Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Luke 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/luke-5.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Luke 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, LUKAS 5Luke 5:1
VAN PETRUS' VISVANGST, EEN MELAATSE EN VERLAMDE, MATTHES ROEPING EN HET VASTEN VAN DE DISCIPELEN
III. Luke 5:1-Luke 5:11. (zie ook). Terwijl de Evangelist ons in de vorige afdeling een korte samenvatting gaf van de belangrijkste gebeurtenissen uit de eerste tijd van Jezus' werkzaamheid in Galilea, zoals die door de Evangelische traditie bewaard is, heeft hij ook van Simon als van een vriend van de Heere gewag gemaakt, zonder dat vroeger iets was gezegd van diens nadere betrekking tot Jezus. Hij vertelt ons hier de geschiedenis van de roeping van Petrus en van zijn gezellen tot het apostelambt op een meer uitvoerige manier dan die door de gewone traditie gewoonlijk vermeld wordt, want: "Lukas had er een bijzonder groot belang bij het visnet van Petrus en zijn roeping nauwkeurig voor te stellen. Deze geschiedenis toch bewijst dat ondanks alle verschil de roeping van het hoofd van de twaalf en die van de apostel van de heidenen op n fundament rusten: op het woord van de Heere, dat Petrus tot een visser van mensen maakte, heeft toch ook Paulus zijn zending onder de heidenen ondernomen".
EVANGELIE OP DE 5de ZONDAG NA TRINITATIS
Wanneer ieder geroepene door de daad van de heilige, barmhartige liefde (4e Zondag na Trin. ) in de kracht en als werktuig van de Heilige Geest, anderen kan en moet roepen, dan eist toch de orde en is het de wil van de Heere, dat vooral uitverkoren boden uitgaan en in de naam van de Heere en in de kracht van de Heilige Geest, alle volken tot het rijk van God roepen. De Heilige Geest werkt door het woord, maar het woord moet worden gepredikt. Het evangelie van deze 5de Zondag na Trinitatis handelt over de roeping van Petrus, als visser van mensen. Zo zendt de Heere steeds vissers van mensen uit op de stormachtige zee van de wereld, opdat zij het net van het koninkrijk der hemelen uitwerpen. Wij moeten deze genade erkennen, ons gewillig laten vangen en zo onze wandel zo richten als het degenen past die tot het rijk der hemelen geroepen en verordend zijn.
Volgens de oudste bepalingen van de kerk moest dit evangelie op Zondag v r 29 Juni, de Petrus en Paulusdag, worden gelezen, het moest de gemeente op die dag voorbereiden. Omdat echter het Pinksterfeest afwisselend is, nu eens vroeger, dan eens later valt, maar de Petrus en Paulusdag vaststaat, werden van de voorafgaande teksten nu een, dan twee, soms zelfs drie weggelaten; terwijl vandaag pas aan het einde van de Trinitatis-tijd wordt afgesneden, wanneer Pinksteren laat valt. Hierdoor komt het dat met deze Zondag een kleine kring van de Trinitatis-tijd wordt besloten; de eerste fase, de fase van de roeping, is geëindigd.
De wedergeboorte van het hart tot het nieuwe leven in Christus is het grote thema van de tot hiertoe verlopen Trinitatis-tijd. Nu brengt hiertegen de natuurlijke mens in: "wedergeboorte en aardse roeping, zorg voor de ziel en voor lichaam en leven kunnen niet verenigd worden; wanneer ik mij aan het ene wil geven, moet ik het andere verwaarlozen. " Dat is zo weinig waar, zo antwoordt daarop ons Evangelie, dat juist de wedergeboorte onze aardse roeping pas echt bevordert en verheft; kijken wij 1) naar de manier en de aard van onze arbeid; 2) naar het gevolg en 3) naar de omvang - overal zal men een onderscheid opmerken tussen de arbeid van de natuurlijke en die van de wedergeboren mens.
Waartoe heeft de Christen de godzaligheid nodig bij de arbeid voor zijn aards beroep? Daartoe dat hij 1) niet moedeloos, 2) niet kleinmoedig, 3) niet overmoedig wordt.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, LUKAS 5Luke 5:1
VAN PETRUS' VISVANGST, EEN MELAATSE EN VERLAMDE, MATTHES ROEPING EN HET VASTEN VAN DE DISCIPELEN
III. Luke 5:1-Luke 5:11. (zie ook). Terwijl de Evangelist ons in de vorige afdeling een korte samenvatting gaf van de belangrijkste gebeurtenissen uit de eerste tijd van Jezus' werkzaamheid in Galilea, zoals die door de Evangelische traditie bewaard is, heeft hij ook van Simon als van een vriend van de Heere gewag gemaakt, zonder dat vroeger iets was gezegd van diens nadere betrekking tot Jezus. Hij vertelt ons hier de geschiedenis van de roeping van Petrus en van zijn gezellen tot het apostelambt op een meer uitvoerige manier dan die door de gewone traditie gewoonlijk vermeld wordt, want: "Lukas had er een bijzonder groot belang bij het visnet van Petrus en zijn roeping nauwkeurig voor te stellen. Deze geschiedenis toch bewijst dat ondanks alle verschil de roeping van het hoofd van de twaalf en die van de apostel van de heidenen op n fundament rusten: op het woord van de Heere, dat Petrus tot een visser van mensen maakte, heeft toch ook Paulus zijn zending onder de heidenen ondernomen".
EVANGELIE OP DE 5de ZONDAG NA TRINITATIS
Wanneer ieder geroepene door de daad van de heilige, barmhartige liefde (4e Zondag na Trin. ) in de kracht en als werktuig van de Heilige Geest, anderen kan en moet roepen, dan eist toch de orde en is het de wil van de Heere, dat vooral uitverkoren boden uitgaan en in de naam van de Heere en in de kracht van de Heilige Geest, alle volken tot het rijk van God roepen. De Heilige Geest werkt door het woord, maar het woord moet worden gepredikt. Het evangelie van deze 5de Zondag na Trinitatis handelt over de roeping van Petrus, als visser van mensen. Zo zendt de Heere steeds vissers van mensen uit op de stormachtige zee van de wereld, opdat zij het net van het koninkrijk der hemelen uitwerpen. Wij moeten deze genade erkennen, ons gewillig laten vangen en zo onze wandel zo richten als het degenen past die tot het rijk der hemelen geroepen en verordend zijn.
Volgens de oudste bepalingen van de kerk moest dit evangelie op Zondag v r 29 Juni, de Petrus en Paulusdag, worden gelezen, het moest de gemeente op die dag voorbereiden. Omdat echter het Pinksterfeest afwisselend is, nu eens vroeger, dan eens later valt, maar de Petrus en Paulusdag vaststaat, werden van de voorafgaande teksten nu een, dan twee, soms zelfs drie weggelaten; terwijl vandaag pas aan het einde van de Trinitatis-tijd wordt afgesneden, wanneer Pinksteren laat valt. Hierdoor komt het dat met deze Zondag een kleine kring van de Trinitatis-tijd wordt besloten; de eerste fase, de fase van de roeping, is geëindigd.
De wedergeboorte van het hart tot het nieuwe leven in Christus is het grote thema van de tot hiertoe verlopen Trinitatis-tijd. Nu brengt hiertegen de natuurlijke mens in: "wedergeboorte en aardse roeping, zorg voor de ziel en voor lichaam en leven kunnen niet verenigd worden; wanneer ik mij aan het ene wil geven, moet ik het andere verwaarlozen. " Dat is zo weinig waar, zo antwoordt daarop ons Evangelie, dat juist de wedergeboorte onze aardse roeping pas echt bevordert en verheft; kijken wij 1) naar de manier en de aard van onze arbeid; 2) naar het gevolg en 3) naar de omvang - overal zal men een onderscheid opmerken tussen de arbeid van de natuurlijke en die van de wedergeboren mens.
Waartoe heeft de Christen de godzaligheid nodig bij de arbeid voor zijn aards beroep? Daartoe dat hij 1) niet moedeloos, 2) niet kleinmoedig, 3) niet overmoedig wordt.
Vers 1
1. En het gebeurde op de morgen van de vierde dag na Jezus' aankomst te Kapernam (Hoofdstuk . 4:31), of Vrijdag 4 Juni van het jaar 28 na Christus, toen men Hem daar al in Zijn krachtig prediken enigermate had leren kennen, toen de schare op Hem aandrong om het woord van God te horen, dat Hij stond bij het meer Gennesaret, zodat Zijn standplaats minder geschikt was om door allen te worden gehoord 13:2").Dat meer is voor altijd een gewijd gedenkboek van het werk van Gods Zoon. Zijn kansel was nu eens een heuvelhelling, dan eens een grote weg, dan eens de eetzaal van de tollenaars, soms ook het dek van een schip, dobberend op de rusteloze golven. Ongetwijfeld had Zijn rede over de profetie van Jesaja, in de synagoge, het verlangen van het volk geprikkeld, om Hem te horen, want "de menigte drong op Hem aan om het woord van God te horen. " Dit is een doorgaande wet. Hoe meer wij van Zijn genadevolle woorden horen, des te meer wensen wij ze te horen. "Geef ons altijd dat woord. " (John 6:34. ) Geen edeler en belangwekkender schouwspel dan een volk dat zich in dichte drommen op npakt om Gods Woord te horen, terwijl bij geen andere gelegenheid zulk onvergankelijk nut gesticht kan worden.
Vers 1
1. En het gebeurde op de morgen van de vierde dag na Jezus' aankomst te Kapernam (Hoofdstuk . 4:31), of Vrijdag 4 Juni van het jaar 28 na Christus, toen men Hem daar al in Zijn krachtig prediken enigermate had leren kennen, toen de schare op Hem aandrong om het woord van God te horen, dat Hij stond bij het meer Gennesaret, zodat Zijn standplaats minder geschikt was om door allen te worden gehoord 13:2").Dat meer is voor altijd een gewijd gedenkboek van het werk van Gods Zoon. Zijn kansel was nu eens een heuvelhelling, dan eens een grote weg, dan eens de eetzaal van de tollenaars, soms ook het dek van een schip, dobberend op de rusteloze golven. Ongetwijfeld had Zijn rede over de profetie van Jesaja, in de synagoge, het verlangen van het volk geprikkeld, om Hem te horen, want "de menigte drong op Hem aan om het woord van God te horen. " Dit is een doorgaande wet. Hoe meer wij van Zijn genadevolle woorden horen, des te meer wensen wij ze te horen. "Geef ons altijd dat woord. " (John 6:34. ) Geen edeler en belangwekkender schouwspel dan een volk dat zich in dichte drommen op npakt om Gods Woord te horen, terwijl bij geen andere gelegenheid zulk onvergankelijk nut gesticht kan worden.
Vers 2
2. En Hij keek om zich heen of Hij een meer geschikte standplaats kon krijgen en Hij zag twee schepen aan de oever van het meer liggen. De vissers van die schepen waren daaruit gegaan aan de oever en spoelden de netten, zodat zij als vanzelf waren aangewezen om Hem te helpen.Vers 2
2. En Hij keek om zich heen of Hij een meer geschikte standplaats kon krijgen en Hij zag twee schepen aan de oever van het meer liggen. De vissers van die schepen waren daaruit gegaan aan de oever en spoelden de netten, zodat zij als vanzelf waren aangewezen om Hem te helpen.Vers 3
3. En Hij ging in een van die schepen, die van Simon was, een Hem al van vroeger bekende discipel (John 1:29; John 4:54), terwijl het andere aan Zebedes behoorde (Mark 1:20) en vroeg hem een beetje van het land af te varen, zodat Hij van daar zondergedrongen te worden en verre verstaanbaar tot het volk kon spreken. Toen Simon aan Zijn verlangen had voldaan 13:2"), ging Hij zitten en leerde Hij de menigte in een uitgebreide rede uit het schip.Het was een voormiddag in de week, dat dit gebeurde. Jezus wachtte de sabbat niet af om te prediken, iedere dag was voor Hem even goed daarvoor. Wanneer Hij slechts oren vond om te horen en zielen die hongerig waren naar het woord van het leven, dan was Hij altijd bereid om te leren, of het in de tempel, in de synagogen, of in de woestijn aan de zee was. Alles moest geheiligd worden door Gods woord en door gebed - alle tijden, alle gelegenheden, alle plaatsen, alle harten, opdat het gehele land vol mocht worden van de kennis van de Heere; want het is een schadelijke verachting van Gods woord, wanneer velen zich daarmee alleen `s zondags bezig willen houden en ook dan alleen in de kerk. Deze komen er ook snel toe, dat zij eerst nu en dan een Zondag overslaan, vervolgens steeds luier worden en de godsdienst voor een strafwerk houden, dat men zo slecht mogelijk verricht en zo lang mogelijk uitstelt. Heeft God ons dan Zijn woord gegeven om ons te straffen, of te plagen, of ons te doen vervelen? Of wordt de Heere er door gediend, dat wij het horen en leren? O, trage oren, heeft u niet begrepen dat God u in Zijn heilig woord belangrijke dingen wil zeggen en u Zijn zegen wil geven? O, hebzuchtige harten, heeft u niet gehoord, dat de godzaligheid tot alle dingen nut is en de belofte van dit en het toekomend leven heeft? U hebt geen tijd voor Gods woord en voor gebed; `s morgens met het opgaan van de zon moet u aan de arbeid en `s avonds bent u moe en wilt u uitrusten en van de Zondag moet u ook nog tijd afnemen om in orde te brengen, wat in de week is blijven liggen. Moet u dan altijd maar voor de buik zorgen? Heeft u helemaal geen ziel die voedsel, versterking, troost en lering nodig heeft? Moet de ziel erger worden gehouden dan een slaaf, die toch ten minste voor zijn harde arbeid zijn dagelijkse geringe kost krijgt? Waar is uw blind onverstand heengedwaald!
Zie, lieve mens, ook in uw huis, in uw werkplaats, ja midden onder de moeiten van uw aardse broodwinning en bij het zweet van uw aangezicht en de vernederende omstandigheden die u minder aan uw hemelse afkomst en de tegenwoordigheid van God en van Zijn heilige engelen, dan aan de val in het paradijs herinneren, hier wil de levendmakende stem van de Zoon van God zich laten haren, om u en de uwen het geheim van de oprichting uit Adams val tot het kindschap van God te leren. Wilt u dan niet, ten minste in morgen- of avonduur - Hij vraagt u daarom - uw arbeid voor een poos laten rusten en uw scheepje een beetje van land doen gaan? Wilt u niet voor de Zoon van de liefde uw huis, dat Hij niet versmaadt, hoe slecht het ook is, tot een huis van het gebed en uw werkbank tot een leerstoel opruimen, zodat deze uit het dierbaar boek van de openbaring met u en uw kinderen en uw dienstboden en andere huisgenoten of gasten spreekt? Echt, u zou van zo'n rusten en stil zitten aan de voeten van de Heere geen schade lijden in uw aardse broodwinning, maar integendeel zou zelfs het leven in uw tijdelijk beroep door de tegenwoordigheid van de Heere tot godsdienst worden geheiligd en gezegend en pas echt met vreugde en naar wens plaats hebben.
Vers 3
3. En Hij ging in een van die schepen, die van Simon was, een Hem al van vroeger bekende discipel (John 1:29; John 4:54), terwijl het andere aan Zebedes behoorde (Mark 1:20) en vroeg hem een beetje van het land af te varen, zodat Hij van daar zondergedrongen te worden en verre verstaanbaar tot het volk kon spreken. Toen Simon aan Zijn verlangen had voldaan 13:2"), ging Hij zitten en leerde Hij de menigte in een uitgebreide rede uit het schip.Het was een voormiddag in de week, dat dit gebeurde. Jezus wachtte de sabbat niet af om te prediken, iedere dag was voor Hem even goed daarvoor. Wanneer Hij slechts oren vond om te horen en zielen die hongerig waren naar het woord van het leven, dan was Hij altijd bereid om te leren, of het in de tempel, in de synagogen, of in de woestijn aan de zee was. Alles moest geheiligd worden door Gods woord en door gebed - alle tijden, alle gelegenheden, alle plaatsen, alle harten, opdat het gehele land vol mocht worden van de kennis van de Heere; want het is een schadelijke verachting van Gods woord, wanneer velen zich daarmee alleen `s zondags bezig willen houden en ook dan alleen in de kerk. Deze komen er ook snel toe, dat zij eerst nu en dan een Zondag overslaan, vervolgens steeds luier worden en de godsdienst voor een strafwerk houden, dat men zo slecht mogelijk verricht en zo lang mogelijk uitstelt. Heeft God ons dan Zijn woord gegeven om ons te straffen, of te plagen, of ons te doen vervelen? Of wordt de Heere er door gediend, dat wij het horen en leren? O, trage oren, heeft u niet begrepen dat God u in Zijn heilig woord belangrijke dingen wil zeggen en u Zijn zegen wil geven? O, hebzuchtige harten, heeft u niet gehoord, dat de godzaligheid tot alle dingen nut is en de belofte van dit en het toekomend leven heeft? U hebt geen tijd voor Gods woord en voor gebed; `s morgens met het opgaan van de zon moet u aan de arbeid en `s avonds bent u moe en wilt u uitrusten en van de Zondag moet u ook nog tijd afnemen om in orde te brengen, wat in de week is blijven liggen. Moet u dan altijd maar voor de buik zorgen? Heeft u helemaal geen ziel die voedsel, versterking, troost en lering nodig heeft? Moet de ziel erger worden gehouden dan een slaaf, die toch ten minste voor zijn harde arbeid zijn dagelijkse geringe kost krijgt? Waar is uw blind onverstand heengedwaald!
Zie, lieve mens, ook in uw huis, in uw werkplaats, ja midden onder de moeiten van uw aardse broodwinning en bij het zweet van uw aangezicht en de vernederende omstandigheden die u minder aan uw hemelse afkomst en de tegenwoordigheid van God en van Zijn heilige engelen, dan aan de val in het paradijs herinneren, hier wil de levendmakende stem van de Zoon van God zich laten haren, om u en de uwen het geheim van de oprichting uit Adams val tot het kindschap van God te leren. Wilt u dan niet, ten minste in morgen- of avonduur - Hij vraagt u daarom - uw arbeid voor een poos laten rusten en uw scheepje een beetje van land doen gaan? Wilt u niet voor de Zoon van de liefde uw huis, dat Hij niet versmaadt, hoe slecht het ook is, tot een huis van het gebed en uw werkbank tot een leerstoel opruimen, zodat deze uit het dierbaar boek van de openbaring met u en uw kinderen en uw dienstboden en andere huisgenoten of gasten spreekt? Echt, u zou van zo'n rusten en stil zitten aan de voeten van de Heere geen schade lijden in uw aardse broodwinning, maar integendeel zou zelfs het leven in uw tijdelijk beroep door de tegenwoordigheid van de Heere tot godsdienst worden geheiligd en gezegend en pas echt met vreugde en naar wens plaats hebben.
Vers 4
4. En toen Hij met spreken ophield zei Hij tot Simon, op wie Hij het eerst Zijn oog had gevestigd: a)Steek af naar de diepte, in zee en werp met uw broeder Andreas (Matthew 4:18. Mark 1:16) uw netten uit om te vangen.a) John 21:6.
Petrus, de bestuurder van het visserswerk, moet ook het hoofd van de zending worden.
Hij was al door de Heere tot discipel geroepen, maar, zoals het vandaag nog gebeurt dat Gods genade op vele manier aan ons werkt en zich lang met ons bemoeit voordat wij ons geheel daaraan overgeven, zo was het ook bij Petrus. Hij droeg wel al sinds lange tijd een verlangen in zich om naar iets, dat hem ontbrak en dat hij juist in de Heiland zocht, maar het beslissende geloof: "Het moet alleen Jezus zijn" was nog niet in hem opgegaan; hij had tijden, dat hij met zijn werk bezig kon zijn, als was er geen Jezus, die hem tot apostel had geroepen. Toen vroeg deze hem in zijn vissersboot te mogen gaan en van daar uit te prediken. Bij deze vraag van zijn Heer werd het zeker de discipel zeer wonderbaar te moede; hij hoorde in de prediking, die Jezus toen hield, meer dan de anderen. Het ging hem, zoals het aangegrepen zielen gewoonlijk gaat, bij ieder woord dacht hij: "Dat geldt mij. " In deze stemming moeten wij ons hem denken, toen de Heere ophield te spreken en de eis tot hem richtte. Nadat de Heere tot het volk in het algemeen heeft gesproken wendt Hij Zich tot Simon het bijzonder. Dat is zo Zijn manier - Hij werpt zijn net niet over allen tezamen uit en roept ons niet in het algemeen, maar Hij bemoeit Zich met ieder geheel in het bijzonder. Hij is slechts daardoor de Heiland van alle mensen, dat Hij de Verzorger van elke ziel in het bijzonder is. Hij wendt Zich tot Simon en verzoekt Hem niet meer, nu spreekt Hij integendeel gebiedend tot hem. Gebieden kan slechts de Heere, maar Jezus heeft Zich de man, die Zijn heerlijkheid meer dan eenmaal gezien heeft, zo-even weer krachtig bewezen de Heere te zijn. Petrus heeft een diepe indruk ontvangen van de profeet, machtig in woorden: hij moet de Heere nu in Zijn hele profetenglorie erkennen, deze wil Zich ook aan hem openbaren als de profeet, machtig in werken. Simon moet afsteken naar de diepte, op de diepte het roer verlaten en met zijn helpers de netten aangrijpen en uitwerpen. Het eerste gebod viel Petrus zeker niet zwaar; het was hem aangenaam, dat de Heere hem niet gebood: vaar nu weer naar het land. Het woord van de Heere had hem diep getroffen; het kon hem nu niet aangenaam zijn de man, die zijn hele ziel had ingenomen, te zien verdwijnen, Zijn nabijheid was hem kostelijk. Wat zou hij zelf ook met zijn diep bewogen hart in de menigte? Het hart, dat door de angel van Gods woord is aangegrepen, zoekt niet het gewoel, niet de verstrooiing, het wil alleen zijn; het begeeft zich in de stilte en de eenzaamheid. Maar het tweede bevel is tegen de natuur van Petrus; hij moet nu zijn net uitwerpen; het is dag, de zon staat al hoog aan den hemel, de tijd van de dag is voor de visvangst zeer ongunstig. Het is daarenboven de diepte van de zee, waar hij zijn net moet uitwerpen: dat is de plaats niet, waar de vissen in het water spelen; zij zoeken meer de beschaduwde, koele ondiepten. En uitwerpen moet hij zijn netten, die hij zo-even eerst in het schijnsel van de opgaande zon met moeite van alle onraad heeft gezuiverd, nadat hij ze de helen nacht zonder ophouden in de diepte heeft neergelaten en weer in de hoogte getrokken en niets gevangen heeft. En wie is het dan, die hem deze harde eis doet? Zij zijn mannen, die van de jeugd af op dit meer hebben gevaren, die de visvangst grondig begrijpen en deze Jezus van Nazareth is pas onlangs naar Kaprnam van een stad midden in het land tot de stad aan het meer gekomen - wat begrijpt Hij daarvan? Voorwaar, een zeer zware proef, die Jezus nu aan Simon oplegt, terwijl hij het allerliefst nog nadenkend en het woord overwegend aan Zijn voeten zou hebben gezeten. De Heere voegt echter een liefelijke belofte, die te liefelijker moest klinken, omdat zij de hele nacht tevergeefs hadden gewerkt, tot Zijn gebod: zij moeten hun netten uitwerpen om te vangen. Hij geeft hun uitzicht op een vangst; hoe groot die zou zijn, noemt Hij niet, want Jezus wil niet door grote beloften tot de gehoorzaamheid van het geloof bewegen, Hij zegt echter met alle beslistheid, dat zij het niet tevergeefs zullen uitwerpen.
Vers 4
4. En toen Hij met spreken ophield zei Hij tot Simon, op wie Hij het eerst Zijn oog had gevestigd: a)Steek af naar de diepte, in zee en werp met uw broeder Andreas (Matthew 4:18. Mark 1:16) uw netten uit om te vangen.a) John 21:6.
Petrus, de bestuurder van het visserswerk, moet ook het hoofd van de zending worden.
Hij was al door de Heere tot discipel geroepen, maar, zoals het vandaag nog gebeurt dat Gods genade op vele manier aan ons werkt en zich lang met ons bemoeit voordat wij ons geheel daaraan overgeven, zo was het ook bij Petrus. Hij droeg wel al sinds lange tijd een verlangen in zich om naar iets, dat hem ontbrak en dat hij juist in de Heiland zocht, maar het beslissende geloof: "Het moet alleen Jezus zijn" was nog niet in hem opgegaan; hij had tijden, dat hij met zijn werk bezig kon zijn, als was er geen Jezus, die hem tot apostel had geroepen. Toen vroeg deze hem in zijn vissersboot te mogen gaan en van daar uit te prediken. Bij deze vraag van zijn Heer werd het zeker de discipel zeer wonderbaar te moede; hij hoorde in de prediking, die Jezus toen hield, meer dan de anderen. Het ging hem, zoals het aangegrepen zielen gewoonlijk gaat, bij ieder woord dacht hij: "Dat geldt mij. " In deze stemming moeten wij ons hem denken, toen de Heere ophield te spreken en de eis tot hem richtte. Nadat de Heere tot het volk in het algemeen heeft gesproken wendt Hij Zich tot Simon het bijzonder. Dat is zo Zijn manier - Hij werpt zijn net niet over allen tezamen uit en roept ons niet in het algemeen, maar Hij bemoeit Zich met ieder geheel in het bijzonder. Hij is slechts daardoor de Heiland van alle mensen, dat Hij de Verzorger van elke ziel in het bijzonder is. Hij wendt Zich tot Simon en verzoekt Hem niet meer, nu spreekt Hij integendeel gebiedend tot hem. Gebieden kan slechts de Heere, maar Jezus heeft Zich de man, die Zijn heerlijkheid meer dan eenmaal gezien heeft, zo-even weer krachtig bewezen de Heere te zijn. Petrus heeft een diepe indruk ontvangen van de profeet, machtig in woorden: hij moet de Heere nu in Zijn hele profetenglorie erkennen, deze wil Zich ook aan hem openbaren als de profeet, machtig in werken. Simon moet afsteken naar de diepte, op de diepte het roer verlaten en met zijn helpers de netten aangrijpen en uitwerpen. Het eerste gebod viel Petrus zeker niet zwaar; het was hem aangenaam, dat de Heere hem niet gebood: vaar nu weer naar het land. Het woord van de Heere had hem diep getroffen; het kon hem nu niet aangenaam zijn de man, die zijn hele ziel had ingenomen, te zien verdwijnen, Zijn nabijheid was hem kostelijk. Wat zou hij zelf ook met zijn diep bewogen hart in de menigte? Het hart, dat door de angel van Gods woord is aangegrepen, zoekt niet het gewoel, niet de verstrooiing, het wil alleen zijn; het begeeft zich in de stilte en de eenzaamheid. Maar het tweede bevel is tegen de natuur van Petrus; hij moet nu zijn net uitwerpen; het is dag, de zon staat al hoog aan den hemel, de tijd van de dag is voor de visvangst zeer ongunstig. Het is daarenboven de diepte van de zee, waar hij zijn net moet uitwerpen: dat is de plaats niet, waar de vissen in het water spelen; zij zoeken meer de beschaduwde, koele ondiepten. En uitwerpen moet hij zijn netten, die hij zo-even eerst in het schijnsel van de opgaande zon met moeite van alle onraad heeft gezuiverd, nadat hij ze de helen nacht zonder ophouden in de diepte heeft neergelaten en weer in de hoogte getrokken en niets gevangen heeft. En wie is het dan, die hem deze harde eis doet? Zij zijn mannen, die van de jeugd af op dit meer hebben gevaren, die de visvangst grondig begrijpen en deze Jezus van Nazareth is pas onlangs naar Kaprnam van een stad midden in het land tot de stad aan het meer gekomen - wat begrijpt Hij daarvan? Voorwaar, een zeer zware proef, die Jezus nu aan Simon oplegt, terwijl hij het allerliefst nog nadenkend en het woord overwegend aan Zijn voeten zou hebben gezeten. De Heere voegt echter een liefelijke belofte, die te liefelijker moest klinken, omdat zij de hele nacht tevergeefs hadden gewerkt, tot Zijn gebod: zij moeten hun netten uitwerpen om te vangen. Hij geeft hun uitzicht op een vangst; hoe groot die zou zijn, noemt Hij niet, want Jezus wil niet door grote beloften tot de gehoorzaamheid van het geloof bewegen, Hij zegt echter met alle beslistheid, dat zij het niet tevergeefs zullen uitwerpen.
Vers 5
5. En Simon antwoordde Hem: Meester! wij hebben de hele nacht gewerkt en niet gevangen. Maar op Uw woord zal Ik het net uitwerpen; want Gij hebt uw heerlijkheid al in meer dan een teken geopenbaard en kunt als mijn Heer onvoorwaardelijkover mij gebieden. (John 2:5).Lukas bedient zich hier van een Grieks woord. Wij vinden dat zelfde woord ook Luke 8:24, Luke 8:45; Luke 9:33, Luke 9:49; Luke 17:13. Het zegt eigenlijk een voorstander en, heeft men opgemerkt dat het bij ongewijde schrijvers genomen wordt voor herders, die voorstanders van de kudde zijn, onze Evangelist wil er iemand door aanduiden die als een uitnemend Leraar geëerbiedigd wordt en het is zeer opmerkelijk dat Lukas de naam van Rabbi, die bij andere Evangelisten verscheidene malen voorkomt, nergens aan de Heiland gegeven heeft. Hoe vaak is het ook vandaag nog bij vlijtige arbeid in de dienst van de Heere: "Wij hebben de hele nacht gewerkt en niets gevangen!" Daar is een vlijtig huisvader, hij probeert zich en de zijnen eerlijk door de wereld te brengen in het zweet zijns aangezichts; hij vermoeit zich dag en nacht en toch komt hij niet vooruit; toch komt hij het ene jaar na het andere niet uit de zorgen. Daar is een getrouw vader- en moederhart; zij spannen zich in om hun kind in de vrees voor de Heere op te voeden en toch baat alle tucht niet, toch maakt de lichtzinnigheid van zijn hart, of de verleiding van bozen al de arbeid van getrouwe liefde weer vruchteloos. Daar is een ijverig leraar of prediker; hij beijvert zich jaar in jaar uin om schapen en lammeren van de Heere te weiden en edele zaden te strooien op de akker van God en toch valt zo veel op de weg, op steenachtige plaatsen en onder de doornen en zo zeldzaam is een blijde vrucht te zien. Daar is een edel mensenvriend, die het algemeen welzijn trouw en met zelfverloochening probeert te bevorderen door raad en daad, maar hij oogst weinig dank en ziet weinig vrucht, hij moet zijn welgemeende werkzaamheid miskend zien door de domheid, belasterd door de boosheid, tegengestaan door de nijd, verlamd door traagheid, verijdeld door de tegenspoed van de tijd. Daar is een oprecht Christen, die onvermoeid werkt aan zijn volmaking, aan de verbetering van zijn leven en de heiliging van zijn hart en toch wil het niet vooruitgaan, zoals hij het wenste en hoopte, toch komen de oude zwakheden en gebreken steeds weer te voorschijn en hij moet met een naam bekennen: "Het willen is wel bij mij, maar het goede te doen vind ik niet". Dan komt het er op aan het geduld van de heilige te oefenen, te lopen met geduld in het strijdperk dat ons toegeschikt is. Als wij met Petrus moeten klagen: "Wij hebben de helen nacht gewerkt en niets gevangen" laat ons er dan bijvoegen: "Maar op Uw woord zal ik het net weer uitwerpen. " Op Uw woord, omdat het Uw heilig bevel is, O Heere, wil ik trouw voort arbeiden, zolang ik nog kracht heb. Op Uw woord, omdat dit mijn troost is ook in ellende, wil ik geduldig blijven wachten in kruis en lijden. Op Uw woord, omdat dit mij belooft dat mijn arbeid niet tevergeefs zal zijn in de Heere en dat die met tranen zaaien met vreugde zullen oogsten, wil ik getroost, al is het ook onder tranen, mijn zaad weer uitstrooien op hoop en mijn net voor de laatste keer uitwerpen, al heb ik het 99 keer leeg opgetrokken. Dat is het geduld van de heilige; met zo'n geduld is het rijk van God op aarde gevestigd, is het Christendom onder duizenden smarten uitgebreid, is ieder edel werk in de wereld geplant en verpleegd. Voor zo'n geduld is de belofte: "Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven. " Zo'n geduld overwint de aarde en wint de hemel. Wees daarom geduldig, bidt om geduld, gij beminde knechten en dienstmaagden van de Heere. Vergeet het niet: Gods kinderen zaaien wel in droefheid en met tranen, maar eindelijk komt het jaar waarnaar zij verlangen, eindelijk komt de oogsttijd waarin de schoven worden gebonden, dan wordt alle leed van de harten enkel vreugde en blij lachen.
Vers 5
5. En Simon antwoordde Hem: Meester! wij hebben de hele nacht gewerkt en niet gevangen. Maar op Uw woord zal Ik het net uitwerpen; want Gij hebt uw heerlijkheid al in meer dan een teken geopenbaard en kunt als mijn Heer onvoorwaardelijkover mij gebieden. (John 2:5).Lukas bedient zich hier van een Grieks woord. Wij vinden dat zelfde woord ook Luke 8:24, Luke 8:45; Luke 9:33, Luke 9:49; Luke 17:13. Het zegt eigenlijk een voorstander en, heeft men opgemerkt dat het bij ongewijde schrijvers genomen wordt voor herders, die voorstanders van de kudde zijn, onze Evangelist wil er iemand door aanduiden die als een uitnemend Leraar geëerbiedigd wordt en het is zeer opmerkelijk dat Lukas de naam van Rabbi, die bij andere Evangelisten verscheidene malen voorkomt, nergens aan de Heiland gegeven heeft. Hoe vaak is het ook vandaag nog bij vlijtige arbeid in de dienst van de Heere: "Wij hebben de hele nacht gewerkt en niets gevangen!" Daar is een vlijtig huisvader, hij probeert zich en de zijnen eerlijk door de wereld te brengen in het zweet zijns aangezichts; hij vermoeit zich dag en nacht en toch komt hij niet vooruit; toch komt hij het ene jaar na het andere niet uit de zorgen. Daar is een getrouw vader- en moederhart; zij spannen zich in om hun kind in de vrees voor de Heere op te voeden en toch baat alle tucht niet, toch maakt de lichtzinnigheid van zijn hart, of de verleiding van bozen al de arbeid van getrouwe liefde weer vruchteloos. Daar is een ijverig leraar of prediker; hij beijvert zich jaar in jaar uin om schapen en lammeren van de Heere te weiden en edele zaden te strooien op de akker van God en toch valt zo veel op de weg, op steenachtige plaatsen en onder de doornen en zo zeldzaam is een blijde vrucht te zien. Daar is een edel mensenvriend, die het algemeen welzijn trouw en met zelfverloochening probeert te bevorderen door raad en daad, maar hij oogst weinig dank en ziet weinig vrucht, hij moet zijn welgemeende werkzaamheid miskend zien door de domheid, belasterd door de boosheid, tegengestaan door de nijd, verlamd door traagheid, verijdeld door de tegenspoed van de tijd. Daar is een oprecht Christen, die onvermoeid werkt aan zijn volmaking, aan de verbetering van zijn leven en de heiliging van zijn hart en toch wil het niet vooruitgaan, zoals hij het wenste en hoopte, toch komen de oude zwakheden en gebreken steeds weer te voorschijn en hij moet met een naam bekennen: "Het willen is wel bij mij, maar het goede te doen vind ik niet". Dan komt het er op aan het geduld van de heilige te oefenen, te lopen met geduld in het strijdperk dat ons toegeschikt is. Als wij met Petrus moeten klagen: "Wij hebben de helen nacht gewerkt en niets gevangen" laat ons er dan bijvoegen: "Maar op Uw woord zal ik het net weer uitwerpen. " Op Uw woord, omdat het Uw heilig bevel is, O Heere, wil ik trouw voort arbeiden, zolang ik nog kracht heb. Op Uw woord, omdat dit mijn troost is ook in ellende, wil ik geduldig blijven wachten in kruis en lijden. Op Uw woord, omdat dit mij belooft dat mijn arbeid niet tevergeefs zal zijn in de Heere en dat die met tranen zaaien met vreugde zullen oogsten, wil ik getroost, al is het ook onder tranen, mijn zaad weer uitstrooien op hoop en mijn net voor de laatste keer uitwerpen, al heb ik het 99 keer leeg opgetrokken. Dat is het geduld van de heilige; met zo'n geduld is het rijk van God op aarde gevestigd, is het Christendom onder duizenden smarten uitgebreid, is ieder edel werk in de wereld geplant en verpleegd. Voor zo'n geduld is de belofte: "Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven. " Zo'n geduld overwint de aarde en wint de hemel. Wees daarom geduldig, bidt om geduld, gij beminde knechten en dienstmaagden van de Heere. Vergeet het niet: Gods kinderen zaaien wel in droefheid en met tranen, maar eindelijk komt het jaar waarnaar zij verlangen, eindelijk komt de oogsttijd waarin de schoven worden gebonden, dan wordt alle leed van de harten enkel vreugde en blij lachen.
Vers 6
6. En toen zij dat gedaan hadden besloten zij in de kracht van Christus' woord, die door de kracht van de gemeenschap met Zijn Vader hier een blik sloeg en een greep deed in de schatkamers van Zijn huis, een grote menigte vissen en hun net scheurde, het dreigde geheel van elkaar te gaan, zodat hulp nodig was om de al begonnen scheur niet door te laten scheuren.Wij leren uit dit verhaal de noodzakelijkheid van menselijke werkzaamheid. De visvangst was wonderbaar, toch werden noch de visser, noch zijn schip, noch zijn visvangst vergeten; alle werden gebruikt om de vissen te vangen en zo werkt God door middelen, wanneer Hij zielen wil redden; en zolang deze bedeling van de genade duurt, zal God de dwaasheid van de prediking zegenen om hen, die geloven, zalig te maken. Wanneer God zonder middelen werkt, dan is het ongetwijfeld tot Zijn verheerlijking; maar Hij heeft zelf de weg van de middelen gekozen om Zijn heerlijkheid op aarde het meest te openbaren. De middelen op zichzelf baten niets. Meester, wij hebben de hele nacht gewerkt en niets gevangen. Wat was hiervan de oorzaak? Waren zij dan vissers die hun beroep niet begrepen? Voorwaar zij waren geen onervaren handen; zij kenden het werk. Waren zij onbedachtzaam aan het werk gegaan? Nee. Had het hun aan ijver ontbroken? Nee, zij hadden gewerkt. Had het hun dan aan volharding ontbroken? Nee, zij hadden de hele nacht gewerkt. Was er gebrek aan vissen in de zee? Zeker niet, want zodra de Meester sprak zwommen zij bij scharen in het net. Wat is dan de oorzaak? Is het omdat de middelen uit zichzelf en zonder de tegenwoordigheid van Jezus geen kracht hebben? Zonder Hem kunnen wij niets doen. Maar met Christus kunnen wij alle dingen. De tegenwoordigheid van Christus deed alles goed lukken. Jezus zat in het schip van Petrus en Zijn wil trok de vissen in het net door een geheimzinnige invloed. Wanneer Jezus in Zijn kerk verhoogd wordt, dan is Zijn tegenwoordigheid de macht van de kerk; de klank van de koning wordt dan in haar gehoord. En Ik, als Ik verhoogd zal zijn, zal ze allen tot Mij trekken. Laat ons uitgaan om zielen te vangen; laat ons gelovig opwaarts en met ernstige bezorgdheid rondom ons zien. Laat ons werken totdat de nacht komt en wij zullen niet tevergeefs gewerkt hebben, want Hij, die ons bevel geeft om het net in de diepte uit te werpen, zal het met vissen vullen.
Vers 6
6. En toen zij dat gedaan hadden besloten zij in de kracht van Christus' woord, die door de kracht van de gemeenschap met Zijn Vader hier een blik sloeg en een greep deed in de schatkamers van Zijn huis, een grote menigte vissen en hun net scheurde, het dreigde geheel van elkaar te gaan, zodat hulp nodig was om de al begonnen scheur niet door te laten scheuren.Wij leren uit dit verhaal de noodzakelijkheid van menselijke werkzaamheid. De visvangst was wonderbaar, toch werden noch de visser, noch zijn schip, noch zijn visvangst vergeten; alle werden gebruikt om de vissen te vangen en zo werkt God door middelen, wanneer Hij zielen wil redden; en zolang deze bedeling van de genade duurt, zal God de dwaasheid van de prediking zegenen om hen, die geloven, zalig te maken. Wanneer God zonder middelen werkt, dan is het ongetwijfeld tot Zijn verheerlijking; maar Hij heeft zelf de weg van de middelen gekozen om Zijn heerlijkheid op aarde het meest te openbaren. De middelen op zichzelf baten niets. Meester, wij hebben de hele nacht gewerkt en niets gevangen. Wat was hiervan de oorzaak? Waren zij dan vissers die hun beroep niet begrepen? Voorwaar zij waren geen onervaren handen; zij kenden het werk. Waren zij onbedachtzaam aan het werk gegaan? Nee. Had het hun aan ijver ontbroken? Nee, zij hadden gewerkt. Had het hun dan aan volharding ontbroken? Nee, zij hadden de hele nacht gewerkt. Was er gebrek aan vissen in de zee? Zeker niet, want zodra de Meester sprak zwommen zij bij scharen in het net. Wat is dan de oorzaak? Is het omdat de middelen uit zichzelf en zonder de tegenwoordigheid van Jezus geen kracht hebben? Zonder Hem kunnen wij niets doen. Maar met Christus kunnen wij alle dingen. De tegenwoordigheid van Christus deed alles goed lukken. Jezus zat in het schip van Petrus en Zijn wil trok de vissen in het net door een geheimzinnige invloed. Wanneer Jezus in Zijn kerk verhoogd wordt, dan is Zijn tegenwoordigheid de macht van de kerk; de klank van de koning wordt dan in haar gehoord. En Ik, als Ik verhoogd zal zijn, zal ze allen tot Mij trekken. Laat ons uitgaan om zielen te vangen; laat ons gelovig opwaarts en met ernstige bezorgdheid rondom ons zien. Laat ons werken totdat de nacht komt en wij zullen niet tevergeefs gewerkt hebben, want Hij, die ons bevel geeft om het net in de diepte uit te werpen, zal het met vissen vullen.
Vers 7
7. En zij wenkten hun medegenoten, die in het andere schip, in dat van Zebedes waren en uit de verte dat vissen aanzagen, dat zij hen zouden komen helpen. En zij kwamen en vulden beide schepen, zodat zij bijna zonken; men moest tenminste met voorzichtigheid de oever proberen te bereiken.Men zou in de wonderbare visvangst slechts een wonder van wetenschap kunnen zien: Jezus had op bovennatuurlijke wijze geweten dat zich op deze plaats een aanzienlijke verzameling van vissen bevond. Er zijn talrijke voorbeelden van zo'n op onverwachte wijze verschijnende rijkdom van vissen. Natuurlijk is het echter daarin een wonder van macht te zien: Jezus bewerkt hier door Zijn wil wat anders door fysische oorzaken gebeurt.
Volgens het dichterlijk psalmwoord (Psalms 8:9) behoort de heerschappij over alles wat zich in de zee beweegt, tot het ideaal van de volmaakte Mensenzoon.
Zegen in het tijdelijk beroep komt hier voor als loon voor het trouwe stellen daarvan beneden de roeping van het mensenvangen door Christus. Ook andere voorbeelden uit de geschiedenis van de wereld en de kerk bewijzen dat de Heere degenen in hun tijdelijk beroep zegent, die het aanwenden om de Visser van de mensen, Jezus, te dienen. Petrus stelt zijn roeping als visser beneden de roeping van het mensenvangen; daarvoor ontvangt hij in zijn tijdelijk beroep grote zegen en de grote zegen dient dan weer voor de roeping van het mensenvangen; want hij zelf en zijn metgezellen in het tijdelijk beroep worden door deze visvangst gevangen, worden Jezus' aanbidders, Jezus' discipelen. 8. En Simon Petrus zag dat en werd door dat gezicht van de vele vissen tot de gedachte aan zijn vele zonden geleid, zoals later eens een landman door de menigte koren die hij op de zolder geladen had tot erkentenis van zijn onbedacht uitgestoten vloeken werd gebracht. Hij viel neer aan de knieën van Jezus en zei: Heere! ga weg van mij, want ik ben een zondig mens; zo sprak hij, niet omdat hij Jezus niet graag bij zich zou hebben gehad, maar omdat hij zichzelf voor al te slecht gezelschap voor Hem hield (1 Kings 17:18).
O, er is een zegen van God waarvan niet alleen het net maar ook het hart scheurt; waardoor wij onszelf in al onze onwaardigheid ontdekt zien en de liefde van God ons overstelpt, zodat wij haar niet kunnen dragen. En eigenlijk is het echt zien van God's liefde, persoonlijk jegens ons, niet tegenstaande onze verwerpelijkheid, onze bekering. Zeker brengt ook het gezicht alleen van Gods heiligheid bekering voort, maar het is ons een liefelijke gedachte, niet door de schrik maar door de troost van de Heere te zijn binnengekomen. Petrus had gedurig een zeer diep gevoel van de zonde; hij zag in dit wonder van liefde, van overvloeiende zegen, dat hij verkeerde in de zichtbare tegenwoordigheid van de Almachtige en Hij, die daar neer zat in zijn schip, als een mens onder mensen, was die Almachtige. Zich aanbiddend voor Hem neer te werpen en zijn vrees van als zondig mens niet in Zijn heilige tegenwoordigheid te kunnen blijven, uit te drukken, was voor hem het werk van een ondeelbaar ogenblik. Hij siddert en toch had de Heere voor hem geen teken van toorn, maar enkel een overstelpend bewijs van liefde gegeven; zo raken de uitersten elkaar! Dit is zeker: Door naar Jezus te kijken leren wij het best onze zonde kennen. Niet het kijken naar onze zonde brengt ons allereerst of het allermeest tot Jezus, maar het kijken naar Jezus brengt ons tot het juiste volle gezicht van onze zonden. Zonder het zien op Jezus zouden wij altijd dieper zinken met onze zonden, tot de volslagen wanhoop toe. Dat nu Petrus de Heere Jezus als de Heer der heerlijkheid, als God geopenbaard in het vlees, aanbiddend te voet valt, was goed en plichtmatig en kwam uit zijn geloof; maar dat hij van Jezus wilde dat deze van hem zou uitgaan, was niet goed; want dit kwam uit zijn angst. Wij hebben de Heere volstrekt nodig en wij zouden Hem vragen van ons uit te gaan? Nee, juist omdat wij zondige mensen zijn, gaat Hij, de Zaligmaker van de zondaren, niet van ons uit, maar blijft Hij bij ons in eeuwigheid. Zeker is er een afstand tussen de Heer en ons, als die van hemel en aarde, maar behoren daarom niet hemel en aarde bij elkaar? Of wat zou de aarde zonder de hemel zijn? De Heere gaat dan ook niet van Petrus uit. De Heere heeft er dan ook integendeel een welbehagen in dat onze zonden naar buiten komen niet in daden, dat zij verre! maar in woorden van belijdenis. Zolang een ziektestof nog in het hart blijft opgesloten is zij dodelijk; zodra zij in schuldbelijdenis voor God over de lippen naar buiten komt, is zij haar kracht kwijt. Psalms 32:3-Psalms 32:5.
Vers 7
7. En zij wenkten hun medegenoten, die in het andere schip, in dat van Zebedes waren en uit de verte dat vissen aanzagen, dat zij hen zouden komen helpen. En zij kwamen en vulden beide schepen, zodat zij bijna zonken; men moest tenminste met voorzichtigheid de oever proberen te bereiken.Men zou in de wonderbare visvangst slechts een wonder van wetenschap kunnen zien: Jezus had op bovennatuurlijke wijze geweten dat zich op deze plaats een aanzienlijke verzameling van vissen bevond. Er zijn talrijke voorbeelden van zo'n op onverwachte wijze verschijnende rijkdom van vissen. Natuurlijk is het echter daarin een wonder van macht te zien: Jezus bewerkt hier door Zijn wil wat anders door fysische oorzaken gebeurt.
Volgens het dichterlijk psalmwoord (Psalms 8:9) behoort de heerschappij over alles wat zich in de zee beweegt, tot het ideaal van de volmaakte Mensenzoon.
Zegen in het tijdelijk beroep komt hier voor als loon voor het trouwe stellen daarvan beneden de roeping van het mensenvangen door Christus. Ook andere voorbeelden uit de geschiedenis van de wereld en de kerk bewijzen dat de Heere degenen in hun tijdelijk beroep zegent, die het aanwenden om de Visser van de mensen, Jezus, te dienen. Petrus stelt zijn roeping als visser beneden de roeping van het mensenvangen; daarvoor ontvangt hij in zijn tijdelijk beroep grote zegen en de grote zegen dient dan weer voor de roeping van het mensenvangen; want hij zelf en zijn metgezellen in het tijdelijk beroep worden door deze visvangst gevangen, worden Jezus' aanbidders, Jezus' discipelen. 8. En Simon Petrus zag dat en werd door dat gezicht van de vele vissen tot de gedachte aan zijn vele zonden geleid, zoals later eens een landman door de menigte koren die hij op de zolder geladen had tot erkentenis van zijn onbedacht uitgestoten vloeken werd gebracht. Hij viel neer aan de knieën van Jezus en zei: Heere! ga weg van mij, want ik ben een zondig mens; zo sprak hij, niet omdat hij Jezus niet graag bij zich zou hebben gehad, maar omdat hij zichzelf voor al te slecht gezelschap voor Hem hield (1 Kings 17:18).
O, er is een zegen van God waarvan niet alleen het net maar ook het hart scheurt; waardoor wij onszelf in al onze onwaardigheid ontdekt zien en de liefde van God ons overstelpt, zodat wij haar niet kunnen dragen. En eigenlijk is het echt zien van God's liefde, persoonlijk jegens ons, niet tegenstaande onze verwerpelijkheid, onze bekering. Zeker brengt ook het gezicht alleen van Gods heiligheid bekering voort, maar het is ons een liefelijke gedachte, niet door de schrik maar door de troost van de Heere te zijn binnengekomen. Petrus had gedurig een zeer diep gevoel van de zonde; hij zag in dit wonder van liefde, van overvloeiende zegen, dat hij verkeerde in de zichtbare tegenwoordigheid van de Almachtige en Hij, die daar neer zat in zijn schip, als een mens onder mensen, was die Almachtige. Zich aanbiddend voor Hem neer te werpen en zijn vrees van als zondig mens niet in Zijn heilige tegenwoordigheid te kunnen blijven, uit te drukken, was voor hem het werk van een ondeelbaar ogenblik. Hij siddert en toch had de Heere voor hem geen teken van toorn, maar enkel een overstelpend bewijs van liefde gegeven; zo raken de uitersten elkaar! Dit is zeker: Door naar Jezus te kijken leren wij het best onze zonde kennen. Niet het kijken naar onze zonde brengt ons allereerst of het allermeest tot Jezus, maar het kijken naar Jezus brengt ons tot het juiste volle gezicht van onze zonden. Zonder het zien op Jezus zouden wij altijd dieper zinken met onze zonden, tot de volslagen wanhoop toe. Dat nu Petrus de Heere Jezus als de Heer der heerlijkheid, als God geopenbaard in het vlees, aanbiddend te voet valt, was goed en plichtmatig en kwam uit zijn geloof; maar dat hij van Jezus wilde dat deze van hem zou uitgaan, was niet goed; want dit kwam uit zijn angst. Wij hebben de Heere volstrekt nodig en wij zouden Hem vragen van ons uit te gaan? Nee, juist omdat wij zondige mensen zijn, gaat Hij, de Zaligmaker van de zondaren, niet van ons uit, maar blijft Hij bij ons in eeuwigheid. Zeker is er een afstand tussen de Heer en ons, als die van hemel en aarde, maar behoren daarom niet hemel en aarde bij elkaar? Of wat zou de aarde zonder de hemel zijn? De Heere gaat dan ook niet van Petrus uit. De Heere heeft er dan ook integendeel een welbehagen in dat onze zonden naar buiten komen niet in daden, dat zij verre! maar in woorden van belijdenis. Zolang een ziektestof nog in het hart blijft opgesloten is zij dodelijk; zodra zij in schuldbelijdenis voor God over de lippen naar buiten komt, is zij haar kracht kwijt. Psalms 32:3-Psalms 32:5.
Vers 9
9. Want verbaasdheid had hem bevangen en allen, die met hem in zijn schip waren, behalve Andreas ook de huurlingen (Mark 1:20), over de vangst van de vissen, die zij gevangen hadden.Petrus en Andreas wenkten slechts hun vrienden, die in het andere schip waren, dat zij zonden komen en hen helpen trekken. Dat is anders de manier van de vissers niet; zij roepen luid over het water; vooral wanneer een vangst zo goed gelukt is. Maar dit keer blijft de stem steken. De vangst is zo groot en onverwacht dat zij zichzelf niet meester zijn; zij merken de nabijheid van God en een heilige vrees komt over hen, zoals de profeet zegt (Habakuk2:20): "De Heere is in Zijn heilige tempel, zwijg voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde!" Als Petrus de grote menigte heeft ingezameld blijft hij niet langer bij de grote hoop vissen staan; nu hij vrij van het werk is geeft hij toe aan de ontroering van zijn hart en laat zijn gevoel zich openbaren. Als hij nu zegt: "Ik ben een zondig mens, " dan is hij de eerste niet geweest, die het zo ging; het is alle heilige mannen van God zo gegaan. De kinderen van deze wereld, die hun beroep werelds, zonder Gods woord en geloof, uitoefenen, ontvangen de zegen van God met geen ander gevoel, dan dat zij zich verheugen een geluk te hebben gehad, wanneer zij niet nog hun eigen verstand daarbij bewonderen. Daarom hebben zij er ook geen andere gedachten bij, dan hoe ze nu grote zaken zullen doen, genot zullen hebben of rijk zullen worden, door er nog meer mee te winnen en te woekeren. De zegen van God maakt hen overmoedig en trots en, hebben zij vroeger niet naar Gods woord gevraagd, nu menen zij te kunnen bewijzen dat het een geheel overbodige zaak is, die geen gras op de weiden, geen koren op de zolder, geen klanten in de winkel brengt. Dat zijn de kinderen van de wereld, bij wie God's zegen in een vloek verkeert; oprechte, gelovige zielen daarentegen nemen de zegen van God weg als Petrus; zij weten dat zij die niet waard zijn en niets dan straf verdiend hebben. Wanneer zij zien hoe zij hun beroep hebben uitgeoefend en hoe ten hoogste alles goed gemeend, maar vol gebreken en misslagen is, dan moeten zij zich verwonderen wanneer zij enige goede uitkomst hebben en kunnen de gave van God niet anders aannemen, dan dat zij zich diep verootmoedigen en hun volslagen onwaardigheid belijden. Dat alleen schijnt bij Petrus niet juist te zijn, dat hij zegt: "Heere, ga uit van mij!" Het gevoel van zijn onwaardigheid is in hem z sterk, dat hij in het geheel niet kan begrijpen wat de Heere bij hem doet. Er zijn toch zoveel mannen, schriftgeleerden, oversten en oudsten in Israël, waarnaast hij zich in het geheel niet mag plaatsen; hoe komt dan Jezus juist op zijn geringe persoon? Wat zal Hij met hem kunnen beginnen, die niets dan vissen geleerd heeft? Kan Hij eer met hem inleggen? Zal Hij Zich niet moeten schamen over zo'n keus? Dat drukt Petrus op het hart: Hij wil de verwachtingen van de Heere niet bedriegen en kan toch aan de verwachtingen niet voldoen. Het staat nu bij hem vast, de Heere, die hem tot Zich geroepen heeft, moet verder gaan, moet andere mensen zoeken, die beter dan hij te gebruiken zijn. Wij zullen het niet ontkennen, dat zich in deze woorden van Petrus een zeer goede grond openbaart; hij is ootmoedig genoeg dat hij zich niet op zijn roeping verheft, dat de geringe stand niet te gering voor hem is. Desalniettemin hebben wij een zaak bij de ootmoedige discipel af te keuren. Hij was op de juiste weg toen hij zei: "Op Uw woord zal ik het net uitwerpen" zo betaamde het hem, zonder eigen mening of het woord van de Heere te begrijpen onderdanig te zijn. Nu had hij in die zin moeten blijven en spreken: "Heere! Gij bent tot mij gekomen en wilt mij in Uw dienst hebben; zie, hier ben ik op Uw woord, of ik het waardig ben of niet, of ik geschikt ben of ongeschikt. "
Petrus wist zeker hier evenmin als op de berg (Luke 9:33) wat hij zei (we vinden in hem voor de eerste keer de neiging om zich door de snelheid en de kracht van een waar gevoel buiten maat en grenzen te laten voeren). Hij had het niet letterlijk gemeend en zou zelf het bedroefdst zijn geweest wanneer Jezus hem bij zijn woord had gehouden en hem had verlaten. Maar de Heere verliet de ootmoedige Petrus niet, maar ging juist in zijn huis 8:15) en zegende hem nu pas echt met de hoogste en beste zegen. 10. En zo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, die medegenoten van Simon waren, die in het andere schip waren en ook hun aandeel van de rijke visvangst hadden ontvangen. En Jezus, wel wetend welk een gezindheid uit Petrus sprak (Romans 8:27) zei tot Simon: Vrees niet, a) van nu aan zult u mensen vangen, u zult op het gebied van de geest verrichten wat u tot hiertoe in mindere zin hebt volbracht.
a)Ezekiel 47:9.
Toen de Heere te Bethlehem geboren was verschrikte Jeruzalem, en verschrikten de herders op het veld (Luke 2:9. Matthew 2:8); wat nu is een schrik van de juiste aard? Deze is een heilzame verschrikking, wanneer God spreken kan: "Vrees niet. " Met dit woord hebben de engelen de Heiland aangekondigd op aarde; met dit woord heeft Zich de Opgestane aangemeld bij Zijn discipelen; met dit woord meldt Zich de Opgevarene aan in de Geest, wanneer Hij in een mensenhart neerdaalt. Zijn liefde is ons een prediking van de boete, maar Zijn hart en Zijn ambt is te vertroosten. Vele woorden spreekt de Schrift, maar er is geen troostvoller dan: "Vrees niet. " Veel liefelijks ging over Jezus lippen, maar niets klinkt ons blijder toe dan: "Vrees niet. " Hij is de brenger van de vrede, verkondigers van de vrede zijn Zijn boden; want Hij voert degenen, tot wie Hij komt, uit de dood tot het leven, uit angst tot vreugde, uit de hel in de hemel.
In het "U zult mensen vangen" ligt niet alleen een punt van vergelijking met de geestelijke werkzaamheid van de apostelen, maar er zijn nog andere bijzondere opmerkingen te maken. In het begrip van vangen ligt de betrekking opgesloten van het bewuste tot het onbewuste en dat het laatste door het eerste wordt overmocht. Juist dat vinden wij in de betrekking van de apostelen tot de wereld, terwijl de eersten het hogere levensprincipe vertegenwoordigen, staan de leden van de wereld zonder bewustheid over de natuur van het hogere leven. Vervolgens gaat ook het beeld van de visvangst over de verplaatsing van de gelovigen uit het oude levenselement in het zuivere, heilige element van het Evangelie, die de bedoeling van de hymne die men aan Clemens van Alexandrië toeschrijft op de voorgrond plaatst: "Heiland Jezus! Visser van de mensen, van de geredden uit de zee van de zonde, lok Gij door Uw dierbaar leven de heilige vissen uit de vijandelijke golven. " Zinspelingen op deze overgang uit het oude levenselement op het nieuwe van het Christendom vinden wij menigvuldig in de Christelijke oudheid in het gebruik van de naam "vis" (bijv. op zegelringen. De Griekse naam icyuv geeft in zijn vijf letters ook de aanleiding tot het anagram Ihsouv Cristov Yeou Uwthp = Jezus Christus, Gods Zoon, de Heiland) bij de Christenen; al in het Oude Testament vinden wij de beginselen van deze vergelijking in de plaats Jeremiah 16:16.
De Heere Jezus is het ook weer hier, die vervult wat God daar door de profeten beloofd heeft. Ik wil u daartoe maken, spreekt Hij; Ik roep u en maak u bereid; Ik maak u bekwaam - door hoeveel lering, verootmoediging en wederoprichting, dat heeft de visser Petrus ondervonden; en Ik ben het ook, zegt de Heere, van wie de uitkomst afhangt. U moet echter werken en stil zijn, u inspannen en toch rustig afwachten. Uw angel moet scherp zijn, uw net goed gemaakt, zodat de mazen geen uitweg toelaten, maar u mag er niet haastig en hevig op ingaan, zomin als de visser een vangst doet, wanneer hij in het water slaat, of met het net daarin rondwoelt, of wanneer hij ongeduldig aan het snoer van de angel trekt. U moet nooit vergeten dat de mens tegenstreeft, wanneer hij uit de zee van deze wereld moet worden uitgerukt, evengoed als de vis wanneer hij zijn element moet verlaten; de haak dringt in, de mazen van het garen laten hem geen uitweg; zodra hij er inkomt merkt hij, dat het ten dode gaat. Maar de mens, moet hij dan sterven? Ja, de oude mens, opdat de nieuwe leeft; de oude ziet het echter niet, begrijpt het niet, wordt alleen de beklemdheid en de snijdende smart gewaar en weet niet dat het de weeën van de geboorte tot het nieuwe leven zijn. Daarom, vissers van de mensen, die verwaardigd zijt dienaars en medehelpers te zijn van de mensen reddende genade, doe uw werk met stil geduld en onvermoeid wachten op het juiste ogenblik, als die geleerd heeft, hoe het u zelf te moede was, toen u zelf gevangen was en daardoor echt vrij werd.
Ieder tijdelijk beroep staat beneden dat van mensenvangen; omdat niet een zo onmiddellijk en rechtstreeks de weg tot de hemel en de eeuwige verheerlijking van het menselijk geslacht aanwijst, daarop helpt en voorthelpt. Voor het net van de visser van de mensen, Jezus, voor het ambt en de dienst die Hij heeft gesticht, om zielen uit de zee van de wereld tot Zich te trekken, neigen zich ook kronen en scepters en alle ambten van de wereld en het hele laatste uur van de wereld dient eigenlijk alleen daartoe, dat Jezus' vissen gevangen worden en wanneer de laatste in het net is gegaan, die Hij heeft verkoren, dan is de tijd ten einde; alle tijdelijke beroepen houden op en de eeuwigheid begint. Hoe groot worden Petrus en zijn gezellen daardoor, dat zij tot vissers van mensen worden verheven en wie is toch armer en geringer gebleven dan zij? Het ambt, dat zo groot en heilig is in zichzelf, is een bedelaar in de wereld. Die de hele wereld rijk kan en moet maken, klopt ootmoedig aan alle deuren, alsof Hij niet wilde geven, maar ontvangen en het gaat juist zoals de Heere gezegd heeft: "Die onder u de grootste wil zijn, die moet aller dienaar zijn. "
Vers 9
9. Want verbaasdheid had hem bevangen en allen, die met hem in zijn schip waren, behalve Andreas ook de huurlingen (Mark 1:20), over de vangst van de vissen, die zij gevangen hadden.Petrus en Andreas wenkten slechts hun vrienden, die in het andere schip waren, dat zij zonden komen en hen helpen trekken. Dat is anders de manier van de vissers niet; zij roepen luid over het water; vooral wanneer een vangst zo goed gelukt is. Maar dit keer blijft de stem steken. De vangst is zo groot en onverwacht dat zij zichzelf niet meester zijn; zij merken de nabijheid van God en een heilige vrees komt over hen, zoals de profeet zegt (Habakuk2:20): "De Heere is in Zijn heilige tempel, zwijg voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde!" Als Petrus de grote menigte heeft ingezameld blijft hij niet langer bij de grote hoop vissen staan; nu hij vrij van het werk is geeft hij toe aan de ontroering van zijn hart en laat zijn gevoel zich openbaren. Als hij nu zegt: "Ik ben een zondig mens, " dan is hij de eerste niet geweest, die het zo ging; het is alle heilige mannen van God zo gegaan. De kinderen van deze wereld, die hun beroep werelds, zonder Gods woord en geloof, uitoefenen, ontvangen de zegen van God met geen ander gevoel, dan dat zij zich verheugen een geluk te hebben gehad, wanneer zij niet nog hun eigen verstand daarbij bewonderen. Daarom hebben zij er ook geen andere gedachten bij, dan hoe ze nu grote zaken zullen doen, genot zullen hebben of rijk zullen worden, door er nog meer mee te winnen en te woekeren. De zegen van God maakt hen overmoedig en trots en, hebben zij vroeger niet naar Gods woord gevraagd, nu menen zij te kunnen bewijzen dat het een geheel overbodige zaak is, die geen gras op de weiden, geen koren op de zolder, geen klanten in de winkel brengt. Dat zijn de kinderen van de wereld, bij wie God's zegen in een vloek verkeert; oprechte, gelovige zielen daarentegen nemen de zegen van God weg als Petrus; zij weten dat zij die niet waard zijn en niets dan straf verdiend hebben. Wanneer zij zien hoe zij hun beroep hebben uitgeoefend en hoe ten hoogste alles goed gemeend, maar vol gebreken en misslagen is, dan moeten zij zich verwonderen wanneer zij enige goede uitkomst hebben en kunnen de gave van God niet anders aannemen, dan dat zij zich diep verootmoedigen en hun volslagen onwaardigheid belijden. Dat alleen schijnt bij Petrus niet juist te zijn, dat hij zegt: "Heere, ga uit van mij!" Het gevoel van zijn onwaardigheid is in hem z sterk, dat hij in het geheel niet kan begrijpen wat de Heere bij hem doet. Er zijn toch zoveel mannen, schriftgeleerden, oversten en oudsten in Israël, waarnaast hij zich in het geheel niet mag plaatsen; hoe komt dan Jezus juist op zijn geringe persoon? Wat zal Hij met hem kunnen beginnen, die niets dan vissen geleerd heeft? Kan Hij eer met hem inleggen? Zal Hij Zich niet moeten schamen over zo'n keus? Dat drukt Petrus op het hart: Hij wil de verwachtingen van de Heere niet bedriegen en kan toch aan de verwachtingen niet voldoen. Het staat nu bij hem vast, de Heere, die hem tot Zich geroepen heeft, moet verder gaan, moet andere mensen zoeken, die beter dan hij te gebruiken zijn. Wij zullen het niet ontkennen, dat zich in deze woorden van Petrus een zeer goede grond openbaart; hij is ootmoedig genoeg dat hij zich niet op zijn roeping verheft, dat de geringe stand niet te gering voor hem is. Desalniettemin hebben wij een zaak bij de ootmoedige discipel af te keuren. Hij was op de juiste weg toen hij zei: "Op Uw woord zal ik het net uitwerpen" zo betaamde het hem, zonder eigen mening of het woord van de Heere te begrijpen onderdanig te zijn. Nu had hij in die zin moeten blijven en spreken: "Heere! Gij bent tot mij gekomen en wilt mij in Uw dienst hebben; zie, hier ben ik op Uw woord, of ik het waardig ben of niet, of ik geschikt ben of ongeschikt. "
Petrus wist zeker hier evenmin als op de berg (Luke 9:33) wat hij zei (we vinden in hem voor de eerste keer de neiging om zich door de snelheid en de kracht van een waar gevoel buiten maat en grenzen te laten voeren). Hij had het niet letterlijk gemeend en zou zelf het bedroefdst zijn geweest wanneer Jezus hem bij zijn woord had gehouden en hem had verlaten. Maar de Heere verliet de ootmoedige Petrus niet, maar ging juist in zijn huis 8:15) en zegende hem nu pas echt met de hoogste en beste zegen. 10. En zo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, die medegenoten van Simon waren, die in het andere schip waren en ook hun aandeel van de rijke visvangst hadden ontvangen. En Jezus, wel wetend welk een gezindheid uit Petrus sprak (Romans 8:27) zei tot Simon: Vrees niet, a) van nu aan zult u mensen vangen, u zult op het gebied van de geest verrichten wat u tot hiertoe in mindere zin hebt volbracht.
a)Ezekiel 47:9.
Toen de Heere te Bethlehem geboren was verschrikte Jeruzalem, en verschrikten de herders op het veld (Luke 2:9. Matthew 2:8); wat nu is een schrik van de juiste aard? Deze is een heilzame verschrikking, wanneer God spreken kan: "Vrees niet. " Met dit woord hebben de engelen de Heiland aangekondigd op aarde; met dit woord heeft Zich de Opgestane aangemeld bij Zijn discipelen; met dit woord meldt Zich de Opgevarene aan in de Geest, wanneer Hij in een mensenhart neerdaalt. Zijn liefde is ons een prediking van de boete, maar Zijn hart en Zijn ambt is te vertroosten. Vele woorden spreekt de Schrift, maar er is geen troostvoller dan: "Vrees niet. " Veel liefelijks ging over Jezus lippen, maar niets klinkt ons blijder toe dan: "Vrees niet. " Hij is de brenger van de vrede, verkondigers van de vrede zijn Zijn boden; want Hij voert degenen, tot wie Hij komt, uit de dood tot het leven, uit angst tot vreugde, uit de hel in de hemel.
In het "U zult mensen vangen" ligt niet alleen een punt van vergelijking met de geestelijke werkzaamheid van de apostelen, maar er zijn nog andere bijzondere opmerkingen te maken. In het begrip van vangen ligt de betrekking opgesloten van het bewuste tot het onbewuste en dat het laatste door het eerste wordt overmocht. Juist dat vinden wij in de betrekking van de apostelen tot de wereld, terwijl de eersten het hogere levensprincipe vertegenwoordigen, staan de leden van de wereld zonder bewustheid over de natuur van het hogere leven. Vervolgens gaat ook het beeld van de visvangst over de verplaatsing van de gelovigen uit het oude levenselement in het zuivere, heilige element van het Evangelie, die de bedoeling van de hymne die men aan Clemens van Alexandrië toeschrijft op de voorgrond plaatst: "Heiland Jezus! Visser van de mensen, van de geredden uit de zee van de zonde, lok Gij door Uw dierbaar leven de heilige vissen uit de vijandelijke golven. " Zinspelingen op deze overgang uit het oude levenselement op het nieuwe van het Christendom vinden wij menigvuldig in de Christelijke oudheid in het gebruik van de naam "vis" (bijv. op zegelringen. De Griekse naam icyuv geeft in zijn vijf letters ook de aanleiding tot het anagram Ihsouv Cristov Yeou Uwthp = Jezus Christus, Gods Zoon, de Heiland) bij de Christenen; al in het Oude Testament vinden wij de beginselen van deze vergelijking in de plaats Jeremiah 16:16.
De Heere Jezus is het ook weer hier, die vervult wat God daar door de profeten beloofd heeft. Ik wil u daartoe maken, spreekt Hij; Ik roep u en maak u bereid; Ik maak u bekwaam - door hoeveel lering, verootmoediging en wederoprichting, dat heeft de visser Petrus ondervonden; en Ik ben het ook, zegt de Heere, van wie de uitkomst afhangt. U moet echter werken en stil zijn, u inspannen en toch rustig afwachten. Uw angel moet scherp zijn, uw net goed gemaakt, zodat de mazen geen uitweg toelaten, maar u mag er niet haastig en hevig op ingaan, zomin als de visser een vangst doet, wanneer hij in het water slaat, of met het net daarin rondwoelt, of wanneer hij ongeduldig aan het snoer van de angel trekt. U moet nooit vergeten dat de mens tegenstreeft, wanneer hij uit de zee van deze wereld moet worden uitgerukt, evengoed als de vis wanneer hij zijn element moet verlaten; de haak dringt in, de mazen van het garen laten hem geen uitweg; zodra hij er inkomt merkt hij, dat het ten dode gaat. Maar de mens, moet hij dan sterven? Ja, de oude mens, opdat de nieuwe leeft; de oude ziet het echter niet, begrijpt het niet, wordt alleen de beklemdheid en de snijdende smart gewaar en weet niet dat het de weeën van de geboorte tot het nieuwe leven zijn. Daarom, vissers van de mensen, die verwaardigd zijt dienaars en medehelpers te zijn van de mensen reddende genade, doe uw werk met stil geduld en onvermoeid wachten op het juiste ogenblik, als die geleerd heeft, hoe het u zelf te moede was, toen u zelf gevangen was en daardoor echt vrij werd.
Ieder tijdelijk beroep staat beneden dat van mensenvangen; omdat niet een zo onmiddellijk en rechtstreeks de weg tot de hemel en de eeuwige verheerlijking van het menselijk geslacht aanwijst, daarop helpt en voorthelpt. Voor het net van de visser van de mensen, Jezus, voor het ambt en de dienst die Hij heeft gesticht, om zielen uit de zee van de wereld tot Zich te trekken, neigen zich ook kronen en scepters en alle ambten van de wereld en het hele laatste uur van de wereld dient eigenlijk alleen daartoe, dat Jezus' vissen gevangen worden en wanneer de laatste in het net is gegaan, die Hij heeft verkoren, dan is de tijd ten einde; alle tijdelijke beroepen houden op en de eeuwigheid begint. Hoe groot worden Petrus en zijn gezellen daardoor, dat zij tot vissers van mensen worden verheven en wie is toch armer en geringer gebleven dan zij? Het ambt, dat zo groot en heilig is in zichzelf, is een bedelaar in de wereld. Die de hele wereld rijk kan en moet maken, klopt ootmoedig aan alle deuren, alsof Hij niet wilde geven, maar ontvangen en het gaat juist zoals de Heere gezegd heeft: "Die onder u de grootste wil zijn, die moet aller dienaar zijn. "
Vers 11
11. En toen zij de schepen aan land gestuurd hadden a) verlieten zij, omdat ook tot Jakobus en Johannes een zelfde roepstem kwam 4:22"), alles, voortaan bezaten zij niets (vgl. Luke 4:38 v. John 21:3) en volgden Hem om voortaan Zijn blijvende gezellen te zijn 4:22").a)Matthew 19:27. Mark 10:28. Luke 18:28.
Zij voeren hun schepen aan het land, daar mogen zij nu rustig liggen; zij zullen zo snel hun schepen niet weer in het water trekken, zij laten het vissen aan anderen over en blijven bij de grote Visser van mensen. Evenals de wijzen uit het Oosten de ouders van Jezus geld brachten voor de reis naar Egypte, zo heeft de Heere hier de bloedverwanten van de vier mannen, die Hij nu geheel tot Zich trekt, in de rijke visvangst voor de eerste tijd een vergoeding gegeven, terwijl zij anders het gemis van deze zwakkere arbeiders niet dan met smart zouden hebben gemist.
In welk een licht verschijnt hier naar het woord van Christus in Luke 5:10, waarmee Hij het geestelijk ambt instelt, daaraan tot het einde der tijden zijn bestaan verzekert en de toezegging geeft dat de zegen, die in de beeldrijke uitdrukking wordt gesymboliseerd, nooit van hen zal worden weggenomen, het pogen van hen, die dit ambt teniet willen doen, slechts als een ijdel pogen, of veel erger dan een nietswaardig pogen, omdat het tegen God is en de raad van Gamaliël (Acts 5:39) versmaadt? (vgl. Revelation 11:7-Revelation 11:10 met 11, 12). De discipelen volgden de Heere meteen; daar komt het op aan. Wij moeten de Heer volgen zodra Hij ons roept en in welke omstandigheden Hij ons roept. Maar vergeten wij ook niet dat de Heere ons nooit roept op zo'n manier dat daardoor wanorde in ons leven, of in het leven van onze betrekkingen komt. Nee, altijd laat Hij genoeg ruimte en krachten over, opdat de zaken van het gewone leven haar voortgang kunnen hebben. De Heere ontneemt de oude vader Zebedes zijn twee zonen, maar laat hem de huurlingen; met deze kon hij zijn zaken voortzetten. De huurlingen moesten Zebedes, de zonen moesten de Heere dienen.
En dat wonder - het is geheel geschikt om het viertal de geheel enige grootheid van de Meester te doen erkennen, die hen tot Zijn navolging nodigt. Hij heeft geen plaats op een gebied, dat buiten het bereik van hun beoordeling ligt, maar het behoort tot hun eigen beroep en beter dan iemand kunnen zij de grootheid van de wonderdaad peilen. Het wordt pas verricht nadat Petrus een blijk van zijn geloof heeft gegeven, door op het bevel van de Meesters de netten uit te werpen, zonder dat zijn berekening hoop gaf om voorspoedig te slagen. Zo leren zij al meteen de grote voorwaarde van het geloof in beoefening te brengen, waarvan het alleen afhangen zal of zij met ongedekt aangezicht de heerlijkheid van de Christus aanschouwen zullen. En dat wonder stelt ook hun toekomstige levenstaak hun schoon en treffend voor ogen. Overvloedige visvangst - zie daar het voorteken van de rijke zegen die zij zullen ervaren, als zij eens op Zijn bevel het net van het Woord zullen uitwerpen in de onmetelijke wereldzee. Overvloedige visvangst na een nacht van vruchteloze arbeid; zo hadden zij dan ook later niet te vrezen voor verijdelde pogingen; de Heere beproefde slechts het geloof in donkere uren, om het weldra te meer te bekronen. Overvloedige visvangst op een enkel woord van Zijn macht; nee, nu konden zij dan ook niet twijfelen, of de Heere zou het hun aan niets doen ontbreken en had meer om hun te geven, dan zij aan het strand zouden achterlaten. Zie, zo was de daad van Jezus in volle nadruk welsprekend en het verwondert ons niet, dat zij zonder aarzeling aan de grote Meester zich aansluiten, zoals eenmaal Eliza op de roepstem van de Thisbiters zijn dagelijkse arbeid liet varen.
Vrees niet, roept de Heiland Petrus toe, omdat deze, overweldigd door het gevoel van de heerlijkheid van de Heere en Zijn eigen onwaardigheid aan Zijn voeten ligt; vrees niet, van nu af aan zult u mensen vangen. En daarmee is nu de band van de gemeenschap tussen beiden vastgeknoopt. De Heere stelt Petrus gerust en Hij roept ook ons toe, wanneer het gevoel van onze zonden ons diep in het stof neerbuigt. Vrees niet, heet het dan, Ik heb u verlost; u bent de Mijne. Tot heil van zondaren is Hij immers in de wereld gekomen: zondaren immers roemt Hij tot Zijn gemeenschap; zondaren immers zegt Hij de eeuwige zegen van Zijn genade toe - en daarvoor eist Hij niets anders dan dat zij hun zonde en hulpeloosheid erkennen, dat zij slechts voelen dat zij niet door zichzelf, maar alleen door Zijn genade gered en zalig kunnen worden. Die zo ver gekomen is, die is rijp voor een volkomen inlijving in de gemeenschap van Jezus; want wat kan hem nog weerhouden, wat hem hinderen zich geheel over te geven aan Hem, die de volheid van de genade opent, opdat hij van zijn zonden en ellende ontslagen wordt. Echt, degene voor wie het verborgen is dat hij een zondig mens is en de verlossing nodig heeft, die is juist daardoor nog gescheiden van de Heere, die in de wereld gekomen is om zondige mensenkinderen door Zijn genade in heilige en zalige kinderen van God te veranderen. Wie echter tot een levendig bewustzijn gekomen is van zijn zonden en van de behoefte aan genade en verlossing, die zinkt aan het minnende hart van de Zaligmakers en geeft zich helemaal als Zijn eigendom aan Hem over, als hij Zijn "vrees niet" van Zijn benauwde zielen tot troost toeroept. En dan is het ook beslist; hij leeft de Heere, hij volgt Hem, hij werkt met Hem en voor Hem, evenals Petrus, die de Zaligmaker nu geheel in Zijn gemeenschap opneemt, omdat Hij hem toeroept: van nu af aan zult u mensen vangen. In een hogere zin zult u nu het net uitwerpen; zielen, mensenzielen zult u winnen voor Mijn Godsrijk, dat is voortaan uw bestemming, uw heerlijke roeping; en de aardse zegen, die u zo-even op zo'n verrassende manier ten dele gevallen is, moet voor u een beeld van de geestelijke zegen zijn, die uw arbeid en uw werk bekronen zal. Daarmee was dan ook aan Petrus zijn bestemming voor de toekomst aangewezen. In gemeenschap met Jezus te leven, te werken, te wandelen, te lijden, daartoe was hij uitgelezen en daartoe was hij nu geschikt en bekwaam. En dat is ook onze roeping, daartoe heeft de Heere ons allen uitverkoren; en hoe het nu bij ons kenbaar wordt en zich openbaart dat wij volkomen met Jezus in gemeenschap gekomen zijn en onze heilige roeping erkend en aangenomen hebben, dat zien wij uit het slot van ons verhaal: toen zij de schepen aan land gestuurd hadden verlieten zij alles en volgden Hem.
I. Luke 5:12-Luke 5:16. (zie ook). In de vorige groep handelde de profeet over de eerste tijdruimte van Jezus' werkzaamheid in Galilea, die, voor zover de evangelische traditie daarover bericht gaf, slechts 9 dagen omvatte, omdat de traditie over de volgende 3 maanden zweeg. Hij heeft daar niet in streng chronologische orde verteld, maar op de gebeurtenissen in de synagoge te Nazareth dadelijk die in de synagoge te Kaprnam laten volgen, zodat de tegenstelling tussen ongelovige verwerping en gelovige aanneming des te scherper op de voorgrond zou treden; ook heeft hij eerst aan de zegen in het huis van Simon gedacht voordat hij van de zegen op diens schip vertelde. Nu gaat hij in een nieuwe groep van verhalen (Luke 5:12-Luke 5:39) tot de tweede tijdruimte over, die met het weer opvatten van de werkzaamheid van Jezus na de rusttijd gedurende de hete zomermaanden in de eerste dagen van September begon en ruim 2 weken omvatte. Hij stelt daar de Heere voor als de geneesheer van Zijn ziek volk, voor wie ook een melaatse niet te onrein is om met hem in onmiddellijke aanraking te komen, die voor de aan de leden verlamden bovenal het woord van de vergeving van de zonden heeft bereid, om, nadat Hij de naar te ziel verlamden verkondigd heeft dat zij vrij en gered zijn (Luke 4:18), ze ook lichamelijk van hun boeien vrij te maken. Hij stelt de Heere voor als die ook een verbannen tollenaar tot Zijn navolger en apostel roept, zoals Hij aan het slot van de vorige groep met iemand gedaan heeft die beleden heeft een zo zondig mens te zijn, dat hij zich gedwongen gevoelde te bidden dat Hij van hem wegging. Zo heeft de tweede groep overeenkomst met de eerste. Om de paralellen te verkrijgen heeft Lukas de gebeurtenis, die volgens chronologische orde onder de drie voorvallen eigenlijk de derde plaats inneemt, op de eerste gesteld: het is de geschiedenis van de genezing van de melaatse.
Vers 11
11. En toen zij de schepen aan land gestuurd hadden a) verlieten zij, omdat ook tot Jakobus en Johannes een zelfde roepstem kwam 4:22"), alles, voortaan bezaten zij niets (vgl. Luke 4:38 v. John 21:3) en volgden Hem om voortaan Zijn blijvende gezellen te zijn 4:22").a)Matthew 19:27. Mark 10:28. Luke 18:28.
Zij voeren hun schepen aan het land, daar mogen zij nu rustig liggen; zij zullen zo snel hun schepen niet weer in het water trekken, zij laten het vissen aan anderen over en blijven bij de grote Visser van mensen. Evenals de wijzen uit het Oosten de ouders van Jezus geld brachten voor de reis naar Egypte, zo heeft de Heere hier de bloedverwanten van de vier mannen, die Hij nu geheel tot Zich trekt, in de rijke visvangst voor de eerste tijd een vergoeding gegeven, terwijl zij anders het gemis van deze zwakkere arbeiders niet dan met smart zouden hebben gemist.
In welk een licht verschijnt hier naar het woord van Christus in Luke 5:10, waarmee Hij het geestelijk ambt instelt, daaraan tot het einde der tijden zijn bestaan verzekert en de toezegging geeft dat de zegen, die in de beeldrijke uitdrukking wordt gesymboliseerd, nooit van hen zal worden weggenomen, het pogen van hen, die dit ambt teniet willen doen, slechts als een ijdel pogen, of veel erger dan een nietswaardig pogen, omdat het tegen God is en de raad van Gamaliël (Acts 5:39) versmaadt? (vgl. Revelation 11:7-Revelation 11:10 met 11, 12). De discipelen volgden de Heere meteen; daar komt het op aan. Wij moeten de Heer volgen zodra Hij ons roept en in welke omstandigheden Hij ons roept. Maar vergeten wij ook niet dat de Heere ons nooit roept op zo'n manier dat daardoor wanorde in ons leven, of in het leven van onze betrekkingen komt. Nee, altijd laat Hij genoeg ruimte en krachten over, opdat de zaken van het gewone leven haar voortgang kunnen hebben. De Heere ontneemt de oude vader Zebedes zijn twee zonen, maar laat hem de huurlingen; met deze kon hij zijn zaken voortzetten. De huurlingen moesten Zebedes, de zonen moesten de Heere dienen.
En dat wonder - het is geheel geschikt om het viertal de geheel enige grootheid van de Meester te doen erkennen, die hen tot Zijn navolging nodigt. Hij heeft geen plaats op een gebied, dat buiten het bereik van hun beoordeling ligt, maar het behoort tot hun eigen beroep en beter dan iemand kunnen zij de grootheid van de wonderdaad peilen. Het wordt pas verricht nadat Petrus een blijk van zijn geloof heeft gegeven, door op het bevel van de Meesters de netten uit te werpen, zonder dat zijn berekening hoop gaf om voorspoedig te slagen. Zo leren zij al meteen de grote voorwaarde van het geloof in beoefening te brengen, waarvan het alleen afhangen zal of zij met ongedekt aangezicht de heerlijkheid van de Christus aanschouwen zullen. En dat wonder stelt ook hun toekomstige levenstaak hun schoon en treffend voor ogen. Overvloedige visvangst - zie daar het voorteken van de rijke zegen die zij zullen ervaren, als zij eens op Zijn bevel het net van het Woord zullen uitwerpen in de onmetelijke wereldzee. Overvloedige visvangst na een nacht van vruchteloze arbeid; zo hadden zij dan ook later niet te vrezen voor verijdelde pogingen; de Heere beproefde slechts het geloof in donkere uren, om het weldra te meer te bekronen. Overvloedige visvangst op een enkel woord van Zijn macht; nee, nu konden zij dan ook niet twijfelen, of de Heere zou het hun aan niets doen ontbreken en had meer om hun te geven, dan zij aan het strand zouden achterlaten. Zie, zo was de daad van Jezus in volle nadruk welsprekend en het verwondert ons niet, dat zij zonder aarzeling aan de grote Meester zich aansluiten, zoals eenmaal Eliza op de roepstem van de Thisbiters zijn dagelijkse arbeid liet varen.
Vrees niet, roept de Heiland Petrus toe, omdat deze, overweldigd door het gevoel van de heerlijkheid van de Heere en Zijn eigen onwaardigheid aan Zijn voeten ligt; vrees niet, van nu af aan zult u mensen vangen. En daarmee is nu de band van de gemeenschap tussen beiden vastgeknoopt. De Heere stelt Petrus gerust en Hij roept ook ons toe, wanneer het gevoel van onze zonden ons diep in het stof neerbuigt. Vrees niet, heet het dan, Ik heb u verlost; u bent de Mijne. Tot heil van zondaren is Hij immers in de wereld gekomen: zondaren immers roemt Hij tot Zijn gemeenschap; zondaren immers zegt Hij de eeuwige zegen van Zijn genade toe - en daarvoor eist Hij niets anders dan dat zij hun zonde en hulpeloosheid erkennen, dat zij slechts voelen dat zij niet door zichzelf, maar alleen door Zijn genade gered en zalig kunnen worden. Die zo ver gekomen is, die is rijp voor een volkomen inlijving in de gemeenschap van Jezus; want wat kan hem nog weerhouden, wat hem hinderen zich geheel over te geven aan Hem, die de volheid van de genade opent, opdat hij van zijn zonden en ellende ontslagen wordt. Echt, degene voor wie het verborgen is dat hij een zondig mens is en de verlossing nodig heeft, die is juist daardoor nog gescheiden van de Heere, die in de wereld gekomen is om zondige mensenkinderen door Zijn genade in heilige en zalige kinderen van God te veranderen. Wie echter tot een levendig bewustzijn gekomen is van zijn zonden en van de behoefte aan genade en verlossing, die zinkt aan het minnende hart van de Zaligmakers en geeft zich helemaal als Zijn eigendom aan Hem over, als hij Zijn "vrees niet" van Zijn benauwde zielen tot troost toeroept. En dan is het ook beslist; hij leeft de Heere, hij volgt Hem, hij werkt met Hem en voor Hem, evenals Petrus, die de Zaligmaker nu geheel in Zijn gemeenschap opneemt, omdat Hij hem toeroept: van nu af aan zult u mensen vangen. In een hogere zin zult u nu het net uitwerpen; zielen, mensenzielen zult u winnen voor Mijn Godsrijk, dat is voortaan uw bestemming, uw heerlijke roeping; en de aardse zegen, die u zo-even op zo'n verrassende manier ten dele gevallen is, moet voor u een beeld van de geestelijke zegen zijn, die uw arbeid en uw werk bekronen zal. Daarmee was dan ook aan Petrus zijn bestemming voor de toekomst aangewezen. In gemeenschap met Jezus te leven, te werken, te wandelen, te lijden, daartoe was hij uitgelezen en daartoe was hij nu geschikt en bekwaam. En dat is ook onze roeping, daartoe heeft de Heere ons allen uitverkoren; en hoe het nu bij ons kenbaar wordt en zich openbaart dat wij volkomen met Jezus in gemeenschap gekomen zijn en onze heilige roeping erkend en aangenomen hebben, dat zien wij uit het slot van ons verhaal: toen zij de schepen aan land gestuurd hadden verlieten zij alles en volgden Hem.
I. Luke 5:12-Luke 5:16. (zie ook). In de vorige groep handelde de profeet over de eerste tijdruimte van Jezus' werkzaamheid in Galilea, die, voor zover de evangelische traditie daarover bericht gaf, slechts 9 dagen omvatte, omdat de traditie over de volgende 3 maanden zweeg. Hij heeft daar niet in streng chronologische orde verteld, maar op de gebeurtenissen in de synagoge te Nazareth dadelijk die in de synagoge te Kaprnam laten volgen, zodat de tegenstelling tussen ongelovige verwerping en gelovige aanneming des te scherper op de voorgrond zou treden; ook heeft hij eerst aan de zegen in het huis van Simon gedacht voordat hij van de zegen op diens schip vertelde. Nu gaat hij in een nieuwe groep van verhalen (Luke 5:12-Luke 5:39) tot de tweede tijdruimte over, die met het weer opvatten van de werkzaamheid van Jezus na de rusttijd gedurende de hete zomermaanden in de eerste dagen van September begon en ruim 2 weken omvatte. Hij stelt daar de Heere voor als de geneesheer van Zijn ziek volk, voor wie ook een melaatse niet te onrein is om met hem in onmiddellijke aanraking te komen, die voor de aan de leden verlamden bovenal het woord van de vergeving van de zonden heeft bereid, om, nadat Hij de naar te ziel verlamden verkondigd heeft dat zij vrij en gered zijn (Luke 4:18), ze ook lichamelijk van hun boeien vrij te maken. Hij stelt de Heere voor als die ook een verbannen tollenaar tot Zijn navolger en apostel roept, zoals Hij aan het slot van de vorige groep met iemand gedaan heeft die beleden heeft een zo zondig mens te zijn, dat hij zich gedwongen gevoelde te bidden dat Hij van hem wegging. Zo heeft de tweede groep overeenkomst met de eerste. Om de paralellen te verkrijgen heeft Lukas de gebeurtenis, die volgens chronologische orde onder de drie voorvallen eigenlijk de derde plaats inneemt, op de eerste gesteld: het is de geschiedenis van de genezing van de melaatse.
Vers 12
12. En het gebeurde in de tijd dat Jezus de bergrede had gehouden (Luke 6:12-Luke 6:49) en weer van de berg naar Kapernam wilde terugkeren, toen Hij in een van de steden was waardoor Zijn weg leidde en waarin Hij enige tijd moest blijven, dat er een man was vol melaatsheid, die Hem nog buiten voor de stad opeens geheel onverwachts in de weg trad. En hij zag Jezus, naar wie hij zocht, viel op het gezicht, zelfs in het huis voor de stad, waarheen de Heere Zich wendde, liep Hem na en vroeg Hem: Heere! als Gij wilt kunt Gij mij reinigen. De zieke was vol melaatsheid d. i. zijn gezicht onderscheidde zich door de bleke kleur, zoals het geval is wanneer de ziekte al een hoge graad heeft bereikt. Slechts bij verrassing kon hij zo dichtbij zijn gekomen; hij komt daarom allen als een spookachtige verschijning voor. Nu zoekt hij Jezus met zijn blikken onder de menigte en als hij Hem ontdekt, snelt hij naar Hem toe. In de woorden: "Heere, als Gij wilt kunt Gij mij reinigen", ligt zowel grote angst als groot geloof. Andere zieken werden genezen, dat wist de melaatse, vandaar het geloof. Maar zijn ziekte was ook op het ergst, vandaar de angst. En nu had hij zich tegen het verbod van de wet in de onmiddellijke nabijheid van Jezus gewaagd, waarom hij een afwijzing moest vrezen. Wanneer hij nu meteen die zorg met een groot geloof tegenkwam, dan moest toch dit zijn angst des te groter maken.Vers 12
12. En het gebeurde in de tijd dat Jezus de bergrede had gehouden (Luke 6:12-Luke 6:49) en weer van de berg naar Kapernam wilde terugkeren, toen Hij in een van de steden was waardoor Zijn weg leidde en waarin Hij enige tijd moest blijven, dat er een man was vol melaatsheid, die Hem nog buiten voor de stad opeens geheel onverwachts in de weg trad. En hij zag Jezus, naar wie hij zocht, viel op het gezicht, zelfs in het huis voor de stad, waarheen de Heere Zich wendde, liep Hem na en vroeg Hem: Heere! als Gij wilt kunt Gij mij reinigen. De zieke was vol melaatsheid d. i. zijn gezicht onderscheidde zich door de bleke kleur, zoals het geval is wanneer de ziekte al een hoge graad heeft bereikt. Slechts bij verrassing kon hij zo dichtbij zijn gekomen; hij komt daarom allen als een spookachtige verschijning voor. Nu zoekt hij Jezus met zijn blikken onder de menigte en als hij Hem ontdekt, snelt hij naar Hem toe. In de woorden: "Heere, als Gij wilt kunt Gij mij reinigen", ligt zowel grote angst als groot geloof. Andere zieken werden genezen, dat wist de melaatse, vandaar het geloof. Maar zijn ziekte was ook op het ergst, vandaar de angst. En nu had hij zich tegen het verbod van de wet in de onmiddellijke nabijheid van Jezus gewaagd, waarom hij een afwijzing moest vrezen. Wanneer hij nu meteen die zorg met een groot geloof tegenkwam, dan moest toch dit zijn angst des te groter maken.Vers 13
13. En Hij overtrad de grenzen van de wet, strekte de hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil, word gereinigd! En meteen ging de melaatsheid van hem, zodat hij nu lichamelijk weer gezond was.Matthes zegt: "Hij werd van zijn melaatsheid gereinigd"; dat is het wettelijke gezichtspunt; Lukas zegt eenvoudig: "De melaatsheid ging van hem", deze is de menselijke manier van beschouwing; Markus verbindt beide manieren van uitdrukking.
Vers 13
13. En Hij overtrad de grenzen van de wet, strekte de hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil, word gereinigd! En meteen ging de melaatsheid van hem, zodat hij nu lichamelijk weer gezond was.Matthes zegt: "Hij werd van zijn melaatsheid gereinigd"; dat is het wettelijke gezichtspunt; Lukas zegt eenvoudig: "De melaatsheid ging van hem", deze is de menselijke manier van beschouwing; Markus verbindt beide manieren van uitdrukking.
Vers 14
14. En Hij gebood hem 1:44, 45") dat hij het niemand zeggen zou, Maar ga heen, zei Hij, om hem voor alles weer te brengen tot de wederopname in de burgerlijke en godsdienstige gemeenschap van Zijn volk: Vertoon uzelf aan de priester en offer voor uw reiniging, a) zoals Mozes geboden heeft, om de oversten te Jeruzalem 8:4") tot een getuigenis te zijn.a) Leviticus 13:2; Leviticus 14:2.
Vers 14
14. En Hij gebood hem 1:44, 45") dat hij het niemand zeggen zou, Maar ga heen, zei Hij, om hem voor alles weer te brengen tot de wederopname in de burgerlijke en godsdienstige gemeenschap van Zijn volk: Vertoon uzelf aan de priester en offer voor uw reiniging, a) zoals Mozes geboden heeft, om de oversten te Jeruzalem 8:4") tot een getuigenis te zijn.a) Leviticus 13:2; Leviticus 14:2.
Vers 15
15. Maar het gerucht van Hem ging temeer voort, omdat de gereinigde het verbod niet hield, maar veelvuldig vertelde wat Jezus aan hem gedaan had; en veel menigten kwamen samen om Hem te horen en door Hem genezen te worden van hun ziekten.Vers 15
15. Maar het gerucht van Hem ging temeer voort, omdat de gereinigde het verbod niet hield, maar veelvuldig vertelde wat Jezus aan hem gedaan had; en veel menigten kwamen samen om Hem te horen en door Hem genezen te worden van hun ziekten.Vers 16
16. Maar Hij hield Zich verwijderd van de stad en vertrok in de woestijnen en bad daar.Lukas spreekt gedurig van de gebedsomgang van Jezus met Zijn Vader, waar de andere Evangelisten daar geen melding van maken. Vgl. Luke 3:11; Luke 6:12 v. 9:18, 29.
Het gebed in de nood; kijken zij 1) naar de nood, die tot het gebed dringt; 2) naar de verhoring, die het vindt; 3) naar de voorwaarden, die het stelt.
II. Luke 5:17-Luke 5:26. (zie ook). Lukas wendt zich nu tot die geschiedenis, die ook bij Markus de tweede groep van gebeurtenissen uit de werkzaamheid van de Heere in Galilea opent en de tegenwoordige periode van deze werkzaamheid karakteriseert als het begin van de oppositie, die, in onderscheiding van het volk, zijn leidslieden meer en meer tegen de Heere begonnen. Deze vertoont zich namelijk het eerst bij de gelegenheid dat een verlamde tot Hem werd gebracht en Hij deze vergeving van de zonden aankondigde. 17. En het gebeurde in een van die dagen, toen Hij juist uit het gebied van de Gadarenen was teruggekeerd (Luke 8:26-Luke 8:39), dat Hij in het huis, waarin Hij te Kapernam woonde (Luke 4:38), leerde en er zaten onder de menigte die Hem omgaf Farizeeën en leraars van de wet, die uit alle dorpen van Galilea en Judea en Jeruzalem gekomen waren 9:2"); en de kracht van de Heere was er om hen te genezen (Luke 8:40). Hij genas allen, die tot Hem werden gebracht en door boze plagen of ziekten bevangen waren; toch openbaarde Jezus deze kracht slechts in enkele gevallen, Zijn eigenlijk werk was het leren.
Vers 16
16. Maar Hij hield Zich verwijderd van de stad en vertrok in de woestijnen en bad daar.Lukas spreekt gedurig van de gebedsomgang van Jezus met Zijn Vader, waar de andere Evangelisten daar geen melding van maken. Vgl. Luke 3:11; Luke 6:12 v. 9:18, 29.
Het gebed in de nood; kijken zij 1) naar de nood, die tot het gebed dringt; 2) naar de verhoring, die het vindt; 3) naar de voorwaarden, die het stelt.
II. Luke 5:17-Luke 5:26. (zie ook). Lukas wendt zich nu tot die geschiedenis, die ook bij Markus de tweede groep van gebeurtenissen uit de werkzaamheid van de Heere in Galilea opent en de tegenwoordige periode van deze werkzaamheid karakteriseert als het begin van de oppositie, die, in onderscheiding van het volk, zijn leidslieden meer en meer tegen de Heere begonnen. Deze vertoont zich namelijk het eerst bij de gelegenheid dat een verlamde tot Hem werd gebracht en Hij deze vergeving van de zonden aankondigde. 17. En het gebeurde in een van die dagen, toen Hij juist uit het gebied van de Gadarenen was teruggekeerd (Luke 8:26-Luke 8:39), dat Hij in het huis, waarin Hij te Kapernam woonde (Luke 4:38), leerde en er zaten onder de menigte die Hem omgaf Farizeeën en leraars van de wet, die uit alle dorpen van Galilea en Judea en Jeruzalem gekomen waren 9:2"); en de kracht van de Heere was er om hen te genezen (Luke 8:40). Hij genas allen, die tot Hem werden gebracht en door boze plagen of ziekten bevangen waren; toch openbaarde Jezus deze kracht slechts in enkele gevallen, Zijn eigenlijk werk was het leren.
Vers 18
18. En zie, om een enkel geval nader te doen kennen, enige mannen brachten op een bed een mens, die verlamd was en probeerden hem in het huis te brengen en voor Hem te leggen (Matthew 15:30).Vers 18
18. En zie, om een enkel geval nader te doen kennen, enige mannen brachten op een bed een mens, die verlamd was en probeerden hem in het huis te brengen en voor Hem te leggen (Matthew 15:30).Vers 19
19. En zij vonden geen opening om hem binnen te brengen, omdat de menigte dicht opengehoopt rondom het huis stond, dus klommen zij van het naburige huis op het dak en lieten hem door de tichelen neer met het beddeken in het midden vanhet huis, waar men vergaderd was, voor Jezus, zodat Hij nu de zieke voor Zijn voeten zag liggen.Waar liefde in het hart is, daar draagt, daar sleept men de naaste totdat men hem tot Christus heeft gebracht. (H. MULLER).
U kunt uw vriend geen betere vriendschapsdienst bewijzen, dan wanneer u hem aan de hand van de liefde tot Jezus leidt, hem op de armen van het gebed tot de Zoon van God heen draagt.
Wanneer u voor uzelf vertrouwen op Christus stelt, dan moet zich dat openbaren als bij de zieke in onze tekst door een dringen, door een drijven in uw binnenste, dat u geen rust laat voordat u tot Hem gekomen bent, totdat u Zijn nabijheid voelt, totdat u Hem uw begeerte bekend maakt, totdat u Zijn antwoord verneemt. U vraagt, waar Hij te vinden is? Dat moest een gelovige toch weten! Hij is te vinden in de Schrift en de gelovigen onderzoeken en zoeken naar Hem zeer ijverig in de Schrift, die op haar vele bladen overal van Hem getuigenis geeft. Hij is te vinden in de vergaderingen van de Christenen; want Hij heeft beloofd onder diegenen te zijn die in Zijn naam zijn vergaderd. Hij is te vinden in uw woning, in uw stille kamer; daar staat Hij `s morgens voor u, schitterend als de zon, Hij verstrooit de nevelen die over uw Geest liggen, ontlokt alle wensen voor uzelf en anderen, lokt ieder verlangen uit uw hart te voorschijn, dat het zich tot Hem wendt en in Hem voldoening vindt. Zo is Hij bij u `s avonds, zo op ieder uur, zo iedere dag; Hij is bij ons alle dagen tot aan het einde van de wereld - wie tot Hem wil komen, die heeft het nu veel gemakkelijker dan toen de geraakte.
Vers 19
19. En zij vonden geen opening om hem binnen te brengen, omdat de menigte dicht opengehoopt rondom het huis stond, dus klommen zij van het naburige huis op het dak en lieten hem door de tichelen neer met het beddeken in het midden vanhet huis, waar men vergaderd was, voor Jezus, zodat Hij nu de zieke voor Zijn voeten zag liggen.Waar liefde in het hart is, daar draagt, daar sleept men de naaste totdat men hem tot Christus heeft gebracht. (H. MULLER).
U kunt uw vriend geen betere vriendschapsdienst bewijzen, dan wanneer u hem aan de hand van de liefde tot Jezus leidt, hem op de armen van het gebed tot de Zoon van God heen draagt.
Wanneer u voor uzelf vertrouwen op Christus stelt, dan moet zich dat openbaren als bij de zieke in onze tekst door een dringen, door een drijven in uw binnenste, dat u geen rust laat voordat u tot Hem gekomen bent, totdat u Zijn nabijheid voelt, totdat u Hem uw begeerte bekend maakt, totdat u Zijn antwoord verneemt. U vraagt, waar Hij te vinden is? Dat moest een gelovige toch weten! Hij is te vinden in de Schrift en de gelovigen onderzoeken en zoeken naar Hem zeer ijverig in de Schrift, die op haar vele bladen overal van Hem getuigenis geeft. Hij is te vinden in de vergaderingen van de Christenen; want Hij heeft beloofd onder diegenen te zijn die in Zijn naam zijn vergaderd. Hij is te vinden in uw woning, in uw stille kamer; daar staat Hij `s morgens voor u, schitterend als de zon, Hij verstrooit de nevelen die over uw Geest liggen, ontlokt alle wensen voor uzelf en anderen, lokt ieder verlangen uit uw hart te voorschijn, dat het zich tot Hem wendt en in Hem voldoening vindt. Zo is Hij bij u `s avonds, zo op ieder uur, zo iedere dag; Hij is bij ons alle dagen tot aan het einde van de wereld - wie tot Hem wil komen, die heeft het nu veel gemakkelijker dan toen de geraakte.
Vers 20
20. En Hij zag hun geloof en zei tot hem: Mens! uw zonden zijn u vergeven.Schijnbaar is deze mens slechts lichamelijk ziek, zodat men zou kunnen menen dat hij en zijn vrienden ook niets dan lichamelijke genezing voor hem gezocht zouden hebben; maar de Heere, die naar het hart kijkt, merkt niet alleen dat de verlamde ook geestelijk ziek is door de zonde, maar dat hij ook de smart over zijn zonde nog dieper en heviger voelt dan die over zijn lichamelijk lijden en zijn lichaamsgebrek. Hoe het nu ook geweest mag zijn, of zich deze man door een leven van zondige uitspatting zijn ziekte heeft berokkend, of dat zijn lichamelijke ellende het bewustzijn van zijn zondige toestand had uitgelokt, in ieder geval staat het vast dat hij over zijn zonde bekommerd en treurig was; want de Heere zegt tot hem (Matthew 9:2): "Wees welgemoed". Zo ziet de Heere in hem een hart dat zijn zonde met zorg en smart aanziet, die haat en verafschuwt, zich van haar afwendt, er zo graag van zou verlost zijn, dus een mens, die boete doet.
Omdat de paralyse 8:7) een langdurige ziekte is en volgens de ervaring door zo'n langdurige ziekte de liefde tot onze naaste wordt verstompt, kan men niet goed aannemen dat deze mensen uit vrije beweging de verlamde tot Jezus zouden hebben gedragen; hij zelf heeft hen om die dienst gevraagd; zo sterk was zijn begeerte naar Jezus, dat hij ook tot het gevaarlijk neerlaten door het dak zijn toestemming gaf.
"Uwe zonden zijn u vergeven" zegt de Heere en toen Hij dat zei bleef de zieke nog lam en ellendig, als hij was, voor Hem liggen; lichamelijk genas dit woord hem niet. Hoe, wanneer de Zoon van God had goedgevonden deze zieke niet gezond te maken, wanneer hij lam en ellendig, als hij was, weer van Hem was weggedragen en in deze toestand misschien nog jarenlang had geleefd, was het woord: "Uw zonden zijn u vergeven" dan minder waar geweest? Zou de zieke niet met ontwijfelbare zekerheid zich daaraan hebben kunnen vasthouden? Zeker is vergeving van de zonde en wegneming van de gevolgen van de zonde niet hetzelfde. Men kan vergeving van zonden hebben, zonder van alle moeilijke, drukkende gevolgen van de zonde verlost te zijn. Die God, die, omdat Hij barmhartig is, misdaad, overtreding en zonde vergeeft, zal wel de mens, die Hij zo Zijn barmhartigheid laat ondervinden, niet eeuwig onder de gevolgen van zijn zonden laten blijven en lijden, maar de goddelijke wijsheid en liefde kan haar heilige reden hebben om de zo begenadigde zondaar de korte tijd van zijn levens in deze wereld onder de gevolgen van de zonde verder te laten lijden; want de mens kan in deze wereld voor geen gered worden zonder gezondheid, zonder rijkdom en eer, maar niet zonder vergeving van de zonden, niet zonder genade en gave van God door Christus, niet zonder troost en vrede, niet zonder licht en kracht van de Heilige Geest.
Vers 20
20. En Hij zag hun geloof en zei tot hem: Mens! uw zonden zijn u vergeven.Schijnbaar is deze mens slechts lichamelijk ziek, zodat men zou kunnen menen dat hij en zijn vrienden ook niets dan lichamelijke genezing voor hem gezocht zouden hebben; maar de Heere, die naar het hart kijkt, merkt niet alleen dat de verlamde ook geestelijk ziek is door de zonde, maar dat hij ook de smart over zijn zonde nog dieper en heviger voelt dan die over zijn lichamelijk lijden en zijn lichaamsgebrek. Hoe het nu ook geweest mag zijn, of zich deze man door een leven van zondige uitspatting zijn ziekte heeft berokkend, of dat zijn lichamelijke ellende het bewustzijn van zijn zondige toestand had uitgelokt, in ieder geval staat het vast dat hij over zijn zonde bekommerd en treurig was; want de Heere zegt tot hem (Matthew 9:2): "Wees welgemoed". Zo ziet de Heere in hem een hart dat zijn zonde met zorg en smart aanziet, die haat en verafschuwt, zich van haar afwendt, er zo graag van zou verlost zijn, dus een mens, die boete doet.
Omdat de paralyse 8:7) een langdurige ziekte is en volgens de ervaring door zo'n langdurige ziekte de liefde tot onze naaste wordt verstompt, kan men niet goed aannemen dat deze mensen uit vrije beweging de verlamde tot Jezus zouden hebben gedragen; hij zelf heeft hen om die dienst gevraagd; zo sterk was zijn begeerte naar Jezus, dat hij ook tot het gevaarlijk neerlaten door het dak zijn toestemming gaf.
"Uwe zonden zijn u vergeven" zegt de Heere en toen Hij dat zei bleef de zieke nog lam en ellendig, als hij was, voor Hem liggen; lichamelijk genas dit woord hem niet. Hoe, wanneer de Zoon van God had goedgevonden deze zieke niet gezond te maken, wanneer hij lam en ellendig, als hij was, weer van Hem was weggedragen en in deze toestand misschien nog jarenlang had geleefd, was het woord: "Uw zonden zijn u vergeven" dan minder waar geweest? Zou de zieke niet met ontwijfelbare zekerheid zich daaraan hebben kunnen vasthouden? Zeker is vergeving van de zonde en wegneming van de gevolgen van de zonde niet hetzelfde. Men kan vergeving van zonden hebben, zonder van alle moeilijke, drukkende gevolgen van de zonde verlost te zijn. Die God, die, omdat Hij barmhartig is, misdaad, overtreding en zonde vergeeft, zal wel de mens, die Hij zo Zijn barmhartigheid laat ondervinden, niet eeuwig onder de gevolgen van zijn zonden laten blijven en lijden, maar de goddelijke wijsheid en liefde kan haar heilige reden hebben om de zo begenadigde zondaar de korte tijd van zijn levens in deze wereld onder de gevolgen van de zonde verder te laten lijden; want de mens kan in deze wereld voor geen gered worden zonder gezondheid, zonder rijkdom en eer, maar niet zonder vergeving van de zonden, niet zonder genade en gave van God door Christus, niet zonder troost en vrede, niet zonder licht en kracht van de Heilige Geest.
Vers 21
21. En de Schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overdenken en bij zichzelf te zeggen, zonder het luid en openlijk uit te spreken: Wie is deze, die Gods-lastering spreekt? a) Wie kan de zonden vergeven dan God alleen? Daarop wachtten zij wat verder zou plaats hebben om bij enige geschikte gelegenheid ook aan hun gedachte nadruk te geven.a) Psalms 32:5. Isaiah 43:25.
21. En de Schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overdenken en bij zichzelf te zeggen, zonder het luid en openlijk uit te spreken: Wie is deze, die Gods-lastering spreekt? a) Wie kan de zonden vergeven dan God alleen? Daarop wachtten zij wat verder zou plaats hebben om bij enige geschikte gelegenheid ook aan hun gedachte nadruk te geven.
a) Psalms 32:5. Isaiah 43:25. 23. Wat is makkelijker te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven? of te zeggen: Sta op en wandel (vgl. bij Matthew 9:5).
Vers 21
21. En de Schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overdenken en bij zichzelf te zeggen, zonder het luid en openlijk uit te spreken: Wie is deze, die Gods-lastering spreekt? a) Wie kan de zonden vergeven dan God alleen? Daarop wachtten zij wat verder zou plaats hebben om bij enige geschikte gelegenheid ook aan hun gedachte nadruk te geven.a) Psalms 32:5. Isaiah 43:25.
21. En de Schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overdenken en bij zichzelf te zeggen, zonder het luid en openlijk uit te spreken: Wie is deze, die Gods-lastering spreekt? a) Wie kan de zonden vergeven dan God alleen? Daarop wachtten zij wat verder zou plaats hebben om bij enige geschikte gelegenheid ook aan hun gedachte nadruk te geven.
a) Psalms 32:5. Isaiah 43:25. 23. Wat is makkelijker te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven? of te zeggen: Sta op en wandel (vgl. bij Matthew 9:5).
Vers 24
24. Maar opdat u mag weten, u door een zichtbaar, handtastelijk bewijs overtuigt, dat de Zoon des mensen, die als zodanig Gods gevolmachtigde is, werkelijk bezit wat Hij betuigt, dat Hij macht heeft op de aarde de zonden te vergeven, zo zal Ik nu die andere macht uitoefenen, die voor die eerste tot zichtbaar bewijs dient. En na een plechtige pauze, waarin Hij de tegenstanders scherp aanzag, zei Hij tot de verlamde: Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis.Vers 24
24. Maar opdat u mag weten, u door een zichtbaar, handtastelijk bewijs overtuigt, dat de Zoon des mensen, die als zodanig Gods gevolmachtigde is, werkelijk bezit wat Hij betuigt, dat Hij macht heeft op de aarde de zonden te vergeven, zo zal Ik nu die andere macht uitoefenen, die voor die eerste tot zichtbaar bewijs dient. En na een plechtige pauze, waarin Hij de tegenstanders scherp aanzag, zei Hij tot de verlamde: Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis.Vers 25
25. En Hij stond meteen voor hen op, nam hetgeen waarop hij gelegen had op en ging heen naar zijn huis, bij het gaan door de menigte God verheerlijkend, die grote dingen aan hem had gedaan.Met hun mening: "Wie kan de zonde vergeven dan God alleen" hebben de Schriftgeleerden en Farizeeën recht. Zonde vergeven kan alleen hij, tegen wie gezondigd is. Hebben wij dus tegen God gezondigd, dan staat het ook alleen in Gods macht de zonde te vergeven. Jezus is echter waarachtig God, dus kan ook Hij de zonde vergeven. Hij heeft er de macht toe en heeft die nog veel meer, omdat Hij die macht heeft verworven, omdat Hij mens geworden is, om voor onze zonde te lijden en te sterven. Er zou geen zondevergeving zijn wanneer Hij niet in het vlees was gekomen. Van dat alles weten de Schriftgeleerden niets; zij houden Jezus voor niets meer dan een mens en daarom is het hen een ergernis wanneer Hij de zonden vergeeft.
Vers 25
25. En Hij stond meteen voor hen op, nam hetgeen waarop hij gelegen had op en ging heen naar zijn huis, bij het gaan door de menigte God verheerlijkend, die grote dingen aan hem had gedaan.Met hun mening: "Wie kan de zonde vergeven dan God alleen" hebben de Schriftgeleerden en Farizeeën recht. Zonde vergeven kan alleen hij, tegen wie gezondigd is. Hebben wij dus tegen God gezondigd, dan staat het ook alleen in Gods macht de zonde te vergeven. Jezus is echter waarachtig God, dus kan ook Hij de zonde vergeven. Hij heeft er de macht toe en heeft die nog veel meer, omdat Hij die macht heeft verworven, omdat Hij mens geworden is, om voor onze zonde te lijden en te sterven. Er zou geen zondevergeving zijn wanneer Hij niet in het vlees was gekomen. Van dat alles weten de Schriftgeleerden niets; zij houden Jezus voor niets meer dan een mens en daarom is het hen een ergernis wanneer Hij de zonden vergeeft.
Vers 26
26. En ontzetting heeft hen allen - al het volk dat dit zag - bevangen en zij verheerlijkten, evenals degene die gezond geworden was, God en werden vervuld met vrees voor de majesteit van Jezus en zeiden onder elkaar bij het heengaan: Wij hebben vandaag ongelooflijke dingen gezien, waarvan wij tot hiertoe uit de mond van onze Schriftgeleerden nog niet gehoord hadden, namelijk dat door Iemand op aarde de zonde kan worden vergeven 2:7").Opmerkelijk is het dat de uitdrukking van Lukas "ongelooflijke dingen" ook in het bericht van Josefus over Jezus wordt gevonden: "Hij deed ongelooflijke werken. " Niet in de eerste plaats bedoelt het volk met het "heden" het wonder - het had de vorige dagen net zulke opmerkelijke dingen gezien - maar in het bijzonder de goddelijke volmacht om te vergeven, die Jezus door het wonder, waarmee Hij ze in verbintenis had gesteld, zo heerlijk had betoond. De drie verschillende uitdrukkingen, waarin de verwondering van het volk zich bij de drie synoptici uitdrukt, zijn ontleend aan de mond van de talrijk getuigen van de gebeurtenis; deze zeiden zo, anderen anders en weer anderen nog anders.
III. Luke 5:27-Luke 5:39. (zie ook). De Evangelist kan hier voortgaan met de geschiedkundige opvolging van de mededelingen en nu ook het voorval van Levi's roeping vertellen, met de maaltijd in diens huis en de verwijten van de tegenstanders, die zich daaraan aansluiten dat Jezus met tollenaars en zondaars at en Zijn discipelen tot een leven zonder tucht leidde. Aan de ene kant wordt daardoor het beeld van de Heere voltooid als van de ware Geneesmeester van de mensen, die de lichaamziekte geneest en de ziel gezond maakt; aan de andere kant wordt nu echter ook volkomen duidelijk dat Hij geen ergernis aan de Farizeeën en Schriftgeleerden gegeven heeft, maar dat deze ergernis aan Hem hebben genomen. De melaatse in Luke 5:12-Luke 5:16 heeft Hem Zijn hemelse Vader als het ware onder de handen gebracht, zodat Hij deze moest aanraken en Hij heeft daarna in de eenzaamheid Zich opgehouden om te bidden, dus op generlei wijze de wet gebroken. De verlamde in Luke 5:17-Luke 5:26 is Hij met de gave tegemoet gekomen die deze het meest nodig had en Hij heeft het door Zijn wonderdaad bewezen, dat Hij het recht had om de goddelijke vergeving van de zonde toe te delen. Bij de roeping van Levi handelt Hij hier als een geneesheer, die Hij nu eenmaal is en Hij heeft dan ontwijfelbaar het recht en de plicht om Zich over de zieken te ontfermen en wanneer Hij Zijn discipelen van het vasten verschoont, dan heeft Hij met het oog op de tijd, dat Hij als bruidegom bij de bruiloftsgasten nog tegenwoordig is, daartoe zowel het recht als de plicht.
Vers 26
26. En ontzetting heeft hen allen - al het volk dat dit zag - bevangen en zij verheerlijkten, evenals degene die gezond geworden was, God en werden vervuld met vrees voor de majesteit van Jezus en zeiden onder elkaar bij het heengaan: Wij hebben vandaag ongelooflijke dingen gezien, waarvan wij tot hiertoe uit de mond van onze Schriftgeleerden nog niet gehoord hadden, namelijk dat door Iemand op aarde de zonde kan worden vergeven 2:7").Opmerkelijk is het dat de uitdrukking van Lukas "ongelooflijke dingen" ook in het bericht van Josefus over Jezus wordt gevonden: "Hij deed ongelooflijke werken. " Niet in de eerste plaats bedoelt het volk met het "heden" het wonder - het had de vorige dagen net zulke opmerkelijke dingen gezien - maar in het bijzonder de goddelijke volmacht om te vergeven, die Jezus door het wonder, waarmee Hij ze in verbintenis had gesteld, zo heerlijk had betoond. De drie verschillende uitdrukkingen, waarin de verwondering van het volk zich bij de drie synoptici uitdrukt, zijn ontleend aan de mond van de talrijk getuigen van de gebeurtenis; deze zeiden zo, anderen anders en weer anderen nog anders.
III. Luke 5:27-Luke 5:39. (zie ook). De Evangelist kan hier voortgaan met de geschiedkundige opvolging van de mededelingen en nu ook het voorval van Levi's roeping vertellen, met de maaltijd in diens huis en de verwijten van de tegenstanders, die zich daaraan aansluiten dat Jezus met tollenaars en zondaars at en Zijn discipelen tot een leven zonder tucht leidde. Aan de ene kant wordt daardoor het beeld van de Heere voltooid als van de ware Geneesmeester van de mensen, die de lichaamziekte geneest en de ziel gezond maakt; aan de andere kant wordt nu echter ook volkomen duidelijk dat Hij geen ergernis aan de Farizeeën en Schriftgeleerden gegeven heeft, maar dat deze ergernis aan Hem hebben genomen. De melaatse in Luke 5:12-Luke 5:16 heeft Hem Zijn hemelse Vader als het ware onder de handen gebracht, zodat Hij deze moest aanraken en Hij heeft daarna in de eenzaamheid Zich opgehouden om te bidden, dus op generlei wijze de wet gebroken. De verlamde in Luke 5:17-Luke 5:26 is Hij met de gave tegemoet gekomen die deze het meest nodig had en Hij heeft het door Zijn wonderdaad bewezen, dat Hij het recht had om de goddelijke vergeving van de zonde toe te delen. Bij de roeping van Levi handelt Hij hier als een geneesheer, die Hij nu eenmaal is en Hij heeft dan ontwijfelbaar het recht en de plicht om Zich over de zieken te ontfermen en wanneer Hij Zijn discipelen van het vasten verschoont, dan heeft Hij met het oog op de tijd, dat Hij als bruidegom bij de bruiloftsgasten nog tegenwoordig is, daartoe zowel het recht als de plicht.
Vers 27
27. En hierna, op een enigszins latere dag, ging Hij uit het huis te Kaprnam, waar Hij Zich gewoonlijk ophield (Luke 5:17, ) en zag op Zijn tocht naar het strand van de zee een tollenaar die Levi heette zitten in het tolhuis en zei tot hem: Volg Mij na naar de oever van de zee en voortaan overal waar Ik heenga 9:9").Levi was een tollenaar, een mens, met andere tollenaars en zondaren terecht of ten onrechte met een slechte naam. Hij zat in het tolhuis; hij was bezig in de uitoefening van zijn in het oog van de Joden zo hatelijk bedrijf. Jezus schaamt zich niet voor hem, Hij ziet hem, Hij kijkt hem aan, Hij ziet op Hem neer; Hij opent die lippen waarop genade is uitgestort en dat "Volg Mij!", waarin voor deze tollenaar het discipelschap en het apostelschap, de behoudenis van zijn ziel en eeuwige heerlijkheid lag opgesloten, komt uit Zijn mond. Schep moed, tollenaars en zondaren, wie de wereld te slecht houdt om iets van Jezus te mogen hopen, om iets voor Jezus te kunnen worden! Schep moed; denk aan deze Levi; denk aan Matthes, en zie op tot die Genadige die u ziet.
Vers 27
27. En hierna, op een enigszins latere dag, ging Hij uit het huis te Kaprnam, waar Hij Zich gewoonlijk ophield (Luke 5:17, ) en zag op Zijn tocht naar het strand van de zee een tollenaar die Levi heette zitten in het tolhuis en zei tot hem: Volg Mij na naar de oever van de zee en voortaan overal waar Ik heenga 9:9").Levi was een tollenaar, een mens, met andere tollenaars en zondaren terecht of ten onrechte met een slechte naam. Hij zat in het tolhuis; hij was bezig in de uitoefening van zijn in het oog van de Joden zo hatelijk bedrijf. Jezus schaamt zich niet voor hem, Hij ziet hem, Hij kijkt hem aan, Hij ziet op Hem neer; Hij opent die lippen waarop genade is uitgestort en dat "Volg Mij!", waarin voor deze tollenaar het discipelschap en het apostelschap, de behoudenis van zijn ziel en eeuwige heerlijkheid lag opgesloten, komt uit Zijn mond. Schep moed, tollenaars en zondaren, wie de wereld te slecht houdt om iets van Jezus te mogen hopen, om iets voor Jezus te kunnen worden! Schep moed; denk aan deze Levi; denk aan Matthes, en zie op tot die Genadige die u ziet.
Vers 28
28. En hij verliet alles, zijn betrekking en hele omgeving, voor altijd, stond meteen van de tollenaarsbank op en volgde Hem. Nog diezelfde dag sloot hij zich aan Jezus aan als Zijn blijvende discipel en woonde Hij Zijn rede aan de zee bij.Zo is de kracht van het "Volg Mij!" van de Heere, waar de liefde erkend wordt, die het heeft doen uitspreken. Het geeft moed om zich van het oude leven af te scheuren en een nieuw leven te beginnen; moed en kracht tot opoffering van werelds goed en tijdelijk voordeel. Deze tollenaar staat op, verlaat het tolhuis en met dat tolhuis alles, zijn hele bestaan en tevens onderhoud. Wat is voor hem bij Jezus te vinden? Hem is niets beloofd dan wat die liefde belooft, die voor zijn hart in dat liefderijk "volg Mij!" klinkt. Die liefde zal voortaan zijn alles zijn. In haar kring zal hij het behoud, het geluk, de rijkdom en de vrede van zijn ziel vinden. Dat is alles waard. Hoe graag verlaat hij alles voor alles. En die het hem op eenmaal heeft doen verlaten, zal zorgen dat het hem nimmer berouwt. In de liefde van de Heiland is dit het eerste en grote: liefderijk op ons zondaren neer te zien; dit het tweede aan het eerste gelijk: door het woord van Zijn liefde, door de ondervinding van Zijn liefde, dat vertrouwen op Zijn liefde in het hart te wekken, dat de grootste is van alle zedelijke krachten, ja de enige die de wereld overwint. Waar een zondaar, waar een in het oog lopende zondaar door de Heere eens geroepen wordt en tot zijn Heiland komt, daar hebben in deze wereld van zondaren altijd twee dingen plaats. Vele medezondaren grijpen moed, alle rechtvaardigen in eigen ogen ergeren zich; zo ook hier. In de vreugde en dankbaarheid van zijn hart richt Levi voor zijn Heiland een grote maaltijd aan in zijn huis. Hij wenst de dag van zijn roeping voor velen tot een feest van de zielen te maken en het kost hem weinig moeite een grote menigte van zijns gelijken en van die anderen, die met hem aanzitten, tezamen te brengen. Wie zij ook zijn mogen en zo velen er zijn mogen, zij zijn de Heiland welkom. Hij wil hun Heiland zijn en Hij toont het door Zich in hun midden neer te zetten. Maar hun Schriftgeleerden (de Schriftgeleerden van de plaats) en de Farizeeën (al wat Farizeeër was) mopperden.
Vers 28
28. En hij verliet alles, zijn betrekking en hele omgeving, voor altijd, stond meteen van de tollenaarsbank op en volgde Hem. Nog diezelfde dag sloot hij zich aan Jezus aan als Zijn blijvende discipel en woonde Hij Zijn rede aan de zee bij.Zo is de kracht van het "Volg Mij!" van de Heere, waar de liefde erkend wordt, die het heeft doen uitspreken. Het geeft moed om zich van het oude leven af te scheuren en een nieuw leven te beginnen; moed en kracht tot opoffering van werelds goed en tijdelijk voordeel. Deze tollenaar staat op, verlaat het tolhuis en met dat tolhuis alles, zijn hele bestaan en tevens onderhoud. Wat is voor hem bij Jezus te vinden? Hem is niets beloofd dan wat die liefde belooft, die voor zijn hart in dat liefderijk "volg Mij!" klinkt. Die liefde zal voortaan zijn alles zijn. In haar kring zal hij het behoud, het geluk, de rijkdom en de vrede van zijn ziel vinden. Dat is alles waard. Hoe graag verlaat hij alles voor alles. En die het hem op eenmaal heeft doen verlaten, zal zorgen dat het hem nimmer berouwt. In de liefde van de Heiland is dit het eerste en grote: liefderijk op ons zondaren neer te zien; dit het tweede aan het eerste gelijk: door het woord van Zijn liefde, door de ondervinding van Zijn liefde, dat vertrouwen op Zijn liefde in het hart te wekken, dat de grootste is van alle zedelijke krachten, ja de enige die de wereld overwint. Waar een zondaar, waar een in het oog lopende zondaar door de Heere eens geroepen wordt en tot zijn Heiland komt, daar hebben in deze wereld van zondaren altijd twee dingen plaats. Vele medezondaren grijpen moed, alle rechtvaardigen in eigen ogen ergeren zich; zo ook hier. In de vreugde en dankbaarheid van zijn hart richt Levi voor zijn Heiland een grote maaltijd aan in zijn huis. Hij wenst de dag van zijn roeping voor velen tot een feest van de zielen te maken en het kost hem weinig moeite een grote menigte van zijns gelijken en van die anderen, die met hem aanzitten, tezamen te brengen. Wie zij ook zijn mogen en zo velen er zijn mogen, zij zijn de Heiland welkom. Hij wil hun Heiland zijn en Hij toont het door Zich in hun midden neer te zetten. Maar hun Schriftgeleerden (de Schriftgeleerden van de plaats) en de Farizeeën (al wat Farizeeër was) mopperden.
Vers 29
29. En Levi richtte voor Hem de volgende dag, toen hij van zijn vroegere metgezellen afscheid wilde nemen, een grote maaltijd aan in zijn huis a) en er was een grote menigte van tollenaren en van anderen, die door het Farizese spraakgebruik met de naam van zondaars bestempeld werden, die met hen aanzaten.a) Luke 15:1.
De maaltijd die Matthes aanricht draagt het karakter van een afscheidsmaal; het dient echter ook tot een bewijs van de bereidwillige en dankbare stemming, waarmee de gewezen tollenaar zijn nieuw beroep aanvaardde.
Vers 29
29. En Levi richtte voor Hem de volgende dag, toen hij van zijn vroegere metgezellen afscheid wilde nemen, een grote maaltijd aan in zijn huis a) en er was een grote menigte van tollenaren en van anderen, die door het Farizese spraakgebruik met de naam van zondaars bestempeld werden, die met hen aanzaten.a) Luke 15:1.
De maaltijd die Matthes aanricht draagt het karakter van een afscheidsmaal; het dient echter ook tot een bewijs van de bereidwillige en dankbare stemming, waarmee de gewezen tollenaar zijn nieuw beroep aanvaardde.
Vers 31
31. En Jezus, die dadelijk naar buiten kwam om hen uit hun verlegenheid te helpen, omdat zij niets wisten te zeggen, antwoordde in hun plaats tot de Farizeeën: Die gezond zijn hebben de medicijnmeester niet nodig, maar die ziek zijn.Vers 31
31. En Jezus, die dadelijk naar buiten kwam om hen uit hun verlegenheid te helpen, omdat zij niets wisten te zeggen, antwoordde in hun plaats tot de Farizeeën: Die gezond zijn hebben de medicijnmeester niet nodig, maar die ziek zijn.Vers 32
32. a) Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaren tot bekering.a)Luke 19:10. 1 Timothy 1:15.
Mijn lezers! Die zonde die ook u bezoedelt en misvormt, die ook u ten hoogste schuldig maakt en die u nooit genoeg kunt verfoeien of hard genoeg kunt oordelen, wordt door uw Heiland, medelijdend en barmhartig, een ziekte genoemd, de zondaar een zieke en Hij die niet gekomen is om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden, noemt Zich de Medicijnmeester van de zieken, die Hij weet dat Hem van node, ja wel van node hebben. Zachtmoedige beschouwing, troostrijke voorstelling! O, u zieke, dodelijk zieke, die u geenszins uw ziekte ontveinst, ach, ook tevergeefs ontveinzen zou; die daar op het bed van de smart, van krachten uitgeput en met de dood voor ogen en die daarenboven in deze ziekte niet slechts uw ongeluk maar ook uw schande ziet, wetend dat u ze aan uzelf te wijten hebt. De Heere komt tot u als uw arts en, u weet het, een geneesheer komt niet om verwijtingen te doen, maar om verzachting, om hulp op genezing aan te brengen. Is uw ziekte zo hooggaand, zo afschuwelijk, zo besmettelijk, dat u door alle anderen verlaten bent, die Geneesheer schuwt u niet. Hij brengt de hand aan uw wonden, Hij raakt uw melaatsheid aan. Men heeft u opgegeven? Geen nood! Deze Geneesheer is zo alvermogend als Hij liefderijk is en getrouw. Jezus noemt zondaren zieken, Zichzelf de Medicijnmeester. Is het om ons volkomen te doen inzien wat dit betekent en wat Hij als zodanig voor zondaren is, om ons met te voller vertrouwen tot Hem als de Arts van onze zielen te doen opzien, dat Hij in de dagen van Zijn vleeswording zoveel wonderen van genezing aan lichamelijke zieken gedaan heeft en gezond maakte, die zich tot Hem liet brengen, door welke ziekte hij ook bevangen was? Jezus de Medicijnmeester, de zondaren zieken. En wat mag wel de artsenij wezen, waardoor Hij deze zieken gezond maakt, hen aan een gewisse dood ontrukt, een nieuwe kracht en een nieuw leven in hun kwijnende leden uitstort?. . . Is het niet die ontferming zelf waarmee Hij op hen neerziet? Is het niet de overtuiging die Zijn genade in hun harten schenkt, dat hun schuld vergeven is? Mens! uw zonden zijn u vergeven"; door dat woord uit te spreken genas Hij de zieke ziel van die zondaars, aan wiens machteloos lichaam Hij nieuwe krachten schonk door dat lichtere noch zwaardere: "Sta op en wandel!" En het "Volg Mij!" tot de tollenaar gesproken en door die tollenaar in zijn hele betekenis en kracht gevoeld en begrepen, was het nieuwe leven van zijn ziel. En wie zal zeggen hoe menig zieke, die de Medicijnmeester nodig had, in het huis van Levi en elders, de mogelijkheid van zijn herstelling heeft opgevat en de krachten tot herstelling in zich heeft voelen uitstorten op het zien van dat minzaam zich neerzetten van de Heilige in het midden van de tollenaren en zondaren, op het horen van dat voorkomend: "Die gezond zijn hebben de medicijnmeester niet nodig, maar die ziek zijn; " op het vernemen van de troostvolle verklaring daarbij gevoegd: "Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaren tot bekering.
Tezamen eten is in het Oosten een teken van veel grotere vertrouwelijkheid dan bij ons. Omdat dus Jezus bij Levi en in zo'n gezelschap een gastvrij onthaal aannam, stapte Hij op een in het oog lopende manier over de Joodse regels van de welvoeglijkheid heen. Het woord van Zijn rechtvaardiging nu bevat een vermenging van ernst en ironie. Hij schijnt de Farizeeën toe te staan dat zij gezond zijn en daaruit trekt Hij het besluit, dat Hij, de Geneesheer, voor hen overbodig is; daarin ligt de ironie. Aan de andere kant is van het wettelijk standpunt onbetwistbaar, dat de Farizeeën de theocratische instellingen opvolgden en dat zij op hun standpunt gebruik konden maken van alle genademiddelen van het Oude Verbond, terwijl zij, die met de theocratische vormen hebben gebroken, daarvan beroofd zijn. Zo opgevat zijn de laatsten in een veel bedenkelijker toestand dan de Farizeeën en hebben veel dringender behoefte dat iemand zich om hun zaligheid bekommert. Deze is de ernstige kant van het antwoord. Het woord lijkt dus op een tweesnijdend zwaard. Voor alles dient het tot rechtvaardiging van Jezus van het standpunt van Zijn tegenstanders, maar ook is het geschikt om in hun harten ernstige twijfelingen op te wekken over de juistheid van dit standpunt en in hen een gedachte aan een ander op te wekken, volgens hetwelk het onderscheid tussen hen en de tollenaars, wanneer dat geheel uiterlijk blijft, niet de waarde heeft die zij er aan toeschrijven.
Vers 32
32. a) Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaren tot bekering.a)Luke 19:10. 1 Timothy 1:15.
Mijn lezers! Die zonde die ook u bezoedelt en misvormt, die ook u ten hoogste schuldig maakt en die u nooit genoeg kunt verfoeien of hard genoeg kunt oordelen, wordt door uw Heiland, medelijdend en barmhartig, een ziekte genoemd, de zondaar een zieke en Hij die niet gekomen is om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden, noemt Zich de Medicijnmeester van de zieken, die Hij weet dat Hem van node, ja wel van node hebben. Zachtmoedige beschouwing, troostrijke voorstelling! O, u zieke, dodelijk zieke, die u geenszins uw ziekte ontveinst, ach, ook tevergeefs ontveinzen zou; die daar op het bed van de smart, van krachten uitgeput en met de dood voor ogen en die daarenboven in deze ziekte niet slechts uw ongeluk maar ook uw schande ziet, wetend dat u ze aan uzelf te wijten hebt. De Heere komt tot u als uw arts en, u weet het, een geneesheer komt niet om verwijtingen te doen, maar om verzachting, om hulp op genezing aan te brengen. Is uw ziekte zo hooggaand, zo afschuwelijk, zo besmettelijk, dat u door alle anderen verlaten bent, die Geneesheer schuwt u niet. Hij brengt de hand aan uw wonden, Hij raakt uw melaatsheid aan. Men heeft u opgegeven? Geen nood! Deze Geneesheer is zo alvermogend als Hij liefderijk is en getrouw. Jezus noemt zondaren zieken, Zichzelf de Medicijnmeester. Is het om ons volkomen te doen inzien wat dit betekent en wat Hij als zodanig voor zondaren is, om ons met te voller vertrouwen tot Hem als de Arts van onze zielen te doen opzien, dat Hij in de dagen van Zijn vleeswording zoveel wonderen van genezing aan lichamelijke zieken gedaan heeft en gezond maakte, die zich tot Hem liet brengen, door welke ziekte hij ook bevangen was? Jezus de Medicijnmeester, de zondaren zieken. En wat mag wel de artsenij wezen, waardoor Hij deze zieken gezond maakt, hen aan een gewisse dood ontrukt, een nieuwe kracht en een nieuw leven in hun kwijnende leden uitstort?. . . Is het niet die ontferming zelf waarmee Hij op hen neerziet? Is het niet de overtuiging die Zijn genade in hun harten schenkt, dat hun schuld vergeven is? Mens! uw zonden zijn u vergeven"; door dat woord uit te spreken genas Hij de zieke ziel van die zondaars, aan wiens machteloos lichaam Hij nieuwe krachten schonk door dat lichtere noch zwaardere: "Sta op en wandel!" En het "Volg Mij!" tot de tollenaar gesproken en door die tollenaar in zijn hele betekenis en kracht gevoeld en begrepen, was het nieuwe leven van zijn ziel. En wie zal zeggen hoe menig zieke, die de Medicijnmeester nodig had, in het huis van Levi en elders, de mogelijkheid van zijn herstelling heeft opgevat en de krachten tot herstelling in zich heeft voelen uitstorten op het zien van dat minzaam zich neerzetten van de Heilige in het midden van de tollenaren en zondaren, op het horen van dat voorkomend: "Die gezond zijn hebben de medicijnmeester niet nodig, maar die ziek zijn; " op het vernemen van de troostvolle verklaring daarbij gevoegd: "Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaren tot bekering.
Tezamen eten is in het Oosten een teken van veel grotere vertrouwelijkheid dan bij ons. Omdat dus Jezus bij Levi en in zo'n gezelschap een gastvrij onthaal aannam, stapte Hij op een in het oog lopende manier over de Joodse regels van de welvoeglijkheid heen. Het woord van Zijn rechtvaardiging nu bevat een vermenging van ernst en ironie. Hij schijnt de Farizeeën toe te staan dat zij gezond zijn en daaruit trekt Hij het besluit, dat Hij, de Geneesheer, voor hen overbodig is; daarin ligt de ironie. Aan de andere kant is van het wettelijk standpunt onbetwistbaar, dat de Farizeeën de theocratische instellingen opvolgden en dat zij op hun standpunt gebruik konden maken van alle genademiddelen van het Oude Verbond, terwijl zij, die met de theocratische vormen hebben gebroken, daarvan beroofd zijn. Zo opgevat zijn de laatsten in een veel bedenkelijker toestand dan de Farizeeën en hebben veel dringender behoefte dat iemand zich om hun zaligheid bekommert. Deze is de ernstige kant van het antwoord. Het woord lijkt dus op een tweesnijdend zwaard. Voor alles dient het tot rechtvaardiging van Jezus van het standpunt van Zijn tegenstanders, maar ook is het geschikt om in hun harten ernstige twijfelingen op te wekken over de juistheid van dit standpunt en in hen een gedachte aan een ander op te wekken, volgens hetwelk het onderscheid tussen hen en de tollenaars, wanneer dat geheel uiterlijk blijft, niet de waarde heeft die zij er aan toeschrijven.
Vers 33
33. En zij grepen meteen de gelegenheid aan die zich door het dichtbij komen van enige discipelen van Johannes hen aanbood en zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes vaak en doen zij gebeden, daartoe door hun Meester gedwongen (Luke 11:1) en zo ook de discipelen van de Farizeeën, zoals dan ook deze dag zo'n vastendag is, maar de Uwen eten en drinken de ene dag zo goed als de anderen, zoals Gij toch zo-even met hen van een gastmaal komt? 34. Maar Hij zei tot hen, Zich vooral tot de discipelen van Johannes wendend: a) Kunt u de bruiloftskinderen, terwijl de bruidegom bij hen is, doen vasten en weet u niet dat uw meester gesproken heeft van de Messias, die gekomen was (John 3:29).a) Isaiah 62:5. 2 Corinthians 11:2.
Vers 33
33. En zij grepen meteen de gelegenheid aan die zich door het dichtbij komen van enige discipelen van Johannes hen aanbood en zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes vaak en doen zij gebeden, daartoe door hun Meester gedwongen (Luke 11:1) en zo ook de discipelen van de Farizeeën, zoals dan ook deze dag zo'n vastendag is, maar de Uwen eten en drinken de ene dag zo goed als de anderen, zoals Gij toch zo-even met hen van een gastmaal komt? 34. Maar Hij zei tot hen, Zich vooral tot de discipelen van Johannes wendend: a) Kunt u de bruiloftskinderen, terwijl de bruidegom bij hen is, doen vasten en weet u niet dat uw meester gesproken heeft van de Messias, die gekomen was (John 3:29).a) Isaiah 62:5. 2 Corinthians 11:2.
Vers 35
35. Maar de dagen zullen komen wanneer de bruidegom van hen weggenomen zal zijn, dan zullen zij uit eigen beweging vasten in die dagen.Vers 35
35. Maar de dagen zullen komen wanneer de bruidegom van hen weggenomen zal zijn, dan zullen zij uit eigen beweging vasten in die dagen.Vers 36
36. En Hij zei, Zich nu voornamelijk tot de Schriftgeleerden en Farizeeën richtend, tot hen een gelijkenis: Niemand zet een lap van een nieuw kleed (bij Mattheus en Markus is alleen sprake van een lap, die van enig stuk laken is genomen, niet van een al gemaakt nieuw kleed) op een oud kleed; want anders, wanneer iemand zo dwaas wilde handelen, scheurt ook dat nieuwe het oude, men heeft beide kledingstukken bedorven; want het nieuwe is geschonden om het oude te lappen; en de lap van het nieuwe komt met hetoude niet overeen, ook het oude kleed is onbruikbaar door het stuk van het nieuwe kleed, dat er niet op past.Vers 36
36. En Hij zei, Zich nu voornamelijk tot de Schriftgeleerden en Farizeeën richtend, tot hen een gelijkenis: Niemand zet een lap van een nieuw kleed (bij Mattheus en Markus is alleen sprake van een lap, die van enig stuk laken is genomen, niet van een al gemaakt nieuw kleed) op een oud kleed; want anders, wanneer iemand zo dwaas wilde handelen, scheurt ook dat nieuwe het oude, men heeft beide kledingstukken bedorven; want het nieuwe is geschonden om het oude te lappen; en de lap van het nieuwe komt met hetoude niet overeen, ook het oude kleed is onbruikbaar door het stuk van het nieuwe kleed, dat er niet op past.Vers 37
37. En niemand doet nieuwe wijn in oude leerzakken, anders zal de nieuwe wijn de leerzakken doen barsten en de wijn zal uitgestort worden en de leerzakken zullen bederven, zodat ook hier aan beide zijden schade wordt gedaan.37. En niemand doet nieuwe wijn in oude leerzakken, anders zal de nieuwe wijn de leerzakken doen barsten en de wijn zal uitgestort worden en de leerzakken zullen bederven, zodat ook hier aan beide zijden schade wordt gedaan.
Vers 37
37. En niemand doet nieuwe wijn in oude leerzakken, anders zal de nieuwe wijn de leerzakken doen barsten en de wijn zal uitgestort worden en de leerzakken zullen bederven, zodat ook hier aan beide zijden schade wordt gedaan.37. En niemand doet nieuwe wijn in oude leerzakken, anders zal de nieuwe wijn de leerzakken doen barsten en de wijn zal uitgestort worden en de leerzakken zullen bederven, zodat ook hier aan beide zijden schade wordt gedaan.
Vers 39
39. En niemand die gewoonlijk oude wijn drinkt, wil meteen nieuwe, want hij zegt: De oude is beter.Niet zelden heeft Jezus, als Hij een gedachte door een gelijkenis had voorgesteld en daarbij vond dat het beeld voor de hele voorstelling van de gedachte niet voldoende was, er dadelijk een tweede gelijkenis bijgevoegd, waarin een andere kant van de gedachte meer op de voorgrond treedt. Zo vormden zich de paren van gelijkenissen, die wij menigmaal in de Evangeliën aantreffen: mosterdzaad en zuurdeeg, verborgen schat en parels, torenbouw en uittrekken ten strijde, zaaien en onkruid. Volgens deze methode voegt Jezus hier bij de gelijkenis van de lap die van de leerzakken.
Beide gelijkenissen stellen het onverenigbare van het oude en het nieuwe voor, van het leven onder de wet met het leven onder de genade; met dit onderscheid dat in de eerste het nieuwe wordt gesteld als iets bijkomends, waarmee men het oude wil verbeteren, terwijl in de tweede het nieuwe meer hoofdzaak is en in zijn eigenaardige kracht en werking voorkomt. In de eerste ligt enigszins een rechtvaardiging van de Doper, dat hij zijn discipelen het strenge vasten en bidden niet had afgeraden. Had hij dit gedaan, terwijl hij overigens nog op het standpunt van de wet bleef staan, dan had hij op een oud kleed een nieuwe lap gezet. Hij deed echter even zo goed alles bij het oude te laten, als Jezus kwalijk zou hebben gedaan wanneer Hij de vrije Geest van Zijn leer en Zijn discipelen in de nauwe vormen van het Judaïsme had ingesloten. In het slotwoord is het dan ogenschijnlijk de bedoeling van de Heere om te kennen te geven dat de ergernis van de Farizeeën en van de discipelen van Johannes te begrijpen is, ja in een zeker opzicht te verontschuldigen. Aan hun begrippen als aan nieuwe wijn gewoon, kunnen zij zich evenmin meteen in Zijn grondstellingen vinden, als dat iemand die zijn oude wijn met smaak gedronken heeft, dadelijk naar nieuwe zou verlangen.
Alleen Lukas heeft dit woord van Christus er bijgevoegd. Hij had er bijzonder belang bij, omdat het het duidelijkst in de Christelijke gemeente te Jeruzalem bewaarheid werd en dit ten slotte na het vermoorden van hun bisschop Jakobus II haar in vele verzoekingen bracht. Hij is het ook wel die aan deze gemeente de brief aan de Hebreeën heeft geschreven.
Nieuwe wijn moet in nieuwe leerzakken: 1) zo was het ten tijde van de Heere; 2) zo werd het weer ten tijde van de reformatie; 8) zo zal het ook in de toekomst plaats hebben (Ezechiël. 40-48).
Tot de vrijheid, waartoe de Heiland Zijn discipelen geroepen en waarop Hij ze recht gegeven heeft, heeft Hij ze ook de macht geschonken. Hun vrijheid bestaat niet slechts in een bevrijding van het juk van de verordeningen, maar de vrije, de onbelemmerde beweging van een nieuwe, van een gezonde geest van het inwendige leven. Wat is het Christendom? Het is de nieuwe wijn van het Evangelies, het is de zoete most van de genade en waarheid, die met Christus geworden zijn in een door Hem vernieuwde mensheid. Wie is een Christen, wie een waardig volgeling van de Heere, wie behoort tot de bruiloftskinderen, die niemand kan doen vasten zolang de Heere met hen is? De zondaar, die in het door zijn Heiland gezond gemaakte hart de adem, het nieuwe leven, dat van zijn Heiland uitgaat, ophaalt, die niet slechts nieuwe neigingen, maar ook nieuwe krachten in zich voelt, alles met andere ogen dan te voren ziet en ook hetzelfde anders en naar de kracht van een nieuw beginsel doet. Het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. Zo'n Christen maakt niet de gemeente door haar verkondiging en instellingen, maar de Heere door Zijn Geest.
Vers 39
39. En niemand die gewoonlijk oude wijn drinkt, wil meteen nieuwe, want hij zegt: De oude is beter.Niet zelden heeft Jezus, als Hij een gedachte door een gelijkenis had voorgesteld en daarbij vond dat het beeld voor de hele voorstelling van de gedachte niet voldoende was, er dadelijk een tweede gelijkenis bijgevoegd, waarin een andere kant van de gedachte meer op de voorgrond treedt. Zo vormden zich de paren van gelijkenissen, die wij menigmaal in de Evangeliën aantreffen: mosterdzaad en zuurdeeg, verborgen schat en parels, torenbouw en uittrekken ten strijde, zaaien en onkruid. Volgens deze methode voegt Jezus hier bij de gelijkenis van de lap die van de leerzakken.
Beide gelijkenissen stellen het onverenigbare van het oude en het nieuwe voor, van het leven onder de wet met het leven onder de genade; met dit onderscheid dat in de eerste het nieuwe wordt gesteld als iets bijkomends, waarmee men het oude wil verbeteren, terwijl in de tweede het nieuwe meer hoofdzaak is en in zijn eigenaardige kracht en werking voorkomt. In de eerste ligt enigszins een rechtvaardiging van de Doper, dat hij zijn discipelen het strenge vasten en bidden niet had afgeraden. Had hij dit gedaan, terwijl hij overigens nog op het standpunt van de wet bleef staan, dan had hij op een oud kleed een nieuwe lap gezet. Hij deed echter even zo goed alles bij het oude te laten, als Jezus kwalijk zou hebben gedaan wanneer Hij de vrije Geest van Zijn leer en Zijn discipelen in de nauwe vormen van het Judaïsme had ingesloten. In het slotwoord is het dan ogenschijnlijk de bedoeling van de Heere om te kennen te geven dat de ergernis van de Farizeeën en van de discipelen van Johannes te begrijpen is, ja in een zeker opzicht te verontschuldigen. Aan hun begrippen als aan nieuwe wijn gewoon, kunnen zij zich evenmin meteen in Zijn grondstellingen vinden, als dat iemand die zijn oude wijn met smaak gedronken heeft, dadelijk naar nieuwe zou verlangen.
Alleen Lukas heeft dit woord van Christus er bijgevoegd. Hij had er bijzonder belang bij, omdat het het duidelijkst in de Christelijke gemeente te Jeruzalem bewaarheid werd en dit ten slotte na het vermoorden van hun bisschop Jakobus II haar in vele verzoekingen bracht. Hij is het ook wel die aan deze gemeente de brief aan de Hebreeën heeft geschreven.
Nieuwe wijn moet in nieuwe leerzakken: 1) zo was het ten tijde van de Heere; 2) zo werd het weer ten tijde van de reformatie; 8) zo zal het ook in de toekomst plaats hebben (Ezechiël. 40-48).
Tot de vrijheid, waartoe de Heiland Zijn discipelen geroepen en waarop Hij ze recht gegeven heeft, heeft Hij ze ook de macht geschonken. Hun vrijheid bestaat niet slechts in een bevrijding van het juk van de verordeningen, maar de vrije, de onbelemmerde beweging van een nieuwe, van een gezonde geest van het inwendige leven. Wat is het Christendom? Het is de nieuwe wijn van het Evangelies, het is de zoete most van de genade en waarheid, die met Christus geworden zijn in een door Hem vernieuwde mensheid. Wie is een Christen, wie een waardig volgeling van de Heere, wie behoort tot de bruiloftskinderen, die niemand kan doen vasten zolang de Heere met hen is? De zondaar, die in het door zijn Heiland gezond gemaakte hart de adem, het nieuwe leven, dat van zijn Heiland uitgaat, ophaalt, die niet slechts nieuwe neigingen, maar ook nieuwe krachten in zich voelt, alles met andere ogen dan te voren ziet en ook hetzelfde anders en naar de kracht van een nieuw beginsel doet. Het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. Zo'n Christen maakt niet de gemeente door haar verkondiging en instellingen, maar de Heere door Zijn Geest.