Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Lukas 1

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LUKAS 1

Luke 1:1

JOHANNES' GEBOORTE EN JEUGD

In Luke 1:1-Luke 1:4 laat de Evangelist aan zijn werk een inleiding voorafgaan, waarin hij zich voor hem, tot wie in de eerste plaats zijn Evangelie gericht is, over aanleiding en doel, grondslag en bewerking nader uitspreekt. "In kortheid, eenvoudigheid en bescheidenheid is deze het toonbeeld van een voorrede tot een geschiedkundig geschrift. " Voor ons lezers is het echter een voorafgaande herinnering aan de voorzorg van God voor de optekening van Jezus' geschiedenis en wel door verstandige en betrouwbare mannen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LUKAS 1

Luke 1:1

JOHANNES' GEBOORTE EN JEUGD

In Luke 1:1-Luke 1:4 laat de Evangelist aan zijn werk een inleiding voorafgaan, waarin hij zich voor hem, tot wie in de eerste plaats zijn Evangelie gericht is, over aanleiding en doel, grondslag en bewerking nader uitspreekt. "In kortheid, eenvoudigheid en bescheidenheid is deze het toonbeeld van een voorrede tot een geschiedkundig geschrift. " Voor ons lezers is het echter een voorafgaande herinnering aan de voorzorg van God voor de optekening van Jezus' geschiedenis en wel door verstandige en betrouwbare mannen.

Vers 1

1. Nadat velen het werk zijn begonnen om een verhaal op te stellen, om een schriftelijk bericht samen te stellen van de dingen, die onder ons Christenen volkomen zekerheid hebben (of: die volgens Gods raadsbesluit onder ons volbracht zijn "Uit 19:2"), eerst in het leven van onze Heereen Heiland Jezus Christus zelf en vervolgens in de stichting en uitbreiding van Zijn kerk (Acts 1:1, );

Vers 1

1. Nadat velen het werk zijn begonnen om een verhaal op te stellen, om een schriftelijk bericht samen te stellen van de dingen, die onder ons Christenen volkomen zekerheid hebben (of: die volgens Gods raadsbesluit onder ons volbracht zijn "Uit 19:2"), eerst in het leven van onze Heereen Heiland Jezus Christus zelf en vervolgens in de stichting en uitbreiding van Zijn kerk (Acts 1:1, );

Vers 2

2. Zoals wij, namelijk wat de gebeurtenissen uit het leven van Christus aangaat, overgeleverd hebben en mondelinge verhalen hebben meegedeeld, die van het begin, van het openlijk optreden van Hem en Zijn voorloper Johannes (John 15:27. Acts 1:21 v. Mark 1:1, ), zelf aanschouwers en, als de geroepen verkondigers van het Evangelie (Luke 9:2; Luke 10:1), dienaars van het woord geweest zijn.

Vers 2

2. Zoals wij, namelijk wat de gebeurtenissen uit het leven van Christus aangaat, overgeleverd hebben en mondelinge verhalen hebben meegedeeld, die van het begin, van het openlijk optreden van Hem en Zijn voorloper Johannes (John 15:27. Acts 1:21 v. Mark 1:1, ), zelf aanschouwers en, als de geroepen verkondigers van het Evangelie (Luke 9:2; Luke 10:1), dienaars van het woord geweest zijn.

Vers 3

3. Zo heeft het ook mij goed geleken om in de klasse van die velen (Luke 1:1) in te treden en - hebbende alles vantevoren goed onderzocht, zodat ik nog vroeger dan het eigenlijke begin (Luke 1:2) tot Jezus' en Johannes' ontvangenis en geboorte terugging - vervolgens (liever: in samenhang) aan u te schrijven wat ik zo bevonden heb, voortreffelijke (liever: zeer geëerde Acts 23:26; Acts 24:3; Acts 26:25) Theofilus (= vriend van God!)

Vers 3

3. Zo heeft het ook mij goed geleken om in de klasse van die velen (Luke 1:1) in te treden en - hebbende alles vantevoren goed onderzocht, zodat ik nog vroeger dan het eigenlijke begin (Luke 1:2) tot Jezus' en Johannes' ontvangenis en geboorte terugging - vervolgens (liever: in samenhang) aan u te schrijven wat ik zo bevonden heb, voortreffelijke (liever: zeer geëerde Acts 23:26; Acts 24:3; Acts 26:25) Theofilus (= vriend van God!)

Vers 4

4. Opdat u de zekerheid mag kennen, u mag overtuigen van de onveranderlijke zekerheid en onbestrijdbare betrouwbaarheid van de dingen, van de leer van de Heiland en van Zijn verlossingswerk, waarover u onderwezen bent (vgl. het slotwoord op ons Evangelie).

Het woord "ter hand genomen hebben" is zeer gelukkig gekozen, om de omvang en de moeilijkheid van het doel, dat "velen" zich voorstelden, uit te drukken. In de ogen van Lukas was het bijna een waagstuk om tot beschrijving van deze geschiedenis naar de pen te grijpen. Nu is het wel niet zijn bedoeling een eigenlijke berisping tegen zijn voorgangers uit te spreken, hij plaatst zich integendeel met hen in Luke 1:3 op n lijn. Aan de andere kant valt het echter vanzelf in het oog dat hij zelf zich niet tot schrijven zou gedrongen gevoeld hebben, wanneer hun arbeid volgens zijn mening al volkomen bevredigend was geweest.

In de omgeving van Theofilus, wiens verblijfplaats wij ons, zoals later zal blijken, in Beneden-Italië moeten denken, hadden vele Christenen van hetgeen de eerste verkondigers van het Evangelie over Jezus Christus verteld hadden, fragmentarische optekeningen uit het geheugen gedaan. Daaruit bleek de behoefte aan een schriftelijke vergoeding voor de prediking, die men nu miste, van hen, "die van het begin af zelf aanschouwers en dienaars van het woords geweest zijn" en als proeven tot bevrediging van een geheel gerechtvaardigde behoefte waren die optekeningen geenszins te berispen. Omdat echter ieder datgene neerschreef wat hij zich nog herinnerde en zo slechts fragmentarische voorstellingen ontstonden zonder rangschikking en niet altijd betrouwbaar, waren deze onvoldoende. Nu geeft Lukas te kennen in hoeverre hij in staat was beter aan de behoefte te voldoen; want was hij ook niet van het begin af een ooggetuige van Jezus' leven geweest, dan heeft hij toch de geschiedenis van Jezus, de geschiedenis van het Nieuw Testamentische heil, volledig van het begin af, zorgvuldig onderzocht en zo kan hij, tegenover de fragmentarische en ontoereikende optekeningen, een betrouwbaar en geordend, een samenhangend geheel overstellen. Zeer natuurlijk wierp men later die optekeningen weg, toen door het geschrift van Lukas in de behoefte veel beter was voorzien en zo zijn zij geheel verloren gegaan.

De onderzoekingen van de schrijver hebben zich vooral tot drie punten uitgestrekt: 1) hij heeft vooral beprobeerd tot het begin van de gebeurtenissen terug te gaan, tot het uitgangspunt van de zaak van het Christendom, dat hij wilde beschrijven. Hij vergelijkt zich met een reiziger, die de bron van de stroom probeert te ontdekken, die hij daarna in zijn hele loop wil volgen. Dat deed de Apostolische overlevering, zoals die in de kerk in omloop was, niet. Beheerst door de gedachte van de verkondiging van het heil begon zij met het optreden van de Doper en de doop van Jezus. In die vorm vinden wij ze voorgesteld in het Evangelie van Markus en samengevat in de prediking van Petrus voor Cornelius, als ook in die van Paulus te Antiochië in Pisidië (Acts 10:37, ; Acts 13:23, ). De schrijver zinspeelt hier op de berichten die in de twee eerste hoofdstukken van zijn Evangelie vervat zijn. 2) Nadat hij zo tot het begin van de Evangelische geschiedenis is teruggegaan heeft hij geprobeerd de hele voortgang daarvan zo volledig mogelijk weer te geven. De Apostolische overlevering daarentegen was wel van zeer fragmentarisch karakter, omdat de Apostelen telkens niet de hele omvang van gebeurtenissen vertelden, maar degenen die het meest overeenkwamen met de bijzondere omstandigheden waaronder zij predikten. Deze manier van verkondiging moest natuurlijk aanmerkelijke leemten hebben. Met het woord "alles" doelt Lukas wel op dat deel van zijn Evangelie (9:51-18:14 waarin bij de traditie, zoals wij die in de twee eerste synoptici vinden voorgesteld, een nieuwe rij van feiten en reden en het bericht van een belangrijke reis tot prediking gevoegd wordt, die tot nu toe waarschijnlijk in de openbare mededeling was voorbijgegaan. 3) Hij heeft geprobeerd aan de Evangelische geschiedenis die nauwkeurigheid en juistheid te geven, die natuurlijk bij de overlevering gemist wordt, wanneer die een tijd lang van mond tot mond is gegaan. Het is toch bekend hoe bij zulke mondelinge mededelingen de kanten afgerond, de bouwstenen verplaatst worden. Er is een zorgvuldig, nauwgezet werk nodig om de feiten tot hun plaats terug te brengen, om daaraan de volledige gedaante en de scherpe kanten weer te geven - dat doet dan dit Evangelie (in onderscheiding van de velen, die het ter hand genomen hebben om een verhaal in orde te stellen) en dat bedoelt dan zijn schrijven "in samenhang. "

Ook Lukas heeft voor geboren heiden-christenen geschreven, evenals Markus, maar zijn geschrift doet ons de onderzoeker en geschiedschrijver zien op een hogere trap van ontwikkeling. Geen zendingsvoordrachten voor heidenen, die voor de eerste keer de boodschap horen, maar een meer grondige en volledige voorstelling geeft hij ons, waardoor Theofilus en de met deze gelijkstaande een aanvulling en bevestiging van het genoten onderwijs moeten ontvangen. Zo brengt hij ook al de lezer tot een vergelijking van het oude verbond met het nieuwe. Zijn mededeling begint in de tempel te Jeruzalem, de Handelingen der Apostelen leiden ons in de wereldhoofdstad Rome, waarin de Apostel, door de verstokte Joden verworpen, het rijk van God predikte en vrij met alle blijdschap over de Heere Jezus leerde; deze zijn de tegenovergestelde punten, de polen om zo te spreken, waartussen zijn verhaal zich beweegt. Hij begint met ons de priester voor te stellen, die in het heiligdom van het Oude Verbond de boodschap van de engel ontvangt, die zich aansluit aan het woord van Maleachi, de laatsten profeet en hem de zoon belooft, die voor de koning over het huis van Jakob de weg zal banen; zo is Jezus ook bij Lukas de Zoon van David, de Koning van Israël en het Nieuwe verbond heeft zijn wortelen in het Oude. Tenslotte wijst de Herrezene uit Mozes en de profeten aan, dat Hij door lijden de heerlijkheid moest ingaan en dat de prediking van bekering en vergeving van de zonden in Zijn naam, van Jeruzalem tot alle volken moest uitgaan. Juist dit schilderen dan de Handelingen der Apostelen, hoe de verhoogde Heiland Zijn apostelen aanwees en door de daad ertoe leidde dat zij van Jeruzalem over Samaria, tot de heidenen de blijde boodschap brachten, die de Joden verwierpen. Ook bij Matthes is dit het resultaat, maar pas nadat de koning Herodes, de Farizeeën en Schriftgeleerden, de priesters en oversten, door hun heilloze invloed het grote deel van het volk tot de slechte keuze hadden gebracht. Bij Lukas staat dit bederf van het hele volk veel meer van het begin af vast. Op de trekken van de geschiedenis, die dat verzet van de Joden bijzonder openbaren, richt hij vooral zijn oogmerk. Bij hem wordt heel het volk door de Doper als adderengebroedsel bestraft, niet alleen de Farizeeën en Sadduceeën (3:7). Het zijn enigen uit het volk, die Lukas niet als Schriftgeleerden en Farizeeën uitdrukkelijk noemt, die de Heere met de eis van het wonderteken verzoeken (11:16). En reeds Simeon, nadat hij de Heiland als het licht van de wereld heeft geprezen en wel als een heerlijkheid van het volk Israël, verbindt daarmee dadelijk de voorspelling dat Hij gesteld is tot een val en een opstanding van velen in Israël en tot een teken dat tegengesproken wordt. Zo overkomt het de Heere bij Zijn eerste optreden in Galilea, dat Hij dadelijk tot de mensen van Zijn vaderstad moet zeggen dat, wanneer zij de zaligheid van zich wijzen, zich evenals de weduwe te Sarepta en als Naman de Syriër, ook nu weer de heidense vreemdelingen daardoor gezegend zullen voelen. De vijandschap die Hij te Nazareth moest ondervinden, was dadelijk van het begin af in het klein een voorspel van de vijandschap van de Joden, die de Heere verwierper, zodat hun afval de rijkdom van de heidenen werd. Ook in de bergprediking, zoals Lukas die iets later heeft geplaatst, wordt een andere kant dan bij Matthes op de voorgrond geplaatst. Wij lezen hier niets van de woorden waarin de Heere Zijn verhouding tot Mozes en de wet van het Oude Verbond heeft voorgesteld, daarentegen tekent Lukas voor ons de talrijke tegenstanders, waarover de Heere al het ernstig wee laat klinken en heeft daarom als de hoofdzaak slechts die vermaningen aan de discipelen behouden dat zij te midden van deze vijandschap moesten bidden voor de vijanden en barmhartig zijn zoals de Vader barmhartig is. Geheel afzonderlijk wordt ons in de tweede afdeling van het Evangelie, nadat de Heere Zijn aangezicht tot het lijden in Jeruzalem heeft gewend (9:51, ), de tegenstelling voor ogen gesteld tussen degenen die de Heere aanhangen, waarvan Hij gehele beslistheid verlangt en de tegenstanders, die niet als verlorenen begenadigd willen worden en niet willen erkennen wat tot hun vrede dient. Israël is het volk dat tegen zijn Koning protesteert: "Wij willen niet, dat deze over ons Koning is" (19:14); en na deze tegenstand wordt hij ook overgegeven. Dit sluit echter niet uit dat Lukas zich van harte houdt aan het woord van de belofte van Jezus, die over Jeruzalem weende, namelijk aan de voorspelling dat de vertreding van Jeruzalem slechts zou duren tot de tijden van de heidenen vervuld zouden zijn (21:24); zoals ook zijn leermeester Paulus, de Apostel van de heidenen, het vertrouwen vasthoudt en het geheim openbaart dat, nadat de volheid van de heidenen is ingegaan, ook voor het volk van de verkiezing de genade nog niet verloren is (Romans 11:25, ). Voor een tijd gaat het echter evenals na die grote zendingsprediking van Paulus (Acts 13:45, Acts 13:48); terwijl de Joden tegenspraken en lasterden, werden de heidenen verblijd. Zo let de Evangelist van de heidenen dadelijk van het begin op alles, wat ons Jezus als de Verlosser aanwijst, niet voor het hele Israël en niet alleen voor Israël, maar als de Heiland van de hele wereld, die, hoewel in de geringheid van de stal en onder het bewind van de keizer van de Romeinse wereld geboren, toch de ware Koning van de hele wereld is. Ook de geslachtslijst, niet van Abraham afgerekend, maar tot Adam en God zelf teruggeleid, moet te kennen geven dat Hij aan de hele mensheid toebehoort. Het is de Heiland die de zondares aanneemt, die al wat verloren is zoekt, het schaap, de penning, de zoon; die de trotse Jood met het voorbeeld van de Samaritaan beschaamt en zich verheugt over de ene vreemdeling, die niet als de negen Joden het danken vergeet, die boven het hoogmoedig Farizeeërsgebed de verzuchting van de tollenaar stelt en die zelfs in het huis van de overste van de tollenaars ingaat, die het oor van de vijandigen knecht geneest en de gevallen Petrus aanziet, die aan het kruis voor de vijanden bidt en de moordenaar begenadigt, wiens afscheid priesterlijk zegenen is (24:50, ). Alle deze trekken heeft alleen Lukas ons bericht. Tonen zij ons hoe zijn meester Paulus hem heeft gescherpt, om juist die betoningen van de vrije genade van Christus jegens de zondaren, alle op te vatten en weer te geven, zo komt het ook in het bijzonder voor in de mededeling van de instelling van het heilige avondmaal, zoals zich Lukas, afwijkend van Matthes en Markus, aansluit aan de voorstelling, die wij in Paulus' eerste brief aan de Korinthen (Luke 11:1) lezen. Als discipel van de apostel van de heidenen schildert Lukas ons dus in zijn geschriften hoe uit de moederschoot van het Oude Verbond de verlossing voor de hele wereld is geboren en van Israël op de heidenen is overgegaan.

Is het eerste Evangelie (Mattheus) het bewijs van het recht van Jezus op de Messiaanse heerschappij over Israël, dan is het derde Evangelie (Lukas) het bewijs van het recht van de heidenen om in het Messiasrijk in te gaan.

De oorspronkelijke vorm van de Evangeliën heeft de oorzaak van zijn ontstaan in het doel om het beeld van de lerenden wonderen doende en lijdende Heer aan hoorders en lezers op een manier voor ogen te stellen die geschikt was om geloof in Hem op te wekken. Daardoor ontstond vanzelf ook die indeling van het Evangelie in een Galilese en Jeruzalemse helft. Men wilde geen samenhangend, zich chronologisch ontwikkelend geheel van de geschiedenis van Jezus' leven geven, maar alleen de twee grote beelden van de werkende en lijdende Christus in een kring van Galilese en Jeruzalemse feiten te schrift stellen en deze hoofdverdeling wordt dan ook in het Evangelie van Lukas gevonden. Men heeft gemeend dat de eschatologische reden van het Evangelie (19:43, ; 21:20-24) de verwoesting van Jeruzalem v r zich hadden, omdat het veel duidelijker daarvan spreekt dan de beide vorige Evangeliën, maar deze bepaalde uitspraken van de omkering en verwoesting van de heilige stad door de heidenen worden genoeg verklaard wanneer wij de laatste jaren v r Jeruzalems verwoesting aannemen. Terwijl het onweer zich samentrok moesten de voorspellingen van Jezus daarover de Evangelist ook in haar juistere bedoeling duidelijk worden; ook verbiedt het boek, de Handelingen der Apostelen, dat op het Evangelie als een tweede helft volgt, om het na het jaar 70 te stellen. Is de bedoeling van het laatste geschrift om de gang van het Evangelie van Jeruzalem naar Rome, van de Joden tot de heidenen te schilderen, dan moet het onbegrijpelijk voorkomen dat de vervaardiger zelfs niet met n woord op de verwoesting van Jeruzalem zou hebben gewezen. Dit feit toch is de negatieve aanvulling tot het tweede, dat het Evangelie onder de heidenen en te Rome wordt aangenomen, want evenals God Zich in het Evangelie tot de heidenen wendt, zo toont Hij Zijn afkering van Israël, dat het Evangelie verworpen heeft, door de verwoesting van de heilige stad. Zo zullen wij dan in de anders bevreemdende opmerking: Acts 8:26 , die zegt dat de stad Gaza woest is, een aanwijzing moeten zien van de tijd van de vervaardiging. Deze aanwijzing heeft alleen zin wanneer het feit van de verwoesting nog geheel nieuw was. Nu wordt volgens Josefus (b. Judas II. 18. 1) Gaza in het begin van de oorlog verwoest. De verwoesting van Jeruzalem heeft dan als een goddelijke bevestiging van de voorstelling van Lukas' werk, spoedig na zijn verbreiding plaats gehad.

Men heeft gemeend (in de laatste tijd vooral Wieseler), dat Lukas opzettelijk en over het algemeen de bijzondere verhalen in chronologische orde op elkaar heeft laten volgen en heeft daarom zijn Evangelie tot richtsnoer voor de chronologie van Jezus' leven willen maken. Intussen zegt de uitdrukking van de grondtekst, die Luther door "in volgorde" vertaalt cadexhv (bij ons: vervolgens) niets anders dan "in samenhang" (Acts 3:24; Acts 11:4; Acts 18:23; Acts 21:1); de Evangelist wil een samenhangend bericht geven, waarin hij niets voorbijgaat wat tot juist begrip van het geheel volgens plan en bedoeling van Zijn werk van gewicht is.

Het woord vormt alleen de tegenstelling van het samenhangende, in orde gesteld geheel tot de fragmentarische optekeningen van de velen. In welk land wij Theofilus met de overige lezers, voor welke Lukas zijn geschriften bestemd had, moeten zoeken, blijkt uit de waarneming dat hij Van Palestijnse (Luke 1:26; Luke 4:31; Luke 8:26; Luke 23:51; Luke 24:13), Cretensische (Acts 27:8 en 12), Atheense (Acts 17:2)), Klein Aziatische (Acts 13:13; Acts 14:6) en Macedonische (Acts 16:2) plaatsen (zelfs grotere), van zeden en eigenaardigheid een verklaring nodig acht, daarentegen in Sicilië en Italië, (met name Beneden- en Midden-Italië tot Rome) alle plaatsen (Acts 28:1), ja zelfs kleine lokaliteiten (Luke 1:15) als bekend veronderstelt. Wij hebben dus de lezer van het boek in Beneden-Italië te zoeken.

I. Luke 1:5-Luke 1:25. Overeenkomstig zijn belofte in Luke 1:3 en schrijvende als in een tijd dat men onder de gelovigen al de behoefte voelde om behalve die Evangelische verkondiging, die de oorspronkelijke predikwijze van de Apostelen aanbood en die, zoals bekend is, met de werkzaamheid van de Doper en de doop van Jezus begon, ook de eerste beginselen van de Nieuw Testamentische geschiedenis te bezitten, begint Lukas zijn Evangelie met de bekendmaking van de geboorte van Johannes, de Doper, de voorloper van Christus. Een godvruchtig priester, Zacharias, leefde in een stad van Judea, met zijn vrouw Elisabeth, die ook uit een priesterlijk geslacht was, in een kinderloos huwelijk. Hij gaat op een tijd dat zijn priesterklasse weer in dienst is, naar Jeruzalem. Door het lot valt hem voor een dag het ambt ten deel om het reukoffer gedurende de morgengodsdienst in het heilige te brengen. Hier verschijnt de engel Gabriëlaan hem en kondigt hem aan dat zijn vrouw een zoon zou baren, die hij de naam Johannes zou geven. Als Nazireeër levend en door de genadige werkzaamheid van de Heilige Geest van `s moeders lijf in dienst genomen, zou hij velen van de kinderen van Israël tot de Heere, hun God bekeren en voor de Messias, die spoedig kwam, heengaan in de geest en de kracht van Elia. Zacharias schenkt aan het engelenwoord geen volkomen geloof en wordt, omdat hij een teken verlangt, van zijn spraak beroofd, totdat beide, geboorte en naamgeving van het kind zullen hebben plaats gehad. Als hij na volbrachte diensttijd naar huis terugkeert, wordt Elisabeth niet lang daarna werkelijk zwanger, maar zij verbergt zich voor de wereld, totdat de Heere zelf het geheim van haar veranderden toestand bekend laat worden.

Vers 4

4. Opdat u de zekerheid mag kennen, u mag overtuigen van de onveranderlijke zekerheid en onbestrijdbare betrouwbaarheid van de dingen, van de leer van de Heiland en van Zijn verlossingswerk, waarover u onderwezen bent (vgl. het slotwoord op ons Evangelie).

Het woord "ter hand genomen hebben" is zeer gelukkig gekozen, om de omvang en de moeilijkheid van het doel, dat "velen" zich voorstelden, uit te drukken. In de ogen van Lukas was het bijna een waagstuk om tot beschrijving van deze geschiedenis naar de pen te grijpen. Nu is het wel niet zijn bedoeling een eigenlijke berisping tegen zijn voorgangers uit te spreken, hij plaatst zich integendeel met hen in Luke 1:3 op n lijn. Aan de andere kant valt het echter vanzelf in het oog dat hij zelf zich niet tot schrijven zou gedrongen gevoeld hebben, wanneer hun arbeid volgens zijn mening al volkomen bevredigend was geweest.

In de omgeving van Theofilus, wiens verblijfplaats wij ons, zoals later zal blijken, in Beneden-Italië moeten denken, hadden vele Christenen van hetgeen de eerste verkondigers van het Evangelie over Jezus Christus verteld hadden, fragmentarische optekeningen uit het geheugen gedaan. Daaruit bleek de behoefte aan een schriftelijke vergoeding voor de prediking, die men nu miste, van hen, "die van het begin af zelf aanschouwers en dienaars van het woords geweest zijn" en als proeven tot bevrediging van een geheel gerechtvaardigde behoefte waren die optekeningen geenszins te berispen. Omdat echter ieder datgene neerschreef wat hij zich nog herinnerde en zo slechts fragmentarische voorstellingen ontstonden zonder rangschikking en niet altijd betrouwbaar, waren deze onvoldoende. Nu geeft Lukas te kennen in hoeverre hij in staat was beter aan de behoefte te voldoen; want was hij ook niet van het begin af een ooggetuige van Jezus' leven geweest, dan heeft hij toch de geschiedenis van Jezus, de geschiedenis van het Nieuw Testamentische heil, volledig van het begin af, zorgvuldig onderzocht en zo kan hij, tegenover de fragmentarische en ontoereikende optekeningen, een betrouwbaar en geordend, een samenhangend geheel overstellen. Zeer natuurlijk wierp men later die optekeningen weg, toen door het geschrift van Lukas in de behoefte veel beter was voorzien en zo zijn zij geheel verloren gegaan.

De onderzoekingen van de schrijver hebben zich vooral tot drie punten uitgestrekt: 1) hij heeft vooral beprobeerd tot het begin van de gebeurtenissen terug te gaan, tot het uitgangspunt van de zaak van het Christendom, dat hij wilde beschrijven. Hij vergelijkt zich met een reiziger, die de bron van de stroom probeert te ontdekken, die hij daarna in zijn hele loop wil volgen. Dat deed de Apostolische overlevering, zoals die in de kerk in omloop was, niet. Beheerst door de gedachte van de verkondiging van het heil begon zij met het optreden van de Doper en de doop van Jezus. In die vorm vinden wij ze voorgesteld in het Evangelie van Markus en samengevat in de prediking van Petrus voor Cornelius, als ook in die van Paulus te Antiochië in Pisidië (Acts 10:37, ; Acts 13:23, ). De schrijver zinspeelt hier op de berichten die in de twee eerste hoofdstukken van zijn Evangelie vervat zijn. 2) Nadat hij zo tot het begin van de Evangelische geschiedenis is teruggegaan heeft hij geprobeerd de hele voortgang daarvan zo volledig mogelijk weer te geven. De Apostolische overlevering daarentegen was wel van zeer fragmentarisch karakter, omdat de Apostelen telkens niet de hele omvang van gebeurtenissen vertelden, maar degenen die het meest overeenkwamen met de bijzondere omstandigheden waaronder zij predikten. Deze manier van verkondiging moest natuurlijk aanmerkelijke leemten hebben. Met het woord "alles" doelt Lukas wel op dat deel van zijn Evangelie (9:51-18:14 waarin bij de traditie, zoals wij die in de twee eerste synoptici vinden voorgesteld, een nieuwe rij van feiten en reden en het bericht van een belangrijke reis tot prediking gevoegd wordt, die tot nu toe waarschijnlijk in de openbare mededeling was voorbijgegaan. 3) Hij heeft geprobeerd aan de Evangelische geschiedenis die nauwkeurigheid en juistheid te geven, die natuurlijk bij de overlevering gemist wordt, wanneer die een tijd lang van mond tot mond is gegaan. Het is toch bekend hoe bij zulke mondelinge mededelingen de kanten afgerond, de bouwstenen verplaatst worden. Er is een zorgvuldig, nauwgezet werk nodig om de feiten tot hun plaats terug te brengen, om daaraan de volledige gedaante en de scherpe kanten weer te geven - dat doet dan dit Evangelie (in onderscheiding van de velen, die het ter hand genomen hebben om een verhaal in orde te stellen) en dat bedoelt dan zijn schrijven "in samenhang. "

Ook Lukas heeft voor geboren heiden-christenen geschreven, evenals Markus, maar zijn geschrift doet ons de onderzoeker en geschiedschrijver zien op een hogere trap van ontwikkeling. Geen zendingsvoordrachten voor heidenen, die voor de eerste keer de boodschap horen, maar een meer grondige en volledige voorstelling geeft hij ons, waardoor Theofilus en de met deze gelijkstaande een aanvulling en bevestiging van het genoten onderwijs moeten ontvangen. Zo brengt hij ook al de lezer tot een vergelijking van het oude verbond met het nieuwe. Zijn mededeling begint in de tempel te Jeruzalem, de Handelingen der Apostelen leiden ons in de wereldhoofdstad Rome, waarin de Apostel, door de verstokte Joden verworpen, het rijk van God predikte en vrij met alle blijdschap over de Heere Jezus leerde; deze zijn de tegenovergestelde punten, de polen om zo te spreken, waartussen zijn verhaal zich beweegt. Hij begint met ons de priester voor te stellen, die in het heiligdom van het Oude Verbond de boodschap van de engel ontvangt, die zich aansluit aan het woord van Maleachi, de laatsten profeet en hem de zoon belooft, die voor de koning over het huis van Jakob de weg zal banen; zo is Jezus ook bij Lukas de Zoon van David, de Koning van Israël en het Nieuwe verbond heeft zijn wortelen in het Oude. Tenslotte wijst de Herrezene uit Mozes en de profeten aan, dat Hij door lijden de heerlijkheid moest ingaan en dat de prediking van bekering en vergeving van de zonden in Zijn naam, van Jeruzalem tot alle volken moest uitgaan. Juist dit schilderen dan de Handelingen der Apostelen, hoe de verhoogde Heiland Zijn apostelen aanwees en door de daad ertoe leidde dat zij van Jeruzalem over Samaria, tot de heidenen de blijde boodschap brachten, die de Joden verwierpen. Ook bij Matthes is dit het resultaat, maar pas nadat de koning Herodes, de Farizeeën en Schriftgeleerden, de priesters en oversten, door hun heilloze invloed het grote deel van het volk tot de slechte keuze hadden gebracht. Bij Lukas staat dit bederf van het hele volk veel meer van het begin af vast. Op de trekken van de geschiedenis, die dat verzet van de Joden bijzonder openbaren, richt hij vooral zijn oogmerk. Bij hem wordt heel het volk door de Doper als adderengebroedsel bestraft, niet alleen de Farizeeën en Sadduceeën (3:7). Het zijn enigen uit het volk, die Lukas niet als Schriftgeleerden en Farizeeën uitdrukkelijk noemt, die de Heere met de eis van het wonderteken verzoeken (11:16). En reeds Simeon, nadat hij de Heiland als het licht van de wereld heeft geprezen en wel als een heerlijkheid van het volk Israël, verbindt daarmee dadelijk de voorspelling dat Hij gesteld is tot een val en een opstanding van velen in Israël en tot een teken dat tegengesproken wordt. Zo overkomt het de Heere bij Zijn eerste optreden in Galilea, dat Hij dadelijk tot de mensen van Zijn vaderstad moet zeggen dat, wanneer zij de zaligheid van zich wijzen, zich evenals de weduwe te Sarepta en als Naman de Syriër, ook nu weer de heidense vreemdelingen daardoor gezegend zullen voelen. De vijandschap die Hij te Nazareth moest ondervinden, was dadelijk van het begin af in het klein een voorspel van de vijandschap van de Joden, die de Heere verwierper, zodat hun afval de rijkdom van de heidenen werd. Ook in de bergprediking, zoals Lukas die iets later heeft geplaatst, wordt een andere kant dan bij Matthes op de voorgrond geplaatst. Wij lezen hier niets van de woorden waarin de Heere Zijn verhouding tot Mozes en de wet van het Oude Verbond heeft voorgesteld, daarentegen tekent Lukas voor ons de talrijke tegenstanders, waarover de Heere al het ernstig wee laat klinken en heeft daarom als de hoofdzaak slechts die vermaningen aan de discipelen behouden dat zij te midden van deze vijandschap moesten bidden voor de vijanden en barmhartig zijn zoals de Vader barmhartig is. Geheel afzonderlijk wordt ons in de tweede afdeling van het Evangelie, nadat de Heere Zijn aangezicht tot het lijden in Jeruzalem heeft gewend (9:51, ), de tegenstelling voor ogen gesteld tussen degenen die de Heere aanhangen, waarvan Hij gehele beslistheid verlangt en de tegenstanders, die niet als verlorenen begenadigd willen worden en niet willen erkennen wat tot hun vrede dient. Israël is het volk dat tegen zijn Koning protesteert: "Wij willen niet, dat deze over ons Koning is" (19:14); en na deze tegenstand wordt hij ook overgegeven. Dit sluit echter niet uit dat Lukas zich van harte houdt aan het woord van de belofte van Jezus, die over Jeruzalem weende, namelijk aan de voorspelling dat de vertreding van Jeruzalem slechts zou duren tot de tijden van de heidenen vervuld zouden zijn (21:24); zoals ook zijn leermeester Paulus, de Apostel van de heidenen, het vertrouwen vasthoudt en het geheim openbaart dat, nadat de volheid van de heidenen is ingegaan, ook voor het volk van de verkiezing de genade nog niet verloren is (Romans 11:25, ). Voor een tijd gaat het echter evenals na die grote zendingsprediking van Paulus (Acts 13:45, Acts 13:48); terwijl de Joden tegenspraken en lasterden, werden de heidenen verblijd. Zo let de Evangelist van de heidenen dadelijk van het begin op alles, wat ons Jezus als de Verlosser aanwijst, niet voor het hele Israël en niet alleen voor Israël, maar als de Heiland van de hele wereld, die, hoewel in de geringheid van de stal en onder het bewind van de keizer van de Romeinse wereld geboren, toch de ware Koning van de hele wereld is. Ook de geslachtslijst, niet van Abraham afgerekend, maar tot Adam en God zelf teruggeleid, moet te kennen geven dat Hij aan de hele mensheid toebehoort. Het is de Heiland die de zondares aanneemt, die al wat verloren is zoekt, het schaap, de penning, de zoon; die de trotse Jood met het voorbeeld van de Samaritaan beschaamt en zich verheugt over de ene vreemdeling, die niet als de negen Joden het danken vergeet, die boven het hoogmoedig Farizeeërsgebed de verzuchting van de tollenaar stelt en die zelfs in het huis van de overste van de tollenaars ingaat, die het oor van de vijandigen knecht geneest en de gevallen Petrus aanziet, die aan het kruis voor de vijanden bidt en de moordenaar begenadigt, wiens afscheid priesterlijk zegenen is (24:50, ). Alle deze trekken heeft alleen Lukas ons bericht. Tonen zij ons hoe zijn meester Paulus hem heeft gescherpt, om juist die betoningen van de vrije genade van Christus jegens de zondaren, alle op te vatten en weer te geven, zo komt het ook in het bijzonder voor in de mededeling van de instelling van het heilige avondmaal, zoals zich Lukas, afwijkend van Matthes en Markus, aansluit aan de voorstelling, die wij in Paulus' eerste brief aan de Korinthen (Luke 11:1) lezen. Als discipel van de apostel van de heidenen schildert Lukas ons dus in zijn geschriften hoe uit de moederschoot van het Oude Verbond de verlossing voor de hele wereld is geboren en van Israël op de heidenen is overgegaan.

Is het eerste Evangelie (Mattheus) het bewijs van het recht van Jezus op de Messiaanse heerschappij over Israël, dan is het derde Evangelie (Lukas) het bewijs van het recht van de heidenen om in het Messiasrijk in te gaan.

De oorspronkelijke vorm van de Evangeliën heeft de oorzaak van zijn ontstaan in het doel om het beeld van de lerenden wonderen doende en lijdende Heer aan hoorders en lezers op een manier voor ogen te stellen die geschikt was om geloof in Hem op te wekken. Daardoor ontstond vanzelf ook die indeling van het Evangelie in een Galilese en Jeruzalemse helft. Men wilde geen samenhangend, zich chronologisch ontwikkelend geheel van de geschiedenis van Jezus' leven geven, maar alleen de twee grote beelden van de werkende en lijdende Christus in een kring van Galilese en Jeruzalemse feiten te schrift stellen en deze hoofdverdeling wordt dan ook in het Evangelie van Lukas gevonden. Men heeft gemeend dat de eschatologische reden van het Evangelie (19:43, ; 21:20-24) de verwoesting van Jeruzalem v r zich hadden, omdat het veel duidelijker daarvan spreekt dan de beide vorige Evangeliën, maar deze bepaalde uitspraken van de omkering en verwoesting van de heilige stad door de heidenen worden genoeg verklaard wanneer wij de laatste jaren v r Jeruzalems verwoesting aannemen. Terwijl het onweer zich samentrok moesten de voorspellingen van Jezus daarover de Evangelist ook in haar juistere bedoeling duidelijk worden; ook verbiedt het boek, de Handelingen der Apostelen, dat op het Evangelie als een tweede helft volgt, om het na het jaar 70 te stellen. Is de bedoeling van het laatste geschrift om de gang van het Evangelie van Jeruzalem naar Rome, van de Joden tot de heidenen te schilderen, dan moet het onbegrijpelijk voorkomen dat de vervaardiger zelfs niet met n woord op de verwoesting van Jeruzalem zou hebben gewezen. Dit feit toch is de negatieve aanvulling tot het tweede, dat het Evangelie onder de heidenen en te Rome wordt aangenomen, want evenals God Zich in het Evangelie tot de heidenen wendt, zo toont Hij Zijn afkering van Israël, dat het Evangelie verworpen heeft, door de verwoesting van de heilige stad. Zo zullen wij dan in de anders bevreemdende opmerking: Acts 8:26 , die zegt dat de stad Gaza woest is, een aanwijzing moeten zien van de tijd van de vervaardiging. Deze aanwijzing heeft alleen zin wanneer het feit van de verwoesting nog geheel nieuw was. Nu wordt volgens Josefus (b. Judas II. 18. 1) Gaza in het begin van de oorlog verwoest. De verwoesting van Jeruzalem heeft dan als een goddelijke bevestiging van de voorstelling van Lukas' werk, spoedig na zijn verbreiding plaats gehad.

Men heeft gemeend (in de laatste tijd vooral Wieseler), dat Lukas opzettelijk en over het algemeen de bijzondere verhalen in chronologische orde op elkaar heeft laten volgen en heeft daarom zijn Evangelie tot richtsnoer voor de chronologie van Jezus' leven willen maken. Intussen zegt de uitdrukking van de grondtekst, die Luther door "in volgorde" vertaalt cadexhv (bij ons: vervolgens) niets anders dan "in samenhang" (Acts 3:24; Acts 11:4; Acts 18:23; Acts 21:1); de Evangelist wil een samenhangend bericht geven, waarin hij niets voorbijgaat wat tot juist begrip van het geheel volgens plan en bedoeling van Zijn werk van gewicht is.

Het woord vormt alleen de tegenstelling van het samenhangende, in orde gesteld geheel tot de fragmentarische optekeningen van de velen. In welk land wij Theofilus met de overige lezers, voor welke Lukas zijn geschriften bestemd had, moeten zoeken, blijkt uit de waarneming dat hij Van Palestijnse (Luke 1:26; Luke 4:31; Luke 8:26; Luke 23:51; Luke 24:13), Cretensische (Acts 27:8 en 12), Atheense (Acts 17:2)), Klein Aziatische (Acts 13:13; Acts 14:6) en Macedonische (Acts 16:2) plaatsen (zelfs grotere), van zeden en eigenaardigheid een verklaring nodig acht, daarentegen in Sicilië en Italië, (met name Beneden- en Midden-Italië tot Rome) alle plaatsen (Acts 28:1), ja zelfs kleine lokaliteiten (Luke 1:15) als bekend veronderstelt. Wij hebben dus de lezer van het boek in Beneden-Italië te zoeken.

I. Luke 1:5-Luke 1:25. Overeenkomstig zijn belofte in Luke 1:3 en schrijvende als in een tijd dat men onder de gelovigen al de behoefte voelde om behalve die Evangelische verkondiging, die de oorspronkelijke predikwijze van de Apostelen aanbood en die, zoals bekend is, met de werkzaamheid van de Doper en de doop van Jezus begon, ook de eerste beginselen van de Nieuw Testamentische geschiedenis te bezitten, begint Lukas zijn Evangelie met de bekendmaking van de geboorte van Johannes, de Doper, de voorloper van Christus. Een godvruchtig priester, Zacharias, leefde in een stad van Judea, met zijn vrouw Elisabeth, die ook uit een priesterlijk geslacht was, in een kinderloos huwelijk. Hij gaat op een tijd dat zijn priesterklasse weer in dienst is, naar Jeruzalem. Door het lot valt hem voor een dag het ambt ten deel om het reukoffer gedurende de morgengodsdienst in het heilige te brengen. Hier verschijnt de engel Gabriëlaan hem en kondigt hem aan dat zijn vrouw een zoon zou baren, die hij de naam Johannes zou geven. Als Nazireeër levend en door de genadige werkzaamheid van de Heilige Geest van `s moeders lijf in dienst genomen, zou hij velen van de kinderen van Israël tot de Heere, hun God bekeren en voor de Messias, die spoedig kwam, heengaan in de geest en de kracht van Elia. Zacharias schenkt aan het engelenwoord geen volkomen geloof en wordt, omdat hij een teken verlangt, van zijn spraak beroofd, totdat beide, geboorte en naamgeving van het kind zullen hebben plaats gehad. Als hij na volbrachte diensttijd naar huis terugkeert, wordt Elisabeth niet lang daarna werkelijk zwanger, maar zij verbergt zich voor de wereld, totdat de Heere zelf het geheim van haar veranderden toestand bekend laat worden.

Vers 5

5. In de dagen van Herodes de Grote (Slotwoord op 1 Makk. No. 11), de koning van Judea en van het hele overige Joodse land (hij regeerde van 37 tot 4 voor Christus), was een zeker priester, Zacharias (= de Heere gedenkt Luke 1:72, ) - van de dagorde van Abia, de achtste van de 24 klassen waarin sinds de tijden van David de priesters verdeeld waren (1 Chronicles 24:10) - en zijn vrouw was uit de dochters van Aron, eveneens uit priesterlijk geslacht (de afstamming uit een priesterlijk geslacht was bij de Joden even zoveel als bij andere volken de adel (Josefus)) en haar naam was, even als die van Arons vrouw (Exodus 6:23), Elisabeth (= die bij God zweert, Hem getrouw belijdt) (Deuteronomy 6:13; Deuteronomy 10:20).

Vers 5

5. In de dagen van Herodes de Grote (Slotwoord op 1 Makk. No. 11), de koning van Judea en van het hele overige Joodse land (hij regeerde van 37 tot 4 voor Christus), was een zeker priester, Zacharias (= de Heere gedenkt Luke 1:72, ) - van de dagorde van Abia, de achtste van de 24 klassen waarin sinds de tijden van David de priesters verdeeld waren (1 Chronicles 24:10) - en zijn vrouw was uit de dochters van Aron, eveneens uit priesterlijk geslacht (de afstamming uit een priesterlijk geslacht was bij de Joden even zoveel als bij andere volken de adel (Josefus)) en haar naam was, even als die van Arons vrouw (Exodus 6:23), Elisabeth (= die bij God zweert, Hem getrouw belijdt) (Deuteronomy 6:13; Deuteronomy 10:20).

Vers 6

6. En zij waren beiden niet alleen uit een edel geslacht gesproten en droegen betekenisvolle namen, maar waren ook wat hun inwendige gezindheid betreft beiden rechtvaardig voor God. Zij legden er zich met ernst op toe om volgensZijn heilige wil te leven, wandelend in al de geboden en rechten van de Heeren, zo als de zede- en ceremoniële-wet die inhoudt, onberispelijk. Evenals Job (1:1, 8) vermeden zij het kwade, maar erkenden nu ook des te meer de behoefte aan verlossing (Romans 3:20) en wachtten op de beloofde Heiland (Luke 1:68, )

Vers 6

6. En zij waren beiden niet alleen uit een edel geslacht gesproten en droegen betekenisvolle namen, maar waren ook wat hun inwendige gezindheid betreft beiden rechtvaardig voor God. Zij legden er zich met ernst op toe om volgensZijn heilige wil te leven, wandelend in al de geboden en rechten van de Heeren, zo als de zede- en ceremoniële-wet die inhoudt, onberispelijk. Evenals Job (1:1, 8) vermeden zij het kwade, maar erkenden nu ook des te meer de behoefte aan verlossing (Romans 3:20) en wachtten op de beloofde Heiland (Luke 1:68, )

Vers 7

7. En zij hadden, evenals de vrome stamouders van hun volk, Abraham en Sara (Genesis 15:2 v. ), geen kind, omdat Elisabeth al naar haar natuur onvruchtbaar was (Judges 13:2. 1 Samuel 1:5) en zij bovendien beiden in de tijd, waarin de volgende gebeurtenis plaats had (Luke 1:8), al oud waren: het uitzicht op kinderen was hun dus geheel en al ontnomen (Genesis 18:11 v. ).

Wanneer God het lichaam van de vrouw sloot, deed Hij het om het daarna des te wonderbaarder te openbaren en het duidelijk te laten worden dat het kind, dat zij nu toch nog voortbracht niet de vrucht was van natuurlijke omgang, maar een goddelijk geschenk. In het bijzonder moesten de ouders op deze manier leren om hun zoon van de vroegste jeugd met heilige eerbied en innig deelnemende opmerkzaamheid te behandelen, waardoor dan een voor zijn opvoeding tot profeet noodzakelijke omtuining zich om het kind vormde.

Zie hoe de Evangelische overlevering steeds met haar begin teruggaat, van het optreden van de Doper (Mark 1:1, tot de genesis (oorsprong) van Jezus (Matthew 1:18, ) en nu tot aan de ontvangenis van Zijn voorloper.

Van Zacharias kan niet anders worden gezegd dan dat hij, zoals uit Numbers 8:15, kan worden opgemaakt, nog niet boven 50 jaar oud was. Een dergelijke ouderdom zal ook Elisabeth hebben en daarop komt het hier hoofdzakelijk aan. Over haar vernemen wij uit vs 36. dat zij met Maria, de moeder van Jezus, verwant was. Dus was of haar moeder uit Davidisch geslacht, terwijl haar vader een priester was, of, wat waarschijnlijker is (Lu 1:28) de moeder van de maagd Maria behoorde tot de dochters van Aron, terwijl haar vader Eli een nakomeling van David was. Welke beider woonplaats was kan niet zeker worden aangegeven. De traditie noemt het hedendaagse Ain Karim, driekwart mijl ten westen van Jeruzalem als die plaats; daar bevindt zich een van de schoonste en grootste kloosters van die streek, welks conventgebouw in het noorden en oosten door kale bergen, in het zuiden en westen door een dorp omgeven is. Binnen de kloostermuren is de kerk gebouwd boven de plaats waar het huis van de ouders van de Doper zal hebben gestaan en toont men zijn geboorteplaats onder het hoofdaltaar. Zes honderd stappen van het klooster liggen de ruïnen van een andere kerk, zoals men zegt, daar gebouwd, waar een tweede huis van Zacharia, het huis van het veld genoemd, zal hebben gestaan en Maria en Elisabeth elkaar begroetten (Luke 1:40, ). Deze traditie betekent voor ons minder dan de mededeling in Luke 1:39 : "in een stad van Juda. " De uitdrukking "stad van Juda" zou voor de naam van de stad zelf gehouden kunnen worden, omdat er werkelijk een plaats Kirbet el Jehud (d. i. stad van Juda) in de Wady Bittir ( n uur zuidwestelijk van het vroeger genoemde Ain Karim) is en nu zou de traditie, die met de gedenkplaatsen uit de jeugd van de Doper naar het westen en zuidwesten van Jeruzalem wijst, op goede grond berusten. Wat echter aan die uitdrukking voorafgaat, "naar het gebergte, " wijst ons meer naar het zuiden van Jeruzalem, in de streek van Hebron. Er is een andere lezing, die in plaats van "stad van Juda" de woorden "stad Juta" of "Jutta" geeft en dus het ongeveer 2 uren ten zuiden van Hebron gelegen, in Joshua 15:55 vermelde stadje van deze naam als geboorteplaats van Zacharias aanwijst. Dit was een priesterstad (Joshua 21:16); de plaats ligt diep in die landstreek, die sedert de Babylonische ballingschap door de Idumeërs in bezit was genomen (1 Makk. 4:15 Aanm. ) en kan daarom moeilijk de ware woonplaats van de ouders van de Doper zijn. De rabbijnen zouden dus wel gelijk kunnen hebben die de priesterstad Hebron, die op het gebergte van Juda gelegen is Jozua (21:11, 2Sa 2:1), noemen. Waarom heeft Lukas zich dan zo onbepaald uitgedrukt en de naam niet dadelijk zelf genoemd? Vast niet omdat hij, zoals vele uitleggers beweren, deze naam niet kende; hij verzekert toch dat hij alles met nauwlettendheid had onderzocht en hij kon in zijn tijd, die zo dichtbij die van de gebeurtenissen was, de naam gemakkelijk te weten komen, wanneer hij die werkelijk niet geweten had. Integendeel schijnt de uitdrukking gekozen in de zin als in Acts 8:5 "stad van Samaria", Evenals Lukas daar kon veronderstellen dat zijn lezers aan geen andere denken zouden dan aan de hoofdstad van dit land (Samaria), zo veronderstelt hij ook hier eveneens en de hoofdstad in het gebergte van Juda was juist Hebron.

Vers 7

7. En zij hadden, evenals de vrome stamouders van hun volk, Abraham en Sara (Genesis 15:2 v. ), geen kind, omdat Elisabeth al naar haar natuur onvruchtbaar was (Judges 13:2. 1 Samuel 1:5) en zij bovendien beiden in de tijd, waarin de volgende gebeurtenis plaats had (Luke 1:8), al oud waren: het uitzicht op kinderen was hun dus geheel en al ontnomen (Genesis 18:11 v. ).

Wanneer God het lichaam van de vrouw sloot, deed Hij het om het daarna des te wonderbaarder te openbaren en het duidelijk te laten worden dat het kind, dat zij nu toch nog voortbracht niet de vrucht was van natuurlijke omgang, maar een goddelijk geschenk. In het bijzonder moesten de ouders op deze manier leren om hun zoon van de vroegste jeugd met heilige eerbied en innig deelnemende opmerkzaamheid te behandelen, waardoor dan een voor zijn opvoeding tot profeet noodzakelijke omtuining zich om het kind vormde.

Zie hoe de Evangelische overlevering steeds met haar begin teruggaat, van het optreden van de Doper (Mark 1:1, tot de genesis (oorsprong) van Jezus (Matthew 1:18, ) en nu tot aan de ontvangenis van Zijn voorloper.

Van Zacharias kan niet anders worden gezegd dan dat hij, zoals uit Numbers 8:15, kan worden opgemaakt, nog niet boven 50 jaar oud was. Een dergelijke ouderdom zal ook Elisabeth hebben en daarop komt het hier hoofdzakelijk aan. Over haar vernemen wij uit vs 36. dat zij met Maria, de moeder van Jezus, verwant was. Dus was of haar moeder uit Davidisch geslacht, terwijl haar vader een priester was, of, wat waarschijnlijker is (Lu 1:28) de moeder van de maagd Maria behoorde tot de dochters van Aron, terwijl haar vader Eli een nakomeling van David was. Welke beider woonplaats was kan niet zeker worden aangegeven. De traditie noemt het hedendaagse Ain Karim, driekwart mijl ten westen van Jeruzalem als die plaats; daar bevindt zich een van de schoonste en grootste kloosters van die streek, welks conventgebouw in het noorden en oosten door kale bergen, in het zuiden en westen door een dorp omgeven is. Binnen de kloostermuren is de kerk gebouwd boven de plaats waar het huis van de ouders van de Doper zal hebben gestaan en toont men zijn geboorteplaats onder het hoofdaltaar. Zes honderd stappen van het klooster liggen de ruïnen van een andere kerk, zoals men zegt, daar gebouwd, waar een tweede huis van Zacharia, het huis van het veld genoemd, zal hebben gestaan en Maria en Elisabeth elkaar begroetten (Luke 1:40, ). Deze traditie betekent voor ons minder dan de mededeling in Luke 1:39 : "in een stad van Juda. " De uitdrukking "stad van Juda" zou voor de naam van de stad zelf gehouden kunnen worden, omdat er werkelijk een plaats Kirbet el Jehud (d. i. stad van Juda) in de Wady Bittir ( n uur zuidwestelijk van het vroeger genoemde Ain Karim) is en nu zou de traditie, die met de gedenkplaatsen uit de jeugd van de Doper naar het westen en zuidwesten van Jeruzalem wijst, op goede grond berusten. Wat echter aan die uitdrukking voorafgaat, "naar het gebergte, " wijst ons meer naar het zuiden van Jeruzalem, in de streek van Hebron. Er is een andere lezing, die in plaats van "stad van Juda" de woorden "stad Juta" of "Jutta" geeft en dus het ongeveer 2 uren ten zuiden van Hebron gelegen, in Joshua 15:55 vermelde stadje van deze naam als geboorteplaats van Zacharias aanwijst. Dit was een priesterstad (Joshua 21:16); de plaats ligt diep in die landstreek, die sedert de Babylonische ballingschap door de Idumeërs in bezit was genomen (1 Makk. 4:15 Aanm. ) en kan daarom moeilijk de ware woonplaats van de ouders van de Doper zijn. De rabbijnen zouden dus wel gelijk kunnen hebben die de priesterstad Hebron, die op het gebergte van Juda gelegen is Jozua (21:11, 2Sa 2:1), noemen. Waarom heeft Lukas zich dan zo onbepaald uitgedrukt en de naam niet dadelijk zelf genoemd? Vast niet omdat hij, zoals vele uitleggers beweren, deze naam niet kende; hij verzekert toch dat hij alles met nauwlettendheid had onderzocht en hij kon in zijn tijd, die zo dichtbij die van de gebeurtenissen was, de naam gemakkelijk te weten komen, wanneer hij die werkelijk niet geweten had. Integendeel schijnt de uitdrukking gekozen in de zin als in Acts 8:5 "stad van Samaria", Evenals Lukas daar kon veronderstellen dat zijn lezers aan geen andere denken zouden dan aan de hoofdstad van dit land (Samaria), zo veronderstelt hij ook hier eveneens en de hoofdstad in het gebergte van Juda was juist Hebron.

Vers 8

8. En het gebeurde, volgens onze berekening in het jaar 6 voor Christus 9:34"), dat, toen hij in de week van 17-23 voor de eerste keer in dat jaar 24:10") het priesterambt bij de tempel te Jeruzalem 4:7") bediende voor God, in de beurt van zijn dagorde 1).

Mozes, onze meester, verdeelde de priester in 8 orden en zo bleven zij tot op Samuël de profeet, die met koning David 24 orden instelde. Over elke orde was een hoofd geplaatst en zij gingen, iedere orde een week, naar Jeruzalem om te dienen. Zo verwisselden zij van sabbat tot sabbat; de ene orde trad af, de andere kwam in haar plaats, totdat de rij ten einde was en het dan weer van voren begon.

Bij de Levitische godsdienst was veel te doen, ook waren de priesters op elke dag met velen, zodat ook hierin alles met orde en eerlijk toeging en niemand een ander hinderde, maar ieder wist wat hij op iedere dag moest doen, zo was de regel gemaakt dat iedere morgen onder de priesters van die dag geloot werd wie dit of dat moest doen. In de Talmud worden vier loten genoemd: het eerste, wie het brandofferaltaar moest reinigen; het tweede zonderde 13 priesters af, wie het lam slachten, wie het bloed sprengen, wie het reukaltaar reinigen, wie de lampen toebereiden zou, enz. ; het derde lot was over het reukoffer, tot welk lot altijd nieuwe priesters kwamen die vroeger nog niet gerookt hadden, omdat geen priester in zijn hele leven meer dan eens het reukwerk mocht brengen. Het vierde lot besliste ten slotte wie de door andere priesters (5-13 bij het 2e lot) tot aan de opgang van het altaar gebrachte delen van het lam geheel op het altaar zou brengen.

Vers 8

8. En het gebeurde, volgens onze berekening in het jaar 6 voor Christus 9:34"), dat, toen hij in de week van 17-23 voor de eerste keer in dat jaar 24:10") het priesterambt bij de tempel te Jeruzalem 4:7") bediende voor God, in de beurt van zijn dagorde 1).

Mozes, onze meester, verdeelde de priester in 8 orden en zo bleven zij tot op Samuël de profeet, die met koning David 24 orden instelde. Over elke orde was een hoofd geplaatst en zij gingen, iedere orde een week, naar Jeruzalem om te dienen. Zo verwisselden zij van sabbat tot sabbat; de ene orde trad af, de andere kwam in haar plaats, totdat de rij ten einde was en het dan weer van voren begon.

Bij de Levitische godsdienst was veel te doen, ook waren de priesters op elke dag met velen, zodat ook hierin alles met orde en eerlijk toeging en niemand een ander hinderde, maar ieder wist wat hij op iedere dag moest doen, zo was de regel gemaakt dat iedere morgen onder de priesters van die dag geloot werd wie dit of dat moest doen. In de Talmud worden vier loten genoemd: het eerste, wie het brandofferaltaar moest reinigen; het tweede zonderde 13 priesters af, wie het lam slachten, wie het bloed sprengen, wie het reukaltaar reinigen, wie de lampen toebereiden zou, enz. ; het derde lot was over het reukoffer, tot welk lot altijd nieuwe priesters kwamen die vroeger nog niet gerookt hadden, omdat geen priester in zijn hele leven meer dan eens het reukwerk mocht brengen. Het vierde lot besliste ten slotte wie de door andere priesters (5-13 bij het 2e lot) tot aan de opgang van het altaar gebrachte delen van het lam geheel op het altaar zou brengen.

Vers 9

9. Naar de gewoonte van de priesterlijke bediening, waardoor de verschillende ambtsverrichtingen onder de leden van de zich aan de beurt bevindende priesterklasse verdeeld werden, hem te lote was gevallen (Proverbs 16:33)a) dat hij zou ingaan in de tempel van de Heere, in het heilige, waarin het reukofferaltaar voor het voorhangsel van het allerheilige stond (Exodus 30:1-Exodus 30:6). Het was hem opgedragen om te reukofferen, het reukwerk bij de morgengodsdienst (Exodus 30:7 v. ) te ontsteken, wat tot de meest eervolle en heilige werkzaamheden van het priesterlijk ambt behoorde (Deuteronomy 33:10 v. ).

a) Hebrews 9:6. b) Leviticus 16:17.

Het is een tedere trek van de consequentie van de theocratische geest, dat in het heiligdom van de tempel der Joden het eerst het onzichtbaar ontstaan van de menswording van God werd aangekondigd, dat eerst de priesterschap van Israël in een van haar meest gewijde organen en bij een heilige functie werd ingeleid in het ontkiemend groot geheim. Een grijs geworden priester was het toegedeeld, eerst weer het profetische Evangelie van de komende Messias te verkondigen, nadat de profetische geest lang had gezwegen en een priesterzoon was er toe bestemd de lange reeks van de Messiaanse profeten als de onmiddellijke voorloper van Christus te besluiten. Wel scheen in deze tijd de tempel geheel te zijn ingenomen door het dode, schijnheilige priesterwezen; maar de geest van de openbaring wist het gezonde orgaan aan het zieke lichaam uit te vinden. Wel is waar was de goddelijke mededeling, die Zacharias in den tempel ontving, als een gefluister van de reine geest van de openbaring, die het valse gehoor van die in dof fanatisme weggezonken priesterschap aanschouwde; als een verzwegen goed moest hij deze verstommend in zijn eenzaamheid meevoeren, om haar voor de profanatie van zijn geordende standgenoten te beveiligen. Maar de theocratie kon toch niet nalaten om de tempel, het uur van het gebed, de ware priester te eren, omdat zij op het punt stond om tegenover het symbolische heiligdom, het wezenlijke en eeuwige te vormen.

Vers 9

9. Naar de gewoonte van de priesterlijke bediening, waardoor de verschillende ambtsverrichtingen onder de leden van de zich aan de beurt bevindende priesterklasse verdeeld werden, hem te lote was gevallen (Proverbs 16:33)a) dat hij zou ingaan in de tempel van de Heere, in het heilige, waarin het reukofferaltaar voor het voorhangsel van het allerheilige stond (Exodus 30:1-Exodus 30:6). Het was hem opgedragen om te reukofferen, het reukwerk bij de morgengodsdienst (Exodus 30:7 v. ) te ontsteken, wat tot de meest eervolle en heilige werkzaamheden van het priesterlijk ambt behoorde (Deuteronomy 33:10 v. ).

a) Hebrews 9:6. b) Leviticus 16:17.

Het is een tedere trek van de consequentie van de theocratische geest, dat in het heiligdom van de tempel der Joden het eerst het onzichtbaar ontstaan van de menswording van God werd aangekondigd, dat eerst de priesterschap van Israël in een van haar meest gewijde organen en bij een heilige functie werd ingeleid in het ontkiemend groot geheim. Een grijs geworden priester was het toegedeeld, eerst weer het profetische Evangelie van de komende Messias te verkondigen, nadat de profetische geest lang had gezwegen en een priesterzoon was er toe bestemd de lange reeks van de Messiaanse profeten als de onmiddellijke voorloper van Christus te besluiten. Wel scheen in deze tijd de tempel geheel te zijn ingenomen door het dode, schijnheilige priesterwezen; maar de geest van de openbaring wist het gezonde orgaan aan het zieke lichaam uit te vinden. Wel is waar was de goddelijke mededeling, die Zacharias in den tempel ontving, als een gefluister van de reine geest van de openbaring, die het valse gehoor van die in dof fanatisme weggezonken priesterschap aanschouwde; als een verzwegen goed moest hij deze verstommend in zijn eenzaamheid meevoeren, om haar voor de profanatie van zijn geordende standgenoten te beveiligen. Maar de theocratie kon toch niet nalaten om de tempel, het uur van het gebed, de ware priester te eren, omdat zij op het punt stond om tegenover het symbolische heiligdom, het wezenlijke en eeuwige te vormen.

Vers 10

10. En de hele menigte, zoveel er bij de godsdienst tegenwoordig waren, was buiten in het voorhof van het volk, biddend op het uur van de reukoffers 28:8"). Wij twijfelen er niet aan, om als de dag van de week, waarover hier gehandeld wordt, de laatste (23 April) of de Zaterdag te noemen, omdat toch van een hele menigte sprake is, die aan de godsdienst deel nam, wat op gewone dagen wel niet het geval was en dan vinden wij dat de 92ste Psalm de dankpsalm was, die bij de morgengodsdienst door de Levitische zangers werd uitgevoerd. Zeker is de Psalm, wat zijn inhoud aangaat, zo bijzonder toepasselijk als geen andere, om als het ware het klokgelui voor het nieuwe begin van zaken te vormen, dat binnen in de tempel tot stand kwam. Wij maken vooral opmerkzaam op de eerste woorden van onze geschiedenis: "In de dagen van Herodes, de koning van Juda" en Luke 1:8, in die Psalm: "Dat de goddelozen groeien als het kruid en al de werkers van de ongerechtigheid bloeien, zodat zij tot in de eeuwigheid verdelgd worden. " Zo ook komt Luke 1:11 : "Maar Gij zult Mijn hoorn verhogen zoals een eenhoorns" goed overeen met Zacharias later lofgezang (Luke 1:69): "En heeft een hoorn der zaligheid voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht. " Zo is ook Zacharias zelf een toonbeeld van wat in Luke 1:14, staat: "Die in het huis des Heeren geplant zijn, die zal gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze Gods" enz. Maar ook wat zijn oorsprong aangaat is juist deze Psalm van hoge betekenis. Hoe troosteloos was de tijd van de vrome koning Josia, hoe vergeefs zijn bemoeiing om zijn geslacht en zijn volk te redden van de dreigende ondergang 23:27). Maar toch heeft hij met zijn geloof zijn huis niet op zand gebouwd. Na ongeveer 618 jaren wordt de verwezelijking voorbereid van wat zijn troost en zijn hoop voor de toekomst geweest is.

Vers 10

10. En de hele menigte, zoveel er bij de godsdienst tegenwoordig waren, was buiten in het voorhof van het volk, biddend op het uur van de reukoffers 28:8"). Wij twijfelen er niet aan, om als de dag van de week, waarover hier gehandeld wordt, de laatste (23 April) of de Zaterdag te noemen, omdat toch van een hele menigte sprake is, die aan de godsdienst deel nam, wat op gewone dagen wel niet het geval was en dan vinden wij dat de 92ste Psalm de dankpsalm was, die bij de morgengodsdienst door de Levitische zangers werd uitgevoerd. Zeker is de Psalm, wat zijn inhoud aangaat, zo bijzonder toepasselijk als geen andere, om als het ware het klokgelui voor het nieuwe begin van zaken te vormen, dat binnen in de tempel tot stand kwam. Wij maken vooral opmerkzaam op de eerste woorden van onze geschiedenis: "In de dagen van Herodes, de koning van Juda" en Luke 1:8, in die Psalm: "Dat de goddelozen groeien als het kruid en al de werkers van de ongerechtigheid bloeien, zodat zij tot in de eeuwigheid verdelgd worden. " Zo ook komt Luke 1:11 : "Maar Gij zult Mijn hoorn verhogen zoals een eenhoorns" goed overeen met Zacharias later lofgezang (Luke 1:69): "En heeft een hoorn der zaligheid voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht. " Zo is ook Zacharias zelf een toonbeeld van wat in Luke 1:14, staat: "Die in het huis des Heeren geplant zijn, die zal gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze Gods" enz. Maar ook wat zijn oorsprong aangaat is juist deze Psalm van hoge betekenis. Hoe troosteloos was de tijd van de vrome koning Josia, hoe vergeefs zijn bemoeiing om zijn geslacht en zijn volk te redden van de dreigende ondergang 23:27). Maar toch heeft hij met zijn geloof zijn huis niet op zand gebouwd. Na ongeveer 618 jaren wordt de verwezelijking voorbereid van wat zijn troost en zijn hoop voor de toekomst geweest is.

Vers 11

11. En hij zag, niet in een gezicht, maar werkelijk en lichamelijk, een engel van de Heere, namelijk Gabriël (Luke 1:19. Daniel 8:16. 9:21), die aan de rechterkant van het reukofferaltaar stond, d. i. van de zuidzijde 13:9"), dus daar waar zich de gouden kandelaar bevond (Exodus 40:22, )want tot deze stond hij als een van de zeven geesten van God (Revelation 1:4; Revelation 4:5. ) in nadere betrekking. Door deze standplaats die hij innam tegenover Zacharias, maakte hij bekend van waar hij was (Luke 1:19).

Opzettelijk is Gabriël gezonden; want hij had de profeet Daniël (9:24, ) de tijd van de Messias aangekondigd; zijn tegenwoordige verschijning was dus een teken dat die oude periode was geëindigd.

Vers 11

11. En hij zag, niet in een gezicht, maar werkelijk en lichamelijk, een engel van de Heere, namelijk Gabriël (Luke 1:19. Daniel 8:16. 9:21), die aan de rechterkant van het reukofferaltaar stond, d. i. van de zuidzijde 13:9"), dus daar waar zich de gouden kandelaar bevond (Exodus 40:22, )want tot deze stond hij als een van de zeven geesten van God (Revelation 1:4; Revelation 4:5. ) in nadere betrekking. Door deze standplaats die hij innam tegenover Zacharias, maakte hij bekend van waar hij was (Luke 1:19).

Opzettelijk is Gabriël gezonden; want hij had de profeet Daniël (9:24, ) de tijd van de Messias aangekondigd; zijn tegenwoordige verschijning was dus een teken dat die oude periode was geëindigd.

Vers 12

12. En Zacharias zag hem en werd ontroerd (Judges 6:22; Judges 13:6, Judges 13:20, Daniel 10:7 v. Luke 2:9. Mark 16:5) en hij was bevreesd voor wat komen zou.

Aan de ene kant wordt in deze vrees bij het onmiddellijk aanschouwen van verschijningen uit de onzichtbare wereld het gevoel van standvastigheid uitgesproken. Zonder zonde zou de mens in het goddelijke zien wat hem verwant is en in plaats van vrees slechts gevoel van verrukking hebben. Aan de andere kant wordt in die vrees ook de vatbaarheid uitgedrukt voor de opvatting van deze tegenstelling tussen het reine en het onheilige en hierin heeft zij haar edele kant. Daarom wordt deze vrees voor God nooit als iets berispingwaardigs voorgesteld, maar wordt zij het begin en het einde van alle wijsheid genoemd (Psalms 111:10. Isaiah 11:2). Deze vrees voor God, die met liefde zich verdraagt (Revelation 1:17), is daarom niet te verwarren met die vrees die de geest van de dienstbaarheid teweeg brengt. De laatste is vrees voor God, die verkeerd is, de andere zou men vrees voor zichzelf, of vrees van God kunnen noemen. 13. Maar de engel zei tot hem: Vrees niet (Luke 2:10. Matthew 28:5. Openbaring . 1:17. Daniel 10:19) Zacharias! U heeft integendeel reden om u te verblijden; want uw gebed, zowel dat wat u te voren om de huwelijkszegen, als ook dat, wat u nu door uw reukwerk in de naam van het volk heeft gedaan en met hen om de komst van de Verlosser gebeden heeft, is verhoord en uw vrouw Elisabeth zal u ter vervulling van de eerste bede een zoon baren en u zult ten teken dat nu de tijd is gekomen dat al Gods welbehagen zich tot Zijn volk wendt ter vervulling van de Messiaanse profetieën, hem de naam Johannes geven (= welbehagen van God, Gotthold) en vgl. 1 Chronicles 3:15. 2 Chronicles 17:15; 2 Chronicles 23:1; 2 Chronicles 28:12. 2 Kings 25:23. Jeremiah 40:8 vv. Nehemiah 12:13).

Zoals volgens Luke 1:7 niet is aan te nemen dat de vrome priester nu nog om kinderen heeft gebeden, zo kan hij het minst bij het reukwerk in zijn ambtsverrichting zo'n bijzondere zaak tot een onderwerp van zijn gebed hebben gemaakt. En toch moet het "uw gebed" verstaan worden van dat wat zo even bij het priesterlijk roken door hem was uitgesproken en in welks gemeenschap ook het daarbuiten verzamelde volk stond. Dit ambtsgebed had betrekking op het hoogste belang van het hele Israël, namelijk op de Messiaanse redding van het volk (Psalms 14:7), op het "Uw koninkrijk kome. "

Dat gebed, zegt de engel, was verhoord; want reeds was de komst van den Messias voor de deur, tot wiens voorloper hij bestemd was, die aan Zacharias als zoon zou worden geboren.

Wat een blijde boodschap! Nu werden de zo lang eenzaam gelaten Zacharias en Elisabeth gesteld tot een Abraham en Sara en dat zonder een voorafgaande belofte, geheel ongedacht en onverwacht. Zeker, God overtreft Zichzelf altijd in Zijn werken. De schepping is heerlijk, maar wat is zij bij de tweede, de nieuwe schepping? En in deze volgt ook nog altijd op de een heerlijkheid een andere, die nog groter is. Zo horen wij dan hier de inhoud van het gebed van Zacharias, welks verhoring de engel hem aankondigde; het was een bepaald gebed geweest om een kind, om een zoon. Zacharias had niet enkel in de tempel gebeden, maar ook in zijn huis en nu heeft men in huis om veel te bidden, maar er kan een gebed bij uitnemendheid zijn, dat bij ons boven alle andere gebeden gaat en mag gaan. U weet, de priesterstand onder Israël bleef niet voortbestaan door vrije keuze, maar door erfrecht. Als een priester zonder opvolger bleef, dan verviel het voorrecht van zijn huis aan een ander. Een priester mocht dus in zijn huis bidden om de echtelijke zegen, zoals hij in de tempel bad om de zegen over zijn volk. Ook bleek het uit de verhoring, dat hij om een zoon had gebeden, door een overtuiging van de Heilige Geest. De wereld noemt het dweperij wanneer iemand zegt aanhoudend gedreven te zijn tot een bepaald gebed en zich ook verzekerd houdt van de verhoring; maar wij geloven graag dat er godvruchtige mensen zijn geweest en nog zijn, die, ofschoon door de arts opgegeven, zichzelf volkomen overtuigd hielden van genezen te zullen worden en genezen werden. God geeft Zijn kinderen zoveel in het hart, waar de wereld geen denkbeeld van heeft of hebben kan! Christus heeft Zijn discipelen de Heilige Geest beloofd, die (zei Hij tot hen) de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn (John 14:17). Zacharias en Elisabeth hadden om een zoon gebeden, maar dit was reeds lang geleden. Zij waren nu oud en wel bedaagd en baden niet meer om wat God door Zijn natuur hun kennelijk weigerde. Zij hadden de hoop allang opgegeven, maar voor God is een gedenkboek; Hij vergeet de gebeden van Zijn kinderen niet. Als wij het gebedene al hopeloos loslaten en voor altijd uit het oog verloren hebben, dan toont God vaak dat Hij het voor ons bewaard heeft. Ja, als wij moe zijn van bidden en niet meer bidden, ja er niet meer aan denken, laat God ons niet zelden weten: uw gebed is verhoord. Het is ook onmogelijk dat een kind van God tevergeefs zou bidden, maar tijd en wijze, ja de plaats is van de Heere. God geeft de vreugde op zijn tijd en wijze, maar dan ook de volle vreugde; dat mogen wij op aarde misschien niet, dit zullen wij in de hemel zeker ondervinden.

Vers 12

12. En Zacharias zag hem en werd ontroerd (Judges 6:22; Judges 13:6, Judges 13:20, Daniel 10:7 v. Luke 2:9. Mark 16:5) en hij was bevreesd voor wat komen zou.

Aan de ene kant wordt in deze vrees bij het onmiddellijk aanschouwen van verschijningen uit de onzichtbare wereld het gevoel van standvastigheid uitgesproken. Zonder zonde zou de mens in het goddelijke zien wat hem verwant is en in plaats van vrees slechts gevoel van verrukking hebben. Aan de andere kant wordt in die vrees ook de vatbaarheid uitgedrukt voor de opvatting van deze tegenstelling tussen het reine en het onheilige en hierin heeft zij haar edele kant. Daarom wordt deze vrees voor God nooit als iets berispingwaardigs voorgesteld, maar wordt zij het begin en het einde van alle wijsheid genoemd (Psalms 111:10. Isaiah 11:2). Deze vrees voor God, die met liefde zich verdraagt (Revelation 1:17), is daarom niet te verwarren met die vrees die de geest van de dienstbaarheid teweeg brengt. De laatste is vrees voor God, die verkeerd is, de andere zou men vrees voor zichzelf, of vrees van God kunnen noemen. 13. Maar de engel zei tot hem: Vrees niet (Luke 2:10. Matthew 28:5. Openbaring . 1:17. Daniel 10:19) Zacharias! U heeft integendeel reden om u te verblijden; want uw gebed, zowel dat wat u te voren om de huwelijkszegen, als ook dat, wat u nu door uw reukwerk in de naam van het volk heeft gedaan en met hen om de komst van de Verlosser gebeden heeft, is verhoord en uw vrouw Elisabeth zal u ter vervulling van de eerste bede een zoon baren en u zult ten teken dat nu de tijd is gekomen dat al Gods welbehagen zich tot Zijn volk wendt ter vervulling van de Messiaanse profetieën, hem de naam Johannes geven (= welbehagen van God, Gotthold) en vgl. 1 Chronicles 3:15. 2 Chronicles 17:15; 2 Chronicles 23:1; 2 Chronicles 28:12. 2 Kings 25:23. Jeremiah 40:8 vv. Nehemiah 12:13).

Zoals volgens Luke 1:7 niet is aan te nemen dat de vrome priester nu nog om kinderen heeft gebeden, zo kan hij het minst bij het reukwerk in zijn ambtsverrichting zo'n bijzondere zaak tot een onderwerp van zijn gebed hebben gemaakt. En toch moet het "uw gebed" verstaan worden van dat wat zo even bij het priesterlijk roken door hem was uitgesproken en in welks gemeenschap ook het daarbuiten verzamelde volk stond. Dit ambtsgebed had betrekking op het hoogste belang van het hele Israël, namelijk op de Messiaanse redding van het volk (Psalms 14:7), op het "Uw koninkrijk kome. "

Dat gebed, zegt de engel, was verhoord; want reeds was de komst van den Messias voor de deur, tot wiens voorloper hij bestemd was, die aan Zacharias als zoon zou worden geboren.

Wat een blijde boodschap! Nu werden de zo lang eenzaam gelaten Zacharias en Elisabeth gesteld tot een Abraham en Sara en dat zonder een voorafgaande belofte, geheel ongedacht en onverwacht. Zeker, God overtreft Zichzelf altijd in Zijn werken. De schepping is heerlijk, maar wat is zij bij de tweede, de nieuwe schepping? En in deze volgt ook nog altijd op de een heerlijkheid een andere, die nog groter is. Zo horen wij dan hier de inhoud van het gebed van Zacharias, welks verhoring de engel hem aankondigde; het was een bepaald gebed geweest om een kind, om een zoon. Zacharias had niet enkel in de tempel gebeden, maar ook in zijn huis en nu heeft men in huis om veel te bidden, maar er kan een gebed bij uitnemendheid zijn, dat bij ons boven alle andere gebeden gaat en mag gaan. U weet, de priesterstand onder Israël bleef niet voortbestaan door vrije keuze, maar door erfrecht. Als een priester zonder opvolger bleef, dan verviel het voorrecht van zijn huis aan een ander. Een priester mocht dus in zijn huis bidden om de echtelijke zegen, zoals hij in de tempel bad om de zegen over zijn volk. Ook bleek het uit de verhoring, dat hij om een zoon had gebeden, door een overtuiging van de Heilige Geest. De wereld noemt het dweperij wanneer iemand zegt aanhoudend gedreven te zijn tot een bepaald gebed en zich ook verzekerd houdt van de verhoring; maar wij geloven graag dat er godvruchtige mensen zijn geweest en nog zijn, die, ofschoon door de arts opgegeven, zichzelf volkomen overtuigd hielden van genezen te zullen worden en genezen werden. God geeft Zijn kinderen zoveel in het hart, waar de wereld geen denkbeeld van heeft of hebben kan! Christus heeft Zijn discipelen de Heilige Geest beloofd, die (zei Hij tot hen) de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn (John 14:17). Zacharias en Elisabeth hadden om een zoon gebeden, maar dit was reeds lang geleden. Zij waren nu oud en wel bedaagd en baden niet meer om wat God door Zijn natuur hun kennelijk weigerde. Zij hadden de hoop allang opgegeven, maar voor God is een gedenkboek; Hij vergeet de gebeden van Zijn kinderen niet. Als wij het gebedene al hopeloos loslaten en voor altijd uit het oog verloren hebben, dan toont God vaak dat Hij het voor ons bewaard heeft. Ja, als wij moe zijn van bidden en niet meer bidden, ja er niet meer aan denken, laat God ons niet zelden weten: uw gebed is verhoord. Het is ook onmogelijk dat een kind van God tevergeefs zou bidden, maar tijd en wijze, ja de plaats is van de Heere. God geeft de vreugde op zijn tijd en wijze, maar dan ook de volle vreugde; dat mogen wij op aarde misschien niet, dit zullen wij in de hemel zeker ondervinden.

Vers 14

14. En er zal ten gevolge van de geboorte van uw zoon blijdschap en verheffing zijn en velen zullen zich, niet alleen in deelneming als vrienden (Luke 1:58), maar meer nog om de kennis van de zaligheid, waartoe hij hen brengt (Luke 1:77) over zijn geboorte verblijden.

Dat is zo veel gezegd als dat deze geboorte de mens een bijzonder nut zal aanbrengen; want de engel spreekt van tweeërlei vreugde. De ene is die van de ouders. Deze is een natuurlijke vreugde geweest, dat zij in hun ouderdom een zoon zouden hebben, maar vooral zal zich de onvruchtbare Elisabeth hebben verheugd, die zo lange tijd de vloek en de smaad heeft moeten dragen dat zij onvruchtbaar was en daarom andere vrouwen moest ontvluchten als een uil de vogels. Deze is de een vreugde, die vader en moeder over dit kind hebben gehad, maar de andere vreugde is nog groter, dat ook anderen zich over dit kind zonden verheugen, niet alleen over zijn geboorte, maar over zijn ambt, dat God nu een zo troostvolle prediker heeft laten optreden, die met zijn vinger op Gods Zoon kon wijzen en vergeving van de zonden kon beloven aan allen die Hem zouden aannemen en in Hem zouden geloven. O wat een zalige oren, wil de engel zeggen, zullen die zijn, die de stem zullen horen: "Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld draagt!" Hoe zalig zullen de ogen zijn, die de zalige vinger zullen zien, waarmee hij op het offer zal wijzen, dat voor de zonde van de wereld zal worden geofferd.

Vers 14

14. En er zal ten gevolge van de geboorte van uw zoon blijdschap en verheffing zijn en velen zullen zich, niet alleen in deelneming als vrienden (Luke 1:58), maar meer nog om de kennis van de zaligheid, waartoe hij hen brengt (Luke 1:77) over zijn geboorte verblijden.

Dat is zo veel gezegd als dat deze geboorte de mens een bijzonder nut zal aanbrengen; want de engel spreekt van tweeërlei vreugde. De ene is die van de ouders. Deze is een natuurlijke vreugde geweest, dat zij in hun ouderdom een zoon zouden hebben, maar vooral zal zich de onvruchtbare Elisabeth hebben verheugd, die zo lange tijd de vloek en de smaad heeft moeten dragen dat zij onvruchtbaar was en daarom andere vrouwen moest ontvluchten als een uil de vogels. Deze is de een vreugde, die vader en moeder over dit kind hebben gehad, maar de andere vreugde is nog groter, dat ook anderen zich over dit kind zonden verheugen, niet alleen over zijn geboorte, maar over zijn ambt, dat God nu een zo troostvolle prediker heeft laten optreden, die met zijn vinger op Gods Zoon kon wijzen en vergeving van de zonden kon beloven aan allen die Hem zouden aannemen en in Hem zouden geloven. O wat een zalige oren, wil de engel zeggen, zullen die zijn, die de stem zullen horen: "Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld draagt!" Hoe zalig zullen de ogen zijn, die de zalige vinger zullen zien, waarmee hij op het offer zal wijzen, dat voor de zonde van de wereld zal worden geofferd.

Vers 15

15. Want hij zal groot zijn voor de Heere, naar Zijn oordeel en naar Zijn maat gemeten (Luke 7:28). Noch wijn, noch sterke uit ooft, palm, vruchten enz. bereide bedwelmende drank zal hij drinken. Hij zal leven als een, die door zijn hele leven een verloofde van God zal zijn (Numbers 6:1, Judges 13:5. 1 Samuel 1:12) en hij zal met de Heilige Geest vervuld worden, ook van zijn moeders lijf aan; daar al is hij onder goddelijke invloed getreden; deze zal hem opvoeden en leiden en met nodige gaven tot volvoering van zijn ambt toerusten!

Wie is groot voor de Heere? 1) Die wat hij is, niet is uit zichzelf is, uit eigen lust, eergierigheid, vleselijk gevoel van kracht, maar door de leiding van de Heilige Geest en de drang van de goddelijke liefde - in het kort, niet hij, die zichzelf, maar die God groot maakt; 2) hij, die een goddelijk beroep heeft, dus een werktuig van God is, om vele zielen te bekeren, Gods rijk uit te breiden, voor de hemel te werken; 3) hij, die in dit beroep getrouw is, zodat hij daarom graag alles op zich neemt wat God over hem beschikt: ontbering, lijden, strijd. Daarnaar moet het onderscheid tussen ware en ingebeelde grootheid worden afgemeten.

In het Nazireaat komt het strenge karakter van de wet geconcentreerd voor; Johannes was geroepen om dit uit te drukken en als het ware de slotsteen van het Oude Testament te zijn. Deze vorm van vroomheid is echter, omdat een hemelse verschijning die als een voorrang aan Johannes opdraagt, nog niet de hoogste, integendeel omgekeerd wordt die daarom hun ten plicht gemaakt, omdat die bij heel zijn roeping en bestemming past. De wijsheid van God neemt iedere persoonlijkheid in haar individualiteit (eigenaardigheid) en haar omgevingen en eist niet van ieder, noch geeft aan ieder alles.

Wanneer Johannes al in moeders lijf vol van de Heilige Geest moest worden, dan is duidelijk verondersteld dat de vrucht van het lichaam niet alleen ziel, maar ook geest heeft, want de menselijke geest is het orgaan tot opneming van de goddelijke. Vaak ook plaatst de Schrift verborgen gebeurtenissen, die bovenal den Geest aangaan, in het leven en de moederschoot, vooral afzondering en heiliging tot hoge roeping (Isaiah 49:1, Isaiah 49:5. Jeremiah 1:5. Galatians 1:15) en zowel gelovige liefde van God (Psalms 22:10; Psalms 71:6) als zichzelf verwoestende afkeer van God (Psalms 58:4. Isaiah 48:8), worden minstens zonder grensbepaling in de tijd van de jeugd terug gedateerd, om van Genesis 25:22. Hosea 12:4. Luke 1:41 te zwijgen.

Vers 15

15. Want hij zal groot zijn voor de Heere, naar Zijn oordeel en naar Zijn maat gemeten (Luke 7:28). Noch wijn, noch sterke uit ooft, palm, vruchten enz. bereide bedwelmende drank zal hij drinken. Hij zal leven als een, die door zijn hele leven een verloofde van God zal zijn (Numbers 6:1, Judges 13:5. 1 Samuel 1:12) en hij zal met de Heilige Geest vervuld worden, ook van zijn moeders lijf aan; daar al is hij onder goddelijke invloed getreden; deze zal hem opvoeden en leiden en met nodige gaven tot volvoering van zijn ambt toerusten!

Wie is groot voor de Heere? 1) Die wat hij is, niet is uit zichzelf is, uit eigen lust, eergierigheid, vleselijk gevoel van kracht, maar door de leiding van de Heilige Geest en de drang van de goddelijke liefde - in het kort, niet hij, die zichzelf, maar die God groot maakt; 2) hij, die een goddelijk beroep heeft, dus een werktuig van God is, om vele zielen te bekeren, Gods rijk uit te breiden, voor de hemel te werken; 3) hij, die in dit beroep getrouw is, zodat hij daarom graag alles op zich neemt wat God over hem beschikt: ontbering, lijden, strijd. Daarnaar moet het onderscheid tussen ware en ingebeelde grootheid worden afgemeten.

In het Nazireaat komt het strenge karakter van de wet geconcentreerd voor; Johannes was geroepen om dit uit te drukken en als het ware de slotsteen van het Oude Testament te zijn. Deze vorm van vroomheid is echter, omdat een hemelse verschijning die als een voorrang aan Johannes opdraagt, nog niet de hoogste, integendeel omgekeerd wordt die daarom hun ten plicht gemaakt, omdat die bij heel zijn roeping en bestemming past. De wijsheid van God neemt iedere persoonlijkheid in haar individualiteit (eigenaardigheid) en haar omgevingen en eist niet van ieder, noch geeft aan ieder alles.

Wanneer Johannes al in moeders lijf vol van de Heilige Geest moest worden, dan is duidelijk verondersteld dat de vrucht van het lichaam niet alleen ziel, maar ook geest heeft, want de menselijke geest is het orgaan tot opneming van de goddelijke. Vaak ook plaatst de Schrift verborgen gebeurtenissen, die bovenal den Geest aangaan, in het leven en de moederschoot, vooral afzondering en heiliging tot hoge roeping (Isaiah 49:1, Isaiah 49:5. Jeremiah 1:5. Galatians 1:15) en zowel gelovige liefde van God (Psalms 22:10; Psalms 71:6) als zichzelf verwoestende afkeer van God (Psalms 58:4. Isaiah 48:8), worden minstens zonder grensbepaling in de tijd van de jeugd terug gedateerd, om van Genesis 25:22. Hosea 12:4. Luke 1:41 te zwijgen.

Vers 16

16. a) En hij zal in zijn later ambtsleven velen van de kinderen van Israël - hoewel in vergelijking met de grote menigte, welke zich verharden zal, slechts weinigen - bekeren tot de Heere hun God, zodat zij in geloof het hun aangeboden heil aannemen.

a) Malachi 4:6. Matthew 11:14.

Vers 16

16. a) En hij zal in zijn later ambtsleven velen van de kinderen van Israël - hoewel in vergelijking met de grote menigte, welke zich verharden zal, slechts weinigen - bekeren tot de Heere hun God, zodat zij in geloof het hun aangeboden heil aannemen.

a) Malachi 4:6. Matthew 11:14.

Vers 17

17. En a)hij zal, wat zijn ambt en roeping aangaat, voor Hem, voor de Heere heengaan, die onder Zijn volk verschijnt in de Messias, die komt (Titus 2:13) ter vervulling van hetgeen in Malachi 3:1; Malachi 4:5 v. is geprofeteerd, in de geest en de kracht van Elias, om te bekeren de harten van de gelovige voorvaderen van dit geslacht tot de kinderen, zodat zij deze werkelijk voor hun nakomelingen kunnen aanzien en de ongehoorzamen van deze tijd, die het bijna hebben verleerd om naar de beloofde Heiland met waar verlangen uit te zien, tot de voorzichtigheid van de rechtvaardigen (Luke 10:24), om voor de Heere een toegerust volk te bereiden, dat gewillig en geschikt is Hem bij Zijnverschijning aan te nemen (Isaiah 40:3, ).

a)Matthew 3:2. Mark 9:12.

Het is een merkwaardig bewijs van de goddelijke wijsheid dat Johannes als de tweede Elia wordt aangekondigd. Deze naam is de eerste aanwijzing van zijn roeping, zijn strijd, zijn lot. Zoals Elia zou hij optreden als hervormer van een zeer verdorvene natie. Zoals Elia zou hij optreden tegen de valse goden van zijn eeuw. Zoals Elia zou ook hem verwerping, vervolging, maar ook erkenning ten deel worden. De overeenkomst van Johannes met Elia valt meteen in het oog wanneer wij niet alleen op de kleding en leefwijze, maar ook op de geest en het karakter van de boetprediker letten. Het verschil, dat vooral daarin bestaat dat de tweede Elia geen wonderen deed, is te verklaren uit het eigenaardige van zijn betrekking tot de Messias. Waar deze verschijnt als profeet, machtig in woorden en werken, kon Zijn wegbereider geen tekenen doen, of de opmerkzaamheid zou verdeeld worden en tot een vergelijking zou aanleiding gegeven zijn, die noodzakelijk ten nadele van een van de beide moest uitvallen. Wie zich ergert, dat om het hoofd van de grootste van de Oud-Testamentische profeten geen krans van wonderkracht schittert, vindt het antwoord in John 10:41. De vaderen zijn de vrome ouden, die voor God wandelden en op de Heiland wachtten; van deze waren de kinderen, het geslacht van Johannes tijd, afgevallen en zij hadden de voorzichtigheid van de rechtvaardigen voor ongeloof geruild. Nu moeten de harten van de kinderen weer worden als de harten van de vaders; in God, de Heere, zullen vaders en kinderen verenigd elkaar terugvinden (Isaiah 1:26). De voorzichtigheid, de gezindheid van de rechtvaardigen leidde tot de beloofde Verlosser, want alleen in Hem hadden zij gerechtigheid. Deze gezindheid moest door de boetprediking en aankondiging van Johannes bij het afvallige, ongelovige volk weer worden opgewekt. Daardoor werd de Heere een toegerust volk toebereid. Het verbondsvolk moest in deze adventstijd nog eenmaal de leiding van de Vaders tot de Zoon, die door het hele Oude Testament is op te merken, met kracht gewaar worden en de harten moesten voor de Heiland opgewekt worden tot lof en prijs, evenals vroeger het hart van David, de man die Hem zo welbehagelijk was, als hij Hem met snarenspel verheerlijkte.

Vers 17

17. En a)hij zal, wat zijn ambt en roeping aangaat, voor Hem, voor de Heere heengaan, die onder Zijn volk verschijnt in de Messias, die komt (Titus 2:13) ter vervulling van hetgeen in Malachi 3:1; Malachi 4:5 v. is geprofeteerd, in de geest en de kracht van Elias, om te bekeren de harten van de gelovige voorvaderen van dit geslacht tot de kinderen, zodat zij deze werkelijk voor hun nakomelingen kunnen aanzien en de ongehoorzamen van deze tijd, die het bijna hebben verleerd om naar de beloofde Heiland met waar verlangen uit te zien, tot de voorzichtigheid van de rechtvaardigen (Luke 10:24), om voor de Heere een toegerust volk te bereiden, dat gewillig en geschikt is Hem bij Zijnverschijning aan te nemen (Isaiah 40:3, ).

a)Matthew 3:2. Mark 9:12.

Het is een merkwaardig bewijs van de goddelijke wijsheid dat Johannes als de tweede Elia wordt aangekondigd. Deze naam is de eerste aanwijzing van zijn roeping, zijn strijd, zijn lot. Zoals Elia zou hij optreden als hervormer van een zeer verdorvene natie. Zoals Elia zou hij optreden tegen de valse goden van zijn eeuw. Zoals Elia zou ook hem verwerping, vervolging, maar ook erkenning ten deel worden. De overeenkomst van Johannes met Elia valt meteen in het oog wanneer wij niet alleen op de kleding en leefwijze, maar ook op de geest en het karakter van de boetprediker letten. Het verschil, dat vooral daarin bestaat dat de tweede Elia geen wonderen deed, is te verklaren uit het eigenaardige van zijn betrekking tot de Messias. Waar deze verschijnt als profeet, machtig in woorden en werken, kon Zijn wegbereider geen tekenen doen, of de opmerkzaamheid zou verdeeld worden en tot een vergelijking zou aanleiding gegeven zijn, die noodzakelijk ten nadele van een van de beide moest uitvallen. Wie zich ergert, dat om het hoofd van de grootste van de Oud-Testamentische profeten geen krans van wonderkracht schittert, vindt het antwoord in John 10:41. De vaderen zijn de vrome ouden, die voor God wandelden en op de Heiland wachtten; van deze waren de kinderen, het geslacht van Johannes tijd, afgevallen en zij hadden de voorzichtigheid van de rechtvaardigen voor ongeloof geruild. Nu moeten de harten van de kinderen weer worden als de harten van de vaders; in God, de Heere, zullen vaders en kinderen verenigd elkaar terugvinden (Isaiah 1:26). De voorzichtigheid, de gezindheid van de rechtvaardigen leidde tot de beloofde Verlosser, want alleen in Hem hadden zij gerechtigheid. Deze gezindheid moest door de boetprediking en aankondiging van Johannes bij het afvallige, ongelovige volk weer worden opgewekt. Daardoor werd de Heere een toegerust volk toebereid. Het verbondsvolk moest in deze adventstijd nog eenmaal de leiding van de Vaders tot de Zoon, die door het hele Oude Testament is op te merken, met kracht gewaar worden en de harten moesten voor de Heiland opgewekt worden tot lof en prijs, evenals vroeger het hart van David, de man die Hem zo welbehagelijk was, als hij Hem met snarenspel verheerlijkte.

Vers 18

18. En Zacharias kon die boodschap niet geloven, hoewel die hem op de heilige plaats en in een heilig uur door de mond van een hemelse prediker bekend was gemaakt; hij wenste nog een uitwendig zichtbaar teken als onderpand voor de zekerevervulling van wat hem hier werd toegezegd. Daarom zei hij tot de engel: Hoe, aan welk teken (Genesis 15:8) zal ik weten dat mij nog een zoon zal worden geboren (Luke 1:13)? Het is toch zo'n moeilijke zaak om te geloven, want ik ben oud, zodat ik geen hoop op kinderzegen meer maken kan en mijn vrouw is ook oud, zodat van haar kant het zelfs onmogelijk schijnt, dat uw woord bewaarheid zou worden. (Genesis 17:17; Genesis 18:12).

In zulke ogenblikken, waarin de dienaar van God plotseling als nabij wordt aangekondigd de lang gewachte toekenning van een groot goed, over welks gemis hij zich al lang meent getroost te hebben, openbaart zich gemakkelijk de hele gevoeligheid van zijn ziel in ene snelle reactie. De vrede, die hij in het gemis gevoelt, is hem nu zo dierbaar geworden, hij voelt zich zo goed, vrij en trots in het gemis van het wereldse, dat hij als zijn levenslot uit Gods hand heeft aangenomen en zou niet graag weer in de oude strijd worden teruggeworpen. Daarbij komt dat in de regel nog een overblijfsel van smartelijke herinnering onverdelgd op de bodem van zijn ziel ligt. Hij achtte zich eens door de Voorzienigheid gekrenkt, maar hij moest, gedrongen tot overgave aan Gods wil, dit gevoel bestrijden, veroordelen, doden; maar nu bij de verrassende aankondiging flikkert de gedoofde vlam van die ontevredenheid nog eens weer op. Zo wordt uit verschillende gewaarwordingen een sterk affect geboren, een krampachtige beweging van het gemoed, die de belofte van zich schijnt te stoten. Zo maakte Abraham aanmerkingen, toen Izaak hem beloofd werd; Mozes scheen niet meer vol vreugde bereid te zijn het hoogste ideaal van zijne jeugd te verwezenlijken, namelijk Israël te verlossen. Een dergelijk gevoel uit Zacharia. Hij had wel reden om te vragen: hoe zal dat kunnen gebeuren? Want ik ben oud en mijn vrouw is nog ouder? Maar hij verjaagt geen verklaring, hij wil een teken: "Hoe zal ik het weten?" De verschijning schijnt voor hem geen voldoende teken te zijn.

Treurig, niet waar, dat wij bij de allereerste openbaring van God aan de mens, na zoveel eeuwen van stilzwijgen, meteen het ongeloof ontmoeten. Men was de openbaring van God ontwend en wat erger is, zelfs de godvruchtige mensen waren ontwend aan de belofte van God en daarmee aan het geloof. Zacharias had om een zoon gevraagd en nu hij hem ontvangen zou, maakt hij moeilijkheden, waaraan hij vroeger niet dacht; maar zo ongelovig is onze natuur, dat, als wij geloofd hebben wij naderhand verwonderd zijn dat wij geloven konden en als wij gebeden hebben en ons gebed verhoord zien, van deze verhoring schrikken. De reden hiervan is dat God ons niet verhoort in ons bidden en denken. Zacharias had zich niet kunnen voorstellen dat zijn gebed zo laat en op deze, alle zijn gedachten te bovengaande manier, verhoord zou worden; daarom schrikt hij voor de zaak. Toen Stefanus bad om vergeving voor zijn moordenaren dacht wel niemand van de broeders dat de Heere deze bede van zijn getrouwe dienaar niet verhoren zou; maar toen zij nu werkelijk verhoord werd, toen de woedende Saulus zelf in een Apostel veranderd werd, schrokken de broeders allen van deze zaak, zodat in het begin bijna niemand Paulus voor een discipel wilde erkennen. God heeft zich de manier hoe Zijn belofte en onze gebeden te vervullen, voorbehouden en deze is altijd tegen onze berekeningen en verwachtingen in. In plaats dat wij daarop nu bedacht zijn en ons bereid houden op onverwachte en verrassende tussenkomsten en uitkomsten van God en daarmee wakend blijven in het geloof, verliezen wij ons geloof als God met Zijn verhoringen tot ons komt. Hier weer ondervinden wij dat als wij geloven, een kracht ons draagt, die, zodra zij van ons geweken is, ons verbaasd doet staan dat wij zulke dingen doen konden als wij deden. De ongelovige bidder Zacharias was bij deze verrassende verhoring van God zijn geloof en zijn kracht kwijt; hij was nu weer als ieder ander mens, een Simson, wiens haarlokken afgesneden zijn. Het was alsof hij had vergeten dat hij om een zoon gebeden had. Hij vraagt een teken "want (zegt hij) ik ben oud en mijn vrouw is al ouder. " Hoe kan dit, Zacharias! Heeft u niets anders te antwoorden? Wat u daar zegt is immers algemeen bekend en om zo iets te zeggen, had u niet nodig een godvruchtig man, een priester, een bidder te zijn.

Vers 18

18. En Zacharias kon die boodschap niet geloven, hoewel die hem op de heilige plaats en in een heilig uur door de mond van een hemelse prediker bekend was gemaakt; hij wenste nog een uitwendig zichtbaar teken als onderpand voor de zekerevervulling van wat hem hier werd toegezegd. Daarom zei hij tot de engel: Hoe, aan welk teken (Genesis 15:8) zal ik weten dat mij nog een zoon zal worden geboren (Luke 1:13)? Het is toch zo'n moeilijke zaak om te geloven, want ik ben oud, zodat ik geen hoop op kinderzegen meer maken kan en mijn vrouw is ook oud, zodat van haar kant het zelfs onmogelijk schijnt, dat uw woord bewaarheid zou worden. (Genesis 17:17; Genesis 18:12).

In zulke ogenblikken, waarin de dienaar van God plotseling als nabij wordt aangekondigd de lang gewachte toekenning van een groot goed, over welks gemis hij zich al lang meent getroost te hebben, openbaart zich gemakkelijk de hele gevoeligheid van zijn ziel in ene snelle reactie. De vrede, die hij in het gemis gevoelt, is hem nu zo dierbaar geworden, hij voelt zich zo goed, vrij en trots in het gemis van het wereldse, dat hij als zijn levenslot uit Gods hand heeft aangenomen en zou niet graag weer in de oude strijd worden teruggeworpen. Daarbij komt dat in de regel nog een overblijfsel van smartelijke herinnering onverdelgd op de bodem van zijn ziel ligt. Hij achtte zich eens door de Voorzienigheid gekrenkt, maar hij moest, gedrongen tot overgave aan Gods wil, dit gevoel bestrijden, veroordelen, doden; maar nu bij de verrassende aankondiging flikkert de gedoofde vlam van die ontevredenheid nog eens weer op. Zo wordt uit verschillende gewaarwordingen een sterk affect geboren, een krampachtige beweging van het gemoed, die de belofte van zich schijnt te stoten. Zo maakte Abraham aanmerkingen, toen Izaak hem beloofd werd; Mozes scheen niet meer vol vreugde bereid te zijn het hoogste ideaal van zijne jeugd te verwezenlijken, namelijk Israël te verlossen. Een dergelijk gevoel uit Zacharia. Hij had wel reden om te vragen: hoe zal dat kunnen gebeuren? Want ik ben oud en mijn vrouw is nog ouder? Maar hij verjaagt geen verklaring, hij wil een teken: "Hoe zal ik het weten?" De verschijning schijnt voor hem geen voldoende teken te zijn.

Treurig, niet waar, dat wij bij de allereerste openbaring van God aan de mens, na zoveel eeuwen van stilzwijgen, meteen het ongeloof ontmoeten. Men was de openbaring van God ontwend en wat erger is, zelfs de godvruchtige mensen waren ontwend aan de belofte van God en daarmee aan het geloof. Zacharias had om een zoon gevraagd en nu hij hem ontvangen zou, maakt hij moeilijkheden, waaraan hij vroeger niet dacht; maar zo ongelovig is onze natuur, dat, als wij geloofd hebben wij naderhand verwonderd zijn dat wij geloven konden en als wij gebeden hebben en ons gebed verhoord zien, van deze verhoring schrikken. De reden hiervan is dat God ons niet verhoort in ons bidden en denken. Zacharias had zich niet kunnen voorstellen dat zijn gebed zo laat en op deze, alle zijn gedachten te bovengaande manier, verhoord zou worden; daarom schrikt hij voor de zaak. Toen Stefanus bad om vergeving voor zijn moordenaren dacht wel niemand van de broeders dat de Heere deze bede van zijn getrouwe dienaar niet verhoren zou; maar toen zij nu werkelijk verhoord werd, toen de woedende Saulus zelf in een Apostel veranderd werd, schrokken de broeders allen van deze zaak, zodat in het begin bijna niemand Paulus voor een discipel wilde erkennen. God heeft zich de manier hoe Zijn belofte en onze gebeden te vervullen, voorbehouden en deze is altijd tegen onze berekeningen en verwachtingen in. In plaats dat wij daarop nu bedacht zijn en ons bereid houden op onverwachte en verrassende tussenkomsten en uitkomsten van God en daarmee wakend blijven in het geloof, verliezen wij ons geloof als God met Zijn verhoringen tot ons komt. Hier weer ondervinden wij dat als wij geloven, een kracht ons draagt, die, zodra zij van ons geweken is, ons verbaasd doet staan dat wij zulke dingen doen konden als wij deden. De ongelovige bidder Zacharias was bij deze verrassende verhoring van God zijn geloof en zijn kracht kwijt; hij was nu weer als ieder ander mens, een Simson, wiens haarlokken afgesneden zijn. Het was alsof hij had vergeten dat hij om een zoon gebeden had. Hij vraagt een teken "want (zegt hij) ik ben oud en mijn vrouw is al ouder. " Hoe kan dit, Zacharias! Heeft u niets anders te antwoorden? Wat u daar zegt is immers algemeen bekend en om zo iets te zeggen, had u niet nodig een godvruchtig man, een priester, een bidder te zijn.

Vers 19

19. En de engel antwoordde en zei tot hem: Ik ben Gabriël (= man van God), die voor God sta (1 Kings 17:1) en ben in deze eigenschap, als dienaar van de allerhoogste God uitgezonden, om tot u te spreken en u deze dingen, die ik vantevoren (Luke 1:13, ) gezegd heb, te verkondigen en nu wil u mijn verschijning voor een toereikend onderpand de zekerheid van het meegedeelde beschouwen.

Overal waar van de engel Gabriël wordt gesproken (Daniel 8:16. 9:21. Luke 1:19, Luke 1:26) vinden wij hem als verkondiger van goddelijke raadsbesluiten en wel alleen van hoogst belangrijke raadsbesluiten, die op de Messias of op de Anti-messias (Antiochus Epifanes) betrekking hebben. Behalve Gabriël wordt in de Heilige Schrift nog slechts n engel met name genoemd, Michaël, en wel eveneens eerst bij Daniël (10:13, 21; 12:1), vervolgens ook in het Nieuwe Testament (Jude 1:1:9. Revelation 12:7). Het is natuurlijk dat wij in die geschriften, die er hun naam van hebben dat daarin het voorhangsel voor de onzichtbare wereld is weggenomen, de rijkste mededelingen over de engelen vinden, zoals in de Openbaringen van Johannes en bij Daniël, de apocalypticus van het Oude Verbond De (1:7 en Deuteronomy 7:1). Opmerkelijk is dat Daniël voor zijn Gabriël, zowel als voor zijn MICHAËL, door het Nieuwe Testament bevestiging ontvangt, ja dat Gabriël in het bijzonder, zoals hij al in Daniel 9:1 de (verschijning van de Messias voorspelt, in het feit aller feiten, de geboorte van Christus, mee ingetrokken is. Michaël komt overal voor als de wachter en voorvechter van het volk en van de zaak van God tegenover de aan God vijandige geestelijke machten, zo ook als volvoerder van de goddelijke raadsbesluiten, zoals Gabriël de aankondiger daarvan is. Wanneer de engelen bovendien de geschapen werktuigen van de werkzaamheid en de openbaring van God in de wereld zijn en de openbaring als openbaring door daad en woord (wonder en voorzegging) optreedt, dan hebben wij in de beide alleen met name genoemde engelen, de hoofdvertegenwoordigers van het werk van de engelen: Michaël is de man van de daad, Gabriël die van het woord.

Vers 19

19. En de engel antwoordde en zei tot hem: Ik ben Gabriël (= man van God), die voor God sta (1 Kings 17:1) en ben in deze eigenschap, als dienaar van de allerhoogste God uitgezonden, om tot u te spreken en u deze dingen, die ik vantevoren (Luke 1:13, ) gezegd heb, te verkondigen en nu wil u mijn verschijning voor een toereikend onderpand de zekerheid van het meegedeelde beschouwen.

Overal waar van de engel Gabriël wordt gesproken (Daniel 8:16. 9:21. Luke 1:19, Luke 1:26) vinden wij hem als verkondiger van goddelijke raadsbesluiten en wel alleen van hoogst belangrijke raadsbesluiten, die op de Messias of op de Anti-messias (Antiochus Epifanes) betrekking hebben. Behalve Gabriël wordt in de Heilige Schrift nog slechts n engel met name genoemd, Michaël, en wel eveneens eerst bij Daniël (10:13, 21; 12:1), vervolgens ook in het Nieuwe Testament (Jude 1:1:9. Revelation 12:7). Het is natuurlijk dat wij in die geschriften, die er hun naam van hebben dat daarin het voorhangsel voor de onzichtbare wereld is weggenomen, de rijkste mededelingen over de engelen vinden, zoals in de Openbaringen van Johannes en bij Daniël, de apocalypticus van het Oude Verbond De (1:7 en Deuteronomy 7:1). Opmerkelijk is dat Daniël voor zijn Gabriël, zowel als voor zijn MICHAËL, door het Nieuwe Testament bevestiging ontvangt, ja dat Gabriël in het bijzonder, zoals hij al in Daniel 9:1 de (verschijning van de Messias voorspelt, in het feit aller feiten, de geboorte van Christus, mee ingetrokken is. Michaël komt overal voor als de wachter en voorvechter van het volk en van de zaak van God tegenover de aan God vijandige geestelijke machten, zo ook als volvoerder van de goddelijke raadsbesluiten, zoals Gabriël de aankondiger daarvan is. Wanneer de engelen bovendien de geschapen werktuigen van de werkzaamheid en de openbaring van God in de wereld zijn en de openbaring als openbaring door daad en woord (wonder en voorzegging) optreedt, dan hebben wij in de beide alleen met name genoemde engelen, de hoofdvertegenwoordigers van het werk van de engelen: Michaël is de man van de daad, Gabriël die van het woord.

Vers 21

21. En het volk, buiten in het voorhof (Luke 1:10), wachtte, nadat het gebed geëindigd was, op Zacharias, totdat hij, zoals de priester die het reukwerk moest waarnemen gewoonlijk deed, de zegen 28:8") zou uitspreken en zij waren verwonderd dat hij zo lang vertoefde in de tempel; de priesters toch vertoefden niet langer in het heilige dan tot het verrichten van hun bezigheden volstrekt nodig was, maar hier had het gesprek met de engel enige tijd meer ingenomen.

Vers 21

21. En het volk, buiten in het voorhof (Luke 1:10), wachtte, nadat het gebed geëindigd was, op Zacharias, totdat hij, zoals de priester die het reukwerk moest waarnemen gewoonlijk deed, de zegen 28:8") zou uitspreken en zij waren verwonderd dat hij zo lang vertoefde in de tempel; de priesters toch vertoefden niet langer in het heilige dan tot het verrichten van hun bezigheden volstrekt nodig was, maar hier had het gesprek met de engel enige tijd meer ingenomen.

Vers 22

22. En toen hij uitkwam en wilde doen waarop het volk nog wachtte, kon hij tot hen niet spreken; de stem weigerde hem haar dienst tot het uitspreken van de zegen. En zij, van deze sprakeloosheid dadelijk de ware oorzaak vermoedend, bekenden dat hij een gezicht in de tempel gezien had, een verschijning van God en van een engel had gehad. En hij van zijn kant wenkte hen toe, gaf hen door gebaren te verstaan wat zij al vermoedden en bleef stom, zodat niet slechts nu een ander priester voor hem moest intreden, maar hij ook gedurende geruime tijd voor het waarnemen van zijn priesterambt ongeschikt was.

Vers 22

22. En toen hij uitkwam en wilde doen waarop het volk nog wachtte, kon hij tot hen niet spreken; de stem weigerde hem haar dienst tot het uitspreken van de zegen. En zij, van deze sprakeloosheid dadelijk de ware oorzaak vermoedend, bekenden dat hij een gezicht in de tempel gezien had, een verschijning van God en van een engel had gehad. En hij van zijn kant wenkte hen toe, gaf hen door gebaren te verstaan wat zij al vermoedden en bleef stom, zodat niet slechts nu een ander priester voor hem moest intreden, maar hij ook gedurende geruime tijd voor het waarnemen van zijn priesterambt ongeschikt was.

Vers 23

23. En het gebeurde toen (volgens onze berekening reeds aan de avond van dien dag) de dagen van zijn bediening vervuld waren, als de week waarin de orde van Abia aan de beurt was geweest ten einde was, dat hij naar zijn huis te Hebron ging, waar hij ongeveer op 24 April `s avonds aankwam.

Vers 23

23. En het gebeurde toen (volgens onze berekening reeds aan de avond van dien dag) de dagen van zijn bediening vervuld waren, als de week waarin de orde van Abia aan de beurt was geweest ten einde was, dat hij naar zijn huis te Hebron ging, waar hij ongeveer op 24 April `s avonds aankwam.

Vers 25

25. Zo, doordat ik zwanger ben geworden, heeft mij de Heere gedaan in de dagen, waarin Hij mij aangezien heeft en in Zijn genade besloten heeft, om a) mijn versmaadheid onder de mensen, de smaad, die ik om mijn onvruchtbaarheidonder de mensen moest dragen, weg te nemen. Omdat mijn zwangerschap een buitengewoon genadewerk van God is, zou het mij niet voegen als ik zelf daaraan onder de mensen bekendheid gaf en pronkend mij aan hen ging vertonen. De Heere zal wel weten wanneer Hij, wat ik moet verborgen houden, voor de wereld openbaar moet laten worden en de tot hiertoe eerst in het verborgen van mij weggenomen smaad ook in het openbaar van mij wil wegnemen.

a)Genesis 30:23. Isaiah 4:1

God had haar aangezien en gezegend, dat erkende de gelukkige Elisabeth wel; daarom, hoezeer zij ook verheugd was omd van haar smart bevrijd te zijn, was zij toch het ijverigst bezig haar Heer in de stilte te prijzen en verbreidde zij niet haastig de haar geschonken genade; welke veel hogere genade haar nog wachtte en tot wie zij het eerst van de vrucht van haar lichaams zou spreken, vermoedde zij nog niet.

Alle smaad van de wereld moeten wij geduldig dragen en wachten totdat God die wegneemt; ook de rechtvaardiging van onze eer voor de mensen moet van God komen. II. Luke 1:26-Luke 1:38. Zes maanden v r de ontvangenis van Johannes zal het nu ook komen tot de ontvangenis van Hem voor wie hij de weg moest bereiden; want is eens de morgenster aan de hemel te zien, dan moet de zon snel opgaan. Een ander beeld, nog heerlijker dan het vorige, ontrolt de Evangelist voor ons, wanneer hij ons naar Nazareth in Galilea tot de verloofde van Jozef, tot de maagd Maria leidt, die wij ons, evenals Jozef zelf, moeten denken als gesproten uit Davids huis zonder tekortdoening aan de zijdelingse verwantschap met Elisabeth, de dochter van Aron. Tot haar komt de engel met die groet, die sinds die tijd duizenden hebben nagezegd en in verkeerde godsdienst hebben gebeden. Als haar ootmoed over die groetenis verschrikt, belooft hij haar de genade van God, dat zij een zoon zal baren en die Jezus moet heten, Zoon van de Allerhoogste en Davids Zoon, die over Jakob koning zal zijn en in eeuwigheid zal heersen. Ook Maria beantwoordt de engelenboodschap met de vraag, hoe dat gebeuren zal. Dat is echter volstrekt geen eisen van een teken als bij Zacharias, uit kleingelovige twijfel, maar het is het noodzakelijk antwoord, waarin haar kuisheid om ontdekking vraagt; en als zij die ontvangen heeft en, zonder dat te eisen, nog bovendien een teken heeft gekregen, namelijk de mededeling van hetgeen Elisabeth is overkomen, buigt zij zich van harte voor haer Heer als Zijn dienstmaagd. Daar is verder geen tegenstreven van edele praalzucht, waarbij de ootmoed zichzelf bederft, maar alleen in hele overgave van het geloof willend wat de Heere wil, stelt zij ons de reinste, volkomenste vatbaarheid voor de zaligheid van boven voor ogen.

EVANGELIE OP DE DAG VAN MARIA BOODSCHAP Luke 1:26-Luke 1:38

Deze dag, naar de datum van het Kerstfeest 9 maanden achterwaarts op de 25ste Maart gesteld en pas in de 7de eeuw na Christus vermeld, was oorspronkelijk de dag van de vleeswording van Gods Zoon (incarnationis) of van de ontvangenis van Christus In veel landen, zelfs nog in de Middeleeuwen, gaf het het begin van het kerkelijk jaar aan, totdat de steeds meer toenemende verheerlijking van Maria hoofdzakelijk het stuk van de aankondiging aan deze (annunciationis), of van de begroeting door de engel aspasmou caritismou beschouwde. In de Evangelische kerk heeft zelfs het Hervormde Zwitserland de dag enigermate moeten erkennen; maar dit is nu bijna geheel te niet. "Het is een bijzonder samentreffen, dat het feest van Maria boodschap midden in de lijdensweken valt. Wij zijn met het einde van het leven van Christus bezig; onze ogen richten zich naar Golgotha, op Zijn kruis, op Zijn graf. Nu moeten wij op de dag van de aankondiging de ogen achter ons slaan op het begin van Zijn leven, naar Nazareth. Maar begin en einde van het leven, ontvangenis en dood zijn elkaar niet zo vreemd als op het eerste gezicht lijkt. Begin en einde van het leven zijn als de gesloten kiem en zijn ontwikkelde vrucht; het einde van het leven wordt ons pas duidelijk, gewichtig en heerlijk, als wij zien, wie Hij is, die voor ons lijdt en sterft, wat een persoon de dood voor ons heeft gesmaakt en wat een oneindige waarde het lijden door deze persoon heeft verkregen. "

Vers 25

25. Zo, doordat ik zwanger ben geworden, heeft mij de Heere gedaan in de dagen, waarin Hij mij aangezien heeft en in Zijn genade besloten heeft, om a) mijn versmaadheid onder de mensen, de smaad, die ik om mijn onvruchtbaarheidonder de mensen moest dragen, weg te nemen. Omdat mijn zwangerschap een buitengewoon genadewerk van God is, zou het mij niet voegen als ik zelf daaraan onder de mensen bekendheid gaf en pronkend mij aan hen ging vertonen. De Heere zal wel weten wanneer Hij, wat ik moet verborgen houden, voor de wereld openbaar moet laten worden en de tot hiertoe eerst in het verborgen van mij weggenomen smaad ook in het openbaar van mij wil wegnemen.

a)Genesis 30:23. Isaiah 4:1

God had haar aangezien en gezegend, dat erkende de gelukkige Elisabeth wel; daarom, hoezeer zij ook verheugd was omd van haar smart bevrijd te zijn, was zij toch het ijverigst bezig haar Heer in de stilte te prijzen en verbreidde zij niet haastig de haar geschonken genade; welke veel hogere genade haar nog wachtte en tot wie zij het eerst van de vrucht van haar lichaams zou spreken, vermoedde zij nog niet.

Alle smaad van de wereld moeten wij geduldig dragen en wachten totdat God die wegneemt; ook de rechtvaardiging van onze eer voor de mensen moet van God komen. II. Luke 1:26-Luke 1:38. Zes maanden v r de ontvangenis van Johannes zal het nu ook komen tot de ontvangenis van Hem voor wie hij de weg moest bereiden; want is eens de morgenster aan de hemel te zien, dan moet de zon snel opgaan. Een ander beeld, nog heerlijker dan het vorige, ontrolt de Evangelist voor ons, wanneer hij ons naar Nazareth in Galilea tot de verloofde van Jozef, tot de maagd Maria leidt, die wij ons, evenals Jozef zelf, moeten denken als gesproten uit Davids huis zonder tekortdoening aan de zijdelingse verwantschap met Elisabeth, de dochter van Aron. Tot haar komt de engel met die groet, die sinds die tijd duizenden hebben nagezegd en in verkeerde godsdienst hebben gebeden. Als haar ootmoed over die groetenis verschrikt, belooft hij haar de genade van God, dat zij een zoon zal baren en die Jezus moet heten, Zoon van de Allerhoogste en Davids Zoon, die over Jakob koning zal zijn en in eeuwigheid zal heersen. Ook Maria beantwoordt de engelenboodschap met de vraag, hoe dat gebeuren zal. Dat is echter volstrekt geen eisen van een teken als bij Zacharias, uit kleingelovige twijfel, maar het is het noodzakelijk antwoord, waarin haar kuisheid om ontdekking vraagt; en als zij die ontvangen heeft en, zonder dat te eisen, nog bovendien een teken heeft gekregen, namelijk de mededeling van hetgeen Elisabeth is overkomen, buigt zij zich van harte voor haer Heer als Zijn dienstmaagd. Daar is verder geen tegenstreven van edele praalzucht, waarbij de ootmoed zichzelf bederft, maar alleen in hele overgave van het geloof willend wat de Heere wil, stelt zij ons de reinste, volkomenste vatbaarheid voor de zaligheid van boven voor ogen.

EVANGELIE OP DE DAG VAN MARIA BOODSCHAP Luke 1:26-Luke 1:38

Deze dag, naar de datum van het Kerstfeest 9 maanden achterwaarts op de 25ste Maart gesteld en pas in de 7de eeuw na Christus vermeld, was oorspronkelijk de dag van de vleeswording van Gods Zoon (incarnationis) of van de ontvangenis van Christus In veel landen, zelfs nog in de Middeleeuwen, gaf het het begin van het kerkelijk jaar aan, totdat de steeds meer toenemende verheerlijking van Maria hoofdzakelijk het stuk van de aankondiging aan deze (annunciationis), of van de begroeting door de engel aspasmou caritismou beschouwde. In de Evangelische kerk heeft zelfs het Hervormde Zwitserland de dag enigermate moeten erkennen; maar dit is nu bijna geheel te niet. "Het is een bijzonder samentreffen, dat het feest van Maria boodschap midden in de lijdensweken valt. Wij zijn met het einde van het leven van Christus bezig; onze ogen richten zich naar Golgotha, op Zijn kruis, op Zijn graf. Nu moeten wij op de dag van de aankondiging de ogen achter ons slaan op het begin van Zijn leven, naar Nazareth. Maar begin en einde van het leven, ontvangenis en dood zijn elkaar niet zo vreemd als op het eerste gezicht lijkt. Begin en einde van het leven zijn als de gesloten kiem en zijn ontwikkelde vrucht; het einde van het leven wordt ons pas duidelijk, gewichtig en heerlijk, als wij zien, wie Hij is, die voor ons lijdt en sterft, wat een persoon de dood voor ons heeft gesmaakt en wat een oneindige waarde het lijden door deze persoon heeft verkregen. "

Vers 26

26. En in de zesde maand, nadat Elisabeth haar zoon had ontvangen, d. i. op 25 Maart van het volgende jaar 5 voor Christus, werd de engel Gabriël 1:19") door God gezonden naar een stad in Galilea, Nazareth genoemd 2:23"). U voelt de tegenstelling van deze verwijderde onaanzienlijke plaats met het heilige van de tempel, waarin de engel aan Zacharias verscheen. In plaats van op te klimmen in uitwendige heerlijkheid, zien wij deze helemaal verdwijnen. Wij worden voorbereid op de komst van Hem die geen uitwendige heerlijkheid had en niet nodig had, omdat Hij innerlijk de heerlijkheid zelf was en deze openbaren zou, niet in heerlijkheid van uitwendige schoonheid en pracht, maar in heerlijkheid van waarheid en kracht, in goddelijke heerlijke woorden en daden.

Vers 26

26. En in de zesde maand, nadat Elisabeth haar zoon had ontvangen, d. i. op 25 Maart van het volgende jaar 5 voor Christus, werd de engel Gabriël 1:19") door God gezonden naar een stad in Galilea, Nazareth genoemd 2:23"). U voelt de tegenstelling van deze verwijderde onaanzienlijke plaats met het heilige van de tempel, waarin de engel aan Zacharias verscheen. In plaats van op te klimmen in uitwendige heerlijkheid, zien wij deze helemaal verdwijnen. Wij worden voorbereid op de komst van Hem die geen uitwendige heerlijkheid had en niet nodig had, omdat Hij innerlijk de heerlijkheid zelf was en deze openbaren zou, niet in heerlijkheid van uitwendige schoonheid en pracht, maar in heerlijkheid van waarheid en kracht, in goddelijke heerlijke woorden en daden.

Vers 27

27. Tot een maagd uit het geslacht van David (Luke 3:23, ), die ondertrouwd, als bruid verloofd was met een man, Jozef, die eveneens uit het huis van David was (Matthew 1:2, Matthew 1:20; en de naam van de maagd was Maria 15:20").

Terwijl Johannes als Zoon van de belofte uit een vroom maar gedurende lange tijd onvruchtbaar huwelijk, evenals Izak, Simson en Samuël onder medewerking van de verwekkende daad van de mans geboren moest worden, komt de Messias daardoor in de mensheid, dat Hij van een door God verkoren maagd door de Heilige Geest ontvangen en daarna door haar gebaard moest worden.

De geboorte van de Doper had even als die van Izaak plaats door middel van een hogere inwerking, maar daarbij werd de natuurlijke orde juist niet voorbijgegaan. De geboorte van Jezus daarentegen is, wat haar wezen aangaat, van scheppende aard en te plaatsen naast het intreden van de eerste mens in de wereld. Terwijl nu God in Jezus een nieuwe mensheid schept, bewaart Hij evenwel zorgvuldig de band waardoor de beginner daarvan met de oude mensheid in samenhang moet staan. Evenals Hij bij de eerste schepping het lichaam van de mens juist niet naar al zijn delen heeft geschapen, maar hem uit het stof van de aarde heeft gevormd, dat al vroeger aanwezig was en welks meester Adam moest worden, zo heeft Hij, bij het intreden van de tweede Adam in de wereld, diens lichaam niet in de eigenlijke zin van het woord geschapen, maar uit de schoot van een menselijke moeder voortgebracht, zodat de organische verbinding tussen het hoofd van de nieuwe mensheid en de natuurlijke mensheid bewaard blijft, welke laatste volgens Zijn roeping door Hem op de hoogte van zijn eigenaardig standpunt moest worden gebracht.

Maria, de edele maagd uit Davids koninklijk geslacht, wel arm en gering voor de wereld, maar kostelijk en uitverkoren voor de Heere, rijk in kinderlijke ootmoed, tedere innigheid en gelovige overgave, was de vrouw die uitverkoren was om de moeder van de Heiland te worden. In haar ontwikkelt zich de tederste en edelste bloem van de vrouwelijkheid, in haar verwezenlijkt zich de hoogste bestemming van de vrouw; daarom is ook in haar het hele geslacht gezegend. Zij is als moeder van de tweede Adam, met wie de nieuwe ontwikkeling van het menselijk geslacht begon, het tegenbeeld van de eerste vrouw, een moeder van alle levenden (Genesis 3:20) in hogere zin. Al in de lange rij van haar voorvaderen heeft de Heere haar verkoren: haar gold enigermate de roeping van Abraham, de zalving van David; want de vrouw, in wier moederschoot God zelf de menselijke natuur en gedaante kon aannemen, was het doel van die lange rij van geboorten, die, hoewel mee ingewikkeld in de algemenen vloek van de menselijke zonde (Psalms 51:7), nochtans gedragen door de zegenende kracht van het goddelijk raadsbesluit, als een gouden keten van lid tot lid door de hele v r Christelijke ontwikkeling heenloopt. Maria was het laatste lid van deze keten, waarin de zuiver menselijke voortbrenging ophield en voor de onmiddellijk Goddelijke verwekking, die de hele Oud-Testamentische ontwikkeling besloot, plaats maakte.

Het was een heilig uur toen gebeurde wat ons hier wordt verteld, het uur dat aan de maagd de Zoon, aan de wereld de Heiland, aan de aarde nieuw leven, aan de mensheid de Zoon van God moest geven, het uur van de ontvangenis van Christus, het uur van de neerdaling van het Woord van God, van de Logos (John 1:1, ) op de aarde, in het vlees! Bij het lezen van deze geschiedenis past een heilig ernstige stemming, zij moet met aanbidding en ootmoed worden gelezen.

Niet ten onrechte is deze dag, die de dag van de ontvangenis van Christus is, de "wortel der tijden" genoemd; want al onze zalige tijden en eeuwigheden hebben hun wortel in deze. Het is een dag, die zekere dingen weet, diepe dingen bedenkt, maar zwijgend en stil is, totdat de Kerstdag liederen en tongen met kracht los maakt en het wonder van God in wijde omtrekken ons brengt.

Vers 27

27. Tot een maagd uit het geslacht van David (Luke 3:23, ), die ondertrouwd, als bruid verloofd was met een man, Jozef, die eveneens uit het huis van David was (Matthew 1:2, Matthew 1:20; en de naam van de maagd was Maria 15:20").

Terwijl Johannes als Zoon van de belofte uit een vroom maar gedurende lange tijd onvruchtbaar huwelijk, evenals Izak, Simson en Samuël onder medewerking van de verwekkende daad van de mans geboren moest worden, komt de Messias daardoor in de mensheid, dat Hij van een door God verkoren maagd door de Heilige Geest ontvangen en daarna door haar gebaard moest worden.

De geboorte van de Doper had even als die van Izaak plaats door middel van een hogere inwerking, maar daarbij werd de natuurlijke orde juist niet voorbijgegaan. De geboorte van Jezus daarentegen is, wat haar wezen aangaat, van scheppende aard en te plaatsen naast het intreden van de eerste mens in de wereld. Terwijl nu God in Jezus een nieuwe mensheid schept, bewaart Hij evenwel zorgvuldig de band waardoor de beginner daarvan met de oude mensheid in samenhang moet staan. Evenals Hij bij de eerste schepping het lichaam van de mens juist niet naar al zijn delen heeft geschapen, maar hem uit het stof van de aarde heeft gevormd, dat al vroeger aanwezig was en welks meester Adam moest worden, zo heeft Hij, bij het intreden van de tweede Adam in de wereld, diens lichaam niet in de eigenlijke zin van het woord geschapen, maar uit de schoot van een menselijke moeder voortgebracht, zodat de organische verbinding tussen het hoofd van de nieuwe mensheid en de natuurlijke mensheid bewaard blijft, welke laatste volgens Zijn roeping door Hem op de hoogte van zijn eigenaardig standpunt moest worden gebracht.

Maria, de edele maagd uit Davids koninklijk geslacht, wel arm en gering voor de wereld, maar kostelijk en uitverkoren voor de Heere, rijk in kinderlijke ootmoed, tedere innigheid en gelovige overgave, was de vrouw die uitverkoren was om de moeder van de Heiland te worden. In haar ontwikkelt zich de tederste en edelste bloem van de vrouwelijkheid, in haar verwezenlijkt zich de hoogste bestemming van de vrouw; daarom is ook in haar het hele geslacht gezegend. Zij is als moeder van de tweede Adam, met wie de nieuwe ontwikkeling van het menselijk geslacht begon, het tegenbeeld van de eerste vrouw, een moeder van alle levenden (Genesis 3:20) in hogere zin. Al in de lange rij van haar voorvaderen heeft de Heere haar verkoren: haar gold enigermate de roeping van Abraham, de zalving van David; want de vrouw, in wier moederschoot God zelf de menselijke natuur en gedaante kon aannemen, was het doel van die lange rij van geboorten, die, hoewel mee ingewikkeld in de algemenen vloek van de menselijke zonde (Psalms 51:7), nochtans gedragen door de zegenende kracht van het goddelijk raadsbesluit, als een gouden keten van lid tot lid door de hele v r Christelijke ontwikkeling heenloopt. Maria was het laatste lid van deze keten, waarin de zuiver menselijke voortbrenging ophield en voor de onmiddellijk Goddelijke verwekking, die de hele Oud-Testamentische ontwikkeling besloot, plaats maakte.

Het was een heilig uur toen gebeurde wat ons hier wordt verteld, het uur dat aan de maagd de Zoon, aan de wereld de Heiland, aan de aarde nieuw leven, aan de mensheid de Zoon van God moest geven, het uur van de ontvangenis van Christus, het uur van de neerdaling van het Woord van God, van de Logos (John 1:1, ) op de aarde, in het vlees! Bij het lezen van deze geschiedenis past een heilig ernstige stemming, zij moet met aanbidding en ootmoed worden gelezen.

Niet ten onrechte is deze dag, die de dag van de ontvangenis van Christus is, de "wortel der tijden" genoemd; want al onze zalige tijden en eeuwigheden hebben hun wortel in deze. Het is een dag, die zekere dingen weet, diepe dingen bedenkt, maar zwijgend en stil is, totdat de Kerstdag liederen en tongen met kracht los maakt en het wonder van God in wijde omtrekken ons brengt.

Vers 28

28. En de engel kwam bij haar in de kamer - waar zij thuis bij haar familie woonde en zich volgens de gewoonte van de maagden (2 Makk. 3:19) afgezonderd hield - en zei bij zijn intreden: Wees gegroet (Lat. Ave), u begenadigde, u met grote genade door God verwaardigde! De Heere is met u, omdat Hij u tot werktuig heeft verkoren bij het volvoeren van Zijn raadsbesluiten (Judges 6:12), u bent gezegend, de hooggeprezene onder de vrouwen.

Het woord, dat in den grondtekst staat (eulogein = Kdb) heeft een dubbele betekenis, afhankelijk van of het van de betrekking van het hogere tot het mindere, of omgekeerd van het mindere tot het hogere wordt gebezigd. In het eerste verband betekent het "zegenen", in het tweede "loven en prijzen", dat een gezegend zijn veronderstelt.

In het Protevangelie van Jakobus, een apokrief boek uit de tweede en derde eeuw na Christus, komt Maria voor als enig kind van haar ouders Joachim (Jojakim) en Anna, die lang kinderloos waren geweest. Van haar derde levensjaar zou zij volgens de wil van de ouders in de tempel zijn opgevoed, vanaf haar twaalfde jaar als tempelmaagd door het lot aan Jozef ter bescherming zijn toevertrouwd en in haar vijftiende jaar moeder van de Heiland zijn geworden. Omdat volgens onze berekening Jezus aan het einde van het jaar 5 voor Christus geboren is, zouden 15 jaren terug ons tot het jaar 20 voor Christus brengen, tegen welks einde Herodes de Grote de herbouw van Zerubbabels tempel begon (Slotwoord op 1 Makk. No. 11 d. ); de geboortedag van Maria heeft de kerkelijke legende op 8 September gesteld. Wij kunnen, wanneer wij iets willen weten omtrent zaken waarvoor wij geen bijbelse getuigenis hebben, maar ons alleen aan het kerkelijk gebruik willen houden (John 2:19), jaar en datum van de geboorte wel laten blijven; eveneens heeft ook die opvatting wel enig recht, dat de moeder van Maria uit priesterlijk geslacht afstamde, terwijl de overige bestanddelen van de sage over het algemeen tegen de Schrift zijn (volgens Luke 3:23 heette de vader van Maria Eli) en uit dezelfde geest voortgekomen, die later verder heeft uitgewerkt hoe het driejarig kind in de tempel werd ingeleid (vandaar het feest van het offeren van Maria op 21 November), hier over de vijftien trappen, die tot het heiligdom leidden, met gemakkelijkheid afsteeg (vandaar de naam van verscheidene kerken in de middeleeuwen, Maria ad gradus) en nu meermalen door engelen werd gespijzigd. Het is bekend hoe de naam van het in de Katholieke kerk zo geliefde gebed Ave Maria zijn oorsprong heeft van het engelenwoord: "Wees gegroet!" De eerste, die van dit gebed melding maakt en voor zijn opname spreekt, is Petrus Damiani in de tweede helft van de elfde eeuw. Tot aan het begin van de 16de eeuw had men genoeg aan de woorden: Ave Maria, gratia plena, Dominua tecum, benedicta tu in mulieribus, dat alleen een herhaling van de woorden van de engel en nog geen gebed naar de vorm was en zich meer bepaald als een lofverheffing van Christus karakteriseerde, toen paus Urbanus IV volgens Luke 1:42 er bijvoegde: et benedictus fructus ventris tui Jesus Christus! Amen. Pas in het jaar 1508 kwamen er vervolgens de woorden bij, die de groet tot een wezenlijke aanroeping van Maria omwerkten: Sancta Maria, Dei genitrix, ora pro nobis peccatoribus (Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons zondaren), waarbij de Franciscanen nog voegden: nunc et in hora mortis (nu en in het uur van de dood). Aan een Katholieken rijksvorst, die de Protestanten verweet dat zij Maria de verschuldigde eer niet gaven wanneer zij het Ave Maria niet uitspraken, antwoordde de Nassausche hofprediker Hellmund: "Wij doen dat niet, omdat zij het niet hoort en het ook niet bevolen is; zodra ik echter de genade deelachtig geworden zal zijn, de Heilige Maagd Maria in de hemel te zien, dan zal ik er geen bedenking tegen hebben te zeggen: Ave Maria!"

Vers 28

28. En de engel kwam bij haar in de kamer - waar zij thuis bij haar familie woonde en zich volgens de gewoonte van de maagden (2 Makk. 3:19) afgezonderd hield - en zei bij zijn intreden: Wees gegroet (Lat. Ave), u begenadigde, u met grote genade door God verwaardigde! De Heere is met u, omdat Hij u tot werktuig heeft verkoren bij het volvoeren van Zijn raadsbesluiten (Judges 6:12), u bent gezegend, de hooggeprezene onder de vrouwen.

Het woord, dat in den grondtekst staat (eulogein = Kdb) heeft een dubbele betekenis, afhankelijk van of het van de betrekking van het hogere tot het mindere, of omgekeerd van het mindere tot het hogere wordt gebezigd. In het eerste verband betekent het "zegenen", in het tweede "loven en prijzen", dat een gezegend zijn veronderstelt.

In het Protevangelie van Jakobus, een apokrief boek uit de tweede en derde eeuw na Christus, komt Maria voor als enig kind van haar ouders Joachim (Jojakim) en Anna, die lang kinderloos waren geweest. Van haar derde levensjaar zou zij volgens de wil van de ouders in de tempel zijn opgevoed, vanaf haar twaalfde jaar als tempelmaagd door het lot aan Jozef ter bescherming zijn toevertrouwd en in haar vijftiende jaar moeder van de Heiland zijn geworden. Omdat volgens onze berekening Jezus aan het einde van het jaar 5 voor Christus geboren is, zouden 15 jaren terug ons tot het jaar 20 voor Christus brengen, tegen welks einde Herodes de Grote de herbouw van Zerubbabels tempel begon (Slotwoord op 1 Makk. No. 11 d. ); de geboortedag van Maria heeft de kerkelijke legende op 8 September gesteld. Wij kunnen, wanneer wij iets willen weten omtrent zaken waarvoor wij geen bijbelse getuigenis hebben, maar ons alleen aan het kerkelijk gebruik willen houden (John 2:19), jaar en datum van de geboorte wel laten blijven; eveneens heeft ook die opvatting wel enig recht, dat de moeder van Maria uit priesterlijk geslacht afstamde, terwijl de overige bestanddelen van de sage over het algemeen tegen de Schrift zijn (volgens Luke 3:23 heette de vader van Maria Eli) en uit dezelfde geest voortgekomen, die later verder heeft uitgewerkt hoe het driejarig kind in de tempel werd ingeleid (vandaar het feest van het offeren van Maria op 21 November), hier over de vijftien trappen, die tot het heiligdom leidden, met gemakkelijkheid afsteeg (vandaar de naam van verscheidene kerken in de middeleeuwen, Maria ad gradus) en nu meermalen door engelen werd gespijzigd. Het is bekend hoe de naam van het in de Katholieke kerk zo geliefde gebed Ave Maria zijn oorsprong heeft van het engelenwoord: "Wees gegroet!" De eerste, die van dit gebed melding maakt en voor zijn opname spreekt, is Petrus Damiani in de tweede helft van de elfde eeuw. Tot aan het begin van de 16de eeuw had men genoeg aan de woorden: Ave Maria, gratia plena, Dominua tecum, benedicta tu in mulieribus, dat alleen een herhaling van de woorden van de engel en nog geen gebed naar de vorm was en zich meer bepaald als een lofverheffing van Christus karakteriseerde, toen paus Urbanus IV volgens Luke 1:42 er bijvoegde: et benedictus fructus ventris tui Jesus Christus! Amen. Pas in het jaar 1508 kwamen er vervolgens de woorden bij, die de groet tot een wezenlijke aanroeping van Maria omwerkten: Sancta Maria, Dei genitrix, ora pro nobis peccatoribus (Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons zondaren), waarbij de Franciscanen nog voegden: nunc et in hora mortis (nu en in het uur van de dood). Aan een Katholieken rijksvorst, die de Protestanten verweet dat zij Maria de verschuldigde eer niet gaven wanneer zij het Ave Maria niet uitspraken, antwoordde de Nassausche hofprediker Hellmund: "Wij doen dat niet, omdat zij het niet hoort en het ook niet bevolen is; zodra ik echter de genade deelachtig geworden zal zijn, de Heilige Maagd Maria in de hemel te zien, dan zal ik er geen bedenking tegen hebben te zeggen: Ave Maria!"

Vers 29

29. En toen zij hem zag, die opeens bij gesloten deuren in het midden was getreden (John 20:19, John 20:26) en zich op de meegedeelde wijze (Luke 1:28) hoorde aangesproken, werd zij zeer ontroerd, niet alleen over zijn verschijning, maar ook in het bijzonder over zijnwoord. Zij vermoedde wel iets over de zin en betekenis, maar juist dat vervulde haar ziel met een vrees, dat zij niets waagde te spreken en niets wist te antwoorden. Zij zweeg en overlegde stil bij zichzelf van wat voor betekenis deze groet mocht zijn. Zij vrtoeg zich af wat voor verheven en diepe betekenis zij had (Mark 13:1) en hoe het kwam dat die juist haar ten deel werd, die in zo geringe stand voor de wereld leeft en ook in geestelijk opzicht een zo arm en zwak wezen was?

De gezegende onder de vrouwen: 1) zo arm en toch zo rijk, 2) zo verschrikt en toch zo nadenkend, 3) zo maagdelijk trots en toch zo vrouwelijk volgzaam, 4) eerst zo twijfelend en daarna toch zo gelukkig!

Vers 29

29. En toen zij hem zag, die opeens bij gesloten deuren in het midden was getreden (John 20:19, John 20:26) en zich op de meegedeelde wijze (Luke 1:28) hoorde aangesproken, werd zij zeer ontroerd, niet alleen over zijn verschijning, maar ook in het bijzonder over zijnwoord. Zij vermoedde wel iets over de zin en betekenis, maar juist dat vervulde haar ziel met een vrees, dat zij niets waagde te spreken en niets wist te antwoorden. Zij zweeg en overlegde stil bij zichzelf van wat voor betekenis deze groet mocht zijn. Zij vrtoeg zich af wat voor verheven en diepe betekenis zij had (Mark 13:1) en hoe het kwam dat die juist haar ten deel werd, die in zo geringe stand voor de wereld leeft en ook in geestelijk opzicht een zo arm en zwak wezen was?

De gezegende onder de vrouwen: 1) zo arm en toch zo rijk, 2) zo verschrikt en toch zo nadenkend, 3) zo maagdelijk trots en toch zo vrouwelijk volgzaam, 4) eerst zo twijfelend en daarna toch zo gelukkig!

Vers 30

30. En de engel zei tot haar: Vrees niet, Maria, voor mijn verschijning en laat mijn groet niet bevreemden, waarom ik u de begenadigde heb genoemd: want u hebt genade bij God gevonden. U bent tot iets groots door Hem uitverkoren (Isaiah 65:1. John 15:16. 1 Corinthians 1:27 v. ).

Vers 30

30. En de engel zei tot haar: Vrees niet, Maria, voor mijn verschijning en laat mijn groet niet bevreemden, waarom ik u de begenadigde heb genoemd: want u hebt genade bij God gevonden. U bent tot iets groots door Hem uitverkoren (Isaiah 65:1. John 15:16. 1 Corinthians 1:27 v. ).

Vers 31

31. En zie, u zult ter vervulling van de profetie in Isaiah 7:14 bevrucht worden en een zoon baren en zult (omdat hier nog van de moeder en niet als in Matthew 1:21 van de pleegvader gesproken wordt) Hem Jezus noemen.

Vers 31

31. En zie, u zult ter vervulling van de profetie in Isaiah 7:14 bevrucht worden en een zoon baren en zult (omdat hier nog van de moeder en niet als in Matthew 1:21 van de pleegvader gesproken wordt) Hem Jezus noemen.

Vers 32

32. a)Deze zal, wanneer men nu Zijne bestemming zal begrijpen en Zijn heilig wezen zal leren kennen, bij degenen die in Hem geloven, groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden (Isaiah 9:6 v. ); en a) God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven volgens de Hem gegeven belofte (2 Samuel 7:12, ).

a) Isaiah 54:5. b) Psalms 132:11.

Vers 32

32. a)Deze zal, wanneer men nu Zijne bestemming zal begrijpen en Zijn heilig wezen zal leren kennen, bij degenen die in Hem geloven, groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden (Isaiah 9:6 v. ); en a) God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven volgens de Hem gegeven belofte (2 Samuel 7:12, ).

a) Isaiah 54:5. b) Psalms 132:11.

Vers 33

33. a) En Hij zal volgens nog andere profetische uitspraken (Jeremiah 23:5; Jeremiah 30:9. 33:15. Ezekiel 34:23 v. ; 37:24. Daniel 2:44; Daniel 7:13 v. ) over het huis van Jakob Koning zijn in de eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde zijn.

a) 1 Chronicles 22:10. Psalms 45:7. 89:37. Micah 4:7. Hebrews 1:8.

Bij langere duur zou de verwarring van Maria zeker in vrees ontaard zijn; die pijnlijke gemoedstoestand (1 John 4:18) komt de engel voor met zijn "vrees niet" en neemt vervolgens met het: u heeft genade bij God gevonden, de gedachte weer op die in het "begenadigde", d. i. tot voorwerp van goddelijk welbehagen of genade gemaakte" (Luke 1:28) ligt.

Maria was door de keuze van God de vrouw, wier zaad de slang de kop zou vermorzelen en de maagd waarvan Jesaja voorspelt. En wat God met haar besloten had was in de hemel bekend, voordat zij zelf wist wat haar gebeuren zou. Ook bij alle vrouwen in Israël was het lot van Maria groot en zeer gezegend, zonder dat men het kende; want alle vrouwen in Israël hongerden en dorstten naar de grote eer om de moeder van de Messias te worden, alle erkenden dit moederschap voor de hoogste roem.

Het bevel over de naamgeving wordt later aan Jozef herhaald; de overeenkomst van het een bevel met het andere heeft de kracht van een teken ter geloofsversterking, voor Jozef zowel als voor Maria.

Wat een parelsnoer van de belangrijkste voorspellingen uit het Oude Testament is toch de aankondiging van de Engel! Mozes, David en Jesaja hebben er de woorden toe gegeven. In deze is de geest van alle profeten samengevat en het is een onvergelijkelijk grootse blik, die deze aankondiging opent. Er zijn wel mensen geweest die de naam Jezus of Jozua hebben gedragen, maar niemand was er die ook was wat hij heette, namelijk een Zaligmaker, die Zijn volk zalig maakte van zijn zonden. Wel zijn er mensen geweest die men groot noemde, maar niemand in de volle zin van het woord als Christus, die groot was in Zijn godheid, groot in Zijn mensheid, groot in Zijn wonderen, in Zijn leer, Zijn wandel, groot in Zijn weldaden. Zo groot als onze nood is, zo is ook Zijn hulp groot zonder maat en wij kunnen met Hem groot zijn voor engelen en mensen in alle eeuwigheid. Er zijn ook wel mensen geweest die men om hun gezindheid en manier van handelen kinderen van de Allerhoogste mocht noemen, maar niemand die naar Zijn natuur en Zijn wezen tegelijk de eeuwige Zoon van de eeuwige Vaders, het afschijnsel van Zijn heerlijkheid en het evenbeeld van Zijn wezen was en wiens verdienste daarom van zoveel gewicht is, omdat een enkele bloeddroppel van Hem de zonde van de hele wereld in kracht overtreft. Er zijn ook ten allen tijden koningen geweest, koningen op de troon van David en over het huis van Israël, maar geen koningen in eeuwigheid, aan wier koninkrijk geen einde kwam, geen koningen over het rijk van de natuur en van de genade hier beneden en over het rijk van de heerlijkheid aan gindse zijde, geen koningen van de waarheid en leidslieden van de zaligheid, geen vorsten van de vrede en van het leven, geen goede herders van de hele mensheid, zoals Jezus Christus dat was.

Het is een zeldzame grootheid, die begint met een stal en eindigt aan een kruis, terwijl de tussentijd met lijden, smaad en smart wordt beladen! Zeldzaam mag zij u schijnen, o wereld, die u een grootheid naar eigen begrippen heeft gevormd, maar deze is toch de ware, zoals ook Jezus Christus, de Zoon van God, die door de engel groot wordt genoemd, ook als mens in Zijn verschijning hier beneden niets anders dan groot geweest kan zijn. De wereld heeft alles zo omgekeerd, dat wij, om de zaken op de ware plaats te brengen, ze nog eens moeten omkeren. De wereld noemt groot wat zichzelf verheft, wat met uitwendige eer is getooid, wat pronkt in de bloei en in de frisheid van het leven. Maar wij noemen dit niet groot, juist het tegendeel, namelijk 1) de vernedering, 2) de smaad, 3) de dood - God is groot, omdat Hij Zich vernederd heeft. Gij die op Uw troon boven de wolken en boven alle hemelen de Verhevene bent, bent Gij het niet nog meer wanneer Gij U diep in het stof tot ons mensen neerbuigt? Wanneer was Gij groter, Zoon van God, toen de Vader door U hemel en aarde en alles, wat daarin is schiep, of toen Gij U en Uw Godheid met een geschapen mensennatuur verbondt? De hoogste grootheid is degene die het hart het sterkst treft: op de troon van Uw almacht, onder de wolken, als de God voor wie duizenden jaren een dag zijn, die alle geslachten bestuurt en regeert kan ik U slechts denken en mijn oog blijft droog; maar denk ik U van deze troon neergedaald in de stal van Bethlehem, dan moet ik wenen en dus bent Gij hier nog groter dan daar, want Gij oefent een grotere macht over mij uit. Verootmoedig, verneder u, o mens, dan bent u God nabij, zeer nabij en daarom groot. - Groot is niet die apostel, die vol geestdrift aan een opgewekte vergadering Christus predikt, maar die is groot, die, als hij de Heere verkondigt, uit de woningen wordt gestoten, met stenen geworpen en, wat nog meer zeer doet dan dit, uitgelachen en toch rustig voortgaat en hetzelfde beproeft op een andere plaats. Zo betaamt het hun gezind te zijn, wien een Heer en Meester voorafgaat met de doornenkroon, de purpere mantel en de rietstok, bespot, gesmaad en gesteld. Deze moeten hun eer zoeken in verachting en zich verheugen wanneer zij door onverdiende smaad Christus gelijk worden. Anders te denken, eer en niet dan eer, lof en niets dan lof te verlangen, dat betaamt alleen de wereld, waarvoor een andere leidsman gaat, namelijk de satan, die zich in zijn trotse vlucht zo ver van God heeft verwijderd dat hij zich nooit kan tegenhouden.

Waarom dan, mijn lieve broeder, waarom wijken zij nog niet van u, de smarten van een voor eer en krenking al te vatbaar gemoed? Waarom zijn deze onder alle voor u het moeilijkst te dragen? "Dat voor mij" - zegt u - "Heb ik dat verdiend?" Laat ons niet onderzoeken wat ieder van ons verdiend zou hebben; ik geloof dat het slecht met ons zou staan, als wij naar verdiensten in de strenge zin van het woord behandeld werden. Kijk toch liever naar Christus, bedenk wat Hij verdiende en wat Hem hier op aarde ten deel werd; wat een recht, wat voor aanspraak heeft u dat het u beter gaat dan Hem en dat men u eer geeft, terwijl Hij smaadheid moest lijden? U moet in het stof, u moet ter aarde, u, die stof en as bent, leer u buigen onder de smaad die op u drukt, of liever, leer dat de smaad, die u de gesmade Jezus gelijk maakt, de ware grootheid is! - Door Christus' dood is de dood in het algemeen geheiligd en verheerlijkt; doorloop alle eeuwen, beoordeel alles wat gebeurt is op de aarde sinds zij staat, niets groters zult u vinden dan de dood van Jezus Christus. Hogepriester, door Uw sterven bent Gij achter het voorhangsel getreden, heeft Gij het aangezicht van Uw Vader gezien - niet meer een vertoornd, maar een genadig aangezicht; Uw offer is aangenomen en de wereld is verlost. Denk hieraan, mijn broeders, wanneer u een stervende ziet en van het kruis van Christus zal een verhelderend licht op hem vallen. Wat daar worstelt is niet de dood en het leven, dat moet worden vernietigd, maar het is het hogere leven en het mindere, waarvan het eerste zich vrij wil maken. De vrucht van alles wat de stervende heeft gezaaid, van Christus' doodsangst, bloedig zweet en heilig sterven, moet nu door hem worden ingeoogst. Voor het ogenblik dat nu zal komen, waarop lichaam en ziel van elkaar scheiden, heeft Hij in Zijn leven en in Zijn dood gewerkt - o, hoe groot moet niet dit ogenblik zijn! Met deze smarten, die door haar grootte zichzelf verwoesten, nemen nu alle beproevingen een einde, geloof, hoop en liefde en haar vaak zo zware, hoogst zware beoefening, worden nu snel gekroond. Zie, de slag is gevallen, de ademtocht is weggebleven, het lichaam is bewegingloos neergezonken; en de ziel? - Nu, nu is zij achter het voorhangsel getreden, nu opent zij de ogen voor het licht van een hogere wereld, nu ziet zij het aangezicht van haar Verlosser, nu wordt zij begenadigd, nu kust zij in naamloze zaligheid Zijn voeten, nu herkent zij de ouders, broeders en zusters en vrienden, die haar zijn voorgegaan. O, dit ogenblik is groot! Maar is ook dat groot wat hier zichtbaar voor onze ogen ligt? Heeft niet de dood van zijn machtige voet op het dierbaar omkleedsel van de dierbare ziel gezet, heeft hij het niet in het stof getreden, wil hij het niet neerdrukken onder de aarde en dan onafgebroken daaraan werken totdat volgens de uitdrukking van een oud kerkleraar, dat, wat men nu lijk noemt, iets wordt zonder naam, waarvoor ook de uitdrukking, waarmee men het zou kunnen noemen, gestorven is? Doet niet het graf Zijn diepe, vreselijke muil open om de laatste overblijfsels te ontvangen? Maar zie, het graf is sinds Christus in het graf heeft gelegen geen vreselijke verblijfplaats meer, maar een plaats van de vrede en van de rust. Slaap daar zacht, vermoeide metgezel van de ziel, u die met haar hebt gestreden, gewerkt en geleden - zij heeft die rust niet nodig, vol levenskracht is zij al tot nieuwe werkzaamheid overgegaan, maar voor u is de rust nodig. Zie, over u heen gaat licht en duisternis, zomer en winter, regen en sneeuw. Over u gaan de mensen heen met hun zorgen en hun lijden, met hun smarten aan lichaam en ziel; u slaapt veilig in de hand van de Almacht, die u, evenals een moeder haar slapend kind, bewaakt; Engelen zijn rondom u geplaatst om u te beschermen en wanneer de laatste bazuin klinkt en u met de ziel, waarbij u eens hoorde, in nieuwe heerlijkheid verbonden zult zijn, o, wat een grote dag zal dat zijn! Wat beroemt u zich dan, o leven? Wat pronkt u met de frisheid van de jeugd en met de bloeiende kleuren van de gezondheid? Dat zijn schone en liefelijke verschijningen, maar daaraan ontbreekt de geestelijke grootheid. Groter dan jeugd is ouderdom, waardiger dan bruine lokken zijn grauwe haren, omdat zij verkondigen dat de pelgrim een groter gedeelte heeft afgelegd van de weg die hem van het verheven doel scheidde. Meer dan gezondheid is ziekte, omdat de heerlijkheid van de ziel, die bestaat in ootmoed en overgave, duidelijker te voorschijn treedt door het verwelkend omhulsel. Groter dan het leven is de dood, omdat aanschouwen groter is dan geloven.

Vers 33

33. a) En Hij zal volgens nog andere profetische uitspraken (Jeremiah 23:5; Jeremiah 30:9. 33:15. Ezekiel 34:23 v. ; 37:24. Daniel 2:44; Daniel 7:13 v. ) over het huis van Jakob Koning zijn in de eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde zijn.

a) 1 Chronicles 22:10. Psalms 45:7. 89:37. Micah 4:7. Hebrews 1:8.

Bij langere duur zou de verwarring van Maria zeker in vrees ontaard zijn; die pijnlijke gemoedstoestand (1 John 4:18) komt de engel voor met zijn "vrees niet" en neemt vervolgens met het: u heeft genade bij God gevonden, de gedachte weer op die in het "begenadigde", d. i. tot voorwerp van goddelijk welbehagen of genade gemaakte" (Luke 1:28) ligt.

Maria was door de keuze van God de vrouw, wier zaad de slang de kop zou vermorzelen en de maagd waarvan Jesaja voorspelt. En wat God met haar besloten had was in de hemel bekend, voordat zij zelf wist wat haar gebeuren zou. Ook bij alle vrouwen in Israël was het lot van Maria groot en zeer gezegend, zonder dat men het kende; want alle vrouwen in Israël hongerden en dorstten naar de grote eer om de moeder van de Messias te worden, alle erkenden dit moederschap voor de hoogste roem.

Het bevel over de naamgeving wordt later aan Jozef herhaald; de overeenkomst van het een bevel met het andere heeft de kracht van een teken ter geloofsversterking, voor Jozef zowel als voor Maria.

Wat een parelsnoer van de belangrijkste voorspellingen uit het Oude Testament is toch de aankondiging van de Engel! Mozes, David en Jesaja hebben er de woorden toe gegeven. In deze is de geest van alle profeten samengevat en het is een onvergelijkelijk grootse blik, die deze aankondiging opent. Er zijn wel mensen geweest die de naam Jezus of Jozua hebben gedragen, maar niemand was er die ook was wat hij heette, namelijk een Zaligmaker, die Zijn volk zalig maakte van zijn zonden. Wel zijn er mensen geweest die men groot noemde, maar niemand in de volle zin van het woord als Christus, die groot was in Zijn godheid, groot in Zijn mensheid, groot in Zijn wonderen, in Zijn leer, Zijn wandel, groot in Zijn weldaden. Zo groot als onze nood is, zo is ook Zijn hulp groot zonder maat en wij kunnen met Hem groot zijn voor engelen en mensen in alle eeuwigheid. Er zijn ook wel mensen geweest die men om hun gezindheid en manier van handelen kinderen van de Allerhoogste mocht noemen, maar niemand die naar Zijn natuur en Zijn wezen tegelijk de eeuwige Zoon van de eeuwige Vaders, het afschijnsel van Zijn heerlijkheid en het evenbeeld van Zijn wezen was en wiens verdienste daarom van zoveel gewicht is, omdat een enkele bloeddroppel van Hem de zonde van de hele wereld in kracht overtreft. Er zijn ook ten allen tijden koningen geweest, koningen op de troon van David en over het huis van Israël, maar geen koningen in eeuwigheid, aan wier koninkrijk geen einde kwam, geen koningen over het rijk van de natuur en van de genade hier beneden en over het rijk van de heerlijkheid aan gindse zijde, geen koningen van de waarheid en leidslieden van de zaligheid, geen vorsten van de vrede en van het leven, geen goede herders van de hele mensheid, zoals Jezus Christus dat was.

Het is een zeldzame grootheid, die begint met een stal en eindigt aan een kruis, terwijl de tussentijd met lijden, smaad en smart wordt beladen! Zeldzaam mag zij u schijnen, o wereld, die u een grootheid naar eigen begrippen heeft gevormd, maar deze is toch de ware, zoals ook Jezus Christus, de Zoon van God, die door de engel groot wordt genoemd, ook als mens in Zijn verschijning hier beneden niets anders dan groot geweest kan zijn. De wereld heeft alles zo omgekeerd, dat wij, om de zaken op de ware plaats te brengen, ze nog eens moeten omkeren. De wereld noemt groot wat zichzelf verheft, wat met uitwendige eer is getooid, wat pronkt in de bloei en in de frisheid van het leven. Maar wij noemen dit niet groot, juist het tegendeel, namelijk 1) de vernedering, 2) de smaad, 3) de dood - God is groot, omdat Hij Zich vernederd heeft. Gij die op Uw troon boven de wolken en boven alle hemelen de Verhevene bent, bent Gij het niet nog meer wanneer Gij U diep in het stof tot ons mensen neerbuigt? Wanneer was Gij groter, Zoon van God, toen de Vader door U hemel en aarde en alles, wat daarin is schiep, of toen Gij U en Uw Godheid met een geschapen mensennatuur verbondt? De hoogste grootheid is degene die het hart het sterkst treft: op de troon van Uw almacht, onder de wolken, als de God voor wie duizenden jaren een dag zijn, die alle geslachten bestuurt en regeert kan ik U slechts denken en mijn oog blijft droog; maar denk ik U van deze troon neergedaald in de stal van Bethlehem, dan moet ik wenen en dus bent Gij hier nog groter dan daar, want Gij oefent een grotere macht over mij uit. Verootmoedig, verneder u, o mens, dan bent u God nabij, zeer nabij en daarom groot. - Groot is niet die apostel, die vol geestdrift aan een opgewekte vergadering Christus predikt, maar die is groot, die, als hij de Heere verkondigt, uit de woningen wordt gestoten, met stenen geworpen en, wat nog meer zeer doet dan dit, uitgelachen en toch rustig voortgaat en hetzelfde beproeft op een andere plaats. Zo betaamt het hun gezind te zijn, wien een Heer en Meester voorafgaat met de doornenkroon, de purpere mantel en de rietstok, bespot, gesmaad en gesteld. Deze moeten hun eer zoeken in verachting en zich verheugen wanneer zij door onverdiende smaad Christus gelijk worden. Anders te denken, eer en niet dan eer, lof en niets dan lof te verlangen, dat betaamt alleen de wereld, waarvoor een andere leidsman gaat, namelijk de satan, die zich in zijn trotse vlucht zo ver van God heeft verwijderd dat hij zich nooit kan tegenhouden.

Waarom dan, mijn lieve broeder, waarom wijken zij nog niet van u, de smarten van een voor eer en krenking al te vatbaar gemoed? Waarom zijn deze onder alle voor u het moeilijkst te dragen? "Dat voor mij" - zegt u - "Heb ik dat verdiend?" Laat ons niet onderzoeken wat ieder van ons verdiend zou hebben; ik geloof dat het slecht met ons zou staan, als wij naar verdiensten in de strenge zin van het woord behandeld werden. Kijk toch liever naar Christus, bedenk wat Hij verdiende en wat Hem hier op aarde ten deel werd; wat een recht, wat voor aanspraak heeft u dat het u beter gaat dan Hem en dat men u eer geeft, terwijl Hij smaadheid moest lijden? U moet in het stof, u moet ter aarde, u, die stof en as bent, leer u buigen onder de smaad die op u drukt, of liever, leer dat de smaad, die u de gesmade Jezus gelijk maakt, de ware grootheid is! - Door Christus' dood is de dood in het algemeen geheiligd en verheerlijkt; doorloop alle eeuwen, beoordeel alles wat gebeurt is op de aarde sinds zij staat, niets groters zult u vinden dan de dood van Jezus Christus. Hogepriester, door Uw sterven bent Gij achter het voorhangsel getreden, heeft Gij het aangezicht van Uw Vader gezien - niet meer een vertoornd, maar een genadig aangezicht; Uw offer is aangenomen en de wereld is verlost. Denk hieraan, mijn broeders, wanneer u een stervende ziet en van het kruis van Christus zal een verhelderend licht op hem vallen. Wat daar worstelt is niet de dood en het leven, dat moet worden vernietigd, maar het is het hogere leven en het mindere, waarvan het eerste zich vrij wil maken. De vrucht van alles wat de stervende heeft gezaaid, van Christus' doodsangst, bloedig zweet en heilig sterven, moet nu door hem worden ingeoogst. Voor het ogenblik dat nu zal komen, waarop lichaam en ziel van elkaar scheiden, heeft Hij in Zijn leven en in Zijn dood gewerkt - o, hoe groot moet niet dit ogenblik zijn! Met deze smarten, die door haar grootte zichzelf verwoesten, nemen nu alle beproevingen een einde, geloof, hoop en liefde en haar vaak zo zware, hoogst zware beoefening, worden nu snel gekroond. Zie, de slag is gevallen, de ademtocht is weggebleven, het lichaam is bewegingloos neergezonken; en de ziel? - Nu, nu is zij achter het voorhangsel getreden, nu opent zij de ogen voor het licht van een hogere wereld, nu ziet zij het aangezicht van haar Verlosser, nu wordt zij begenadigd, nu kust zij in naamloze zaligheid Zijn voeten, nu herkent zij de ouders, broeders en zusters en vrienden, die haar zijn voorgegaan. O, dit ogenblik is groot! Maar is ook dat groot wat hier zichtbaar voor onze ogen ligt? Heeft niet de dood van zijn machtige voet op het dierbaar omkleedsel van de dierbare ziel gezet, heeft hij het niet in het stof getreden, wil hij het niet neerdrukken onder de aarde en dan onafgebroken daaraan werken totdat volgens de uitdrukking van een oud kerkleraar, dat, wat men nu lijk noemt, iets wordt zonder naam, waarvoor ook de uitdrukking, waarmee men het zou kunnen noemen, gestorven is? Doet niet het graf Zijn diepe, vreselijke muil open om de laatste overblijfsels te ontvangen? Maar zie, het graf is sinds Christus in het graf heeft gelegen geen vreselijke verblijfplaats meer, maar een plaats van de vrede en van de rust. Slaap daar zacht, vermoeide metgezel van de ziel, u die met haar hebt gestreden, gewerkt en geleden - zij heeft die rust niet nodig, vol levenskracht is zij al tot nieuwe werkzaamheid overgegaan, maar voor u is de rust nodig. Zie, over u heen gaat licht en duisternis, zomer en winter, regen en sneeuw. Over u gaan de mensen heen met hun zorgen en hun lijden, met hun smarten aan lichaam en ziel; u slaapt veilig in de hand van de Almacht, die u, evenals een moeder haar slapend kind, bewaakt; Engelen zijn rondom u geplaatst om u te beschermen en wanneer de laatste bazuin klinkt en u met de ziel, waarbij u eens hoorde, in nieuwe heerlijkheid verbonden zult zijn, o, wat een grote dag zal dat zijn! Wat beroemt u zich dan, o leven? Wat pronkt u met de frisheid van de jeugd en met de bloeiende kleuren van de gezondheid? Dat zijn schone en liefelijke verschijningen, maar daaraan ontbreekt de geestelijke grootheid. Groter dan jeugd is ouderdom, waardiger dan bruine lokken zijn grauwe haren, omdat zij verkondigen dat de pelgrim een groter gedeelte heeft afgelegd van de weg die hem van het verheven doel scheidde. Meer dan gezondheid is ziekte, omdat de heerlijkheid van de ziel, die bestaat in ootmoed en overgave, duidelijker te voorschijn treedt door het verwelkend omhulsel. Groter dan het leven is de dood, omdat aanschouwen groter is dan geloven.

Vers 35

35. En de engel antwoordde haar: De Heilige Geest zal over u komen, zal dat deel van uw wezen dat tot voortbrenging van ene ware mens dient in u in beweging brengen, van alle natuurlijke onreinheid afzonderen en heiligen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen, de Zoon van God zal Zich met wat de Heilige Geest daartoe in u heeft geheiligd, verenigen en de menselijke natuur uit u aannemen: daarom ook dat Heilige, dat, in uw lichaam geworden, uit u geboren zal worden, zal, zoals ik al in Luke 1:32 zei, Gods Zoon genoemd worden.

De vraag van Maria drukt geen twijfel van het ongeloof uit, zoals die van Zacharias in Luke 1:18 , maar is door de aard van de hier gegeven mededeling zelf geboden, waarbij zeker moet gedrukt worden op het "hoe?" als wilde zij over de toedracht van de zaak onderwezen worden. Zij kan en moet de oplossing begeren van het raadsel, dat aan de ene kant ligt in de belofte van de engel en aan de andere kant in haar maagdelijke staat (want van een voorafgaand intreden in de staat van het huwelijk heeft de engel niets gezegd; hij heeft gesproken van een zwanger worden als hoe zij nu nog is). Haar wordt ook dadelijk de oplossing van het raadsel gegeven. Door de woorden: "De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen" wordt de scheppende kracht en werking aangewezen, waardoor het kind van Maria in onderscheiding van alle als vlees uit vlees geboren mensenkinderen zijn menselijk aanzijn moest ontvangen. Daardoor wordt de goddelijke oorsprong van de mens Jezus aangewezen en de menselijke werking daarvan uitgesloten.

Het ogenblik van de ontvangenis, in bijzonder teder gevoel niet nader aangegeven, moet zeker gedacht worden als samenvallend met het woord van Maria in Luke 1:38 en met het weggaan van de engel.

Maria wordt moeder zonder toedoen van een man. Bij haar wekt niet, zoals het anders door middel van verwekking plaats heeft, een man, die in de vrouw al bestaande kiem van een nieuw menselijk leven op; hij bevrucht deze kiem niet en brengt die niet tot individuele ontwikkeling, maar de Heilige Geest komt over haar en wekt langs buitengewone weg de nieuwe kiem van de mens op, omdat Hij daarbij elk bijkomen van onheilige bewegingen en elementen verwijderd houdt; en de kracht van de Allerhoogste overschaduwt haar, d. i. de Vader legt Zijn eeuwig Woord, dat nu vlees moet worden, in haar moederschoot en de Zoon verenigt Zich met hetgeen van haar vlees is genomen en verbindt Zich met de door de Heilige Geest opgewekte en geheiligde kiem van een nieuw leven tot eenheid van Zijn god-menselijke persoon. Bij de menswording van de Zoon van God was het niet te doen om de voortbrenging van een volstrekt nieuwe, maar om het ontstaan van een geschiedkundige persoon, die in organische samenhang met ons staande tot de levensboom, behoort aan dat geslacht, waarvan wij de leden zijn. Daarom wordt het menselijk substraat daarvoor niet onmiddellijk door God geschapen, want het was dan gelijk aan de menselijke natuur geweest, zoals die v r de val in Adam was, een mens in de oorspronkelijke goedheid en gezindheid; maar het wordt van de vrouw genomen en bevat nu het hele bestaan van de mens in zich, zoals het ten gevolge van de val is geworden, nedergedaald van zijne oorspronkelijke grootheid, aan de macht van de dood ten prooi geworden, aan de invloeden van het boze blootgesteld en aan vele ellende onderworpen; of met andere woorden dat, wat de Schrift "vlees" noemt. Maar de erfzonde, die ten gevolge van de val allen leden van het menselijk geslacht aankleeft, dadelijk van de ontvangenis af, wordt van dit substraat door de werking van de Heilige Geest verwijderd gehouden; want de Heilige God kan wel met het zwakke en vernederde, maar toch niet met het zondige wezen een persoonlijkheid worden en alleen de oorspronkelijk reine en onbevlekte natuur van de mensen kan Hij gebruiken als een middel om Zichzelf te belichamen. Nadat dan de Heilige Geest uit de substantie van de oude Adamitische mensheid door bovennatuurlijke, reinigende inwerking op haar het geschikte menselijke substraat heeft hersteld, eigent Zich de Zoon van God volgens de wil van de Vader dit toe en doordringt het met Zijn Godheid, wat zeker zonder een zelfontlediging van Zijn kant niet mogelijk was, waarvan de omvang en betekenis ons altijd een ondoordringbaar raadsel zal blijven. Daarom zijn twee momenten bij de menswording van Christus te onderscheiden, zoals ook Zijn woord tot Pilatus (John 18:37) er twee bevat: "Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, dat Ik aan de waarheid getuigenis geven zou. " Johannes onderscheidt ook elders nauwkeurig waar van twee zaken sprake is, door herhaling van het woord (vgl. John 19:2). De herhaling van dat woord "hiertoe" is opmerkelijk. Het eerste wijst de passieve, het andere de aktieve kant aan; het eerste komt overeen met het "ontvangen van de Heilige Geest, " welks verder gevolg het is; dit heeft het "Ik verlaat de wereld en ga heen tot de Vader" (John 16:28) tot keerzijde en wordt volbracht in de overschaduwing van Maria door de kracht van de Allerhoogste, waarbij Philippians 2:7 in aanmerking komt. Nu leert de Lutherse kerk dat, evenals bij een levenden mens de ziel niet buiten het lichaam bestaat, ook het Woord dat in het begin bij God was, van de tijd dat het vlees is geworden, niet buiten dat vlees bestond, terwijl de Gereformeerden beweren dat Hij ook buiten de mensheid van Jezus bestaat en zowel door als na een bovenmenselijk leven had als de tweede persoon in de Godheid.

In het antwoord van de engel is het paralellisme op te merken dat bij de Hebreeën steeds een verheven gevoel uitdrukt en het karakteristieke van de poëtische stijl is, terwijl de engel zich bewust is dat hij het heiligste geheim aanroert, wordt zijn rede tot een lied. De uitdrukkingen: "over u komen - overschaduwen" schijnen te herinneren aan de wolk die in de woestijn het leger van de Israëlieten bedekte en overschaduwde. Evenals hier, zo noemt de Evangelist ook in Luke 9:34 het naderen van de geheimzinnige wolk een "overschaduwen. " In deze tweede schepping wordt het wonder van de eerste in hogere kracht herhaald. Bij deze waren twee elementen verbonden, een lichaam, uit de aarde gevormd en de goddelijke adem (Genesis 2:7), net deze beide elementen komen hier overeen, de kiem uit Maria's lichaam genomen en de Heilige Geest, die deze heeft bevrucht. De volkomen reinheid van deze geboorte blijkt aan de ene kant uit de positieve heiligheid van het goddelijk principe, dat de werkende oorzaak is en aan de andere kant uit het niet aanwezig zijn van enige onreine lust bij de persoon, die onder de invloed van zo'n een principe moeder werd.

Evenals de snel voorbijdrijvende wolk, de heerlijkheid van de zon bedekkende plotseling een schaduw laat vallen van de hoge hemel op de lage aarde, zo zou ook de sjechina, de wolk waarin God Zijn onmiddellijke tegenwoordigheid openbaart, Gods ongeschapen heerlijkheid ontdekkend, een schaduw laten vallen uit de hoogte van de hemelen op Maria in haar lage staat en zij zou, zonder de kracht van de natuur, onmiddellijk, door de kracht van de Allerhoogste ontvangen. De Heilige Geest zou dat wonder doen en daarmee de goddelijke almacht openbaren in de menselijke onmacht. Ja, de ongeschape heerlijkheid zou haar schaduw op haar laten vallen, evenals Hij die vallen liet over de chaos, toen de wereld werd en de goddelijke en menselijke natuur zou verenigd zijn in de enige persoonlijkheid van Christus. De Heilige Geest is de verbindende liefde, zoals de Vader de uitverkiezende en de Zoon de reddende liefde is. Vragen wij: wat verbindt onze ziel met ons lichaam? Het antwoord is: "de geest", want de mens bestaat uit geest, ziel en lichaam. Op dezelfde manier verbindt de Heilige Geest in Christus de Godheid en de mensheid tot n zelfbewustheid of persoonlijkheid.

35. En de engel antwoordde haar: De Heilige Geest zal over u komen, zal dat deel van uw wezen dat tot voortbrenging van ene ware mens dient in u in beweging brengen, van alle natuurlijke onreinheid afzonderen en heiligen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen, de Zoon van God zal Zich met wat de Heilige Geest daartoe in u heeft geheiligd, verenigen en de menselijke natuur uit u aannemen: daarom ook dat Heilige, dat, in uw lichaam geworden, uit u geboren zal worden, zal, zoals ik al in Luke 1:32 zei, Gods Zoon genoemd worden.

De vraag van Maria drukt geen twijfel van het ongeloof uit, zoals die van Zacharias in Luke 1:18 , maar is door de aard van de hier gegeven mededeling zelf geboden, waarbij zeker moet gedrukt worden op het "hoe?" als wilde zij over de toedracht van de zaak onderwezen worden. Zij kan en moet de oplossing begeren van het raadsel, dat aan de ene kant ligt in de belofte van de engel en aan de andere kant in haar maagdelijke staat (want van een voorafgaand intreden in de staat van het huwelijk heeft de engel niets gezegd; hij heeft gesproken van een zwanger worden als hoe zij nu nog is). Haar wordt ook dadelijk de oplossing van het raadsel gegeven. Door de woorden: "De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen" wordt de scheppende kracht en werking aangewezen, waardoor het kind van Maria in onderscheiding van alle als vlees uit vlees geboren mensenkinderen zijn menselijk aanzijn moest ontvangen. Daardoor wordt de goddelijke oorsprong van de mens Jezus aangewezen en de menselijke werking daarvan uitgesloten.

Het ogenblik van de ontvangenis, in bijzonder teder gevoel niet nader aangegeven, moet zeker gedacht worden als samenvallend met het woord van Maria in Luke 1:38 en met het weggaan van de engel.

Maria wordt moeder zonder toedoen van een man. Bij haar wekt niet, zoals het anders door middel van verwekking plaats heeft, een man, die in de vrouw al bestaande kiem van een nieuw menselijk leven op; hij bevrucht deze kiem niet en brengt die niet tot individuele ontwikkeling, maar de Heilige Geest komt over haar en wekt langs buitengewone weg de nieuwe kiem van de mens op, omdat Hij daarbij elk bijkomen van onheilige bewegingen en elementen verwijderd houdt; en de kracht van de Allerhoogste overschaduwt haar, d. i. de Vader legt Zijn eeuwig Woord, dat nu vlees moet worden, in haar moederschoot en de Zoon verenigt Zich met hetgeen van haar vlees is genomen en verbindt Zich met de door de Heilige Geest opgewekte en geheiligde kiem van een nieuw leven tot eenheid van Zijn god-menselijke persoon. Bij de menswording van de Zoon van God was het niet te doen om de voortbrenging van een volstrekt nieuwe, maar om het ontstaan van een geschiedkundige persoon, die in organische samenhang met ons staande tot de levensboom, behoort aan dat geslacht, waarvan wij de leden zijn. Daarom wordt het menselijk substraat daarvoor niet onmiddellijk door God geschapen, want het was dan gelijk aan de menselijke natuur geweest, zoals die v r de val in Adam was, een mens in de oorspronkelijke goedheid en gezindheid; maar het wordt van de vrouw genomen en bevat nu het hele bestaan van de mens in zich, zoals het ten gevolge van de val is geworden, nedergedaald van zijne oorspronkelijke grootheid, aan de macht van de dood ten prooi geworden, aan de invloeden van het boze blootgesteld en aan vele ellende onderworpen; of met andere woorden dat, wat de Schrift "vlees" noemt. Maar de erfzonde, die ten gevolge van de val allen leden van het menselijk geslacht aankleeft, dadelijk van de ontvangenis af, wordt van dit substraat door de werking van de Heilige Geest verwijderd gehouden; want de Heilige God kan wel met het zwakke en vernederde, maar toch niet met het zondige wezen een persoonlijkheid worden en alleen de oorspronkelijk reine en onbevlekte natuur van de mensen kan Hij gebruiken als een middel om Zichzelf te belichamen. Nadat dan de Heilige Geest uit de substantie van de oude Adamitische mensheid door bovennatuurlijke, reinigende inwerking op haar het geschikte menselijke substraat heeft hersteld, eigent Zich de Zoon van God volgens de wil van de Vader dit toe en doordringt het met Zijn Godheid, wat zeker zonder een zelfontlediging van Zijn kant niet mogelijk was, waarvan de omvang en betekenis ons altijd een ondoordringbaar raadsel zal blijven. Daarom zijn twee momenten bij de menswording van Christus te onderscheiden, zoals ook Zijn woord tot Pilatus (John 18:37) er twee bevat: "Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, dat Ik aan de waarheid getuigenis geven zou. " Johannes onderscheidt ook elders nauwkeurig waar van twee zaken sprake is, door herhaling van het woord (vgl. John 19:2). De herhaling van dat woord "hiertoe" is opmerkelijk. Het eerste wijst de passieve, het andere de aktieve kant aan; het eerste komt overeen met het "ontvangen van de Heilige Geest, " welks verder gevolg het is; dit heeft het "Ik verlaat de wereld en ga heen tot de Vader" (John 16:28) tot keerzijde en wordt volbracht in de overschaduwing van Maria door de kracht van de Allerhoogste, waarbij Philippians 2:7 in aanmerking komt. Nu leert de Lutherse kerk dat, evenals bij een levenden mens de ziel niet buiten het lichaam bestaat, ook het Woord dat in het begin bij God was, van de tijd dat het vlees is geworden, niet buiten dat vlees bestond, terwijl de Gereformeerden beweren dat Hij ook buiten de mensheid van Jezus bestaat en zowel door als na een bovenmenselijk leven had als de tweede persoon in de Godheid.

In het antwoord van de engel is het paralellisme op te merken dat bij de Hebreeën steeds een verheven gevoel uitdrukt en het karakteristieke van de poëtische stijl is, terwijl de engel zich bewust is dat hij het heiligste geheim aanroert, wordt zijn rede tot een lied. De uitdrukkingen: "over u komen - overschaduwen" schijnen te herinneren aan de wolk die in de woestijn het leger van de Israëlieten bedekte en overschaduwde. Evenals hier, zo noemt de Evangelist ook in Luke 9:34 het naderen van de geheimzinnige wolk een "overschaduwen. " In deze tweede schepping wordt het wonder van de eerste in hogere kracht herhaald. Bij deze waren twee elementen verbonden, een lichaam, uit de aarde gevormd en de goddelijke adem (Genesis 2:7), net deze beide elementen komen hier overeen, de kiem uit Maria's lichaam genomen en de Heilige Geest, die deze heeft bevrucht. De volkomen reinheid van deze geboorte blijkt aan de ene kant uit de positieve heiligheid van het goddelijk principe, dat de werkende oorzaak is en aan de andere kant uit het niet aanwezig zijn van enige onreine lust bij de persoon, die onder de invloed van zo'n een principe moeder werd.

Evenals de snel voorbijdrijvende wolk, de heerlijkheid van de zon bedekkende plotseling een schaduw laat vallen van de hoge hemel op de lage aarde, zo zou ook de sjechina, de wolk waarin God Zijn onmiddellijke tegenwoordigheid openbaart, Gods ongeschapen heerlijkheid ontdekkend, een schaduw laten vallen uit de hoogte van de hemelen op Maria in haar lage staat en zij zou, zonder de kracht van de natuur, onmiddellijk, door de kracht van de Allerhoogste ontvangen. De Heilige Geest zou dat wonder doen en daarmee de goddelijke almacht openbaren in de menselijke onmacht. Ja, de ongeschape heerlijkheid zou haar schaduw op haar laten vallen, evenals Hij die vallen liet over de chaos, toen de wereld werd en de goddelijke en menselijke natuur zou verenigd zijn in de enige persoonlijkheid van Christus. De Heilige Geest is de verbindende liefde, zoals de Vader de uitverkiezende en de Zoon de reddende liefde is. Vragen wij: wat verbindt onze ziel met ons lichaam? Het antwoord is: "de geest", want de mens bestaat uit geest, ziel en lichaam. Op dezelfde manier verbindt de Heilige Geest in Christus de Godheid en de mensheid tot n zelfbewustheid of persoonlijkheid.

Vers 35

35. En de engel antwoordde haar: De Heilige Geest zal over u komen, zal dat deel van uw wezen dat tot voortbrenging van ene ware mens dient in u in beweging brengen, van alle natuurlijke onreinheid afzonderen en heiligen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen, de Zoon van God zal Zich met wat de Heilige Geest daartoe in u heeft geheiligd, verenigen en de menselijke natuur uit u aannemen: daarom ook dat Heilige, dat, in uw lichaam geworden, uit u geboren zal worden, zal, zoals ik al in Luke 1:32 zei, Gods Zoon genoemd worden.

De vraag van Maria drukt geen twijfel van het ongeloof uit, zoals die van Zacharias in Luke 1:18 , maar is door de aard van de hier gegeven mededeling zelf geboden, waarbij zeker moet gedrukt worden op het "hoe?" als wilde zij over de toedracht van de zaak onderwezen worden. Zij kan en moet de oplossing begeren van het raadsel, dat aan de ene kant ligt in de belofte van de engel en aan de andere kant in haar maagdelijke staat (want van een voorafgaand intreden in de staat van het huwelijk heeft de engel niets gezegd; hij heeft gesproken van een zwanger worden als hoe zij nu nog is). Haar wordt ook dadelijk de oplossing van het raadsel gegeven. Door de woorden: "De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen" wordt de scheppende kracht en werking aangewezen, waardoor het kind van Maria in onderscheiding van alle als vlees uit vlees geboren mensenkinderen zijn menselijk aanzijn moest ontvangen. Daardoor wordt de goddelijke oorsprong van de mens Jezus aangewezen en de menselijke werking daarvan uitgesloten.

Het ogenblik van de ontvangenis, in bijzonder teder gevoel niet nader aangegeven, moet zeker gedacht worden als samenvallend met het woord van Maria in Luke 1:38 en met het weggaan van de engel.

Maria wordt moeder zonder toedoen van een man. Bij haar wekt niet, zoals het anders door middel van verwekking plaats heeft, een man, die in de vrouw al bestaande kiem van een nieuw menselijk leven op; hij bevrucht deze kiem niet en brengt die niet tot individuele ontwikkeling, maar de Heilige Geest komt over haar en wekt langs buitengewone weg de nieuwe kiem van de mens op, omdat Hij daarbij elk bijkomen van onheilige bewegingen en elementen verwijderd houdt; en de kracht van de Allerhoogste overschaduwt haar, d. i. de Vader legt Zijn eeuwig Woord, dat nu vlees moet worden, in haar moederschoot en de Zoon verenigt Zich met hetgeen van haar vlees is genomen en verbindt Zich met de door de Heilige Geest opgewekte en geheiligde kiem van een nieuw leven tot eenheid van Zijn god-menselijke persoon. Bij de menswording van de Zoon van God was het niet te doen om de voortbrenging van een volstrekt nieuwe, maar om het ontstaan van een geschiedkundige persoon, die in organische samenhang met ons staande tot de levensboom, behoort aan dat geslacht, waarvan wij de leden zijn. Daarom wordt het menselijk substraat daarvoor niet onmiddellijk door God geschapen, want het was dan gelijk aan de menselijke natuur geweest, zoals die v r de val in Adam was, een mens in de oorspronkelijke goedheid en gezindheid; maar het wordt van de vrouw genomen en bevat nu het hele bestaan van de mens in zich, zoals het ten gevolge van de val is geworden, nedergedaald van zijne oorspronkelijke grootheid, aan de macht van de dood ten prooi geworden, aan de invloeden van het boze blootgesteld en aan vele ellende onderworpen; of met andere woorden dat, wat de Schrift "vlees" noemt. Maar de erfzonde, die ten gevolge van de val allen leden van het menselijk geslacht aankleeft, dadelijk van de ontvangenis af, wordt van dit substraat door de werking van de Heilige Geest verwijderd gehouden; want de Heilige God kan wel met het zwakke en vernederde, maar toch niet met het zondige wezen een persoonlijkheid worden en alleen de oorspronkelijk reine en onbevlekte natuur van de mensen kan Hij gebruiken als een middel om Zichzelf te belichamen. Nadat dan de Heilige Geest uit de substantie van de oude Adamitische mensheid door bovennatuurlijke, reinigende inwerking op haar het geschikte menselijke substraat heeft hersteld, eigent Zich de Zoon van God volgens de wil van de Vader dit toe en doordringt het met Zijn Godheid, wat zeker zonder een zelfontlediging van Zijn kant niet mogelijk was, waarvan de omvang en betekenis ons altijd een ondoordringbaar raadsel zal blijven. Daarom zijn twee momenten bij de menswording van Christus te onderscheiden, zoals ook Zijn woord tot Pilatus (John 18:37) er twee bevat: "Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, dat Ik aan de waarheid getuigenis geven zou. " Johannes onderscheidt ook elders nauwkeurig waar van twee zaken sprake is, door herhaling van het woord (vgl. John 19:2). De herhaling van dat woord "hiertoe" is opmerkelijk. Het eerste wijst de passieve, het andere de aktieve kant aan; het eerste komt overeen met het "ontvangen van de Heilige Geest, " welks verder gevolg het is; dit heeft het "Ik verlaat de wereld en ga heen tot de Vader" (John 16:28) tot keerzijde en wordt volbracht in de overschaduwing van Maria door de kracht van de Allerhoogste, waarbij Philippians 2:7 in aanmerking komt. Nu leert de Lutherse kerk dat, evenals bij een levenden mens de ziel niet buiten het lichaam bestaat, ook het Woord dat in het begin bij God was, van de tijd dat het vlees is geworden, niet buiten dat vlees bestond, terwijl de Gereformeerden beweren dat Hij ook buiten de mensheid van Jezus bestaat en zowel door als na een bovenmenselijk leven had als de tweede persoon in de Godheid.

In het antwoord van de engel is het paralellisme op te merken dat bij de Hebreeën steeds een verheven gevoel uitdrukt en het karakteristieke van de poëtische stijl is, terwijl de engel zich bewust is dat hij het heiligste geheim aanroert, wordt zijn rede tot een lied. De uitdrukkingen: "over u komen - overschaduwen" schijnen te herinneren aan de wolk die in de woestijn het leger van de Israëlieten bedekte en overschaduwde. Evenals hier, zo noemt de Evangelist ook in Luke 9:34 het naderen van de geheimzinnige wolk een "overschaduwen. " In deze tweede schepping wordt het wonder van de eerste in hogere kracht herhaald. Bij deze waren twee elementen verbonden, een lichaam, uit de aarde gevormd en de goddelijke adem (Genesis 2:7), net deze beide elementen komen hier overeen, de kiem uit Maria's lichaam genomen en de Heilige Geest, die deze heeft bevrucht. De volkomen reinheid van deze geboorte blijkt aan de ene kant uit de positieve heiligheid van het goddelijk principe, dat de werkende oorzaak is en aan de andere kant uit het niet aanwezig zijn van enige onreine lust bij de persoon, die onder de invloed van zo'n een principe moeder werd.

Evenals de snel voorbijdrijvende wolk, de heerlijkheid van de zon bedekkende plotseling een schaduw laat vallen van de hoge hemel op de lage aarde, zo zou ook de sjechina, de wolk waarin God Zijn onmiddellijke tegenwoordigheid openbaart, Gods ongeschapen heerlijkheid ontdekkend, een schaduw laten vallen uit de hoogte van de hemelen op Maria in haar lage staat en zij zou, zonder de kracht van de natuur, onmiddellijk, door de kracht van de Allerhoogste ontvangen. De Heilige Geest zou dat wonder doen en daarmee de goddelijke almacht openbaren in de menselijke onmacht. Ja, de ongeschape heerlijkheid zou haar schaduw op haar laten vallen, evenals Hij die vallen liet over de chaos, toen de wereld werd en de goddelijke en menselijke natuur zou verenigd zijn in de enige persoonlijkheid van Christus. De Heilige Geest is de verbindende liefde, zoals de Vader de uitverkiezende en de Zoon de reddende liefde is. Vragen wij: wat verbindt onze ziel met ons lichaam? Het antwoord is: "de geest", want de mens bestaat uit geest, ziel en lichaam. Op dezelfde manier verbindt de Heilige Geest in Christus de Godheid en de mensheid tot n zelfbewustheid of persoonlijkheid.

35. En de engel antwoordde haar: De Heilige Geest zal over u komen, zal dat deel van uw wezen dat tot voortbrenging van ene ware mens dient in u in beweging brengen, van alle natuurlijke onreinheid afzonderen en heiligen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen, de Zoon van God zal Zich met wat de Heilige Geest daartoe in u heeft geheiligd, verenigen en de menselijke natuur uit u aannemen: daarom ook dat Heilige, dat, in uw lichaam geworden, uit u geboren zal worden, zal, zoals ik al in Luke 1:32 zei, Gods Zoon genoemd worden.

De vraag van Maria drukt geen twijfel van het ongeloof uit, zoals die van Zacharias in Luke 1:18 , maar is door de aard van de hier gegeven mededeling zelf geboden, waarbij zeker moet gedrukt worden op het "hoe?" als wilde zij over de toedracht van de zaak onderwezen worden. Zij kan en moet de oplossing begeren van het raadsel, dat aan de ene kant ligt in de belofte van de engel en aan de andere kant in haar maagdelijke staat (want van een voorafgaand intreden in de staat van het huwelijk heeft de engel niets gezegd; hij heeft gesproken van een zwanger worden als hoe zij nu nog is). Haar wordt ook dadelijk de oplossing van het raadsel gegeven. Door de woorden: "De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen" wordt de scheppende kracht en werking aangewezen, waardoor het kind van Maria in onderscheiding van alle als vlees uit vlees geboren mensenkinderen zijn menselijk aanzijn moest ontvangen. Daardoor wordt de goddelijke oorsprong van de mens Jezus aangewezen en de menselijke werking daarvan uitgesloten.

Het ogenblik van de ontvangenis, in bijzonder teder gevoel niet nader aangegeven, moet zeker gedacht worden als samenvallend met het woord van Maria in Luke 1:38 en met het weggaan van de engel.

Maria wordt moeder zonder toedoen van een man. Bij haar wekt niet, zoals het anders door middel van verwekking plaats heeft, een man, die in de vrouw al bestaande kiem van een nieuw menselijk leven op; hij bevrucht deze kiem niet en brengt die niet tot individuele ontwikkeling, maar de Heilige Geest komt over haar en wekt langs buitengewone weg de nieuwe kiem van de mens op, omdat Hij daarbij elk bijkomen van onheilige bewegingen en elementen verwijderd houdt; en de kracht van de Allerhoogste overschaduwt haar, d. i. de Vader legt Zijn eeuwig Woord, dat nu vlees moet worden, in haar moederschoot en de Zoon verenigt Zich met hetgeen van haar vlees is genomen en verbindt Zich met de door de Heilige Geest opgewekte en geheiligde kiem van een nieuw leven tot eenheid van Zijn god-menselijke persoon. Bij de menswording van de Zoon van God was het niet te doen om de voortbrenging van een volstrekt nieuwe, maar om het ontstaan van een geschiedkundige persoon, die in organische samenhang met ons staande tot de levensboom, behoort aan dat geslacht, waarvan wij de leden zijn. Daarom wordt het menselijk substraat daarvoor niet onmiddellijk door God geschapen, want het was dan gelijk aan de menselijke natuur geweest, zoals die v r de val in Adam was, een mens in de oorspronkelijke goedheid en gezindheid; maar het wordt van de vrouw genomen en bevat nu het hele bestaan van de mens in zich, zoals het ten gevolge van de val is geworden, nedergedaald van zijne oorspronkelijke grootheid, aan de macht van de dood ten prooi geworden, aan de invloeden van het boze blootgesteld en aan vele ellende onderworpen; of met andere woorden dat, wat de Schrift "vlees" noemt. Maar de erfzonde, die ten gevolge van de val allen leden van het menselijk geslacht aankleeft, dadelijk van de ontvangenis af, wordt van dit substraat door de werking van de Heilige Geest verwijderd gehouden; want de Heilige God kan wel met het zwakke en vernederde, maar toch niet met het zondige wezen een persoonlijkheid worden en alleen de oorspronkelijk reine en onbevlekte natuur van de mensen kan Hij gebruiken als een middel om Zichzelf te belichamen. Nadat dan de Heilige Geest uit de substantie van de oude Adamitische mensheid door bovennatuurlijke, reinigende inwerking op haar het geschikte menselijke substraat heeft hersteld, eigent Zich de Zoon van God volgens de wil van de Vader dit toe en doordringt het met Zijn Godheid, wat zeker zonder een zelfontlediging van Zijn kant niet mogelijk was, waarvan de omvang en betekenis ons altijd een ondoordringbaar raadsel zal blijven. Daarom zijn twee momenten bij de menswording van Christus te onderscheiden, zoals ook Zijn woord tot Pilatus (John 18:37) er twee bevat: "Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, dat Ik aan de waarheid getuigenis geven zou. " Johannes onderscheidt ook elders nauwkeurig waar van twee zaken sprake is, door herhaling van het woord (vgl. John 19:2). De herhaling van dat woord "hiertoe" is opmerkelijk. Het eerste wijst de passieve, het andere de aktieve kant aan; het eerste komt overeen met het "ontvangen van de Heilige Geest, " welks verder gevolg het is; dit heeft het "Ik verlaat de wereld en ga heen tot de Vader" (John 16:28) tot keerzijde en wordt volbracht in de overschaduwing van Maria door de kracht van de Allerhoogste, waarbij Philippians 2:7 in aanmerking komt. Nu leert de Lutherse kerk dat, evenals bij een levenden mens de ziel niet buiten het lichaam bestaat, ook het Woord dat in het begin bij God was, van de tijd dat het vlees is geworden, niet buiten dat vlees bestond, terwijl de Gereformeerden beweren dat Hij ook buiten de mensheid van Jezus bestaat en zowel door als na een bovenmenselijk leven had als de tweede persoon in de Godheid.

In het antwoord van de engel is het paralellisme op te merken dat bij de Hebreeën steeds een verheven gevoel uitdrukt en het karakteristieke van de poëtische stijl is, terwijl de engel zich bewust is dat hij het heiligste geheim aanroert, wordt zijn rede tot een lied. De uitdrukkingen: "over u komen - overschaduwen" schijnen te herinneren aan de wolk die in de woestijn het leger van de Israëlieten bedekte en overschaduwde. Evenals hier, zo noemt de Evangelist ook in Luke 9:34 het naderen van de geheimzinnige wolk een "overschaduwen. " In deze tweede schepping wordt het wonder van de eerste in hogere kracht herhaald. Bij deze waren twee elementen verbonden, een lichaam, uit de aarde gevormd en de goddelijke adem (Genesis 2:7), net deze beide elementen komen hier overeen, de kiem uit Maria's lichaam genomen en de Heilige Geest, die deze heeft bevrucht. De volkomen reinheid van deze geboorte blijkt aan de ene kant uit de positieve heiligheid van het goddelijk principe, dat de werkende oorzaak is en aan de andere kant uit het niet aanwezig zijn van enige onreine lust bij de persoon, die onder de invloed van zo'n een principe moeder werd.

Evenals de snel voorbijdrijvende wolk, de heerlijkheid van de zon bedekkende plotseling een schaduw laat vallen van de hoge hemel op de lage aarde, zo zou ook de sjechina, de wolk waarin God Zijn onmiddellijke tegenwoordigheid openbaart, Gods ongeschapen heerlijkheid ontdekkend, een schaduw laten vallen uit de hoogte van de hemelen op Maria in haar lage staat en zij zou, zonder de kracht van de natuur, onmiddellijk, door de kracht van de Allerhoogste ontvangen. De Heilige Geest zou dat wonder doen en daarmee de goddelijke almacht openbaren in de menselijke onmacht. Ja, de ongeschape heerlijkheid zou haar schaduw op haar laten vallen, evenals Hij die vallen liet over de chaos, toen de wereld werd en de goddelijke en menselijke natuur zou verenigd zijn in de enige persoonlijkheid van Christus. De Heilige Geest is de verbindende liefde, zoals de Vader de uitverkiezende en de Zoon de reddende liefde is. Vragen wij: wat verbindt onze ziel met ons lichaam? Het antwoord is: "de geest", want de mens bestaat uit geest, ziel en lichaam. Op dezelfde manier verbindt de Heilige Geest in Christus de Godheid en de mensheid tot n zelfbewustheid of persoonlijkheid.

Vers 36

36. En zie, om u ook ongevraagd een teken en onderpand te geven voor de zekere vervulling van wat ik u zo-even gezegd heb van een zwanger worden in maagdelijke staat: Elisabeth, uw nicht, is ook, ter vervulling van het haar man eveneens door mij verkondigde woord (Luke 1:13 vv. ), zelf bevrucht met een zoon, in haar ouderdom. Dit is wel geen gelijke zaak als bij u, maar toch een overeenkomstige 7:16"); en deze maand is voor haar, die onvruchtbaar genoemd was, de zesde, zodat haar toestand nu al zichtbaar is geworden en zij duidelijk als een zwangere vrouw gekend wordt.

36. En zie, om u ook ongevraagd een teken en onderpand te geven voor de zekere vervulling van wat ik u zo-even gezegd heb van een zwanger worden in maagdelijke staat: Elisabeth, uw nicht, is ook, ter vervulling van het haar man eveneens door mij verkondigde woord (Luke 1:13 vv. ), zelf bevrucht met een zoon, in haar ouderdom. Dit is wel geen gelijke zaak als bij u, maar toch een overeenkomstige 7:16"); en deze maand is voor haar, die onvruchtbaar genoemd was, de zesde, zodat haar toestand nu al zichtbaar is geworden en zij duidelijk als een zwangere vrouw gekend wordt.

Vers 36

36. En zie, om u ook ongevraagd een teken en onderpand te geven voor de zekere vervulling van wat ik u zo-even gezegd heb van een zwanger worden in maagdelijke staat: Elisabeth, uw nicht, is ook, ter vervulling van het haar man eveneens door mij verkondigde woord (Luke 1:13 vv. ), zelf bevrucht met een zoon, in haar ouderdom. Dit is wel geen gelijke zaak als bij u, maar toch een overeenkomstige 7:16"); en deze maand is voor haar, die onvruchtbaar genoemd was, de zesde, zodat haar toestand nu al zichtbaar is geworden en zij duidelijk als een zwangere vrouw gekend wordt.

36. En zie, om u ook ongevraagd een teken en onderpand te geven voor de zekere vervulling van wat ik u zo-even gezegd heb van een zwanger worden in maagdelijke staat: Elisabeth, uw nicht, is ook, ter vervulling van het haar man eveneens door mij verkondigde woord (Luke 1:13 vv. ), zelf bevrucht met een zoon, in haar ouderdom. Dit is wel geen gelijke zaak als bij u, maar toch een overeenkomstige 7:16"); en deze maand is voor haar, die onvruchtbaar genoemd was, de zesde, zodat haar toestand nu al zichtbaar is geworden en zij duidelijk als een zwangere vrouw gekend wordt.

Vers 37

37. Zoals in haar geval zal ook in het uwe, zelfs tegen de loop van de natuur in, gebeuren wat de Heere eens heeft besloten; a) want geen ding zal bij God onmogelijk Zijn. De natuurwetten zijn voor Hem geen ketenen die Hem binden, maar draden die Hij in Zijn hand heeft en verkorten of verlengen kan, naar dat Hij wil (Genesis 18:14. Psalms 135:5 v. Jeremiah 32:17, Jeremiah 32:27. Zechariah 8:6).

a) Job 42:2. Matthew 19:26. Luke 18:27.

Maria had geen teken verlangd; zij krijgt het echter toch in de mededeling van de engel over wat er met Elisabeth was gebeurd. Voor Maria is dat ook een wenk over waar zij de eerstvolgende tijd moet doorbrengen, om de steun en de hulp te vinden die Jozef haar nog niet kon geven.

Evenals hier aan Maria het lot van Elisabeth van boven bekend wordt gemaakt, zo ook (vgl. Luke 1:41) weer aan Elisabeth dat van Maria. Zulke leidingen waren noodzakelijk onder zulke buitengewone omstandigheden. 38. En Maria, zich in eenvoudig geloof aan Gods wil overgevende, zei: Zie, de dienstmaagd van de Heere is geheel bereid tot hetgeen, waartoe Hij mij heeft verkoren. Mij geschiede naar uw woord. En de engel ging weg van haar, nadat hij zo'n jawoord had ontvangen op de aankondiging diehij had moeten doen. Op dat ogenblik had nu ook werkelijk dat plaats waarvan in Luke 1:35 sprake was.

Zonder twijfel zou de kracht des Heiligen Geestes over de maagd hebben kunnen komen en haar tot een vrouw hebben kunnen maken, zonder dat God haar vooraf enige kennis daarvan had gegeven, of zijn engel tot haar had gezonden. Hij schept Adam zonder hem te vragen en vormt Eva uit Adam, zonder dat hij het weet. Maar deze geboorte van Gods Zoon is een dierbare, een onverdiende, een zaligmakende gave van God aan de mensen, die Hij niemand opdringt. Wie ze wil hebben, die moet zijn wil daartoe overgeven, ten minste was het niet betamelijk dat zij, die tot de hoogste eer was uitverkoren, zonder haar willen en weten uitverkoren werd. Zal God Zich met haar verbinden, dan moet zij ook haar jawoord daartoe geven. Dat kon zij nu wel niet zo lang uitstellen, totdat zij zich met eigen ogen had overtuigd hoe het met Elisabeth was; intussen maakte het gegeven teken haar toch opmerkzaam en nu hebben zulke uitverkoren zielen als zij een fijn gevoel, om het goddelijke en ongoddelijke te onderscheiden en te weten wat van God komt, een gevoel, dat in de blijvende omgang met God en Zijn woord en in de dagelijkse heiliging van de harten wordt opgewekt, gescherpt en bevestigd.

De kinderlijke overgave aan den wil des Heeren was voor Maria niet iets gemakkelijks; zij had daarbij veel te overwinnen, de gedachte aan het mogelijke, ja onvermijdelijke gepraat van de mensen, de gedachte aan haar eigen eer en deugd, maar alles overwon zij met haar vast onvoorwaardelijk geloof.

Van haar antwoord hing enigermate het heil van de wereld af; daarin ligt de meest buitengewone geloofsdaad, die ooit een vrouw heeft verricht. Maria besluit ten offer te brengen wat voor een maagd dierbaarder is dan het leven. Zo wordt zij in de hoogste zin de Israëlitische heldin, de ideale dochter van Zion, de volkomenste type van menselijke vatbaarheid voor het goddelijk werken, van welke aard het ook zij. Hier zien wij welke kostbare vruchten de lange arbeid van Gods Geest onder het Oude Verbond bij de echte Israëliet had gedragen.

Maria heeft de vrouw weer in eer gebracht. Het ongeloof van Eva heeft ons zonde en dood berokkend, het geloof van Maria hielp ons tot verkrijging van de Verlosser van zonde en dood.

"De engel ging weg van haar", de dienaar gaat, omdat de Heere komt; Hij komt echter, opdat Hij het nieuwe verbond zal sluiten, omdat Hij Zich met de menselijke natuur uit Maria verbindt en uit God en mens n persoon maakt.

III. Luke 1:39-Luke 1:56. "Dadelijk hierop wordt ons die ontmoeting van de beide moeders voor ogen gesteld, waarbij de Geest over Elisabeth komt en deze een grote stap op de weg van de kennis doet. Zij had tot hiertoe van Zacharias door diens schriftelijke mededeling alleen geweten, wat voor zoon haar zelf zou worden geschonken, namelijk hij die de Voorloper en wegbereider van de Messias zou zijn. Dat de toekomst van de Messias nabij was, was haar daardoor bekend gemaakt, hoe nabij hij echter was en wiens zoon Hij zou zijn, werd haar op dat ogenblik geopenbaard dat zij Maria zag en hoorde. Toen kwam de Geest over haar en haar kind, zoals zij nog tezamen een onafgescheiden leven leidden en het opspringen van het kind verklaarde zij niet slechts zoals een moeder verklaart, maar als een door de Geest verlichte moeder. Voor Maria was deze groeten een bijzondere bevestiging van haar geloof. Zij stortte haar ziel uit in een loflied, dat ons herinnert aan het loflied van ene Hanna van het Oude Verbond en aan zo veel andere psalmwoorden, een loflied dat ons doet zien hoe haar ziel leeft en thuis is in het profetisch woord, dat voor haar bijbel en gezangboek tegelijk is. En toch is het ook weer een lofzang, die geenszins alleen als een herhaling van het oude voorkomt, maar Maria's eigen Psalm is, voortgesproten uit het vroegere woord van God, evenals in vroegere tijd de ene profeet het woord van de andere opnam en verder ontwikkelde, voortgekomen uit haar eigen ziel, die in deze woorden bekend maakte hoe zij te moede was. Zij kan God de Heere, die ook haar Heiland is, slechts uit de grond van de ziel prijzen en verhogen en moet te voren het gevoel van de moeder uitspreken, aan wie zo'n zoon wordt geschonken. Zo weinig is echter haar gedachte bij haar zelf, dat dadelijk ook bij haar de barmhartigheid op de voorgrond treedt, die God aan Zijn knecht Israël gedaan heeft. Ja, met een heilige verheffing van het hart in het voorgevoel van het rijk, dat de Heere opricht, ziet zij op het bestuur van Zijn heilige gerechtigheid, waardoor aan alle verdrukking, waaronder de vromen lijden, een einde wordt gemaakt en de begenadiging van de nederigen, zoals zij die aan zichzelf heeft ervaren, tot voltooiing zal worden gebracht. Zij is, evenals allen die op het rijk hopen, er ver van om te wanhopen, dat nog eens de hele aarde van de Heere en Zijn Gezalfden zal zijn. In zo'n stemming stond de heilige moeder in die belangrijke tijd, toen de voortdurende wonderbare inwerking van de Geest nodig was, om alle invloed te verwijderen dien vlees en bloed op de vrucht van het lichaam kan hebben. "

EVANGELIE OP DE DAG VAN MARIA `S BEZOEK, Luke 1:39-Luke 1:56

Het feest, alleen aan de Westerse kerk eigen (gevierd op 2 Juli) is een gedenkdag van Maria's bezoek hij Elisabeth en wordt pas in de feest-catalogus van het concilie van Mans in Frankrijk in 1247 gemeld. Nadat de Franciskaners het op hun generaal kapittel te Pisa in 1263 als feest van de orde hadden opgenomen, verhief Urbanus VI het tot een algemeen feest van de Christenen, om de door het schisma verdeelde kerk (Elisabeth en Maria moesten zeker als voorbeelden van eenheid voor de beide partijen dienen) onder de bescherming van de Heilige Maagd te stellen. Door het concilie te Basel werd het in het jaar 1441 plechtig gesanctioneerd

Het is ene bijzondere wijsheid van de kerk, dat zij de viering van Maria's bezoek - dat is het bezoek bij Elisabeth - niet dadelijk na het feest van de boodschap viert, maar in de zomertijd. Een liefelijke viering, die als dauw en balsem op de zielen drupt! Een ware lafenis in de hitte, een blik op het gebergte, waar de koelte van God waaien! Een blik naar Kanan, die verlangen wekt en ons opwekt om onder de invloed van het element en de arbeid niet te bezwijken, maar de moede knieën en de slappe handen te sterken. Het bezoek van Maria: 1) Maria wordt door de Heilige Geest verheven; 2) zij verheft de Heere door de Heilige Geest.

Toch is het zeer verkeerd, wanneer de Heilige Geest haar bruidegom wordt genoemd.

Vers 37

37. Zoals in haar geval zal ook in het uwe, zelfs tegen de loop van de natuur in, gebeuren wat de Heere eens heeft besloten; a) want geen ding zal bij God onmogelijk Zijn. De natuurwetten zijn voor Hem geen ketenen die Hem binden, maar draden die Hij in Zijn hand heeft en verkorten of verlengen kan, naar dat Hij wil (Genesis 18:14. Psalms 135:5 v. Jeremiah 32:17, Jeremiah 32:27. Zechariah 8:6).

a) Job 42:2. Matthew 19:26. Luke 18:27.

Maria had geen teken verlangd; zij krijgt het echter toch in de mededeling van de engel over wat er met Elisabeth was gebeurd. Voor Maria is dat ook een wenk over waar zij de eerstvolgende tijd moet doorbrengen, om de steun en de hulp te vinden die Jozef haar nog niet kon geven.

Evenals hier aan Maria het lot van Elisabeth van boven bekend wordt gemaakt, zo ook (vgl. Luke 1:41) weer aan Elisabeth dat van Maria. Zulke leidingen waren noodzakelijk onder zulke buitengewone omstandigheden. 38. En Maria, zich in eenvoudig geloof aan Gods wil overgevende, zei: Zie, de dienstmaagd van de Heere is geheel bereid tot hetgeen, waartoe Hij mij heeft verkoren. Mij geschiede naar uw woord. En de engel ging weg van haar, nadat hij zo'n jawoord had ontvangen op de aankondiging diehij had moeten doen. Op dat ogenblik had nu ook werkelijk dat plaats waarvan in Luke 1:35 sprake was.

Zonder twijfel zou de kracht des Heiligen Geestes over de maagd hebben kunnen komen en haar tot een vrouw hebben kunnen maken, zonder dat God haar vooraf enige kennis daarvan had gegeven, of zijn engel tot haar had gezonden. Hij schept Adam zonder hem te vragen en vormt Eva uit Adam, zonder dat hij het weet. Maar deze geboorte van Gods Zoon is een dierbare, een onverdiende, een zaligmakende gave van God aan de mensen, die Hij niemand opdringt. Wie ze wil hebben, die moet zijn wil daartoe overgeven, ten minste was het niet betamelijk dat zij, die tot de hoogste eer was uitverkoren, zonder haar willen en weten uitverkoren werd. Zal God Zich met haar verbinden, dan moet zij ook haar jawoord daartoe geven. Dat kon zij nu wel niet zo lang uitstellen, totdat zij zich met eigen ogen had overtuigd hoe het met Elisabeth was; intussen maakte het gegeven teken haar toch opmerkzaam en nu hebben zulke uitverkoren zielen als zij een fijn gevoel, om het goddelijke en ongoddelijke te onderscheiden en te weten wat van God komt, een gevoel, dat in de blijvende omgang met God en Zijn woord en in de dagelijkse heiliging van de harten wordt opgewekt, gescherpt en bevestigd.

De kinderlijke overgave aan den wil des Heeren was voor Maria niet iets gemakkelijks; zij had daarbij veel te overwinnen, de gedachte aan het mogelijke, ja onvermijdelijke gepraat van de mensen, de gedachte aan haar eigen eer en deugd, maar alles overwon zij met haar vast onvoorwaardelijk geloof.

Van haar antwoord hing enigermate het heil van de wereld af; daarin ligt de meest buitengewone geloofsdaad, die ooit een vrouw heeft verricht. Maria besluit ten offer te brengen wat voor een maagd dierbaarder is dan het leven. Zo wordt zij in de hoogste zin de Israëlitische heldin, de ideale dochter van Zion, de volkomenste type van menselijke vatbaarheid voor het goddelijk werken, van welke aard het ook zij. Hier zien wij welke kostbare vruchten de lange arbeid van Gods Geest onder het Oude Verbond bij de echte Israëliet had gedragen.

Maria heeft de vrouw weer in eer gebracht. Het ongeloof van Eva heeft ons zonde en dood berokkend, het geloof van Maria hielp ons tot verkrijging van de Verlosser van zonde en dood.

"De engel ging weg van haar", de dienaar gaat, omdat de Heere komt; Hij komt echter, opdat Hij het nieuwe verbond zal sluiten, omdat Hij Zich met de menselijke natuur uit Maria verbindt en uit God en mens n persoon maakt.

III. Luke 1:39-Luke 1:56. "Dadelijk hierop wordt ons die ontmoeting van de beide moeders voor ogen gesteld, waarbij de Geest over Elisabeth komt en deze een grote stap op de weg van de kennis doet. Zij had tot hiertoe van Zacharias door diens schriftelijke mededeling alleen geweten, wat voor zoon haar zelf zou worden geschonken, namelijk hij die de Voorloper en wegbereider van de Messias zou zijn. Dat de toekomst van de Messias nabij was, was haar daardoor bekend gemaakt, hoe nabij hij echter was en wiens zoon Hij zou zijn, werd haar op dat ogenblik geopenbaard dat zij Maria zag en hoorde. Toen kwam de Geest over haar en haar kind, zoals zij nog tezamen een onafgescheiden leven leidden en het opspringen van het kind verklaarde zij niet slechts zoals een moeder verklaart, maar als een door de Geest verlichte moeder. Voor Maria was deze groeten een bijzondere bevestiging van haar geloof. Zij stortte haar ziel uit in een loflied, dat ons herinnert aan het loflied van ene Hanna van het Oude Verbond en aan zo veel andere psalmwoorden, een loflied dat ons doet zien hoe haar ziel leeft en thuis is in het profetisch woord, dat voor haar bijbel en gezangboek tegelijk is. En toch is het ook weer een lofzang, die geenszins alleen als een herhaling van het oude voorkomt, maar Maria's eigen Psalm is, voortgesproten uit het vroegere woord van God, evenals in vroegere tijd de ene profeet het woord van de andere opnam en verder ontwikkelde, voortgekomen uit haar eigen ziel, die in deze woorden bekend maakte hoe zij te moede was. Zij kan God de Heere, die ook haar Heiland is, slechts uit de grond van de ziel prijzen en verhogen en moet te voren het gevoel van de moeder uitspreken, aan wie zo'n zoon wordt geschonken. Zo weinig is echter haar gedachte bij haar zelf, dat dadelijk ook bij haar de barmhartigheid op de voorgrond treedt, die God aan Zijn knecht Israël gedaan heeft. Ja, met een heilige verheffing van het hart in het voorgevoel van het rijk, dat de Heere opricht, ziet zij op het bestuur van Zijn heilige gerechtigheid, waardoor aan alle verdrukking, waaronder de vromen lijden, een einde wordt gemaakt en de begenadiging van de nederigen, zoals zij die aan zichzelf heeft ervaren, tot voltooiing zal worden gebracht. Zij is, evenals allen die op het rijk hopen, er ver van om te wanhopen, dat nog eens de hele aarde van de Heere en Zijn Gezalfden zal zijn. In zo'n stemming stond de heilige moeder in die belangrijke tijd, toen de voortdurende wonderbare inwerking van de Geest nodig was, om alle invloed te verwijderen dien vlees en bloed op de vrucht van het lichaam kan hebben. "

EVANGELIE OP DE DAG VAN MARIA `S BEZOEK, Luke 1:39-Luke 1:56

Het feest, alleen aan de Westerse kerk eigen (gevierd op 2 Juli) is een gedenkdag van Maria's bezoek hij Elisabeth en wordt pas in de feest-catalogus van het concilie van Mans in Frankrijk in 1247 gemeld. Nadat de Franciskaners het op hun generaal kapittel te Pisa in 1263 als feest van de orde hadden opgenomen, verhief Urbanus VI het tot een algemeen feest van de Christenen, om de door het schisma verdeelde kerk (Elisabeth en Maria moesten zeker als voorbeelden van eenheid voor de beide partijen dienen) onder de bescherming van de Heilige Maagd te stellen. Door het concilie te Basel werd het in het jaar 1441 plechtig gesanctioneerd

Het is ene bijzondere wijsheid van de kerk, dat zij de viering van Maria's bezoek - dat is het bezoek bij Elisabeth - niet dadelijk na het feest van de boodschap viert, maar in de zomertijd. Een liefelijke viering, die als dauw en balsem op de zielen drupt! Een ware lafenis in de hitte, een blik op het gebergte, waar de koelte van God waaien! Een blik naar Kanan, die verlangen wekt en ons opwekt om onder de invloed van het element en de arbeid niet te bezwijken, maar de moede knieën en de slappe handen te sterken. Het bezoek van Maria: 1) Maria wordt door de Heilige Geest verheven; 2) zij verheft de Heere door de Heilige Geest.

Toch is het zeer verkeerd, wanneer de Heilige Geest haar bruidegom wordt genoemd.

Vers 39

39. En Maria stond op in die dagen waarin de voorgaande geschiedenis ons heeft verplaatst, waarschijnlijk meteen nadat de engel met haar had gesproken (vgl. Luke 1:36) en reisde met haast naar het gebergte, in een stad Juda, namelijk Hebron (Joshua 21:11);

Vers 39

39. En Maria stond op in die dagen waarin de voorgaande geschiedenis ons heeft verplaatst, waarschijnlijk meteen nadat de engel met haar had gesproken (vgl. Luke 1:36) en reisde met haast naar het gebergte, in een stad Juda, namelijk Hebron (Joshua 21:11);

Vers 41

41. En toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, sprong het kind, daar het in Luke 1:15 daarvan gezegde nu vervuld werd, op in haar buik, met vreugde de vrucht in Maria tegen jubelend. En Elisabeth werd dadelijk bij dat opspringen vervuld met de Heilige Geest, die verlichtend en heiligend op haar werkte, terwijl Hij dit bij het nog ongeboren kind slechts op charismatische wijze kon doen.

De groet van Maria, de beweging van het kind in de moederschoot en de verrukking van Elisabeth zijn drie momenten, die zo gelijktijdig als mogelijk is, moeten worden gedacht.

De uitwerking van de groet uit Maria's mond was een buitengewone: het kind onder het hart van Elisabeth huppelde en Elisabeth werd vol van de Heilige Geest, zodat zij de betekenis van dat huppelen meteen begreep. De gebeurtenis is van wonderbare aard en mag van dit karakter niet worden ontdaan door aan te nemen dat de gemoedsbeweging van de moeder op het kind in haar schoot invloed zon hebben uitgeoefend; de orde is volgens het bericht van de Evangelist integendeel de omgekeerde, de beweging van het kind werkte op de moeder en de Heilige Geest gaf haar de sleutel tot juist begrijpen daarvan.

Het nog niet geboren kind voelt de genadige tegenwoordigheid van de Heere, die het zou dienen, aangeblazen door de Heilige Geest in de groet van Maria en het verheugt zich. Elisabeth verheugde zich tegelijk met het huppelend kind, zij werd vol van de Heilige Geest en was na de engel de eerste, die het Evangelie predikte.

De beweging van het kind in de moeder - na het einde van de zesde maand een gewoon, volgens de natuurwet voorkomend verschijnsel - wordt hier in dit geval door de moeder, die op dit ogenblik tot een profetisch zien wordt verheven, als een teken aangezien en opgevat dat door de Heilige Geest is teweeg gebracht en rijk in betekenis; maar juist slechts een charismatische werking (die de ene mens ook zonder zijn eigen weten en willen tot een werktuig van inwerking op anderen maakt Numbers 22:1-24; 31:16. 1 Samuel 10:10. 19:24. Judges 3:10, ; Judges 13:1-Judges 16:31 1 Corinthians 13:1; 1 Corinthians 14:21 v. ) op het onbewuste sluimerende leven van de embryo, niet een bewustzijn van het laatste en een verlichtende werking van de Heilige Geest op dit bewustzijn, wordt daarbij verondersteld. Al in de moederschoot zou volgens Luke 1:15 het kind een werktuig van de charismatische werking van de Heilige Geest zijn, als zodanig nog v r zijn ontwaken tot bewustzijn, voor Christus getuigenis geven. Dit komt hier tot vervulling; het embryonische kind heeft getuigenis gegeven, maar juist de manier waarop een embryonisch kind getuigenis kan geven, niet door woord en spraak, maar door die uiting van leven die voor de onbewuste embryo de natuurlijke is, door een beweging in het lichaam van de moeder.

Alles wat tot het gebied van het verhevene behoort, ontspringt uit een dieper bron dan het verstand. Het opspringen van het kind, waarin een voorspel ligt van zijn hele leven (John 3:29), behoort tot de ondoorgrondelijke diepten van het instinctleven. Elisabeth ziet daarin een teken voor de waarheid, waarvan zij bij het zien van Maria een voorgevoel had. De onverwachte aankomst van de maagd op het voor haar zelf zo belangrijk tijdpunt, het door haar meteen vermoede verband tussen de haar ten dele geworden wonderbare betoning van genade en deze verrassende aankomst, de bewogen stem en de verheven of heilige stemming van Maria, die haar als de verschijning van een hemels wezen voorkwam, de samenhang tussen het kind in haar eigen lichaam en de verschijning van Hem, voor wie het als voorloper zou dienen, die zich meteen aan haar gedachten opdrongen, dat zijn de natuurlijke omstandigheden waardoor zij in de juiste gemoedsstemming werd verplaatst om de verlichting van de Geest deelachtig te worden.

Vers 41

41. En toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, sprong het kind, daar het in Luke 1:15 daarvan gezegde nu vervuld werd, op in haar buik, met vreugde de vrucht in Maria tegen jubelend. En Elisabeth werd dadelijk bij dat opspringen vervuld met de Heilige Geest, die verlichtend en heiligend op haar werkte, terwijl Hij dit bij het nog ongeboren kind slechts op charismatische wijze kon doen.

De groet van Maria, de beweging van het kind in de moederschoot en de verrukking van Elisabeth zijn drie momenten, die zo gelijktijdig als mogelijk is, moeten worden gedacht.

De uitwerking van de groet uit Maria's mond was een buitengewone: het kind onder het hart van Elisabeth huppelde en Elisabeth werd vol van de Heilige Geest, zodat zij de betekenis van dat huppelen meteen begreep. De gebeurtenis is van wonderbare aard en mag van dit karakter niet worden ontdaan door aan te nemen dat de gemoedsbeweging van de moeder op het kind in haar schoot invloed zon hebben uitgeoefend; de orde is volgens het bericht van de Evangelist integendeel de omgekeerde, de beweging van het kind werkte op de moeder en de Heilige Geest gaf haar de sleutel tot juist begrijpen daarvan.

Het nog niet geboren kind voelt de genadige tegenwoordigheid van de Heere, die het zou dienen, aangeblazen door de Heilige Geest in de groet van Maria en het verheugt zich. Elisabeth verheugde zich tegelijk met het huppelend kind, zij werd vol van de Heilige Geest en was na de engel de eerste, die het Evangelie predikte.

De beweging van het kind in de moeder - na het einde van de zesde maand een gewoon, volgens de natuurwet voorkomend verschijnsel - wordt hier in dit geval door de moeder, die op dit ogenblik tot een profetisch zien wordt verheven, als een teken aangezien en opgevat dat door de Heilige Geest is teweeg gebracht en rijk in betekenis; maar juist slechts een charismatische werking (die de ene mens ook zonder zijn eigen weten en willen tot een werktuig van inwerking op anderen maakt Numbers 22:1-24; 31:16. 1 Samuel 10:10. 19:24. Judges 3:10, ; Judges 13:1-Judges 16:31 1 Corinthians 13:1; 1 Corinthians 14:21 v. ) op het onbewuste sluimerende leven van de embryo, niet een bewustzijn van het laatste en een verlichtende werking van de Heilige Geest op dit bewustzijn, wordt daarbij verondersteld. Al in de moederschoot zou volgens Luke 1:15 het kind een werktuig van de charismatische werking van de Heilige Geest zijn, als zodanig nog v r zijn ontwaken tot bewustzijn, voor Christus getuigenis geven. Dit komt hier tot vervulling; het embryonische kind heeft getuigenis gegeven, maar juist de manier waarop een embryonisch kind getuigenis kan geven, niet door woord en spraak, maar door die uiting van leven die voor de onbewuste embryo de natuurlijke is, door een beweging in het lichaam van de moeder.

Alles wat tot het gebied van het verhevene behoort, ontspringt uit een dieper bron dan het verstand. Het opspringen van het kind, waarin een voorspel ligt van zijn hele leven (John 3:29), behoort tot de ondoorgrondelijke diepten van het instinctleven. Elisabeth ziet daarin een teken voor de waarheid, waarvan zij bij het zien van Maria een voorgevoel had. De onverwachte aankomst van de maagd op het voor haar zelf zo belangrijk tijdpunt, het door haar meteen vermoede verband tussen de haar ten dele geworden wonderbare betoning van genade en deze verrassende aankomst, de bewogen stem en de verheven of heilige stemming van Maria, die haar als de verschijning van een hemels wezen voorkwam, de samenhang tussen het kind in haar eigen lichaam en de verschijning van Hem, voor wie het als voorloper zou dienen, die zich meteen aan haar gedachten opdrongen, dat zijn de natuurlijke omstandigheden waardoor zij in de juiste gemoedsstemming werd verplaatst om de verlichting van de Geest deelachtig te worden.

Vers 42

42. En zij riep uit met een grote stem en zei: Gezegend bent u onder de vrouwen (Luke 1:28) en gezegend is bovenal de vrucht van uw buik, waarom u de gezegende onder de vrouwen heet.

Vers 42

42. En zij riep uit met een grote stem en zei: Gezegend bent u onder de vrouwen (Luke 1:28) en gezegend is bovenal de vrucht van uw buik, waarom u de gezegende onder de vrouwen heet.

Vers 43

43. En, wanneer ik nu van u op mij zie, moet ik in het gevoel van mijn geringheid tegenover u vragen: Vanwaar komt mij dit geluk en deze eer, dat de moeder van mijn Heere tot mij komt om mij te bezoeken, de moeder van de Messias, die ook mijn Heiland en Zaligmaker is?

43. En, wanneer ik nu van u op mij zie, moet ik in het gevoel van mijn geringheid tegenover u vragen: Vanwaar komt mij dit geluk en deze eer, dat de moeder van mijn Heere tot mij komt om mij te bezoeken, de moeder van de Messias, dieook mijn Heiland en Zaligmaker is?

Vers 43

43. En, wanneer ik nu van u op mij zie, moet ik in het gevoel van mijn geringheid tegenover u vragen: Vanwaar komt mij dit geluk en deze eer, dat de moeder van mijn Heere tot mij komt om mij te bezoeken, de moeder van de Messias, die ook mijn Heiland en Zaligmaker is?

43. En, wanneer ik nu van u op mij zie, moet ik in het gevoel van mijn geringheid tegenover u vragen: Vanwaar komt mij dit geluk en deze eer, dat de moeder van mijn Heere tot mij komt om mij te bezoeken, de moeder van de Messias, dieook mijn Heiland en Zaligmaker is?

Vers 44

44. Dat toch deze de Messias is, die u nog ongeboren onder het hart draagt, daarvoor heb ik een zeker onderpand; want zie, toen de stem van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn buik, Hem al tegemoet juichend, die het hierna de weg zou bereiden (Luke 1:17).

Vers 44

44. Dat toch deze de Messias is, die u nog ongeboren onder het hart draagt, daarvoor heb ik een zeker onderpand; want zie, toen de stem van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn buik, Hem al tegemoet juichend, die het hierna de weg zou bereiden (Luke 1:17).

Vers 45

45. En zalig is zij, die bij het ontvangen van de haar gegeven boodschap zich beter dan een ander gedroeg en geloofd heeft; want de dingen, die haar van de Heere door de engel gezegd zijn, zullen volbracht worden, zij zijn al begonnen en zullen nu ook worden voltooid.

Wonderbaar! Nauwelijks heeft Maria de groet uitgesproken of Elisabeth weet dadelijk door de leiding van de Heere wat het betekent en met wie zij te doen heeft. Niet alleen komt over haar zelf een profetische geest, die het verledene, tegenwoordige en toekomstige duidelijk erkent, maar ook het nog ongeboren kind wordt onbewust door het profetische blijde gevoel aangegrepen en huppelt onder haar huppelend hart. Elisabeth kan aan de merkwaardige bezoekster geen gewone groet toezenden, kan geen alledaags gesprek over gezondheid en weer en gebeurtenissen van de dag met haar beginnen. Zij voelt het, Maria heeft een andere, hogere groet nodig; haar eigen godegewijde stemming, het gejubel van haar eigen hart verlangt een hogere vlucht. In de geest ziet zij al het grootste wonder van de wereld, waarvan Maria het werktuig zou zijn en zij stort haar gevoel in deze woorden uit: "Gezegend bent u onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw buik; van waar komt mij dit, dat de moeder van mijn Heere tot mij komt. " Wat een belijdenis! Elisabeth gedroeg zich hier tegenover Maria zoals later haar zoon Johannes zich omtrent Christus gedroeg, toen deze tot hem aan de Jordaan kwam om door hem gedoopt te worden: zij acht zich niet waardig door de moeder van de Messias te worden bezocht: omgekeerd, denkt zij, zou de ware orde zijn geweest.

Zeer merkwaardig is het "de moeder van mijn Heere; " men mag zich draaien zoveel men wil, het kan nooit mogelijk zijn een nog niet geboren kind "Heere" te noemen, dan wanneer Elisabeth door de openbaring van de Heilige Geest evenals de oude profeten de goddelijke natuur erkende van de Messias, als wiens moeder zij Maria begroette.

De moeder van de Heere is Maria al, want de ontvangenis heeft al plaats gehad; uit Elizabets mond verkreeg zij daarvoor een eerste getuigenis. "Van mijn Heere" zegt Elisabeth, omdat zij gelovig haar aandeel zich toeëigent dat zij van de zegen heeft, waarvan Maria de draagster is.

Elizabets woorden zijn voor Maria woorden die een nog veel verdere reis waardig zouden zijn geweest. Had een engel ze gesproken, zij hadden haar niet liever, misschien niet eens zo lief kunnen zijn; het is alles wat zij wilde te horen. Denkt u, omdat zij als de kroon van de vrouwen wordt uitgeroepen en zalig geprezen, of omdat Elisabeth zich hoog geëerd voelt door haar bezoek? Het is de vraag hoeveel acht zij op deze dingen slaat. Een gedachte beweegt haar slechts, die het begin en het einde van al haar gedachten is. Zij zal de moeder van de Heere zijn en zij is de geringste onder Zijn maagden; het grootste wonder moet geschieden en zij, de geringste, is daartoe verkoren. Om dat te geloven heeft zij meer nodig dan een boodschap van de engel. Bij zoveel aanvechting heeft zij steeds nieuwe geloofsversterkingen nodig, opdat zij in het begonnen geloof voort zal gaan. Als zij nu de drempel van het priesterlijke huis betreedt, zal zij wel weer hebben bedacht hoe zij haar zaak bekend zal maken en gelovige oren daarvoor zal vinden, omdat niet eens haar verloofde Jozef daarvoor oren had. In haar kinderlijke ootmoedige eenvoudigheid zal zij dat God hebben bevolen, die ook het onmogelijke weet mogelijk te maken. En zie, Hij heeft al gezorgd. Maria heeft nog met niemand kunnen spreken en Elisabeth is al over alles onderwezen. Elisabeth noemt haar de gezegende onder de vrouwen en de moeder van de Heere en predikt luid voor haar oren wat nog als een diep geheim in haar hart was opgesloten. Hoe kon Elizabeth dat weten, als het haar niet door de Heilige Geest was geopenbaard? Zo duidelijk stemmen nu twee getuigenissen over dezelfde zaak te zamen, de getuigenis van de engel uit de hemel en de getuigenis van Elisabeth op aarde. Al had men aan Maria nu ook willen zeggen dat de verschijning van de engel een verbeelding was, dan was toch nog de getuigenis van Elisabeth aanwezig, die haar niet bedroog. Zo sterkt God de Zijnen in geloof, dat Hij hun zekere getuigenissen geeft. Hij verenigt het onzichtbare met het zichtbare, het hemelse met het aardse, Hij verbindt Zijn Geest en Zijn genade met het hoorbare woord en de zichtbare sacramenten en laat beide met elkaar aan ons getuigenis geven, opdat wij weten dat wij geen fabelen navolgen en geen spookachtige schimmen najagen. Als zij Maria om haar geloof zalig prijst, denkt Elisabeth zonder twijfel met weemoed aan de toestand van Zacharias, wiens ongeloof met stomheid is geslagen, terwijl integendeel de gelovige Maria met een blijde groet in haar woning is getreden.

Vers 45

45. En zalig is zij, die bij het ontvangen van de haar gegeven boodschap zich beter dan een ander gedroeg en geloofd heeft; want de dingen, die haar van de Heere door de engel gezegd zijn, zullen volbracht worden, zij zijn al begonnen en zullen nu ook worden voltooid.

Wonderbaar! Nauwelijks heeft Maria de groet uitgesproken of Elisabeth weet dadelijk door de leiding van de Heere wat het betekent en met wie zij te doen heeft. Niet alleen komt over haar zelf een profetische geest, die het verledene, tegenwoordige en toekomstige duidelijk erkent, maar ook het nog ongeboren kind wordt onbewust door het profetische blijde gevoel aangegrepen en huppelt onder haar huppelend hart. Elisabeth kan aan de merkwaardige bezoekster geen gewone groet toezenden, kan geen alledaags gesprek over gezondheid en weer en gebeurtenissen van de dag met haar beginnen. Zij voelt het, Maria heeft een andere, hogere groet nodig; haar eigen godegewijde stemming, het gejubel van haar eigen hart verlangt een hogere vlucht. In de geest ziet zij al het grootste wonder van de wereld, waarvan Maria het werktuig zou zijn en zij stort haar gevoel in deze woorden uit: "Gezegend bent u onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw buik; van waar komt mij dit, dat de moeder van mijn Heere tot mij komt. " Wat een belijdenis! Elisabeth gedroeg zich hier tegenover Maria zoals later haar zoon Johannes zich omtrent Christus gedroeg, toen deze tot hem aan de Jordaan kwam om door hem gedoopt te worden: zij acht zich niet waardig door de moeder van de Messias te worden bezocht: omgekeerd, denkt zij, zou de ware orde zijn geweest.

Zeer merkwaardig is het "de moeder van mijn Heere; " men mag zich draaien zoveel men wil, het kan nooit mogelijk zijn een nog niet geboren kind "Heere" te noemen, dan wanneer Elisabeth door de openbaring van de Heilige Geest evenals de oude profeten de goddelijke natuur erkende van de Messias, als wiens moeder zij Maria begroette.

De moeder van de Heere is Maria al, want de ontvangenis heeft al plaats gehad; uit Elizabets mond verkreeg zij daarvoor een eerste getuigenis. "Van mijn Heere" zegt Elisabeth, omdat zij gelovig haar aandeel zich toeëigent dat zij van de zegen heeft, waarvan Maria de draagster is.

Elizabets woorden zijn voor Maria woorden die een nog veel verdere reis waardig zouden zijn geweest. Had een engel ze gesproken, zij hadden haar niet liever, misschien niet eens zo lief kunnen zijn; het is alles wat zij wilde te horen. Denkt u, omdat zij als de kroon van de vrouwen wordt uitgeroepen en zalig geprezen, of omdat Elisabeth zich hoog geëerd voelt door haar bezoek? Het is de vraag hoeveel acht zij op deze dingen slaat. Een gedachte beweegt haar slechts, die het begin en het einde van al haar gedachten is. Zij zal de moeder van de Heere zijn en zij is de geringste onder Zijn maagden; het grootste wonder moet geschieden en zij, de geringste, is daartoe verkoren. Om dat te geloven heeft zij meer nodig dan een boodschap van de engel. Bij zoveel aanvechting heeft zij steeds nieuwe geloofsversterkingen nodig, opdat zij in het begonnen geloof voort zal gaan. Als zij nu de drempel van het priesterlijke huis betreedt, zal zij wel weer hebben bedacht hoe zij haar zaak bekend zal maken en gelovige oren daarvoor zal vinden, omdat niet eens haar verloofde Jozef daarvoor oren had. In haar kinderlijke ootmoedige eenvoudigheid zal zij dat God hebben bevolen, die ook het onmogelijke weet mogelijk te maken. En zie, Hij heeft al gezorgd. Maria heeft nog met niemand kunnen spreken en Elisabeth is al over alles onderwezen. Elisabeth noemt haar de gezegende onder de vrouwen en de moeder van de Heere en predikt luid voor haar oren wat nog als een diep geheim in haar hart was opgesloten. Hoe kon Elizabeth dat weten, als het haar niet door de Heilige Geest was geopenbaard? Zo duidelijk stemmen nu twee getuigenissen over dezelfde zaak te zamen, de getuigenis van de engel uit de hemel en de getuigenis van Elisabeth op aarde. Al had men aan Maria nu ook willen zeggen dat de verschijning van de engel een verbeelding was, dan was toch nog de getuigenis van Elisabeth aanwezig, die haar niet bedroog. Zo sterkt God de Zijnen in geloof, dat Hij hun zekere getuigenissen geeft. Hij verenigt het onzichtbare met het zichtbare, het hemelse met het aardse, Hij verbindt Zijn Geest en Zijn genade met het hoorbare woord en de zichtbare sacramenten en laat beide met elkaar aan ons getuigenis geven, opdat wij weten dat wij geen fabelen navolgen en geen spookachtige schimmen najagen. Als zij Maria om haar geloof zalig prijst, denkt Elisabeth zonder twijfel met weemoed aan de toestand van Zacharias, wiens ongeloof met stomheid is geslagen, terwijl integendeel de gelovige Maria met een blijde groet in haar woning is getreden.

Vers 46

46. En Maria, Elisabeth in het prijzen aflossend, zei: Mijn ziel maakt (Exodus 15:2, Psalms 34:2 v. ) groot de Heere;

Maria kan het niet langer aanhoren dat men haar prijst; zij grijpt de gelegenheid aan om haar hart tot God te verheffen en Hem voor Zijn genade en gaven te prijzen. De ene lofzegging doet de andere ontbranden. Nauwelijks heeft Elisabeth opgehouden met het loven of Maria begint er weer mee en stort al haar gevoelens uit in dat wereldbekende lofgezang, dat nu volgt en naar het eerste woord in de Latijnse taal het Magnificat wordt genoemd. Het werd door de oude Christenen iedere avond, wanneer zij samenkwamen, gezongen in plaats van een gebed.

Luther (toen nog niet vrij van een valse aanroeping van Maria, want hij roept in de voorrede tot het werk van de uitlegging, in 1521, haar hulp in), heeft een onovertreffelijke uitlegging van dit loflied geschreven voor prins Johan Frederik. Daarin komt ook dit woord voor: Het is Gods natuur dat Hij uit niets iets maakt; daarom wie nog niets is, uit die kan nog iets worden. " Maar hoe is het met dit gebed? Dat het bij de mededelingen van Maria's ondervindingen mee in alle volledigheid kon worden verteld, zou onwaarschijnlijk kunnen voorkomen. Zo weten wij ook niet of Maria nog heeft geleefd toen Lukas te Jeruzalem was. Zij kan echter bijvoorbeeld aan Johannes alles, ook haar gebed, hebben meegedeeld.

Elisabeth komt bij haar antwoord op Maria's groet voor in de sterkste voortstromende geestdrift, die wij bij de profeten van het Oude Verbond vinden. Er is in haar iets te bespeuren van de aard van haar zoon, die zij onder het hart droeg en die vol vreugde en vol leven in de moederschoot huppelde toen Maria groette. Wij vinden iets krachtigs, iets jeugdigs daarin, dat bij de ouderdom van haar lichaams te ongewoner is. Van een andere aard is de jeugdige maagd. Ook bij haar vinden wij niets wekelijks, niets vrouwachtigs, integendeel zijn al haar woorden enkel getuigenissen van een in eenvoudigheid sterke, hoge, grote ziel. Toch is alles zo vrouwelijk zacht, maagdelijk, rustig, helder en stil, zodat men aan de woorden: "De lofzang is in stilheid tot U o God in Zion" zou kunnen worden herinnerd. In haar staat het Nieuwe Testament tegenover het Oude, de rust en helderheid van het zaligste bezit tegenover de drang en het overwinnend verlangen van de heiligen, die na lang wachten eindelijk weer met volle zeilen de vervulling van alle belofte tegentrekken.

Een echt koninklijke majesteit heerst in dit lied. Eerst spreekt Maria haar ogenblikkelijke indrukken uit (Luke 1:46-Luke 1:48a); dan denkt u aan de goddelijke daad, waardoor die zijn teweeg gebracht (Luke 1:48b-50); daarna ziet zij de geschiedkundige gevolgen, die zich ontwikkelen (Luke 1:51-Luke 1:53) en ten slotte prijst zij het goddelijk werk als moreel noodzakelijke vervulling van de oude, door God aan Zijn volk gegeven voorspellingen (Luke 1:54).

De kunst om den Heere te prijzen. Daartoe behoort 1) een helder oog om de daden van God te doorzien; 2) een vrolijk hart om er zich over te verblijden; 3) een losgemaakte tong om aan deze vreugde ook de juiste uitdrukking te geven. 47. En mijn geest verheugd zich in God, mijn Zaligmaker (Habakuk3:18).

Vers 46

46. En Maria, Elisabeth in het prijzen aflossend, zei: Mijn ziel maakt (Exodus 15:2, Psalms 34:2 v. ) groot de Heere;

Maria kan het niet langer aanhoren dat men haar prijst; zij grijpt de gelegenheid aan om haar hart tot God te verheffen en Hem voor Zijn genade en gaven te prijzen. De ene lofzegging doet de andere ontbranden. Nauwelijks heeft Elisabeth opgehouden met het loven of Maria begint er weer mee en stort al haar gevoelens uit in dat wereldbekende lofgezang, dat nu volgt en naar het eerste woord in de Latijnse taal het Magnificat wordt genoemd. Het werd door de oude Christenen iedere avond, wanneer zij samenkwamen, gezongen in plaats van een gebed.

Luther (toen nog niet vrij van een valse aanroeping van Maria, want hij roept in de voorrede tot het werk van de uitlegging, in 1521, haar hulp in), heeft een onovertreffelijke uitlegging van dit loflied geschreven voor prins Johan Frederik. Daarin komt ook dit woord voor: Het is Gods natuur dat Hij uit niets iets maakt; daarom wie nog niets is, uit die kan nog iets worden. " Maar hoe is het met dit gebed? Dat het bij de mededelingen van Maria's ondervindingen mee in alle volledigheid kon worden verteld, zou onwaarschijnlijk kunnen voorkomen. Zo weten wij ook niet of Maria nog heeft geleefd toen Lukas te Jeruzalem was. Zij kan echter bijvoorbeeld aan Johannes alles, ook haar gebed, hebben meegedeeld.

Elisabeth komt bij haar antwoord op Maria's groet voor in de sterkste voortstromende geestdrift, die wij bij de profeten van het Oude Verbond vinden. Er is in haar iets te bespeuren van de aard van haar zoon, die zij onder het hart droeg en die vol vreugde en vol leven in de moederschoot huppelde toen Maria groette. Wij vinden iets krachtigs, iets jeugdigs daarin, dat bij de ouderdom van haar lichaams te ongewoner is. Van een andere aard is de jeugdige maagd. Ook bij haar vinden wij niets wekelijks, niets vrouwachtigs, integendeel zijn al haar woorden enkel getuigenissen van een in eenvoudigheid sterke, hoge, grote ziel. Toch is alles zo vrouwelijk zacht, maagdelijk, rustig, helder en stil, zodat men aan de woorden: "De lofzang is in stilheid tot U o God in Zion" zou kunnen worden herinnerd. In haar staat het Nieuwe Testament tegenover het Oude, de rust en helderheid van het zaligste bezit tegenover de drang en het overwinnend verlangen van de heiligen, die na lang wachten eindelijk weer met volle zeilen de vervulling van alle belofte tegentrekken.

Een echt koninklijke majesteit heerst in dit lied. Eerst spreekt Maria haar ogenblikkelijke indrukken uit (Luke 1:46-Luke 1:48a); dan denkt u aan de goddelijke daad, waardoor die zijn teweeg gebracht (Luke 1:48b-50); daarna ziet zij de geschiedkundige gevolgen, die zich ontwikkelen (Luke 1:51-Luke 1:53) en ten slotte prijst zij het goddelijk werk als moreel noodzakelijke vervulling van de oude, door God aan Zijn volk gegeven voorspellingen (Luke 1:54).

De kunst om den Heere te prijzen. Daartoe behoort 1) een helder oog om de daden van God te doorzien; 2) een vrolijk hart om er zich over te verblijden; 3) een losgemaakte tong om aan deze vreugde ook de juiste uitdrukking te geven. 47. En mijn geest verheugd zich in God, mijn Zaligmaker (Habakuk3:18).

Vers 48

48. Omdat Hij de nederheid van Zijn dienstmaagd heeft aangezien, dat die zou eindigen en keren (Psalms 113:5, ); want zie, van nu aan zullen al de geslachten mij zalig spreken (Genesis 30:13).

De ziel staat tussen geest en lichaam, zij ontvangt de indrukken van buiten en binnen en spreekt hier door de mond uit, wat in de geest heeft plaats gehad.

De bij elkaar plaatsing van geest en ziel geeft het hele inwendige wezen te kennen, hogere en mindere krachten van de geest waren blij opgewekt.

Bedoelt de maagd met "God, mijn Zaligmaker" Hem, die verenigd met de Godheid onder haar hart voor een grote dag opgroeide, of heeft die uitdrukking geen betrekking op Hem? Wanneer Hij haar Heiland en Redder is, waarvan geneest en redt Hij haar dan? Toch niet van armoede en tijdelijke ellende, die haar het hele leven bijbleef en onder het kruis zo vreselijk toenam. De moeder van de Heere kent de verloren toestand van de zielen, de ellende van de zonde; en zij weet daarvoor een Heiland, God is haar Heiland geworden door mens te worden. Er is toch geen Heiland, dan die mens geworden is. Deze en geen andere erkentenis past de moeder van de Heere. Zoals Elisabeth de vrucht van Maria's schoot haar Heere noemt, zo noemt Maria zelf deze: "God, haar Zaligmaker. "

Maria zag niets dan haar eigen geringheid; dat was het diepste gevoel, dat zij van zichzelf had. Nederig en veracht was haar staat, nederig en arm haar uitwendige toestand, nederig en zondig haar hart, nederig en onbekwaam om voor God te bestaan en iets te betekenen, haar hele leven. Anderen zouden zich misschien door wat Maria was overkomen tot opwellingen van ijdelheid en trotsheid hebben laten vervoeren, zij zouden misschien daarbij hebben gedacht: wanneer de Engel van God, wanneer Elisabeth, die niemand vleit, mij zo noemt en groet, dan moet toch wel iets buitengewoons aan mij zijn. Maar nee, zij weet van geen voorrang, van geen verdienste, zij weet alleen van haar onwaardigheid en nederheid; maar daarvan weet zij zeker dat God ondanks haar geringheid haar genadig heeft aangezien en haar een geluk en een onderscheiding heeft bereid, die alles te boven gaat wat zij ooit had kunnen hopen of denken.

Vers 48

48. Omdat Hij de nederheid van Zijn dienstmaagd heeft aangezien, dat die zou eindigen en keren (Psalms 113:5, ); want zie, van nu aan zullen al de geslachten mij zalig spreken (Genesis 30:13).

De ziel staat tussen geest en lichaam, zij ontvangt de indrukken van buiten en binnen en spreekt hier door de mond uit, wat in de geest heeft plaats gehad.

De bij elkaar plaatsing van geest en ziel geeft het hele inwendige wezen te kennen, hogere en mindere krachten van de geest waren blij opgewekt.

Bedoelt de maagd met "God, mijn Zaligmaker" Hem, die verenigd met de Godheid onder haar hart voor een grote dag opgroeide, of heeft die uitdrukking geen betrekking op Hem? Wanneer Hij haar Heiland en Redder is, waarvan geneest en redt Hij haar dan? Toch niet van armoede en tijdelijke ellende, die haar het hele leven bijbleef en onder het kruis zo vreselijk toenam. De moeder van de Heere kent de verloren toestand van de zielen, de ellende van de zonde; en zij weet daarvoor een Heiland, God is haar Heiland geworden door mens te worden. Er is toch geen Heiland, dan die mens geworden is. Deze en geen andere erkentenis past de moeder van de Heere. Zoals Elisabeth de vrucht van Maria's schoot haar Heere noemt, zo noemt Maria zelf deze: "God, haar Zaligmaker. "

Maria zag niets dan haar eigen geringheid; dat was het diepste gevoel, dat zij van zichzelf had. Nederig en veracht was haar staat, nederig en arm haar uitwendige toestand, nederig en zondig haar hart, nederig en onbekwaam om voor God te bestaan en iets te betekenen, haar hele leven. Anderen zouden zich misschien door wat Maria was overkomen tot opwellingen van ijdelheid en trotsheid hebben laten vervoeren, zij zouden misschien daarbij hebben gedacht: wanneer de Engel van God, wanneer Elisabeth, die niemand vleit, mij zo noemt en groet, dan moet toch wel iets buitengewoons aan mij zijn. Maar nee, zij weet van geen voorrang, van geen verdienste, zij weet alleen van haar onwaardigheid en nederheid; maar daarvan weet zij zeker dat God ondanks haar geringheid haar genadig heeft aangezien en haar een geluk en een onderscheiding heeft bereid, die alles te boven gaat wat zij ooit had kunnen hopen of denken.

Vers 50

50. En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen, die Hem vrezen (Exodus 20:6; Exodus 34:6 v. Psalms 103:17 v).

Na de woorden van Elisabeth kon er voor Maria geen twijfel meer overblijven of zij verkoren was de moeder van de Messias te zijn. Van nu af moest zij dan ook algemeen als gelukkig worden geprezen, waarmee Elisabeth dan ook zelf juist begonnen was.

Hier ziet men wel hoe zij zich aan de woorden van de engel vasthoudt; haar zoon zou een eeuwige Koning zijn; daarop vestigt zij het blijde uitzicht om in het rijk van deze Koning eeuwig zalig te worden, geprezen door hen, die evenals zij in het aanschouwen van Zijn genade leven en zaligheid zouden hebben. Zalig worden de kindskinderen niet door deze zaligprijzing, zalig worden zij daardoor, dat zij, evenals Maria, Gods Woord horen en bewaren; maar toch is het een profetie dat Maria zal worden zalig geprezen, al is het uit haar eigen mond.

Maria voert de omstandigheid, dat zij prijst, op God als bewerker terug en roemt de drie goddelijke eigenschappen die zich daarin openbaren: 1) ten eerste de macht, want hier wordt gehandeld over een werking, waarin als in geen andere sinds de schepping van de mens, de scheppende kracht van God zich openbaart; 2) deze almacht heeft echter niet alleen een karakter van fysische macht, zij staat in de dienst van de heiligheid. Maria heeft zich bij deze wonderbare werking in onmiddellijke aanraking gevoeld met de absolute heiligheid; zij heeft begrepen dat deze volkomenheid meer dan enige andere het eigenlijke wezen van God uitmaakt en dit wezen van God kan door de schepselen nu ook steeds beter begrepen, steeds meer in hun geest van de verduisterende nevelen bevrijd worden; 3) de goddelijke barmhartigheid heeft Maria al in Luke 1:48 uit persoonlijke ervaring geroemd; nu maakt zij een geheel algemene toepassing. Door "die Hem vrezen" bedoelt zij in de eerste plaats die voor haar staan, Zacharias en Elisabeth, daarna alle leden van het volk, die deze grondtrek van Israëlitische vroomheid bezitten en het ware Israël vormen.

Vers 50

50. En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen, die Hem vrezen (Exodus 20:6; Exodus 34:6 v. Psalms 103:17 v).

Na de woorden van Elisabeth kon er voor Maria geen twijfel meer overblijven of zij verkoren was de moeder van de Messias te zijn. Van nu af moest zij dan ook algemeen als gelukkig worden geprezen, waarmee Elisabeth dan ook zelf juist begonnen was.

Hier ziet men wel hoe zij zich aan de woorden van de engel vasthoudt; haar zoon zou een eeuwige Koning zijn; daarop vestigt zij het blijde uitzicht om in het rijk van deze Koning eeuwig zalig te worden, geprezen door hen, die evenals zij in het aanschouwen van Zijn genade leven en zaligheid zouden hebben. Zalig worden de kindskinderen niet door deze zaligprijzing, zalig worden zij daardoor, dat zij, evenals Maria, Gods Woord horen en bewaren; maar toch is het een profetie dat Maria zal worden zalig geprezen, al is het uit haar eigen mond.

Maria voert de omstandigheid, dat zij prijst, op God als bewerker terug en roemt de drie goddelijke eigenschappen die zich daarin openbaren: 1) ten eerste de macht, want hier wordt gehandeld over een werking, waarin als in geen andere sinds de schepping van de mens, de scheppende kracht van God zich openbaart; 2) deze almacht heeft echter niet alleen een karakter van fysische macht, zij staat in de dienst van de heiligheid. Maria heeft zich bij deze wonderbare werking in onmiddellijke aanraking gevoeld met de absolute heiligheid; zij heeft begrepen dat deze volkomenheid meer dan enige andere het eigenlijke wezen van God uitmaakt en dit wezen van God kan door de schepselen nu ook steeds beter begrepen, steeds meer in hun geest van de verduisterende nevelen bevrijd worden; 3) de goddelijke barmhartigheid heeft Maria al in Luke 1:48 uit persoonlijke ervaring geroemd; nu maakt zij een geheel algemene toepassing. Door "die Hem vrezen" bedoelt zij in de eerste plaats die voor haar staan, Zacharias en Elisabeth, daarna alle leden van het volk, die deze grondtrek van Israëlitische vroomheid bezitten en het ware Israël vormen.

Vers 51

51. a)Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm (Isaiah 51:9); b) Hij heeft de hoogmoedigen verstrooid in de gedachten van hun harten (2 Samuel 22:28. Psalms 89:11).

a)Isaiah 52:10. b) Psalms 33:10. 1 Petrus . 5:5.

51. a)Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm (Isaiah 51:9); b) Hij heeft de hoogmoedigen verstrooid in de gedachten van hun harten (2 Samuel 22:28. Psalms 89:11).

a)Isaiah 52:10. b) Psalms 33:10. 1 Petrus . 5:5.

Vers 51

51. a)Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm (Isaiah 51:9); b) Hij heeft de hoogmoedigen verstrooid in de gedachten van hun harten (2 Samuel 22:28. Psalms 89:11).

a)Isaiah 52:10. b) Psalms 33:10. 1 Petrus . 5:5.

51. a)Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm (Isaiah 51:9); b) Hij heeft de hoogmoedigen verstrooid in de gedachten van hun harten (2 Samuel 22:28. Psalms 89:11).

a)Isaiah 52:10. b) Psalms 33:10. 1 Petrus . 5:5.

Vers 52

52. Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken (Psalms 147:6) en a)nederigen heeft Hij verhoogd (Job 5:11. 2 Samuel 6:21).

a) 1 Samuel 2:8; Psalms 113:6.

Vers 52

52. Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken (Psalms 147:6) en a)nederigen heeft Hij verhoogd (Job 5:11. 2 Samuel 6:21).

a) 1 Samuel 2:8; Psalms 113:6.

Vers 53

53. Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld (Psalms 107:9) en rijken heeft Hij met lege handen weggezonden (1 Samuel 2:3-1 Samuel 2:8. Psalms 113:7-Psalms 113:9; Psalms 34:11).

Sinds de Zoon van God Zich heeft vernederd en een gering mens is geworden in knechtsgestalte, is alles in de wereld wonderbaar omgekeerd. Dat ziet en ervaart Maria aan zichzelf, zij zelf is het sprekendst toonbeeld van wat zij zegt. Er zijn veel konings- en vorstendochters op aarde en in Israël zijn veel voorname en rijke vrouwen, toch heeft God een nederige maagd verkoren, opdat zij door alle geslachten zalig zou worden geprezen en de Heere Jezus, die zelf arm geworden is en in de geringen stand Zich heeft begeven, houdt zich aan degenen die daarin op Hem lijken. Waarop Maria's woorden doelen kan men zien uit het Oude Testament, waar het gelovige volk van God zo vaak wordt genoemd met de namen van ellendigen, van armen, van door overmacht onderdrukten. Juist voor deze onderdrukten is het heil van de Messias en hun benauwers worden te schande; de Heere verheft Zijn geplaagd volk en stelt aan de overmoed van Zijn onderdrukkers paal en perk.

Maria zou geen dochter van David hebben moeten zijn wanneer zij bij deze woorden niet aan Herodes gedacht had, maar ook geen gelovige Israëlitische als zij alleen aan deze gedacht had.

In golvende beweging gaan de gedachten in de drie verzen van het gelijke tot het gelijke over; het gevoel wordt niet zo heen en weer geslingerd als het geval zou zijn wanneer de drie tegenstellingen in regelmatig parallellisme van de leden 1:27) op elkaar volgden.

Vers 53

53. Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld (Psalms 107:9) en rijken heeft Hij met lege handen weggezonden (1 Samuel 2:3-1 Samuel 2:8. Psalms 113:7-Psalms 113:9; Psalms 34:11).

Sinds de Zoon van God Zich heeft vernederd en een gering mens is geworden in knechtsgestalte, is alles in de wereld wonderbaar omgekeerd. Dat ziet en ervaart Maria aan zichzelf, zij zelf is het sprekendst toonbeeld van wat zij zegt. Er zijn veel konings- en vorstendochters op aarde en in Israël zijn veel voorname en rijke vrouwen, toch heeft God een nederige maagd verkoren, opdat zij door alle geslachten zalig zou worden geprezen en de Heere Jezus, die zelf arm geworden is en in de geringen stand Zich heeft begeven, houdt zich aan degenen die daarin op Hem lijken. Waarop Maria's woorden doelen kan men zien uit het Oude Testament, waar het gelovige volk van God zo vaak wordt genoemd met de namen van ellendigen, van armen, van door overmacht onderdrukten. Juist voor deze onderdrukten is het heil van de Messias en hun benauwers worden te schande; de Heere verheft Zijn geplaagd volk en stelt aan de overmoed van Zijn onderdrukkers paal en perk.

Maria zou geen dochter van David hebben moeten zijn wanneer zij bij deze woorden niet aan Herodes gedacht had, maar ook geen gelovige Israëlitische als zij alleen aan deze gedacht had.

In golvende beweging gaan de gedachten in de drie verzen van het gelijke tot het gelijke over; het gevoel wordt niet zo heen en weer geslingerd als het geval zou zijn wanneer de drie tegenstellingen in regelmatig parallellisme van de leden 1:27) op elkaar volgden.

Vers 54

54. a)Hij heeft Israël (Isaiah 30:18), Zijn knecht "Isa (41:8" en "Isa 42:1"), opgenomen, zodat Hij de barmhartigheid zou gedenken (Jeremiah 31:20. Psalms 98:3).

a)Isaiah 30:18. 54:5.

54. a)Hij heeft Israël (Isaiah 30:18), Zijn knecht "Isa (41:8" en "Isa 42:1"), opgenomen, zodat Hij de barmhartigheid zou gedenken (Jeremiah 31:20. Psalms 98:3).

a)Isaiah 30:18. 54:5.

Vers 54

54. a)Hij heeft Israël (Isaiah 30:18), Zijn knecht "Isa (41:8" en "Isa 42:1"), opgenomen, zodat Hij de barmhartigheid zou gedenken (Jeremiah 31:20. Psalms 98:3).

a)Isaiah 30:18. 54:5.

54. a)Hij heeft Israël (Isaiah 30:18), Zijn knecht "Isa (41:8" en "Isa 42:1"), opgenomen, zodat Hij de barmhartigheid zou gedenken (Jeremiah 31:20. Psalms 98:3).

a)Isaiah 30:18. 54:5.

Vers 55

55. Zoals Hij gesproken heeft tot onze vaderen, namelijk a) tot Abraham en zijn zaad, dat Hij daaraan barmhartigheid zou betonen in de eeuwigheid (Genesis 17:7).

a)Genesis 17:19; Genesis 22:18. Psalms 132:11.

Dat Maria niet aan de mensheid, maar aan Israël denkt in haar lofgezang komt overeen met het Oud Testamentische standpunt, waarop zij volgens afkomst en vorming nog staat; eerst van Israël en door Israël komt het heil ook tot de andere volken.

De voorgaande verzen ontvouwden de toekomstige ontwikkelingen van het Messiaanse heil, deze leiden tot zijn grondstenen in het verste verleden terug.

Omdat dan nu een Heiland is gekomen en de vrouw waaruit het Zaad zou komen gevonden is en van haar bezoeking spreekt, is bewijs en begin van een eeuwige barmhartigheid gegeven.

Vers 55

55. Zoals Hij gesproken heeft tot onze vaderen, namelijk a) tot Abraham en zijn zaad, dat Hij daaraan barmhartigheid zou betonen in de eeuwigheid (Genesis 17:7).

a)Genesis 17:19; Genesis 22:18. Psalms 132:11.

Dat Maria niet aan de mensheid, maar aan Israël denkt in haar lofgezang komt overeen met het Oud Testamentische standpunt, waarop zij volgens afkomst en vorming nog staat; eerst van Israël en door Israël komt het heil ook tot de andere volken.

De voorgaande verzen ontvouwden de toekomstige ontwikkelingen van het Messiaanse heil, deze leiden tot zijn grondstenen in het verste verleden terug.

Omdat dan nu een Heiland is gekomen en de vrouw waaruit het Zaad zou komen gevonden is en van haar bezoeking spreekt, is bewijs en begin van een eeuwige barmhartigheid gegeven.

Vers 56

56. En Maria bleef na deze eerste ontmoeting met Elisabeth drie maanden bij haar, totdat de tijd vervuld was, die zij echter niet afwachtte. Gedurende die drie maanden spraken de beide vrouwen over de grote dingen die zij ondervonden enwerd ook aan Maria meegedeeld wat aan Zacharias in de tempel was overkomen, waardoor Elizabeths woord tot haar in Luke 1:41-Luke 1:45 haar pas echt duidelijk werd. En daarna keerde zij weer tot haar huis in Nazareth, waarop de geschiedenis volgde die wij in Matthew 1:18, hebben gelezen. Dat Maria op zo'n toon heeft kunnen spreken als hier wordt aangeslagen hoeft ons niet te verwonderen. De timmermansbruid voelt zich koningsdochter en grijpt de lang ontsnaarde Davids harp opnieuw van de wilgen. Wel heeft men tegen dit lied ingebracht dat het bijna geheel uit lofspreuken die al in het Oude Testament voorkomen is samengesteld en vooral met Hanna's lofzang overeenkomt, bij Samuëls geboorte ontboezemd. Juist dit is echter een bewijs voor de echtheid en het natuurlijke in de gang van het lied. Zo kan de vrome Israëlitische zich doen horen, wier ziel geheel met een Geest van het Oude Verbond was doortrokken en in wier dagen de besten van het volk zich het nauwst aansloten aan de taal en de zin van vroegere Godsgezanten. Die haar buiten staat acht, om zo'n toon te doen horen als hier wordt aangeslagen, toont daarmee slechts zijn ongeschiktheid om zo'n grote ziel te begrijpen. In geen dele is haar lied van dichterlijke waarde ontbloot. Men merkt het aan de beelden die zij kiest, aan de tegenstellingen die zij maakt, aan de overgangen, niet naar de leiding van een bedaarde redeneerkunde, maar naar de inspraken van het ontgloeide gevoel. Geen koud verhaal, maar een zielsuitstorting over het gebeurde vernemen wij hier. Met haar eigen voorrecht beginnend klimt zij op tot het heil, aan anderen in de zending van Christus beschoren. Wel treft ons die rijkdom en stoutheid van gedachten hier niet waardoor zich het bloeiendste tijdperk van de Hebreeuwse poëzie onderscheidt. Maar toch verheft zij, zoals David, haar blik in de raadselachtige toekomst om er de ontwikkeling van Gods raad te ontdekken, haar taal beweegt zich in den liefelijkste parallellismen, ook zijn liederen eigen. Wel missen wij hier de gloeiende verbeelding van een Jesaja, maar toch mat en arm is ook de fantasie van de zangster niet, die al in het verschiet de tronen van de dwingelandij omvergeworpen ziet, enkel door de machtige arm van de Heere. Haar lied is de uitdrukking van het heiligste gevoel. Het besef van haar geringheid tegenover de hoge begenadiging die haar ten dele viel, drukt zich uit in ieder woord dat zij spreekt. En de Messias verwachting, hier voorkomend, zij stemt geheel met Maria's standpunt overeen en is als het ware de weerklank op wat de Engel haar voorspelde. Haar uitzichten zijn nog zo zinnelijk als men het van het begin van de heilige geschiedenis verwachten kon. Onderscheiden naar hun persoonlijk karakter is de toon van Zacharias en Simeon's lied van die van het hare. Zeker, zo had de Evangelist niet kunnen dichten! Noemt hij ook de bron niet waaruit hij hier putte, alle inwendige bewijzen verzekeren ons dat hij hetgeen Maria oorspronkelijk in haar moedertaal zal hebben uitgedrukt, trouw in het Grieks heeft weergegeven. En al zegt Lukas ons niet uitdrukkelijk van haar, zoals van Zacharias en Simeon dat zij vervuld werd met de Heiligen Geest, dit lied zelf is het bewijs dat sinds het uur waarin zij was verkoren tot het werktuig van Gods eeuwige raad, haar gemoed een tempel van de Heilige Geest mocht heten.

IV. Luke 1:57-Luke 1:80. Nu komt voor Elisabeth het uur dat zij zou baren en buren en vrienden verheugen zich met haar als het kind geboren is. De achtste dag is volgens wet en gewoonte de dag van besnijdenis en naamgeving. Bij de laatste verkrijgt Zacharias zijn spraak weer; hij wendt haar dadelijk aan tot een lofzang, waarin hij vol profetische geestverrukking in de eerste plaats God voor de Messiaanse zegen prijst en pas in de tweede plaats aan zijn kind denkt. De aanwezigen worden door die angst aangegrepen die bij ieder ingrijpen van de onzichtbare wereld in de zichtbare bij de mensen plaats vindt, omdat het zwaartepunt, dat hij in de gewone orde van het zichtbare gewoon is te zoeken, hem op eens wordt ontrukt. Daarna spreekt men ten gevolge van het gerucht dat zich verbreidt van de wonderbare gebeurtenissen in het huis van de oude priester op het hele gebergte van Juda. Men vraagt onder elkaar wat toch wel van dit kind zal worden, waarvan het komen in de wereld door zulke buitengewone daden van God is vergezeld. Over zijn verdere ontwikkeling tot de tijd van zijn optreden voor het volk geeft de Evangelist een slechts kort bericht, maar dat voor het begrijpen van de latere mededelingen omtrent karakter, betekenis en werkzaamheid van Johannes voldoende is.

EVANGELIE OP DE DAG VAN JOHANNES DE DOPER, (Luke 1:57-Luke 1:80)

Terwijl het Kerstfeest de vervulling gedenkt van de aan Maria gegeven belofte, biedt het feest van Johannes aan de Christelijke gemeente de geschiedenis de geboorte van Elizabeths zoon ter overdenking aan. Evenals namelijk de geboorte van de Heiland (gevierd in de nacht van 24-25 Dec. ) een half jaar na die van Zijn voorloper Johannes plaats had, zo heeft ook de kerk een gelijke tijd voor het Kerstfeest (24 Juni) aangenomen en aan het begin daarvan het aandenken geplaatst van hem die de Heere voorstelt als de grootste die uit vrouwen geboren is.

De Lutherse kerk wilde vooral dat op deze dag het loflied van Zacharias aan de gemeente werd uitgelegd, welke lofzang in de liturgische bewerking de naam van Benedictus (geloofd) draagt en waarvan de Lutherse kerk een zeer uitgestrekt liturgisch gebruik heeft gemaakt. Daarom verklaren dan ook ene reeks van kerkelijke verordeningen, dat zij den dag niet zozeer voor enen dag van Johannes, maar integendeel voor een feest van Christus houden.

Het feest van Johannes is naast het Kerstfeest het enige kerkelijk gevierde geboortefeest om de hoge Evangelische betekenis van Johannes' geboorte als zodanig. Opmerkelijk valt het op 24 Juni, als de dagen afnemen (John 3:30), terwijl het Kerstfeest in de tijd valt dat de dagen weer langer beginnen te duren.

Met de zonnekeerkring hangen de Johannesvuren samen, of het vuur dat volgens een zeer oude gewoonte die in bijna alle landen van Europa kan worden aangewezen en die nog hier en daar in gebruik is, op de avond of de avond te voren van het Johannesfeest onder de vrije hemel, op heuvels en bergen, of ook op straten en marktpleinen onder velerlei gebruiken wordt aangestoken. Men schreef aan het vuur allerlei heilzame werkingen en zegenende krachten toe, bewaring voor ziekten, genezing van allerlei ellenden bijv. van de epilepsie, vruchtbaarheid, bescherming tegen brand en onweer enz. Die gebruiken zijn ongetwijfeld van heidense oorsprong, overblijfsels van een oude, bij alle volken van arische afkomst verbreide licht-, vuur- en zonnedienst.

Johannes heeft van tweeërlei vuur gepredikt, van het vuur van de Heilige Geest en van het helse vuur; bekommer u over deze twee vuren. Laat u het vuur van de Heilige Geest tot alle deugden ontvlammen, zodat u het helse vuur mag ontvluchten.

Vers 56

56. En Maria bleef na deze eerste ontmoeting met Elisabeth drie maanden bij haar, totdat de tijd vervuld was, die zij echter niet afwachtte. Gedurende die drie maanden spraken de beide vrouwen over de grote dingen die zij ondervonden enwerd ook aan Maria meegedeeld wat aan Zacharias in de tempel was overkomen, waardoor Elizabeths woord tot haar in Luke 1:41-Luke 1:45 haar pas echt duidelijk werd. En daarna keerde zij weer tot haar huis in Nazareth, waarop de geschiedenis volgde die wij in Matthew 1:18, hebben gelezen. Dat Maria op zo'n toon heeft kunnen spreken als hier wordt aangeslagen hoeft ons niet te verwonderen. De timmermansbruid voelt zich koningsdochter en grijpt de lang ontsnaarde Davids harp opnieuw van de wilgen. Wel heeft men tegen dit lied ingebracht dat het bijna geheel uit lofspreuken die al in het Oude Testament voorkomen is samengesteld en vooral met Hanna's lofzang overeenkomt, bij Samuëls geboorte ontboezemd. Juist dit is echter een bewijs voor de echtheid en het natuurlijke in de gang van het lied. Zo kan de vrome Israëlitische zich doen horen, wier ziel geheel met een Geest van het Oude Verbond was doortrokken en in wier dagen de besten van het volk zich het nauwst aansloten aan de taal en de zin van vroegere Godsgezanten. Die haar buiten staat acht, om zo'n toon te doen horen als hier wordt aangeslagen, toont daarmee slechts zijn ongeschiktheid om zo'n grote ziel te begrijpen. In geen dele is haar lied van dichterlijke waarde ontbloot. Men merkt het aan de beelden die zij kiest, aan de tegenstellingen die zij maakt, aan de overgangen, niet naar de leiding van een bedaarde redeneerkunde, maar naar de inspraken van het ontgloeide gevoel. Geen koud verhaal, maar een zielsuitstorting over het gebeurde vernemen wij hier. Met haar eigen voorrecht beginnend klimt zij op tot het heil, aan anderen in de zending van Christus beschoren. Wel treft ons die rijkdom en stoutheid van gedachten hier niet waardoor zich het bloeiendste tijdperk van de Hebreeuwse poëzie onderscheidt. Maar toch verheft zij, zoals David, haar blik in de raadselachtige toekomst om er de ontwikkeling van Gods raad te ontdekken, haar taal beweegt zich in den liefelijkste parallellismen, ook zijn liederen eigen. Wel missen wij hier de gloeiende verbeelding van een Jesaja, maar toch mat en arm is ook de fantasie van de zangster niet, die al in het verschiet de tronen van de dwingelandij omvergeworpen ziet, enkel door de machtige arm van de Heere. Haar lied is de uitdrukking van het heiligste gevoel. Het besef van haar geringheid tegenover de hoge begenadiging die haar ten dele viel, drukt zich uit in ieder woord dat zij spreekt. En de Messias verwachting, hier voorkomend, zij stemt geheel met Maria's standpunt overeen en is als het ware de weerklank op wat de Engel haar voorspelde. Haar uitzichten zijn nog zo zinnelijk als men het van het begin van de heilige geschiedenis verwachten kon. Onderscheiden naar hun persoonlijk karakter is de toon van Zacharias en Simeon's lied van die van het hare. Zeker, zo had de Evangelist niet kunnen dichten! Noemt hij ook de bron niet waaruit hij hier putte, alle inwendige bewijzen verzekeren ons dat hij hetgeen Maria oorspronkelijk in haar moedertaal zal hebben uitgedrukt, trouw in het Grieks heeft weergegeven. En al zegt Lukas ons niet uitdrukkelijk van haar, zoals van Zacharias en Simeon dat zij vervuld werd met de Heiligen Geest, dit lied zelf is het bewijs dat sinds het uur waarin zij was verkoren tot het werktuig van Gods eeuwige raad, haar gemoed een tempel van de Heilige Geest mocht heten.

IV. Luke 1:57-Luke 1:80. Nu komt voor Elisabeth het uur dat zij zou baren en buren en vrienden verheugen zich met haar als het kind geboren is. De achtste dag is volgens wet en gewoonte de dag van besnijdenis en naamgeving. Bij de laatste verkrijgt Zacharias zijn spraak weer; hij wendt haar dadelijk aan tot een lofzang, waarin hij vol profetische geestverrukking in de eerste plaats God voor de Messiaanse zegen prijst en pas in de tweede plaats aan zijn kind denkt. De aanwezigen worden door die angst aangegrepen die bij ieder ingrijpen van de onzichtbare wereld in de zichtbare bij de mensen plaats vindt, omdat het zwaartepunt, dat hij in de gewone orde van het zichtbare gewoon is te zoeken, hem op eens wordt ontrukt. Daarna spreekt men ten gevolge van het gerucht dat zich verbreidt van de wonderbare gebeurtenissen in het huis van de oude priester op het hele gebergte van Juda. Men vraagt onder elkaar wat toch wel van dit kind zal worden, waarvan het komen in de wereld door zulke buitengewone daden van God is vergezeld. Over zijn verdere ontwikkeling tot de tijd van zijn optreden voor het volk geeft de Evangelist een slechts kort bericht, maar dat voor het begrijpen van de latere mededelingen omtrent karakter, betekenis en werkzaamheid van Johannes voldoende is.

EVANGELIE OP DE DAG VAN JOHANNES DE DOPER, (Luke 1:57-Luke 1:80)

Terwijl het Kerstfeest de vervulling gedenkt van de aan Maria gegeven belofte, biedt het feest van Johannes aan de Christelijke gemeente de geschiedenis de geboorte van Elizabeths zoon ter overdenking aan. Evenals namelijk de geboorte van de Heiland (gevierd in de nacht van 24-25 Dec. ) een half jaar na die van Zijn voorloper Johannes plaats had, zo heeft ook de kerk een gelijke tijd voor het Kerstfeest (24 Juni) aangenomen en aan het begin daarvan het aandenken geplaatst van hem die de Heere voorstelt als de grootste die uit vrouwen geboren is.

De Lutherse kerk wilde vooral dat op deze dag het loflied van Zacharias aan de gemeente werd uitgelegd, welke lofzang in de liturgische bewerking de naam van Benedictus (geloofd) draagt en waarvan de Lutherse kerk een zeer uitgestrekt liturgisch gebruik heeft gemaakt. Daarom verklaren dan ook ene reeks van kerkelijke verordeningen, dat zij den dag niet zozeer voor enen dag van Johannes, maar integendeel voor een feest van Christus houden.

Het feest van Johannes is naast het Kerstfeest het enige kerkelijk gevierde geboortefeest om de hoge Evangelische betekenis van Johannes' geboorte als zodanig. Opmerkelijk valt het op 24 Juni, als de dagen afnemen (John 3:30), terwijl het Kerstfeest in de tijd valt dat de dagen weer langer beginnen te duren.

Met de zonnekeerkring hangen de Johannesvuren samen, of het vuur dat volgens een zeer oude gewoonte die in bijna alle landen van Europa kan worden aangewezen en die nog hier en daar in gebruik is, op de avond of de avond te voren van het Johannesfeest onder de vrije hemel, op heuvels en bergen, of ook op straten en marktpleinen onder velerlei gebruiken wordt aangestoken. Men schreef aan het vuur allerlei heilzame werkingen en zegenende krachten toe, bewaring voor ziekten, genezing van allerlei ellenden bijv. van de epilepsie, vruchtbaarheid, bescherming tegen brand en onweer enz. Die gebruiken zijn ongetwijfeld van heidense oorsprong, overblijfsels van een oude, bij alle volken van arische afkomst verbreide licht-, vuur- en zonnedienst.

Johannes heeft van tweeërlei vuur gepredikt, van het vuur van de Heilige Geest en van het helse vuur; bekommer u over deze twee vuren. Laat u het vuur van de Heilige Geest tot alle deugden ontvlammen, zodat u het helse vuur mag ontvluchten.

Vers 57

57. En de tijd van Elisabeth werd snel na het heengaan van Maria vervuld dat zij baren zou en zij baarde (volgens onze berekening op 24 Juni van het jaar 5 v. Chr. ) een zoon, zoals de engel Gabriël te voren aan Zacharias had verkondigd (Luke 1:13). 58. En die daar rondom woonden en hoorden, toen hen het bericht van de geboorte werd gegeven, dat de Heere Zijn barmhartigheid grotelijks aan haar bewezen had door haar een zoon in haar ouderdom te schenken en zij waren met haar verblijd, waardoor ook het woord van de engel in Luke 1:14 tot vervulling kwam.

Deze verzen stellen ons een liefelijke schilderij voor van Israëlitische aard; men ziet de buren en bloedverwanten na elkaar aankomen, de laatsten het eerst, omdat zij in de nabijheid wonen. De gelukkige moeder vormt het middelpunt van het toneel, de een na den ander nadert haar beurtelings.

Wie een moeder heeft gezien, hoe zij haar pasgeborene in de armen houdt met stille vreugde, hoe alle smart vergeten is, omdat het geboren is, hoe zij het aanziet met ogen, stralend van trots en vreugde en innige liefde, ja, die zelf het kostelijkste geschenk van de aarde, waarmee de eeuwige liefde ons kan verheugen, een kindje in de armen heeft gewiegd, die kan zich zeker de waardige moeder Elisabeth voorstellen in haar vreugde met het kindje in de armen. Die kan zich het geluk en de zaligheid denken waarmee zij daar neer zat, toen nu haar armoede tot rijkdom, haar smaad tot eer, haar verlangen tot bevrediging, haar hoop tot vervulling, haar smart tot vreugde, de herfst van haar leven weer tot lente was geworden door dit herfstroosje, dat nog zo laat voor haar begon te bloeien.

Groot was de barmhartigheid van God die Elisabeth ervoer, in de ogen van de buren, omdat zij volgens haar leeftijd niet meer op kinderzegen had mogen hopen en nu toch nog met een zoon was begiftigd. De verdere inhoud van de boodschap van de engels aan Zacharias was de buren niet bekend.

De oude wonderen schenen in Israël na lange tijd te zullen terugkeren; na een duistere nacht begon in de kring van deze priesterlijke familie de eerste schemering van een morgenrood weer te lichten, dat bestemd was om het opgaan van de zon aan te kondigen.

Vers 57

57. En de tijd van Elisabeth werd snel na het heengaan van Maria vervuld dat zij baren zou en zij baarde (volgens onze berekening op 24 Juni van het jaar 5 v. Chr. ) een zoon, zoals de engel Gabriël te voren aan Zacharias had verkondigd (Luke 1:13). 58. En die daar rondom woonden en hoorden, toen hen het bericht van de geboorte werd gegeven, dat de Heere Zijn barmhartigheid grotelijks aan haar bewezen had door haar een zoon in haar ouderdom te schenken en zij waren met haar verblijd, waardoor ook het woord van de engel in Luke 1:14 tot vervulling kwam.

Deze verzen stellen ons een liefelijke schilderij voor van Israëlitische aard; men ziet de buren en bloedverwanten na elkaar aankomen, de laatsten het eerst, omdat zij in de nabijheid wonen. De gelukkige moeder vormt het middelpunt van het toneel, de een na den ander nadert haar beurtelings.

Wie een moeder heeft gezien, hoe zij haar pasgeborene in de armen houdt met stille vreugde, hoe alle smart vergeten is, omdat het geboren is, hoe zij het aanziet met ogen, stralend van trots en vreugde en innige liefde, ja, die zelf het kostelijkste geschenk van de aarde, waarmee de eeuwige liefde ons kan verheugen, een kindje in de armen heeft gewiegd, die kan zich zeker de waardige moeder Elisabeth voorstellen in haar vreugde met het kindje in de armen. Die kan zich het geluk en de zaligheid denken waarmee zij daar neer zat, toen nu haar armoede tot rijkdom, haar smaad tot eer, haar verlangen tot bevrediging, haar hoop tot vervulling, haar smart tot vreugde, de herfst van haar leven weer tot lente was geworden door dit herfstroosje, dat nog zo laat voor haar begon te bloeien.

Groot was de barmhartigheid van God die Elisabeth ervoer, in de ogen van de buren, omdat zij volgens haar leeftijd niet meer op kinderzegen had mogen hopen en nu toch nog met een zoon was begiftigd. De verdere inhoud van de boodschap van de engels aan Zacharias was de buren niet bekend.

De oude wonderen schenen in Israël na lange tijd te zullen terugkeren; na een duistere nacht begon in de kring van deze priesterlijke familie de eerste schemering van een morgenrood weer te lichten, dat bestemd was om het opgaan van de zon aan te kondigen.

Vers 59

59. En het gebeurde dat zij, de buren en familie die tot bijwoning van de heilige plechtigheid genodigd waren, volgens het voorschrift van de wet op a) de achtste dag kwamen om het kind te besnijden, welke zaak gewoonlijk doorde vader van het huis gebeurde en zij noemden het kindje Zacharias naar de naam van zijn vader (Tob. 1:9). Volgens oude gewoonte wilden zij door het geven van de naam (Genesis 25:25 v. ) hun deelgenootschap te kennen geven en meenden dat een kind dat als een zoon het geslacht zou voortplanten, niet anders dan naar de vader mocht worden genoemd.

a)Genesis 17:12. Leviticus 12:3.

59. En het gebeurde dat zij, de buren en familie die tot bijwoning van de heilige plechtigheid genodigd waren, volgens het voorschrift van de wet op a) de achtste dag kwamen om het kind te besnijden, welke zaak gewoonlijk doorde vader van het huis gebeurde en zij noemden het kindje Zacharias naar de naam van zijn vader (Tob. 1:9). Volgens oude gewoonte wilden zij door het geven van de naam (Genesis 25:25 v. ) hun deelgenootschap te kennen geven en meenden dat een kind dat als een zoon het geslacht zou voortplanten, niet anders dan naar de vader mocht worden genoemd.

a)Genesis 17:12. Leviticus 12:3.

Vers 59

59. En het gebeurde dat zij, de buren en familie die tot bijwoning van de heilige plechtigheid genodigd waren, volgens het voorschrift van de wet op a) de achtste dag kwamen om het kind te besnijden, welke zaak gewoonlijk doorde vader van het huis gebeurde en zij noemden het kindje Zacharias naar de naam van zijn vader (Tob. 1:9). Volgens oude gewoonte wilden zij door het geven van de naam (Genesis 25:25 v. ) hun deelgenootschap te kennen geven en meenden dat een kind dat als een zoon het geslacht zou voortplanten, niet anders dan naar de vader mocht worden genoemd.

a)Genesis 17:12. Leviticus 12:3.

59. En het gebeurde dat zij, de buren en familie die tot bijwoning van de heilige plechtigheid genodigd waren, volgens het voorschrift van de wet op a) de achtste dag kwamen om het kind te besnijden, welke zaak gewoonlijk doorde vader van het huis gebeurde en zij noemden het kindje Zacharias naar de naam van zijn vader (Tob. 1:9). Volgens oude gewoonte wilden zij door het geven van de naam (Genesis 25:25 v. ) hun deelgenootschap te kennen geven en meenden dat een kind dat als een zoon het geslacht zou voortplanten, niet anders dan naar de vader mocht worden genoemd.

a)Genesis 17:12. Leviticus 12:3.

Vers 60

60. En zijn moeder, aan wie Zacharias door schriftelijke mededeling al lang geopenbaard had wat de engel had bevolen (Luke 1:13), antwoordde en zei: Niet zo; wat u denkt is naar de mening van God niet het juiste, maar hij zal Johannes heten.

De naam Zacharias was een goede naam; hij betekent "De Heere denkt aan ons. " Geen naam kwam beter met de omstandigheden overeen, want God had aan het echtpaar gedacht en zijn gebeden gehoord. Toch is Elisabeth, de moeder, niet van die mening. Zij is door haar man al anders onderwezen, die voor haar op een tafeltje had geschreven wat in de tempel plaats had gehad en dat het kind Johannes moest heten. Zacharias is een goede naam, maar de naam Johannes is nog beter. Johannes is zo veel als het Duitse "Gothold" of God is genadig en wil Zijn genegenheid betonen. Die naam heeft God zelf uitgekozen. Wie die naam hoort noemen moet weten dat God genadig wil zijn en de naam moet door het land heengaan als een prediking, dat de tijd van de genade nabij gekomen is, waarin God de misdaad van Zijn volk wil uitdelgen en Zijn erfdeel verkwikken.

Vers 60

60. En zijn moeder, aan wie Zacharias door schriftelijke mededeling al lang geopenbaard had wat de engel had bevolen (Luke 1:13), antwoordde en zei: Niet zo; wat u denkt is naar de mening van God niet het juiste, maar hij zal Johannes heten.

De naam Zacharias was een goede naam; hij betekent "De Heere denkt aan ons. " Geen naam kwam beter met de omstandigheden overeen, want God had aan het echtpaar gedacht en zijn gebeden gehoord. Toch is Elisabeth, de moeder, niet van die mening. Zij is door haar man al anders onderwezen, die voor haar op een tafeltje had geschreven wat in de tempel plaats had gehad en dat het kind Johannes moest heten. Zacharias is een goede naam, maar de naam Johannes is nog beter. Johannes is zo veel als het Duitse "Gothold" of God is genadig en wil Zijn genegenheid betonen. Die naam heeft God zelf uitgekozen. Wie die naam hoort noemen moet weten dat God genadig wil zijn en de naam moet door het land heengaan als een prediking, dat de tijd van de genade nabij gekomen is, waarin God de misdaad van Zijn volk wil uitdelgen en Zijn erfdeel verkwikken.

Vers 61

61. En zij, dit voor een bijzondere inval van de moeder houdend, waaraan zij te minder gehoor mochten geven omdat er volstrekt geen aanleiding voor de naam te vinden was, zeiden tot haar: Er is niemand in uw familie die met die naamgenoemd wordt; hoe komt u aan zo'n vreemde naam?

Met Johannes moest niet de familie van Zacharias worden voortgeplant, maar iets nieuws beginnen; ook moest Johannes openbaar worden als een man door God gezonden, die zijn gaven en roeping niet uit zijn vaderhuis en uit zijn bloedverwantschap, maar van God had. Toen hem daarom God de naam gaf, vroeg Hij niet of die naam ook onder zijn familie te vinden was, maar Hij koos die juist daarom, omdat hij daarin niet te vinden was. Buitengewoon is het kind, net zo ongewoon moet ook zijn naam zijn. Zo ongewoon is de naam, die overigens onder het volk gebruikelijk genoeg was, dat niemand van de grote mannen en profeten van het Oude Verbond die draagt; hij is bewaard voor Johannes, zodat hij door deze het eerst in ere zou komen en een verheven naam zou worden.

Vers 61

61. En zij, dit voor een bijzondere inval van de moeder houdend, waaraan zij te minder gehoor mochten geven omdat er volstrekt geen aanleiding voor de naam te vinden was, zeiden tot haar: Er is niemand in uw familie die met die naamgenoemd wordt; hoe komt u aan zo'n vreemde naam?

Met Johannes moest niet de familie van Zacharias worden voortgeplant, maar iets nieuws beginnen; ook moest Johannes openbaar worden als een man door God gezonden, die zijn gaven en roeping niet uit zijn vaderhuis en uit zijn bloedverwantschap, maar van God had. Toen hem daarom God de naam gaf, vroeg Hij niet of die naam ook onder zijn familie te vinden was, maar Hij koos die juist daarom, omdat hij daarin niet te vinden was. Buitengewoon is het kind, net zo ongewoon moet ook zijn naam zijn. Zo ongewoon is de naam, die overigens onder het volk gebruikelijk genoeg was, dat niemand van de grote mannen en profeten van het Oude Verbond die draagt; hij is bewaard voor Johannes, zodat hij door deze het eerst in ere zou komen en een verheven naam zou worden.

Vers 62

62. En zij, zich beroepend op hem van wie zij dachten dat hij zeker zijn gewicht ten gunste van hun vermeende betere voorslag in de weegschaal zou leggen en hem op dezelfde manier de vraag ter beslissing voorleggend, wenkte zijn vader en vroeg hoe hij wilde dat hij genoemd zou worden, wat toch zeker niet anders kon zijn dan Zacharias.

Vers 62

62. En zij, zich beroepend op hem van wie zij dachten dat hij zeker zijn gewicht ten gunste van hun vermeende betere voorslag in de weegschaal zou leggen en hem op dezelfde manier de vraag ter beslissing voorleggend, wenkte zijn vader en vroeg hoe hij wilde dat hij genoemd zou worden, wat toch zeker niet anders kon zijn dan Zacharias.

Vers 63

63. Daarop gaf hij echter niet, zoals men verwacht had, een eenvoudig ja als antwoord, maar hij stelde een andere naam bepaald daarvoor in de plaats. En toen hij een schrijftafeltje geëist had, schreef hij en zei (sprak hij onder het schrijven de woorden zelf uit): Johannes is zijn naam, dat staat vast en duldt geen tegenspraak meer. En zij verwonderden zich allen over die bepaalde en categorisch genomene beslissing die zij op het tafeltje lazen, omdat zij wel voelden, dat daar achter een uitdrukkelijk bevel van God verborgen moest liggen.

De uitdrukking: "Johannes is zijn naam" heeft iets geheimzinnigs en bevat de roeping tot een hogere beslissing. Dit - en niet zo als de uitleggers meestal menen de overeenstemming tussen vader en moeder die helemaal niets verwonderlijks bevat - brengt de aanwezigen in verwondering; allen herinneren zich daarbij wat aan de geboorte van het kind is voorafgegaan.

Vers 63

63. Daarop gaf hij echter niet, zoals men verwacht had, een eenvoudig ja als antwoord, maar hij stelde een andere naam bepaald daarvoor in de plaats. En toen hij een schrijftafeltje geëist had, schreef hij en zei (sprak hij onder het schrijven de woorden zelf uit): Johannes is zijn naam, dat staat vast en duldt geen tegenspraak meer. En zij verwonderden zich allen over die bepaalde en categorisch genomene beslissing die zij op het tafeltje lazen, omdat zij wel voelden, dat daar achter een uitdrukkelijk bevel van God verborgen moest liggen.

De uitdrukking: "Johannes is zijn naam" heeft iets geheimzinnigs en bevat de roeping tot een hogere beslissing. Dit - en niet zo als de uitleggers meestal menen de overeenstemming tussen vader en moeder die helemaal niets verwonderlijks bevat - brengt de aanwezigen in verwondering; allen herinneren zich daarbij wat aan de geboorte van het kind is voorafgegaan.

Vers 64

64. En meteen toen hij door gehoorzaamheid aan Gods woord tot gehele vervulling van het in Luke 1:13 gezegde had meegewerkt en daardoor zijn vroeger ongeloof (Luke 1:18) weer had goed gemaakt, werd zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt; en het eerste wat hijsprak was een hem door de Heilige Geest ingegeven lied (Luke 1:68-Luke 1:79) waarin hij God loofde.

Nu zijn ziel geheel van de boeien van het ongeloof bevrijd is, wordt ook zijn tong losgemaakt van de banden van de stomheid en het bewijs dat hij ook naar de ziel genezen is geeft hij dadelijk daarin, dat zijn eerste woord geen vraag is, maar een loflied.

Evenals het metaal op hetzelfde ogenblik dat een uitgang wordt geopend uit de smeltkroes stroomt, vloeide deze rede, die gedurende de tijd van zijn stilzwijgen in het hart van de priester was gekomen, plechtig van zijn lippen op het ogenblik waarin hem de spraak teruggegeven werd. Hier stelt Lukas er zich tevreden mee om eerst aan het loflied alleen zijn plaats aan te wijzen, om het verhaal niet af te breken. Het loflied zelf plaatst hij aan het slot van het verhaal, omdat dit een waarde had die onafhankelijk was van het ogenblik waarop het werd uitgesproken.

Vers 64

64. En meteen toen hij door gehoorzaamheid aan Gods woord tot gehele vervulling van het in Luke 1:13 gezegde had meegewerkt en daardoor zijn vroeger ongeloof (Luke 1:18) weer had goed gemaakt, werd zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt; en het eerste wat hijsprak was een hem door de Heilige Geest ingegeven lied (Luke 1:68-Luke 1:79) waarin hij God loofde.

Nu zijn ziel geheel van de boeien van het ongeloof bevrijd is, wordt ook zijn tong losgemaakt van de banden van de stomheid en het bewijs dat hij ook naar de ziel genezen is geeft hij dadelijk daarin, dat zijn eerste woord geen vraag is, maar een loflied.

Evenals het metaal op hetzelfde ogenblik dat een uitgang wordt geopend uit de smeltkroes stroomt, vloeide deze rede, die gedurende de tijd van zijn stilzwijgen in het hart van de priester was gekomen, plechtig van zijn lippen op het ogenblik waarin hem de spraak teruggegeven werd. Hier stelt Lukas er zich tevreden mee om eerst aan het loflied alleen zijn plaats aan te wijzen, om het verhaal niet af te breken. Het loflied zelf plaatst hij aan het slot van het verhaal, omdat dit een waarde had die onafhankelijk was van het ogenblik waarop het werd uitgesproken.

Vers 65

65. En er kwam door de wonderbare gebeurtenissen, die in het huis van Zacharias hadden plaats gehad, angst over allen die rondom hen woonden, ten gevolge van de diepe indruk die Gods eigen, onmiddellijk werk teweeg had gebracht (Acts 5:11) en niet alleen te Hebron maar in het hele gebergte van Judea, het landschap waartoe de stad behoorde (Luke 1:39), werd veel gesproken over al deze dingen.

Vers 65

65. En er kwam door de wonderbare gebeurtenissen, die in het huis van Zacharias hadden plaats gehad, angst over allen die rondom hen woonden, ten gevolge van de diepe indruk die Gods eigen, onmiddellijk werk teweeg had gebracht (Acts 5:11) en niet alleen te Hebron maar in het hele gebergte van Judea, het landschap waartoe de stad behoorde (Luke 1:39), werd veel gesproken over al deze dingen.

Vers 66

66. En allen die het hoorden namen het ter harte, omdat zij het tot een onderwerp van nadere overweging maakten en zeiden: Wat zal toch dit kind zijn, waarmee voor en na de geboorte en bij de besnijdenis zoveel buitengewoons heeftplaats gehad? En met reden vroegen zij zo en waren zij ook later bij het opgroeien van het kind bijzonder opmerkzaam op hem, want de hand van de Heere was met hem; de Heilige Geest werkte bijzonder op het hart van de knaap, zodat hij al vroeg een ernstige vrome gezindheid openbaarde (Luke 1:15, Luke 1:80).

Aan Johannes gaat de boodschap vooraf dat God grote dingen met hem voor heeft en waar men van zijn naam spreekt, vertelt men alle de gebeurtenissen die plaats hebben gehad. Er komt over allen een heilzame angst die tot bekering leidt en men bedenkt de tijd van de bezoeking die voor de deur is. Men wordt op Johannes opmerkzaam en let op zijn leven, om te vernemen wat God door hem wil doen. Hem is de weg bereid tot de harten van het volk, zodat hij de weg van de Heere zou kunnen bereiden. In deze eerste geschiedenis zien wij meteen de man van God, die wel nooit zelf een wonder heeft gedaan, maar die door een wonder in de wereld is gekomen en als een wonder voor de ogen van zijn volk heeft gewandeld.

Vers 66

66. En allen die het hoorden namen het ter harte, omdat zij het tot een onderwerp van nadere overweging maakten en zeiden: Wat zal toch dit kind zijn, waarmee voor en na de geboorte en bij de besnijdenis zoveel buitengewoons heeftplaats gehad? En met reden vroegen zij zo en waren zij ook later bij het opgroeien van het kind bijzonder opmerkzaam op hem, want de hand van de Heere was met hem; de Heilige Geest werkte bijzonder op het hart van de knaap, zodat hij al vroeg een ernstige vrome gezindheid openbaarde (Luke 1:15, Luke 1:80).

Aan Johannes gaat de boodschap vooraf dat God grote dingen met hem voor heeft en waar men van zijn naam spreekt, vertelt men alle de gebeurtenissen die plaats hebben gehad. Er komt over allen een heilzame angst die tot bekering leidt en men bedenkt de tijd van de bezoeking die voor de deur is. Men wordt op Johannes opmerkzaam en let op zijn leven, om te vernemen wat God door hem wil doen. Hem is de weg bereid tot de harten van het volk, zodat hij de weg van de Heere zou kunnen bereiden. In deze eerste geschiedenis zien wij meteen de man van God, die wel nooit zelf een wonder heeft gedaan, maar die door een wonder in de wereld is gekomen en als een wonder voor de ogen van zijn volk heeft gewandeld.

Vers 67

67. En Zacharias, zijn vader, werd, toen hem tong en mond waren losgemaakt, zoals in Luke 1:64 is meegedeeld, vervuld met (de) Heilige Geest en profeteerde, zeggend:

Voorspellen betekent hier in het algemeen de profetische, door de Geest opgewekte en gedragen openbaringsrede, die het eigenlijke profeteren mee insluit vgl. 1 Corinthians 12:10.

In het loflied van Zacharias merken wij dezelfde gang op, als in de rede van Elisabeth (Luke 1:42-Luke 1:45). Eerst komt het theocratisch gevoel te voorschijn: Zacharias spreekt zijn dank uit voor het aanbreken van de Messiaanse tijden (Luke 1:68-Luke 1:75); vervolgens treedt het vaderlijk gevoel in een soort van parenthese te voorschijn; de vader drukt zijn vreugde uit over de werkzaamheid die aan zijn zoon bij dit heerlijk werk is aangewezen (Luke 1:76, Luke 1:77); eindelijk stroomt nog eens de dankzegging voor het komen van de Messias en van het werk van Zijn genade over zijn lippen en vormt het slot van het lied (Luke 1:78, Luke 1:79).

Hij ziet het woord van de profeten tot vervulling komen, hij ziet de redding van alle vijanden die Israël haten dichterbij komen; hij koestert een verwachting - de uitdrukking is zeer onvoldoende, wanneer men ze een half staatkundige noemt, maar zeker verwacht hij van de hartelijke, inwendige vernieuwing een zegen ook voor de uitwendige toestand van het volk. Hij bedenkt dat in een vorm, zoals die toen alleen mogelijk was, toen nog niet de onboetvaardigheid van de grote menigte de zegen van zich had gestoten.

Vers 67

67. En Zacharias, zijn vader, werd, toen hem tong en mond waren losgemaakt, zoals in Luke 1:64 is meegedeeld, vervuld met (de) Heilige Geest en profeteerde, zeggend:

Voorspellen betekent hier in het algemeen de profetische, door de Geest opgewekte en gedragen openbaringsrede, die het eigenlijke profeteren mee insluit vgl. 1 Corinthians 12:10.

In het loflied van Zacharias merken wij dezelfde gang op, als in de rede van Elisabeth (Luke 1:42-Luke 1:45). Eerst komt het theocratisch gevoel te voorschijn: Zacharias spreekt zijn dank uit voor het aanbreken van de Messiaanse tijden (Luke 1:68-Luke 1:75); vervolgens treedt het vaderlijk gevoel in een soort van parenthese te voorschijn; de vader drukt zijn vreugde uit over de werkzaamheid die aan zijn zoon bij dit heerlijk werk is aangewezen (Luke 1:76, Luke 1:77); eindelijk stroomt nog eens de dankzegging voor het komen van de Messias en van het werk van Zijn genade over zijn lippen en vormt het slot van het lied (Luke 1:78, Luke 1:79).

Hij ziet het woord van de profeten tot vervulling komen, hij ziet de redding van alle vijanden die Israël haten dichterbij komen; hij koestert een verwachting - de uitdrukking is zeer onvoldoende, wanneer men ze een half staatkundige noemt, maar zeker verwacht hij van de hartelijke, inwendige vernieuwing een zegen ook voor de uitwendige toestand van het volk. Hij bedenkt dat in een vorm, zoals die toen alleen mogelijk was, toen nog niet de onboetvaardigheid van de grote menigte de zegen van zich had gestoten.

Vers 68

68. Geloofd zij de Heere, de God van Israël (Psalms 41:14; Psalms 106:48); want Hij heeft na de lange tijd van 400 jaar, waarin geen openbaring plaats had 13:31"), bezocht en door het teweegbrengen van de Messiaanse zegen op volkomen bevredigende wijze verlossing teweeg gebracht aan Zijn volk, want wat uit de geplante kiem zich zal ontwikkelen is al zo goed als aanwezig.

Vers 68

68. Geloofd zij de Heere, de God van Israël (Psalms 41:14; Psalms 106:48); want Hij heeft na de lange tijd van 400 jaar, waarin geen openbaring plaats had 13:31"), bezocht en door het teweegbrengen van de Messiaanse zegen op volkomen bevredigende wijze verlossing teweeg gebracht aan Zijn volk, want wat uit de geplante kiem zich zal ontwikkelen is al zo goed als aanwezig.

Vers 69

69. En heeft, omdat Hij die komen zal (Matthew 11:3) al in de maagdelijke schoot van Zijn moeder ontvangen is (Luke 1:42 v. ), een hoorn van de zaligheid d. i. een sterke, onoverwinnelijke, zegevierende zaligheid (Psalms 18:3; Psalms 92:11) voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht, uit wie toch de moeder is voortgekomen (Luke 3:23-Luke 3:31. Psalms 132:17).

Zacharias spreekt van zaken die niet meer toekomstig, maar al aanwezig zijn; hij belijdt en verkondigt nu dat de Zoon van David, de hoorn van de zaligheid die alle ellendigen zal beschermen en alle vijanden zal verstoten, in het vlees is gekomen. Drie maanden lang toch was de gezegende moeder in zijn huis geweest; daar heeft hij ook mee aangehoord wat Maria vertelde van het bezoek van de engel Gabriël en van de goddelijke boodschap en dat alles werd hem vast bevestigd door wat hij in de tempel gezien en gehoord had en wat nu zo even was gebeurd. In zijn woorden wordt zeer bepaald uitgedrukt dat hij Maria als afstammeling van Davids huis zag.

Vers 69

69. En heeft, omdat Hij die komen zal (Matthew 11:3) al in de maagdelijke schoot van Zijn moeder ontvangen is (Luke 1:42 v. ), een hoorn van de zaligheid d. i. een sterke, onoverwinnelijke, zegevierende zaligheid (Psalms 18:3; Psalms 92:11) voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht, uit wie toch de moeder is voortgekomen (Luke 3:23-Luke 3:31. Psalms 132:17).

Zacharias spreekt van zaken die niet meer toekomstig, maar al aanwezig zijn; hij belijdt en verkondigt nu dat de Zoon van David, de hoorn van de zaligheid die alle ellendigen zal beschermen en alle vijanden zal verstoten, in het vlees is gekomen. Drie maanden lang toch was de gezegende moeder in zijn huis geweest; daar heeft hij ook mee aangehoord wat Maria vertelde van het bezoek van de engel Gabriël en van de goddelijke boodschap en dat alles werd hem vast bevestigd door wat hij in de tempel gezien en gehoord had en wat nu zo even was gebeurd. In zijn woorden wordt zeer bepaald uitgedrukt dat hij Maria als afstammeling van Davids huis zag.

Vers 71

71. Namelijk dat deze een verlossing van onze vijanden zou zijn, van de Romeinen die ons verdrukken en van de hand van al degenen die ons haten, bijv. van deze Herodes.

Vers 71

71. Namelijk dat deze een verlossing van onze vijanden zou zijn, van de Romeinen die ons verdrukken en van de hand van al degenen die ons haten, bijv. van deze Herodes.

Vers 72

72. Opdat Hij door deze redding de hun beloofde en ook hartelijk door hen verwachte (Hoofdstuk . 10:24) barmhartigheid deed aan onze vaderen, die zich in de eeuwigheid daarover hebben verheugd (Hebrews 11:39 v. Matthew 27:52 v. ) en evenals over de vaderen zo ook over de kinderen (Luke 1:17) gedachtig was aan Zijn heilig verbond, dat Hij met Israël heeft opgericht en daarin eeuwig heil heeft toegezegd.

Het is een barmhartigheid, die ook de andere kant op invloed heeft en de vaderen tot zegen is; zij brengt hen tot leven en zaligheid. Daarom werden zij, toen Christus kwam, op wie zij hun hoop hadden gesteld, verheugd (John 8:56).

Vers 72

72. Opdat Hij door deze redding de hun beloofde en ook hartelijk door hen verwachte (Hoofdstuk . 10:24) barmhartigheid deed aan onze vaderen, die zich in de eeuwigheid daarover hebben verheugd (Hebrews 11:39 v. Matthew 27:52 v. ) en evenals over de vaderen zo ook over de kinderen (Luke 1:17) gedachtig was aan Zijn heilig verbond, dat Hij met Israël heeft opgericht en daarin eeuwig heil heeft toegezegd.

Het is een barmhartigheid, die ook de andere kant op invloed heeft en de vaderen tot zegen is; zij brengt hen tot leven en zaligheid. Daarom werden zij, toen Christus kwam, op wie zij hun hoop hadden gesteld, verheugd (John 8:56).

Vers 73

73. En a)aan den eed die Hij (Genesis 22:16-Genesis 22:18) Abraham, onze vader, gezworen heeft en waarbij Hij op de allerplechtigste manier (Hebrews 6:13, ) beloofd heeft om ons het geluk te geven.

a) Psalms 105:9. Jeremiah 31:33.

Vers 73

73. En a)aan den eed die Hij (Genesis 22:16-Genesis 22:18) Abraham, onze vader, gezworen heeft en waarbij Hij op de allerplechtigste manier (Hebrews 6:13, ) beloofd heeft om ons het geluk te geven.

a) Psalms 105:9. Jeremiah 31:33.

Vers 74

74. a)Dat wij verlost zijn uit de hand van onze vijanden, onder welke heerschappij geen vrij, vrolijk leven in God voor ons mogelijk was en Hem dienen zouden zonder angst.

a)Hebrews 9:14.

Hier is de vrees voor de vijanden bedoeld, die het Israël vaak onmogelijk maakten om de Heere met vreugde te dienen.

Welke verstoringen hadden de Macedoniërs, vooral Antiochus Epifanes en de Romeinen de Joden in de uitoefening van hun godsdienst veroorzaakt!

Vers 74

74. a)Dat wij verlost zijn uit de hand van onze vijanden, onder welke heerschappij geen vrij, vrolijk leven in God voor ons mogelijk was en Hem dienen zouden zonder angst.

a)Hebrews 9:14.

Hier is de vrees voor de vijanden bedoeld, die het Israël vaak onmogelijk maakten om de Heere met vreugde te dienen.

Welke verstoringen hadden de Macedoniërs, vooral Antiochus Epifanes en de Romeinen de Joden in de uitoefening van hun godsdienst veroorzaakt!

Vers 75

75. a) In heiligheid, waarin men zich onbesmet van alle boosheid bewaart en in gerechtigheid voor Hem, wanneer men al wat goed is betracht (Ephesians 4:24), al de dagen van ons leven.

a) 1 Petrus . 1:15.

Het doel is de volkomen verering van God, de staatkundige bevrijding is alleen het middel daartoe; de volmaakte godsverering heeft uitwendige veiligheid nodig. Snel zal de Messias heersen; dan komt geen Antiochus meer om het heiligdom te ontwijden, geen Pompejus om geweld daartegen te bezigen. Hier is het ideaal van de zaligheid, zoals het in het Oude Testament is geschilderd en zoals ook de zoon van Zacharias, de voorloper, het heeft opgevat, in zijn zuiverheid voorgesteld. Het bestaat in een machtige theocratie, die zich verheft op de grondslag van een nationale bekering. Juist uit dit gezichtspunt kon de Doper zich niet vinden in de gang van zaken gedurende het leven van Jezus. Ten tijde van de ballingschap zag de priesterlijke profeet Ezechiël (40-48) de volkomen theocratie onder het beeld van een tempel van volmaakte afmetingen. Hier ziet de profetische priester Zacharias hetzelfde ideaal onder het beeld van een voortgaande onafgebroken cultus. Zo maakt de Heilige Geest de vorm van Zijn openbaringen in overeenkomst met de gewone bezigheden van Zijn werktuigen.

Vers 75

75. a) In heiligheid, waarin men zich onbesmet van alle boosheid bewaart en in gerechtigheid voor Hem, wanneer men al wat goed is betracht (Ephesians 4:24), al de dagen van ons leven.

a) 1 Petrus . 1:15.

Het doel is de volkomen verering van God, de staatkundige bevrijding is alleen het middel daartoe; de volmaakte godsverering heeft uitwendige veiligheid nodig. Snel zal de Messias heersen; dan komt geen Antiochus meer om het heiligdom te ontwijden, geen Pompejus om geweld daartegen te bezigen. Hier is het ideaal van de zaligheid, zoals het in het Oude Testament is geschilderd en zoals ook de zoon van Zacharias, de voorloper, het heeft opgevat, in zijn zuiverheid voorgesteld. Het bestaat in een machtige theocratie, die zich verheft op de grondslag van een nationale bekering. Juist uit dit gezichtspunt kon de Doper zich niet vinden in de gang van zaken gedurende het leven van Jezus. Ten tijde van de ballingschap zag de priesterlijke profeet Ezechiël (40-48) de volkomen theocratie onder het beeld van een tempel van volmaakte afmetingen. Hier ziet de profetische priester Zacharias hetzelfde ideaal onder het beeld van een voortgaande onafgebroken cultus. Zo maakt de Heilige Geest de vorm van Zijn openbaringen in overeenkomst met de gewone bezigheden van Zijn werktuigen.

Vers 76

76. a) En u mijn kind! - want ook van u heb ik iets groots te zeggen - zult een profeet van de Allerhoogste genoemd worden (Matthew 11:9; Matthew 21:46. John 10:41); want u zult voor het aangezicht van de Heere wandelen om Zijn wegen te bereiden (Luke 1:17. Isaiah 40:3).

a) Malachi 4:5.

Eigenlijk moet Johannes in dit loflied als een profeet worden voorgesteld; men verwacht daarom, dat het alleen of voor het grootste gedeelte over Johannes zal handelen; dit is echter in het geheel niet het geval. Ja, zo min is dit het geval dat juist Christus de hoofdzaak, het begin en het einde van de voorspelling is; slechts met een paar woorden wordt Johannes ingeschoven, van wie het dan dadelijk weer tot Christus overgaat.

Vers 76

76. a) En u mijn kind! - want ook van u heb ik iets groots te zeggen - zult een profeet van de Allerhoogste genoemd worden (Matthew 11:9; Matthew 21:46. John 10:41); want u zult voor het aangezicht van de Heere wandelen om Zijn wegen te bereiden (Luke 1:17. Isaiah 40:3).

a) Malachi 4:5.

Eigenlijk moet Johannes in dit loflied als een profeet worden voorgesteld; men verwacht daarom, dat het alleen of voor het grootste gedeelte over Johannes zal handelen; dit is echter in het geheel niet het geval. Ja, zo min is dit het geval dat juist Christus de hoofdzaak, het begin en het einde van de voorspelling is; slechts met een paar woorden wordt Johannes ingeschoven, van wie het dan dadelijk weer tot Christus overgaat.

Vers 77

77. a) Om Zijn volk kennis van de zaligheid te geven, die voornamelijk bestaat in vergeving van hun zonden (Jeremiah 31:34).

a) Luke 3:3.

De wegbereiding van Johannes zou bestaan in de kennisgeving aan het volk van de Heere dat de zaligheid nu geopenbaard werd in de vergeving van zonde door de Zaligmaker; met andere woorden, dat de bedeling van de wet van Mozes ophield en de bedeling van de genade in de Messias een aanvang nam. Wij, die geloven, weten dat de zaligheid van de mens bestaat in de vergeving van zonde; dat hierop alleen alles aankomt; doch dit weten niet alle mensen. De meesten willen door de wet, of liever door henzelf, of vanzelf zalig worden. De zonde weegt bij hen niet zwaar genoeg om hen ter aarde te werpen voor God en van Hem vergeving ervoor te smeken. Daarom is er zonder kennis van de zonde ook geen kennis van de zaligheid. Alleen onze zonden moeten ons tot Jezus brengen, die enkel gekomen is om onze zonde weg te nemen in Zijn bloed, door er voor te lijden en te sterven. Als wij denken niet zo onrein te zijn dat wij door Jezus gewassen hoeven te worden, dan hebben wij geen deel aan Hem; maar als wij onze schuld voor God zodanig voelen dat de vergeving van de zonde voor ons een schat is, waarvoor wij graag alle andere schatten weggeven, dan ontvangen wij die schat van Christus op hetzelfde ogenblik, waarop wij die biddend van Hem vragen. En hebben wij deze afgebeden vergeving ontvangen dan kunnen wij niet nalaten de zonde te bestrijden en heilig te wandelen zonder nochtans als heiligen, maar enkel als zondaars zalig te willen worden. Nee, ons zondaarschap moet tot verkrijging van de zaligheid ons radicaal, ons volstrekt vereiste blijven. Zeker, om dit in een mens goed te verenigen is almachtige genade nodig. De Bijbel is dan ook het enige boek in de wereld dat ons leert de zaligheid te verkrijgen op geen anderen grond dan dat wij zondaren zijn. Alle andere godsdiensten willen de mensen eerst tot heiligen maken, eer zij hun de zaligheid toekennen; zij zijn de valse godsdiensten. En wij behoeven daarvoor niet naar de verre volken te gaan, want deze hebben nooit enig denkbeeld gehad van vrije genade; nee, de Christen-volken, die het geweten hebben, hebben het zelfs weer vergeten. Luther wilde ook eerst als een heilige behouden worden. Als een dolle heilige, zo noemt hij zichzelf, zoals hij vroeger was en zeker nooit is de razernij erger dan in de godsdienstige zaken, liep hij door Rome, maar God gaf hem te zien dat hij alleen als een zondaar zalig worden moest en worden kon en toen liep hij niet meer rond als een dolle heilige, maar zat hij als een begenadigd zondaar stil, verstandig en eerbiedig aan de voeten van Jezus. Dat wij ons dan ook niet proberen te ontslaan van het gevoel van ons zondaarschap. Sinds Adams val zijn wij onze eigen rechtvaardigheid kwijt en de enige rechtvaardigheid die verkrijgbaar is, is die van Christus. Geloven wij in Hem, dan bekleedt Hij ons door de Heilige Geest, maar zolang wij op aarde zijn, moeten wij bij dit alles ons zondaarspak blijven dragen en niet doen als die gevangenen die hun gevangeniskleren verwisselen om niet herkend te worden en zo te kunnen ontsnappen; nee, wij moeten er ons altijd in blijven tonen voor God, opdat wij juist door Hem erkend worden als de voorwerpen van Zijn genade. In onze zondaarsnaam en in die alleen ligt onze vrijheid van toegang tot Hem, die de goddelozen rechtvaardigt in Hem, die niet gekomen is voor rechtvaardigen.

Vers 77

77. a) Om Zijn volk kennis van de zaligheid te geven, die voornamelijk bestaat in vergeving van hun zonden (Jeremiah 31:34).

a) Luke 3:3.

De wegbereiding van Johannes zou bestaan in de kennisgeving aan het volk van de Heere dat de zaligheid nu geopenbaard werd in de vergeving van zonde door de Zaligmaker; met andere woorden, dat de bedeling van de wet van Mozes ophield en de bedeling van de genade in de Messias een aanvang nam. Wij, die geloven, weten dat de zaligheid van de mens bestaat in de vergeving van zonde; dat hierop alleen alles aankomt; doch dit weten niet alle mensen. De meesten willen door de wet, of liever door henzelf, of vanzelf zalig worden. De zonde weegt bij hen niet zwaar genoeg om hen ter aarde te werpen voor God en van Hem vergeving ervoor te smeken. Daarom is er zonder kennis van de zonde ook geen kennis van de zaligheid. Alleen onze zonden moeten ons tot Jezus brengen, die enkel gekomen is om onze zonde weg te nemen in Zijn bloed, door er voor te lijden en te sterven. Als wij denken niet zo onrein te zijn dat wij door Jezus gewassen hoeven te worden, dan hebben wij geen deel aan Hem; maar als wij onze schuld voor God zodanig voelen dat de vergeving van de zonde voor ons een schat is, waarvoor wij graag alle andere schatten weggeven, dan ontvangen wij die schat van Christus op hetzelfde ogenblik, waarop wij die biddend van Hem vragen. En hebben wij deze afgebeden vergeving ontvangen dan kunnen wij niet nalaten de zonde te bestrijden en heilig te wandelen zonder nochtans als heiligen, maar enkel als zondaars zalig te willen worden. Nee, ons zondaarschap moet tot verkrijging van de zaligheid ons radicaal, ons volstrekt vereiste blijven. Zeker, om dit in een mens goed te verenigen is almachtige genade nodig. De Bijbel is dan ook het enige boek in de wereld dat ons leert de zaligheid te verkrijgen op geen anderen grond dan dat wij zondaren zijn. Alle andere godsdiensten willen de mensen eerst tot heiligen maken, eer zij hun de zaligheid toekennen; zij zijn de valse godsdiensten. En wij behoeven daarvoor niet naar de verre volken te gaan, want deze hebben nooit enig denkbeeld gehad van vrije genade; nee, de Christen-volken, die het geweten hebben, hebben het zelfs weer vergeten. Luther wilde ook eerst als een heilige behouden worden. Als een dolle heilige, zo noemt hij zichzelf, zoals hij vroeger was en zeker nooit is de razernij erger dan in de godsdienstige zaken, liep hij door Rome, maar God gaf hem te zien dat hij alleen als een zondaar zalig worden moest en worden kon en toen liep hij niet meer rond als een dolle heilige, maar zat hij als een begenadigd zondaar stil, verstandig en eerbiedig aan de voeten van Jezus. Dat wij ons dan ook niet proberen te ontslaan van het gevoel van ons zondaarschap. Sinds Adams val zijn wij onze eigen rechtvaardigheid kwijt en de enige rechtvaardigheid die verkrijgbaar is, is die van Christus. Geloven wij in Hem, dan bekleedt Hij ons door de Heilige Geest, maar zolang wij op aarde zijn, moeten wij bij dit alles ons zondaarspak blijven dragen en niet doen als die gevangenen die hun gevangeniskleren verwisselen om niet herkend te worden en zo te kunnen ontsnappen; nee, wij moeten er ons altijd in blijven tonen voor God, opdat wij juist door Hem erkend worden als de voorwerpen van Zijn genade. In onze zondaarsnaam en in die alleen ligt onze vrijheid van toegang tot Hem, die de goddelozen rechtvaardigt in Hem, die niet gekomen is voor rechtvaardigen.

Vers 78

78. Door de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid van onze Gods zal hem deze ten deel worden en wel door die barmhartigheid waarmee uitsluitend en alleen ons bezochtheeft de Opgang uit de hoogte, omdat nu de Messias komt (Malachi 4:2).

Dit moesten de mensen erkennen, dat in de vergeving van hun zonden, in die afwassing waarvan in Ezekiel 36:25 sprake was, de zaligheid tot hen moest komen, dat deze het begin van hun redding was en wel, wat daarmee nauw verbonden is, "Door de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid van onze Gods, waarvan deze vergeving van de zonden een uitvloeisel is, evenals ieder ander goed dat zich daaraan aansluit.

Een vleselijk hartstochtelijk patriottisme had zich van het volk en van zijn oversten meester gemaakt en het ideaal van een zuiver staatkundige bevrijding had zich in de plaats van een geestelijke verlossing gesteld. Daarom moest aan de Verlosser een andere door God bevestigde persoonlijkheid voorgaan, die het volk deed weten dat het verderf niet bestond in het onderworpen zijn aan de Romeinen, maar in de goddelijke veroordeling en dat zo de zaligheid niet in een tijdelijke bevrijding, maar in de vergeving van de zonden bestond. Aan het volk weer begrip te geven van de zaligheid, die in de vergeving van zonden bestaat, is dus inderdaad de weg bereiden aan Hem, die deze zaligheid zou brengen.

Vers 78

78. Door de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid van onze Gods zal hem deze ten deel worden en wel door die barmhartigheid waarmee uitsluitend en alleen ons bezochtheeft de Opgang uit de hoogte, omdat nu de Messias komt (Malachi 4:2).

Dit moesten de mensen erkennen, dat in de vergeving van hun zonden, in die afwassing waarvan in Ezekiel 36:25 sprake was, de zaligheid tot hen moest komen, dat deze het begin van hun redding was en wel, wat daarmee nauw verbonden is, "Door de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid van onze Gods, waarvan deze vergeving van de zonden een uitvloeisel is, evenals ieder ander goed dat zich daaraan aansluit.

Een vleselijk hartstochtelijk patriottisme had zich van het volk en van zijn oversten meester gemaakt en het ideaal van een zuiver staatkundige bevrijding had zich in de plaats van een geestelijke verlossing gesteld. Daarom moest aan de Verlosser een andere door God bevestigde persoonlijkheid voorgaan, die het volk deed weten dat het verderf niet bestond in het onderworpen zijn aan de Romeinen, maar in de goddelijke veroordeling en dat zo de zaligheid niet in een tijdelijke bevrijding, maar in de vergeving van de zonden bestond. Aan het volk weer begrip te geven van de zaligheid, die in de vergeving van zonden bestaat, is dus inderdaad de weg bereiden aan Hem, die deze zaligheid zou brengen.

Vers 79

79. a) Om te verschijnen aan degenen, die gezeten zijn in duisternis van vervreemding van God en de daarmee verbonden geestelijke blindheid en in schaduw des doods, want zo'n duisternis gaat de verdoemenis vooraf, zoals bij een stervende de verduistering van het gezicht een voorspelvan de dood is (Isaiah 9:1; Isaiah 60:2); om onze voeten te richten op de weg van de vrede, van de verzoening met God, waarvan het volk zo ver is afgedwaald (Isaiah 53:6. 59:8 v. ).

a) Isaiah 42:7. 43:8. 49:9. Het is merkwaardig zoals de laatste Messiaanse voorspelling van het Oude Testament en de allerlaatste voor de geboorte van Jezus Christus met elkaar overeenstemmen.

Vers 79

79. a) Om te verschijnen aan degenen, die gezeten zijn in duisternis van vervreemding van God en de daarmee verbonden geestelijke blindheid en in schaduw des doods, want zo'n duisternis gaat de verdoemenis vooraf, zoals bij een stervende de verduistering van het gezicht een voorspelvan de dood is (Isaiah 9:1; Isaiah 60:2); om onze voeten te richten op de weg van de vrede, van de verzoening met God, waarvan het volk zo ver is afgedwaald (Isaiah 53:6. 59:8 v. ).

a) Isaiah 42:7. 43:8. 49:9. Het is merkwaardig zoals de laatste Messiaanse voorspelling van het Oude Testament en de allerlaatste voor de geboorte van Jezus Christus met elkaar overeenstemmen.

Vers 80

80. En het kind, waarvan al in Luke 1:66 werd gezegd dat de hand van de Heere met hem was, groeide op en werd gesterkt in de geest, onder de verzorging en leiding van zijn godvruchtige en vrome ouders. Vooral openbaarde zich dit zijn sterk worden in de Geest door ontwikkeling van de macht van de wil over het vlees en de lichamelijkebegeerten en behoeften. Al in zijn jeugd bereidde hij zich met alle strengheid en onthouding van de wereld tot zijn toekomstige roeping voor en was hij in de woestijnen en de onbewoonde streken bij Hebron, tot den dag van zijn vertoning aan Israël (Luke 3:1 v. ) volgens de wil van God, die hem het daarvoor geschikte uur openbaarde.

Vers 80

80. En het kind, waarvan al in Luke 1:66 werd gezegd dat de hand van de Heere met hem was, groeide op en werd gesterkt in de geest, onder de verzorging en leiding van zijn godvruchtige en vrome ouders. Vooral openbaarde zich dit zijn sterk worden in de Geest door ontwikkeling van de macht van de wil over het vlees en de lichamelijkebegeerten en behoeften. Al in zijn jeugd bereidde hij zich met alle strengheid en onthouding van de wereld tot zijn toekomstige roeping voor en was hij in de woestijnen en de onbewoonde streken bij Hebron, tot den dag van zijn vertoning aan Israël (Luke 3:1 v. ) volgens de wil van God, die hem het daarvoor geschikte uur openbaarde.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Luke 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/luke-1.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile