Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Judges 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/judges-2.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Judges 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 2Judges 2:1.
TRAAGHEID, AFVAL, STRAF EN REDDING VAN DE KINDEREN VAN ISRAEL.
I. Judges 2:1-Judges 2:5. Israël had zich onverschillig betoond omtrent het bevel van de Heere en traag tot het uitroeien van de Kananieten. Nu kondigt een Engel des Heeren bij een buitengewone verschijning, op een niet nader aangewezen plaats het volk op bestraffende toon aan, welke plaats de Heere van Zijn zijde omtrent Israël zal innemen. De Heere zal hun van nu af Zijn hulp bij de verdrijving van de inwoners onthouden, en deze tot strafmiddel voor hen gebruiken, waarvan Hij door Mozes en Jozua gesproken had. Het volk weent over deze aanzegging, en de plaats waar zij plaatsvond, ontvangt de naam van Bochim, d.i. klaaghuis; maar verder dan tot deze onvruchtbare smart brengt dit het verslapte Israël niet.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 2Judges 2:1.
TRAAGHEID, AFVAL, STRAF EN REDDING VAN DE KINDEREN VAN ISRAEL.
I. Judges 2:1-Judges 2:5. Israël had zich onverschillig betoond omtrent het bevel van de Heere en traag tot het uitroeien van de Kananieten. Nu kondigt een Engel des Heeren bij een buitengewone verschijning, op een niet nader aangewezen plaats het volk op bestraffende toon aan, welke plaats de Heere van Zijn zijde omtrent Israël zal innemen. De Heere zal hun van nu af Zijn hulp bij de verdrijving van de inwoners onthouden, en deze tot strafmiddel voor hen gebruiken, waarvan Hij door Mozes en Jozua gesproken had. Het volk weent over deze aanzegging, en de plaats waar zij plaatsvond, ontvangt de naam van Bochim, d.i. klaaghuis; maar verder dan tot deze onvruchtbare smart brengt dit het verslapte Israël niet.
Vers 1
1. En een Engel des HEEREN (Genesis 16:7) kwam ten tijde van de in het vorige hoofdstuk vertelde gebeurtenissen, naar onze berekening ongeveer in het jaar 1423 v r Christus geboorte, opwaarts van Gilgal1) aan de Jordaan (Joshua 9:6). Deze Engel was vroeger bij het intreden in het beloofde land, als een geharnast krijgsman aan Jozua verschenen (Joshua 5:13vv.). Hij ging tot de plaats, die later naar hetgeen de kinderen van Israël volgens Judges 2:4 deden, de naam van Bochim, 2) dat is "wenende" ontving; en Hij zei met duidelijke, voor allen hoorbare stem: Ik heb u volgens Mijn belofte (Exodus 3:7)uit Egypte gevoerd, en u gebracht in het land, dat Ik uw vaderen gezworen heb, en Ik heb gezegd, toen ik aan de Sinaï mijn Verbond met u oprichtte (Exodus 19:1-Exodus 24:11): Ik zal Mijn verbond met u niet verbreken in eeuwigheid, 3) maar integendeel al Mijn verbondsbeloften trouw vervullen.1) Wij moeten aannemen, dat het opkomen van Gilgal in innerlijke betrekking stond tot de in Joshua 5:13 berichtte verschijning van de Vorst van het hemelleger, die na de besnijdenis van het volk te Gilgal, Jozua de val van Jericho aankondigde. Zoals toen Israël, door de besnijdenis weer in de juiste verbondsbetrekking tot de Heere getreden, zich tot de verovering van Kanan aangordde, de Engel des Heeren als Vorst van het leger van de Heere aan Jozua verscheen, om hem de inneming van Jericho te verzekeren, zo verschijnt hier, na de intocht van de Israëlitische stammen in hun erfdelen, toen zij begonnen waren met de overgebleven Kananieten vrede te sluiten, en in plaats van ze uit te roeien, tevreden waren met hen schatplichtig te maken, de Engel van de Heere aan het volk, om alle kinderen van Israël aan te kondigen, dat zij door deze handelwijze met de Kananieten het verbond met de Heere hadden verbroken en hun de straf voor deze overtreding van het verbond mee te delen..
De Engel des Heeren is hier weer de Engel van het Verbond, niet een gewone Engel, veel minder een profeet, maar de Engel, door wie God, de Heere, zich in de dagen van het Oude Verbond openbaarde. Het is daarom dan ook, dat Hij spreekt, niet in de naam des Heeren, maar in Zijn eigen Naam..
Hij spreekt hier tot het volk, vertegenwoordigd door zijn oudsten en hoofden, om Israël aan te kondigen, dat zoals Hij te Gilgal beloofd heeft, om geheel het beloofde land hun te schenken, hij nu ook weer van Gilgal komt, om hen te verzekeren van Zijn Goddelijk ongenoegen over hun daden, dat zij de Kananieten vreedzaam laten leven in het land, om hen tevens de straf aan te zeggen, die op hun ongehoorzaamheid en hun ongeloof zal volgen..
2) Dezen naam ontvangt deze plaats van het wenen van de Israëlieten. Waar zij gelegen heeft is niet bekend. Sommigen menen bij Silo, waar de tabernakel stond..
3) De bode komt van GilGalaten De samenhang van deze mededeling met het gehele voorafgaande verhaal is zeer leerrijk. In Gilgal begint de geschiedenis van Israël en Kanan. Daar (Joshua 4:20) stond het herinneringsteken, hoe Israël in het land gekomen was. De naam Gilgal (Joshua 5:9) herinnert aan het schoonste wonder, aan de bevrijding van de smaad van Egypte. Daar was het eerste Pascha in Kanan gevierd. Vandaar beginnen ook de daden van Jozua. Zoals de Engel van Gilgal kwam, zo trok vandaar Juda in zijn bezitting. Een bode uit Gilgal was een herinnering aan Jozua's laatste woorden en bevelen..
Vers 1
1. En een Engel des HEEREN (Genesis 16:7) kwam ten tijde van de in het vorige hoofdstuk vertelde gebeurtenissen, naar onze berekening ongeveer in het jaar 1423 v r Christus geboorte, opwaarts van Gilgal1) aan de Jordaan (Joshua 9:6). Deze Engel was vroeger bij het intreden in het beloofde land, als een geharnast krijgsman aan Jozua verschenen (Joshua 5:13vv.). Hij ging tot de plaats, die later naar hetgeen de kinderen van Israël volgens Judges 2:4 deden, de naam van Bochim, 2) dat is "wenende" ontving; en Hij zei met duidelijke, voor allen hoorbare stem: Ik heb u volgens Mijn belofte (Exodus 3:7)uit Egypte gevoerd, en u gebracht in het land, dat Ik uw vaderen gezworen heb, en Ik heb gezegd, toen ik aan de Sinaï mijn Verbond met u oprichtte (Exodus 19:1-Exodus 24:11): Ik zal Mijn verbond met u niet verbreken in eeuwigheid, 3) maar integendeel al Mijn verbondsbeloften trouw vervullen.1) Wij moeten aannemen, dat het opkomen van Gilgal in innerlijke betrekking stond tot de in Joshua 5:13 berichtte verschijning van de Vorst van het hemelleger, die na de besnijdenis van het volk te Gilgal, Jozua de val van Jericho aankondigde. Zoals toen Israël, door de besnijdenis weer in de juiste verbondsbetrekking tot de Heere getreden, zich tot de verovering van Kanan aangordde, de Engel des Heeren als Vorst van het leger van de Heere aan Jozua verscheen, om hem de inneming van Jericho te verzekeren, zo verschijnt hier, na de intocht van de Israëlitische stammen in hun erfdelen, toen zij begonnen waren met de overgebleven Kananieten vrede te sluiten, en in plaats van ze uit te roeien, tevreden waren met hen schatplichtig te maken, de Engel van de Heere aan het volk, om alle kinderen van Israël aan te kondigen, dat zij door deze handelwijze met de Kananieten het verbond met de Heere hadden verbroken en hun de straf voor deze overtreding van het verbond mee te delen..
De Engel des Heeren is hier weer de Engel van het Verbond, niet een gewone Engel, veel minder een profeet, maar de Engel, door wie God, de Heere, zich in de dagen van het Oude Verbond openbaarde. Het is daarom dan ook, dat Hij spreekt, niet in de naam des Heeren, maar in Zijn eigen Naam..
Hij spreekt hier tot het volk, vertegenwoordigd door zijn oudsten en hoofden, om Israël aan te kondigen, dat zoals Hij te Gilgal beloofd heeft, om geheel het beloofde land hun te schenken, hij nu ook weer van Gilgal komt, om hen te verzekeren van Zijn Goddelijk ongenoegen over hun daden, dat zij de Kananieten vreedzaam laten leven in het land, om hen tevens de straf aan te zeggen, die op hun ongehoorzaamheid en hun ongeloof zal volgen..
2) Dezen naam ontvangt deze plaats van het wenen van de Israëlieten. Waar zij gelegen heeft is niet bekend. Sommigen menen bij Silo, waar de tabernakel stond..
3) De bode komt van GilGalaten De samenhang van deze mededeling met het gehele voorafgaande verhaal is zeer leerrijk. In Gilgal begint de geschiedenis van Israël en Kanan. Daar (Joshua 4:20) stond het herinneringsteken, hoe Israël in het land gekomen was. De naam Gilgal (Joshua 5:9) herinnert aan het schoonste wonder, aan de bevrijding van de smaad van Egypte. Daar was het eerste Pascha in Kanan gevierd. Vandaar beginnen ook de daden van Jozua. Zoals de Engel van Gilgal kwam, zo trok vandaar Juda in zijn bezitting. Een bode uit Gilgal was een herinnering aan Jozua's laatste woorden en bevelen..
Vers 3
3. Daarom heb Ik ook gezegd, 1) toen Ik u dat gebod gaf, voor het geval, dat gij daaraan geen gehoor zou geven: Ik zal hen, die Kananieten, voor uw aangezicht niet verder uitdrijven; maar zij zullen u aan de zijden2) zijn, en hun goden zullen u tot a) een valstrik zijn, 3) (Numbers 33:55 Joshua 23:13); deze toen uitgesproken bedreiging zal van nu af aan vervuld worden.1) Met hetgeen nu volgt, herhaalt de Heere de bedreiging, uitgesproken (Numbers 33:55 Joshua 23:13) tegen degenen, die Zijn bevelen ongehoorzaam zouden zijn..
2) In het Hebreeuws Lakem Letsiddim, aan U, aan de zijden. Een verkorte uitdrukking voor Letsininim betsiddikem Numeri 33:55: Tot prikkels in uw zijden..
De laatste zinsnede: en hun goden zullen u tot een strik zijn komt overeen met Exodus 23:33b. Door de vereniging van beide uitdrukkingen doet de Engel des Heeren zich kennen als dezelfde, die ook tot hun vaderen in de woestijn heeft gesproken..
3) Vele uitleggers hebben hier, verleid door de mededeling, dat de Engel van Gilgal kwam, gedacht aan de hogepriester Pinehas, of aan een profeet. Slechts die Engel kan echter hier bedoeld zijn, van wie God Exodus 23:20 spreekt, en die Hij Exodus 33:14 "Zijn aangezicht" noemt. Deze verscheen aan Jozua na de besnijding van het volk te Gilgal, toen Israël weer in de juiste verhouding tot de Here geplaatst was, om hem de inneming van Jericho en van het gehele land te verzekeren. Sinds die tijd had echter het volk nagelaten de nog overgebleven Kananieten uit te roeien, en had vrede met hen gemaakt; daardoor had het Gods toorn op zich geladen. De helpende hand van God wil zich nu terugtrekken en het zal aan dezelfde volkeren, die het had kunnen verdelgen, tot verdrukking en pijniging overgegeven worden. Dat is het, wat de Engel aan de gemeente bekend moet maken. Hij, deze Engel, in wie de naam des Heeren is (Exodus 23:21) wil voortaan Zijn plaats, die hij vroeger te Gilgal omtrent hen ingenomen had, en die een vriendelijke, zegenende, helpende was, in de omgekeerde veranderen; daarom komt hij van Gilgal en verschijnt te Bochim, de plaats van geween, omdat Israël voortaan veel reden zal hebben om te wenen en te klagen. Het opkomen gebeurde zonder twijfel op dezelfde wijze, als toen de heerlijkheid des Heeren in de woestijn in de wolk verscheen (Exodus 16:10); een vurige lichtglans verscheen, toen het volk te Silo verzameld was, uit de streek van Gilgal en bewoog zich noordwestelijk naar de plaats van verzameling; Silo, waar Israël tot rust gekomen was, zou nu een klaaghuis worden, waarom het in onze geschiedenis niet bij zijn eigenlijke naam, maar Bochim genoemd wordt. Uit de vurige lichtglans sprak dan de Heere de boven aangegeven woorden en leidde daarmee de volgende richteren-periode in..
Wat hier door "tot een strik" vertaald is, is in het Hebreeuws niet anders dan "aan de zijden" "letsidim". Mag men in de plaats hiervan lezen "letsinim" dan zou dit betekenen "tot doornen," een beeld aan het landleven ontleend. De landman laat na doornen en distels uit te roeien, en het gevolg is, dat zijn akker onophoudelijk weer met dit onkruid vervuld is..
Vers 3
3. Daarom heb Ik ook gezegd, 1) toen Ik u dat gebod gaf, voor het geval, dat gij daaraan geen gehoor zou geven: Ik zal hen, die Kananieten, voor uw aangezicht niet verder uitdrijven; maar zij zullen u aan de zijden2) zijn, en hun goden zullen u tot a) een valstrik zijn, 3) (Numbers 33:55 Joshua 23:13); deze toen uitgesproken bedreiging zal van nu af aan vervuld worden.1) Met hetgeen nu volgt, herhaalt de Heere de bedreiging, uitgesproken (Numbers 33:55 Joshua 23:13) tegen degenen, die Zijn bevelen ongehoorzaam zouden zijn..
2) In het Hebreeuws Lakem Letsiddim, aan U, aan de zijden. Een verkorte uitdrukking voor Letsininim betsiddikem Numeri 33:55: Tot prikkels in uw zijden..
De laatste zinsnede: en hun goden zullen u tot een strik zijn komt overeen met Exodus 23:33b. Door de vereniging van beide uitdrukkingen doet de Engel des Heeren zich kennen als dezelfde, die ook tot hun vaderen in de woestijn heeft gesproken..
3) Vele uitleggers hebben hier, verleid door de mededeling, dat de Engel van Gilgal kwam, gedacht aan de hogepriester Pinehas, of aan een profeet. Slechts die Engel kan echter hier bedoeld zijn, van wie God Exodus 23:20 spreekt, en die Hij Exodus 33:14 "Zijn aangezicht" noemt. Deze verscheen aan Jozua na de besnijding van het volk te Gilgal, toen Israël weer in de juiste verhouding tot de Here geplaatst was, om hem de inneming van Jericho en van het gehele land te verzekeren. Sinds die tijd had echter het volk nagelaten de nog overgebleven Kananieten uit te roeien, en had vrede met hen gemaakt; daardoor had het Gods toorn op zich geladen. De helpende hand van God wil zich nu terugtrekken en het zal aan dezelfde volkeren, die het had kunnen verdelgen, tot verdrukking en pijniging overgegeven worden. Dat is het, wat de Engel aan de gemeente bekend moet maken. Hij, deze Engel, in wie de naam des Heeren is (Exodus 23:21) wil voortaan Zijn plaats, die hij vroeger te Gilgal omtrent hen ingenomen had, en die een vriendelijke, zegenende, helpende was, in de omgekeerde veranderen; daarom komt hij van Gilgal en verschijnt te Bochim, de plaats van geween, omdat Israël voortaan veel reden zal hebben om te wenen en te klagen. Het opkomen gebeurde zonder twijfel op dezelfde wijze, als toen de heerlijkheid des Heeren in de woestijn in de wolk verscheen (Exodus 16:10); een vurige lichtglans verscheen, toen het volk te Silo verzameld was, uit de streek van Gilgal en bewoog zich noordwestelijk naar de plaats van verzameling; Silo, waar Israël tot rust gekomen was, zou nu een klaaghuis worden, waarom het in onze geschiedenis niet bij zijn eigenlijke naam, maar Bochim genoemd wordt. Uit de vurige lichtglans sprak dan de Heere de boven aangegeven woorden en leidde daarmee de volgende richteren-periode in..
Wat hier door "tot een strik" vertaald is, is in het Hebreeuws niet anders dan "aan de zijden" "letsidim". Mag men in de plaats hiervan lezen "letsinim" dan zou dit betekenen "tot doornen," een beeld aan het landleven ontleend. De landman laat na doornen en distels uit te roeien, en het gevolg is, dat zijn akker onophoudelijk weer met dit onkruid vervuld is..
Vers 4
4. En het geschiedde toen de Engel des HEEREN deze woorden tot alle kinderen van Israël gesproken had, hief het volk zijn stem op en weende, 1) het voelde wel zijn zonde en bejammerde de gevolgen, maar kwam daarom niet tot juiste boete en bekering (2 Corinthians 7:10).1) De Engel had hun hun zonden voorgehouden, waarover zij nu hun droefheid vertoonden; zij verhieven hun stem tegen hun begane zonden, uitroepende tegen hun eigen dwaasheid en ondankbaarheid, en weenden als mensen, die over zichzelf beschaamd en op zichzelf vertoornd waren omdat zij zo zeer strijdig, zowel tegen hun redelicht, als tegen hun eigen belang hadden gehandeld (Jud 2:4)..
Vers 4
4. En het geschiedde toen de Engel des HEEREN deze woorden tot alle kinderen van Israël gesproken had, hief het volk zijn stem op en weende, 1) het voelde wel zijn zonde en bejammerde de gevolgen, maar kwam daarom niet tot juiste boete en bekering (2 Corinthians 7:10).1) De Engel had hun hun zonden voorgehouden, waarover zij nu hun droefheid vertoonden; zij verhieven hun stem tegen hun begane zonden, uitroepende tegen hun eigen dwaasheid en ondankbaarheid, en weenden als mensen, die over zichzelf beschaamd en op zichzelf vertoornd waren omdat zij zo zeer strijdig, zowel tegen hun redelicht, als tegen hun eigen belang hadden gehandeld (Jud 2:4)..
Vers 5
5. Daarom noemden zij de naam van die plaats Bochim (= wenende); en zij offerden aldaar de HEERE, 1) om Hem weer te verzoenen; zij bedachten echter niet, dat gehoorzaamheid beter is dan offerande, en opmerken dan het vette van de rammen (1 Samuel 15:22), daarom veranderde hun wenen en offeren volstrekt niets aan het eenmaal uitgesproken vonnis, maar volgde (3:8) hierop spoedig de verdrukking van acht jaar onder Cuschan Rischataïm.1) De bode van God predikt en Israël hoort. Het belijdt zijn zonde en weent. Het had toen slechts de goddelijke vermaning nodig om weer zijn God te offeren. Wie zo veel genade ontvangen heeft als Israël in Jozua's tijd en na zijn dood, ook hij kon vallen, maar ook opstaan, toen de bode van God aan het hart de vinger van de boetprediking legde. Een geslacht dat wonderen van God kent en ondervond, kan tot boete komen door het wonder, dat in de verkondiging van het Woord van God tot de zielen komt. Zo ontbreke het niet aan de prediking van de boete onder al het volk. Maar de prediker moet een bode van God zijn en moet de weg van Gilgal naar Bochimniet schuwen, hij moet niet wachten tot het volk naar de plaats van de prediking komt, maar naar het volk gaan totdat hij een Bochim vindt. Als bode van God moet hij daarop letten, dat het wenen niet slechts een gevolg van treffende woorden is, maar een gevoel van boete, niet door welsprekendheid opgewekt, maar door de vermaning aan de genade van God, die de gemeente ondervonden heeft.
Het is verblijdend mensen te zien wenen om hun zonden, maar onze tranen, gebeden en zelfs onze verbetering kan de zonde niet verzoenen; dat kan alleen teweeggebracht worden door de offerande van Christus.. Israël offerde wel de Heere om Zijn toorn af te wenden en om Zijn gunst weer te verwerven, maar wij lezen niet, dat het bij hen tot waarachtige vernieuwing van hart en leven kwam, tot ware boete en bekering. Integendeel uit het vervolg van de geschiedenis blijkt duidelijk, dat alles slechts bij hen is geweest een uiting van het gevoel, en niet een ware verslagenheid van hart. De afwending van straf hebben zij niet verkregen. Straks wordt Israël, om zijn zonden, overgegeven in de handen van de vijanden..
Uit de offerande blijkt, dat waarlijk de Engel des Heeren aan Israël was verschenen, niet een gewone Engel of een profeet, maar de Heere zelf. Anders toch had men geen offer gebracht..
Men mag hieruit niet afleiden, dat Bochim bij Silo heeft gelegen. Overal toch, waar de Heere verscheen, waar daarom de Heere zelf de plaats door Zijn heilige aanwezigheid tot een heilige plaats wijdde, mocht men een offerande brengen. Denk slechts aan Gideon, Samuël e.a. De verplichte, door de wet voorgeschreven offers, moesten bij de tabernakel worden gebracht..
II. Judges 2:6-Judges 2:23. Voordat het bericht tot mededeling van de gebeurtenissen in de tijd van de richters overgaat, wordt eerst deze tijd nader in zijn eigenaardigheid voorgesteld, en de toestand beschreven, die zich uit de verhouding van Israël tot de Kananieten na de dood van Jozua en de oudsten ontwikkeld had. Het was een periode van bestendige afwisseling van afgoderij en van verdrukking van Israël door vreemde volken, van terugkeer van het getuchtigde volk tot God en van redding door de, door de Heere verwekte, richters. Zo openbaarde zich zowel de Goddelijke gerechtigheid in het straffen van de afvalligen, als de Goddelijke barmhartigheid in de wederopneming van de boetvaardigen.
Vers 5
5. Daarom noemden zij de naam van die plaats Bochim (= wenende); en zij offerden aldaar de HEERE, 1) om Hem weer te verzoenen; zij bedachten echter niet, dat gehoorzaamheid beter is dan offerande, en opmerken dan het vette van de rammen (1 Samuel 15:22), daarom veranderde hun wenen en offeren volstrekt niets aan het eenmaal uitgesproken vonnis, maar volgde (3:8) hierop spoedig de verdrukking van acht jaar onder Cuschan Rischataïm.1) De bode van God predikt en Israël hoort. Het belijdt zijn zonde en weent. Het had toen slechts de goddelijke vermaning nodig om weer zijn God te offeren. Wie zo veel genade ontvangen heeft als Israël in Jozua's tijd en na zijn dood, ook hij kon vallen, maar ook opstaan, toen de bode van God aan het hart de vinger van de boetprediking legde. Een geslacht dat wonderen van God kent en ondervond, kan tot boete komen door het wonder, dat in de verkondiging van het Woord van God tot de zielen komt. Zo ontbreke het niet aan de prediking van de boete onder al het volk. Maar de prediker moet een bode van God zijn en moet de weg van Gilgal naar Bochimniet schuwen, hij moet niet wachten tot het volk naar de plaats van de prediking komt, maar naar het volk gaan totdat hij een Bochim vindt. Als bode van God moet hij daarop letten, dat het wenen niet slechts een gevolg van treffende woorden is, maar een gevoel van boete, niet door welsprekendheid opgewekt, maar door de vermaning aan de genade van God, die de gemeente ondervonden heeft.
Het is verblijdend mensen te zien wenen om hun zonden, maar onze tranen, gebeden en zelfs onze verbetering kan de zonde niet verzoenen; dat kan alleen teweeggebracht worden door de offerande van Christus.. Israël offerde wel de Heere om Zijn toorn af te wenden en om Zijn gunst weer te verwerven, maar wij lezen niet, dat het bij hen tot waarachtige vernieuwing van hart en leven kwam, tot ware boete en bekering. Integendeel uit het vervolg van de geschiedenis blijkt duidelijk, dat alles slechts bij hen is geweest een uiting van het gevoel, en niet een ware verslagenheid van hart. De afwending van straf hebben zij niet verkregen. Straks wordt Israël, om zijn zonden, overgegeven in de handen van de vijanden..
Uit de offerande blijkt, dat waarlijk de Engel des Heeren aan Israël was verschenen, niet een gewone Engel of een profeet, maar de Heere zelf. Anders toch had men geen offer gebracht..
Men mag hieruit niet afleiden, dat Bochim bij Silo heeft gelegen. Overal toch, waar de Heere verscheen, waar daarom de Heere zelf de plaats door Zijn heilige aanwezigheid tot een heilige plaats wijdde, mocht men een offerande brengen. Denk slechts aan Gideon, Samuël e.a. De verplichte, door de wet voorgeschreven offers, moesten bij de tabernakel worden gebracht..
II. Judges 2:6-Judges 2:23. Voordat het bericht tot mededeling van de gebeurtenissen in de tijd van de richters overgaat, wordt eerst deze tijd nader in zijn eigenaardigheid voorgesteld, en de toestand beschreven, die zich uit de verhouding van Israël tot de Kananieten na de dood van Jozua en de oudsten ontwikkeld had. Het was een periode van bestendige afwisseling van afgoderij en van verdrukking van Israël door vreemde volken, van terugkeer van het getuchtigde volk tot God en van redding door de, door de Heere verwekte, richters. Zo openbaarde zich zowel de Goddelijke gerechtigheid in het straffen van de afvalligen, als de Goddelijke barmhartigheid in de wederopneming van de boetvaardigen.
Vers 6
6. Toen 1) Jozua, zoals reeds (Joshua 24:28vv.) meegedeeld is, het volk na de te Sichem gehouden landdag, had laten gaan, zo waren de kinderen van Israël heengegaan, een ieder tot zijn erfdeel, om het landerfelijk te bezitten dat hun door het lot ten deel gevallen was.1) Dit Toen (in het Hebreeuws eenvoudig door de w consecutum aangeduid), geeft aan de gedachte, dat de afval van het volk gevolg is van het gaan van Israël naar hun erfbezittingen, zonder de Kananieten uit te roeien. Het woordje zo moet vervangen worden door het woordje en, en Judges 2:7 aanvangen met zo diende het volk enz. De gewijde historieschrijver wil de aandacht hierop vestigen, dat, hoewel de Kananieten voor een gedeelte waren overgebleven, het volk de Heere bleef dienen, zolang Jozua leefde en zolang de Oudsten nog leefden. Nadat deze echter waren gestorven, werden de Kananieten Israël tot een valstrik..
Vers 6
6. Toen 1) Jozua, zoals reeds (Joshua 24:28vv.) meegedeeld is, het volk na de te Sichem gehouden landdag, had laten gaan, zo waren de kinderen van Israël heengegaan, een ieder tot zijn erfdeel, om het landerfelijk te bezitten dat hun door het lot ten deel gevallen was.1) Dit Toen (in het Hebreeuws eenvoudig door de w consecutum aangeduid), geeft aan de gedachte, dat de afval van het volk gevolg is van het gaan van Israël naar hun erfbezittingen, zonder de Kananieten uit te roeien. Het woordje zo moet vervangen worden door het woordje en, en Judges 2:7 aanvangen met zo diende het volk enz. De gewijde historieschrijver wil de aandacht hierop vestigen, dat, hoewel de Kananieten voor een gedeelte waren overgebleven, het volk de Heere bleef dienen, zolang Jozua leefde en zolang de Oudsten nog leefden. Nadat deze echter waren gestorven, werden de Kananieten Israël tot een valstrik..
Vers 9
9. En zij hem begraven hadden in het gebied van zijn erfdeel te Thimnath-Heres 1) (= deel van de zon), of Thimnath-Serah, het tegenwoordige Tibneh, twee uur tenwesten van Gilgal of Dschildschilia (Joshua 19:50), op een berg van Efraïm, tegen het noorden van de berg Gas (= aardbeving);1) De betekenis van de beide namen Heres of Serah is dezefde, omdat de letters slechts omgekeerd zijn; het woord is van Kananitische oorsprong en betekent "zon" (1:35). Men behield de naam, die met de Bals of de zonnedienst van de Kananieten samenhangt, naar de mening van de joodse uitleggers, omdat men op Jozua's graf een beeld van de zon geplaatst had, tot een voortdurende herinnering, dat hij de zon had doen stil staan (Joshua 10:12vv.)..
Vers 9
9. En zij hem begraven hadden in het gebied van zijn erfdeel te Thimnath-Heres 1) (= deel van de zon), of Thimnath-Serah, het tegenwoordige Tibneh, twee uur tenwesten van Gilgal of Dschildschilia (Joshua 19:50), op een berg van Efraïm, tegen het noorden van de berg Gas (= aardbeving);1) De betekenis van de beide namen Heres of Serah is dezefde, omdat de letters slechts omgekeerd zijn; het woord is van Kananitische oorsprong en betekent "zon" (1:35). Men behield de naam, die met de Bals of de zonnedienst van de Kananieten samenhangt, naar de mening van de joodse uitleggers, omdat men op Jozua's graf een beeld van de zon geplaatst had, tot een voortdurende herinnering, dat hij de zon had doen stil staan (Joshua 10:12vv.)..
Vers 10
10. En heel dat geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was, toen stond er een ander geslacht na hen op, dat de HEERE niet kende, 1) zoals het vorige, uit eigen ondervinding van Zijn wonderbare openbaringen, noch ook het werk dat Hij aan Israël gedaan had.1) Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat dit geslacht niets van de Heere en van Zijn weldaden afwist. Immers, de ouders zullen niet nagelaten hebben, hun kinderen bekend te maken, met hetgeen de Heere aan Israël had gedaan; maar dit betekent, dat zij Hem niet kenden, zoals Hij gekend moest worden, zoals Hij zich geopenbaard had, als de Heilige en Rechtvaardige en als de Barmhartige en Genadige, zodat zij nalieten Hem te dienen en te aanbidden, en te overdenken, wat Hij had gedaan en had geëist..
De Heere te kennen, wil eigenlijk zeggen, Hem erkennen voor zodanig als Hij is en zoals Hij zich geopenbaard heeft. Hij was in het bijzonder de God van Israël. Israël had Hij zich als een eigen en heilig volk geformeerd, en dit werd door het toen levende geslacht ten enenmale vergeten. En omdat zij Hem niet erkenden als hun God, die een uitsluitend eigendomsrecht op hen had, vergaten zij al Zijn wonderen en ontzagen zich niet, om straks zich neer te buigen voor de vreemde goden, voor de afgoden van de heidense volken in het midden van hen..
Vers 10
10. En heel dat geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was, toen stond er een ander geslacht na hen op, dat de HEERE niet kende, 1) zoals het vorige, uit eigen ondervinding van Zijn wonderbare openbaringen, noch ook het werk dat Hij aan Israël gedaan had.1) Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat dit geslacht niets van de Heere en van Zijn weldaden afwist. Immers, de ouders zullen niet nagelaten hebben, hun kinderen bekend te maken, met hetgeen de Heere aan Israël had gedaan; maar dit betekent, dat zij Hem niet kenden, zoals Hij gekend moest worden, zoals Hij zich geopenbaard had, als de Heilige en Rechtvaardige en als de Barmhartige en Genadige, zodat zij nalieten Hem te dienen en te aanbidden, en te overdenken, wat Hij had gedaan en had geëist..
De Heere te kennen, wil eigenlijk zeggen, Hem erkennen voor zodanig als Hij is en zoals Hij zich geopenbaard heeft. Hij was in het bijzonder de God van Israël. Israël had Hij zich als een eigen en heilig volk geformeerd, en dit werd door het toen levende geslacht ten enenmale vergeten. En omdat zij Hem niet erkenden als hun God, die een uitsluitend eigendomsrecht op hen had, vergaten zij al Zijn wonderen en ontzagen zich niet, om straks zich neer te buigen voor de vreemde goden, voor de afgoden van de heidense volken in het midden van hen..
Vers 11
11. Toen deden de kinderen van Israël, omdat zij die dingen, waarvan zij door de mededelingen van hun vaderen wisten, niet achtten, hoe langer hoe meer wat kwaad was in de ogen van de HEERE, en zij dienden de vreemde goden, de Bals. 1)1) De Bals staat hier, om daarmee te kennen te geven, dat Israël zich in het algemeen neerboog voor de heidense afgoden. De Bals staat hier tegenover de HEERE. De vele afgoden van de heidense inwoners tegenover de enige en waarachtige God..
Het dienen van deze afgoden naast de Heere moest Zijn heilige toorn verwekken, omdat het innerlijke wezen van de dienst van de afgoden geheel tegenovergesteld was aan Zijn heilige en zuivere dienst..
Vers 11
11. Toen deden de kinderen van Israël, omdat zij die dingen, waarvan zij door de mededelingen van hun vaderen wisten, niet achtten, hoe langer hoe meer wat kwaad was in de ogen van de HEERE, en zij dienden de vreemde goden, de Bals. 1)1) De Bals staat hier, om daarmee te kennen te geven, dat Israël zich in het algemeen neerboog voor de heidense afgoden. De Bals staat hier tegenover de HEERE. De vele afgoden van de heidense inwoners tegenover de enige en waarachtige God..
Het dienen van deze afgoden naast de Heere moest Zijn heilige toorn verwekken, omdat het innerlijke wezen van de dienst van de afgoden geheel tegenovergesteld was aan Zijn heilige en zuivere dienst..
Vers 12
12. En zij verlieten 1) de HEERE, de God van hun vaderen, die hen uit Egypte had gevoerd, en volgden andere goden na, van de goden van de volken, die rondom hen waren, en bogen zich voor die, en zij verwekten de HEERE tot toorn.1) De Israëlieten worden hier voorgesteld als oproerige onderdanen, die hun wettige Heer de gehoorzaamheid hebben opgezegd, als ontrouwe en weerspannige kinderen, die tegen hun vader rebelleren..
Wel offerde het volk nog bij de heilige tabernakel, maar het boog zich ook neer voor de stomme afgoden.. 12. En zij verlieten 1) de HEERE, de God van hun vaderen, die hen uit Egypte had gevoerd, en volgden andere goden na, van de goden van de volken, die rondom hen waren, en bogen zich voor die, en zij verwekten de HEERE tot toorn.
1) De Israëlieten worden hier voorgesteld als oproerige onderdanen, die hun wettige Heer de gehoorzaamheid hebben opgezegd, als ontrouwe en weerspannige kinderen, die tegen hun vader rebelleren..
Wel offerde het volk nog bij de heilige tabernakel, maar het boog zich ook neer voor de stomme afgoden..
Vers 12
12. En zij verlieten 1) de HEERE, de God van hun vaderen, die hen uit Egypte had gevoerd, en volgden andere goden na, van de goden van de volken, die rondom hen waren, en bogen zich voor die, en zij verwekten de HEERE tot toorn.1) De Israëlieten worden hier voorgesteld als oproerige onderdanen, die hun wettige Heer de gehoorzaamheid hebben opgezegd, als ontrouwe en weerspannige kinderen, die tegen hun vader rebelleren..
Wel offerde het volk nog bij de heilige tabernakel, maar het boog zich ook neer voor de stomme afgoden.. 12. En zij verlieten 1) de HEERE, de God van hun vaderen, die hen uit Egypte had gevoerd, en volgden andere goden na, van de goden van de volken, die rondom hen waren, en bogen zich voor die, en zij verwekten de HEERE tot toorn.
1) De Israëlieten worden hier voorgesteld als oproerige onderdanen, die hun wettige Heer de gehoorzaamheid hebben opgezegd, als ontrouwe en weerspannige kinderen, die tegen hun vader rebelleren..
Wel offerde het volk nog bij de heilige tabernakel, maar het boog zich ook neer voor de stomme afgoden..
Vers 13
13. Want zij verlieten 1) altijd weer opnieuw de HEERE, en dienden de Bal en Astharoth 2) (Deuteronomy 16:21).1) Wij moeten hier niet aan een geheel verlaten van de Heere, aan een geheel opgeven van Zijn dienst denken; maar wel lieten de kinderen van Israël zich reeds vroeg door valse verdraagzaamheid jegens de Kananieten, die hun bijzondere volksgoden hadden en met hun godsdienst gemakkelijk de godsdiensten van andere volken wisten te verenigen (Genesis 34:13" en "Genesis 46:3), tot een gelijke daad, tot het zogenaamde syncretisme of godsdienstvermenging verleiden; zij meenden met en naast de HEERE, hun Verbondsgod, ook de Bals van de rondom wonende volken te kunnen dienen, terwijl zij of de in de wet bevolen wijze van Godsverering tot de Baldienst overbrachten, of omgekeerd naast de openbare godsdienst in hun familieleven ook de heidense afgodendienst opnamen. Hoe spoedig na de dood van Jozua en van de oudsten dit syncretisme insloop, leert de geschiedenis van de afgodendienst van Micha en de diefstal van de Danieten in 17 17, 18, die reeds in deze tijd plaatshadden (Jud 1:16)..
Het ene geslacht gaat, het andere komt, maar het woord van God blijft tot in eeuwigheid. Het geldt voor vaders en kinderen, het richt voorouders en kleinzonen. Het jonge Israël had de daden van Jozua en Kaleb niet beleefd, maar die God leefde nog, in wiens Geest zij volbracht waren. Zij hadden de vergelding niet aangezien, die Adoni-Besek ondervond, maar het woord leefde nog, dat loon en straf belooft. Het jonge Israël viel daarom niet af, omdat het vergeten had, maar omdat de zonde altijd doet vergeten. Wanneer de blinde zondigt, zo is het niet altijd omdat hij schepping niet ziet, maar de zonde is blind bij zienden en bij blinden.
2) Bal is enkelvoudig en Astharoth meervoudig. Bal is de mannelijke afgod van de Kananieten, de god van de zon, de drager en oorsprong van het natuurlijke leven. Astarte (waarvan het meervoud Astharoth) de vrouwelijke godheid van de Sidoniërs, de godin van de maan, de verpersoonlijking van het vrouwelijk beginsel van het leven. Haar dienst vooral was een onkuise eredienst, die meestal plaats had in bossen of liever, in tempels van boomstammen met loof omvlochten..
Vers 13
13. Want zij verlieten 1) altijd weer opnieuw de HEERE, en dienden de Bal en Astharoth 2) (Deuteronomy 16:21).1) Wij moeten hier niet aan een geheel verlaten van de Heere, aan een geheel opgeven van Zijn dienst denken; maar wel lieten de kinderen van Israël zich reeds vroeg door valse verdraagzaamheid jegens de Kananieten, die hun bijzondere volksgoden hadden en met hun godsdienst gemakkelijk de godsdiensten van andere volken wisten te verenigen (Genesis 34:13" en "Genesis 46:3), tot een gelijke daad, tot het zogenaamde syncretisme of godsdienstvermenging verleiden; zij meenden met en naast de HEERE, hun Verbondsgod, ook de Bals van de rondom wonende volken te kunnen dienen, terwijl zij of de in de wet bevolen wijze van Godsverering tot de Baldienst overbrachten, of omgekeerd naast de openbare godsdienst in hun familieleven ook de heidense afgodendienst opnamen. Hoe spoedig na de dood van Jozua en van de oudsten dit syncretisme insloop, leert de geschiedenis van de afgodendienst van Micha en de diefstal van de Danieten in 17 17, 18, die reeds in deze tijd plaatshadden (Jud 1:16)..
Het ene geslacht gaat, het andere komt, maar het woord van God blijft tot in eeuwigheid. Het geldt voor vaders en kinderen, het richt voorouders en kleinzonen. Het jonge Israël had de daden van Jozua en Kaleb niet beleefd, maar die God leefde nog, in wiens Geest zij volbracht waren. Zij hadden de vergelding niet aangezien, die Adoni-Besek ondervond, maar het woord leefde nog, dat loon en straf belooft. Het jonge Israël viel daarom niet af, omdat het vergeten had, maar omdat de zonde altijd doet vergeten. Wanneer de blinde zondigt, zo is het niet altijd omdat hij schepping niet ziet, maar de zonde is blind bij zienden en bij blinden.
2) Bal is enkelvoudig en Astharoth meervoudig. Bal is de mannelijke afgod van de Kananieten, de god van de zon, de drager en oorsprong van het natuurlijke leven. Astarte (waarvan het meervoud Astharoth) de vrouwelijke godheid van de Sidoniërs, de godin van de maan, de verpersoonlijking van het vrouwelijk beginsel van het leven. Haar dienst vooral was een onkuise eredienst, die meestal plaats had in bossen of liever, in tempels van boomstammen met loof omvlochten..
Vers 14
14. Zo ontstak de toorn van de HEERE tegen Israël, 1) toen het Hem zo geheel verlaten had, en Hij gaf hen tot straf voor hun zonde in de hand van de rovers, die hen beroofden, 2) hen uitplunderden, en a) Hij verkocht 3) hen, die Hij Zich oorspronkelijk tot eigendom had verworven, zodat zij bij trouw over anderen zouden geheerst hebben inplaats van te dienen; Hij verkocht hen in de hand van hun vijanden rondom; en zij konden, omdat zij niet meer van de Heere waren, niet meer bestaan voor het aangezicht van hun vijanden, 4) zoals onder Jozua en de eerste tijden na hem.a) Psalms 44:13 Isaiah 40:1
1) De toorn van de Heere ontstak, d.w.z. de Heere deed Zijn toorn voelen, openbaarde Zijn Goddelijk misnoegen over de gruwelijke zonde van Israël. Omdat Hij Zijn eer aan geen ander geeft, moest Hij Zijn Goddelijke ijver doen ontbranden over zo schrikkelijke goddeloosheid..
Er is een opklimming in de toorn van God naarmate de zonde is. Eerst is het kwaad in Zijn ogen (Judges 2:11), dan is Zijn toorn verwekt (Judges 2:12), en eindelijk ontstoken (Judges 2:14)..
2) Israëls nationaal bestaan ligt in het geloof in de HEERE. Verlieten zij Hem, zij verloren hun volksbestaan. Zonder Hem is als een wild, dat gejaagd wordt en gevangen. Met het verlies van Jehovah, die hen uit Egypte verlost heeft, keert het tot de slavernij van Egypte terug..
3) Israël was het eigendom van de Heere. Welnu Hij verkocht dit voor een tijd aan de vijanden, opdat Zijn eigendom de straf zou ondervinden voor het feit, dat het tegen zijn wettige Heer was opgestaan, en opdat alzo Zijn eer zou worden gewroken..
4) Nu ging de bedreiging in vervulling. Had de Heere (Leviticus 6:17) gedreigd met verdrukking door de vijanden, indien Israël Hem zou verlaten, Hij toont nu dat Hij verheerlijkt wordt, zowel in het vervullen van Zijn beloften, als in het ten uitvoer brengen van Zijn straffen..
Letterlijk staat er: dat zij niet konden stand houden voor het aangezicht van hun vijanden..
Vers 14
14. Zo ontstak de toorn van de HEERE tegen Israël, 1) toen het Hem zo geheel verlaten had, en Hij gaf hen tot straf voor hun zonde in de hand van de rovers, die hen beroofden, 2) hen uitplunderden, en a) Hij verkocht 3) hen, die Hij Zich oorspronkelijk tot eigendom had verworven, zodat zij bij trouw over anderen zouden geheerst hebben inplaats van te dienen; Hij verkocht hen in de hand van hun vijanden rondom; en zij konden, omdat zij niet meer van de Heere waren, niet meer bestaan voor het aangezicht van hun vijanden, 4) zoals onder Jozua en de eerste tijden na hem.a) Psalms 44:13 Isaiah 40:1
1) De toorn van de Heere ontstak, d.w.z. de Heere deed Zijn toorn voelen, openbaarde Zijn Goddelijk misnoegen over de gruwelijke zonde van Israël. Omdat Hij Zijn eer aan geen ander geeft, moest Hij Zijn Goddelijke ijver doen ontbranden over zo schrikkelijke goddeloosheid..
Er is een opklimming in de toorn van God naarmate de zonde is. Eerst is het kwaad in Zijn ogen (Judges 2:11), dan is Zijn toorn verwekt (Judges 2:12), en eindelijk ontstoken (Judges 2:14)..
2) Israëls nationaal bestaan ligt in het geloof in de HEERE. Verlieten zij Hem, zij verloren hun volksbestaan. Zonder Hem is als een wild, dat gejaagd wordt en gevangen. Met het verlies van Jehovah, die hen uit Egypte verlost heeft, keert het tot de slavernij van Egypte terug..
3) Israël was het eigendom van de Heere. Welnu Hij verkocht dit voor een tijd aan de vijanden, opdat Zijn eigendom de straf zou ondervinden voor het feit, dat het tegen zijn wettige Heer was opgestaan, en opdat alzo Zijn eer zou worden gewroken..
4) Nu ging de bedreiging in vervulling. Had de Heere (Leviticus 6:17) gedreigd met verdrukking door de vijanden, indien Israël Hem zou verlaten, Hij toont nu dat Hij verheerlijkt wordt, zowel in het vervullen van Zijn beloften, als in het ten uitvoer brengen van Zijn straffen..
Letterlijk staat er: dat zij niet konden stand houden voor het aangezicht van hun vijanden..
Vers 15
15. Overal, waarheen zij uittrokken 1) om iets tegen de vijanden te ondernemen, was de hand van de HEERE tegen hen ten kwade, alles had een slechte afloop, zoals de HEERE tevoren door Mozes gesproken, en zoals de HEERE hun gezworen had 2) (Leviticus 6:17 Leviticus 26:17 Deuteronomy 28:20,Deuteronomy 28:25); de woorden toch van God dewaarachtige, en alzo ook Zijn bedreigingen zijn vast; ieder woord van Hem is als een heilige eed; en hun angst voor die bedreigingen vervulde hen zeer met vrees. 3)1) In het Hebreeuws Bekool aschr jatsee. Letterlijk: In alles, waartoe zij uittrokken. De betekenis is, dat zij in elke strijd, die zij ondernamen, voelden dat de hand van de Heere tegen hen was..
2) Op het gericht van het woord volgt het gericht van het zwaard. Wie zich de daden van God niet meer herinnert, kan ook Zijn kracht niet meer genieten. Die de ogen voor de zon sluit, voor die geeft zij geen stralen meer. Men wordt door de waarheid geoordeeld, die men versmaadt, en door de zonde verraden, die men bemint. Israël kan de volken niet meer tegenstaan, die het vroeger overwon, omdat het met hun afgoden hoereert en zijn God verlaten heeft. Zo lijden de mensen door hun eigen hartstochten. Zij worden geplunderd, wanneer zij in plaats van God de Mammon dienen. Het gericht van het Woord wordt bevestigd, wanneer zij het verlaten. De vrijheid van Christus wordt verloren, wanneer men God niet meer dankt, Hem niet meer gedenkt, het woord van boete niet meer hoort en ondanks dat de afgoden dient.
De door dienstbaarheid tot bewustzijn van schuld gebrachte natie, zonk door omgang met de heidenen weer in de afgoderij. Dit maakte een nieuwe straf nodig.
Dit woord laat een diepe blik werpen in Gods wereldregering, hoe Hij al het kwaad aan Zijn macht dienstbaar maakt, terwijl Hij van het daaruit voortgekomen kwaad zich als straf van het kwade bedient..
3) Ten gevolge van de onderdrukkingen en geweldenarijen van de vijanden en bij de ondervinding, dat de Heere tegen hen was, kwamen zij in een zeer treurige en gedrukte toestand..
Vers 15
15. Overal, waarheen zij uittrokken 1) om iets tegen de vijanden te ondernemen, was de hand van de HEERE tegen hen ten kwade, alles had een slechte afloop, zoals de HEERE tevoren door Mozes gesproken, en zoals de HEERE hun gezworen had 2) (Leviticus 6:17 Leviticus 26:17 Deuteronomy 28:20,Deuteronomy 28:25); de woorden toch van God dewaarachtige, en alzo ook Zijn bedreigingen zijn vast; ieder woord van Hem is als een heilige eed; en hun angst voor die bedreigingen vervulde hen zeer met vrees. 3)1) In het Hebreeuws Bekool aschr jatsee. Letterlijk: In alles, waartoe zij uittrokken. De betekenis is, dat zij in elke strijd, die zij ondernamen, voelden dat de hand van de Heere tegen hen was..
2) Op het gericht van het woord volgt het gericht van het zwaard. Wie zich de daden van God niet meer herinnert, kan ook Zijn kracht niet meer genieten. Die de ogen voor de zon sluit, voor die geeft zij geen stralen meer. Men wordt door de waarheid geoordeeld, die men versmaadt, en door de zonde verraden, die men bemint. Israël kan de volken niet meer tegenstaan, die het vroeger overwon, omdat het met hun afgoden hoereert en zijn God verlaten heeft. Zo lijden de mensen door hun eigen hartstochten. Zij worden geplunderd, wanneer zij in plaats van God de Mammon dienen. Het gericht van het Woord wordt bevestigd, wanneer zij het verlaten. De vrijheid van Christus wordt verloren, wanneer men God niet meer dankt, Hem niet meer gedenkt, het woord van boete niet meer hoort en ondanks dat de afgoden dient.
De door dienstbaarheid tot bewustzijn van schuld gebrachte natie, zonk door omgang met de heidenen weer in de afgoderij. Dit maakte een nieuwe straf nodig.
Dit woord laat een diepe blik werpen in Gods wereldregering, hoe Hij al het kwaad aan Zijn macht dienstbaar maakt, terwijl Hij van het daaruit voortgekomen kwaad zich als straf van het kwade bedient..
3) Ten gevolge van de onderdrukkingen en geweldenarijen van de vijanden en bij de ondervinding, dat de Heere tegen hen was, kwamen zij in een zeer treurige en gedrukte toestand..
Vers 16
16. En de HEERE wilde nochtans naar Zijn genade hen niet laten uitroeien, maar door bewijzen van Zijn hulp tot dankbare liefde en terugkeren bewegen, en Hij verwekterichters, 1) die hen verlosten uit de hand van zij, die hen beroofden. 2)1) Richters (Schofetim) waren mensen, wiens voornaamste werk het was, de vrijheid van het volk te veroveren en te verdedigen, en tevens de zuivere dienst van de enige en waarachtige God te herstellen en te handhaven: Zij werden door de Heere, uit vrije ontferming, omwille van Zichzelf verwekt, en bleven meestal hun leven lang in hun ambt. Dit was echter niet, zoals dat van koningen, erfelijk. Zelfs konden zij hun ambt neerleggen, als zij het volk de vrijheid weer hadden hergeven, zoals blijkt uit de geschiedenissen van Gideon en Jeftha..
Sjoftim, rechters. Vroeger was Mozes de enige rechter, Exodus 18:16 die echter de zaken van minder gewicht later aan vertrouwde mannen ter beslissing overgaf, zoals ook de Spartaanse Eforenin in het begin slechts over kleinigheden te beslissen hadden. Aan deze gebood Mozes (Exodus 18:21; Deuteronomy 1:16):
Vers 16
16. En de HEERE wilde nochtans naar Zijn genade hen niet laten uitroeien, maar door bewijzen van Zijn hulp tot dankbare liefde en terugkeren bewegen, en Hij verwekterichters, 1) die hen verlosten uit de hand van zij, die hen beroofden. 2)1) Richters (Schofetim) waren mensen, wiens voornaamste werk het was, de vrijheid van het volk te veroveren en te verdedigen, en tevens de zuivere dienst van de enige en waarachtige God te herstellen en te handhaven: Zij werden door de Heere, uit vrije ontferming, omwille van Zichzelf verwekt, en bleven meestal hun leven lang in hun ambt. Dit was echter niet, zoals dat van koningen, erfelijk. Zelfs konden zij hun ambt neerleggen, als zij het volk de vrijheid weer hadden hergeven, zoals blijkt uit de geschiedenissen van Gideon en Jeftha..
Sjoftim, rechters. Vroeger was Mozes de enige rechter, Exodus 18:16 die echter de zaken van minder gewicht later aan vertrouwde mannen ter beslissing overgaf, zoals ook de Spartaanse Eforenin in het begin slechts over kleinigheden te beslissen hadden. Aan deze gebood Mozes (Exodus 18:21; Deuteronomy 1:16):
Vers 24
24. Toen hij uit het koninklijk paleis gegaan was, zonder dat iemand gemerkt had wat er met de koning gebeurd was, kwamen zijn knechten, en zagen toe, en ziet, de deurenvan de bovenzaal (Judges 2:20) waren in het slot gedaan; zo zeiden zij, wetende dat Ehud niet meer bij hem was: Zeker, hij bedekt zijn voeten 1) in de verkoelkamer.1) Zijne voeten bedekken is een meer deftige uitdrukking voor: voldoen aan een dringende behoefte. Anderen zijn van mening, dat het betekent, zich te slapen gelegd hebben..
Vers 24
24. Toen hij uit het koninklijk paleis gegaan was, zonder dat iemand gemerkt had wat er met de koning gebeurd was, kwamen zijn knechten, en zagen toe, en ziet, de deurenvan de bovenzaal (Judges 2:20) waren in het slot gedaan; zo zeiden zij, wetende dat Ehud niet meer bij hem was: Zeker, hij bedekt zijn voeten 1) in de verkoelkamer.1) Zijne voeten bedekken is een meer deftige uitdrukking voor: voldoen aan een dringende behoefte. Anderen zijn van mening, dat het betekent, zich te slapen gelegd hebben..
Vers 28
28. En hij zei tot hen op elke tocht: Volgt mij, waarheen ik u ook leid, vertrouwt op mij, want de HEERE heeft uw vijanden, de Moabieten, in uw hand gegeven; 1)het is reeds even goed, alsof zij verslagen en verdreven waren. En zij trokken hem na, zich geheel op hem verlatende, en namen de veren van de Jordaan in 2) naar Moab (Joshua 2:7) en lieten niemand van de Moabieten overgaan; 3) zij bezetten alle plaatsen van overtocht, zodat niemand van de vijanden het ontvluchten kon.1) Hieruit spreekt het geloof van Ehud. V r de slag acht hij zich reeds van de overwinning zeker, niet omdat hij zo'n krasse daad heeft gedaan, maar omdat hij weet en gelooft, dat de Heere voor zijn volk zal strijden, omdat hij weet, dat de Heere hem heeft verwekt tot een richter over zijn volk. In dit ogenblik is Ehud de ware geloofsheld..
2) De veren innemen betekent: de veren bezetten. Hij wist, dat de Heere de Moabieten in zijn hand had gegeven, maar dit geloof maakte hem niet zorgeloos. Integendeel doet hij alles, wat zijn hand vond om te doen. Als een goed staatkundig krijgsman sneed hij alle gemeenschap af tussen de Moabieten in het land Kanan en de Moabieten daarbuiten in hun eigen land..
3) Lieten niemand overgaan, in de zin van, lieten niemand ontvluchten. Allen, die over de Jordaan wilden gaan, werden met het zwaard gedood..
Vers 28
28. En hij zei tot hen op elke tocht: Volgt mij, waarheen ik u ook leid, vertrouwt op mij, want de HEERE heeft uw vijanden, de Moabieten, in uw hand gegeven; 1)het is reeds even goed, alsof zij verslagen en verdreven waren. En zij trokken hem na, zich geheel op hem verlatende, en namen de veren van de Jordaan in 2) naar Moab (Joshua 2:7) en lieten niemand van de Moabieten overgaan; 3) zij bezetten alle plaatsen van overtocht, zodat niemand van de vijanden het ontvluchten kon.1) Hieruit spreekt het geloof van Ehud. V r de slag acht hij zich reeds van de overwinning zeker, niet omdat hij zo'n krasse daad heeft gedaan, maar omdat hij weet en gelooft, dat de Heere voor zijn volk zal strijden, omdat hij weet, dat de Heere hem heeft verwekt tot een richter over zijn volk. In dit ogenblik is Ehud de ware geloofsheld..
2) De veren innemen betekent: de veren bezetten. Hij wist, dat de Heere de Moabieten in zijn hand had gegeven, maar dit geloof maakte hem niet zorgeloos. Integendeel doet hij alles, wat zijn hand vond om te doen. Als een goed staatkundig krijgsman sneed hij alle gemeenschap af tussen de Moabieten in het land Kanan en de Moabieten daarbuiten in hun eigen land..
3) Lieten niemand overgaan, in de zin van, lieten niemand ontvluchten. Allen, die over de Jordaan wilden gaan, werden met het zwaard gedood..
Vers 29
29. En zij sloegen de Moabieten in die tijd, zoveel er in het land waren, omtrent tienduizend man, allen vette, welgedane en allen strijdbare mannen, 1) zo niet in een slag dan toch door meerdere aanvallen; daardoor vernietigden zij zo geheel de vijandelijke troepen, dat er niet n man ontkwam.1) Hiermee wordt aangeduid, dat deze 10.000 man de keurbenden van Eglon uitmaakten. Zij maakten de bloem van het leger uit..
Uit het "in die tijd" mag opgemaakt worden, dat zij niet in n slag werden overwonnen, maar achtereenvolgens werden gedood..
III. Judges 2:31. Na Ehud treedt Samgar als bevrijder van Israël op, van wie ons alleen bericht wordt, dat hij een zoon van Anath is, en dat hij 600 Filistijnen met een ossenstok sloeg; van zijn andere rechterlijke werkzaamheid vernemen wij niets, wellicht bestond zij alleen in deze dappere daad.
Vers 29
29. En zij sloegen de Moabieten in die tijd, zoveel er in het land waren, omtrent tienduizend man, allen vette, welgedane en allen strijdbare mannen, 1) zo niet in een slag dan toch door meerdere aanvallen; daardoor vernietigden zij zo geheel de vijandelijke troepen, dat er niet n man ontkwam.1) Hiermee wordt aangeduid, dat deze 10.000 man de keurbenden van Eglon uitmaakten. Zij maakten de bloem van het leger uit..
Uit het "in die tijd" mag opgemaakt worden, dat zij niet in n slag werden overwonnen, maar achtereenvolgens werden gedood..
III. Judges 2:31. Na Ehud treedt Samgar als bevrijder van Israël op, van wie ons alleen bericht wordt, dat hij een zoon van Anath is, en dat hij 600 Filistijnen met een ossenstok sloeg; van zijn andere rechterlijke werkzaamheid vernemen wij niets, wellicht bestond zij alleen in deze dappere daad.
Vers 31
31. Na hem nu, enige tijd na deze door Ehud behaalde overwinning, waarschijnlijk tegen het einde van de daarop gevolgde tachtigjarige rust (4:6) was Samgar 1) (= zwaard), een zoon van Anath (= lofzang) een redder van Israël; die sloeg de Filistijnen, toen zij van de zuidwestzijde af een inval in het land beproefd hadden, zeshonderd man met een ossenstok, 2) omdat hij in heilige geestdrift en sterk in de kracht van de Heere, naar het eerste wapen greep, dat voor de hand was, en de door een verschrikking van God bevangen vijanden op de vlucht joeg: zo verloste hij ook Israël. 3)1) Van deze Samgar wordt ons weinig bericht. Ook wordt hij niet een richter genoemd, hoewel de Heere door hem verlossing aanbracht..
Algemeen is men van mening, dat hij f aan het einde van Ehuds leven, f in elk geval aan het einde van de tachtigjarige rust is opgetreden. Uit zijn daad en de gevolgde uitkomst blijkt zo duidelijk, dat, hoe zwak en teer ook het wapentuig mag zijn, als de Heere de arm bestuurt, het wonderdaden kan verrichten..
Samgar sloeg met een ossenstok. Waarschijnlijk was het in de dagen van de ploegtijd, een tijd, waarop Israël geen inval van de Filistijnen duchtte, omdat dan ieder, ook de vijand, met de bereiding van zijn akker moest bezig zijn..
2) De ossenstok, of ossendrijversprikkel (Hebreeuws malmed), was een knots, ongeveer 8 voet lang en aan het dunste einde zes duim dik; daaraan bevond zich een sterke ijzeren schop, om de aan de ploeg hangende aarde af te stoten; aan het onderste einde was een scherpe prikkel, waarmee men de ossen aandreef. Het woord van de Heere tot Saulus (Acts 9:5): "het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan," doelt daarop, dat de ossen beproefden tegen deze ossenstok te slaan, zonder dat zij iets bewerkten, dan dat zij zichzelf wondden. Met Samgars daad is te vergelijken wat later Simson deed (15:15vv.).
Wanneer God de vijanden schrik wil aanjagen, zo heeft Hij daartoe niet vele mensen, noch sterke wapens en harnassen nodig.
Men ziet hier, dat God ook dezen uitnemend dienstbaar kan maken voor Zijn eer en heerlijkheid en tot welzijn van Zijn Kerk, van wie afkomst, opvoeding en handtering zeer gering, verachtelijk en duister zijn. Hij, die de Geest overig heeft, kan, wanneer het Hem behaagt, dezen, die achter de ploeg gaan, maken tot richters en veldoversten, en vissers tot apostelen (Jud 3:31)..
Ehud overwon met het zwaard, Samgar met een werktuig van de vrede. Daaruit kan men zien, zegt Origenes, dat een rechter van de Kerk niet altijd een zwaard nodig heeft, vol ernst en boetprediking, maar ook op een landman moet lijken, die door de ploeg de aarde allengs opent en tot het ontvangen van het goede zaad bereidt..
3) Zonder zijn daad, waarbij het duidelijk bleek, dat het de Heere niet te moeilijk is, door veel of door weinig te helpen (1 Samuel 14:6), zouden zeker de Filistijnen, die later aan het land zoveel moeite aandeden (13:1), zich nu daarin reeds gezeteld hebben..
Vers 31
31. Na hem nu, enige tijd na deze door Ehud behaalde overwinning, waarschijnlijk tegen het einde van de daarop gevolgde tachtigjarige rust (4:6) was Samgar 1) (= zwaard), een zoon van Anath (= lofzang) een redder van Israël; die sloeg de Filistijnen, toen zij van de zuidwestzijde af een inval in het land beproefd hadden, zeshonderd man met een ossenstok, 2) omdat hij in heilige geestdrift en sterk in de kracht van de Heere, naar het eerste wapen greep, dat voor de hand was, en de door een verschrikking van God bevangen vijanden op de vlucht joeg: zo verloste hij ook Israël. 3)1) Van deze Samgar wordt ons weinig bericht. Ook wordt hij niet een richter genoemd, hoewel de Heere door hem verlossing aanbracht..
Algemeen is men van mening, dat hij f aan het einde van Ehuds leven, f in elk geval aan het einde van de tachtigjarige rust is opgetreden. Uit zijn daad en de gevolgde uitkomst blijkt zo duidelijk, dat, hoe zwak en teer ook het wapentuig mag zijn, als de Heere de arm bestuurt, het wonderdaden kan verrichten..
Samgar sloeg met een ossenstok. Waarschijnlijk was het in de dagen van de ploegtijd, een tijd, waarop Israël geen inval van de Filistijnen duchtte, omdat dan ieder, ook de vijand, met de bereiding van zijn akker moest bezig zijn..
2) De ossenstok, of ossendrijversprikkel (Hebreeuws malmed), was een knots, ongeveer 8 voet lang en aan het dunste einde zes duim dik; daaraan bevond zich een sterke ijzeren schop, om de aan de ploeg hangende aarde af te stoten; aan het onderste einde was een scherpe prikkel, waarmee men de ossen aandreef. Het woord van de Heere tot Saulus (Acts 9:5): "het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan," doelt daarop, dat de ossen beproefden tegen deze ossenstok te slaan, zonder dat zij iets bewerkten, dan dat zij zichzelf wondden. Met Samgars daad is te vergelijken wat later Simson deed (15:15vv.).
Wanneer God de vijanden schrik wil aanjagen, zo heeft Hij daartoe niet vele mensen, noch sterke wapens en harnassen nodig.
Men ziet hier, dat God ook dezen uitnemend dienstbaar kan maken voor Zijn eer en heerlijkheid en tot welzijn van Zijn Kerk, van wie afkomst, opvoeding en handtering zeer gering, verachtelijk en duister zijn. Hij, die de Geest overig heeft, kan, wanneer het Hem behaagt, dezen, die achter de ploeg gaan, maken tot richters en veldoversten, en vissers tot apostelen (Jud 3:31)..
Ehud overwon met het zwaard, Samgar met een werktuig van de vrede. Daaruit kan men zien, zegt Origenes, dat een rechter van de Kerk niet altijd een zwaard nodig heeft, vol ernst en boetprediking, maar ook op een landman moet lijken, die door de ploeg de aarde allengs opent en tot het ontvangen van het goede zaad bereidt..
3) Zonder zijn daad, waarbij het duidelijk bleek, dat het de Heere niet te moeilijk is, door veel of door weinig te helpen (1 Samuel 14:6), zouden zeker de Filistijnen, die later aan het land zoveel moeite aandeden (13:1), zich nu daarin reeds gezeteld hebben..