Lectionary Calendar
Wednesday, June 12th, 2024
the Week of Proper 5 / Ordinary 10
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jozua 2

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 2

Joshua 2:1.

DE VERSPIEDERS WORDEN DOOR RACHAB VERBORGEN.

I. Joshua 2:1-Joshua 2:24. Ook tot de verovering van Kanan en zijn steden doet Jozua de nodige stappen, omdat hij in het geheim twee verspieders naar Jericho zendt, om het land en de gezindheid van de inwoners te verspieden. Deze nemen hun intrek bij een hoer aldaar, Rachab genaamd, worden door haar tegen de onderzoekingen van de koning, die weet dat zij in de stad zijn, in zekerheid gesteld, en beloven haar met een eed, dat haar leven en dat van haar huisgenoten bij de verovering van de stad gespaard zal blijven. Nadat zij zich 3 dagen lang in het gebergte van Jericho hebben opgehouden, keren zij tot Jozua terug met een gunstig bericht.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 2

Joshua 2:1.

DE VERSPIEDERS WORDEN DOOR RACHAB VERBORGEN.

I. Joshua 2:1-Joshua 2:24. Ook tot de verovering van Kanan en zijn steden doet Jozua de nodige stappen, omdat hij in het geheim twee verspieders naar Jericho zendt, om het land en de gezindheid van de inwoners te verspieden. Deze nemen hun intrek bij een hoer aldaar, Rachab genaamd, worden door haar tegen de onderzoekingen van de koning, die weet dat zij in de stad zijn, in zekerheid gesteld, en beloven haar met een eed, dat haar leven en dat van haar huisgenoten bij de verovering van de stad gespaard zal blijven. Nadat zij zich 3 dagen lang in het gebergte van Jericho hebben opgehouden, keren zij tot Jozua terug met een gunstig bericht.

Vers 1

1. Jozua nu, de zoon van Hun, had op dezelfde dag, dat hij de lieden van het volk en de hoofden van de twee en een halve stam bij zich ontbood, om met hen op de in Joshua 1:10) bepaalde wijze te handelen, twee mannen, die heimelijk, zonder dat een van de kinderen van Israël het wist, verspieden zouden, gezonden van Sittim, waar het leger sedert het vertelde in Numbers 22:1; Numbers 25:1 zich ophield, zeggende: Gaat heen over de Jordaan, bezichtigt het land en in het bijzonder de meest nabij zijnde stad Jericho 1) (Joshua 6:1 ), en brengt mij bericht, hoe het met de vestingwerken en de tegen ons ondernomen maatregelen van verdediging gesteld is. Zij dan gingen en kwamen, nadat zij die dag de omstreken van Jericho hadden doorkruist, tegen de avond, ten huize van een vrouw, een hoer, wier naam was Rachab en wier huis of bij of op de stadsmuur stond (Joshua 2:15); en zij sliepen daar.2)

1) Het gerucht van deze zending moest niet onder het volk verspreid worden, omdat daardoor het gevaar van ontdekking voor de verspieders nog groter werd; tevens wilde Jozua beletten dat, als de berichten, die zij brachten, ongunstig waren, de kinderen van Israël zich daardoor zouden laten ontmoedigen (Numbers 13:28). In dit geval had hij de ontvangen berichten zeker voor zich gehouden.

2) Bij zo iemand konden zij het gemakkelijkst onderdak vinden; het bezoek van mannen was daar niet vreemd, ook konden zij daar menig bericht ontvangen; bovendien was de ligging van het huis voor ontvluchten gunstig, wanneer dat nodig was. In geen geval kan aan zondige bedoelingen worden gedacht; integendeel, zij zullen door hun gedrag, terwijl zij zich verre hielden van de onvruchtbare werken van de duisternis, op het hart van Rachab, die reeds de werking van de Heilige Geest voelde, maar nog niet tot waarachtige bekering gekomen was, een diepe indruk hebben gemaakt. Wij geven van haar zielstoestand deze verklaring: Toen bij de berichten over hetgeen de Israëlieten aan Sihon en Og, koningen van de Amorieten, gedaan hadden, een algemene vrees zich van de inwoners van Jericho meester maakte (Joshua 2:10), was de gemoedsaandoening van Rachab nog iets meer dan vrees voor een machtige en overwinnende vijand; zij erkende haar zedelijke verdorvenheid en leerde daarbij de ware, levende God kennen (Joshua 2:11). Want het wordt altijd, zowel bij Christenen als bij Heidenen ondervonden, dat de kennis van schuld tot ware kennis van God leidt. Deze eerste ontroering werd echter weer verzacht, daar sedert de overwinning van de Amorieten door Israël niet gebeurde om naar het eigenlijke Kanan op te rukken; zij had, om zo te zeggen, weer ruimer adem geschept, na de gedachten, die zich onderling beschuldigen of verontschuldigen en zette nu weer rustig haar oude handwerk voort. Het was toentertijd dat de verspieders tot haar inkeerden, en juist daarin dat zij in zekere opzichten verre van haar bleven, bemerkte Rachab wie zij waren; zulke mensen waren haar geheel vreemd, en vervulden niet alleen door hun ernstig voorkomen haar voor edele aandoeningen reeds voorbereid hart, met veel eerbied, maar wekten ook bij haar de vurige begeerte naar God met groter kracht op, en zo besloot zij spoedig met de beslistheid, haar eigen, zich bij het volk van God te voegen en tegen de aanklachten van het geweten onder de vleugels van Gods genade een schuilplaats te zoeken. Terwijl zij daardoor zich van haar volk, waarmee de gemeenschap haar niets dan ellende en verderf had aangebracht, met vastberadenheid afscheidde, deelde zij later (Joshua 2:9vv.) zonder aarzeling aan de verspieders de vrees en de moedeloosheid van haar stadgenoten mee, terwijl zij geen aanleiding geeft om door ons van lage verraderlijkheid te worden beschuldigd, daar zij toch niets had mee te delen over oorlogstoebereidselen, maar alleen in hetgeen zij zegt, haar eigen gemoedsovertuiging uitspreekt, om daarop de bede voor zich en het huis van haar vader ter verschoning te doen volgen. Belangrijk voor de beschouwing van de geschiedenis is nog in het bijzonder de leiding van God, die de verspieders tot Rachab bracht en haar met hen verenigde; want terwijl deze lichamelijke redding behoefden, gold dit bezoek de redding van haar ziel.

Vers 1

1. Jozua nu, de zoon van Hun, had op dezelfde dag, dat hij de lieden van het volk en de hoofden van de twee en een halve stam bij zich ontbood, om met hen op de in Joshua 1:10) bepaalde wijze te handelen, twee mannen, die heimelijk, zonder dat een van de kinderen van Israël het wist, verspieden zouden, gezonden van Sittim, waar het leger sedert het vertelde in Numbers 22:1; Numbers 25:1 zich ophield, zeggende: Gaat heen over de Jordaan, bezichtigt het land en in het bijzonder de meest nabij zijnde stad Jericho 1) (Joshua 6:1 ), en brengt mij bericht, hoe het met de vestingwerken en de tegen ons ondernomen maatregelen van verdediging gesteld is. Zij dan gingen en kwamen, nadat zij die dag de omstreken van Jericho hadden doorkruist, tegen de avond, ten huize van een vrouw, een hoer, wier naam was Rachab en wier huis of bij of op de stadsmuur stond (Joshua 2:15); en zij sliepen daar.2)

1) Het gerucht van deze zending moest niet onder het volk verspreid worden, omdat daardoor het gevaar van ontdekking voor de verspieders nog groter werd; tevens wilde Jozua beletten dat, als de berichten, die zij brachten, ongunstig waren, de kinderen van Israël zich daardoor zouden laten ontmoedigen (Numbers 13:28). In dit geval had hij de ontvangen berichten zeker voor zich gehouden.

2) Bij zo iemand konden zij het gemakkelijkst onderdak vinden; het bezoek van mannen was daar niet vreemd, ook konden zij daar menig bericht ontvangen; bovendien was de ligging van het huis voor ontvluchten gunstig, wanneer dat nodig was. In geen geval kan aan zondige bedoelingen worden gedacht; integendeel, zij zullen door hun gedrag, terwijl zij zich verre hielden van de onvruchtbare werken van de duisternis, op het hart van Rachab, die reeds de werking van de Heilige Geest voelde, maar nog niet tot waarachtige bekering gekomen was, een diepe indruk hebben gemaakt. Wij geven van haar zielstoestand deze verklaring: Toen bij de berichten over hetgeen de Israëlieten aan Sihon en Og, koningen van de Amorieten, gedaan hadden, een algemene vrees zich van de inwoners van Jericho meester maakte (Joshua 2:10), was de gemoedsaandoening van Rachab nog iets meer dan vrees voor een machtige en overwinnende vijand; zij erkende haar zedelijke verdorvenheid en leerde daarbij de ware, levende God kennen (Joshua 2:11). Want het wordt altijd, zowel bij Christenen als bij Heidenen ondervonden, dat de kennis van schuld tot ware kennis van God leidt. Deze eerste ontroering werd echter weer verzacht, daar sedert de overwinning van de Amorieten door Israël niet gebeurde om naar het eigenlijke Kanan op te rukken; zij had, om zo te zeggen, weer ruimer adem geschept, na de gedachten, die zich onderling beschuldigen of verontschuldigen en zette nu weer rustig haar oude handwerk voort. Het was toentertijd dat de verspieders tot haar inkeerden, en juist daarin dat zij in zekere opzichten verre van haar bleven, bemerkte Rachab wie zij waren; zulke mensen waren haar geheel vreemd, en vervulden niet alleen door hun ernstig voorkomen haar voor edele aandoeningen reeds voorbereid hart, met veel eerbied, maar wekten ook bij haar de vurige begeerte naar God met groter kracht op, en zo besloot zij spoedig met de beslistheid, haar eigen, zich bij het volk van God te voegen en tegen de aanklachten van het geweten onder de vleugels van Gods genade een schuilplaats te zoeken. Terwijl zij daardoor zich van haar volk, waarmee de gemeenschap haar niets dan ellende en verderf had aangebracht, met vastberadenheid afscheidde, deelde zij later (Joshua 2:9vv.) zonder aarzeling aan de verspieders de vrees en de moedeloosheid van haar stadgenoten mee, terwijl zij geen aanleiding geeft om door ons van lage verraderlijkheid te worden beschuldigd, daar zij toch niets had mee te delen over oorlogstoebereidselen, maar alleen in hetgeen zij zegt, haar eigen gemoedsovertuiging uitspreekt, om daarop de bede voor zich en het huis van haar vader ter verschoning te doen volgen. Belangrijk voor de beschouwing van de geschiedenis is nog in het bijzonder de leiding van God, die de verspieders tot Rachab bracht en haar met hen verenigde; want terwijl deze lichamelijke redding behoefden, gold dit bezoek de redding van haar ziel.

Vers 2

2. Toen werd de koning te Jericho door wachters, die hij overal in de stad gesteld had, om dadelijk met al wat de kinderen van Israël ondernamen, bekend te worden, bericht, zeggende: Zie in deze nacht, heden tegen het vallen van de avond, zijn hier mannen gekomen van de kinderen van Israël, om dit land te doorzoeken en hebben bij de hoer Rachab nachtverblijf gekozen.

Vers 2

2. Toen werd de koning te Jericho door wachters, die hij overal in de stad gesteld had, om dadelijk met al wat de kinderen van Israël ondernamen, bekend te worden, bericht, zeggende: Zie in deze nacht, heden tegen het vallen van de avond, zijn hier mannen gekomen van de kinderen van Israël, om dit land te doorzoeken en hebben bij de hoer Rachab nachtverblijf gekozen.

Vers 3

3. Daarom zond de koning van Jericho tot Rachab, zeggende: Breng de mannen uit, die tot u gekomen zijn, die in uw huis gekomen zijn; want zij zijn gekomen om het gehele land te doorzoeken.

Vers 3

3. Daarom zond de koning van Jericho tot Rachab, zeggende: Breng de mannen uit, die tot u gekomen zijn, die in uw huis gekomen zijn; want zij zijn gekomen om het gehele land te doorzoeken.

Vers 4

4. Maar die vrouw had, nog voordat de boden van de koning bij haar kwamen, daar zij zelf reeds, bedacht had, dat de komst van de verspieders bij haar niet kon verborgen blijven en haar huis zou onderzocht worden, die beide mannen genomen en zij had hen op zeer geschikte wijze (Joshua 2:6) verborgen, en zei aldus, toen die boden bij haar waren gekomen en haar het bevel van de koning bekend maakten, zo rustig en natuurlijk mogelijk: Er zijn mannen bij mij gekomen, zoals gij naar waarheid zegt; maar ik wist niet van waar zij waren, anders had ik wel uit eigen beweging de koning bericht daarvan gezonden.

Vers 4

4. Maar die vrouw had, nog voordat de boden van de koning bij haar kwamen, daar zij zelf reeds, bedacht had, dat de komst van de verspieders bij haar niet kon verborgen blijven en haar huis zou onderzocht worden, die beide mannen genomen en zij had hen op zeer geschikte wijze (Joshua 2:6) verborgen, en zei aldus, toen die boden bij haar waren gekomen en haar het bevel van de koning bekend maakten, zo rustig en natuurlijk mogelijk: Er zijn mannen bij mij gekomen, zoals gij naar waarheid zegt; maar ik wist niet van waar zij waren, anders had ik wel uit eigen beweging de koning bericht daarvan gezonden.

Vers 5

5. En het gebeurde, toen men de poort zou sluiten, toen het donker was, dat die mannen weer uitgingen, zonder mij iets van hun plannen mee te delen; ik weet niet, waarheen die mannen gegaan zijn, maar zij kunnen nog niet ver weg zijn, achtervolgt hen daarom haastig, want gij zult ze zeker achterhalen. 1)

1) De leugen van Rachab moeten wij, Christenen, geenszins nemen voor een bewijs, dat die ons bij dergelijke gelegenheden zou geoorloofd zijn; want, of schoon zij de God van Israël als de enige, oppermachtige God erkende, was zij echter in de ware godsdienst en in Zijn wetten nog niet onderwezen. 6. Maar zij had hen bij het in Joshua 2:4 vermelde platte dak van haar huis verborgen (Deuteronomy 22:8, doen klimmen en zij had hen aldaar verstopt onder de vlasstoppels, die van (door) haar op het dak beschikt waren, om daar in de zon gedroogd te worden.

Daar het vlas in Egypte, dus zeker ook in de omstreken van Jericho, waar het klimaat ongeveer hetzelfde is als dat van Egypte, meer dan 3 voet hoog en als een riet zo dik is, waren de op het dak uitgespreide vlasstoppels voor een bedekking zeer geschikt. Wat nu het antwoord aangaat, dat Rachab aan de boden van de koning geeft, zo blijkt daaruit de bedoeling om de verspieders tot elke prijs te redden; want aan hun redding hing die van haar eigen ziel en van het gehele huis van haar vader. Het eerste nu, dat uit haar gedrag blijkt, is geloof, een levend geloof in Israël's God; en dat geloof is het dan ook, dat door de Schrift in haar geroemd wordt (Hebrews 11:31 James 2:25). Maar wij moeten toch ook verklaren, dat zij een verkeerd middel gebruikt. Want zij bedriegt de koninklijke boden en houdt zich alsof zij niet het minste vermoeden had, dat die Israëlitische mannen verspieders waren, en daarom hun niet gevraagd had, van waar zij waren gekomen, noch zich daarom bekommerd had, waarheen zij gegaan waren; ja! zij geeft om elk verder onderzoek af te weren, de koninklijke boden de raad om die mannen spoedig te vervolgen, daar zij hen zeker zouden inhalen. Deze misleiding van de dienaren van haar koning was werkelijk opzettelijk; zij had nog beslister haar geloof in Israël's God kunnen bewaren en getroost op Zijn hulp kunnen vertrouwen; dan zou zij niet gemeend hebben, de vervulling van Gods raadsbesluiten en de redding van de verspieders van haar kant door een zondig middel te hulp te moeten komen. Ondertussen gebeurt het niet zelden, zoals Calvijn zegt, dat de heiligen, terwijl zij de rechte weg willen inslaan, te zelfde tijd op verkeerde wegen raken. En wanneer nu de Heere bij Rachab, zoals bij de vroedvrouwen in Egypte (Exodus 1:19), juist over de leugen heen op haar liefde voor Israël en op de begeerten van het geloof gezien en haar wel gedaan heeft, dan is dat juist "de wonderbaar rechtvaardige genade van God, die rekent naar hetgeen een ieder gegeven is en gedenkt van welk maaksel wij zijn." Echter zulke voorbeelden mogen niet worden gebruikt, om daarop de mening te gronden, dat de zogenaamde nood- of dienstleugen iets is, dat door de Schrift veroorloofd wordt. Daartegen getuigen reeds in het Oude Verbond twee andere gevallen, zowel Abrahams (Genesis 12:10vv., 20:1) als David's (1 Samuel 21:5vv.) leugen. Met beslistheid wordt in het Nieuwe Verbond het woord van de Heere: "Legt af de leugen en spreekt de waarheid, een ieder met zijn naaste," uitgesproken. Ook heeft Calvijn volkomen gelijk, wanneer hij ter verklaring van deze plaats, verder zegt, dat het, zelfs bij een goed doel, ten dienste van de naaste, niet geoorloofd is te liegen, daar God een God van de waarheid is. Wel zijn wij deels niet verplicht, om in ieder geval de volle waarheid te spreken; daar zijn toestanden en betrekkingen in overvloed, waarin men zwijgen moet, ofschoon ook daar "in de meeste gevallen de verklaring te willen zwijgen, en dus de belijdenis dat men de waarheid weet, te pas komt, opdat niet het zwijgen liegen worde."

En deels is het ene ook door de gelovigen te dikwijls gemaakte ervaring, dat "de vloek van de leugenachtigheid, die op de menselijke samenleving rust, door alle levensbetrekkingen heengaat, en tot leugen verlokt, zonder dat men zich altijd van leugen verre kan houden." Daarom zal de Christen menigmaal niets anders overblijven dan de algemene ellende als zodanig te ondervinden en God te klagen. Maar daarom blijft het gebod: spreek de waarheid, met onverbiddelijke strengheid toch van kracht, en moeten wij het veel liever toestemmen, dat wij leugenaars en zondaars zijn uit ongestadigheid in de liefde en liefdeloosheid in de omgang, dan nalaten om naar de volmaaktheid van de man, waarover Jakobus spreekt (James 3:2), te jagen. De uitgesproken nood- of dienstleugen is dan ook altijd zelfs in de beste gevallen nog een teken of van een wijsheid, die liefde en vertrouwen, of van een liefde, die wijsheid mist; zij mag zich dan met haar zwakheid verontschuldigen, maar nooit zich de lof van plicht en dienst toe-eigenen.

Vers 5

5. En het gebeurde, toen men de poort zou sluiten, toen het donker was, dat die mannen weer uitgingen, zonder mij iets van hun plannen mee te delen; ik weet niet, waarheen die mannen gegaan zijn, maar zij kunnen nog niet ver weg zijn, achtervolgt hen daarom haastig, want gij zult ze zeker achterhalen. 1)

1) De leugen van Rachab moeten wij, Christenen, geenszins nemen voor een bewijs, dat die ons bij dergelijke gelegenheden zou geoorloofd zijn; want, of schoon zij de God van Israël als de enige, oppermachtige God erkende, was zij echter in de ware godsdienst en in Zijn wetten nog niet onderwezen. 6. Maar zij had hen bij het in Joshua 2:4 vermelde platte dak van haar huis verborgen (Deuteronomy 22:8, doen klimmen en zij had hen aldaar verstopt onder de vlasstoppels, die van (door) haar op het dak beschikt waren, om daar in de zon gedroogd te worden.

Daar het vlas in Egypte, dus zeker ook in de omstreken van Jericho, waar het klimaat ongeveer hetzelfde is als dat van Egypte, meer dan 3 voet hoog en als een riet zo dik is, waren de op het dak uitgespreide vlasstoppels voor een bedekking zeer geschikt. Wat nu het antwoord aangaat, dat Rachab aan de boden van de koning geeft, zo blijkt daaruit de bedoeling om de verspieders tot elke prijs te redden; want aan hun redding hing die van haar eigen ziel en van het gehele huis van haar vader. Het eerste nu, dat uit haar gedrag blijkt, is geloof, een levend geloof in Israël's God; en dat geloof is het dan ook, dat door de Schrift in haar geroemd wordt (Hebrews 11:31 James 2:25). Maar wij moeten toch ook verklaren, dat zij een verkeerd middel gebruikt. Want zij bedriegt de koninklijke boden en houdt zich alsof zij niet het minste vermoeden had, dat die Israëlitische mannen verspieders waren, en daarom hun niet gevraagd had, van waar zij waren gekomen, noch zich daarom bekommerd had, waarheen zij gegaan waren; ja! zij geeft om elk verder onderzoek af te weren, de koninklijke boden de raad om die mannen spoedig te vervolgen, daar zij hen zeker zouden inhalen. Deze misleiding van de dienaren van haar koning was werkelijk opzettelijk; zij had nog beslister haar geloof in Israël's God kunnen bewaren en getroost op Zijn hulp kunnen vertrouwen; dan zou zij niet gemeend hebben, de vervulling van Gods raadsbesluiten en de redding van de verspieders van haar kant door een zondig middel te hulp te moeten komen. Ondertussen gebeurt het niet zelden, zoals Calvijn zegt, dat de heiligen, terwijl zij de rechte weg willen inslaan, te zelfde tijd op verkeerde wegen raken. En wanneer nu de Heere bij Rachab, zoals bij de vroedvrouwen in Egypte (Exodus 1:19), juist over de leugen heen op haar liefde voor Israël en op de begeerten van het geloof gezien en haar wel gedaan heeft, dan is dat juist "de wonderbaar rechtvaardige genade van God, die rekent naar hetgeen een ieder gegeven is en gedenkt van welk maaksel wij zijn." Echter zulke voorbeelden mogen niet worden gebruikt, om daarop de mening te gronden, dat de zogenaamde nood- of dienstleugen iets is, dat door de Schrift veroorloofd wordt. Daartegen getuigen reeds in het Oude Verbond twee andere gevallen, zowel Abrahams (Genesis 12:10vv., 20:1) als David's (1 Samuel 21:5vv.) leugen. Met beslistheid wordt in het Nieuwe Verbond het woord van de Heere: "Legt af de leugen en spreekt de waarheid, een ieder met zijn naaste," uitgesproken. Ook heeft Calvijn volkomen gelijk, wanneer hij ter verklaring van deze plaats, verder zegt, dat het, zelfs bij een goed doel, ten dienste van de naaste, niet geoorloofd is te liegen, daar God een God van de waarheid is. Wel zijn wij deels niet verplicht, om in ieder geval de volle waarheid te spreken; daar zijn toestanden en betrekkingen in overvloed, waarin men zwijgen moet, ofschoon ook daar "in de meeste gevallen de verklaring te willen zwijgen, en dus de belijdenis dat men de waarheid weet, te pas komt, opdat niet het zwijgen liegen worde."

En deels is het ene ook door de gelovigen te dikwijls gemaakte ervaring, dat "de vloek van de leugenachtigheid, die op de menselijke samenleving rust, door alle levensbetrekkingen heengaat, en tot leugen verlokt, zonder dat men zich altijd van leugen verre kan houden." Daarom zal de Christen menigmaal niets anders overblijven dan de algemene ellende als zodanig te ondervinden en God te klagen. Maar daarom blijft het gebod: spreek de waarheid, met onverbiddelijke strengheid toch van kracht, en moeten wij het veel liever toestemmen, dat wij leugenaars en zondaars zijn uit ongestadigheid in de liefde en liefdeloosheid in de omgang, dan nalaten om naar de volmaaktheid van de man, waarover Jakobus spreekt (James 3:2), te jagen. De uitgesproken nood- of dienstleugen is dan ook altijd zelfs in de beste gevallen nog een teken of van een wijsheid, die liefde en vertrouwen, of van een liefde, die wijsheid mist; zij mag zich dan met haar zwakheid verontschuldigen, maar nooit zich de lof van plicht en dienst toe-eigenen.

Vers 7

7. Die mannen nu, de boden van de koning, het woord van Rachab gelovende, en dus haar huis niet verder onderzoekende, jaagden hen, de daar verborgen verspieders, na, op de weg van de Jordaan, tot aan de veren, 1) die over de stroom voerden, en die men bij een gewone waterstand kon doorwaden; en men sloot de poort toe, nadat zij uitgegaan waren, die hen najaagden, opdat de laatsten, mochten zij nog in de stad zijn, niet zouden kunnen ontkomen.

1) De Jordaan heeft naar beneden meer dergelijke veren, het ene daar, waar de bij Beth Nimra voorbij stromende Wady in de Jordaan valt, het andere (el Helu) boven de monding van de Nahr Hesban. Welke van die twee het toen gebruikte (Judges 3:28 2 Samuel 19:15vv.) is geweest, is nu onzeker. In het jaargetijde, waarin deze geschiedenis voorvalt (Joshua 3:15) kon om de hoge waterstand geen van deze beide veren gebruikt worden, de verspieders moesten dus heen en terug zwemmen, waartoe een bijzondere heldenmoed nodig was vanwege het daarmee verbonden levensgevaar (1 Chronicles 12:15).

Vers 7

7. Die mannen nu, de boden van de koning, het woord van Rachab gelovende, en dus haar huis niet verder onderzoekende, jaagden hen, de daar verborgen verspieders, na, op de weg van de Jordaan, tot aan de veren, 1) die over de stroom voerden, en die men bij een gewone waterstand kon doorwaden; en men sloot de poort toe, nadat zij uitgegaan waren, die hen najaagden, opdat de laatsten, mochten zij nog in de stad zijn, niet zouden kunnen ontkomen.

1) De Jordaan heeft naar beneden meer dergelijke veren, het ene daar, waar de bij Beth Nimra voorbij stromende Wady in de Jordaan valt, het andere (el Helu) boven de monding van de Nahr Hesban. Welke van die twee het toen gebruikte (Judges 3:28 2 Samuel 19:15vv.) is geweest, is nu onzeker. In het jaargetijde, waarin deze geschiedenis voorvalt (Joshua 3:15) kon om de hoge waterstand geen van deze beide veren gebruikt worden, de verspieders moesten dus heen en terug zwemmen, waartoe een bijzondere heldenmoed nodig was vanwege het daarmee verbonden levensgevaar (1 Chronicles 12:15).

Vers 8

8. Eer zij, de verspieders, die in hun schuilplaats (Joshua 2:6) niet vermoedden, dat beneden in het huis naar hen gevraagd werd, nu daar hun rustplaats gereed maakten en sliepen, hetgeen zij bij de nu gevallenduisternis zeker zouden hebben gedaan, als niet Rachab hen gewaarschuwd had voor het dreigend gevaar, zo klom zij naar hen het dak op.

Vers 8

8. Eer zij, de verspieders, die in hun schuilplaats (Joshua 2:6) niet vermoedden, dat beneden in het huis naar hen gevraagd werd, nu daar hun rustplaats gereed maakten en sliepen, hetgeen zij bij de nu gevallenduisternis zeker zouden hebben gedaan, als niet Rachab hen gewaarschuwd had voor het dreigend gevaar, zo klom zij naar hen het dak op.

Vers 9

9. En zij sprak tot die mannen, nadat zij hun het in Joshua 2:3-Joshua 2:5 verhaalde had meegedeeld: Ik weet dat de HEERE uw God, de alleen-ware God (Joshua 2:11), u dit land gegeven, te geven bepaald heeft, en daarom ook zeker geven zal, en dat uw verschrikking op ons gevallen, en dat al de inwoners van dit land voor uw aangezicht gesmolten zijn, dat niemand uw aanval zal kunnen weerstaan.

Vers 9

9. En zij sprak tot die mannen, nadat zij hun het in Joshua 2:3-Joshua 2:5 verhaalde had meegedeeld: Ik weet dat de HEERE uw God, de alleen-ware God (Joshua 2:11), u dit land gegeven, te geven bepaald heeft, en daarom ook zeker geven zal, en dat uw verschrikking op ons gevallen, en dat al de inwoners van dit land voor uw aangezicht gesmolten zijn, dat niemand uw aanval zal kunnen weerstaan.

Vers 10

10. Want wij hebben gehoord, dat de HEERE de wateren van de Schelfzee uitgedroogd heeft voor uw aangezicht, toen gij uit Egypte ging (Exodus 14:21vv.) en wat gij aan de twee koningen van de Amorieten, Sihon en Og, gedaan hebt, die op de overzijde van de Jordaan waren, die gij verbannen hebt, 1)in de kracht van uw God en naar Zijn bevel (Numbers 21:21vv.).

1) De voornaamste oorzaak van de beroering deelt zij mee, als dat het gerucht, omtrent de van te voren ongehoorde wonderen verspreid, alle gemoederen heeft aangegrepen, dat God voor de Israëlieten streed. Want er was geen twijfel aan, of de weg door de Rode Zee was van Gods wege geboden, omdat de wateren nooit door een verandering van de natuur tot dichte massa's zou ophogen, tenzij wanneer God, als de Werkmeester van de natuur, het zou bevelen. Die verandering van de elementen toonde daarom aan, dat God aan de zijde van het volk stond, waarvoor Hij een droog pad door de wateren en langs afgronden had gegeven. Ook de overwinningen op Sihon en Og, zoals bekend, hadden waarlijk als bewijs moeten gelden van dezelfde gunst jegens de Israëlieten. Daarom had de overtuiging alle gemoederen in bezit genomen, dat God op de tochten van het Israëlitische volk hun Hoofdleider was geweest. Vandaar de schrik en verwarring. Maar tegelijk is het waarschijnlijk, dat zij door het valse denkbeeld waren bedrogen, alsof de God van Israël in de strijd hoger stond, dan de goden van Egypte. Zoals de dichter verdichte, alsof er een zeker God is, die in Zijn bescherming dit of dat volk opneemt, met anderen strijdt en hen tegen elkaar doet strijden, terwijl sommige hun cliënten beschermen. Maar het geloof van Rachab stijgt hoger op, terwijl zij aan de God van Israël alleen de hoogste macht met eeuwigheid toeschrijft.

Vers 10

10. Want wij hebben gehoord, dat de HEERE de wateren van de Schelfzee uitgedroogd heeft voor uw aangezicht, toen gij uit Egypte ging (Exodus 14:21vv.) en wat gij aan de twee koningen van de Amorieten, Sihon en Og, gedaan hebt, die op de overzijde van de Jordaan waren, die gij verbannen hebt, 1)in de kracht van uw God en naar Zijn bevel (Numbers 21:21vv.).

1) De voornaamste oorzaak van de beroering deelt zij mee, als dat het gerucht, omtrent de van te voren ongehoorde wonderen verspreid, alle gemoederen heeft aangegrepen, dat God voor de Israëlieten streed. Want er was geen twijfel aan, of de weg door de Rode Zee was van Gods wege geboden, omdat de wateren nooit door een verandering van de natuur tot dichte massa's zou ophogen, tenzij wanneer God, als de Werkmeester van de natuur, het zou bevelen. Die verandering van de elementen toonde daarom aan, dat God aan de zijde van het volk stond, waarvoor Hij een droog pad door de wateren en langs afgronden had gegeven. Ook de overwinningen op Sihon en Og, zoals bekend, hadden waarlijk als bewijs moeten gelden van dezelfde gunst jegens de Israëlieten. Daarom had de overtuiging alle gemoederen in bezit genomen, dat God op de tochten van het Israëlitische volk hun Hoofdleider was geweest. Vandaar de schrik en verwarring. Maar tegelijk is het waarschijnlijk, dat zij door het valse denkbeeld waren bedrogen, alsof de God van Israël in de strijd hoger stond, dan de goden van Egypte. Zoals de dichter verdichte, alsof er een zeker God is, die in Zijn bescherming dit of dat volk opneemt, met anderen strijdt en hen tegen elkaar doet strijden, terwijl sommige hun cliënten beschermen. Maar het geloof van Rachab stijgt hoger op, terwijl zij aan de God van Israël alleen de hoogste macht met eeuwigheid toeschrijft.

Vers 11

11. Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, en er bestaat geen moed meer in iemand, vanwege uw aanwezigheid (Exodus 15:14vv.; 23:27 Deuteronomy 2:25; Deuteronomy 11:25) want ook het water van de Jordaan kan voor uw aangezicht opgedroogd worden, dat gij droogvoets overkomt tot ons, en zo zal dan ook wel over ons een zelfde lot als over die twee koningen beschoren zijn; de HEERE, uw God, is een God boven in de hemel en beneden op de aarde, 1) tegen wie alle afgoden van de Kananieten niets kunnen doen, en wiens oordeel ook over allen geveld is.

1) Wanneer Rachab wat zij gelooft, dat Jehova God is boven in de hemel en beneden op de aarde, als de belijdenis van alle Kananieten voorstelt, brengt zij slechts wat zij voelt op haar landgenoten over, zonder dat deze tot hetzelfde geloof waren gekomen. Waren alle Kananieten daartoe gekomen, dan waren zij voor de straf van de uitroeiing bewaard gebleven. Maar hetzelfde wonder, dat in het hart werkelijk geloof werkt, brengt in het ongelovige hart tot des te zwaarder verharding, zoals het woord van God de gelovige een reuk van het leven ten leven, de ongelovige een reuk van de dood ten dode wordt (2 Corinthians 2:16).

2) Rachab erkent en belijdt hier God, de Heere, zoals Hij werkelijk is, verheven boven het heelal, maar inwerkende in het heelal. Waar zij onder de bewerking van de Heilige Geest is, daar wordt zij ingeleid in de heilgeheimen van God, zoals al Gods kinderen.

Vers 11

11. Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, en er bestaat geen moed meer in iemand, vanwege uw aanwezigheid (Exodus 15:14vv.; 23:27 Deuteronomy 2:25; Deuteronomy 11:25) want ook het water van de Jordaan kan voor uw aangezicht opgedroogd worden, dat gij droogvoets overkomt tot ons, en zo zal dan ook wel over ons een zelfde lot als over die twee koningen beschoren zijn; de HEERE, uw God, is een God boven in de hemel en beneden op de aarde, 1) tegen wie alle afgoden van de Kananieten niets kunnen doen, en wiens oordeel ook over allen geveld is.

1) Wanneer Rachab wat zij gelooft, dat Jehova God is boven in de hemel en beneden op de aarde, als de belijdenis van alle Kananieten voorstelt, brengt zij slechts wat zij voelt op haar landgenoten over, zonder dat deze tot hetzelfde geloof waren gekomen. Waren alle Kananieten daartoe gekomen, dan waren zij voor de straf van de uitroeiing bewaard gebleven. Maar hetzelfde wonder, dat in het hart werkelijk geloof werkt, brengt in het ongelovige hart tot des te zwaarder verharding, zoals het woord van God de gelovige een reuk van het leven ten leven, de ongelovige een reuk van de dood ten dode wordt (2 Corinthians 2:16).

2) Rachab erkent en belijdt hier God, de Heere, zoals Hij werkelijk is, verheven boven het heelal, maar inwerkende in het heelal. Waar zij onder de bewerking van de Heilige Geest is, daar wordt zij ingeleid in de heilgeheimen van God, zoals al Gods kinderen.

Vers 12

12. Nu dan, zweert mij toch bij de HEERE, 1) die ook ik tot mijn God aanneem, omdat ik weldadigheid aan u gedaan en u uit de handen van de koning gered heb, dat gij ook weldadigheid doen zult aan het huis van mijn vader, wanneer onze stad door uw hand veroverd wordt, en geeft mij van zo'n eed een waarteken, waarop ik vertrouwen kan.

1) Ook hiermee toont Rachab haar geloof, dat zij de verspieders laat zweren. Door het geloof ziet zij de stad reeds ingenomen, maar vraagt nu ook niet alleen bewaring voor haar zelf, maar ook voor het huis van haar vader. Het geloof is bij haar door de liefde werkende.

Vers 12

12. Nu dan, zweert mij toch bij de HEERE, 1) die ook ik tot mijn God aanneem, omdat ik weldadigheid aan u gedaan en u uit de handen van de koning gered heb, dat gij ook weldadigheid doen zult aan het huis van mijn vader, wanneer onze stad door uw hand veroverd wordt, en geeft mij van zo'n eed een waarteken, waarop ik vertrouwen kan.

1) Ook hiermee toont Rachab haar geloof, dat zij de verspieders laat zweren. Door het geloof ziet zij de stad reeds ingenomen, maar vraagt nu ook niet alleen bewaring voor haar zelf, maar ook voor het huis van haar vader. Het geloof is bij haar door de liefde werkende.

Vers 13

13. Dat gij met mij mijn vader en mijn moeder in leven zult houden, evenals mijn broeders en mijn zusters, met alles wat zij aan kinderen en andere bezittingen hebben, en dat gij onze zielen van de dood redden zult. 14. Toen spraken die mannen, de gevraagde eed zwerende, tot haar: Onze ziel zij voor u om te sterven,1) wij geven God ons leven tot een pand voor u, dat Hij ons verderven mag, wanneer een van de onzen u of de uwen enig leed aandoet! Indien gij onze zaak niet te kennen geeft, indien gij met de uwen ook verder de zaak, die ons hier heeft gebracht, voor de koning en zijn volk verbergt, en ons niet later in gevaar brengt om vervolgd en gevangen te worden; het zal dan gebeuren, wanneer de HEERE ons dit land geeft, dan zullen wij aan u en aan het huis van uw vader weldadigheid en trouw bewijzen.

1) De dood bidden zij zichzelf toe, indien zij niet trouw zorg zouden dragen voor de redding van Rachab. Want wat sommigen vertalen: Wij zullen onze zielen ervoor geven, lijkt mij gedwongen en al te gewrongen, terwijl het niet anders is, dan dat zij zich voor Gods aangezicht ertoe verplichten, zichzelf stellen tot een zoenoffer, indien Rachab iets vijandige overkomt door hun nalatigheid. Het woordje voor u heeft ook betrekking op de vader en de broeders en zusters. Hun eigen leven geven zij over, zodat het bloed van hen kan geëist worden, indien Rachabs familie niet ongedeerd overblijft. Want daarin is de heiligheid van de eed gelegen, dat ofschoon men mensen ongestraft kan bedriegen, God, wanneer de eed ertussen is gekomen, rekenschap vraagt voor trouweloosheid.

De hier vermelde voorwaarde rust niet zozeer op het wantrouwen tegen Rachab, maar is meer voor haar een dwangreden om ook over haar huisgenoten te waken, opdat niet door hen verraad gepleegd zou worden; het gehele huis van Rachab moest solidair voor de zekerheid van de verspieders waken, dan zouden deze van hun kant voor haar en de haren solidair aansprakelijk zijn, dat hun van de zijde van de kinderen van Israël geen leed zou overkomen. Dit blijkt vooral uit de zeer juiste vertaling van dit vers in de Statenvertaling.

Vers 13

13. Dat gij met mij mijn vader en mijn moeder in leven zult houden, evenals mijn broeders en mijn zusters, met alles wat zij aan kinderen en andere bezittingen hebben, en dat gij onze zielen van de dood redden zult. 14. Toen spraken die mannen, de gevraagde eed zwerende, tot haar: Onze ziel zij voor u om te sterven,1) wij geven God ons leven tot een pand voor u, dat Hij ons verderven mag, wanneer een van de onzen u of de uwen enig leed aandoet! Indien gij onze zaak niet te kennen geeft, indien gij met de uwen ook verder de zaak, die ons hier heeft gebracht, voor de koning en zijn volk verbergt, en ons niet later in gevaar brengt om vervolgd en gevangen te worden; het zal dan gebeuren, wanneer de HEERE ons dit land geeft, dan zullen wij aan u en aan het huis van uw vader weldadigheid en trouw bewijzen.

1) De dood bidden zij zichzelf toe, indien zij niet trouw zorg zouden dragen voor de redding van Rachab. Want wat sommigen vertalen: Wij zullen onze zielen ervoor geven, lijkt mij gedwongen en al te gewrongen, terwijl het niet anders is, dan dat zij zich voor Gods aangezicht ertoe verplichten, zichzelf stellen tot een zoenoffer, indien Rachab iets vijandige overkomt door hun nalatigheid. Het woordje voor u heeft ook betrekking op de vader en de broeders en zusters. Hun eigen leven geven zij over, zodat het bloed van hen kan geëist worden, indien Rachabs familie niet ongedeerd overblijft. Want daarin is de heiligheid van de eed gelegen, dat ofschoon men mensen ongestraft kan bedriegen, God, wanneer de eed ertussen is gekomen, rekenschap vraagt voor trouweloosheid.

De hier vermelde voorwaarde rust niet zozeer op het wantrouwen tegen Rachab, maar is meer voor haar een dwangreden om ook over haar huisgenoten te waken, opdat niet door hen verraad gepleegd zou worden; het gehele huis van Rachab moest solidair voor de zekerheid van de verspieders waken, dan zouden deze van hun kant voor haar en de haren solidair aansprakelijk zijn, dat hun van de zijde van de kinderen van Israël geen leed zou overkomen. Dit blijkt vooral uit de zeer juiste vertaling van dit vers in de Statenvertaling.

Vers 15

15. Zij, door zo'n belofte gerustgesteld, liet hen dan neer met een zeel, een uit karmozijn of scharlakenrood garen gedraaid touw, door het venster; want haar huis was op de stadsmuur, was onmiddellijk met de stadsmuur verbonden, zodat deze de buitenmuur vormde, en zij woonde op de muur, had haar woonkamer boven op de muur, zodat het venster daarbuiten uitkwam.

Dat huis moet tevens het enige geweest zijn, ten minste aan deze zijde van de stad; want in de volgende verzen spreekt Rachab nog met de mannen, die bij de muur staan, zonder te vrezen, dat iemand van de buren dit gesprek horen zal. Daaruit wordt tevens verklaard, waarom de verspieders juist dit huis tot hun nachtverblijf kozen (Joshua 2:1), en ook hoe later, bij de inneming, dit huis weer dadelijk kon worden opgemerkt (hoofdstuk6:22vv.). Het stond daar alleen nog ongedeerd, terwijl de muren reeds overal ingestort waren.

Vers 15

15. Zij, door zo'n belofte gerustgesteld, liet hen dan neer met een zeel, een uit karmozijn of scharlakenrood garen gedraaid touw, door het venster; want haar huis was op de stadsmuur, was onmiddellijk met de stadsmuur verbonden, zodat deze de buitenmuur vormde, en zij woonde op de muur, had haar woonkamer boven op de muur, zodat het venster daarbuiten uitkwam.

Dat huis moet tevens het enige geweest zijn, ten minste aan deze zijde van de stad; want in de volgende verzen spreekt Rachab nog met de mannen, die bij de muur staan, zonder te vrezen, dat iemand van de buren dit gesprek horen zal. Daaruit wordt tevens verklaard, waarom de verspieders juist dit huis tot hun nachtverblijf kozen (Joshua 2:1), en ook hoe later, bij de inneming, dit huis weer dadelijk kon worden opgemerkt (hoofdstuk6:22vv.). Het stond daar alleen nog ongedeerd, terwijl de muren reeds overal ingestort waren.

Vers 16

16. En zij zei tot hen, toen zij behouden naar beneden waren gekomen (Joshua 2:18): Gaat op het in het westen gelegen gebergte, opdat niet misschien, wanneer gij wijken wilt in de richting van de Jordaanveren, de vervolgers (Joshua 2:7) u ontmoeten, en verbergt u daar drie dagen, totdat de vervolgers teruggekeerd zullen zijn, dan zullen zij in ieder geval de vervolging staken; en gaat daarna uw weg, want gij hebt niets meer te vrezen. Jericho, 1 Duitse mijl van de Jordaan verwijderd, is van 3 kanten-noord-, west- en zuidwaarts amfitheatersgewijs door een naakt, onvruchtbaar gebergte omgeven; in het noorden loopt dit tot Bethsean, in het zuiden tot aan de Dode Zee. In de laatstgenoemde streek springt het gebergte zeer diep in en vormt een inspringende boog naar het westen, totdat het opeens weer naar het zuidoosten loopt en een streek verder zuidelijk in het voorgebergte Rs el Feshkah aan de westkant van de Dode Zee uitloopt. Noch in dit, noch over het algemeen in het westelijk van Jericho gelegen deel van de gehele bergstreek was een schuilplaats voor de verspieders aan te raden, daar zij zich aldaar te ver van de Jordaan moesten verwijderen; wij verstaan dus onder het hierboven vermelde gebergte met de meeste uitleggers het noordelijk gebergte, dat later de naam Quarantanie ontving; het verheft zich 12-1500 voet boven de vlakte als bijna loodrechte rotswand, en is aan de oostelijke zijde vol grotten en holen, die zeer goede schuilplaatsen voor de verspieders opleverden.

Vers 16

16. En zij zei tot hen, toen zij behouden naar beneden waren gekomen (Joshua 2:18): Gaat op het in het westen gelegen gebergte, opdat niet misschien, wanneer gij wijken wilt in de richting van de Jordaanveren, de vervolgers (Joshua 2:7) u ontmoeten, en verbergt u daar drie dagen, totdat de vervolgers teruggekeerd zullen zijn, dan zullen zij in ieder geval de vervolging staken; en gaat daarna uw weg, want gij hebt niets meer te vrezen. Jericho, 1 Duitse mijl van de Jordaan verwijderd, is van 3 kanten-noord-, west- en zuidwaarts amfitheatersgewijs door een naakt, onvruchtbaar gebergte omgeven; in het noorden loopt dit tot Bethsean, in het zuiden tot aan de Dode Zee. In de laatstgenoemde streek springt het gebergte zeer diep in en vormt een inspringende boog naar het westen, totdat het opeens weer naar het zuidoosten loopt en een streek verder zuidelijk in het voorgebergte Rs el Feshkah aan de westkant van de Dode Zee uitloopt. Noch in dit, noch over het algemeen in het westelijk van Jericho gelegen deel van de gehele bergstreek was een schuilplaats voor de verspieders aan te raden, daar zij zich aldaar te ver van de Jordaan moesten verwijderen; wij verstaan dus onder het hierboven vermelde gebergte met de meeste uitleggers het noordelijk gebergte, dat later de naam Quarantanie ontving; het verheft zich 12-1500 voet boven de vlakte als bijna loodrechte rotswand, en is aan de oostelijke zijde vol grotten en holen, die zeer goede schuilplaatsen voor de verspieders opleverden.

Vers 17

17. Ook zeiden die mannen tot haar: Wij zullen onschuldig zijn van uw eed, die gij ons hebt doen zweren, en niet met ons eigen leven voor uw redding en die van de uwen instaan.

Vers 17

17. Ook zeiden die mannen tot haar: Wij zullen onschuldig zijn van uw eed, die gij ons hebt doen zweren, en niet met ons eigen leven voor uw redding en die van de uwen instaan.

Vers 18

18. Zie, wanneer wij in het land komen, om het in te nemen, zo zult gij dit snoer van scharlakendraad aan het venster binden, waardoor gij ons naar beneden heeft gelaten, want z alleen zal het voor de onzen kenbaar zijn, opdat niemand zich daaraan vergrijpt, en gij zult bovendien bij u in huis verzamelen uw vader en moeder, en uw broeders, en het gehele gezin van uw vader, want z alleen kunnen de onzen weten, wie u toebehoort, om hen te sparen.

Vers 18

18. Zie, wanneer wij in het land komen, om het in te nemen, zo zult gij dit snoer van scharlakendraad aan het venster binden, waardoor gij ons naar beneden heeft gelaten, want z alleen zal het voor de onzen kenbaar zijn, opdat niemand zich daaraan vergrijpt, en gij zult bovendien bij u in huis verzamelen uw vader en moeder, en uw broeders, en het gehele gezin van uw vader, want z alleen kunnen de onzen weten, wie u toebehoort, om hen te sparen.

Vers 19

19. Zo zal het gebeuren, al wie uit de deuren van uw huis naar buiten zal gaan, a) zijn bloed zal op zijn hoofd, wanneer hij in het algemene bloedbad, dat in de stad zal worden aangericht, mede omkomt, en wij zullen onschuldigzijn; maar al wie bij u in het huis zal zijn, diens bloed zij op ons hoofd, indien een hand tegen hem zich zal: Voor zijn behoud blijven wij borg.

a)Matthew 27:25

Vers 19

19. Zo zal het gebeuren, al wie uit de deuren van uw huis naar buiten zal gaan, a) zijn bloed zal op zijn hoofd, wanneer hij in het algemene bloedbad, dat in de stad zal worden aangericht, mede omkomt, en wij zullen onschuldigzijn; maar al wie bij u in het huis zal zijn, diens bloed zij op ons hoofd, indien een hand tegen hem zich zal: Voor zijn behoud blijven wij borg.

a)Matthew 27:25

Vers 20

20. Maar, zoals wij reeds eenmaal gezegd hebben (Joshua 2:14), indien gij zelf of door iemand van de uwen, onze zaak te kennen zult geven, zo zullen wij eveneens niet langer gehouden zijn aan uw eed, die gij ons hebt doen zweren.

De verspieders beletten iedere willekeurige verklaring en toepassing van de eed, en tonen oprechte, gemoedelijke mannen te zijn, die het met hun eed zeer nauw nemen, omdat zij Rachab drie dingen voorstellen: zij zal 1) haar huis zichtbaar maken door het snoer van scharlakenrood aan het venster te binden; 2) bij de verovering van de stad al haar verwanten in haar huis bijeenroepen; 3) de verspieders ook verder niet verraden, zoals zij hun tot hiertoe trouw bewees. De allegorische uitlegging heeft van oude tijden af in de rode kleur van het zeel, waaraan het huis kenbaar zou zijn, een zinspeling gezien op het bloed van Christus, waarmee ons hart besprenkeld moet worden, om genade en vrijspraak te vinden op de dag des oordeels

Anderen, zoals Keil, zien in de scharlakenrode draad het teken van levensredding voor Rachab, omdat de scharlakenrode kleur de kleur is van het krachtige leven. 21. Zij nu zei: Het zij alzo naar uw woorden, ik neem uw voorwaarden aan en zal mij daarnaar richten. Toen liet zij hen gaan en zij gingen weg (Joshua 2:22) en zij bond, later, toen Jericho ingenomen werd (Joshua 6:20), het scharlaken snoer aan het venster.1)

1) Het is een eigenaardigheid van de Hebreeuwse wijze om de geschiedenis te vertellen, vooral in het boek Jozua, dat de hoofdzaken van een voorval, samengevat en tot een afgesloten geheel gebracht, later nog verscheidene daarbij behorende omstandigheden vermeld worden. Dit moet men altijd in het oog houden, om zich niet te verwarren in de voorstelling van het vertelde, waarbij niet altijd de geschiedkundige orde naar het innerlijk verband van de afzonderlijke delen vastgehouden, en de stof anders verdeeld wordt dan wij dit gewend zijn..

Dit laatste deed zij natuurlijk niet meteen, dit zou argwaan hebben verwekt, maar later, toen de Israëlieten voor de stad stonden.

Vers 20

20. Maar, zoals wij reeds eenmaal gezegd hebben (Joshua 2:14), indien gij zelf of door iemand van de uwen, onze zaak te kennen zult geven, zo zullen wij eveneens niet langer gehouden zijn aan uw eed, die gij ons hebt doen zweren.

De verspieders beletten iedere willekeurige verklaring en toepassing van de eed, en tonen oprechte, gemoedelijke mannen te zijn, die het met hun eed zeer nauw nemen, omdat zij Rachab drie dingen voorstellen: zij zal 1) haar huis zichtbaar maken door het snoer van scharlakenrood aan het venster te binden; 2) bij de verovering van de stad al haar verwanten in haar huis bijeenroepen; 3) de verspieders ook verder niet verraden, zoals zij hun tot hiertoe trouw bewees. De allegorische uitlegging heeft van oude tijden af in de rode kleur van het zeel, waaraan het huis kenbaar zou zijn, een zinspeling gezien op het bloed van Christus, waarmee ons hart besprenkeld moet worden, om genade en vrijspraak te vinden op de dag des oordeels

Anderen, zoals Keil, zien in de scharlakenrode draad het teken van levensredding voor Rachab, omdat de scharlakenrode kleur de kleur is van het krachtige leven. 21. Zij nu zei: Het zij alzo naar uw woorden, ik neem uw voorwaarden aan en zal mij daarnaar richten. Toen liet zij hen gaan en zij gingen weg (Joshua 2:22) en zij bond, later, toen Jericho ingenomen werd (Joshua 6:20), het scharlaken snoer aan het venster.1)

1) Het is een eigenaardigheid van de Hebreeuwse wijze om de geschiedenis te vertellen, vooral in het boek Jozua, dat de hoofdzaken van een voorval, samengevat en tot een afgesloten geheel gebracht, later nog verscheidene daarbij behorende omstandigheden vermeld worden. Dit moet men altijd in het oog houden, om zich niet te verwarren in de voorstelling van het vertelde, waarbij niet altijd de geschiedkundige orde naar het innerlijk verband van de afzonderlijke delen vastgehouden, en de stof anders verdeeld wordt dan wij dit gewend zijn..

Dit laatste deed zij natuurlijk niet meteen, dit zou argwaan hebben verwekt, maar later, toen de Israëlieten voor de stad stonden.

Vers 22

22. Zij dan, zoals reeds opgemerkt is, gingen heen en kwamen op het gebergte, 1) dat Rachab hun als een toevluchtsoord aangeraden had (Joshua 2:16), en bleven daar drie dagen, 2) totdat de vervolgers naar Jericho teruggekeerd waren; want de vervolgers hadden hen op al de weg, die naar de Jordaan voerde, gezocht, maar niet gevonden.

1)Waarschijnlijk het gebergte aan de noordzijde van Jericho, dat later de naam van Quarantanie heeft bekomen, een gebergte vol grotten en spelonken en daarom tot schuilplaats uitstekend geschikt..

2) Die in de wegen van God zijn, mogen verwachten, dat de Voorzienigheid hen zal beschermen; dit ontheft hen echter niet alle voorzorgen van voorzichtigheid te nemen tot eigen veiligheid. God wil ons beschermen, maar wij mogen ons niet moedwillig aan het gevaar blootstellen. Wij moeten op Gods Voorzienigheid vertrouwen, haar niet verzoeken..

Vers 22

22. Zij dan, zoals reeds opgemerkt is, gingen heen en kwamen op het gebergte, 1) dat Rachab hun als een toevluchtsoord aangeraden had (Joshua 2:16), en bleven daar drie dagen, 2) totdat de vervolgers naar Jericho teruggekeerd waren; want de vervolgers hadden hen op al de weg, die naar de Jordaan voerde, gezocht, maar niet gevonden.

1)Waarschijnlijk het gebergte aan de noordzijde van Jericho, dat later de naam van Quarantanie heeft bekomen, een gebergte vol grotten en spelonken en daarom tot schuilplaats uitstekend geschikt..

2) Die in de wegen van God zijn, mogen verwachten, dat de Voorzienigheid hen zal beschermen; dit ontheft hen echter niet alle voorzorgen van voorzichtigheid te nemen tot eigen veiligheid. God wil ons beschermen, maar wij mogen ons niet moedwillig aan het gevaar blootstellen. Wij moeten op Gods Voorzienigheid vertrouwen, haar niet verzoeken..

Vers 23

23. Alzo keerden die twee mannen, omdat zij na zo lange tijd niet meer voor enig gevaar te vrezen hadden, terug en daalden af van het gebergte; en voeren over de Jordaan, en kwamen, naar onze berekening 1) op de avond van de6de Nisan ( Joshua 2:1 met Joshua 1:10) bij Jozua, de zoon van Hun, die niet reeds zoals zijn voornemen was geweest, op de morgen van die dag naar de Jordaan opgebroken was, maar eerst hun terugkomst afgewacht had, en zij vertelden hem al wat hun overkomen was.

1) De tijdrekening hier en in het volgende hoofdstuk levert enige bezwaren op. In navolging van Josefus gaan de meeste uitleggers van de veronderstelling uit, dat de in Joshua 3:2 vermelde drie dagen dezelfde zijn, waarbinnen Jozua (Joshua 1:11) de overtocht over de Jordaan bepaald had, en rangschikten de gebeurtenissen nu op de verschillende wijze: daar sommigen de uitzending van de verspieders stellen voor het in Joshua 1:11 aan het volk gegeven bevel, voedsel te verzamelen, terwijl anderen aannemen dat deze in dezelfde tijd plaatsvonden. Echter deze verschillende zienswijzen worden gedrukt, de ene door deze, de andere door andere bezwaren. Daarom heeft Vatablus (onder Frans I, hoogleraar in de Hebreeuwse taal te Parijs, gestorven 1547 als abt van Bellozane, beroemd door zijn verklaringen van het Oude Testament) de drie dagen, in Joshua 1:11 vermeld, beschouwd niet als tijdsopgave, maar als termijn voor de bereidheid van het volk tot de overtocht, en hebben ook wij deze verklaring overgenomen; met Keil alzo rekenende: op de 3de Nisan bevel om zich reisvaardig te houden en uitzending van de verspieders; op de 6de terugkomst van deze; op de 7de verlaten van de legerplaats te Sittim; op de 10de overtocht over de Jordaan..

Vers 23

23. Alzo keerden die twee mannen, omdat zij na zo lange tijd niet meer voor enig gevaar te vrezen hadden, terug en daalden af van het gebergte; en voeren over de Jordaan, en kwamen, naar onze berekening 1) op de avond van de6de Nisan ( Joshua 2:1 met Joshua 1:10) bij Jozua, de zoon van Hun, die niet reeds zoals zijn voornemen was geweest, op de morgen van die dag naar de Jordaan opgebroken was, maar eerst hun terugkomst afgewacht had, en zij vertelden hem al wat hun overkomen was.

1) De tijdrekening hier en in het volgende hoofdstuk levert enige bezwaren op. In navolging van Josefus gaan de meeste uitleggers van de veronderstelling uit, dat de in Joshua 3:2 vermelde drie dagen dezelfde zijn, waarbinnen Jozua (Joshua 1:11) de overtocht over de Jordaan bepaald had, en rangschikten de gebeurtenissen nu op de verschillende wijze: daar sommigen de uitzending van de verspieders stellen voor het in Joshua 1:11 aan het volk gegeven bevel, voedsel te verzamelen, terwijl anderen aannemen dat deze in dezelfde tijd plaatsvonden. Echter deze verschillende zienswijzen worden gedrukt, de ene door deze, de andere door andere bezwaren. Daarom heeft Vatablus (onder Frans I, hoogleraar in de Hebreeuwse taal te Parijs, gestorven 1547 als abt van Bellozane, beroemd door zijn verklaringen van het Oude Testament) de drie dagen, in Joshua 1:11 vermeld, beschouwd niet als tijdsopgave, maar als termijn voor de bereidheid van het volk tot de overtocht, en hebben ook wij deze verklaring overgenomen; met Keil alzo rekenende: op de 3de Nisan bevel om zich reisvaardig te houden en uitzending van de verspieders; op de 6de terugkomst van deze; op de 7de verlaten van de legerplaats te Sittim; op de 10de overtocht over de Jordaan..

Vers 24

24. En zij1) zeiden tot Jozua: Zeker de HEERE heeft dat gehele land in onze handen gegeven; want alle inwoners van het lands zijn voor onze aangezichten gesmolten, en zullen daarom geen sterke tegenstand bieden.

1) Deze passage leert, dat Jozua in de keuze van de verspieders niet bedrogen is uitgekomen, omdat uit hun taal blijkt, dat zij kordate mannen waren, begaafd met een zeldzame onverschrokkenheid. Anderen zouden wellicht, nog niet bekomen van de eenmaal ondergane schrik, de gehele legerplaats in verwarring hebben gebracht. Deze echter, omdat zij de verwonderlijke goedheid van God, zowel in het gelukkig slagen van hun zending, als in het gered worden uit het gevaar, erkenden, vermaanden n Jozua n het volk, om zonder aarzeling voort te gaan. Ofschoon toch de belofte alleen, dat zij het land in bezit zouden krijgen, hun voldoende had moeten zijn, toch schraagt God de zwakheid van de Zijnen, opdat, om de twijfel, aan hetgeen beloofd was, op te heffen, Hij hen door ervaringen bevestigt. De verwarring van de volken heeft aldus bevestigd, dat God niet tevergeefs gesproken had, wanneer Hij begonnen is hen angst aan te jagen en als het ware op de vlucht te drijven, als zaten de horzels hen op de hielen. Zij maken de gevolgtrekking op uit het voorbeeld van Rachab, dat hun het land is gegeven, omdat de kracht van de inwoners door vrees bijna was vergaan..

Vers 24

24. En zij1) zeiden tot Jozua: Zeker de HEERE heeft dat gehele land in onze handen gegeven; want alle inwoners van het lands zijn voor onze aangezichten gesmolten, en zullen daarom geen sterke tegenstand bieden.

1) Deze passage leert, dat Jozua in de keuze van de verspieders niet bedrogen is uitgekomen, omdat uit hun taal blijkt, dat zij kordate mannen waren, begaafd met een zeldzame onverschrokkenheid. Anderen zouden wellicht, nog niet bekomen van de eenmaal ondergane schrik, de gehele legerplaats in verwarring hebben gebracht. Deze echter, omdat zij de verwonderlijke goedheid van God, zowel in het gelukkig slagen van hun zending, als in het gered worden uit het gevaar, erkenden, vermaanden n Jozua n het volk, om zonder aarzeling voort te gaan. Ofschoon toch de belofte alleen, dat zij het land in bezit zouden krijgen, hun voldoende had moeten zijn, toch schraagt God de zwakheid van de Zijnen, opdat, om de twijfel, aan hetgeen beloofd was, op te heffen, Hij hen door ervaringen bevestigt. De verwarring van de volken heeft aldus bevestigd, dat God niet tevergeefs gesproken had, wanneer Hij begonnen is hen angst aan te jagen en als het ware op de vlucht te drijven, als zaten de horzels hen op de hielen. Zij maken de gevolgtrekking op uit het voorbeeld van Rachab, dat hun het land is gegeven, omdat de kracht van de inwoners door vrees bijna was vergaan..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-2.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile