin vroegen zij: "Wanneer zullen deze dingen zijn?" namelijk het door U verkondigde gericht over Jeruzalem, de door de profeten voorzegde grote verdrukking over het uitverkoren volk "En wat is het teken van Uw toekomst", waaraan men kan zien, wanneer Gij komt?" Want aan die grote verdrukking zal zich toch dadelijk de dag van de Heere, zoals die genoemd wordt volgens het Oude Testament, d. i. volgens het Nieuwe Testament de openbaring van Christus, aansluiten. Met hare komt ook het einde van de gehele tegenwoordige loop van de geschiedenis, "het einde van de wereld", verenigd met de openbaring van de macht van de Heere, die op de tijd van de genade zal volgen. In deze zin antwoordt de Heere nu ook; Hij scheidt de verschillende stukken nu niet naar het uiterlijke, zodat Hij eerst van het een en dan van het andere spreekt, maar Hij neemt ze steeds tezamen, zodat Hij altijd van het geheel spreekt, zonder de bijzondere gebeurtenissen zo uit elkaar te houden, als een geschiedschrijver het zou doen. Want dat is de aard van de bijbelse profetie, zoals de Heere die ook in acht neemt; altijd het ene en gehele einde te voorzeggen en al het andere en voorbijgaande slechts in zoverre in de profetie op te nemen, als het daarmee in verband staat en als een gedeelte daarvan voorkomt. Moge het volgens de tijd nog zeer ver daarvan gescheiden zijn, zoals het zakelijk tezamen behoort, daar komt het op aan. Deze aard van de bijbelse profetie heeft een goede praktische grond; want zij moet geen waarzegging zijn, die de nieuwsgierigheid, of ook wel de weetgierigheid van de mensen wil bevredigen; zij moet de kinderen van God dienen, om deze te beveiligen tegen de gevaren, die hen van de vijanden van God en van Zijn gelovigen, van buiten en van binnen bedreigen. Daarom heeft zij niet te doen met bijzondere gebeurtenissen van de geschiedenis, maar met het einde daarvan, dat even vol van dreigende ernst, evenals van versterkende troost is.
Wat in deze profetie van Christus op het gericht over Jeruzalem en wat op het einde betrekking heeft, vloeit alles door elkaar: het eerste is de voorgrond. het laatste de achtergrond, dat het eigenlijke onderwerp van de gehele profetie vormt. In het voorbeeld van het einde, dat Jeruzalem zal hebben, ziet de Heere het einde van de wereld zodanig, dat de trekken van hetgeen aan het einde gebeuren zal in het lot van de stad openbaar worden en op elk punt daardoor heen schemeren.
De discipelen hebben in onbepaalde samenhang een teken verlangd: de Heere geeft hun ten eerste velerlei voortekenen, totdat in Matthew 24:30 een laatste teken voor de zichtbare komst van de Zoon des mensen (overeenkomende met de voorlopige nog niet persoonlijke toekomst van het gericht komt. In Matthew 24:4-Matthew 24:15 hebben wij dus de voortekenen van de naderende verwoesting van Jeruzalem, maar met zulke sterk gekozen kleuren, dat deze eerste periode meteen slechts als een type van de latere voorkomt. Voortgaande van het meer algemene tot het meer bijzondere, zien wij die voortekenen, die, evenals het einde van de wereld, juist daarom ook het einde van het Joodse volk zullen en moeten voorafgaan, namelijk in het vervallen, woeste en verwarde Israël zijn valse Christussen of verlossers; in Israël en in de heidenwereld rondgaande gevaren van oorlog, met rampen in de natuur, die daarmee gepaard gaan; dan zelfs in de eigenlijke gemeente van God, die daar als de reddende kern staat, ergernis aan de vervolging en afvalligheid en eveneens valse profeten; desniettegenstaande bij dit alles de voortdurende prediking van het Evangelie in de gehele wereld; en dan het meer onmiddellijke, eerste teken van het toekomende einde volgens Daniël.
Vers 3
3. En toen Hij, na uit de stad en over de Kedron gegaan te zijn, op de Olijfberg gezeten was recht tegenover de tempel, gingen de discipelen tot Hem alleen. Om het rondom staande volk hadden zij niet verder dat onderwerp willen behandelen, nu de Heere alleen was namen voornamelijk Petrus, Jakobus I, Johannes en Andreas het onderwerp van het gesprek weer op en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen, die U gezegd heeft: er zal niet een steen op de andere gelaten worden zijn? En wat zal het aankomend teken zijn zowel van deze verwoesting van de tempel, als van uw toekomst, die daarmee toch in onmiddellijk verband staat? Wanneer zal Uw rijk in heerlijkheid worden opgericht? En wat zal het teken zijn van de voleinding van de wereld, van de opheffing van de tegenwoordige wereldorde.Er zijn volgens de woorden drie vragen, maar volgens hun bedoeling slechts een; want de discipelen hebben de verwoesting van Jeruzalem, de terugkomst van Christus en het einde van de wereld niet als drie afzonderlijke feiten onderscheiden, zoals wij het wel kunnen doen. Hen komen deze drie dingen in de gedachte, als de drie hoofdgebeurtenissen van het een grote drama van het gericht, aan het einde van alle dingen. Want zo zag het er volgens het Oude Testament uit: door vele profetieën, in het bijzonder de merkwaardige in Zechariah 14:1 , kondigden de profeten van het Oude Testament het gericht over Jeruzalem aan, waarmee echter de heerlijke en krachtige openbaring van de Heere tot redding van Zijn gelovigen en tot het laatste oordeel over de vijandige wereld verbonden zou zijn. Zo stelden de discipelen het zich voor en in deze zin vroegen zij: "Wanneer zullen deze dingen zijn?" namelijk het door U verkondigde gericht over Jeruzalem, de door de profeten voorzegde grote verdrukking over het uitverkoren volk "En wat is het teken van Uw toekomst", waaraan men kan zien, wanneer Gij komt?" Want aan die grote verdrukking zal zich toch dadelijk de dag van de Heere, zoals die genoemd wordt volgens het Oude Testament, d. i. volgens het Nieuwe Testament de openbaring van Christus, aansluiten. Met hare komt ook het einde van de gehele tegenwoordige loop van de geschiedenis, "het einde van de wereld", verenigd met de openbaring van de macht van de Heere, die op de tijd van de genade zal volgen. In deze zin antwoordt de Heere nu ook; Hij scheidt de verschillende stukken nu niet naar het uiterlijke, zodat Hij eerst van het een en dan van het andere spreekt, maar Hij neemt ze steeds tezamen, zodat Hij altijd van het geheel spreekt, zonder de bijzondere gebeurtenissen zo uit elkaar te houden, als een geschiedschrijver het zou doen. Want dat is de aard van de bijbelse profetie, zoals de Heere die ook in acht neemt; altijd het ene en gehele einde te voorzeggen en al het andere en voorbijgaande slechts in zoverre in de profetie op te nemen, als het daarmee in verband staat en als een gedeelte daarvan voorkomt. Moge het volgens de tijd nog zeer ver daarvan gescheiden zijn, zoals het zakelijk tezamen behoort, daar komt het op aan. Deze aard van de bijbelse profetie heeft een goede praktische grond; want zij moet geen waarzegging zijn, die de nieuwsgierigheid, of ook wel de weetgierigheid van de mensen wil bevredigen; zij moet de kinderen van God dienen, om deze te beveiligen tegen de gevaren, die hen van de vijanden van God en van Zijn gelovigen, van buiten en van binnen bedreigen. Daarom heeft zij niet te doen met bijzondere gebeurtenissen van de geschiedenis, maar met het einde daarvan, dat even vol van dreigende ernst, evenals van versterkende troost is.
Wat in deze profetie van Christus op het gericht over Jeruzalem en wat op het einde betrekking heeft, vloeit alles door elkaar: het eerste is de voorgrond. het laatste de achtergrond, dat het eigenlijke onderwerp van de gehele profetie vormt. In het voorbeeld van het einde, dat Jeruzalem zal hebben, ziet de Heere het einde van de wereld zodanig, dat de trekken van hetgeen aan het einde gebeuren zal in het lot van de stad openbaar worden en op elk punt daardoor heen schemeren.
De discipelen hebben in onbepaalde samenhang een teken verlangd: de Heere geeft hun ten eerste velerlei voortekenen, totdat in Matthew 24:30 een laatste teken voor de zichtbare komst van de Zoon des mensen (overeenkomende met de voorlopige nog niet persoonlijke toekomst van het gericht komt. In Matthew 24:4-Matthew 24:15 hebben wij dus de voortekenen van de naderende verwoesting van Jeruzalem, maar met zulke sterk gekozen kleuren, dat deze eerste periode meteen slechts als een type van de latere voorkomt. Voortgaande van het meer algemene tot het meer bijzondere, zien wij die voortekenen, die, evenals het einde van de wereld, juist daarom ook het einde van het Joodse volk zullen en moeten voorafgaan, namelijk in het vervallen, woeste en verwarde Israël zijn valse Christussen of verlossers; in Israël en in de heidenwereld rondgaande gevaren van oorlog, met rampen in de natuur, die daarmee gepaard gaan; dan zelfs in de eigenlijke gemeente van God, die daar als de reddende kern staat, ergernis aan de vervolging en afvalligheid en eveneens valse profeten; desniettegenstaande bij dit alles de voortdurende prediking van het Evangelie in de gehele wereld; en dan het meer onmiddellijke, eerste teken van het toekomende einde volgens Daniël.
Vers 4
4. En Jezus, in plaats van op hun vraag wanneer bescheid te geven, antwoordende met de vermaning om over zichzelf te waken, opdat zij gered mochten worden, wanneer die tijd werkelijk kwam, zei tot hen: a)Zie toe, blijf na Mijn heengaan steeds op uw hoede, dat u niemand door valse leer en profetie verleidt.a) Isaiah 29:8. Efeziers . 5:6. Colossians 2:18. 2 Thessalonians 2:3. 1 John 4:1.
Vers 4
4. En Jezus, in plaats van op hun vraag wanneer bescheid te geven, antwoordende met de vermaning om over zichzelf te waken, opdat zij gered mochten worden, wanneer die tijd werkelijk kwam, zei tot hen: a)Zie toe, blijf na Mijn heengaan steeds op uw hoede, dat u niemand door valse leer en profetie verleidt.a) Isaiah 29:8. Efeziers . 5:6. Colossians 2:18. 2 Thessalonians 2:3. 1 John 4:1.
Vers 5
5. a)Want velen zullen, vooral in de laatste tijd, die aan Mijn toekomst en aan het einde van de wereld voorafgaat, gedeeltelijk ook reeds in die, die het gericht over Jeruzalem voorgaat, komen onder Mijn Naam (eigenlijk: op Mijn naam, zodat hun optreden op Mijn naam, op de Messias naam, die zij zichzelf geven, berust (Matthew 18:5) en zeggen: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden, zodat die hun voorgeven geloof schenken en zich aan hun kant plaatsen.a)Jeremiah 14:14; Jeremiah 23:25. De natuurlijke en eerste straf van Israël voor de verwerping van de ware Messias was dat God hen overgaf aan leugenachtige redders en bevrijders, zoals reeds vroeger in John 5:43 gezegd was; in iedere tijd van het verderf en van de verdrukking herhaalt zich het teken van leugenachtige vertroostingen en beloften, waarom ook reeds in de tijd van de Babylonische ballingschap de valse profeten zich vermenigvuldigden.
In de geschiedenis is het optreden van valse messiassen v r de verwoesting van Jeruzalem niet aan te wijzen; want Simon de Magiër, Theudas, de Egyptenaar (Acts 8:9; Acts 5:36; Acts 21:38) en andere dwepers speelden slechts de rol van profeten, die de Messias voorafgingen.
Sinds de tijden van Christus telt men daarentegen meer dan 50 messiassen onder de Joden.
Intussen zijn toch allen naar hun bestaan valse messiassen, die de plaats, die Jezus in het rijk van God toekomt, wilden innemen; dus ook de dwepers, die v r de verwoesting van Jeruzalem als volksleiders optraden.
Evenals de volgende profetie ver boven het tijdpunt van de verwoesting van Jeruzalem reikt, die toen zo nabij was, zo ook het gewicht en de toepasselijkheid van de aan haar voorafgaande waarschuwing.
De Heere begint met Zijn eigen terugkomst en scheidt deze af van de verwoesting van Jeruzalem. Hij waarschuwt Zijn discipelen, om zich niet door een vals gerucht van Zijn komst te laten verleiden. De geschiedenis heeft geleerd, hoe nodig deze waarschuwing was. Immers aan een valse messias heeft het Israël niet ontbroken. Bar-Cochba wierp zich op als de messias van de ongelovige Joden, die omwille van hem de laatste dodelijke slag van de Romeinen ontvingen. De ware Messias verlost Zijn volk van hun ongerechtigheden en maakt hen zalig van hun zonden, maar verlost Zijn vijanden (het ongelovig Israël) niet van het juk van de Romeinen.
Vers 5
5. a)Want velen zullen, vooral in de laatste tijd, die aan Mijn toekomst en aan het einde van de wereld voorafgaat, gedeeltelijk ook reeds in die, die het gericht over Jeruzalem voorgaat, komen onder Mijn Naam (eigenlijk: op Mijn naam, zodat hun optreden op Mijn naam, op de Messias naam, die zij zichzelf geven, berust (Matthew 18:5) en zeggen: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden, zodat die hun voorgeven geloof schenken en zich aan hun kant plaatsen.a)Jeremiah 14:14; Jeremiah 23:25. De natuurlijke en eerste straf van Israël voor de verwerping van de ware Messias was dat God hen overgaf aan leugenachtige redders en bevrijders, zoals reeds vroeger in John 5:43 gezegd was; in iedere tijd van het verderf en van de verdrukking herhaalt zich het teken van leugenachtige vertroostingen en beloften, waarom ook reeds in de tijd van de Babylonische ballingschap de valse profeten zich vermenigvuldigden.
In de geschiedenis is het optreden van valse messiassen v r de verwoesting van Jeruzalem niet aan te wijzen; want Simon de Magiër, Theudas, de Egyptenaar (Acts 8:9; Acts 5:36; Acts 21:38) en andere dwepers speelden slechts de rol van profeten, die de Messias voorafgingen.
Sinds de tijden van Christus telt men daarentegen meer dan 50 messiassen onder de Joden.
Intussen zijn toch allen naar hun bestaan valse messiassen, die de plaats, die Jezus in het rijk van God toekomt, wilden innemen; dus ook de dwepers, die v r de verwoesting van Jeruzalem als volksleiders optraden.
Evenals de volgende profetie ver boven het tijdpunt van de verwoesting van Jeruzalem reikt, die toen zo nabij was, zo ook het gewicht en de toepasselijkheid van de aan haar voorafgaande waarschuwing.
De Heere begint met Zijn eigen terugkomst en scheidt deze af van de verwoesting van Jeruzalem. Hij waarschuwt Zijn discipelen, om zich niet door een vals gerucht van Zijn komst te laten verleiden. De geschiedenis heeft geleerd, hoe nodig deze waarschuwing was. Immers aan een valse messias heeft het Israël niet ontbroken. Bar-Cochba wierp zich op als de messias van de ongelovige Joden, die omwille van hem de laatste dodelijke slag van de Romeinen ontvingen. De ware Messias verlost Zijn volk van hun ongerechtigheden en maakt hen zalig van hun zonden, maar verlost Zijn vijanden (het ongelovig Israël) niet van het juk van de Romeinen.
Vers 6
6. En u zult, om na deze voorlopige waarschuwing nu tot uw vraag naar het voorteken over te gaan, horen van oorlogen in de onmiddellijke nabijheid, zodat u zelf het geraas en de drukte daarvan verneemt en van geruchten van oorlogen, dienog in de verte worden gevoerd. Zie toe, wordt niet verschrikt, zoals u ten opzichte van de valse messiassen op uw hoede moet zijn, om niet verleid te worden. Weest hiervoor niet bevreesd, maar behoudt uw tegenwoordigheid van geest; want al die dingen moeten gebeuren voordat kan volgen wat ten zegen worden zal. Maar nog is het einde niet; er komen nog andere moeilijkheden en om deze te doorstaan is nodig, dat u kalm bent en in juiste erkentenis van het goddelijk raadsbesluit gemoedigd wacht.Vers 6
6. En u zult, om na deze voorlopige waarschuwing nu tot uw vraag naar het voorteken over te gaan, horen van oorlogen in de onmiddellijke nabijheid, zodat u zelf het geraas en de drukte daarvan verneemt en van geruchten van oorlogen, dienog in de verte worden gevoerd. Zie toe, wordt niet verschrikt, zoals u ten opzichte van de valse messiassen op uw hoede moet zijn, om niet verleid te worden. Weest hiervoor niet bevreesd, maar behoudt uw tegenwoordigheid van geest; want al die dingen moeten gebeuren voordat kan volgen wat ten zegen worden zal. Maar nog is het einde niet; er komen nog andere moeilijkheden en om deze te doorstaan is nodig, dat u kalm bent en in juiste erkentenis van het goddelijk raadsbesluit gemoedigd wacht.Vers 7
7. Want die uitbarstingen van de oorlog zullen steeds heviger worden; het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, om met geweld de bestaande orde omver te werpen en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk (Isaiah 19:2). De ontzettende bewegingen onder de volken zullen door dergelijke in de natuur worden vergezeld en er zullen zijn hongersnoden en pestilentiën en aardbevingen in verscheidene plaatsen, omdat de ene plaats na de andere bezocht wordt. 8. Maar al die dingen zijn maar een beginsel van de smarten. Al die genoemde dingen zullen wel grote plagen zijn, maar de grootste nood, waaruit ten slotte de zegen voortspruit, zal daarna komen.Dit is een met profetische kleuren geschilderde voorstelling van de zich meer en meer verheffende oorlogen, die de lange gisting v r het laatste drama van de Joodse oorlog van de verwoesting van Jeruzalem voorafgingen. Zo is de profetie in het algemeen ten volle bewaarheid in de geschiedenis, die ons bijzonder uit Josefus bekend is; maar voor de bijzondere trekken van deze profetische en voorstelling zijn naar de aard van de ware profetie geen woordelijk overeenkomende vervullingen van de geschiedenis in concreto te veronderstellen, noch aan te wijzen.
Oorlog in de nabijheid, onrust verwekkend, schrikkelijke geruchten van oorlog, onrust en opstand van volken tegen elkaar: dat is in het klein reeds de schildering van de tijd, die met elk jaar steeds meer en meer toeneemt, die de Joodse geschiedschrijver ons beschrijft; zelfs aan verschrikkingen en tekenen van de hemel ontbreekt het niet (Luke 21:11) v r de verwoesting van Jeruzalem; het bericht van Josefus over dergelijke dingen (b. Jud VI, 5, 3 : een komeet die een jaar lang over de stad zweefde; een licht in de nacht rondom altaar en tempel, een offerkoe, die dan een jong werpt, beide in de tijd van het Paasfeest; opening van een vaste poort van de tempels vanzelf; wagens en krijgslegers in de wolken; de nachtelijke stem in de tempel, als van een grote menigte: "laat ons van hier gaan!" tegen pinksteren; ten slotte het wee over Jeruzalem van een landman, 4 jaar v r het uitbreken van de oorlog aangevangen en vervolgens meer dan 7 jaren volgehouden - vgl. Tac. hist, V, 13) verkrijgt door het woord van Christus een geloofwaardigheid, die niet te verachten is. Maar dat zijn allen slechts voortekenen, zegt de Heere, dat alles is het einde nog niet, het laatste en eigenlijke, omdat toch het einde van Jeruzalem zelfs slechts een voorteken van het einde van de wereld is, dat alles zal nog eens in de laatste tijd geheel anders komen. Men vergelijke ook de bijzonder merkwaardige profetie van Asarja, de zoon van Oded, aan koning Asa, in 2 Kron. 15:5-7 die blijkbaar van een ver verwijderde toekomst spreekt.
Niet als voorteken van de terugkomst van de Heere moet het aangezien worden, wanneer men van oorlogen en geruchten van oorlogen zal horen; zulke strafgerichten van God hebben van de vroegste tijden af de volken getuchtigd, zonder dat daarmee ook het einde gekomen is. Maar wanneer eens de gesel van de oorlog niet meer alleen enige landen, maar de gehele wereld doortrekt; wanneer een algemene onveiligheid, een ontbinding van het algemene systeem van de staat begint en wanneer zich met zo'n verwoesting de drie andere tuchtroeden van God: pestilentie, hongersnood en aardbeving verbinden, dan is dat ontwijfelbaar een voorteken. Het is het begin van die barensweën, waaruit een nieuwe wereldorde tevoorschijn treedt. Toen eens in het eerste nachtgezicht, dat Zacharia (1:11) zag, de Heere Zijn engelen uitzond, om de tegenwoordige stand van zaken op aarde te onderzoeken, brachten zij de boodschap terug: "wij zijn door het land getrokken en zie, alle landen zitten stil!" Maar eens wil God, zoals Hij door de mond van Haggai (2:22, ) verkondigt, hemel en aarde bewegen; Hij zal de stoelen van de koninkrijken omkeren en de machtige koninkrijken van de heidenen verdelgen, zal beide, wagen en ruiter omkeren, dat paard en man zullen vallen, een ieder door het zwaard van de andere. Dan zal het bewegelijke veranderd worden, opdat het onbeweeglijke blijft en de gemeente van Christus haar onbeweeglijk koninkrijk ontvangt (Hebrews 12:27). Deze verschrikkelijke verwoestingen, die het wezen van de wereld beginnen te ontbinden, zijn een laatste krachtige roepstem tot haar, of zij zich nog mocht bekeren, voordat grote en verschrikkelijke dag van de Heere komt; maar zij wil zich niet bekeren en betuigt daarmee, dat zij terzelfder tijd, waar zij zichzelf in bloedige oorlogen ontvleest, haar hand keert tegen de gemeente van Jezus.
Vers 7
7. Want die uitbarstingen van de oorlog zullen steeds heviger worden; het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, om met geweld de bestaande orde omver te werpen en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk (Isaiah 19:2). De ontzettende bewegingen onder de volken zullen door dergelijke in de natuur worden vergezeld en er zullen zijn hongersnoden en pestilentiën en aardbevingen in verscheidene plaatsen, omdat de ene plaats na de andere bezocht wordt. 8. Maar al die dingen zijn maar een beginsel van de smarten. Al die genoemde dingen zullen wel grote plagen zijn, maar de grootste nood, waaruit ten slotte de zegen voortspruit, zal daarna komen.Dit is een met profetische kleuren geschilderde voorstelling van de zich meer en meer verheffende oorlogen, die de lange gisting v r het laatste drama van de Joodse oorlog van de verwoesting van Jeruzalem voorafgingen. Zo is de profetie in het algemeen ten volle bewaarheid in de geschiedenis, die ons bijzonder uit Josefus bekend is; maar voor de bijzondere trekken van deze profetische en voorstelling zijn naar de aard van de ware profetie geen woordelijk overeenkomende vervullingen van de geschiedenis in concreto te veronderstellen, noch aan te wijzen.
Oorlog in de nabijheid, onrust verwekkend, schrikkelijke geruchten van oorlog, onrust en opstand van volken tegen elkaar: dat is in het klein reeds de schildering van de tijd, die met elk jaar steeds meer en meer toeneemt, die de Joodse geschiedschrijver ons beschrijft; zelfs aan verschrikkingen en tekenen van de hemel ontbreekt het niet (Luke 21:11) v r de verwoesting van Jeruzalem; het bericht van Josefus over dergelijke dingen (b. Jud VI, 5, 3 : een komeet die een jaar lang over de stad zweefde; een licht in de nacht rondom altaar en tempel, een offerkoe, die dan een jong werpt, beide in de tijd van het Paasfeest; opening van een vaste poort van de tempels vanzelf; wagens en krijgslegers in de wolken; de nachtelijke stem in de tempel, als van een grote menigte: "laat ons van hier gaan!" tegen pinksteren; ten slotte het wee over Jeruzalem van een landman, 4 jaar v r het uitbreken van de oorlog aangevangen en vervolgens meer dan 7 jaren volgehouden - vgl. Tac. hist, V, 13) verkrijgt door het woord van Christus een geloofwaardigheid, die niet te verachten is. Maar dat zijn allen slechts voortekenen, zegt de Heere, dat alles is het einde nog niet, het laatste en eigenlijke, omdat toch het einde van Jeruzalem zelfs slechts een voorteken van het einde van de wereld is, dat alles zal nog eens in de laatste tijd geheel anders komen. Men vergelijke ook de bijzonder merkwaardige profetie van Asarja, de zoon van Oded, aan koning Asa, in 2 Kron. 15:5-7 die blijkbaar van een ver verwijderde toekomst spreekt.
Niet als voorteken van de terugkomst van de Heere moet het aangezien worden, wanneer men van oorlogen en geruchten van oorlogen zal horen; zulke strafgerichten van God hebben van de vroegste tijden af de volken getuchtigd, zonder dat daarmee ook het einde gekomen is. Maar wanneer eens de gesel van de oorlog niet meer alleen enige landen, maar de gehele wereld doortrekt; wanneer een algemene onveiligheid, een ontbinding van het algemene systeem van de staat begint en wanneer zich met zo'n verwoesting de drie andere tuchtroeden van God: pestilentie, hongersnood en aardbeving verbinden, dan is dat ontwijfelbaar een voorteken. Het is het begin van die barensweën, waaruit een nieuwe wereldorde tevoorschijn treedt. Toen eens in het eerste nachtgezicht, dat Zacharia (1:11) zag, de Heere Zijn engelen uitzond, om de tegenwoordige stand van zaken op aarde te onderzoeken, brachten zij de boodschap terug: "wij zijn door het land getrokken en zie, alle landen zitten stil!" Maar eens wil God, zoals Hij door de mond van Haggai (2:22, ) verkondigt, hemel en aarde bewegen; Hij zal de stoelen van de koninkrijken omkeren en de machtige koninkrijken van de heidenen verdelgen, zal beide, wagen en ruiter omkeren, dat paard en man zullen vallen, een ieder door het zwaard van de andere. Dan zal het bewegelijke veranderd worden, opdat het onbeweeglijke blijft en de gemeente van Christus haar onbeweeglijk koninkrijk ontvangt (Hebrews 12:27). Deze verschrikkelijke verwoestingen, die het wezen van de wereld beginnen te ontbinden, zijn een laatste krachtige roepstem tot haar, of zij zich nog mocht bekeren, voordat grote en verschrikkelijke dag van de Heere komt; maar zij wil zich niet bekeren en betuigt daarmee, dat zij terzelfder tijd, waar zij zichzelf in bloedige oorlogen ontvleest, haar hand keert tegen de gemeente van Jezus.
Vers 9
9. a)Dan, wanneer vervuld wordt wat Ik heb gezegd en gedeeltelijk nog vroeger (Luke 21:12) zullen zij doen wat Ik u in Matthew 10:17, reeds heb aangekondigd; zij zullen u overleveren in drukking en zullen u doden (Acts 12:1, ; Acts 21:27, ) en u zult, evenals uw Meester overkomen is, die men de heidenen heeft overgeleverd, om Hem te bespotten, te geselen en te kruisigen (Matthew 20:19), gehaat worden door alle volken, die vertegenwoordigd zullen zijn in de macht van de Romeinen, omwille van Mijn naam, zodat ook plaats heeft, wat in Matthew 10:22 is aangekondigd.a)John 15:20. Revelation 2:10.
Vers 9
9. a)Dan, wanneer vervuld wordt wat Ik heb gezegd en gedeeltelijk nog vroeger (Luke 21:12) zullen zij doen wat Ik u in Matthew 10:17, reeds heb aangekondigd; zij zullen u overleveren in drukking en zullen u doden (Acts 12:1, ; Acts 21:27, ) en u zult, evenals uw Meester overkomen is, die men de heidenen heeft overgeleverd, om Hem te bespotten, te geselen en te kruisigen (Matthew 20:19), gehaat worden door alle volken, die vertegenwoordigd zullen zijn in de macht van de Romeinen, omwille van Mijn naam, zodat ook plaats heeft, wat in Matthew 10:22 is aangekondigd.a)John 15:20. Revelation 2:10.
Vers 10
10. En dan, wanneer over de Christenen in Jeruzalem en Judea de haat en de vervolging van de ongelovig gebleven Joden losbarst (Hebrews 10:32, Hebrews 12:4; Hebrews 13:7), zullen er velen geërgerd worden, zich door verloochening aan het gevaar proberen te onttrekken (Hebrews 10:25) en zullen om zelfs de blikken van de vervolgers van zich af en op anderen te richten, elkaar overleveren, zelf in de vervolging ook behulpzaam zijn en elkaar haten (Matthew 10:35 vv. ), wat vooral in de tijd van de Antichrist veel zal voorkomen (Revelation 13:3, ).Vers 10
10. En dan, wanneer over de Christenen in Jeruzalem en Judea de haat en de vervolging van de ongelovig gebleven Joden losbarst (Hebrews 10:32, Hebrews 12:4; Hebrews 13:7), zullen er velen geërgerd worden, zich door verloochening aan het gevaar proberen te onttrekken (Hebrews 10:25) en zullen om zelfs de blikken van de vervolgers van zich af en op anderen te richten, elkaar overleveren, zelf in de vervolging ook behulpzaam zijn en elkaar haten (Matthew 10:35 vv. ), wat vooral in de tijd van de Antichrist veel zal voorkomen (Revelation 13:3, ).Vers 11
11. a) En vele valse profeten zullen reeds bij het naderen van de Joodse catastrofe (Hebrews 13:9), maar in het bijzonder in de tijd van de Antichrist (Revelation 13:11, Revelation 13:2 Thessalonicenzen. 2:9, ), in de gemeente opstaan en zullen door hun vreemde of zelfs duivelse leer velen verleiden.a) 2 Peter 2:1.
Vers 11
11. a) En vele valse profeten zullen reeds bij het naderen van de Joodse catastrofe (Hebrews 13:9), maar in het bijzonder in de tijd van de Antichrist (Revelation 13:11, Revelation 13:2 Thessalonicenzen. 2:9, ), in de gemeente opstaan en zullen door hun vreemde of zelfs duivelse leer velen verleiden.a) 2 Peter 2:1.
Vers 12
12. En a)omdat de ongerechtigheid in dat tucht- en wetteloos wezen van de tijdgeest vermenigvuldigd zal worden, zal de liefde, die men vroeger zijn Heer en Heiland betoond heeft (Hebrews 6:10), van velen verkouden (Hebrews 10:24; Hebrews 13:16) en ook in de gemeente zal een zekere tucht- en wetteloosheid indringen (Hebrews 12:16; Hebrews 13:4, en 17).a) 2 Timothy 3:1,
Vers 12
12. En a)omdat de ongerechtigheid in dat tucht- en wetteloos wezen van de tijdgeest vermenigvuldigd zal worden, zal de liefde, die men vroeger zijn Heer en Heiland betoond heeft (Hebrews 6:10), van velen verkouden (Hebrews 10:24; Hebrews 13:16) en ook in de gemeente zal een zekere tucht- en wetteloosheid indringen (Hebrews 12:16; Hebrews 13:4, en 17).a) 2 Timothy 3:1,
Vers 13
13. a)Maar wie volharden zal, wie in geloof tegenover de valse leer en in liefde tegenover de bandeloosheid vast blijft staan Hebrews 3:14; Hebrews 10:22, Revelation 13:10; Revelation 14:12), wie dat doet tot het einde, wanneer de tijd van de verademing begint (Acts 3:20), die zal zalig (woordelijk: gered) worden (Hoofdstuk Revelation 7:9, ).a)Matthew 10:22. Mark 13:13. Luke 21:19. Revelation 2:7, Revelation 2:10; Revelation 3:10. De in altijd toenemende mate zich verpestende geestelijke atmosfeer, waardoor de gemeente rondom omgeven is, het toenemen van wetteloosheid, van het ontuchtige, ongebonden bestaan, zal ook op haar een verlammende, betoverende invloed uitoefenen. Daarom heeft men nodig de gave van de genade, van de standvastigheid van het wachten tot aan het einde.
Dit "einde" ziet wel reeds op het laatste einde, dat in vs 14 nog beslister uitgedrukt wordt, maar bedoelt ten eerste het einde van de grote verdrukking van Jeruzalem (Matthew 24:21, ), voor de tot hiertoe overgeblevenen; bij de verwoesting van de stad kwam, voor zover wij weten, geen Christen om.
Vers 13
13. a)Maar wie volharden zal, wie in geloof tegenover de valse leer en in liefde tegenover de bandeloosheid vast blijft staan Hebrews 3:14; Hebrews 10:22, Revelation 13:10; Revelation 14:12), wie dat doet tot het einde, wanneer de tijd van de verademing begint (Acts 3:20), die zal zalig (woordelijk: gered) worden (Hoofdstuk Revelation 7:9, ).a)Matthew 10:22. Mark 13:13. Luke 21:19. Revelation 2:7, Revelation 2:10; Revelation 3:10. De in altijd toenemende mate zich verpestende geestelijke atmosfeer, waardoor de gemeente rondom omgeven is, het toenemen van wetteloosheid, van het ontuchtige, ongebonden bestaan, zal ook op haar een verlammende, betoverende invloed uitoefenen. Daarom heeft men nodig de gave van de genade, van de standvastigheid van het wachten tot aan het einde.
Dit "einde" ziet wel reeds op het laatste einde, dat in vs 14 nog beslister uitgedrukt wordt, maar bedoelt ten eerste het einde van de grote verdrukking van Jeruzalem (Matthew 24:21, ), voor de tot hiertoe overgeblevenen; bij de verwoesting van de stad kwam, voor zover wij weten, geen Christen om.
Vers 14
14. En dit Evangelie van het koninkrijk, waarvan deze profetie een gedeelte is, zal, evenals reeds gedurende de tijd tussen Mijn hemelvaart en Mijn onzichtbare komst ten gerichte, nog in veel wijdere omvang tot aan Mijn terugkomst voor het laatste oordeel, in de gehele wereld (Matthew 26:13; Matthew 28:19) gepredikt worden tot een getuigenis aan alle volken. Allen zullen het hebben gehoord voordat de beslissing plaats heeft (Ezekiel 2:5); en dan, of zij het hebben aangenomen of niet, zullen alle voorwaarden vervuld zijn en zal het einde van de wereld (Matthew 24:3) komen, evenals heteinde van Jeruzalem ook te zijner tijd komen zal, wanneer deze voorwaarde in de daarmee overeenkomende mate is verwezenlijkt (Romans 10:18).Reeds in de apostolische tijd, zelfs voordat het einde over Jeruzalem kwam, hebben alle heidenen in het toenmalige wereldrijk de getuigenis van het Evangelie vernomen; zo hebben de apostelen het zelf gezien, dat door de prediking voor de keizer alle heidenen hoorden (2 Timothy 4:17) en het Evangelie in de gehele wereld, tot alle schepselen onder de hemel gekomen is (Colossians 1:6, Colossians 1:23). Toch toont ons het voorbeeld in het klein, hoe ook voor de laatste toekomst niet de algemene bekering van alle volken, maar slechts een prediking tot getuigenis, zodat overal de boodschap vernomen wordt, te wachten is; ja, deze uitdrukking staat zelfs gewoonlijk daar, waar de getuigenis niet aangenomen wordt. Wanneer de twee met elkaar verenigde voortekenen in hun wonderbaar tegensprekende overeenkomst voorhanden zijn - verval van de Christenheid en uitbreiding van de zending - dan komt het einde.
EVANGELIE OP DE 25e ZONDAG NA TRINITATIS
De zalige hoop op de opstanding (vgl. de inleiding tot het Evangelie op de 24e Zondag na Trinitatis (Matthew 9:18, ) wordt vervuld, wanneer de Heere terugkomt; van Zijn terugkomst en van de tekenen, die deze terugkomst voorafgaan, handelt het Evangelie van deze zondag. Een Christen moet op alle tekenen van de tijden acht geven en zich elken dag door de Heilige Geest laten voorbereiden en bekwamen tot de dag van de heerlijke verschijning van Jezus Christus.
Dit Evangelie handelt blijkbaar over het gericht over Jeruzalem. Zoals Jezus het voorspeld heeft, zo is het vervuld geworden, maar met de vervulling van deze profetie is voor die van alle overigen ingestaan en daardoor is die voor alle tijden belangrijk. Maar ook nog in een ander opzicht heeft het Evangelie een voortgaande betekenis. Jeruzalems verwoesting is ook een beeld van onze eigen verwoesting in de dood en dan hebben wij te leren 1) in hoeverre beide met elkaar overeenkomen en 2) wat wij te doen hebben, om midden in zo'n ondergang onszelf te redden voor de eeuwigheid.
Maar als er nu sprake is van het einde van de wereld, waarvan het einde van Jeruzalem de voorgrond en het voorbeeld is, zo moeten wij onszelf afvragen: waarom zullen wij bidden in de laatste tijd? 1) om verlichte ogen, 2) om vlugge voeten, 3) om sterke harten.
Vers 14
14. En dit Evangelie van het koninkrijk, waarvan deze profetie een gedeelte is, zal, evenals reeds gedurende de tijd tussen Mijn hemelvaart en Mijn onzichtbare komst ten gerichte, nog in veel wijdere omvang tot aan Mijn terugkomst voor het laatste oordeel, in de gehele wereld (Matthew 26:13; Matthew 28:19) gepredikt worden tot een getuigenis aan alle volken. Allen zullen het hebben gehoord voordat de beslissing plaats heeft (Ezekiel 2:5); en dan, of zij het hebben aangenomen of niet, zullen alle voorwaarden vervuld zijn en zal het einde van de wereld (Matthew 24:3) komen, evenals heteinde van Jeruzalem ook te zijner tijd komen zal, wanneer deze voorwaarde in de daarmee overeenkomende mate is verwezenlijkt (Romans 10:18).Reeds in de apostolische tijd, zelfs voordat het einde over Jeruzalem kwam, hebben alle heidenen in het toenmalige wereldrijk de getuigenis van het Evangelie vernomen; zo hebben de apostelen het zelf gezien, dat door de prediking voor de keizer alle heidenen hoorden (2 Timothy 4:17) en het Evangelie in de gehele wereld, tot alle schepselen onder de hemel gekomen is (Colossians 1:6, Colossians 1:23). Toch toont ons het voorbeeld in het klein, hoe ook voor de laatste toekomst niet de algemene bekering van alle volken, maar slechts een prediking tot getuigenis, zodat overal de boodschap vernomen wordt, te wachten is; ja, deze uitdrukking staat zelfs gewoonlijk daar, waar de getuigenis niet aangenomen wordt. Wanneer de twee met elkaar verenigde voortekenen in hun wonderbaar tegensprekende overeenkomst voorhanden zijn - verval van de Christenheid en uitbreiding van de zending - dan komt het einde.
EVANGELIE OP DE 25e ZONDAG NA TRINITATIS
De zalige hoop op de opstanding (vgl. de inleiding tot het Evangelie op de 24e Zondag na Trinitatis (Matthew 9:18, ) wordt vervuld, wanneer de Heere terugkomt; van Zijn terugkomst en van de tekenen, die deze terugkomst voorafgaan, handelt het Evangelie van deze zondag. Een Christen moet op alle tekenen van de tijden acht geven en zich elken dag door de Heilige Geest laten voorbereiden en bekwamen tot de dag van de heerlijke verschijning van Jezus Christus.
Dit Evangelie handelt blijkbaar over het gericht over Jeruzalem. Zoals Jezus het voorspeld heeft, zo is het vervuld geworden, maar met de vervulling van deze profetie is voor die van alle overigen ingestaan en daardoor is die voor alle tijden belangrijk. Maar ook nog in een ander opzicht heeft het Evangelie een voortgaande betekenis. Jeruzalems verwoesting is ook een beeld van onze eigen verwoesting in de dood en dan hebben wij te leren 1) in hoeverre beide met elkaar overeenkomen en 2) wat wij te doen hebben, om midden in zo'n ondergang onszelf te redden voor de eeuwigheid.
Maar als er nu sprake is van het einde van de wereld, waarvan het einde van Jeruzalem de voorgrond en het voorbeeld is, zo moeten wij onszelf afvragen: waarom zullen wij bidden in de laatste tijd? 1) om verlichte ogen, 2) om vlugge voeten, 3) om sterke harten.
Vers 15
15. Ik wil u ook over het wanneer, waarnaar u vroeg (Matthew 24:3) enige mededeling geven, voor zoverre het tot uw redding kan nuttig zijn (Matthew 24:13). Wanneer u dan zult zien de gruwel van de verwoesting, de gruwel, die de verwoesting van het heiligdom ten gevolge heeft, waarvan gesproken is door Daniël, de profeet (in Daniel 9:27, vgl. Daniel 11:31 en Daniel 12:11), staande in de heilige plaats, wanneer die gruwel aan de heilige plaats zich bevindt (of over de gruwelijke vleugel, vgl. Acts 6:13; Acts 21:28 en Mark 13:14); (die het leest, die merke daarop, die make zich de aanwijzing ten nutte, dat hij zich niet door valse verwachtingen van anderen laat bedriegen).Vers 15
15. Ik wil u ook over het wanneer, waarnaar u vroeg (Matthew 24:3) enige mededeling geven, voor zoverre het tot uw redding kan nuttig zijn (Matthew 24:13). Wanneer u dan zult zien de gruwel van de verwoesting, de gruwel, die de verwoesting van het heiligdom ten gevolge heeft, waarvan gesproken is door Daniël, de profeet (in Daniel 9:27, vgl. Daniel 11:31 en Daniel 12:11), staande in de heilige plaats, wanneer die gruwel aan de heilige plaats zich bevindt (of over de gruwelijke vleugel, vgl. Acts 6:13; Acts 21:28 en Mark 13:14); (die het leest, die merke daarop, die make zich de aanwijzing ten nutte, dat hij zich niet door valse verwachtingen van anderen laat bedriegen).Vers 16
16. Dat dan, die in Judea zijn, vluchten op de bergen (Genesis 19:17. 1 Makk. 2:28), want het gericht, dat deverwoesting van de heilige plaats veroorzaakt, zal zich pas vreselijk over het land uitstorten, voordat het Jeruzalem zelf bereikt.Vers 16
16. Dat dan, die in Judea zijn, vluchten op de bergen (Genesis 19:17. 1 Makk. 2:28), want het gericht, dat deverwoesting van de heilige plaats veroorzaakt, zal zich pas vreselijk over het land uitstorten, voordat het Jeruzalem zelf bereikt.Vers 17
17. Die op dat ogenblik, dat hij het bericht ontvangt vande gruwel van de verwoesting, die zich op de heilige plaats heeft gesteld, op het dak is van zijn huis, komt niet af langs de naar binnen leidende trap om iets uit zijn huis weg te nemen, opdat hij het op zijn vlucht meedraagt, maar gaat langs de naar buiten leidende trap, of ga over de daken van andere huizen naar beneden (Matthew 9:2), om zo snel mogelijk in de ruimte te zijn.Vers 17
17. Die op dat ogenblik, dat hij het bericht ontvangt vande gruwel van de verwoesting, die zich op de heilige plaats heeft gesteld, op het dak is van zijn huis, komt niet af langs de naar binnen leidende trap om iets uit zijn huis weg te nemen, opdat hij het op zijn vlucht meedraagt, maar gaat langs de naar buiten leidende trap, of ga over de daken van andere huizen naar beneden (Matthew 9:2), om zo snel mogelijk in de ruimte te zijn.Vers 18
18. En die op de akker is in zijn werkpak, keert niet weer terug in het huis, om zijn betere kleren weg te nemen. Hij vlucht zoals hij is, want het zijn de dagen van de wraak, waarin alles vervuld zal worden, wat geschreven is: Luke 21:20-Luke 21:22; Luke 17:30,Vers 18
18. En die op de akker is in zijn werkpak, keert niet weer terug in het huis, om zijn betere kleren weg te nemen. Hij vlucht zoals hij is, want het zijn de dagen van de wraak, waarin alles vervuld zal worden, wat geschreven is: Luke 21:20-Luke 21:22; Luke 17:30,Vers 19
19. Maar wee de bevruchte en de zogende vrouwen, die niet snel genoeg zich uit de weg kunnen maken, in die dagen, wanneer het erop aan komt om zich geheel onbezwaard en zonder dralen in veiligheid te begeven!Vers 19
19. Maar wee de bevruchte en de zogende vrouwen, die niet snel genoeg zich uit de weg kunnen maken, in die dagen, wanneer het erop aan komt om zich geheel onbezwaard en zonder dralen in veiligheid te begeven!Vers 20
20. Maar bid Hem, die de macht heeft de tijden te beschikken, zodat zij het geschiktste zijn om het lichaam te redden en voor nauwgezette gewetens het minst bezwaarlijk. Bid Hem, dat uw vlucht niet gebeurt in de winter, wanneer de regen van boven de doorweekte wegen van onder een hindernis zijn, noch op een sabbat, wanneer volgens de bepaling van de wetgeleerden niemand verder dan 2000 ellen buiten de grenzen van zijn woonplaats zich mag verwijderen 16:29").Na het loofhuttenfeest van het jaar 66 na Christus rukte de Syrische stadhouder, Cestius Gallus, reeds op Jeruzalem aan, verbrandde de nieuwe stad Bezetha en begon de Joden, die zich daar hadden teruggetrokken, te belegeren. Reeds was hij op het punt die van de noordkant stormenderhand in te nemen, toen hij plotseling de onderneming staakte, op de terugtocht naar Bethoron grote schade door de opstandelingen leed, ten slotte een groot gedeelte van zijn leger in de engten daar verloor 10:10) en ternauwernood naar Antipetris ontkwam. Deze gebeurtenis is zonder twijfel het keerpunt in de geschiedenis van de laatste Joodse oorlog, waarop de voorspelling van Christus hier doelt. De gruwel van de verwoesting was daardoor, dat de Joodse Zeloten de oorlog met zijn gruwelen naar het heiligdom hadden overgebracht, tot de heilige plaats gekomen, om daar voor al de volgenden tijd tot aan de gehele verwoesting zijn ontzettend werk te verrichten. Zolang nog de tempel, de woonplaats van God onder Zijn volk, onaangetast staat door de gruwel van de verwoesting en onontwijd - zo is de bedoeling van de Heere - is het uur nog niet gekomen om naar de bergen te vluchten, want het heiligdom van het land met de tegenwoordigheid van God verbindt nog het volk van God, om onverstrooid te blijven en te wachten in zijn woonplaatsen in het land. Is echter eerst de heilige tempelplaats door de gruwel van de verwoesting ontwijd, dan is daardoor het teken gegeven om uit het land te vluchten, waaruit God zelf als geweken moet voorkomen, omdat Zijn heiligdom geschonden is. De erkentenis van die waarheid wordt ook bij Josefus gevonden, die over de belegering, die door Cestius op onverklaarbare manier was opgegeven, opmerkt: "Had deze nog slechts een korte tijd de storm voortgezet, dan was de stad in zijn handen geweest; maar ik geloof, God had Zich reeds om die zonden van Zijn heiligdom afgekeerd en liet daarom de oorlog nog niet ten einde komen. " Zo waren er zelfs velen onder de betergezinde Joden, die na de nederlaag van de Romeinen de hoofdstad verlieten, "evenals men uit een zinkend schip zich door zwemmen probeert te redden". Hoewel in Luke 21:20 staat: "wanneer u zien zult, dat Jeruzalem door legers omsingeld wordt, weet dan, dat haar verwoesting nabij gekomen is", zo heeft men toch op onze plaats en in Mark 13:14 niet aan het Romeinse krijgsleger met zijn veldtekenen te denken, maar, zoals tevoren is aangewezen, aan de ontheiliging van de heilige plaats, die van de oproerige Joden zelf is uitgegaan. Bij Lukas is met het oog op hem, voor wie het Evangelie in de eerste plaats bestemd was (Luke 1:3) het heen wijzen op Daniël's profetie vervallen; het tijdpunt voor de vlucht kon daar alleen nog worden aangegeven naar een uitwendige, in het oog vallende omstandigheid. Maar hoe komt het, zo moeten wij vragen, dat de Heere de oproeping om te vluchten voor de Zijnen zo stelt, als was hen daartoe slechts een enkele, bepaalde dag gelaten? Deze moesten zij voor de dag van de redding erkennen, door niets zich laten terughouden om die zonder dralen aan te grijpen, zoals een vluchtende bevolking, die door de vijand wordt voortgejaagd en waarin de zwangeren en zuigenden met anderen, die niet snel genoeg kunnen lopen, in groot gevaar zijn, hun tocht volbrengen en om het te kunnen, God bidden dat Hij het jaargetijde en de dag daarnaar bepaalt. Geschiedkundig schijnt dat niet juist: want na die nederlaag van Cestius Gallus kwam een tussenpoos van 2-3 maanden; de Joden waren voor al die tijd van de Romeinse opperheerschappij vrij en van deze verlieten nu deze, dan anderen, die zich niet lieten bedwelmen door het triomfgeroep, maar erkenden wat later gebeuren moest, dus in verschillende afdelingen en op verschillende dagen, het land. Hoe komt het dan, dat Christus de Zijnen niet hetzelfde toestaat, maar hen tot een enkel ogenblik beperkt, dat niet eens toelaat, dat men zich van de nodige kleding en overige reisbenodigdheden voorziet? Zonder twijfel heeft de Heere ook hier Zijn rede zo ingericht, dat tevens een vlucht in de laatste tijd daarbij in het oog is gehouden. Wij vinden de plaats daarvoor in Revelation 12:13, naar de uitlegging, die wij daar ter plaatse zullen geven. Het is het tot de Heiland nu ten slotte bekeerde en in het land van zijn vaderen terugkerende Israël, waarover daar wordt gesproken en het in elkaar stortende Jeruzalem, waaruit het vlucht, is de grote stad, die geestelijk heet Sodom en Egypte, waar ook onze Heere gekruisigd is (Revelation 11:8), de van Christus nu geheel afvallig geworden Christenheid. Aan de vrouw worden dan twee vleugelen gegeven als van een grote adelaar, opdat zij in de woestijn vlucht en daar gevoed wordt een tijd en twee tijden en een halve tijd voor het aangezicht van de slang. De slang zal uit haar mond spuwen een water als een stroom, opdat zij verdrinkt; het komt er dus op aan de vlucht met de grootste snelheid ten einde te brengen. Nog slechts 25 jaar geduld, zo zeggen wij op grond van de berekening, bij Jeremiah 29:14; Jeremiah 30:17, Jeremiah 31:37 gegeven en de geschiedkundige feiten zullen de bedoeling van de Heere volkomen duidelijk maken! Toch moet Zijn rede ook haar bepaalde toepassing hebben op de vlucht van de Joods- Christelijke gemeente uit Jeruzalem in het jaar 66 na Christus. De Heere wil duidelijk, dat de gemeente daar tezamen blijft, als ware zij n enkele familie en zich bepaald onderscheidt van de eveneens vluchtende Joden, dat haar aftocht op een bepaalde dag met achterlating van alles en zonder enig oponthoud, zonder enigszins de geschiktheid in aanmerking te nemen, plaats zou hebben. Hij wil, dat deze aftocht zich voor het nu aan zichzelf overgelaten Israël vertoont als een uitwendig zichtbaar worden van die stem, op het pinksterfeest gehoord: "Laat ons van hier trekken!" die volgens Tacitus (zie bij Matthew 24:8) vergezeld ging van een vreselijk gedruis van wegtrekkenden. Terwijl Hij echter de bede ten plicht maakt, dat de vlucht niet gebeurt op de sabbat, denkt de Heere nog aan de ene kant aan velen in de gemeente, die van de vreesachtigheid om de sabbat te overtreden, nog niet vrij waren geworden. Die nauwgezetheid moest worden verschoond (vgl. Matthew 23:3). Aan de andere kant geeft Hij ook te kennen, dat Zijn gemeente uit het Jodendom uitgaat, niet door oplossing maar krachtens de vervulling van wet en profeten. Terwijl de onder het Jodendom achtergeblevene opstandelingen zich integendeel over alle sabbatsbezwaren heen zetten en bijvoorbeeld hun aanval op Cestius juist op die sabbat ondernomen hadden, die anders zo nauwgezet werd gevierd: John 7:37 (dezelfde woede, die hen over de grenzen van de eerbied voor het heilige dreef, schrijft Jozefus b. Ind, II 19. 2, deed hen ook de slag winnen). Wat de Heere daarmee te kennen geeft, dat Hij spreekt: bid, dat uw vlucht niet gebeurt in de winter" wordt door de latere geschiedenis bevestigd. Het was reeds oktober toen Cestius de boven vernielde nederlaag leed. Zijn aftocht van Jeruzalem was het juiste tijdstip voor de gemeente, want zij had nu Jeruzalem belegerd gezien door een leger (volgens Lukas) en had de gruwel van de verwoesting gezien op de heilige plaats (volgens Mattheus en Markus). Maar nu moest zij ook de pauze, die na de nederlaag van de Romeinen te Bethoron begon en die door de Joden werd gehouden voor het begin van een nieuw tijdvak, voor een begin van verheffing van de natie, integendeel beschouwen als een haar geschonken zeer korte tijd van genade; zij moest niet eens de regentijd laten komen, maar meteen vluchten. Op de achtergrond staat daarbij de Heere reeds voor ogen, dat op die tijd reeds tot voortzetting van de krijg benoemd zou zijn die in Daniel 9:26 als vorst voorkomt en met zijn volk zal komen, om Christus, de Vorst (Daniel 9:25) te dienen als werktuig ter volvoering van Zijn gericht. Wanneer wij het tweede gedeelte van de voorgeschrevene bede: "of op de sabbat" nog eens in het oog vatten, menen wij de gedachte te mogen voorstellen, dat de vlucht van de gemeente naar Pella, dat, wanneer men het in het tegenwoordige Tabakat-Fuhil weer herkent 4:25) zeker onder de "bergen" (Matthew 24:16) kan worden verstaan (het ligt op de vlakte van een heuvel, die zich ongeveer 600 voeten boven de Jordaan verheft), op een zondag heeft plaats gehad en wel op die, waarop Johannes de Openbaring ntving (Revelation 1:10). Daartoe geeft ons aanleiding de overeenkomst met Ezekiel 24:1 v. , die zeker in het Nieuwe Testament niet mag ontbreken en de vaste overtuiging, dat de zes zegels in Revelation 6:1 niets anders bevatten dan de loop van de Joodse oorlog van de benoeming van Vespasianus als veldheer tot aan het einde. Dit laatste zullen wij ter plaatse tegen de daar tegenoverstaande opvattingen nader moeten aantonen en verder tevens moeten aanwijzen, dat Johannes niet eerst onder Dominatius, maar reeds onder Nero naar Patmos is verbannen. Bij het "wee" over de zwangere en zogende, dat in de eigenlijke zin meer als een retorische figuur voorkomt, om het "snel, snel!" met nadruk uit te spreken en het groot gevaar voor diegenen, die achterblijven, voor te stellen, heeft Hieronymus reeds willen toepassing maken op die zielen, die haar spruiten nog niet hebben gebracht tot een volkomenen man (Ephesians 4:13), maar slechts de beginselen van het geloof hebben. De gedachte is vol geest en inderdaad was de Christelijke gemeente te Jeruzalem juist in de laatste tijd v r het uitbreken van de Joodse oorlog z, dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën (5:12) haar moest schrijven: "daar u leraars behoorde te zijn vanwege de tijd heeft u weer nodig, dat men u leert, die de eerste beginselen zijn van de woorden van God; en u bent geworden, als die melk nodig hebben en niet vaste voedsel. " Zij hing met bijzondere vasthoudendheid aan het Oud- Testamentische verbondsvolk en de Joodse tempel met zijn dienst. Het was haar buitengewoon moeilijk die voor altijd te laten varen en niet door valse liefde en hoop aan de plaats van het verderf te worden vastgehouden. Pas deze opmerking leidt tot een volkomen bevredigend begrip van deze gehele waarschuwing en vermaning van Christus, aan welke een profetisch-symbolische kleur niet te miskennen is. Wij hebben reeds bij Matthew 19:2 opgemerkt, dat het waarschijnlijk de Evangelist Lukas is geweest, die de gemeente eerst inwendig door de brief aan de Hebreeën over de haar dreigende gevaren verhief en vervolgens ook uitwendig haar overbrenging naar Pella bewerkte.
Vers 20
20. Maar bid Hem, die de macht heeft de tijden te beschikken, zodat zij het geschiktste zijn om het lichaam te redden en voor nauwgezette gewetens het minst bezwaarlijk. Bid Hem, dat uw vlucht niet gebeurt in de winter, wanneer de regen van boven de doorweekte wegen van onder een hindernis zijn, noch op een sabbat, wanneer volgens de bepaling van de wetgeleerden niemand verder dan 2000 ellen buiten de grenzen van zijn woonplaats zich mag verwijderen 16:29").Na het loofhuttenfeest van het jaar 66 na Christus rukte de Syrische stadhouder, Cestius Gallus, reeds op Jeruzalem aan, verbrandde de nieuwe stad Bezetha en begon de Joden, die zich daar hadden teruggetrokken, te belegeren. Reeds was hij op het punt die van de noordkant stormenderhand in te nemen, toen hij plotseling de onderneming staakte, op de terugtocht naar Bethoron grote schade door de opstandelingen leed, ten slotte een groot gedeelte van zijn leger in de engten daar verloor 10:10) en ternauwernood naar Antipetris ontkwam. Deze gebeurtenis is zonder twijfel het keerpunt in de geschiedenis van de laatste Joodse oorlog, waarop de voorspelling van Christus hier doelt. De gruwel van de verwoesting was daardoor, dat de Joodse Zeloten de oorlog met zijn gruwelen naar het heiligdom hadden overgebracht, tot de heilige plaats gekomen, om daar voor al de volgenden tijd tot aan de gehele verwoesting zijn ontzettend werk te verrichten. Zolang nog de tempel, de woonplaats van God onder Zijn volk, onaangetast staat door de gruwel van de verwoesting en onontwijd - zo is de bedoeling van de Heere - is het uur nog niet gekomen om naar de bergen te vluchten, want het heiligdom van het land met de tegenwoordigheid van God verbindt nog het volk van God, om onverstrooid te blijven en te wachten in zijn woonplaatsen in het land. Is echter eerst de heilige tempelplaats door de gruwel van de verwoesting ontwijd, dan is daardoor het teken gegeven om uit het land te vluchten, waaruit God zelf als geweken moet voorkomen, omdat Zijn heiligdom geschonden is. De erkentenis van die waarheid wordt ook bij Josefus gevonden, die over de belegering, die door Cestius op onverklaarbare manier was opgegeven, opmerkt: "Had deze nog slechts een korte tijd de storm voortgezet, dan was de stad in zijn handen geweest; maar ik geloof, God had Zich reeds om die zonden van Zijn heiligdom afgekeerd en liet daarom de oorlog nog niet ten einde komen. " Zo waren er zelfs velen onder de betergezinde Joden, die na de nederlaag van de Romeinen de hoofdstad verlieten, "evenals men uit een zinkend schip zich door zwemmen probeert te redden". Hoewel in Luke 21:20 staat: "wanneer u zien zult, dat Jeruzalem door legers omsingeld wordt, weet dan, dat haar verwoesting nabij gekomen is", zo heeft men toch op onze plaats en in Mark 13:14 niet aan het Romeinse krijgsleger met zijn veldtekenen te denken, maar, zoals tevoren is aangewezen, aan de ontheiliging van de heilige plaats, die van de oproerige Joden zelf is uitgegaan. Bij Lukas is met het oog op hem, voor wie het Evangelie in de eerste plaats bestemd was (Luke 1:3) het heen wijzen op Daniël's profetie vervallen; het tijdpunt voor de vlucht kon daar alleen nog worden aangegeven naar een uitwendige, in het oog vallende omstandigheid. Maar hoe komt het, zo moeten wij vragen, dat de Heere de oproeping om te vluchten voor de Zijnen zo stelt, als was hen daartoe slechts een enkele, bepaalde dag gelaten? Deze moesten zij voor de dag van de redding erkennen, door niets zich laten terughouden om die zonder dralen aan te grijpen, zoals een vluchtende bevolking, die door de vijand wordt voortgejaagd en waarin de zwangeren en zuigenden met anderen, die niet snel genoeg kunnen lopen, in groot gevaar zijn, hun tocht volbrengen en om het te kunnen, God bidden dat Hij het jaargetijde en de dag daarnaar bepaalt. Geschiedkundig schijnt dat niet juist: want na die nederlaag van Cestius Gallus kwam een tussenpoos van 2-3 maanden; de Joden waren voor al die tijd van de Romeinse opperheerschappij vrij en van deze verlieten nu deze, dan anderen, die zich niet lieten bedwelmen door het triomfgeroep, maar erkenden wat later gebeuren moest, dus in verschillende afdelingen en op verschillende dagen, het land. Hoe komt het dan, dat Christus de Zijnen niet hetzelfde toestaat, maar hen tot een enkel ogenblik beperkt, dat niet eens toelaat, dat men zich van de nodige kleding en overige reisbenodigdheden voorziet? Zonder twijfel heeft de Heere ook hier Zijn rede zo ingericht, dat tevens een vlucht in de laatste tijd daarbij in het oog is gehouden. Wij vinden de plaats daarvoor in Revelation 12:13, naar de uitlegging, die wij daar ter plaatse zullen geven. Het is het tot de Heiland nu ten slotte bekeerde en in het land van zijn vaderen terugkerende Israël, waarover daar wordt gesproken en het in elkaar stortende Jeruzalem, waaruit het vlucht, is de grote stad, die geestelijk heet Sodom en Egypte, waar ook onze Heere gekruisigd is (Revelation 11:8), de van Christus nu geheel afvallig geworden Christenheid. Aan de vrouw worden dan twee vleugelen gegeven als van een grote adelaar, opdat zij in de woestijn vlucht en daar gevoed wordt een tijd en twee tijden en een halve tijd voor het aangezicht van de slang. De slang zal uit haar mond spuwen een water als een stroom, opdat zij verdrinkt; het komt er dus op aan de vlucht met de grootste snelheid ten einde te brengen. Nog slechts 25 jaar geduld, zo zeggen wij op grond van de berekening, bij Jeremiah 29:14; Jeremiah 30:17, Jeremiah 31:37 gegeven en de geschiedkundige feiten zullen de bedoeling van de Heere volkomen duidelijk maken! Toch moet Zijn rede ook haar bepaalde toepassing hebben op de vlucht van de Joods- Christelijke gemeente uit Jeruzalem in het jaar 66 na Christus. De Heere wil duidelijk, dat de gemeente daar tezamen blijft, als ware zij n enkele familie en zich bepaald onderscheidt van de eveneens vluchtende Joden, dat haar aftocht op een bepaalde dag met achterlating van alles en zonder enig oponthoud, zonder enigszins de geschiktheid in aanmerking te nemen, plaats zou hebben. Hij wil, dat deze aftocht zich voor het nu aan zichzelf overgelaten Israël vertoont als een uitwendig zichtbaar worden van die stem, op het pinksterfeest gehoord: "Laat ons van hier trekken!" die volgens Tacitus (zie bij Matthew 24:8) vergezeld ging van een vreselijk gedruis van wegtrekkenden. Terwijl Hij echter de bede ten plicht maakt, dat de vlucht niet gebeurt op de sabbat, denkt de Heere nog aan de ene kant aan velen in de gemeente, die van de vreesachtigheid om de sabbat te overtreden, nog niet vrij waren geworden. Die nauwgezetheid moest worden verschoond (vgl. Matthew 23:3). Aan de andere kant geeft Hij ook te kennen, dat Zijn gemeente uit het Jodendom uitgaat, niet door oplossing maar krachtens de vervulling van wet en profeten. Terwijl de onder het Jodendom achtergeblevene opstandelingen zich integendeel over alle sabbatsbezwaren heen zetten en bijvoorbeeld hun aanval op Cestius juist op die sabbat ondernomen hadden, die anders zo nauwgezet werd gevierd: John 7:37 (dezelfde woede, die hen over de grenzen van de eerbied voor het heilige dreef, schrijft Jozefus b. Ind, II 19. 2, deed hen ook de slag winnen). Wat de Heere daarmee te kennen geeft, dat Hij spreekt: bid, dat uw vlucht niet gebeurt in de winter" wordt door de latere geschiedenis bevestigd. Het was reeds oktober toen Cestius de boven vernielde nederlaag leed. Zijn aftocht van Jeruzalem was het juiste tijdstip voor de gemeente, want zij had nu Jeruzalem belegerd gezien door een leger (volgens Lukas) en had de gruwel van de verwoesting gezien op de heilige plaats (volgens Mattheus en Markus). Maar nu moest zij ook de pauze, die na de nederlaag van de Romeinen te Bethoron begon en die door de Joden werd gehouden voor het begin van een nieuw tijdvak, voor een begin van verheffing van de natie, integendeel beschouwen als een haar geschonken zeer korte tijd van genade; zij moest niet eens de regentijd laten komen, maar meteen vluchten. Op de achtergrond staat daarbij de Heere reeds voor ogen, dat op die tijd reeds tot voortzetting van de krijg benoemd zou zijn die in Daniel 9:26 als vorst voorkomt en met zijn volk zal komen, om Christus, de Vorst (Daniel 9:25) te dienen als werktuig ter volvoering van Zijn gericht. Wanneer wij het tweede gedeelte van de voorgeschrevene bede: "of op de sabbat" nog eens in het oog vatten, menen wij de gedachte te mogen voorstellen, dat de vlucht van de gemeente naar Pella, dat, wanneer men het in het tegenwoordige Tabakat-Fuhil weer herkent 4:25) zeker onder de "bergen" (Matthew 24:16) kan worden verstaan (het ligt op de vlakte van een heuvel, die zich ongeveer 600 voeten boven de Jordaan verheft), op een zondag heeft plaats gehad en wel op die, waarop Johannes de Openbaring ntving (Revelation 1:10). Daartoe geeft ons aanleiding de overeenkomst met Ezekiel 24:1 v. , die zeker in het Nieuwe Testament niet mag ontbreken en de vaste overtuiging, dat de zes zegels in Revelation 6:1 niets anders bevatten dan de loop van de Joodse oorlog van de benoeming van Vespasianus als veldheer tot aan het einde. Dit laatste zullen wij ter plaatse tegen de daar tegenoverstaande opvattingen nader moeten aantonen en verder tevens moeten aanwijzen, dat Johannes niet eerst onder Dominatius, maar reeds onder Nero naar Patmos is verbannen. Bij het "wee" over de zwangere en zogende, dat in de eigenlijke zin meer als een retorische figuur voorkomt, om het "snel, snel!" met nadruk uit te spreken en het groot gevaar voor diegenen, die achterblijven, voor te stellen, heeft Hieronymus reeds willen toepassing maken op die zielen, die haar spruiten nog niet hebben gebracht tot een volkomenen man (Ephesians 4:13), maar slechts de beginselen van het geloof hebben. De gedachte is vol geest en inderdaad was de Christelijke gemeente te Jeruzalem juist in de laatste tijd v r het uitbreken van de Joodse oorlog z, dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën (5:12) haar moest schrijven: "daar u leraars behoorde te zijn vanwege de tijd heeft u weer nodig, dat men u leert, die de eerste beginselen zijn van de woorden van God; en u bent geworden, als die melk nodig hebben en niet vaste voedsel. " Zij hing met bijzondere vasthoudendheid aan het Oud- Testamentische verbondsvolk en de Joodse tempel met zijn dienst. Het was haar buitengewoon moeilijk die voor altijd te laten varen en niet door valse liefde en hoop aan de plaats van het verderf te worden vastgehouden. Pas deze opmerking leidt tot een volkomen bevredigend begrip van deze gehele waarschuwing en vermaning van Christus, aan welke een profetisch-symbolische kleur niet te miskennen is. Wij hebben reeds bij Matthew 19:2 opgemerkt, dat het waarschijnlijk de Evangelist Lukas is geweest, die de gemeente eerst inwendig door de brief aan de Hebreeën over de haar dreigende gevaren verhief en vervolgens ook uitwendig haar overbrenging naar Pella bewerkte.
Vers 21
21. a)Want dan, wanneer de dagen van de wraak werkelijk komen, waaraan u zich door een tijdige vlucht moet onttrekken, zal in Jeruzalem en het Joodse land grote verdrukking wezen, die niet is geweest van het begin van dewereld tot nu toe en ook niet zijn zal), ten minste niet v rdat die komt, die in deze haar voorbeeld heeft en waarop Mijn woorden in de tweede plaats doelen (Revelation 13:7, Revelation 13:10, Revelation 13:15, ).a) Daniel 12:1.
Vers 21
21. a)Want dan, wanneer de dagen van de wraak werkelijk komen, waaraan u zich door een tijdige vlucht moet onttrekken, zal in Jeruzalem en het Joodse land grote verdrukking wezen, die niet is geweest van het begin van dewereld tot nu toe en ook niet zijn zal), ten minste niet v rdat die komt, die in deze haar voorbeeld heeft en waarop Mijn woorden in de tweede plaats doelen (Revelation 13:7, Revelation 13:10, Revelation 13:15, ).a) Daniel 12:1.
Vers 22
22. En als die dagen van die ontzaglijke verdrukking niet verkort werden, zodat hun duur bepaald was afgemeten in Gods raadsbesluit, geen vlees, niemand onder het door de goddelijke toorn bezochte volk van de Joden, zou behouden worden; allen tot de laatste man toe zouden omkomen en zo zou er voor de vervulling van een hoop, als in Romans 11:26, is uitgesproken, geen mogelijkheid zijn; maar omwille van de uitverkorenen, om de 144. 000 verzegelden, zoals die in Revelation 7:1-Revelation 7:8; Revelation 14:1-Revelation 14:5 voorkomen, als bestemd om de Zionsgemeente te vormen en voor welke in alle 12 geslachte van Israël een stam moet overblijven, waaruit zij kunnen voortkomen, zullen die dagen verkort worden, zodat hun duur niet meer bedraagt dan een tijd en tijden en een gedeelte van een tijd 7:25").Van de verwoesting van Jeruzalem af 3 1/4 jaar terug gerekend, zou de hier aangevoerde tijdsbepaling ons in februari van het jaar 67 na Christus brengen. Over deze tijd kwam dan ook inderdaad Titus, die in Revelation 6:1 als de eerste ruiter met drie anderen in zijn gevolg voorkomt, te Ptolemaïs aan (Jos. b. Judas III 4, 2). In de geschiedenis van de Christenvervolgingen onder de Romeinse keizers zou eveneens kunnen worden aangewezen, dat de eigenlijke verdrukking, ten minste op de afzonderlijke plaatsen, zo niet ook in de omvang van het gebied van de kerk, de door het profetische woord eens vastgestelde tijd niet heeft overschreden. Zo zal dan ook de tirannie van de Antichrist, die wij v r het einde van de 20ste eeuw verwachten 31:37) slechts 3 jaar = 42 maanden duren (Revelation 12:14; Revelation 13:5). In deze laatste tijd verliest het gered worden van de uitverkorenen geheel de zin van stoffelijk levend blijven; zij, die het kenteken of de naam van het van die of het getal van zijn naam niet aannemen, zullen tezamen gedood worden (Revelation 13:15, ), maar juist dat is de weg, dat zij niet worden ingewikkeld in het gericht, dat over de Antichrist en zijn aanhang (Revelation 19:11, ) zal komen.
Vers 22
22. En als die dagen van die ontzaglijke verdrukking niet verkort werden, zodat hun duur bepaald was afgemeten in Gods raadsbesluit, geen vlees, niemand onder het door de goddelijke toorn bezochte volk van de Joden, zou behouden worden; allen tot de laatste man toe zouden omkomen en zo zou er voor de vervulling van een hoop, als in Romans 11:26, is uitgesproken, geen mogelijkheid zijn; maar omwille van de uitverkorenen, om de 144. 000 verzegelden, zoals die in Revelation 7:1-Revelation 7:8; Revelation 14:1-Revelation 14:5 voorkomen, als bestemd om de Zionsgemeente te vormen en voor welke in alle 12 geslachte van Israël een stam moet overblijven, waaruit zij kunnen voortkomen, zullen die dagen verkort worden, zodat hun duur niet meer bedraagt dan een tijd en tijden en een gedeelte van een tijd 7:25").Van de verwoesting van Jeruzalem af 3 1/4 jaar terug gerekend, zou de hier aangevoerde tijdsbepaling ons in februari van het jaar 67 na Christus brengen. Over deze tijd kwam dan ook inderdaad Titus, die in Revelation 6:1 als de eerste ruiter met drie anderen in zijn gevolg voorkomt, te Ptolemaïs aan (Jos. b. Judas III 4, 2). In de geschiedenis van de Christenvervolgingen onder de Romeinse keizers zou eveneens kunnen worden aangewezen, dat de eigenlijke verdrukking, ten minste op de afzonderlijke plaatsen, zo niet ook in de omvang van het gebied van de kerk, de door het profetische woord eens vastgestelde tijd niet heeft overschreden. Zo zal dan ook de tirannie van de Antichrist, die wij v r het einde van de 20ste eeuw verwachten 31:37) slechts 3 jaar = 42 maanden duren (Revelation 12:14; Revelation 13:5). In deze laatste tijd verliest het gered worden van de uitverkorenen geheel de zin van stoffelijk levend blijven; zij, die het kenteken of de naam van het van die of het getal van zijn naam niet aannemen, zullen tezamen gedood worden (Revelation 13:15, ), maar juist dat is de weg, dat zij niet worden ingewikkeld in het gericht, dat over de Antichrist en zijn aanhang (Revelation 19:11, ) zal komen.
Vers 23
23. Dan, in die droefheid, wanneer, zoals natuurlijk is, het verlangen naar verlossing het sterkst is, zal er gevaar bestaan, dat men aan diegenen gehoor geeft, die voorgeven haar te zullen schenken. Als dan iemand, wijzend op de een of andere, die hij zelf voor de gewenste redder aanziet, tot jullie zal zeggen: Zie, hier is de Christus, of daar, geloof het niet, maar denkt aan Mijn waarschuwing in Matthew 7:15,U weet toch wie de enige Redder is.Vers 23
23. Dan, in die droefheid, wanneer, zoals natuurlijk is, het verlangen naar verlossing het sterkst is, zal er gevaar bestaan, dat men aan diegenen gehoor geeft, die voorgeven haar te zullen schenken. Als dan iemand, wijzend op de een of andere, die hij zelf voor de gewenste redder aanziet, tot jullie zal zeggen: Zie, hier is de Christus, of daar, geloof het niet, maar denkt aan Mijn waarschuwing in Matthew 7:15,U weet toch wie de enige Redder is.Vers 24
24. a)Want er zullen reeds in die tijd, waarover hier in de eerste plaats gesproken wordt, ten tijde van het oordeel over Jeruzalem, maar in de ergste mate eerst aan het einde der tijden (Revelation 16:13, ; Revelation 13:11, 2 Thessalonians 2:9, ), valse Christussen of Messiassen en valse profeten, die voor de eerste de weg bereiden, opstaan en zullen ter bevestiging van hun voorgewende zending grote tekenen en wonderheden doen, zodat zij (als het mogelijk was) ook de uitverkorenen zouden verleiden, alsof werkelijk deze of gene onder hen de ware Redder was. Het zal echter niet mogelijk zijn, want God zal door krachtige tegengetuigenissen de indruk van die tekenen en wonderen bij hen, die aan Zijn woord nog geloven, krachteloos maken (Revelation 13:18). Hij zal door de kracht van Zijn genade hun zielen bewaren ter zaligheid (Revelation 14:12, ), dat ook reeds gedeeltelijk in die dagen van de wraak (Luke 21:22) zal worden gezien.a)Deuteronomy 13:1.
Vers 24
24. a)Want er zullen reeds in die tijd, waarover hier in de eerste plaats gesproken wordt, ten tijde van het oordeel over Jeruzalem, maar in de ergste mate eerst aan het einde der tijden (Revelation 16:13, ; Revelation 13:11, 2 Thessalonians 2:9, ), valse Christussen of Messiassen en valse profeten, die voor de eerste de weg bereiden, opstaan en zullen ter bevestiging van hun voorgewende zending grote tekenen en wonderheden doen, zodat zij (als het mogelijk was) ook de uitverkorenen zouden verleiden, alsof werkelijk deze of gene onder hen de ware Redder was. Het zal echter niet mogelijk zijn, want God zal door krachtige tegengetuigenissen de indruk van die tekenen en wonderen bij hen, die aan Zijn woord nog geloven, krachteloos maken (Revelation 13:18). Hij zal door de kracht van Zijn genade hun zielen bewaren ter zaligheid (Revelation 14:12, ), dat ook reeds gedeeltelijk in die dagen van de wraak (Luke 21:22) zal worden gezien.a)Deuteronomy 13:1.
Vers 25
25. Zie, Ik heb door het zo-even gesprokene het u voorspeld, hoe alles komen zal, zodat het u niet onverwacht zal overkomen, noch u in het onzekere hoeft te zijn, hoe u daarover moet denken.Velen zouden door de valse woorden van de valse Christussen en profeten verleid en meegesleept worden en zelfs de uitverkorenen zouden in dit opzicht in groot gevaar staan; maar zij zouden als uitverkorenen door onzichtbare banden vastgehouden worden, om bij hun weifeling niet af te wijken, maar volstandig te blijven in de leer van de apostelen. Nochtans moesten zij daarom niet zorgeloos zijn en niet zeggen: "Ik ben uitverkoren en ga dus niet verloren!" Nee, zij moesten toezien en onophoudelijk het woord van de Heere lezen en daarmee zich altijd de voospellingen en waarschuwingen van de Heere, ook ten aanzien van de valse Christussen en profeten, herinneren. Immers niemand kan zeggen: "Ik ben uitverkoren", dan die van ganser harte gelooft, dat Jezus de Christus is en die dit van ganser harte gelooft kan niet zorgeloos, niet roekeloos zijn, noch God verzoeken. 26. a)Als zij, die u tot een valse Christus willen trekken, dan tot u zullen zeggen: Zie, hij is in de woestijn, komt met ons tot hem, ga niet uit. Of wanneer zij op een andere tijd tot u zeggen: Zie, hij is in de binnenkamers; hij houdt zich nog voor een tijd verborgen, maar zal snel te voorschijn treden en zegen aanbrengen, geloof het niet, erken dat meteen voor enkel bedrog.
a)Luke 17:23.
Vers 25
25. Zie, Ik heb door het zo-even gesprokene het u voorspeld, hoe alles komen zal, zodat het u niet onverwacht zal overkomen, noch u in het onzekere hoeft te zijn, hoe u daarover moet denken.Velen zouden door de valse woorden van de valse Christussen en profeten verleid en meegesleept worden en zelfs de uitverkorenen zouden in dit opzicht in groot gevaar staan; maar zij zouden als uitverkorenen door onzichtbare banden vastgehouden worden, om bij hun weifeling niet af te wijken, maar volstandig te blijven in de leer van de apostelen. Nochtans moesten zij daarom niet zorgeloos zijn en niet zeggen: "Ik ben uitverkoren en ga dus niet verloren!" Nee, zij moesten toezien en onophoudelijk het woord van de Heere lezen en daarmee zich altijd de voospellingen en waarschuwingen van de Heere, ook ten aanzien van de valse Christussen en profeten, herinneren. Immers niemand kan zeggen: "Ik ben uitverkoren", dan die van ganser harte gelooft, dat Jezus de Christus is en die dit van ganser harte gelooft kan niet zorgeloos, niet roekeloos zijn, noch God verzoeken. 26. a)Als zij, die u tot een valse Christus willen trekken, dan tot u zullen zeggen: Zie, hij is in de woestijn, komt met ons tot hem, ga niet uit. Of wanneer zij op een andere tijd tot u zeggen: Zie, hij is in de binnenkamers; hij houdt zich nog voor een tijd verborgen, maar zal snel te voorschijn treden en zegen aanbrengen, geloof het niet, erken dat meteen voor enkel bedrog.
a)Luke 17:23.
Vers 27
27. Want zoals de bliksem in grote flikkerende stralen uitgaat van het oosten en schijnt tot westen, zodat hij plotseling en onverwacht zich vertoont en zich aan ieder te aanschouwen geeft en niemand hem hoeft te zoeken, zo zal ook de toekomst van de Zoon des mensen zijn. Als Hij van de hemel verschijnt, zal Hij Zijn vijanden met n slag vernietigen en in Israël Zijn rijk van de heerlijkheid oprichten (Revelation 19:11-Revelation 20:6). Dat in de woestijn of in de binnenkamer is daarom reeds een duidelijk teken, dat wat van zo'n Christus gezegd wordt, niets dan leugen is.Vers 27
27. Want zoals de bliksem in grote flikkerende stralen uitgaat van het oosten en schijnt tot westen, zodat hij plotseling en onverwacht zich vertoont en zich aan ieder te aanschouwen geeft en niemand hem hoeft te zoeken, zo zal ook de toekomst van de Zoon des mensen zijn. Als Hij van de hemel verschijnt, zal Hij Zijn vijanden met n slag vernietigen en in Israël Zijn rijk van de heerlijkheid oprichten (Revelation 19:11-Revelation 20:6). Dat in de woestijn of in de binnenkamer is daarom reeds een duidelijk teken, dat wat van zo'n Christus gezegd wordt, niets dan leugen is.Vers 28
28. a)Want - om van de werkelijke oprichting van het rijk der heerlijkheid weer terug te komen op het gericht over dat Jeruzalem, dat de profeten doodt en het verstokte volk van de Joden - waar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden. Voor dit gericht is Mijnpersoonlijke verschijning niet nodig, er zijn onder de kinderen van de mensen nog adelaars, die het avondmaal van de groten van God (Revelation 19:17) aan het dode lichaam zullen volvoeren (Daniel 9:26).a) Job 39:33. Luke 17:37.
Wat de Joden het meest tot oproer dreef, was een dubbelzinnig orakel in hun Heilige Schriften: "In die dagen zal een van hun grenzen uitgaan en de wereld beheersen", dit dachten zij dat betrekking had op een ingeborene en vele schriftgeleerden dwaalden in de verklaring (Josefus, b. Judas VI, 5, 4). De valse profeten zijn degenen, die zich voor door God gezonden en geïnspireerde sprekers uitgeven in de tijd van de verdrukking, evenals ook in vroegere tijden van een algemeen ongeluk zulke bedriegers; in tegenstelling tot de ware profeten hun spel gedreven hadden (Jeremiah 14:14; Jeremiah 5:13; Jeremiah 6:13; Jeremiah 8:13 enz). Josefus schrijft daarvan (II 13:4) "Naast de Sicariërs verhief zich een andere zwerm van booswichten, wier handen weliswaar reiner, maar wier gezindheden echter nog goddelozer niet waren en die niet minder dan die moordenaars het welzijn van de staat in gevaar brachten. Dit waren verleiders en bedriegers, die onder de schijn van goddelijke geestvervoering op nieuwigheden en veranderingen werkten, het volk tot dweperij verleidden en het in eenzame plaatsen lokten, waar God hun wondertekenen tot hun bevrijding zou laten verschijnen.
Wij kunnen in het bijzonder ook aan die Egyptenaar denken, die Josefus als een goochelaar schildert, die zich het aanzien van een profeet wist te verschaffen en die Eusebius naar recht met de Egyptenaar in Acts 21:38 in verband brengt. Verder zou men nog naar een andere plaats kunnen verwijzen (VI: 5, 2), waar staat: "de oorzaak van de ondergang van deze (in een portaal verbrande) 6000 mensen was een vals profeet, die op die dag (van de brand van de tempel) aan de inwoners van de stad verkondigde: "heden beveelt de Heere op de tempel te stijgen, om de tekenen van de verlossing te aanschouwen. " De woestaards hadden bovendien vele valse profeten onder het volk verdeeld, die het overhaalden, op Gods hulp te bouwen, omdat zij er niet vandaan zouden lopen. " Hoe gemakkelijk kon zo'n pseudo profeet aan het volk, dat zo graag een teken van de hemel wilde hebben, een geval van die aard, zoals het in Matthew 24:8 gemeld is, als zijn werk voorstellen. Door Johannes Gerhard wordt naar recht het in de woestijn" van Christus op die valse profeten toegepast, die, evenals Simon van Gerasa (IV. 9, 3) in de woestijn een leger tegen de Romeinen verzamelden, het "in de kamer" van Christus daarentegen op die, die heimelijk op listige aanvallen peinsden, evenals Eleazar en Johannes.
De uitdrukkingen vormen echter ook een veelvoudig betekenisvolle tegenstelling van mogelijke verleiding; deze wijzen ons in het algemeen op de grote verwoeste kerk, anderen in het bijzonder op velerlei sekten en afscheidingen.
Dat zijn de sekten en orden, die een goed leven in uiterlijke dingen of met goede werken zoeken, in het bijzonder zijn nu de kamers alle geestelijke kloosters, maar de woestijnen zijn de kluizenaarswoningen.
Ik heb geen reden mij te rekenen onder hen, die lofredenaars van verlopen tijden en blinde verachters zijn van hetgeen de genadige, barmhartige God in onze tijden geeft en doet; ik heb gelegenheid gehad om de verlopen tijden wat nauwkeuriger te leren kennen en ik kan niet zeggen, dat ik de vroegere tijd de voorkeur boven de onze zou geven. Is er ergens een voorkeur, dan strijdt daarbij ook een groot nadeel met het betere om de voorrang en ten slotte kan het de strijd opgeven. De wereld is altijd wereld geweest en het getal van degenen, die Jeruzalem verlaten, omdat de gruwel van de verwoesting aan de heilige plaats staat, was ten allen tijde klein; de meesten hebben zich toch in de wereld goed kunnen schikken, zo goed als het ging en evenzo is het nog. Nochtans kan ik dat ene niet overwinnen; het komt mij altijd weer in de gedachte, ofschoon ik weet, dat ik niets te zorgen heb en dat de Heere aan het einde toch het bestuur heeft en Hij, niettegenstaande het overwinningsgeschrei van Zijn vijanden en het noodgeschrei van de Zijnen, alles heerlijk volbrengen zal. Dat ene, dat mij treurig maakt over de tijd, waarin ik leef, is de algemene, ongebondene vrijheid in het oordelen over goddelijke dingen, de tuchteloosheid van de zielen in het heiligdom, de vermetelheid, waarmee een ieder het lasterlijkste en afschuwelijkste over God, Zijn Christus en Zijn heilige spreekt. Ik weet niet, of zich de grote afval voorbereidt, die v r de laatste overwinning komt, of, hetgeen wij van deze aard beleven, het begin of het einde van een boze tijd is; maar het herinnert aan de afval, bij velen is het de verlichte afval en mijn ziel beeft, wanneer ik er aan denk hoe velen in die vervloekte dwaling vervallen zijn, die zich tot een Rechter maakt over al het heilige en nooit vraagt, of het verstand of de wil tot een oordeel daar is, of niet het gehele drijven een door God vervloekte verkering van de zinnen en van de geest is. Wat zal er van dit geslacht, door deze gezindheid, wat zal er van de jeugd worden, die zich snel, tot verbazing toe de helse taal van de afval in alle uitdrukkingen en wendingen gewoon maakte en die met een boze in het minst niet onderdrukte lust uitoefent en aanwendt? De geest, die hun die taal leert, beheerst niet alleen de tong, maar dringt door in het gebeente en verderft bloed en merg. Het volk wordt dus een bedorvene massa - "waar een aas is, daar verzamelen zich de arenden" - dat staat evenals een vliegend opschrift boven de dronken, dolle hoofden van deze tijd. Daarom op weg uit Jeruzalem! Dat is de gruwel van de verwoesting, zelfverwoesting en verwoesting brengende. Op naar Pella, wie een trouw hart heeft en de woorden van Jezus gelooft, die vergadert zich tot de heilige belijdenis van de waarheid en trekt onder haar banieren, afgezonderd van het verloren rot, Jezus na. Weliswaar is Pella niet meer op aarde, maar naar de hemel verplaatst, omdat de ganse aarde verdorven in en het is daarom niet volbracht door het verlaten van enige plaats hier op aarde; maar omdat wij naar de hemel reizen en Hem tegemoet gaan, die daar komen zal, omdat het een levenslange pelgrimstocht gelast, omdat wij Judea niet achter ons hebben, zolang er levenskracht in onze voeten is en de Jordaan niet bereiken v r de dood, zo willen wij ons aan elkaar sluiten en in gesloten rijen, met het wapen in de hand, met het lied van het Nieuwe Verbond op de lippen voorwaarts trekken. Wie de Heere Jezus liefheeft, die verheft zijn stem, die doet belijdenis, die staat in het leger en vreest noch strijd noch terugtocht! Hoe lang zal het duren, dan zijn al die jaren voorbij, evenals dit jaar en wat is dan onze moeite geweest? Hoe gemakkelijk zal ons dan de overwinning van de trouw voorkomen; hoe zullen wij dan vrolijk en onze mond vol lachen en roemen zijn? De Heere zendt ons hulp van het heiligdom en sterkt ons uit Zion - Halleluja Amen!
Waar het aas, het dode lichaam is, daar vergaderen zich de arenden, of zoals wij ook kunnen zeggen: "Waar de prooi is, zal zich de roofvogel laten vinden. " Wij zien deze woorden van de Heere schitterend vervuld in het oordeel over Jeruzalem, dat het toonbeeld van de laatste oordelen van God moest zijn. Toen Jeruzalem tot een aas was geworden, streken de Romeinse adelaren op haar neer en verslonden het. Zo zal het ook in de laatste tijd zijn. Zodra de wereld door haar ongeloof tot een dood lichaam geworden zal zijn voor God, hoe levensvol, levenskrachtig en levenslustig het ook in eigen schatting wezen mag - zullen de adelaren van God neerstrijken en haar verslinden.
b. Matthew 24:29-Matthew 25:30. Op de tweede vraag van de discipelen: "Wat zal het teken zijn van Uw toekomt; " waarmee zij blijkbaar op de terug oprichting van het rijk van Israël doelden, geeft de Heere nu in dit middelste gedeelte van Zijn profetie antwoord en verkondigt Zijn komst tot verzameling van Zijn uitverkorenen in het rijk van God, dat nu in het openbaar optreedt. Hij spreekt echter daarmee nog niet van Zijn laatste verschijning aan het einde van de wereld, evenals Hij ook nog niet de eeuwige pijn noemt, maar slechts verlaten worden, uitwerpen en buiten blijven. Nadat het vorige gedeelte in de hoofdzaak over Jeruzalems verwoesting en Israël's verstrooiing gesproken heeft (vgl. Mark 13:1-Mark 13:23. Luke 21:5-Luke 21:24) zo is nu in de volgende afdeling (Mark 13:24-Mark 13:37. Luke 21:25-Luke 21:36) Israël's herstelling in heerlijkheid de eigenlijke kern van Zijn rede en de drie gelijkenissen staan daarmee ook in verband, waarin Hij op gedurige waakzaamheid en bereid zijn aandringt.
Vers 28
28. a)Want - om van de werkelijke oprichting van het rijk der heerlijkheid weer terug te komen op het gericht over dat Jeruzalem, dat de profeten doodt en het verstokte volk van de Joden - waar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden. Voor dit gericht is Mijnpersoonlijke verschijning niet nodig, er zijn onder de kinderen van de mensen nog adelaars, die het avondmaal van de groten van God (Revelation 19:17) aan het dode lichaam zullen volvoeren (Daniel 9:26).a) Job 39:33. Luke 17:37.
Wat de Joden het meest tot oproer dreef, was een dubbelzinnig orakel in hun Heilige Schriften: "In die dagen zal een van hun grenzen uitgaan en de wereld beheersen", dit dachten zij dat betrekking had op een ingeborene en vele schriftgeleerden dwaalden in de verklaring (Josefus, b. Judas VI, 5, 4). De valse profeten zijn degenen, die zich voor door God gezonden en geïnspireerde sprekers uitgeven in de tijd van de verdrukking, evenals ook in vroegere tijden van een algemeen ongeluk zulke bedriegers; in tegenstelling tot de ware profeten hun spel gedreven hadden (Jeremiah 14:14; Jeremiah 5:13; Jeremiah 6:13; Jeremiah 8:13 enz). Josefus schrijft daarvan (II 13:4) "Naast de Sicariërs verhief zich een andere zwerm van booswichten, wier handen weliswaar reiner, maar wier gezindheden echter nog goddelozer niet waren en die niet minder dan die moordenaars het welzijn van de staat in gevaar brachten. Dit waren verleiders en bedriegers, die onder de schijn van goddelijke geestvervoering op nieuwigheden en veranderingen werkten, het volk tot dweperij verleidden en het in eenzame plaatsen lokten, waar God hun wondertekenen tot hun bevrijding zou laten verschijnen.
Wij kunnen in het bijzonder ook aan die Egyptenaar denken, die Josefus als een goochelaar schildert, die zich het aanzien van een profeet wist te verschaffen en die Eusebius naar recht met de Egyptenaar in Acts 21:38 in verband brengt. Verder zou men nog naar een andere plaats kunnen verwijzen (VI: 5, 2), waar staat: "de oorzaak van de ondergang van deze (in een portaal verbrande) 6000 mensen was een vals profeet, die op die dag (van de brand van de tempel) aan de inwoners van de stad verkondigde: "heden beveelt de Heere op de tempel te stijgen, om de tekenen van de verlossing te aanschouwen. " De woestaards hadden bovendien vele valse profeten onder het volk verdeeld, die het overhaalden, op Gods hulp te bouwen, omdat zij er niet vandaan zouden lopen. " Hoe gemakkelijk kon zo'n pseudo profeet aan het volk, dat zo graag een teken van de hemel wilde hebben, een geval van die aard, zoals het in Matthew 24:8 gemeld is, als zijn werk voorstellen. Door Johannes Gerhard wordt naar recht het in de woestijn" van Christus op die valse profeten toegepast, die, evenals Simon van Gerasa (IV. 9, 3) in de woestijn een leger tegen de Romeinen verzamelden, het "in de kamer" van Christus daarentegen op die, die heimelijk op listige aanvallen peinsden, evenals Eleazar en Johannes.
De uitdrukkingen vormen echter ook een veelvoudig betekenisvolle tegenstelling van mogelijke verleiding; deze wijzen ons in het algemeen op de grote verwoeste kerk, anderen in het bijzonder op velerlei sekten en afscheidingen.
Dat zijn de sekten en orden, die een goed leven in uiterlijke dingen of met goede werken zoeken, in het bijzonder zijn nu de kamers alle geestelijke kloosters, maar de woestijnen zijn de kluizenaarswoningen.
Ik heb geen reden mij te rekenen onder hen, die lofredenaars van verlopen tijden en blinde verachters zijn van hetgeen de genadige, barmhartige God in onze tijden geeft en doet; ik heb gelegenheid gehad om de verlopen tijden wat nauwkeuriger te leren kennen en ik kan niet zeggen, dat ik de vroegere tijd de voorkeur boven de onze zou geven. Is er ergens een voorkeur, dan strijdt daarbij ook een groot nadeel met het betere om de voorrang en ten slotte kan het de strijd opgeven. De wereld is altijd wereld geweest en het getal van degenen, die Jeruzalem verlaten, omdat de gruwel van de verwoesting aan de heilige plaats staat, was ten allen tijde klein; de meesten hebben zich toch in de wereld goed kunnen schikken, zo goed als het ging en evenzo is het nog. Nochtans kan ik dat ene niet overwinnen; het komt mij altijd weer in de gedachte, ofschoon ik weet, dat ik niets te zorgen heb en dat de Heere aan het einde toch het bestuur heeft en Hij, niettegenstaande het overwinningsgeschrei van Zijn vijanden en het noodgeschrei van de Zijnen, alles heerlijk volbrengen zal. Dat ene, dat mij treurig maakt over de tijd, waarin ik leef, is de algemene, ongebondene vrijheid in het oordelen over goddelijke dingen, de tuchteloosheid van de zielen in het heiligdom, de vermetelheid, waarmee een ieder het lasterlijkste en afschuwelijkste over God, Zijn Christus en Zijn heilige spreekt. Ik weet niet, of zich de grote afval voorbereidt, die v r de laatste overwinning komt, of, hetgeen wij van deze aard beleven, het begin of het einde van een boze tijd is; maar het herinnert aan de afval, bij velen is het de verlichte afval en mijn ziel beeft, wanneer ik er aan denk hoe velen in die vervloekte dwaling vervallen zijn, die zich tot een Rechter maakt over al het heilige en nooit vraagt, of het verstand of de wil tot een oordeel daar is, of niet het gehele drijven een door God vervloekte verkering van de zinnen en van de geest is. Wat zal er van dit geslacht, door deze gezindheid, wat zal er van de jeugd worden, die zich snel, tot verbazing toe de helse taal van de afval in alle uitdrukkingen en wendingen gewoon maakte en die met een boze in het minst niet onderdrukte lust uitoefent en aanwendt? De geest, die hun die taal leert, beheerst niet alleen de tong, maar dringt door in het gebeente en verderft bloed en merg. Het volk wordt dus een bedorvene massa - "waar een aas is, daar verzamelen zich de arenden" - dat staat evenals een vliegend opschrift boven de dronken, dolle hoofden van deze tijd. Daarom op weg uit Jeruzalem! Dat is de gruwel van de verwoesting, zelfverwoesting en verwoesting brengende. Op naar Pella, wie een trouw hart heeft en de woorden van Jezus gelooft, die vergadert zich tot de heilige belijdenis van de waarheid en trekt onder haar banieren, afgezonderd van het verloren rot, Jezus na. Weliswaar is Pella niet meer op aarde, maar naar de hemel verplaatst, omdat de ganse aarde verdorven in en het is daarom niet volbracht door het verlaten van enige plaats hier op aarde; maar omdat wij naar de hemel reizen en Hem tegemoet gaan, die daar komen zal, omdat het een levenslange pelgrimstocht gelast, omdat wij Judea niet achter ons hebben, zolang er levenskracht in onze voeten is en de Jordaan niet bereiken v r de dood, zo willen wij ons aan elkaar sluiten en in gesloten rijen, met het wapen in de hand, met het lied van het Nieuwe Verbond op de lippen voorwaarts trekken. Wie de Heere Jezus liefheeft, die verheft zijn stem, die doet belijdenis, die staat in het leger en vreest noch strijd noch terugtocht! Hoe lang zal het duren, dan zijn al die jaren voorbij, evenals dit jaar en wat is dan onze moeite geweest? Hoe gemakkelijk zal ons dan de overwinning van de trouw voorkomen; hoe zullen wij dan vrolijk en onze mond vol lachen en roemen zijn? De Heere zendt ons hulp van het heiligdom en sterkt ons uit Zion - Halleluja Amen!
Waar het aas, het dode lichaam is, daar vergaderen zich de arenden, of zoals wij ook kunnen zeggen: "Waar de prooi is, zal zich de roofvogel laten vinden. " Wij zien deze woorden van de Heere schitterend vervuld in het oordeel over Jeruzalem, dat het toonbeeld van de laatste oordelen van God moest zijn. Toen Jeruzalem tot een aas was geworden, streken de Romeinse adelaren op haar neer en verslonden het. Zo zal het ook in de laatste tijd zijn. Zodra de wereld door haar ongeloof tot een dood lichaam geworden zal zijn voor God, hoe levensvol, levenskrachtig en levenslustig het ook in eigen schatting wezen mag - zullen de adelaren van God neerstrijken en haar verslinden.
b. Matthew 24:29-Matthew 25:30. Op de tweede vraag van de discipelen: "Wat zal het teken zijn van Uw toekomt; " waarmee zij blijkbaar op de terug oprichting van het rijk van Israël doelden, geeft de Heere nu in dit middelste gedeelte van Zijn profetie antwoord en verkondigt Zijn komst tot verzameling van Zijn uitverkorenen in het rijk van God, dat nu in het openbaar optreedt. Hij spreekt echter daarmee nog niet van Zijn laatste verschijning aan het einde van de wereld, evenals Hij ook nog niet de eeuwige pijn noemt, maar slechts verlaten worden, uitwerpen en buiten blijven. Nadat het vorige gedeelte in de hoofdzaak over Jeruzalems verwoesting en Israël's verstrooiing gesproken heeft (vgl. Mark 13:1-Mark 13:23. Luke 21:5-Luke 21:24) zo is nu in de volgende afdeling (Mark 13:24-Mark 13:37. Luke 21:25-Luke 21:36) Israël's herstelling in heerlijkheid de eigenlijke kern van Zijn rede en de drie gelijkenissen staan daarmee ook in verband, waarin Hij op gedurige waakzaamheid en bereid zijn aandringt.
Vers 29
29. En a)meteen na de verdrukking van die dagen, wanneer die 6:4") met het eindigen van de tijd van de heidenen (Luke 21:24) zijn einde bereikt, zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen, waaraan zij tot hiertoe schitterden en de krachten van de hemelen, de krachten, die de hemel dragen en in stand houden, zullen bewogen worden, zodat de orde van de dingen, die tot hiertoe bestond, in elkaar stort.a)Isaiah 13:10. Ezekiel 32:7. Joel 2:31; Joel 3:15. De verdrukking, die de Heere bedoelt, is die, die over het Joodse volk in de verwoesting van Jeruzalem en de tempel en de verstoting van Gods aangezicht en de gevankelijke wegvoering onder alle volken besloten is. Deze catastrofe had ten opzichte van Israël zelf onmiddellijk ten gevolge, wat in Revelation 6:12-Revelation 6:14 gezegd wordt: "Er kwam een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd als bloed. En de sterren van de hemel vielen op de aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij door een grote wind geschud wordt. En de hemel is weggeweken als een boek, dat toegerold wordt en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. " De woorden zijn als een beeld op te vatten van geestelijke gebeurtenissen in het rijk van God, zoals wij later zullen aanwijzen. Zij karakteriseren die grote veranderingen, die dat gericht in het bestuur van God op aarde heeft teweeg gebracht. Zij bestaan voor de overige volken daarin, dat deze, die tot hiertoe zonder God in de wereld waren en vreemdelingen omtrent de verbonden van de belofte, door de Heere tot Zijn koninklijke zetel, tot woonplaats voor zijn Kerk verkoren zijn en Israël daarentegen gemaakt werd tot dat volk, dat geen koning en geen vaderland, geen altaar en geen priester en eigenlijk ook geen God heeft. Wanneer het toch de God van Abraham, Izak en Jakob aanroept, heeft Hij Zijn aangezicht in toorn voor Hem verborgen. Nu is voor het eertijds uitverkoren volk de zon, die tot hiertoe aan zijn geestelijke hemel stond, wel niet ondergegaan, maar wel zwart geworden als een haren zak. Van het vaste profetische woord, van zijn helder schijnsel, is in het Rabbinisme niets meer te ontdekken. Sinds men Christus, de kern en de ster van alle profetie, heeft verworpen, hangt het als een donker punt vol diepe treurigheid aan de hemel van het ongelukkige volk. Zijn maan, namelijk de wet, is geworden als bloed; alle vloeken zijn verwezenlijkt, sinds men over Jezus geroepen heeft: "Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen; " van een vreugde van de wet, al viert men jaarlijks daarvan feest, kan toch in waarheid geen sprake zijn. De twaalf geslachten, die tevoren de kroon vormden boven het hoofd van de vrouw, bekleed met de zon (Revelation 12:1, ), zijn nu de van de hemel gevallen sterren, wier licht niet meer glinstert, wanneer duisternis de volken bedekt. Zij zijn vijgen, die door de wind op de weg zijn geworpen en door de voeten van de voorbijgangers worden vertreden. Het Oude Verbond, die hemel van de oude wereld, is geworden tot een dichtgeslagen boek; het is uitgelezen. Israël is opzij gelegd en een andere wereld, de Christenheid, die uit de heidenen verzameld is, is in de plaats getreden. Nu verheft ons echter de profetie van de Heere boven deze verdrukking, die met die dagen van Jeruzalems verwoesting begonnen is en tot in onze tijd reeds meer dan 18 eeuwen geduurd heeft. Hij zegt: "meteen na de verdrukking" en wil ons zeggen, wat dadelijk, wanneer Israël's straftijd zijn einde bereikt heeft en gelijktijdig met diens bekering zal geschieden. Dan zal de tegenwoordige Christenheid aan de beurt komen, dat zon en maan het schijnsel voor haar verliezen, dat Wet en Evangelie geen licht en geen warmte, geen kracht en geen leven, ten minste niet in haar openbaar wezen, in haar maatschappelijke en staatkundige toestanden meer hebben. De sterren zullen voor haar van de hemel vallen. Men zal bereiken wat men wil, de kerkelijke hemel met zijn lichten zal ineen storten, de krachten van de hemel, die het leven van de volken tot hiertoe hebben gedragen en in goede gang hebben gehouden, zullen geschokt worden en door een beweging uit de laagte, voor geheel andere krachten en machten het veld moeten ruimen, Nog slechts 2-3 eeuwen en de toestanden, die zich tot op die tijd hebben ontwikkeld, zullen een goed verstaanbare verklaring zijn van hetgeen wij op onze plaats lezen: de grote stad van de Christelijke volkenwereld is in de plaats getreden van het Jeruzalem, dat de Messias moordde en door de Heere is overgegeven in de gerichten van Zijn toorn zonder het schijnsel van zon en maan, zonder de lichtende glans van de sterren, komende tot een gehele oplossing. Zo zou zij te gronde moeten gaan, was haar niet tijd gegeven tot nadenken en bekering, om nog eens de God van de hemel de eer te geven, voordat de eigenlijke tijd van de Antichrist begint (Revelation 11:13), daarentegen Israël, zo ver het tot zaligheid verkoren is, als herstelde van Zion gemeente de ware bruid van Christus, die op de dag van de bruiloft of van de verschijning van Zijn heerlijkheid van de hemel, zich bereidt met een innigheid van de liefde, waarvan die van de eerste apostolische gemeenten slechts een voorafgaand schijnsel zijn geweest en met een heiligheid van wandel, zoals de Kerk van de Christelijke wereld uit de heidenen op het hoogst als ideaal zich voorstelde, maar nooit kan bereiken (Revelation 14:1, ). Intussen ziet het profetisch oog van de Heere in de woorden van ons vers meteen verder: met het begin van de honderdjarige periode, zoals wij die zo-even gekarakteriseerd hebben, is meteen het einde verbonden en verplaatst Hij ons in de tijd van de heerschappij van de persoonlijke Antichrist, wanneer het nog veel erger met de Christelijke volken van het westen gesteld is, zon en maan geheel haar schijnsel hebben verloren en met het doden van allen, die het dier niet aanbidden en zijn beeld en zijn kenteken niet aannemen, of het getal van zijn naams, de sterren werkelijk van de hemel vallen en de krachten van de hemel geheel door de machten van de hel verslonden zijn (Revelation 13:1). Hoe de zee en de watergolven zullen bruisen (Luke 21:25) zullen wij pas bij de uitlegging van de Openbaring an Johannes ons duidelijk kunnen maken. Hiertoe behoort de gehele afdeling in Matthew 16:13-Matthew 19:10 van dit boek; maar wij moeten ook daarbij nemen het gezicht in Matthew 14:14-Matthew 14:20 waarin in de hemel wordt voor afgebeeld en voorbereid, wat naar hetgeen volgt - op aarde moet worden tot stand gebracht.
Vers 29
29. En a)meteen na de verdrukking van die dagen, wanneer die 6:4") met het eindigen van de tijd van de heidenen (Luke 21:24) zijn einde bereikt, zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen, waaraan zij tot hiertoe schitterden en de krachten van de hemelen, de krachten, die de hemel dragen en in stand houden, zullen bewogen worden, zodat de orde van de dingen, die tot hiertoe bestond, in elkaar stort.a)Isaiah 13:10. Ezekiel 32:7. Joel 2:31; Joel 3:15. De verdrukking, die de Heere bedoelt, is die, die over het Joodse volk in de verwoesting van Jeruzalem en de tempel en de verstoting van Gods aangezicht en de gevankelijke wegvoering onder alle volken besloten is. Deze catastrofe had ten opzichte van Israël zelf onmiddellijk ten gevolge, wat in Revelation 6:12-Revelation 6:14 gezegd wordt: "Er kwam een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd als bloed. En de sterren van de hemel vielen op de aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij door een grote wind geschud wordt. En de hemel is weggeweken als een boek, dat toegerold wordt en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. " De woorden zijn als een beeld op te vatten van geestelijke gebeurtenissen in het rijk van God, zoals wij later zullen aanwijzen. Zij karakteriseren die grote veranderingen, die dat gericht in het bestuur van God op aarde heeft teweeg gebracht. Zij bestaan voor de overige volken daarin, dat deze, die tot hiertoe zonder God in de wereld waren en vreemdelingen omtrent de verbonden van de belofte, door de Heere tot Zijn koninklijke zetel, tot woonplaats voor zijn Kerk verkoren zijn en Israël daarentegen gemaakt werd tot dat volk, dat geen koning en geen vaderland, geen altaar en geen priester en eigenlijk ook geen God heeft. Wanneer het toch de God van Abraham, Izak en Jakob aanroept, heeft Hij Zijn aangezicht in toorn voor Hem verborgen. Nu is voor het eertijds uitverkoren volk de zon, die tot hiertoe aan zijn geestelijke hemel stond, wel niet ondergegaan, maar wel zwart geworden als een haren zak. Van het vaste profetische woord, van zijn helder schijnsel, is in het Rabbinisme niets meer te ontdekken. Sinds men Christus, de kern en de ster van alle profetie, heeft verworpen, hangt het als een donker punt vol diepe treurigheid aan de hemel van het ongelukkige volk. Zijn maan, namelijk de wet, is geworden als bloed; alle vloeken zijn verwezenlijkt, sinds men over Jezus geroepen heeft: "Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen; " van een vreugde van de wet, al viert men jaarlijks daarvan feest, kan toch in waarheid geen sprake zijn. De twaalf geslachten, die tevoren de kroon vormden boven het hoofd van de vrouw, bekleed met de zon (Revelation 12:1, ), zijn nu de van de hemel gevallen sterren, wier licht niet meer glinstert, wanneer duisternis de volken bedekt. Zij zijn vijgen, die door de wind op de weg zijn geworpen en door de voeten van de voorbijgangers worden vertreden. Het Oude Verbond, die hemel van de oude wereld, is geworden tot een dichtgeslagen boek; het is uitgelezen. Israël is opzij gelegd en een andere wereld, de Christenheid, die uit de heidenen verzameld is, is in de plaats getreden. Nu verheft ons echter de profetie van de Heere boven deze verdrukking, die met die dagen van Jeruzalems verwoesting begonnen is en tot in onze tijd reeds meer dan 18 eeuwen geduurd heeft. Hij zegt: "meteen na de verdrukking" en wil ons zeggen, wat dadelijk, wanneer Israël's straftijd zijn einde bereikt heeft en gelijktijdig met diens bekering zal geschieden. Dan zal de tegenwoordige Christenheid aan de beurt komen, dat zon en maan het schijnsel voor haar verliezen, dat Wet en Evangelie geen licht en geen warmte, geen kracht en geen leven, ten minste niet in haar openbaar wezen, in haar maatschappelijke en staatkundige toestanden meer hebben. De sterren zullen voor haar van de hemel vallen. Men zal bereiken wat men wil, de kerkelijke hemel met zijn lichten zal ineen storten, de krachten van de hemel, die het leven van de volken tot hiertoe hebben gedragen en in goede gang hebben gehouden, zullen geschokt worden en door een beweging uit de laagte, voor geheel andere krachten en machten het veld moeten ruimen, Nog slechts 2-3 eeuwen en de toestanden, die zich tot op die tijd hebben ontwikkeld, zullen een goed verstaanbare verklaring zijn van hetgeen wij op onze plaats lezen: de grote stad van de Christelijke volkenwereld is in de plaats getreden van het Jeruzalem, dat de Messias moordde en door de Heere is overgegeven in de gerichten van Zijn toorn zonder het schijnsel van zon en maan, zonder de lichtende glans van de sterren, komende tot een gehele oplossing. Zo zou zij te gronde moeten gaan, was haar niet tijd gegeven tot nadenken en bekering, om nog eens de God van de hemel de eer te geven, voordat de eigenlijke tijd van de Antichrist begint (Revelation 11:13), daarentegen Israël, zo ver het tot zaligheid verkoren is, als herstelde van Zion gemeente de ware bruid van Christus, die op de dag van de bruiloft of van de verschijning van Zijn heerlijkheid van de hemel, zich bereidt met een innigheid van de liefde, waarvan die van de eerste apostolische gemeenten slechts een voorafgaand schijnsel zijn geweest en met een heiligheid van wandel, zoals de Kerk van de Christelijke wereld uit de heidenen op het hoogst als ideaal zich voorstelde, maar nooit kan bereiken (Revelation 14:1, ). Intussen ziet het profetisch oog van de Heere in de woorden van ons vers meteen verder: met het begin van de honderdjarige periode, zoals wij die zo-even gekarakteriseerd hebben, is meteen het einde verbonden en verplaatst Hij ons in de tijd van de heerschappij van de persoonlijke Antichrist, wanneer het nog veel erger met de Christelijke volken van het westen gesteld is, zon en maan geheel haar schijnsel hebben verloren en met het doden van allen, die het dier niet aanbidden en zijn beeld en zijn kenteken niet aannemen, of het getal van zijn naams, de sterren werkelijk van de hemel vallen en de krachten van de hemel geheel door de machten van de hel verslonden zijn (Revelation 13:1). Hoe de zee en de watergolven zullen bruisen (Luke 21:25) zullen wij pas bij de uitlegging van de Openbaring an Johannes ons duidelijk kunnen maken. Hiertoe behoort de gehele afdeling in Matthew 16:13-Matthew 19:10 van dit boek; maar wij moeten ook daarbij nemen het gezicht in Matthew 14:14-Matthew 14:20 waarin in de hemel wordt voor afgebeeld en voorbereid, wat naar hetgeen volgt - op aarde moet worden tot stand gebracht.
Vers 30
30. a)En, wanneer hetgeen in het vorige vers geprofeteerd is niet alleen voorlopig aan het slot van de 19de, maar na een eerst nog geschonken tijd van genade geheel en al aan het einde van de 20ste eeuw vervuld is en in het bijzonder de golven van de zee van de volken in het grote bruisen zijn opgenomen door de vergadering tot de krijg van die grote dag van de almachtige van God (Revelation 16:13, ), dan zal in (aan) de hemel verschijnen het teken van de Zoon des mensen, namelijk een wit paard met een wonderbare ruiter daarop (Revelation 19:11vv. ). En dan, wanneer zij dit teken zien, zullen al de geslachten van de aarde wenen, in een grote weeklacht van schrik en ontzetting uitbreken (Revelation 1:7), omdat zij de betekenis van dat teken wel zullen begrijpen. En zij zullen in die wonderbaren ruiter, wie het hemelse leger volgt op witte paarden, bekleed met witte en reine kant, de Zoon des Mensen zien, komend op de wolken van de hemel (Daniel 7:13), zoals Hij tevoren op een wolk ten hemel gevaren is (Acts 1:9, ), met grote kracht en heerlijkheid, om het gericht van God te houden (John 5:27).a)Matthew 16:27; Matthew 25:31; Matthew 26:64. Mark 13:26; Mark 14:62 Luke 21:27. Acts 1:11. 2 Thessalonicenzen. 1:10.
Niet het teken zelf, zoals de uitleggers menen, blijft onzeker tot aan de vervulling, maar alleen in hoeverre het in Revelation 19:1 uitdrukkelijk genoemde teken een werkelijk z in het oog vallende verschijning, of alleen een zinnebeeldige figuur is. Het geheel gelijke teken bij het naderen van Jeruzalems verwoesting in Revelation 6:2, is ten minste een zinnebeeldige figuur, die op de Romeinse veldheer Titus doelt. In Luke 21:26 is het huilen van alle geslachten op aarde als een versmachten van vrees en van wachten op de dingen, die op aarde zullen komen, aangewezen en nog in die tijdsomstandigheden geplaatst, die de verschijning van het teken voorafgaan. Deze tijdsomstandigheden zullen dus zelf een vrees en siddering, een versmachten van vrees door het kwaad geweten veroorzaken; maar het zal iets in het onbepaalde zijn, men heeft wel enig donker vermoeden, maar men wil het zichzelf niet bekennen, dat de Mensenzoon werkelijk komt, zoals Hij tevoren gezegd heeft, totdat het teken verschijnt en de mensen nu moeten geloven.
Vers 30
30. a)En, wanneer hetgeen in het vorige vers geprofeteerd is niet alleen voorlopig aan het slot van de 19de, maar na een eerst nog geschonken tijd van genade geheel en al aan het einde van de 20ste eeuw vervuld is en in het bijzonder de golven van de zee van de volken in het grote bruisen zijn opgenomen door de vergadering tot de krijg van die grote dag van de almachtige van God (Revelation 16:13, ), dan zal in (aan) de hemel verschijnen het teken van de Zoon des mensen, namelijk een wit paard met een wonderbare ruiter daarop (Revelation 19:11vv. ). En dan, wanneer zij dit teken zien, zullen al de geslachten van de aarde wenen, in een grote weeklacht van schrik en ontzetting uitbreken (Revelation 1:7), omdat zij de betekenis van dat teken wel zullen begrijpen. En zij zullen in die wonderbaren ruiter, wie het hemelse leger volgt op witte paarden, bekleed met witte en reine kant, de Zoon des Mensen zien, komend op de wolken van de hemel (Daniel 7:13), zoals Hij tevoren op een wolk ten hemel gevaren is (Acts 1:9, ), met grote kracht en heerlijkheid, om het gericht van God te houden (John 5:27).a)Matthew 16:27; Matthew 25:31; Matthew 26:64. Mark 13:26; Mark 14:62 Luke 21:27. Acts 1:11. 2 Thessalonicenzen. 1:10.
Niet het teken zelf, zoals de uitleggers menen, blijft onzeker tot aan de vervulling, maar alleen in hoeverre het in Revelation 19:1 uitdrukkelijk genoemde teken een werkelijk z in het oog vallende verschijning, of alleen een zinnebeeldige figuur is. Het geheel gelijke teken bij het naderen van Jeruzalems verwoesting in Revelation 6:2, is ten minste een zinnebeeldige figuur, die op de Romeinse veldheer Titus doelt. In Luke 21:26 is het huilen van alle geslachten op aarde als een versmachten van vrees en van wachten op de dingen, die op aarde zullen komen, aangewezen en nog in die tijdsomstandigheden geplaatst, die de verschijning van het teken voorafgaan. Deze tijdsomstandigheden zullen dus zelf een vrees en siddering, een versmachten van vrees door het kwaad geweten veroorzaken; maar het zal iets in het onbepaalde zijn, men heeft wel enig donker vermoeden, maar men wil het zichzelf niet bekennen, dat de Mensenzoon werkelijk komt, zoals Hij tevoren gezegd heeft, totdat het teken verschijnt en de mensen nu moeten geloven.
Vers 31
31. En Hij zal, v rdat Hij op deze manier en met dat doel komt, Zijn engelen uitzenden met a)een bazuin van groot geluid en zij zullen daarheen, waar Hij hen wil hebben tot redding uit het gericht en waar Hij na het gericht Zijn rijkwil oprichten, namelijk naar Jeruzalem en het heilige land (Deuteronomy 30:4, Isaiah 11:11, ; Isaiah 43:5, Zechariah 2:1), Zijn uitverkorenen, om wie de dagen van de verdrukking verkort worden (Matthew 24:22), bijeen vergaderen uit de vier winden, van Noorden en Oosten, uit het Zuiden en Westen, waar zij zich ook bevinden, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste daarvan.a) 1 Corinthians 15:52. 1 Thessalonians 4:16.
Vers 31
31. En Hij zal, v rdat Hij op deze manier en met dat doel komt, Zijn engelen uitzenden met a)een bazuin van groot geluid en zij zullen daarheen, waar Hij hen wil hebben tot redding uit het gericht en waar Hij na het gericht Zijn rijkwil oprichten, namelijk naar Jeruzalem en het heilige land (Deuteronomy 30:4, Isaiah 11:11, ; Isaiah 43:5, Zechariah 2:1), Zijn uitverkorenen, om wie de dagen van de verdrukking verkort worden (Matthew 24:22), bijeen vergaderen uit de vier winden, van Noorden en Oosten, uit het Zuiden en Westen, waar zij zich ook bevinden, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste daarvan.a) 1 Corinthians 15:52. 1 Thessalonians 4:16.
Vers 32
32. En leer van de vijgenboom, ten opzichte van de vraag, wanneer het rijk van God door de toekomst van de Zoon des mensen zal worden voleindigd (Luke 17:20. Acts 1:6), deze gelijkenis. Wanneer, nadat het tot hiertoe winter was en alle leven in de natuur als verdwenen was, zijn tak nu teder wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u volgens het gewoon menselijk inzicht, dat de zomer nabij is.Vers 32
32. En leer van de vijgenboom, ten opzichte van de vraag, wanneer het rijk van God door de toekomst van de Zoon des mensen zal worden voleindigd (Luke 17:20. Acts 1:6), deze gelijkenis. Wanneer, nadat het tot hiertoe winter was en alle leven in de natuur als verdwenen was, zijn tak nu teder wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u volgens het gewoon menselijk inzicht, dat de zomer nabij is.Vers 33
33. Zo ook jullie op geestelijk gebied, waarop het juiste inzicht wel niet ieders gave is, maar waarin u boven anderen een voorrecht heeft, wanneer u al deze dingen zult zien, dat aan de ene kant zon en maan haar schijnsel verliezen voor dat grote gebied, dat zij tot hiertoe hebben beschenen (Matthew 24:29) en aan de andere kant de Mensenzoon Zijn engelen uitzendt met de schel klinkende bazuinen en Zijn uitverkorenen vergaderen uit de vier winden (Matthew 24:31), weet dan dat het rijk van God in Zijn volkomenheid (Luke 21:31) en zo ook Hij, die het brengt en op de in Matthew 24:30 beschreven manier Zich openbaart, nabij is, voor de deur (James 5:9).Wij kunnen niet evenals de uitleggers meestal doen, de engelen, die de Zoon des mensen zendt, om Zijn uitverkorenen van de vier winden te vergaderen, verstaan van hetgeen naar 1 Thessalonicenzen. 4:16, 1 Corinthians 15:52 gebeuren zal en bij deze verzameling van de uitverkorenen aan de opstanding van de doden denken. Integendeel wijst de gelijkenis, die aan de vijgenboom ontleend is, daarop, dat de Heere enen geestelijken vijgenboom, die gedurende de winter van de goddelijke straftijd als verstorven stond, op het oog heeft, die op zijn tijd weer sappen verkrijgen en groeien zal. Maar wanneer dat begint zal ook het beslissende keerpunt in de geschiedenis gekomen zijn, waarmee Zijn toekomst zich verbindt. Wij kunnen er nu geen ogenblik aan twijfelen dat Israël deze vijgenboom is. In Matthew 21:19 heeft Jezus over een wezenlijke vijgenboom, waaraan Hij op de morgen van de vorigen dag bij Zijn reis over de Olijfberg slechts bladeren, maar geen vruchten vond, de vloek van de verdorring uitgesproken en de discipelen hebben op de morgen van deze dag de werking van Zijn vloek bemerkt, al begrepen zij de betekenis van de zinnebeeldige handeling ook niet. Zou Hij nu op deze avond, nu Hij over de Olijfberg voor de laatste maal naar Bethanië terugreist, maar de top niet kan overschrijden, zonder Zich eerst nog eens neer te zetten en Zich met de heilige stad daarboven en met Zijn volk, dat daar Zijn tempel heeft, bezig te houden, in Zijn profetie ook niet gelet hebben op de wederopheffing van de vloek, op de verlevendiging van de verdorde geestelijke vijgenboom? Zo zeker als Israël's eindelijke bekering tot zijn Heiland een wezenlijk stuk van de Oud-Testamentische profetie bij Mozes en de profeten is, zo zeker als zij de apostel Paulus tot troost geweest is in zijn grote smart over zijn ongelovig gebleven en door God verstoten volk (Romans 11:1), zo zeker heeft ook de Heere in dit uur dit hoofdgedeelte van de laatste dingen niet kunnen voorbijgaan. Zijn verschijning in heerlijkheid hangt toch daarvan af, dat Israël nog eerst zalig wordt en wanneer Hij de discipelen antwoord wilde geven op hun vraag: "Wat zal het teken zijn van Uw toekomst?" zou Hij hun met alle andere tekenen, zoals die in Matthew 24:29 aangegeven zijn, slechts zulke genoemd hebben, die moeilijk te erkennen zijn, wanneer ook daarmee niet een verbonden was, dat even gemakkelijk waar te nemen is als dat, waarmee de zomer zich aan de vijgenboom aanmeldt. In Luke 21:29 wordt tegelijk van de andere bomen gesproken; dat is een zinspeling op het rijkere gevolg van de zending onder de heidenen, die zonder twijfel eveneens op de nabijheid van de verschijning van Christus wijst; maar het beslissende keerpunt is toch de bekering en terugkeer van Israël (wanneer de vervloekte dorre vijgenboom opnieuw sap en groeikracht krijgt, weet dan dat de beslissing komt. " Riggenbach), waarom ook bij Lukas de vijgenboom nog v r de andere bomen genoemd wordt, ofschoon hij het laatst van allen bladeren krijgt. Daarom hebben de engelen met helder klinkende bazuinen, die uitgezonden worden om de uitverkorenen van het ene einde van de hemel naar het andere te roeren en op een bepaalde plaats te vergaderen, in elk geval betrekking op die dienaars van Christus, die Israël's bekering en terugkeer in zijn vaderland, door de kracht van de evangelie-prediking, die nu ontvankelijke harten vindt en door de macht van de Geest van God, die in henzelf regeert, werktuigelijk bemiddelen. Het zullen zeker naar de uiterlijke werkelijkheid menselijke persoonlijkheden zijn, maar toch zijn de menselijke persoonlijkheden opzettelijk terzijde gesteld en evenals Johannes de Doper in Matthew 11:10 als engel aangeduid is engelen genoemd, omdat er dan van meer dan gewone zendingen onder de Joden sprake zal zijn. Naar onze berekening, die op Revelation 11:2, Revelation 11:3 rust, begint de bekering van Israël met het jaar 1897; uit Revelation 13:5 maken wij op, dat de Antichrist van het jaar 1992 zijn werk zal doen, totdat hij 3 jaar later door de verschijning van Christus omkomt. Deze beide tijdpunten, het begin en het einde van het laatste grote tijdstip v r de oprichting van het duizendjarig rijk aanwijzend, heeft de Heere hier gelijktijdig in het oog en vat die in een gemeenschappelijk beeld tezamen, waarom Hij Zich ook nu eens met dit, dan eens met dat punt in Zijn rede bezig houdt.
Vers 33
33. Zo ook jullie op geestelijk gebied, waarop het juiste inzicht wel niet ieders gave is, maar waarin u boven anderen een voorrecht heeft, wanneer u al deze dingen zult zien, dat aan de ene kant zon en maan haar schijnsel verliezen voor dat grote gebied, dat zij tot hiertoe hebben beschenen (Matthew 24:29) en aan de andere kant de Mensenzoon Zijn engelen uitzendt met de schel klinkende bazuinen en Zijn uitverkorenen vergaderen uit de vier winden (Matthew 24:31), weet dan dat het rijk van God in Zijn volkomenheid (Luke 21:31) en zo ook Hij, die het brengt en op de in Matthew 24:30 beschreven manier Zich openbaart, nabij is, voor de deur (James 5:9).Wij kunnen niet evenals de uitleggers meestal doen, de engelen, die de Zoon des mensen zendt, om Zijn uitverkorenen van de vier winden te vergaderen, verstaan van hetgeen naar 1 Thessalonicenzen. 4:16, 1 Corinthians 15:52 gebeuren zal en bij deze verzameling van de uitverkorenen aan de opstanding van de doden denken. Integendeel wijst de gelijkenis, die aan de vijgenboom ontleend is, daarop, dat de Heere enen geestelijken vijgenboom, die gedurende de winter van de goddelijke straftijd als verstorven stond, op het oog heeft, die op zijn tijd weer sappen verkrijgen en groeien zal. Maar wanneer dat begint zal ook het beslissende keerpunt in de geschiedenis gekomen zijn, waarmee Zijn toekomst zich verbindt. Wij kunnen er nu geen ogenblik aan twijfelen dat Israël deze vijgenboom is. In Matthew 21:19 heeft Jezus over een wezenlijke vijgenboom, waaraan Hij op de morgen van de vorigen dag bij Zijn reis over de Olijfberg slechts bladeren, maar geen vruchten vond, de vloek van de verdorring uitgesproken en de discipelen hebben op de morgen van deze dag de werking van Zijn vloek bemerkt, al begrepen zij de betekenis van de zinnebeeldige handeling ook niet. Zou Hij nu op deze avond, nu Hij over de Olijfberg voor de laatste maal naar Bethanië terugreist, maar de top niet kan overschrijden, zonder Zich eerst nog eens neer te zetten en Zich met de heilige stad daarboven en met Zijn volk, dat daar Zijn tempel heeft, bezig te houden, in Zijn profetie ook niet gelet hebben op de wederopheffing van de vloek, op de verlevendiging van de verdorde geestelijke vijgenboom? Zo zeker als Israël's eindelijke bekering tot zijn Heiland een wezenlijk stuk van de Oud-Testamentische profetie bij Mozes en de profeten is, zo zeker als zij de apostel Paulus tot troost geweest is in zijn grote smart over zijn ongelovig gebleven en door God verstoten volk (Romans 11:1), zo zeker heeft ook de Heere in dit uur dit hoofdgedeelte van de laatste dingen niet kunnen voorbijgaan. Zijn verschijning in heerlijkheid hangt toch daarvan af, dat Israël nog eerst zalig wordt en wanneer Hij de discipelen antwoord wilde geven op hun vraag: "Wat zal het teken zijn van Uw toekomst?" zou Hij hun met alle andere tekenen, zoals die in Matthew 24:29 aangegeven zijn, slechts zulke genoemd hebben, die moeilijk te erkennen zijn, wanneer ook daarmee niet een verbonden was, dat even gemakkelijk waar te nemen is als dat, waarmee de zomer zich aan de vijgenboom aanmeldt. In Luke 21:29 wordt tegelijk van de andere bomen gesproken; dat is een zinspeling op het rijkere gevolg van de zending onder de heidenen, die zonder twijfel eveneens op de nabijheid van de verschijning van Christus wijst; maar het beslissende keerpunt is toch de bekering en terugkeer van Israël (wanneer de vervloekte dorre vijgenboom opnieuw sap en groeikracht krijgt, weet dan dat de beslissing komt. " Riggenbach), waarom ook bij Lukas de vijgenboom nog v r de andere bomen genoemd wordt, ofschoon hij het laatst van allen bladeren krijgt. Daarom hebben de engelen met helder klinkende bazuinen, die uitgezonden worden om de uitverkorenen van het ene einde van de hemel naar het andere te roeren en op een bepaalde plaats te vergaderen, in elk geval betrekking op die dienaars van Christus, die Israël's bekering en terugkeer in zijn vaderland, door de kracht van de evangelie-prediking, die nu ontvankelijke harten vindt en door de macht van de Geest van God, die in henzelf regeert, werktuigelijk bemiddelen. Het zullen zeker naar de uiterlijke werkelijkheid menselijke persoonlijkheden zijn, maar toch zijn de menselijke persoonlijkheden opzettelijk terzijde gesteld en evenals Johannes de Doper in Matthew 11:10 als engel aangeduid is engelen genoemd, omdat er dan van meer dan gewone zendingen onder de Joden sprake zal zijn. Naar onze berekening, die op Revelation 11:2, Revelation 11:3 rust, begint de bekering van Israël met het jaar 1897; uit Revelation 13:5 maken wij op, dat de Antichrist van het jaar 1992 zijn werk zal doen, totdat hij 3 jaar later door de verschijning van Christus omkomt. Deze beide tijdpunten, het begin en het einde van het laatste grote tijdstip v r de oprichting van het duizendjarig rijk aanwijzend, heeft de Heere hier gelijktijdig in het oog en vat die in een gemeenschappelijk beeld tezamen, waarom Hij Zich ook nu eens met dit, dan eens met dat punt in Zijn rede bezig houdt.
Vers 34
34. Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht van de tegenwoordige tijd zal geenszins voorbijgaan, zodat allen, die ertoe behoren, reeds gestorven zouden zijn, totdat al deze dingen, die Ik u tot hiertoe verkondigd heb, ten minste in hun begin, gebeurd zullen zijn. Is het begin gemaakt met Jeruzalem's verwoesting en de verstrooiing van Israël in de gehele wereld, zo is daarmee ook vanzelf reeds begonnen het einde, of de toekomst van de Mensenzoon in heerlijkheid tot wederoprichting van het rijk van Israël, dat ook in de vloek onverwoestbare en in alle verstrooiing onvernietigbare geslacht, evenals in de ontvangenis van een kind ook zijn latere geboorte besloten ligt. 35. Ook onder u zullen (Matthew 16:28) enigen zijn, die de dood niet zullen smaken, voordat de Mensenzoon op voorlopige wijze komen zal. Zo is voor Zijn komst ter voleinding van alles, wat Hij gesproken heeft, in uw eigen kring, werkelijk een borgtocht, een duidelijk onderpand gesteld. De gehele strijd van de Kerk heeft dus zijn verloop tussen een begin, dat Mijn woorden in beginsel en voorbeeld vervult en een einde, waarin de letterlijke vervulling van Mijn profetie wordt gezien. Die vervulling zal zeker komen. a) De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, wanneer de tijd van de opheffing van deze tegenwoordige wereldloop (Matthew 5:18) komt, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. Nooit zal de tijd komen, dat zij geen betekenis meer hebben, of slechts een klank zouden zijn, die geen werking achterlaat.a)Psalms 102:27. Isaiah 51:6. Mark 13:31. Hebrews 1:11.
Vers 34
34. Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht van de tegenwoordige tijd zal geenszins voorbijgaan, zodat allen, die ertoe behoren, reeds gestorven zouden zijn, totdat al deze dingen, die Ik u tot hiertoe verkondigd heb, ten minste in hun begin, gebeurd zullen zijn. Is het begin gemaakt met Jeruzalem's verwoesting en de verstrooiing van Israël in de gehele wereld, zo is daarmee ook vanzelf reeds begonnen het einde, of de toekomst van de Mensenzoon in heerlijkheid tot wederoprichting van het rijk van Israël, dat ook in de vloek onverwoestbare en in alle verstrooiing onvernietigbare geslacht, evenals in de ontvangenis van een kind ook zijn latere geboorte besloten ligt. 35. Ook onder u zullen (Matthew 16:28) enigen zijn, die de dood niet zullen smaken, voordat de Mensenzoon op voorlopige wijze komen zal. Zo is voor Zijn komst ter voleinding van alles, wat Hij gesproken heeft, in uw eigen kring, werkelijk een borgtocht, een duidelijk onderpand gesteld. De gehele strijd van de Kerk heeft dus zijn verloop tussen een begin, dat Mijn woorden in beginsel en voorbeeld vervult en een einde, waarin de letterlijke vervulling van Mijn profetie wordt gezien. Die vervulling zal zeker komen. a) De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, wanneer de tijd van de opheffing van deze tegenwoordige wereldloop (Matthew 5:18) komt, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. Nooit zal de tijd komen, dat zij geen betekenis meer hebben, of slechts een klank zouden zijn, die geen werking achterlaat.a)Psalms 102:27. Isaiah 51:6. Mark 13:31. Hebrews 1:11.
Vers 36
36. a)Maar van die dag en uur, zowel wanneer het begin van de vervulling in Jeruzalems verwoesting gebeuren zal, alsook wanneer het einde komt, in het begin van de laatste dingen, weet niemand, ook niet de engelen van de hemelen, die als wachters (Daniel 4:13) toch van menig uur weten, ook niet de Zoon hier op aarde, dan Mijn Vader alleen, en die zal pas dan, als het nodig is, nadere mededeling daarover geven.a) Mark 13:32, Acts 1:7.
Wanneer bij Mark 13:32 () uitdrukkelijk daarbij staat: "ook niet de Zoon", zo is dat bij Mattheus in "alleen de Vader", evenzo ingesloten, als in Matthew 20:23 de daarmee overeenkomende tegenstelling voorkomt. De Heere zegt niet: "dat heb Ik u niet te zeggen, Ik weet het niet voor u", maar, "de Zoon weet het niet; " dus Hij staat daardoor eenvoudig naast de Vader en de engelen. Om hier te knoeien en te scheiden: als mens weet Hij het niet, maar als God wel - zo'n tegelijk weten en niet weten verscheurt de eenheid van de persoon als Godmens; het is onmogelijk in de Mensenzoon, die wel de Zoon is, maar de ontledigde. Voor Zichzelf en Zijn geloofsweg, terwijl Hij als onze Voorganger ons gelijk moest worden (Hebrews 12:2) kon en mocht Hij veel en niet name dit niet weten.
Karakteristiek is in dit woord de vereniging van majesteit aan de ene en van ootmoed aan de andere kant. De majesteit blijkt daaruit, dat Hij Zich boven de engelen plaatst - een ladder van drie sporten en die van de Zoon boven die van de engelen. Hij kon het eerder weten dan zij; de ootmoed blijkt daaruit, dat Hij ook van Zichzelf het niet weten van dag en uur bekent. Vele uitleggers verklaren het zou z: dit weten heeft in Hem gesluimerd, maar Hij heeft het opzettelijk in deze slaap gelaten, heeft er niet over nagedacht; als deze wending zo gemeend is, dat het weten in Hem zou gelegen zijn, evenals iemand, die zich van nader onderzoek van een zaak onthouden wil, maar bij wie het weten daarvan in de grond toch voorhanden is, zo zou zij het woord wederspreken, dat geheel duidelijk het wezenlijke niet weten uitspreekt.
Dat behoort ook tot Zijn ontlediging, dat Hij het weten van dag en uur afgestaan heeft, want dit behoorde niet tot Zijn beroep, naar welks grenzen zich toch al Zijn vermogen en weten richtte; Hij verkondigt de zaken, voor zover wij het nodig hebben, de tijd is de zaak van de Vader, in wiens handen het bestuur van de wereld ligt. Op de parallelle plaats Acts 1:7 , waar de Heiland na Zijn opstanding en onmiddellijk v r de hemelvaart zegt, dat het voor de discipelen niet past tijd en uur van Zijn verschijning te kennen, mag uit deze plaats niet besloten worden, dat de Heere deze ook daar niet kende; omdat de Vader nu in Hem verheerlijkt was (John 13:31) zo kan nu Zijn weten niet anders zijn, dan dat van hen Vader zelf.
Uit Revelation 1:1 leren wij, dat ook voor de discipelen en knechten van de Heere de tijd kwam, wanneer het "weet niemand", zal eindigen; in de voortzetting van Zijn profetisch ambt van de hemel, deelt daar de verheerlijkte Christus de openbaring, die Hij van Zijn Vader voor dat doel ontvangen heeft, om aan Zijn knechten te tonen wat binnenkort gebeuren zou, aan Johannes op Patmos mee en deze openbaring bevat nu vaker tijdsbepalingen en wel eensdeels, hoe lang de dag van de verdrukking (Matthew 24:21), die omwille van de uitverkorenen verkort zal worden, zal duren, waarvoor de reeds in Daniel 7:25, Daniel 12:7 aangegeven bepaling vastgehouden wordt; ten andere voor de duur van de "tijden van de heidenen", wanneer zij de heilige stad zullen vertreden, waar de twee getuigen intussen zullen profeteren en de vrouw op haar plaats in de woestijn gevoed wordt. Daarbij wordt tegelijk een aanwijzing over de tijd van de ontwikkeling van die wereldmacht, waaruit eens de Antichrist voortkomen zal, gegeven en daarmee voor het optreden van de laatsten zelfs de tijd aangewezen (Revelation 11:2, Revelation 11:3, Revelation 11:9; Revelation 12:6, Revelation 12:14; Revelation 13:5). Intussen zijn deze tijdsbepalingen altijd nog zo gehouden, dat ze voor de Kerk pas dan juist duidelijk kunnen worden, wanneer het voor deze heilzaam is om tijd en uur te weten, om zich van hetgeen daar gebeurt een juist inzicht te verschaffen. Men zou echter zeker het doel van de Heere miskennen, als men alle pogingen, om tot enig begrip te komen, dadelijk voor een verwerpelijke voorbarigheid wilde verklaren. Wanneer er gebeurtenissen in de ontwikkeling van het kerkelijke en staatkundige leven komen, die het de wachters op Zions muren tot een onafwijsbare plicht maken om te onderzoeken hoe laat het is in de loop van het rijk van God op aarde, dan kunnen deze er zich niet van ontslaan het boek van de profetie voor zich te nemen en te beginnen aan de ontraadseling van zijn geheimen en aan de ontcijfering van zijn tijdsopgaven. Beiden zijn nauw met elkaar verbonden: de profetie, zoals Baco van Verulam zo treffend zegt, is de goddelijke beschrijving van de geschiedenis, die de voorkeur heeft boven de menselijke; bij haar gaat het verhalen van die feiten, die zij ontsluieren wil, vooraf, terwijl daarentegen de menselijke slechts verhalen kan, wat reeds gebeurd is; en evenals het menselijke schrijven van de geschiedenis in het geheel niet bestaan kan zonder tijdsorde, zonder jaartallen en data, zo kan ook deze goddelijke beschrijving van de geschiedenis, die profeteert, niet volstrekt zonder enige opgave van tijd zijn en wie, waar zulke opgaven voor ons liggen, versmaden wil om er zich behoorlijk mee bekend te maken, die zou ook nooit tot de juiste kennis van de profetie zelf komen. Men kan er niet aan twijfelen, of juist deze tegenwoordige tijd is in een zeer betekenisvol ontwikkelingstijdperk van de wereldgeschiedenis ingetreden, maar welke betekenis deze heeft, in welk licht wij haar naar Gods Woord zullen beoordelen, of zij ons voor een nieuw teken van de vooruitgang en de vrijheid, de eenheid en de versterking, of voor het begin van de eeuw van de Antichrist moet gelden, wie wil daarover een zekere uitspraak doen, daar zich in de grond voor de ene opvatting evenveel laat bijbrengen als voor de andere en de harten van de verlichte en geleerde mannen zelf verdeeld zijn, terwijl sommigen het beste van de toekomst verwachten en anderen het ergste vrezen? Hier moet Gods vinger ons juist, evenals de wijzer op een uurwerk, op een bepaald uur wijzen, dat geslagen heeft, opdat wij achterwaarts en voorwaarts ons goed terecht zullen bevinden en noch van een gedroomde toekomst dwepen, noch van verdriet vergaan over een verleden, dat niet meer terug te halen is. Inderdaad bewijst de Heere ons in Zijn profetisch woord deze dienst; het kan namelijk in het geheel niet meer twijfelachtig zijn, dat die "tijden van de heidenen", gedurende welke Jeruzalem vertreden en Israël in de gevangenis is, met z snelle stappen ten einde gaan, dat, zoals reeds meer is aangeduid, nu nog 25 jaar daarvan over zijn. Men nemen eerst slechts eenvoudig de woorden in Revelation 11:2 voor zich: "en zij (de heidenen) zullen de heilige stad vertreden tweeenveertig maanden" en laat zich niet door de uitleggers in verwarring brengen, die onder de "heidenen" de wereld of de uiterlijke christenen, maar onder de heilige stad de Kerk in haar echte ware leden willen verstaan. Men erkenne hier de nadere opheldering van de Heere van Zijn woorden in Luke 21:24 : "En Jeruzalem zal door de heidenen vertreden worden (beter: zal een van de heidenen vertreden zijn), totdat de tijden van de heidenen vervuld zullen zijn; " hij geeft voor deze toestand van de vertreding als tijdruimte 42 maanden op, hetgeen, wanneer gewone maanden bedoeld waren, slechts 3 jaar zou bedragen: maar juist daardoor is deze opvatting meteen weerlegd en zien wij ons tot de andere gebracht, dat hier slechts sprake kan zijn van profetische maanden, d. i. van zulke, waar, evenals bij de jaarweken in Daniel 9:24, Daniel 9:1 dag = 1 jaar, een maand dus 30 jaren is, zodat wij voor 42 maanden de som van 1260 jaren krijgen. Evenals het nu bij de jaarweken van Daniël daarop aankom, om het tijdpunt of het juiste jaartal te vinden, vanwaar ze te rekenen zijn, om zich dan van de juiste vervulling van de profetie te overtuigen, zo ook hier bij de 42 maanden of 1260 jaren. Van het jaar van de verwoesting van Jeruzalem af kunnen wij niet rekenen, de heilige stad was in de volgende tijd ook eigenlijk niet vertreden door de heidenen, maar veeleer hooggeëerd door de Christenen; pas de inneming van de stad door de Kalif Omar, in het jaar 637 na Christus, heeft deze vertreding doen beginnen en zij heeft eeuw op eeuw voortgeduurd, niettegenstaande de pogingen van de kruistochten om de stad aan de ongelovigen te ontrukken. Wat men hiermee bedoelde, moest een vrome misleiding blijven, omdat volgens het woord van de openbaring pas na 1260 jaren van het begin af de vertreding een einde zou nemen. d. i. omstreeks het jaar 1897. Met dit einde van de vertreding van Jeruzalem zullen echter naar de uitdrukkelijke getuigenis van Christus bij Lukas ook de tijden van de heidenen vervuld worden, d. i. die tijden, gedurende welke het rijk van God van Israël genomen en de heidenen gegeven is, omdat zij geen vruchten voortbrengen. De vrouw, die 1260 profetische dagen of evenveel gewone jaren in de woestijn gevoed is op de door God haar bereide plaats, in hetgeen tot hiertoe de Christenwereld geweest is (Revelation 12:6) - zij is nu ontbonden van de vloek van de verbanning en in de plaats van het eigenlijke verbondsvolk teruggetreden. Wat daarentegen met de uit de heidenen geroepene Christenheid geschiedt, dat zegt ons de profetie van de twee getuigen (Revelation 11:3,. Zij, door wie het Christelijk getuigen geschiedt, waarin de stem en de invloed van de Kerk voorgesteld wordt en wel in die tijd, waarin aanzien en macht van de Kerk het grootst geweest zijn, zo dat vuur uit hun mond ging en hun vijanden verteerde en zij met hun ban de hemel honden sluiten en met hun ingrijpen in de loop van de wereld de aarde konden slaan met allerlei plagen, zo vaak zij wilden - zij, deze twee getuigen, waarin zich langzamerhand tegelijk de splitsing van de Kerk van het westen in twee delen (Mozes en Elia - Katholieke en Evangelische kerk) aanduidt, hebben nu hun getuigenis geëindigd. Men zal een strijd met hen voeren en zal hen overwinnen en zal hen doden, maar men zal hun dode lichamen niet laten begraven, maar ze laten liggen op de straten van de grote stad en zal zich verheugen over hen en geschenken onder elkaar zenden - want deze twee profeten kwelden degenen, die op de aarde wonen. Wanneer de 19de eeuw het feest van zijn overgang houdt tot de 20ste, in die Sylvesternacht, hoe heerlijk zal dan het gejuich zijn over de "machtige overwinning van de geest en het grote werk" van de scheidende eeuw, hoe zal men zich verheugen dat zich het pausdom uit het gehele gebied van het openbare en huiselijke leven gedrongen heeft, de ene Kerk gebonden en de andere aan zich geheel dienstbaar gemaakt heeft! Hoe zal men de nieuwe eeuw tegen juichen, die nu pas dit "grote en heerlijke" zal brengen, nadat de "geesten" vrij geworden zijn! Wie zal beweren, dat wij "razen", dat onze grote geleerdheid ons brengt tot "razernij" (Hand. 26:24), omdat wij zo profeteren? Zelfs zij, die niets van Gods woord willen weten en onze bijbeluitlegging verachten, moeten zeggen: ja, het zal en moet zo komen, zoals het hier gezegd is; de wind blaast reeds lustig door de zeilen en tot aan de twee laatste jaren van het tegenwoordige Jeruzalem zal ons schip het land, waarheen wij sturen, zeker bereikt hebben; wij kunnen ons de Sylvesternacht zo rijk aan vreugde tussen 1899, 1900 toch niet laten ontgaan; zij zal een te heerlijk feest brengen! Maar ziedaar, wat zal het dan geven, wanneer men ook 1900 geschreven heeft en voor de poort van het jaar 1901 staat? Een jaar en twee jaren van de nieuwe Aera, wanneer de grote stad, die Sodom en Egypte heet, nu ook geestelijk tot een stad geworden is, omdat onze Heere gekruisigd is, heeft men in het algemeen de toestand van de bloei van koophandel en industrie gelukkig achter zich; en evenals de een zich reeds tot twee verdubbeld heeft, dan zal, zo zou men denken, de twee zich wel tot een vier verdubbelen, dat 1 + 2 + 4 = 7 is en ook het rijk van de anti-christelijke tijdgeest zijn jaarweken viert, evenals het rijk van Christus de zijne telt. Nu, men zal het wel denken, maar het boek van God rekent anders, dat heeft voor de heerschappij van de Antichrist eens voor altijd deze regel: 1 + 2 + en dan is het uit met de heerlijkheid, dan zal ook het jaar 1901 midden doorgebroken worden. Men leze slechts Revelation 11:11 : "En na drie dagen en een halve is een geest van het leven uit God in hen gegaan", namelijk in die van de gedode getuigen, wier lichamen nog op de straten liggen. Het zijn zeker allereerst anderen, van wie het gezegde geldt; allereerst worden die verdorde beenderen weer levend, waarvan in Ezekiel 37:1 geschreven staat, dat de Heere op Zijn tijd een adem in hen zal brengen en dat het onder hen zal ruisen en zich bewegen; eerst worden de takken van de vijgenboom sappig en krijgen bladeren, waaraan de discipelen van de Heere, die zich in de dagen van de verdrukking niet tot dwaling hebben laten verleiden, kunnen bemerken, dat de zomer nabij is. Maar wanneer nu de gedode getuigen op hun voeten staan, wanneer de stem van de hemel klinkt: "Komt herwaarts op!" en zij varen werkelijk op naar de hemel in een wolk, of, om de profetie van haar zinnebeeldige bedekking te ontdoen, het aan Christus gelovig wordende Israël verenigt zich met zijn Bruidegom en Koning en trekt naar Kanan, om de beloften te beërven - zal er dan niet een vrees vallen over diegenen, die het zien? Zullen niet hun vijanden, die de historische Christus over boord geworpen hebben, om de Christus van de verbeelding daarvoor in te ruilen, zich verwonderen dat deze historische Christus, niettegenstaande alle machtspreuken van het wetenschappelijk onderzoek toch nog leeft? Zullen niet de hoge geesten, die het nieuwe huis van menselijke werken met de stenen en de kalk van de beschaving gebouwd hebben, elkaar vragend aanzien, hoe het toch mogelijk is dat het oude in het beschaafde Europa geheel vernietigde huis van de heilige Christelijke kerk zo opeens nieuw daar staat boven in Azië, op heilige grond? En zal dat niet de eerste bres schieten in alle systemen en theorieën, volgens welke de Bijbel niets is, maar de onderzoeken en uitvindingen van de menselijke geest juist van waarheid en van bestaan op haar kant hebben, wanneer de Nazarener juist nu, waar Zijn nederlaag voor altijd scheen te zijn beslist, de sterkste vesting inneemt en het bijna tweeduizend jaar tegen Hem oproerige Israël zich overwonnen aan Zijn voeten legt? "Geef mij met n enkel woord een zeker bewijs voor de waarheid en onomstotelijkheid van hetgeen in de Bijbel staat", zei een bekende vorst eens tot een van zijn vrome en Christelijk gelovige officieren; het antwoord daarop was: "Sire, de Joden!" Dit zeker bewijs zal dan nog eens een meer algemeen en dieper verstommen opwekken, wanneer men nu voor ogen ziet: "De hemelen en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. " Hoeveel geleerde commentaren, hoeveel in duizenden en nog eens duizenden exemplaren verbreide boeken zullen dan verder niets waard zijn, dan dat men ze in het vuur werpt; hoe zal men zich schamen, om van de uitkomsten van de bijbelse kritiek, waarvan men nu zoveel ophef maakt, ook nog slechts een woord te gewagen, omdat zij nu zijn gebleken slechts voortbrengselen van menselijke wetenschap te zijn. De bolwerken en vestingen, de ontwerpen en hoogten, die zich nu zo machtig verheffen tegen de kennis van God, zodat de gelovige theologie geheel tevergeefs aan haar verwoesting werkt, evenals stro voor de wind worden zij verdreven, wanneer Christus Zijn gevangen volk zal verlossen. Maar er komt ook nog iets achter aan; met de stoot, die de wetenschap geleden heeft, is het niet genoeg; er behoort ook een grote aardbeving bij, ten gevolge waarvan een tiende deel van de stad zal vallen en de doding van de zevenduizend namen van mensen. Dan zullen ook hier in Europa, op het gebied van de oude Christenheid, de mensen de schellen van de ogen vallen; zij zullen verschrikken over het huis, dat zij zich gebouwd hadden en dat zo velen en zoveel bij zijn val in as en puin begraven heeft en zullen beginnen de God van de hemel weer de eer te geven, nadat de goden van de aarde hen zo smadelijk bedrogen hebben. Zo weten wij dus voor welke tijd wij staan en hoe wij ons te houden hebben omtrent hetgeen hij ons brengt; wij dwepen niet met een nieuwe staatsregeling, alsof van daar al het heil van de Kerk zou komen en schreeuwen ons de keel daarover niet moe, omdat het zolang uitgesteld schijnt te worden; wij worden echter ook niet moedeloos, wanneer, nadat de Lutherse Kerk haar belijdenis en haar rechten heeft moeten afgeven, ook de verenigde Kerk aan de beurt komt, tot ten slotte het begrip van de Kerk zelf opgelost wordt en het grote huis in de plaats komt. Het is alles in Gods voorbedachte raad besloten; maar nu zien wij naar de vijgenboom en maken onze rekening daarnaar, wanneer zijn takken sappig worden en bladeren krijgen, dan weten wij, dat de zomer nabij is. Wij zullen naderhand ook nog van een eeuw latere tijd te spreken hebben; maar reeds voor de hier voorgestelde periode hebben de volgende woorden van de Heere hun betekenis en wij beginnen meteen aan de verklaring.
Vers 36
36. a)Maar van die dag en uur, zowel wanneer het begin van de vervulling in Jeruzalems verwoesting gebeuren zal, alsook wanneer het einde komt, in het begin van de laatste dingen, weet niemand, ook niet de engelen van de hemelen, die als wachters (Daniel 4:13) toch van menig uur weten, ook niet de Zoon hier op aarde, dan Mijn Vader alleen, en die zal pas dan, als het nodig is, nadere mededeling daarover geven.a) Mark 13:32, Acts 1:7.
Wanneer bij Mark 13:32 () uitdrukkelijk daarbij staat: "ook niet de Zoon", zo is dat bij Mattheus in "alleen de Vader", evenzo ingesloten, als in Matthew 20:23 de daarmee overeenkomende tegenstelling voorkomt. De Heere zegt niet: "dat heb Ik u niet te zeggen, Ik weet het niet voor u", maar, "de Zoon weet het niet; " dus Hij staat daardoor eenvoudig naast de Vader en de engelen. Om hier te knoeien en te scheiden: als mens weet Hij het niet, maar als God wel - zo'n tegelijk weten en niet weten verscheurt de eenheid van de persoon als Godmens; het is onmogelijk in de Mensenzoon, die wel de Zoon is, maar de ontledigde. Voor Zichzelf en Zijn geloofsweg, terwijl Hij als onze Voorganger ons gelijk moest worden (Hebrews 12:2) kon en mocht Hij veel en niet name dit niet weten.
Karakteristiek is in dit woord de vereniging van majesteit aan de ene en van ootmoed aan de andere kant. De majesteit blijkt daaruit, dat Hij Zich boven de engelen plaatst - een ladder van drie sporten en die van de Zoon boven die van de engelen. Hij kon het eerder weten dan zij; de ootmoed blijkt daaruit, dat Hij ook van Zichzelf het niet weten van dag en uur bekent. Vele uitleggers verklaren het zou z: dit weten heeft in Hem gesluimerd, maar Hij heeft het opzettelijk in deze slaap gelaten, heeft er niet over nagedacht; als deze wending zo gemeend is, dat het weten in Hem zou gelegen zijn, evenals iemand, die zich van nader onderzoek van een zaak onthouden wil, maar bij wie het weten daarvan in de grond toch voorhanden is, zo zou zij het woord wederspreken, dat geheel duidelijk het wezenlijke niet weten uitspreekt.
Dat behoort ook tot Zijn ontlediging, dat Hij het weten van dag en uur afgestaan heeft, want dit behoorde niet tot Zijn beroep, naar welks grenzen zich toch al Zijn vermogen en weten richtte; Hij verkondigt de zaken, voor zover wij het nodig hebben, de tijd is de zaak van de Vader, in wiens handen het bestuur van de wereld ligt. Op de parallelle plaats Acts 1:7 , waar de Heiland na Zijn opstanding en onmiddellijk v r de hemelvaart zegt, dat het voor de discipelen niet past tijd en uur van Zijn verschijning te kennen, mag uit deze plaats niet besloten worden, dat de Heere deze ook daar niet kende; omdat de Vader nu in Hem verheerlijkt was (John 13:31) zo kan nu Zijn weten niet anders zijn, dan dat van hen Vader zelf.
Uit Revelation 1:1 leren wij, dat ook voor de discipelen en knechten van de Heere de tijd kwam, wanneer het "weet niemand", zal eindigen; in de voortzetting van Zijn profetisch ambt van de hemel, deelt daar de verheerlijkte Christus de openbaring, die Hij van Zijn Vader voor dat doel ontvangen heeft, om aan Zijn knechten te tonen wat binnenkort gebeuren zou, aan Johannes op Patmos mee en deze openbaring bevat nu vaker tijdsbepalingen en wel eensdeels, hoe lang de dag van de verdrukking (Matthew 24:21), die omwille van de uitverkorenen verkort zal worden, zal duren, waarvoor de reeds in Daniel 7:25, Daniel 12:7 aangegeven bepaling vastgehouden wordt; ten andere voor de duur van de "tijden van de heidenen", wanneer zij de heilige stad zullen vertreden, waar de twee getuigen intussen zullen profeteren en de vrouw op haar plaats in de woestijn gevoed wordt. Daarbij wordt tegelijk een aanwijzing over de tijd van de ontwikkeling van die wereldmacht, waaruit eens de Antichrist voortkomen zal, gegeven en daarmee voor het optreden van de laatsten zelfs de tijd aangewezen (Revelation 11:2, Revelation 11:3, Revelation 11:9; Revelation 12:6, Revelation 12:14; Revelation 13:5). Intussen zijn deze tijdsbepalingen altijd nog zo gehouden, dat ze voor de Kerk pas dan juist duidelijk kunnen worden, wanneer het voor deze heilzaam is om tijd en uur te weten, om zich van hetgeen daar gebeurt een juist inzicht te verschaffen. Men zou echter zeker het doel van de Heere miskennen, als men alle pogingen, om tot enig begrip te komen, dadelijk voor een verwerpelijke voorbarigheid wilde verklaren. Wanneer er gebeurtenissen in de ontwikkeling van het kerkelijke en staatkundige leven komen, die het de wachters op Zions muren tot een onafwijsbare plicht maken om te onderzoeken hoe laat het is in de loop van het rijk van God op aarde, dan kunnen deze er zich niet van ontslaan het boek van de profetie voor zich te nemen en te beginnen aan de ontraadseling van zijn geheimen en aan de ontcijfering van zijn tijdsopgaven. Beiden zijn nauw met elkaar verbonden: de profetie, zoals Baco van Verulam zo treffend zegt, is de goddelijke beschrijving van de geschiedenis, die de voorkeur heeft boven de menselijke; bij haar gaat het verhalen van die feiten, die zij ontsluieren wil, vooraf, terwijl daarentegen de menselijke slechts verhalen kan, wat reeds gebeurd is; en evenals het menselijke schrijven van de geschiedenis in het geheel niet bestaan kan zonder tijdsorde, zonder jaartallen en data, zo kan ook deze goddelijke beschrijving van de geschiedenis, die profeteert, niet volstrekt zonder enige opgave van tijd zijn en wie, waar zulke opgaven voor ons liggen, versmaden wil om er zich behoorlijk mee bekend te maken, die zou ook nooit tot de juiste kennis van de profetie zelf komen. Men kan er niet aan twijfelen, of juist deze tegenwoordige tijd is in een zeer betekenisvol ontwikkelingstijdperk van de wereldgeschiedenis ingetreden, maar welke betekenis deze heeft, in welk licht wij haar naar Gods Woord zullen beoordelen, of zij ons voor een nieuw teken van de vooruitgang en de vrijheid, de eenheid en de versterking, of voor het begin van de eeuw van de Antichrist moet gelden, wie wil daarover een zekere uitspraak doen, daar zich in de grond voor de ene opvatting evenveel laat bijbrengen als voor de andere en de harten van de verlichte en geleerde mannen zelf verdeeld zijn, terwijl sommigen het beste van de toekomst verwachten en anderen het ergste vrezen? Hier moet Gods vinger ons juist, evenals de wijzer op een uurwerk, op een bepaald uur wijzen, dat geslagen heeft, opdat wij achterwaarts en voorwaarts ons goed terecht zullen bevinden en noch van een gedroomde toekomst dwepen, noch van verdriet vergaan over een verleden, dat niet meer terug te halen is. Inderdaad bewijst de Heere ons in Zijn profetisch woord deze dienst; het kan namelijk in het geheel niet meer twijfelachtig zijn, dat die "tijden van de heidenen", gedurende welke Jeruzalem vertreden en Israël in de gevangenis is, met z snelle stappen ten einde gaan, dat, zoals reeds meer is aangeduid, nu nog 25 jaar daarvan over zijn. Men nemen eerst slechts eenvoudig de woorden in Revelation 11:2 voor zich: "en zij (de heidenen) zullen de heilige stad vertreden tweeenveertig maanden" en laat zich niet door de uitleggers in verwarring brengen, die onder de "heidenen" de wereld of de uiterlijke christenen, maar onder de heilige stad de Kerk in haar echte ware leden willen verstaan. Men erkenne hier de nadere opheldering van de Heere van Zijn woorden in Luke 21:24 : "En Jeruzalem zal door de heidenen vertreden worden (beter: zal een van de heidenen vertreden zijn), totdat de tijden van de heidenen vervuld zullen zijn; " hij geeft voor deze toestand van de vertreding als tijdruimte 42 maanden op, hetgeen, wanneer gewone maanden bedoeld waren, slechts 3 jaar zou bedragen: maar juist daardoor is deze opvatting meteen weerlegd en zien wij ons tot de andere gebracht, dat hier slechts sprake kan zijn van profetische maanden, d. i. van zulke, waar, evenals bij de jaarweken in Daniel 9:24, Daniel 9:1 dag = 1 jaar, een maand dus 30 jaren is, zodat wij voor 42 maanden de som van 1260 jaren krijgen. Evenals het nu bij de jaarweken van Daniël daarop aankom, om het tijdpunt of het juiste jaartal te vinden, vanwaar ze te rekenen zijn, om zich dan van de juiste vervulling van de profetie te overtuigen, zo ook hier bij de 42 maanden of 1260 jaren. Van het jaar van de verwoesting van Jeruzalem af kunnen wij niet rekenen, de heilige stad was in de volgende tijd ook eigenlijk niet vertreden door de heidenen, maar veeleer hooggeëerd door de Christenen; pas de inneming van de stad door de Kalif Omar, in het jaar 637 na Christus, heeft deze vertreding doen beginnen en zij heeft eeuw op eeuw voortgeduurd, niettegenstaande de pogingen van de kruistochten om de stad aan de ongelovigen te ontrukken. Wat men hiermee bedoelde, moest een vrome misleiding blijven, omdat volgens het woord van de openbaring pas na 1260 jaren van het begin af de vertreding een einde zou nemen. d. i. omstreeks het jaar 1897. Met dit einde van de vertreding van Jeruzalem zullen echter naar de uitdrukkelijke getuigenis van Christus bij Lukas ook de tijden van de heidenen vervuld worden, d. i. die tijden, gedurende welke het rijk van God van Israël genomen en de heidenen gegeven is, omdat zij geen vruchten voortbrengen. De vrouw, die 1260 profetische dagen of evenveel gewone jaren in de woestijn gevoed is op de door God haar bereide plaats, in hetgeen tot hiertoe de Christenwereld geweest is (Revelation 12:6) - zij is nu ontbonden van de vloek van de verbanning en in de plaats van het eigenlijke verbondsvolk teruggetreden. Wat daarentegen met de uit de heidenen geroepene Christenheid geschiedt, dat zegt ons de profetie van de twee getuigen (Revelation 11:3,. Zij, door wie het Christelijk getuigen geschiedt, waarin de stem en de invloed van de Kerk voorgesteld wordt en wel in die tijd, waarin aanzien en macht van de Kerk het grootst geweest zijn, zo dat vuur uit hun mond ging en hun vijanden verteerde en zij met hun ban de hemel honden sluiten en met hun ingrijpen in de loop van de wereld de aarde konden slaan met allerlei plagen, zo vaak zij wilden - zij, deze twee getuigen, waarin zich langzamerhand tegelijk de splitsing van de Kerk van het westen in twee delen (Mozes en Elia - Katholieke en Evangelische kerk) aanduidt, hebben nu hun getuigenis geëindigd. Men zal een strijd met hen voeren en zal hen overwinnen en zal hen doden, maar men zal hun dode lichamen niet laten begraven, maar ze laten liggen op de straten van de grote stad en zal zich verheugen over hen en geschenken onder elkaar zenden - want deze twee profeten kwelden degenen, die op de aarde wonen. Wanneer de 19de eeuw het feest van zijn overgang houdt tot de 20ste, in die Sylvesternacht, hoe heerlijk zal dan het gejuich zijn over de "machtige overwinning van de geest en het grote werk" van de scheidende eeuw, hoe zal men zich verheugen dat zich het pausdom uit het gehele gebied van het openbare en huiselijke leven gedrongen heeft, de ene Kerk gebonden en de andere aan zich geheel dienstbaar gemaakt heeft! Hoe zal men de nieuwe eeuw tegen juichen, die nu pas dit "grote en heerlijke" zal brengen, nadat de "geesten" vrij geworden zijn! Wie zal beweren, dat wij "razen", dat onze grote geleerdheid ons brengt tot "razernij" (Hand. 26:24), omdat wij zo profeteren? Zelfs zij, die niets van Gods woord willen weten en onze bijbeluitlegging verachten, moeten zeggen: ja, het zal en moet zo komen, zoals het hier gezegd is; de wind blaast reeds lustig door de zeilen en tot aan de twee laatste jaren van het tegenwoordige Jeruzalem zal ons schip het land, waarheen wij sturen, zeker bereikt hebben; wij kunnen ons de Sylvesternacht zo rijk aan vreugde tussen 1899, 1900 toch niet laten ontgaan; zij zal een te heerlijk feest brengen! Maar ziedaar, wat zal het dan geven, wanneer men ook 1900 geschreven heeft en voor de poort van het jaar 1901 staat? Een jaar en twee jaren van de nieuwe Aera, wanneer de grote stad, die Sodom en Egypte heet, nu ook geestelijk tot een stad geworden is, omdat onze Heere gekruisigd is, heeft men in het algemeen de toestand van de bloei van koophandel en industrie gelukkig achter zich; en evenals de een zich reeds tot twee verdubbeld heeft, dan zal, zo zou men denken, de twee zich wel tot een vier verdubbelen, dat 1 + 2 + 4 = 7 is en ook het rijk van de anti-christelijke tijdgeest zijn jaarweken viert, evenals het rijk van Christus de zijne telt. Nu, men zal het wel denken, maar het boek van God rekent anders, dat heeft voor de heerschappij van de Antichrist eens voor altijd deze regel: 1 + 2 + en dan is het uit met de heerlijkheid, dan zal ook het jaar 1901 midden doorgebroken worden. Men leze slechts Revelation 11:11 : "En na drie dagen en een halve is een geest van het leven uit God in hen gegaan", namelijk in die van de gedode getuigen, wier lichamen nog op de straten liggen. Het zijn zeker allereerst anderen, van wie het gezegde geldt; allereerst worden die verdorde beenderen weer levend, waarvan in Ezekiel 37:1 geschreven staat, dat de Heere op Zijn tijd een adem in hen zal brengen en dat het onder hen zal ruisen en zich bewegen; eerst worden de takken van de vijgenboom sappig en krijgen bladeren, waaraan de discipelen van de Heere, die zich in de dagen van de verdrukking niet tot dwaling hebben laten verleiden, kunnen bemerken, dat de zomer nabij is. Maar wanneer nu de gedode getuigen op hun voeten staan, wanneer de stem van de hemel klinkt: "Komt herwaarts op!" en zij varen werkelijk op naar de hemel in een wolk, of, om de profetie van haar zinnebeeldige bedekking te ontdoen, het aan Christus gelovig wordende Israël verenigt zich met zijn Bruidegom en Koning en trekt naar Kanan, om de beloften te beërven - zal er dan niet een vrees vallen over diegenen, die het zien? Zullen niet hun vijanden, die de historische Christus over boord geworpen hebben, om de Christus van de verbeelding daarvoor in te ruilen, zich verwonderen dat deze historische Christus, niettegenstaande alle machtspreuken van het wetenschappelijk onderzoek toch nog leeft? Zullen niet de hoge geesten, die het nieuwe huis van menselijke werken met de stenen en de kalk van de beschaving gebouwd hebben, elkaar vragend aanzien, hoe het toch mogelijk is dat het oude in het beschaafde Europa geheel vernietigde huis van de heilige Christelijke kerk zo opeens nieuw daar staat boven in Azië, op heilige grond? En zal dat niet de eerste bres schieten in alle systemen en theorieën, volgens welke de Bijbel niets is, maar de onderzoeken en uitvindingen van de menselijke geest juist van waarheid en van bestaan op haar kant hebben, wanneer de Nazarener juist nu, waar Zijn nederlaag voor altijd scheen te zijn beslist, de sterkste vesting inneemt en het bijna tweeduizend jaar tegen Hem oproerige Israël zich overwonnen aan Zijn voeten legt? "Geef mij met n enkel woord een zeker bewijs voor de waarheid en onomstotelijkheid van hetgeen in de Bijbel staat", zei een bekende vorst eens tot een van zijn vrome en Christelijk gelovige officieren; het antwoord daarop was: "Sire, de Joden!" Dit zeker bewijs zal dan nog eens een meer algemeen en dieper verstommen opwekken, wanneer men nu voor ogen ziet: "De hemelen en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. " Hoeveel geleerde commentaren, hoeveel in duizenden en nog eens duizenden exemplaren verbreide boeken zullen dan verder niets waard zijn, dan dat men ze in het vuur werpt; hoe zal men zich schamen, om van de uitkomsten van de bijbelse kritiek, waarvan men nu zoveel ophef maakt, ook nog slechts een woord te gewagen, omdat zij nu zijn gebleken slechts voortbrengselen van menselijke wetenschap te zijn. De bolwerken en vestingen, de ontwerpen en hoogten, die zich nu zo machtig verheffen tegen de kennis van God, zodat de gelovige theologie geheel tevergeefs aan haar verwoesting werkt, evenals stro voor de wind worden zij verdreven, wanneer Christus Zijn gevangen volk zal verlossen. Maar er komt ook nog iets achter aan; met de stoot, die de wetenschap geleden heeft, is het niet genoeg; er behoort ook een grote aardbeving bij, ten gevolge waarvan een tiende deel van de stad zal vallen en de doding van de zevenduizend namen van mensen. Dan zullen ook hier in Europa, op het gebied van de oude Christenheid, de mensen de schellen van de ogen vallen; zij zullen verschrikken over het huis, dat zij zich gebouwd hadden en dat zo velen en zoveel bij zijn val in as en puin begraven heeft en zullen beginnen de God van de hemel weer de eer te geven, nadat de goden van de aarde hen zo smadelijk bedrogen hebben. Zo weten wij dus voor welke tijd wij staan en hoe wij ons te houden hebben omtrent hetgeen hij ons brengt; wij dwepen niet met een nieuwe staatsregeling, alsof van daar al het heil van de Kerk zou komen en schreeuwen ons de keel daarover niet moe, omdat het zolang uitgesteld schijnt te worden; wij worden echter ook niet moedeloos, wanneer, nadat de Lutherse Kerk haar belijdenis en haar rechten heeft moeten afgeven, ook de verenigde Kerk aan de beurt komt, tot ten slotte het begrip van de Kerk zelf opgelost wordt en het grote huis in de plaats komt. Het is alles in Gods voorbedachte raad besloten; maar nu zien wij naar de vijgenboom en maken onze rekening daarnaar, wanneer zijn takken sappig worden en bladeren krijgen, dan weten wij, dat de zomer nabij is. Wij zullen naderhand ook nog van een eeuw latere tijd te spreken hebben; maar reeds voor de hier voorgestelde periode hebben de volgende woorden van de Heere hun betekenis en wij beginnen meteen aan de verklaring.
Vers 37
37. a) En zoals de dagen van Noach waren, toen God zo uitdrukkelijk gezegd had: nog 120 jaar (Genesis 6:3), zo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen, wat zorgeloosheid en onbedachtzame gerustheid van de mensen omtrent hetgeen hen wacht, aangaat.a)Luke 17:26. 1 Petrus . 3:20. 2 Peter 2:5.
Vers 37
37. a) En zoals de dagen van Noach waren, toen God zo uitdrukkelijk gezegd had: nog 120 jaar (Genesis 6:3), zo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen, wat zorgeloosheid en onbedachtzame gerustheid van de mensen omtrent hetgeen hen wacht, aangaat.a)Luke 17:26. 1 Petrus . 3:20. 2 Peter 2:5.
Vers 38
38. Want zoals zij waren in de dagen v r de zondvloed, onbekommerd over hun zielenheil, alleen bedacht op het aardse en bij de dag voortlevend, alsof het nooit anders kon worden, etend en drinkend, alsof hun niets kon overkomen, trouwend, wat de mannelijke personen betreft en de vrouwelijke ten huwelijk uitgevend, alsof nog een lang leven hen wachtte, tot de dag toe, waarin Noach in de ark ging, het reeds 7 dagen te voren begonnen intrekken voleindigd had (Genesis 7:13).Vers 38
38. Want zoals zij waren in de dagen v r de zondvloed, onbekommerd over hun zielenheil, alleen bedacht op het aardse en bij de dag voortlevend, alsof het nooit anders kon worden, etend en drinkend, alsof hun niets kon overkomen, trouwend, wat de mannelijke personen betreft en de vrouwelijke ten huwelijk uitgevend, alsof nog een lang leven hen wachtte, tot de dag toe, waarin Noach in de ark ging, het reeds 7 dagen te voren begonnen intrekken voleindigd had (Genesis 7:13).Vers 39
39. En bekenden het niet, noch wat hun met dat uitstel van 120 jaren gezegd was, noch wat het bouwen van de ark en het intrekken van Noach daarin hun voor ogen schilderde, totdat de zondvloed kwam en hen allen als een gericht van God wegnam; zo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen. Het gericht, dat begint, blijft de mensen verborgen tot aan het laatste beslissende ogenblik. Al is het nog zo duidelijk voorgesteld en voorspeld, het overvalt hen midden in hun dagelijkse gewoonten en bezigheden (Luke 17:26-Luke 17:30).Is het dan niet de orde van de natuur, te eten, te drinken, te huwelijken? Zeker, maar er is nog een hogere orde dan die van de natuur; er is ook een zedelijke geestelijke orde van God voor de naar Gods beeld geschapen en tot zonde vervallen mens, voor de mens met zijn redelijke geest, met zijn zedelijk geweten en deze mens moet de mens van de natuur beheersen. Leeft de mens dus alleen naar de orde van de natuur, dan zaait hij alleen op het vlees en zal uit het vlees de verderfenis maaien; hij moet zaaien in de geest: ook door zijn natuurlijk leven zal hij uit de geest het eeuwige leven maaien.
Ook bij de toekomst van de Heere zullen de mensen zorgeloos voortleven, enig en alleen zich met hun aardse behoeften en genietingen bemoeiend, totdat de Zoon des mensen komen zal en hen, die er niet aan dachten, herinneren, hen, die het niet geloofden, overtuigen dat Zijn woorden waarheid zijn.
Het oordeel was algemeen, rijk noch arm ontkwam; geleerden en ongeleerden, gevierden en verachten, godsdienstigen en goddelozen, ouden en jongen, allen ondergingen een algemene ondergang. Sommigen hadden ongetwijfeld de aartsvader bespot; waar bleef nu hun vrolijke scherts? Anderen hadden hem om zijn ijver gedreigd, die zij als krankzinnig aanmerkten; waar bleven nu hun snoeverijen en harde woorden? De criticus, die het werk van de oude man veroordeelde, is in dezelfde zee verdronken, die zijn spottende makkers bedekt. Zij, die medelijdend over de getrouwheid van de goede man aan zijn overtuiging spraken, maar haar niet deelden, zijn weggezonken om niet meer te verrijzen en de arbeiders, die om loon de wonderlijke ark hielpen bouwen, zijn ook allen omgekomen. De vloed nam allen weg en maakte geen enkele uitzondering. Zo is er ook buiten Christus, voor allen, die uit vrouwen geboren zijn, een zekere verwoesting te wachten. Maar, God zij geprezen, allen, die in de ark waren, waren veilig, geen verderf kwam daarbinnen. Allen waren veilig, van de grote olifant tot aan het kleine muisje toe. De schuchtere haas was evenzeer beschut als de moedige leeuw, het hulpeloze konijn even zeker als de werkzame os. Allen zijn veilig in Jezus. Mijn ziel, bent u in Hem?
Vers 39
39. En bekenden het niet, noch wat hun met dat uitstel van 120 jaren gezegd was, noch wat het bouwen van de ark en het intrekken van Noach daarin hun voor ogen schilderde, totdat de zondvloed kwam en hen allen als een gericht van God wegnam; zo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen. Het gericht, dat begint, blijft de mensen verborgen tot aan het laatste beslissende ogenblik. Al is het nog zo duidelijk voorgesteld en voorspeld, het overvalt hen midden in hun dagelijkse gewoonten en bezigheden (Luke 17:26-Luke 17:30).Is het dan niet de orde van de natuur, te eten, te drinken, te huwelijken? Zeker, maar er is nog een hogere orde dan die van de natuur; er is ook een zedelijke geestelijke orde van God voor de naar Gods beeld geschapen en tot zonde vervallen mens, voor de mens met zijn redelijke geest, met zijn zedelijk geweten en deze mens moet de mens van de natuur beheersen. Leeft de mens dus alleen naar de orde van de natuur, dan zaait hij alleen op het vlees en zal uit het vlees de verderfenis maaien; hij moet zaaien in de geest: ook door zijn natuurlijk leven zal hij uit de geest het eeuwige leven maaien.
Ook bij de toekomst van de Heere zullen de mensen zorgeloos voortleven, enig en alleen zich met hun aardse behoeften en genietingen bemoeiend, totdat de Zoon des mensen komen zal en hen, die er niet aan dachten, herinneren, hen, die het niet geloofden, overtuigen dat Zijn woorden waarheid zijn.
Het oordeel was algemeen, rijk noch arm ontkwam; geleerden en ongeleerden, gevierden en verachten, godsdienstigen en goddelozen, ouden en jongen, allen ondergingen een algemene ondergang. Sommigen hadden ongetwijfeld de aartsvader bespot; waar bleef nu hun vrolijke scherts? Anderen hadden hem om zijn ijver gedreigd, die zij als krankzinnig aanmerkten; waar bleven nu hun snoeverijen en harde woorden? De criticus, die het werk van de oude man veroordeelde, is in dezelfde zee verdronken, die zijn spottende makkers bedekt. Zij, die medelijdend over de getrouwheid van de goede man aan zijn overtuiging spraken, maar haar niet deelden, zijn weggezonken om niet meer te verrijzen en de arbeiders, die om loon de wonderlijke ark hielpen bouwen, zijn ook allen omgekomen. De vloed nam allen weg en maakte geen enkele uitzondering. Zo is er ook buiten Christus, voor allen, die uit vrouwen geboren zijn, een zekere verwoesting te wachten. Maar, God zij geprezen, allen, die in de ark waren, waren veilig, geen verderf kwam daarbinnen. Allen waren veilig, van de grote olifant tot aan het kleine muisje toe. De schuchtere haas was evenzeer beschut als de moedige leeuw, het hulpeloze konijn even zeker als de werkzame os. Allen zijn veilig in Jezus. Mijn ziel, bent u in Hem?
Vers 40
40. a)Dan, wanneer met het gericht tevens de scheiding plaats heeft tussen hen, die naar dit leven nog met elkaar verbonden waren, zullen er twee mannelijke personen met elkaar op de akker zijn, om tezamen veldarbeid te verrichten; de een zal aangenomen, de ander zal als niet daartoe behorend verlaten worden; hij zal worden overgegeven aan zijn zoeken van enkel aardse dingen en aan het lot, dat daarvan het gevolg is. a)Luke 17:34. 1 Thessalonians 4:17.Vers 40
40. a)Dan, wanneer met het gericht tevens de scheiding plaats heeft tussen hen, die naar dit leven nog met elkaar verbonden waren, zullen er twee mannelijke personen met elkaar op de akker zijn, om tezamen veldarbeid te verrichten; de een zal aangenomen, de ander zal als niet daartoe behorend verlaten worden; hij zal worden overgegeven aan zijn zoeken van enkel aardse dingen en aan het lot, dat daarvan het gevolg is. a)Luke 17:34. 1 Thessalonians 4:17.Vers 41
41. Er zullen twee vrouwen malen in de molen 16:24"); de ene zal aangenomen de andere zal verlaten worden (Luke 17:34-Luke 17:36).Hoe vaak moeten Christenen in het maatschappelijke samenwerken met degenen, die geen Christenen zijn. Hoevelen staan lijnrecht tegenover elkaar in beginselen en zijn toch geroepen om hetzelfde werk te doen. Dan zal alle samenwerking ophouden, die niet op een gemeenschappelijke grondslag rust. Eenmaal komt de Christen in zijn vol levenselement, waaruit hij niet meer getrokken zal worden.
Vers 41
41. Er zullen twee vrouwen malen in de molen 16:24"); de ene zal aangenomen de andere zal verlaten worden (Luke 17:34-Luke 17:36).Hoe vaak moeten Christenen in het maatschappelijke samenwerken met degenen, die geen Christenen zijn. Hoevelen staan lijnrecht tegenover elkaar in beginselen en zijn toch geroepen om hetzelfde werk te doen. Dan zal alle samenwerking ophouden, die niet op een gemeenschappelijke grondslag rust. Eenmaal komt de Christen in zijn vol levenselement, waaruit hij niet meer getrokken zal worden.
Vers 42
42. a)Waak dan, aanhoudend biddend, opdat u ten allen tijde bereid bent (Mark 13:33), want u weet zelfs bij hetgeen er over de laatste dingen geopenbaard is, niet op welke dag en in welk uur, overdag of `s avonds, om middernacht of bij het hanengekraai (Mark 13:35) uw Heere komen zal.a)Matthew 25:13. Luke 12:40; Luke 21:36.
Is ons sterven niet voor ons in de wezenlijkste zin van het woords een komst van de Heere, een einde van de wereld, een ontzagwekkende oordeelsdag? Zal met onze dood niet alles onherroepelijk zijn beslist? Stellen wij ons dan getrouwer ons laatste uur voor ogen en werpen wij van dat hoogste punt van ons leven een blik neerwaarts op de ellendige hartstochten en de nietige belangen van deze wereld! Wat is de aarde klein, als zij van de hoogten van de hemel gezien wordt! Wat is het leven kort, naar de eeuwigheid afgemeten! Wat zijn onze genoegens van grove aard, vergeleken bij de liefde van God? Hoe licht te achten zijn onze smarten, in vergelijking met een eeuwig gewicht van de heerlijkheid en hoe beklagenswaardig is de staat van een zondaar voor ons, die hem blindelings zijn eeuwig verderf tegemoet ziet treden!
Vers 42
42. a)Waak dan, aanhoudend biddend, opdat u ten allen tijde bereid bent (Mark 13:33), want u weet zelfs bij hetgeen er over de laatste dingen geopenbaard is, niet op welke dag en in welk uur, overdag of `s avonds, om middernacht of bij het hanengekraai (Mark 13:35) uw Heere komen zal.a)Matthew 25:13. Luke 12:40; Luke 21:36.
Is ons sterven niet voor ons in de wezenlijkste zin van het woords een komst van de Heere, een einde van de wereld, een ontzagwekkende oordeelsdag? Zal met onze dood niet alles onherroepelijk zijn beslist? Stellen wij ons dan getrouwer ons laatste uur voor ogen en werpen wij van dat hoogste punt van ons leven een blik neerwaarts op de ellendige hartstochten en de nietige belangen van deze wereld! Wat is de aarde klein, als zij van de hoogten van de hemel gezien wordt! Wat is het leven kort, naar de eeuwigheid afgemeten! Wat zijn onze genoegens van grove aard, vergeleken bij de liefde van God? Hoe licht te achten zijn onze smarten, in vergelijking met een eeuwig gewicht van de heerlijkheid en hoe beklagenswaardig is de staat van een zondaar voor ons, die hem blindelings zijn eeuwig verderf tegemoet ziet treden!
Vers 43
43. a) Maar leidt uit een voorbeeld uit het dagelijkse leven af, hoe de onwetendheid over uur noodzakelijk bestendige waakzaamheid nodig maakt. Weet dit, dat als de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake, op welk nachtelijk uur de dief komen zou om bij hem in te breken, hij zou gewaakt hebben op dat uur en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. Omdat echter de dief zowel op het ene als het andere uur van de nacht kan komen, blijft hem niets over dan de gehele nacht te laten waken, als hij niet bestolen wil zijn.a)Luke 12:39.
Vers 43
43. a) Maar leidt uit een voorbeeld uit het dagelijkse leven af, hoe de onwetendheid over uur noodzakelijk bestendige waakzaamheid nodig maakt. Weet dit, dat als de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake, op welk nachtelijk uur de dief komen zou om bij hem in te breken, hij zou gewaakt hebben op dat uur en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. Omdat echter de dief zowel op het ene als het andere uur van de nacht kan komen, blijft hem niets over dan de gehele nacht te laten waken, als hij niet bestolen wil zijn.a)Luke 12:39.
Vers 44
44. Dit voorbeeld van een voorzichtige huisvader moet op uw geestelijke aangelegenheden worden overgebracht. Daarom bent ook u bereid op ieder ogenblik, want in welke uur u het niet meent, zal de Zoon des mensen komen, die ten opzichte van zijn dag als een dief zal komen (1 Thessalonians 5:2. 2 Peter 3:10. Revelation 3:3; Revelation 16:15).Om deze woorden van de Heere houdt men het voor verboden om de tijdsbepalingen van de Openbaring, waarvan wij boven melding maakten, voor het forum van de chronologie te brengen en daaruit bepaalde jaartallen te berekenen, zoals wij hebben gedaan. Die tijdsbepalingen zouden alleen in het bereik van de symboliek behoren en men zou er zich alleen mee moeten bezig houden om de geestelijke, zinnebeeldige betekenis daarvan te onderzoeken en duidelijk te maken. Zo zou het woord van de Heere, dat de dag van de Heere zal komen als een dief in de nacht, onaangeroerd kunnen blijven en de daarmee samenhangende vermaning tot bestendige waakzaamheid, in haar gehele ernst kunnen blijven bestaan. Wij hebben veel daartegen in te brengen: 1) Juist dat algemeen maken van de tijdsopgaven van de Openbaring oet schade aan het ware bereid zijn, omdat het aan de mening voedsel geeft: "mijn Heer vertoeft te komen" (Matthew 24:48); "van die dag dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen zo, zoals van het begin van de schepping. " (2 Peter 3:4). De Christen moet ergens zijn berekeningen voor de toekomst maken. Zoekt hij nu daarvoor niet zijn steun in de chronologie van de Schrift, dan is hij in gevaar, om evenals v r de schepping van de wereld, duizenden jaren te stellen ten einde de vermeende zekere resultaten van het onderzoek van de aarde met de bijbel in overeenstemming te brengen, evenzo achter de ontwikkeling van de kerkgeschiedenis nog eeuwen te plaatsen, voordat het einde van de dingen begint, om de grote vooruitgang, waarvan het geslacht van deze tijd droomt, ruimte te geven. 2) Als het ons, zoals wij geloven, gelukt was, de tijdsbepalingen van de Openbaring juist te verklaren en onze verklaring met een zekere overtuiging te vestigen, zou nooit inbreuk zijn gemaakt op bovenstaande woorden van de Heere. Onze berekening en uitlegging zal op zijn hoogst een ogenblik sensatie wekken, misschien ook hier en daar tegenspraak opwekken, maar ten slotte zal niemand er zich meer aan storen en enkele zielen slechts zal het tot troost en opwekking dienen. Het was toch in Noach's dagen de mensen ook gezegd, dat God nog een uitstel van 120 jaren gegeven had. Het bouwen van de ark en het intrekken daarin predikte luider nog dan het woord van de openbaring, maar het verhinderde niet dat men at en dronk, trouwde en ten huwelijk uitgaf, alsof de wereld eeuwig zou bestaan. Ja men ging pas juist zijn gang, om te tonen hoe weinig men zich door Noach's dweepachtige uitvallen liet verontrusten. 3) Staan de tijdsopgaven nu eenmaal in de Bijbel, zo moeten ook deze, evenals alles wat de Schrift bevat, nuttig zijn tot lering, tot bestraffing, tot verbetering, tot onderwijzing in de rechtvaardigheid. Evenmin als het enkel een symbool is geweest, wanneer God in Jeremiah 25:11, Jeremiah 29:10 de tijd van de Babylonische ballingschap op 70 jaren bepaalde en in Daniel 9:24, de tijd tot op Christus tot 70 jaarweken beperkte, evenmin hebben wij ons bij de apocalyptische tijdsbepalingen, alhoewel zij een zeker uitvloeisel zijn van de heilige symboliek en zich nauwkeurig binnen de grenzen daarvan houden, te beperken tot de zinnebeeldige betekenis. De Heere rekent werkelijk met ons naar jaargetijden, evenals ook de geschiedenis van Zijn Kerk niet anders dan in gewone, menselijke perioden van tijd ten einde kan lopen. 4) Het is zeer duidelijk en onweersprekelijk, dat, nadat met Daniel 9:24, een bepaalde profetische chronologie voor de tijd van Christus begonnen is, de tijdsbepalingen in Revelation 11:1-13 een voortzetting van dit begin moeten zijn; dit kan reeds uitwendig opgemerkt worden. Evenals namelijk die chronologie van Daniël zich uit een kluwen van 70 jaren bij Jeremia ontwikkeld heeft (vgl. Daniel 9:1, ) en de 70 jaarweken slechts een verdere ontwikkeling zijn van de goddelijke mening in die 70 jaren vervat, dan bevatten de 70 jaarweken weer een kluwen, omdat de laatste van deze slechts tot op haar midden is vervolgd, het slot van de profetie van de verwoesting van stad en heiligdom en van het woest blijven tot op het einde van de strijd zich niet in de enge beperking van de tweede helft van deze eeuw laat insluiten. Deze tweede helft, die een tijdruimte van 3 jaar = 42 maanden, of 1260 dagen omvat, moet nu eveneens tot 42 profetische maanden, of 1260 dagen worden uitgebreid, evenals de 70 jaren van Jeremia tot 70 jaarweken of 7x70 jaren bij Daniël zich hebben ontwikkeld, om de verdere toekomst aan te vullen. Tot bijzondere verklaring van de afdeling, van de rede van Christus, die voor ons ligt, zij nog opgemerkt, dat Matthew 24:37-Matthew 24:41 van bijzonder gewicht zal zijn bij de bekering van de Joden; de volgende verzen daarentegen zullen vooral betekenis hebben voor de Christenheid en de gebeurtenissen, in Revelation 11:13 voorspeld, waarin, hoewel niet zichtbaar en eindelijke oordeel, toch de Zoon des mensen komt en door de Zijnen moet verwacht worden, opdat zij zich voor Zijn toekomst bereid en wakend zullen tonen. Daarmee moet echter natuurlijk het beslissend gewicht en de ernstige betekenis van de afdeling voor de laatste en allerlaatste tijd niet worden ontkend. Het komt er slechts op aan, dat wij niet alles toeschrijven aan het geslacht van de tijd van Christus' wederkomst tot het laatste oordeel, alsof zij, die die tijd niet beleven, alleen een indirect aandeel daaraan hadden.
Vers 44
44. Dit voorbeeld van een voorzichtige huisvader moet op uw geestelijke aangelegenheden worden overgebracht. Daarom bent ook u bereid op ieder ogenblik, want in welke uur u het niet meent, zal de Zoon des mensen komen, die ten opzichte van zijn dag als een dief zal komen (1 Thessalonians 5:2. 2 Peter 3:10. Revelation 3:3; Revelation 16:15).Om deze woorden van de Heere houdt men het voor verboden om de tijdsbepalingen van de Openbaring, waarvan wij boven melding maakten, voor het forum van de chronologie te brengen en daaruit bepaalde jaartallen te berekenen, zoals wij hebben gedaan. Die tijdsbepalingen zouden alleen in het bereik van de symboliek behoren en men zou er zich alleen mee moeten bezig houden om de geestelijke, zinnebeeldige betekenis daarvan te onderzoeken en duidelijk te maken. Zo zou het woord van de Heere, dat de dag van de Heere zal komen als een dief in de nacht, onaangeroerd kunnen blijven en de daarmee samenhangende vermaning tot bestendige waakzaamheid, in haar gehele ernst kunnen blijven bestaan. Wij hebben veel daartegen in te brengen: 1) Juist dat algemeen maken van de tijdsopgaven van de Openbaring oet schade aan het ware bereid zijn, omdat het aan de mening voedsel geeft: "mijn Heer vertoeft te komen" (Matthew 24:48); "van die dag dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen zo, zoals van het begin van de schepping. " (2 Peter 3:4). De Christen moet ergens zijn berekeningen voor de toekomst maken. Zoekt hij nu daarvoor niet zijn steun in de chronologie van de Schrift, dan is hij in gevaar, om evenals v r de schepping van de wereld, duizenden jaren te stellen ten einde de vermeende zekere resultaten van het onderzoek van de aarde met de bijbel in overeenstemming te brengen, evenzo achter de ontwikkeling van de kerkgeschiedenis nog eeuwen te plaatsen, voordat het einde van de dingen begint, om de grote vooruitgang, waarvan het geslacht van deze tijd droomt, ruimte te geven. 2) Als het ons, zoals wij geloven, gelukt was, de tijdsbepalingen van de Openbaring juist te verklaren en onze verklaring met een zekere overtuiging te vestigen, zou nooit inbreuk zijn gemaakt op bovenstaande woorden van de Heere. Onze berekening en uitlegging zal op zijn hoogst een ogenblik sensatie wekken, misschien ook hier en daar tegenspraak opwekken, maar ten slotte zal niemand er zich meer aan storen en enkele zielen slechts zal het tot troost en opwekking dienen. Het was toch in Noach's dagen de mensen ook gezegd, dat God nog een uitstel van 120 jaren gegeven had. Het bouwen van de ark en het intrekken daarin predikte luider nog dan het woord van de openbaring, maar het verhinderde niet dat men at en dronk, trouwde en ten huwelijk uitgaf, alsof de wereld eeuwig zou bestaan. Ja men ging pas juist zijn gang, om te tonen hoe weinig men zich door Noach's dweepachtige uitvallen liet verontrusten. 3) Staan de tijdsopgaven nu eenmaal in de Bijbel, zo moeten ook deze, evenals alles wat de Schrift bevat, nuttig zijn tot lering, tot bestraffing, tot verbetering, tot onderwijzing in de rechtvaardigheid. Evenmin als het enkel een symbool is geweest, wanneer God in Jeremiah 25:11, Jeremiah 29:10 de tijd van de Babylonische ballingschap op 70 jaren bepaalde en in Daniel 9:24, de tijd tot op Christus tot 70 jaarweken beperkte, evenmin hebben wij ons bij de apocalyptische tijdsbepalingen, alhoewel zij een zeker uitvloeisel zijn van de heilige symboliek en zich nauwkeurig binnen de grenzen daarvan houden, te beperken tot de zinnebeeldige betekenis. De Heere rekent werkelijk met ons naar jaargetijden, evenals ook de geschiedenis van Zijn Kerk niet anders dan in gewone, menselijke perioden van tijd ten einde kan lopen. 4) Het is zeer duidelijk en onweersprekelijk, dat, nadat met Daniel 9:24, een bepaalde profetische chronologie voor de tijd van Christus begonnen is, de tijdsbepalingen in Revelation 11:1-13 een voortzetting van dit begin moeten zijn; dit kan reeds uitwendig opgemerkt worden. Evenals namelijk die chronologie van Daniël zich uit een kluwen van 70 jaren bij Jeremia ontwikkeld heeft (vgl. Daniel 9:1, ) en de 70 jaarweken slechts een verdere ontwikkeling zijn van de goddelijke mening in die 70 jaren vervat, dan bevatten de 70 jaarweken weer een kluwen, omdat de laatste van deze slechts tot op haar midden is vervolgd, het slot van de profetie van de verwoesting van stad en heiligdom en van het woest blijven tot op het einde van de strijd zich niet in de enge beperking van de tweede helft van deze eeuw laat insluiten. Deze tweede helft, die een tijdruimte van 3 jaar = 42 maanden, of 1260 dagen omvat, moet nu eveneens tot 42 profetische maanden, of 1260 dagen worden uitgebreid, evenals de 70 jaren van Jeremia tot 70 jaarweken of 7x70 jaren bij Daniël zich hebben ontwikkeld, om de verdere toekomst aan te vullen. Tot bijzondere verklaring van de afdeling, van de rede van Christus, die voor ons ligt, zij nog opgemerkt, dat Matthew 24:37-Matthew 24:41 van bijzonder gewicht zal zijn bij de bekering van de Joden; de volgende verzen daarentegen zullen vooral betekenis hebben voor de Christenheid en de gebeurtenissen, in Revelation 11:13 voorspeld, waarin, hoewel niet zichtbaar en eindelijke oordeel, toch de Zoon des mensen komt en door de Zijnen moet verwacht worden, opdat zij zich voor Zijn toekomst bereid en wakend zullen tonen. Daarmee moet echter natuurlijk het beslissend gewicht en de ernstige betekenis van de afdeling voor de laatste en allerlaatste tijd niet worden ontkend. Het komt er slechts op aan, dat wij niet alles toeschrijven aan het geslacht van de tijd van Christus' wederkomst tot het laatste oordeel, alsof zij, die die tijd niet beleven, alleen een indirect aandeel daaraan hadden.
Vers 45
45. a)Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, die overeenkomstig het zo-even uitgesproken voorschrift: bent bereid handelt in het ambt van de prediking (Acts 6:4. 1 Corinthians 4:1), die zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hun het woord van de waarheid recht toe te delen (2 Timothy 2:15), om hen hun voedsel te geven op de juiste tijd? Zonder twijfel hij, die zich daarin een rechtschapen en onbestraffelijk arbeider betoont en zijn roeping onafgebroken en nauwkeurig waarneemt.a)Matthew 25:21. Luke 12:42.
Vers 45
45. a)Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, die overeenkomstig het zo-even uitgesproken voorschrift: bent bereid handelt in het ambt van de prediking (Acts 6:4. 1 Corinthians 4:1), die zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hun het woord van de waarheid recht toe te delen (2 Timothy 2:15), om hen hun voedsel te geven op de juiste tijd? Zonder twijfel hij, die zich daarin een rechtschapen en onbestraffelijk arbeider betoont en zijn roeping onafgebroken en nauwkeurig waarneemt.a)Matthew 25:21. Luke 12:42.
Vers 46
46. Zalig is die dienstknecht, die zijn heer, op het onverwacht in zijn huis komend, zal vinden, zo doende, geheel en alleen bezig, om het gezin op de juiste tijd voedsel te geven en al het andere terzijde stellend, waardoor hij zichzelf zou zoeken.Vers 46
46. Zalig is die dienstknecht, die zijn heer, op het onverwacht in zijn huis komend, zal vinden, zo doende, geheel en alleen bezig, om het gezin op de juiste tijd voedsel te geven en al het andere terzijde stellend, waardoor hij zichzelf zou zoeken.Vers 47
47. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem van de geringste post tot de hoogste, die hij te begeven heeft, zal verheffen, dat hij hem zal zetten tot een rentmeester (Luke 16:1) over al zijn goederen, omdat hij ook daartoe trouw en nauwgezetheid verwachten mag.Deze eerste gelijkenis van de trouwe en voorzichtige knecht doelt voornamelijk op de tot een ambt geroepen dienaars van de Heere in Zijn huis of Zijn gemeente. Ten eerste wordt beschreven de plicht van de ware knecht, zoals hij zelf die erkent, vervolgens zijn getrouwheid, die hij in de waarneming betoont en ten slotte zijn loon, dat hij daarvoor ontvangt. Wie is die getrouwe en voorzichtige knecht, die ik nu wil schilderen? zo vraagt de Heere opwekkend en vermanend, opdat ieder zichzelf vraag: "ben ik het wel?" Tevens betekent de vraag, zoals Luther 12:42) zeer juist heeft omschreven: (wat een grote zaak is zo een!) zullen er wel velen van zulke gevonden worden als de Heere komt? "Getrouw en voorzichtig; " het eerste staat vooraan, omdat de juiste voorzichtigheid van het hart, dat eenvoudig op dat ene ziet (Luke 12:34), alleen uit de trouw voortkomt, met haar n is. Toch mogen wij, voor zover het ons nog ontbreekt, ons omgekeerd door voorzichtigheid tot getrouwheid laten dringen. Het voedsel, dat de dienstknecht, die over het gehele gezin is gesteld, moet uitdelen, is het woord van Christus; en daarin komt het hierop aan, dat men het onverminderd en onvervalst, met wijsheid en trouw, naar behoefte en juist op de juiste tijd uitreikt, z, dat noch karig wordt voorgehouden, noch zonder overleg wordt uitgesproken. Die de Heere zo vindt, die prijst Hij zalig; in de eerste plaats reeds, omdat hij zalig is in zijn doen (James 1:25); vervolgens omdat het hem nieuwe zaligheid wordt door zijn heer zo te worden gevonden; ten slotte belooft de Heere hem daarmee een grote promotie van het weinige tot het vele, 1 Timothy 3:13
Door deze verheffing tot de hoogste post van bestuurder is afgebeeld het medeheersen in het Messiasrijk naar de mate, die overvloedig de getrouwheid en voorzichtigheid in dienen vergeldt.
Vers 47
47. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem van de geringste post tot de hoogste, die hij te begeven heeft, zal verheffen, dat hij hem zal zetten tot een rentmeester (Luke 16:1) over al zijn goederen, omdat hij ook daartoe trouw en nauwgezetheid verwachten mag.Deze eerste gelijkenis van de trouwe en voorzichtige knecht doelt voornamelijk op de tot een ambt geroepen dienaars van de Heere in Zijn huis of Zijn gemeente. Ten eerste wordt beschreven de plicht van de ware knecht, zoals hij zelf die erkent, vervolgens zijn getrouwheid, die hij in de waarneming betoont en ten slotte zijn loon, dat hij daarvoor ontvangt. Wie is die getrouwe en voorzichtige knecht, die ik nu wil schilderen? zo vraagt de Heere opwekkend en vermanend, opdat ieder zichzelf vraag: "ben ik het wel?" Tevens betekent de vraag, zoals Luther 12:42) zeer juist heeft omschreven: (wat een grote zaak is zo een!) zullen er wel velen van zulke gevonden worden als de Heere komt? "Getrouw en voorzichtig; " het eerste staat vooraan, omdat de juiste voorzichtigheid van het hart, dat eenvoudig op dat ene ziet (Luke 12:34), alleen uit de trouw voortkomt, met haar n is. Toch mogen wij, voor zover het ons nog ontbreekt, ons omgekeerd door voorzichtigheid tot getrouwheid laten dringen. Het voedsel, dat de dienstknecht, die over het gehele gezin is gesteld, moet uitdelen, is het woord van Christus; en daarin komt het hierop aan, dat men het onverminderd en onvervalst, met wijsheid en trouw, naar behoefte en juist op de juiste tijd uitreikt, z, dat noch karig wordt voorgehouden, noch zonder overleg wordt uitgesproken. Die de Heere zo vindt, die prijst Hij zalig; in de eerste plaats reeds, omdat hij zalig is in zijn doen (James 1:25); vervolgens omdat het hem nieuwe zaligheid wordt door zijn heer zo te worden gevonden; ten slotte belooft de Heere hem daarmee een grote promotie van het weinige tot het vele, 1 Timothy 3:13
Door deze verheffing tot de hoogste post van bestuurder is afgebeeld het medeheersen in het Messiasrijk naar de mate, die overvloedig de getrouwheid en voorzichtigheid in dienen vergeldt.
Vers 48
48. Maar als die andere kwade dienstknecht, wie zijn plicht niet ter harte gaat en die er slechts op bedacht is om zoveel mogelijk voor zichzelf te winnen, in zijn hart zou zeggen: Mijn Heer vertoeft te komen, zodat ik voor een verrassing niet hoef te vrezen.Vers 48
48. Maar als die andere kwade dienstknecht, wie zijn plicht niet ter harte gaat en die er slechts op bedacht is om zoveel mogelijk voor zichzelf te winnen, in zijn hart zou zeggen: Mijn Heer vertoeft te komen, zodat ik voor een verrassing niet hoef te vrezen.Vers 49
49. En dan, menend dat hij nog tijd genoeg zou hebben om alles in orde te brengen tegen de regentijd, zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan, zowel de meer getrouwe en voorzichtige ambtgenoten, opdat zij hem niet in de weg zouden treden, als de knechten en dienstmaagden van het huis zelf, die hij op de juiste tijd hun voedsel moest geven - en zo hij zou beginnen te eten en te drinken met de dronkaards, zodat hij het hem toevertrouwde goed verzwelgt:Vers 49
49. En dan, menend dat hij nog tijd genoeg zou hebben om alles in orde te brengen tegen de regentijd, zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan, zowel de meer getrouwe en voorzichtige ambtgenoten, opdat zij hem niet in de weg zouden treden, als de knechten en dienstmaagden van het huis zelf, die hij op de juiste tijd hun voedsel moest geven - en zo hij zou beginnen te eten en te drinken met de dronkaards, zodat hij het hem toevertrouwde goed verzwelgt:Vers 50
50. Zo zal de heer van deze dienstknecht komen op de dag, waarop hij hem niet verwacht, waarin hij meent, dat hij nog in lange tijd de wederkomst niet heeft te vrezen en op het uur, dat hij niet weet, die niet overeenkomstig zijn berekening is (Matthew 24:48).Vers 50
50. Zo zal de heer van deze dienstknecht komen op de dag, waarop hij hem niet verwacht, waarin hij meent, dat hij nog in lange tijd de wederkomst niet heeft te vrezen en op het uur, dat hij niet weet, die niet overeenkomstig zijn berekening is (Matthew 24:48).Vers 51
51. En hij zal hem afscheiden, als voorwerp van de zwaarste toorn met de zaag midden van elkaar snijden 12:31") en, wat zijn lot voor de toekomst aangaat, zijn deel zetten met de geveinsden. Hij zal hem daar een plaats aanwijzen, waar de huichelaars zijn, als waarvan hij getoond heeft een te zijn, omdat hij bij zijn aanstelling het goede beloofde, ook bij de aankomst van de heer zich dacht voor te stellen als een, die zijn plicht betrachtte, terwijl toch dadelijk zijn hart verkeerd was en hij spotte met zijn heer als met een, die men gemakkelijk kon bedriegen. Daar, waar hij dan zijn deel ontvangt, namelijk in de hel, zal het wenen en tandengeknars zijn (Matthew 8:12; Matthew 13:42; Matthew 22:13. Luke 12:35-Luke 12:48.Zeer juist is wat v. Oosterzee opmerkt, dat de gehele kerkgeschiedenis de beelden van zulke onwaardigen vertoont en de geest van deze gehele waarschuwing reeds in de brieven van de apostel Petrus doorstraalt (vgl. 1 Petrus . 5:3; 2 Peter 3:3). Evenzo kan niet ontkend worden wat P. Lange aantoont, dat de grote historische tegenstelling van inquisities en aflaten hier vrij nabij ligt en de kwade dienstknecht aan een herinnert, wiens gezindheid naast spottend ongeloof de zelfmisleiding is, dat hij bij het uitblijven van de Heer het gehele bestuur van het huis in handen moet nemen. Evenals nu in onze tijd in de Katholieke kerk het pausdom in vereniging met diegenen, die het beheersen, door overweldiging van het episcopaat tot doorzetten van de Vaticaanse decreten en door onderwerping van de gewetens onder zijn absolute autoriteit door middel van provocatie en mogelijke excommunicatie het "slaan van de mededienstknechten" in de volle zin van het woord uitoefent, zo ontbreekt het daaraan ook thans niet in de Evangelische kerk. De beul, waarvan men zich ten eerste nog bedient, is de teugelloze pers, totdat de zozeer begeerde nieuwe inrichting zelf de middelen en wegen aan de hand geeft, om alle ware getuigen de mond te stoppen, diegenen, die op aarde wonen en zich door de twee profeten gekweld voelen, tot de heerschappij te brengen en de tijd, die wij boven volgens Revelation 11:7-Revelation 11:10 karakteriseerden, naderbij te brengen. Een voorgevoel, dat het zo zal worden, is vooral de beweegreden geweest van het terughouden, waarmee men het vaker in uitzicht gestelde toch weer steeds heeft vertraagd. Wanneer het ten slotte zal komen, zal het ten eerste geen vrede en heil aanbrengen, maar leiden tot oplossing van de Kerk. Is echter Revelation 11:13 vervuld, dan zal het zeker een zegen voor de herboren Kerk zijn.
Vers 51
51. En hij zal hem afscheiden, als voorwerp van de zwaarste toorn met de zaag midden van elkaar snijden 12:31") en, wat zijn lot voor de toekomst aangaat, zijn deel zetten met de geveinsden. Hij zal hem daar een plaats aanwijzen, waar de huichelaars zijn, als waarvan hij getoond heeft een te zijn, omdat hij bij zijn aanstelling het goede beloofde, ook bij de aankomst van de heer zich dacht voor te stellen als een, die zijn plicht betrachtte, terwijl toch dadelijk zijn hart verkeerd was en hij spotte met zijn heer als met een, die men gemakkelijk kon bedriegen. Daar, waar hij dan zijn deel ontvangt, namelijk in de hel, zal het wenen en tandengeknars zijn (Matthew 8:12; Matthew 13:42; Matthew 22:13. Luke 12:35-Luke 12:48.Zeer juist is wat v. Oosterzee opmerkt, dat de gehele kerkgeschiedenis de beelden van zulke onwaardigen vertoont en de geest van deze gehele waarschuwing reeds in de brieven van de apostel Petrus doorstraalt (vgl. 1 Petrus . 5:3; 2 Peter 3:3). Evenzo kan niet ontkend worden wat P. Lange aantoont, dat de grote historische tegenstelling van inquisities en aflaten hier vrij nabij ligt en de kwade dienstknecht aan een herinnert, wiens gezindheid naast spottend ongeloof de zelfmisleiding is, dat hij bij het uitblijven van de Heer het gehele bestuur van het huis in handen moet nemen. Evenals nu in onze tijd in de Katholieke kerk het pausdom in vereniging met diegenen, die het beheersen, door overweldiging van het episcopaat tot doorzetten van de Vaticaanse decreten en door onderwerping van de gewetens onder zijn absolute autoriteit door middel van provocatie en mogelijke excommunicatie het "slaan van de mededienstknechten" in de volle zin van het woord uitoefent, zo ontbreekt het daaraan ook thans niet in de Evangelische kerk. De beul, waarvan men zich ten eerste nog bedient, is de teugelloze pers, totdat de zozeer begeerde nieuwe inrichting zelf de middelen en wegen aan de hand geeft, om alle ware getuigen de mond te stoppen, diegenen, die op aarde wonen en zich door de twee profeten gekweld voelen, tot de heerschappij te brengen en de tijd, die wij boven volgens Revelation 11:7-Revelation 11:10 karakteriseerden, naderbij te brengen. Een voorgevoel, dat het zo zal worden, is vooral de beweegreden geweest van het terughouden, waarmee men het vaker in uitzicht gestelde toch weer steeds heeft vertraagd. Wanneer het ten slotte zal komen, zal het ten eerste geen vrede en heil aanbrengen, maar leiden tot oplossing van de Kerk. Is echter Revelation 11:13 vervuld, dan zal het zeker een zegen voor de herboren Kerk zijn.