Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jonah 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jonah-3.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jonah 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JONA 3Jonah 3:1.
JONA'S GEZEGENDE BOETPREDIKING.
III. Jonah 3:1-Jonah 3:10. Nadat Jona op die wijze in berouw en gehoorzaamheid weer tot den Heere was teruggekeerd, en door de goddelijke barmhartigheid uit den dood wonderbaar was gered, komt op nieuw Gods bevel tot hem. Nu gaat hij naar Ninev en predikt der stad den ondergang voor hare zonden binnen 40 dagen, De Ninevieten geloven aan God en doen boete in zak en as; daarop verschoont de Heere de stad.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JONA 3Jonah 3:1.
JONA'S GEZEGENDE BOETPREDIKING.
III. Jonah 3:1-Jonah 3:10. Nadat Jona op die wijze in berouw en gehoorzaamheid weer tot den Heere was teruggekeerd, en door de goddelijke barmhartigheid uit den dood wonderbaar was gered, komt op nieuw Gods bevel tot hem. Nu gaat hij naar Ninev en predikt der stad den ondergang voor hare zonden binnen 40 dagen, De Ninevieten geloven aan God en doen boete in zak en as; daarop verschoont de Heere de stad.
Vers 1
1. En het woord des HEEREN geschiedde ten andere maal tot Jona, zeggende:Vers 1
1. En het woord des HEEREN geschiedde ten andere maal tot Jona, zeggende:Vers 2
2. Maak u op, ga naar de grote heidense wereld-stad Ninev, en predik tegen haar de prediking, die Ik door ingeving van Mijnen Heiligen Geest tot u spreek.De Heere denkt bij de vernieuwing van het bevel met geen woord aan de schuld van Jona, want Jona is verootmoedigd; in het wonder zijner redding heeft hij geleerd wat gehoorzaamheid is, al weet hij ook nog niet, welke de goddelijke ontferming over een boetedoend heidenvolk is.
Niemand mag ondernemen uit eigene macht Gods toorn en straf te dreigen. Predikers, die uit hun eigen geest spreken hebben daartoe geen recht. Bedenk u daarom wel en bid om den Heiligen Geest, en verootmoedig u geheel, en vergeet uzelven, wanneer gij dat wilt of moet doen.
Vers 2
2. Maak u op, ga naar de grote heidense wereld-stad Ninev, en predik tegen haar de prediking, die Ik door ingeving van Mijnen Heiligen Geest tot u spreek.De Heere denkt bij de vernieuwing van het bevel met geen woord aan de schuld van Jona, want Jona is verootmoedigd; in het wonder zijner redding heeft hij geleerd wat gehoorzaamheid is, al weet hij ook nog niet, welke de goddelijke ontferming over een boetedoend heidenvolk is.
Niemand mag ondernemen uit eigene macht Gods toorn en straf te dreigen. Predikers, die uit hun eigen geest spreken hebben daartoe geen recht. Bedenk u daarom wel en bid om den Heiligen Geest, en verootmoedig u geheel, en vergeet uzelven, wanneer gij dat wilt of moet doen.
Vers 3
3. Toen maakte zich Jona op, en ging waarschijnlijk langs den gewone karavanenstraat, niet door de woestijn, maar over Damascus, naar Ninev, naar het woord des HEEREN. Ninev nu was ene grote, voor de ontwikkeling van het rijk Gods zeer gewichtige stad van grote waarde in Godsogen, want zij was toen en vooral voor Jona en Israël de vertegenwoordigster der gehele buitenwereld, ene stad van drie dagreizen of 19 mijlen in omtrek.De uitleggers zijn het er niet over eens, of met de drie dagreizen de middellijn of de omtrek van Ninev bedoeld is. Het natuurlijkste is het van den omvang te verklaren, daar toch de grootte en betekenis der stad nader moest verklaard worden, en ook elders de grootte ener stad gewoonlijk naar haren omtrek wordt aangegeven. Zeker ziet de dagreis in Jonah 3:4 niet op de middellijn, zo als de uitlegging duidelijk maakt. De geschiedvorser M. v. Niebuhr bepaalt den omvang van het gebied van Ninev in uitgebreideren zin (2 Kings 15:20) op 97 engelse area 19 Pruiss. mijlen, terwijl de Griekse schrijver Diodorus slechts 480 stadiën of 12 mijlen aanneemt.
God verandert Zijne bevelen niet. God herhaalt Zijne roepende genade, Hij roept den zondaar ten tweeden, ten derden male, ja tot aan het einde.
Helaas! Jona heeft meer navolgers op den weg der vlucht, dan op den weg der gehoorzaamheid. 4. En Jona begon in de stad te gaan ene dagreis 1) waarschijnlijk niet in rechte richting de stad doortrekkende, maar zich nu naar de ene dan naar andere zijde wendende, om ene geschikte ruime plaats en den juisten tijd voor zijne prediking te vinden, en hij predikte gedurende dien dag, en zei: Nog veertig dagen, dan zal Ninev worden omgekeerd. Daarbij bestrafte hij, zo als van zelf spreekt, de zonden der heidenen als oorzaken dezer dreiging Gods, en maakte hij zijne zending door den levenden God bekend.
1) Jona kwam op den nu nog gewonen weg der karavanen over Amido en trad dus in de stad bij Ninev (2 Kings 15:20). Op den weg van Ninev tot Calah (Nimrud) dicht bij, misschien in de stad zelf, predikt hij. Nu is de afstand tussen Calah en Ninev (beide steden uitgesloten) in rechte lijn, volgens de kaart gemeten, 18 1/2 Engelse mijlen. Denken wij hier nog bij, dat a) de weg van Calah naar Nimrud zeker wel niet lijnrecht liep, dus in werkelijkheid langer was dan de rechte afstand van hemelsbreedte en dat b) Jona eerst door Ninev moest heengaan, en ook zeker Calah moest binnengaan, zo kan hij wel ongeveer 20 engelse mijlen of ene kleine dagreis afgelegd hebben, voordat hij predikte.
2) Dat juist een tijd van genade van 40 dagen gegeven werd, heeft zijne betekenis. Het getal veertig, een ook in `t gebied van het natuurlijke leven merkwaardig getal (40 weken = duur der vorming van het kind in den moederschoot; volledige ontwikkeling der hersenen in het veertigste levensjaar; gewichtig ook in de crisis der ziekten), heeft op de meeste plaatsen, waar het met betekenis voorkomt, zijne betekenis niet te danken aan zamenstelling van twee andere symbolieke getallen. Het eenvoudigst leidt men de symbolieke betekenis af van het karakter der tijdperioden, die in de Heilige Schrift daaraan worden gemeten. Deuteronomy 40:1 dagen aan het begin en het einde van den zondvloed (Genesis 7:4; Genesis 8:6), zijn dagen van bezoeking en straf en genade, van beproeving des geloofs, in welke men op Gods hulp leert wachten, en waarbij het vlees wordt gedood. Waar daarom het getal veertig in symbolische betekenis voorkomt in verbinding met tijdperioden, stelt het steeds den tijd voor als tijd van verzoeken, van beproeving en wachten, waarin het geloof zich moet openbaren, of werkelijk openbaart, of als tijd van verootmoediging en vaderlijke kastijding Gods, welke van de zijde des mensen de boete met hare uitwendige openbaringen, boete enz. overeenkomt (zo als op onze plaats), of eindelijk als tijd van genadige opzoeking, geloofsversterkende leidingen en hulpe Gods.
Vers 3
3. Toen maakte zich Jona op, en ging waarschijnlijk langs den gewone karavanenstraat, niet door de woestijn, maar over Damascus, naar Ninev, naar het woord des HEEREN. Ninev nu was ene grote, voor de ontwikkeling van het rijk Gods zeer gewichtige stad van grote waarde in Godsogen, want zij was toen en vooral voor Jona en Israël de vertegenwoordigster der gehele buitenwereld, ene stad van drie dagreizen of 19 mijlen in omtrek.De uitleggers zijn het er niet over eens, of met de drie dagreizen de middellijn of de omtrek van Ninev bedoeld is. Het natuurlijkste is het van den omvang te verklaren, daar toch de grootte en betekenis der stad nader moest verklaard worden, en ook elders de grootte ener stad gewoonlijk naar haren omtrek wordt aangegeven. Zeker ziet de dagreis in Jonah 3:4 niet op de middellijn, zo als de uitlegging duidelijk maakt. De geschiedvorser M. v. Niebuhr bepaalt den omvang van het gebied van Ninev in uitgebreideren zin (2 Kings 15:20) op 97 engelse area 19 Pruiss. mijlen, terwijl de Griekse schrijver Diodorus slechts 480 stadiën of 12 mijlen aanneemt.
God verandert Zijne bevelen niet. God herhaalt Zijne roepende genade, Hij roept den zondaar ten tweeden, ten derden male, ja tot aan het einde.
Helaas! Jona heeft meer navolgers op den weg der vlucht, dan op den weg der gehoorzaamheid. 4. En Jona begon in de stad te gaan ene dagreis 1) waarschijnlijk niet in rechte richting de stad doortrekkende, maar zich nu naar de ene dan naar andere zijde wendende, om ene geschikte ruime plaats en den juisten tijd voor zijne prediking te vinden, en hij predikte gedurende dien dag, en zei: Nog veertig dagen, dan zal Ninev worden omgekeerd. Daarbij bestrafte hij, zo als van zelf spreekt, de zonden der heidenen als oorzaken dezer dreiging Gods, en maakte hij zijne zending door den levenden God bekend.
1) Jona kwam op den nu nog gewonen weg der karavanen over Amido en trad dus in de stad bij Ninev (2 Kings 15:20). Op den weg van Ninev tot Calah (Nimrud) dicht bij, misschien in de stad zelf, predikt hij. Nu is de afstand tussen Calah en Ninev (beide steden uitgesloten) in rechte lijn, volgens de kaart gemeten, 18 1/2 Engelse mijlen. Denken wij hier nog bij, dat a) de weg van Calah naar Nimrud zeker wel niet lijnrecht liep, dus in werkelijkheid langer was dan de rechte afstand van hemelsbreedte en dat b) Jona eerst door Ninev moest heengaan, en ook zeker Calah moest binnengaan, zo kan hij wel ongeveer 20 engelse mijlen of ene kleine dagreis afgelegd hebben, voordat hij predikte.
2) Dat juist een tijd van genade van 40 dagen gegeven werd, heeft zijne betekenis. Het getal veertig, een ook in `t gebied van het natuurlijke leven merkwaardig getal (40 weken = duur der vorming van het kind in den moederschoot; volledige ontwikkeling der hersenen in het veertigste levensjaar; gewichtig ook in de crisis der ziekten), heeft op de meeste plaatsen, waar het met betekenis voorkomt, zijne betekenis niet te danken aan zamenstelling van twee andere symbolieke getallen. Het eenvoudigst leidt men de symbolieke betekenis af van het karakter der tijdperioden, die in de Heilige Schrift daaraan worden gemeten. Deuteronomy 40:1 dagen aan het begin en het einde van den zondvloed (Genesis 7:4; Genesis 8:6), zijn dagen van bezoeking en straf en genade, van beproeving des geloofs, in welke men op Gods hulp leert wachten, en waarbij het vlees wordt gedood. Waar daarom het getal veertig in symbolische betekenis voorkomt in verbinding met tijdperioden, stelt het steeds den tijd voor als tijd van verzoeken, van beproeving en wachten, waarin het geloof zich moet openbaren, of werkelijk openbaart, of als tijd van verootmoediging en vaderlijke kastijding Gods, welke van de zijde des mensen de boete met hare uitwendige openbaringen, boete enz. overeenkomt (zo als op onze plaats), of eindelijk als tijd van genadige opzoeking, geloofsversterkende leidingen en hulpe Gods.
Vers 5
5. En de a) lieden van Ninev geloofden de verkondiging van den Profeet en alzo aan God, die ze hem bevolen had, en zij riepenin de stad een vasten uit, en bekleedden zich met zakken; met haren boet- en treurklederen (Genesis 37:34), van hunnen grootste af tot hunnen kleinste toe.a) Matthew 12:41. Luke 11:32.
De voorstelling dezer heidenen mocht de Christenen met reden schaamrood doen worden. Deze bekeren zich op het woord van enen en wel hun onbekenden mens. Zij roepen een zeer ernstige boete uit. Zij onderzoeken niet, of hij van God gezonden is of niet, of hij misschien een bedrieger was, maar maken zich den raad, welken hij mededeelt, ten nutte. Moesten wij niet desgelijks handelen, en nut zoeken te trekken uit hetgeen ons wordt gezegd? Wanneer wij dus oorlog, ellende, honger, armoede, pestilentie of andere ongelukken hebben, mogen en moeten wij niet in de eerste plaats en alleen aan natuurlijke oorzaken denken, noch over onze vijanden veel klagen en schreien; dat ware geheel verkeerd, en zou zijn de paarden achter den wagen spannen, maar wij willen de oorzaak en het begin van onzen jammer beschouwen en onze zonde erkennen, en zien op Hem, die ons slaat, en die alleen als werktuig en instrument de handen der vijanden, schild en wapenen bezigt, die ons geen haar zouden kunnen krenken, indien God het niet alzo werkte en Hem in Zijne hand leidden, zo als een vader de roede hanteert, als hij het boze kind wil kastijden.
Bij zulk ene ontzettende boodschap zijn er drie wegen: wanhopig worden, lichtzinnig wegschertsen, boete en bekering. Op den derden zijn de Ninevieten gegaan.
Het begin der prediking is gewoonlijk van uitwerking bij hen, aan wie niet te vergeefs wordt gepredikt. Zij, die Gods woord niet alleen dagen, maar jaren door denzelfden prediker horen verkondigen, zonder bekeerd te worden, voor hen is weinig hoop over, al hoorden zij dezelfde prediking ook duizend jaren.
Deze boete of bekering was geen inwendige, geen gevolg van het inzien van de zonde als schuld voor God, maar een uitwendige, zoals men dat noemen kan, een nationale bekering. Een berouw over de uitwendige zondige daden en een poging om de zonde te mijden. Een bekering van de zonde tot de deugd. Edoch ook zulk een bekering is den Heere niet ongevallig. Ook op zulk een bekering wil de Heere God de roede wegnemen, of het oordeel en de uitvoering van het vonnis opschorten.
Vers 5
5. En de a) lieden van Ninev geloofden de verkondiging van den Profeet en alzo aan God, die ze hem bevolen had, en zij riepenin de stad een vasten uit, en bekleedden zich met zakken; met haren boet- en treurklederen (Genesis 37:34), van hunnen grootste af tot hunnen kleinste toe.a) Matthew 12:41. Luke 11:32.
De voorstelling dezer heidenen mocht de Christenen met reden schaamrood doen worden. Deze bekeren zich op het woord van enen en wel hun onbekenden mens. Zij roepen een zeer ernstige boete uit. Zij onderzoeken niet, of hij van God gezonden is of niet, of hij misschien een bedrieger was, maar maken zich den raad, welken hij mededeelt, ten nutte. Moesten wij niet desgelijks handelen, en nut zoeken te trekken uit hetgeen ons wordt gezegd? Wanneer wij dus oorlog, ellende, honger, armoede, pestilentie of andere ongelukken hebben, mogen en moeten wij niet in de eerste plaats en alleen aan natuurlijke oorzaken denken, noch over onze vijanden veel klagen en schreien; dat ware geheel verkeerd, en zou zijn de paarden achter den wagen spannen, maar wij willen de oorzaak en het begin van onzen jammer beschouwen en onze zonde erkennen, en zien op Hem, die ons slaat, en die alleen als werktuig en instrument de handen der vijanden, schild en wapenen bezigt, die ons geen haar zouden kunnen krenken, indien God het niet alzo werkte en Hem in Zijne hand leidden, zo als een vader de roede hanteert, als hij het boze kind wil kastijden.
Bij zulk ene ontzettende boodschap zijn er drie wegen: wanhopig worden, lichtzinnig wegschertsen, boete en bekering. Op den derden zijn de Ninevieten gegaan.
Het begin der prediking is gewoonlijk van uitwerking bij hen, aan wie niet te vergeefs wordt gepredikt. Zij, die Gods woord niet alleen dagen, maar jaren door denzelfden prediker horen verkondigen, zonder bekeerd te worden, voor hen is weinig hoop over, al hoorden zij dezelfde prediking ook duizend jaren.
Deze boete of bekering was geen inwendige, geen gevolg van het inzien van de zonde als schuld voor God, maar een uitwendige, zoals men dat noemen kan, een nationale bekering. Een berouw over de uitwendige zondige daden en een poging om de zonde te mijden. Een bekering van de zonde tot de deugd. Edoch ook zulk een bekering is den Heere niet ongevallig. Ook op zulk een bekering wil de Heere God de roede wegnemen, of het oordeel en de uitvoering van het vonnis opschorten.
Vers 6
6. Want dit woord geraakte tot den koning Sardanapalus I van Ninev, want in de nabijheid van diens burg te Calah of Nimrud had de Profeet waarschijnlijk gepredikt, en hij stond in boetvaardige onderwerping onder den koning aller koningen, die hem door Jona's prediking bekend was geworden, op van zijnen troon, en deed zijn heerlijk overkleed van zich, en hij bedekte zich met enen zak, met een haren boetgewaad, en zat ten teken der diepste treurigheid neer in de as (Job 2:8 Deuteronomy 14:2).Vers 6
6. Want dit woord geraakte tot den koning Sardanapalus I van Ninev, want in de nabijheid van diens burg te Calah of Nimrud had de Profeet waarschijnlijk gepredikt, en hij stond in boetvaardige onderwerping onder den koning aller koningen, die hem door Jona's prediking bekend was geworden, op van zijnen troon, en deed zijn heerlijk overkleed van zich, en hij bedekte zich met enen zak, met een haren boetgewaad, en zat ten teken der diepste treurigheid neer in de as (Job 2:8 Deuteronomy 14:2).Vers 7
7. En hij liet door zijne herauten uitroepen, en men sprak te Ninev, uit bevel des konings en zijner groten, zijner ministers, zeggende: Laat mens, noch beest, rund noch schaap, iets smaken, laat ze niet weiden noch water drinken.Vers 7
7. En hij liet door zijne herauten uitroepen, en men sprak te Ninev, uit bevel des konings en zijner groten, zijner ministers, zeggende: Laat mens, noch beest, rund noch schaap, iets smaken, laat ze niet weiden noch water drinken.Vers 8
8. Maar mens en beest zullen met zakken bedekt zijn, en zullen sterk (Joel 1:20) tot God om verschoning roepen; en zij, alle mensen zullen zich bekeren, een iegelijk van zijnen bozen weg, 1) en van het geweld, dat in hun handen is.1) Het is niet genoeg te vasten om de zonde, maar wij moeten ook vasten van de zonde, en ten einde onze gebeden van goed gevolg mogen zijn, moeten wij niet meer met ons hart naar de ongerechtigheden omzien. Dit is de enige vasten, die God verkiest. Het werk van een vastendag is met een dag niet gedaan, maar dan begint het zwaarste en noodzakelijkste deel van het werk het eerst, hetwelk is van de zonde zich te bekeren en een nieuw leven leiden en met den hond niet weer te keren tot zijn uitbraaksel. 9. Wie weet, God mocht Zich wenden, en berouw hebben, wanneer Hij onze algemene boete en bekering ziet; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid zijns toorns, dat wij niet vergingen, gelijk Hij heeft gedreigd.
Dit edict, den Ninevieten opgelegd (Jonah 3:7-Jonah 3:9), om den toorn der Godheid af te wenden, het edict van Darius (Daniel 6:26), dat van Nebukadnezar (Daniel 3:20) en andere, waren even zo vele voorbereidingen op de bekering der heidenen, die op de komst van Christus volgde. Zo toch werd allengs en eniger mate trapsgewijze Gods goedheid en heerlijkheid bekend gemaakt aan de volken, die verre van Israël stonden (Exodus 5:2).
Zulke woorden: "wie weet enz. " komen niet voort uit een twijfelen, maar zij bevelen hun lichamelijke zaken, hun gezondheid, leven, geluk en zaligheid naar de wereld in de genadige beschutting, bescherming, wil en welgevallen Gods, en zijn niets anders, dan juist dat, wat wij dagelijks zeggen: Heere, Uw wil geschiedde, maak Gij het, richt en doe zo als het U welgevallig is, tot Uwe eer en tot zaligheid mijner ziel.
De krachtige indruk, dien de boetprediking van Jona op de Ninevieten maakte, zodat de stad in zak en asse boete deed, wordt begrijpelijk, wanneer wij in aanmerking nemen de grote bewegelijkheid, de gevoeligheid der Oosterlingen, en de aan alle heidense godsdiensten van Azië eigene vrees voor een hoogste Wezen, vervolgens de hoge achting, waarin de mantiek en de orakels in Assyrië van de oudste tijden stonden, en daarbij nog de omstandigheid, dat het optreden van een vreemdeling, die zonder enig persoonlijk belang met onbevreesdheid en vrijmoedigheid aan de grote koningsstad hare goddeloosheid voorhield, en met het vertrouwen, aan van God gezondene profeten eigen, den ondergang op een bepaalden tijd aankondigde. Het kon niet missen, of dit moest ene overweldigende macht op de gemoederen uitoefenen, welke nog versterkt worden, wanneer het gerucht van het wonderbare werken van de profeten Israëls (ook van Jona's wonderbare lotgevallen) tot Ninev was doorgedrongen.
Als men denkt aan de opgewondenheid, welke omstreeks het jaar 1707 na Chr. de gemoederen beheerste, aan de gevolgen, welke de in onverstaanbare taal gesprokene rede van enen Peter van Amiens, Capistrano en anderen van hunnen tijd hadden gehad, en het ontzag der oudheid voor heilige mannen, waarvan ook profane schrijvers vele voorbeelden geven, daarbij voegt, dan wijkt de psychologische ondenkbaarheid.
Toch blijft de boete der Ninevieten iets geheel buitengewoons en ongewoons, en men gevoelt het aan den schrijver, dat ook hij die als zodanig wil hebben opgevat. Juist door deze buitengewone boete moet aan ieder en vooral aan `t uitverkoren volk duidelijk voor ogen worden gesteld, dat de heidenen, ook de diepst weggezonkenen en goddelozen onder hen, voor het heil Gods konden vatbaar worden, ja, dikwijls meer dan het begenadigde volk van God. Daarom zullen ook, gelijk de Heere van deze bekering zegt (Matthew 12:41), de mannen van Ninev optreden in den jongsten dag tegen dit geslacht, en zullen het veroordelen. Dat ook het vee aan den rouw moet deelnemen wordt door Her. IX:24 als een Aziatisch gebruik voorgesteld. Dit gebruik heeft zich gevormd uit de voorstelling, dat een biotisch rapport (levenssamenhang) tussen den mens en de grotere huisdieren, runderen, schapen en geiten, als zijn levend eigendom bestaat. Het was ene betuiging, dat gelijk het bij den mens levende vee mede in het lijden voor zijne zonden werd ingetrokken, zo ook het lijden daar van tot het stillen van den goddelijken toorn kon medewerken. Moge ook dit gevoel niet vrij van bijgeloof zijn, zo lag daaraan toch de diepe waarheid, ten grondslag, dat het verstandeloze schepsel om de zonde der mensen aan de ijdelheid onderworpen is, en met den mens naar bevrijding van de dienstbaarheid des doods zocht. (Romans 8:18)
Hoe liefelijk is het, God te geloven, want alsdan weet men dat Hij heilig is, maar ook dat Hij barmhartig en dat Hij almachtig en vrijmachtig is, en Zijne bedreigingen kan veranderen in zegeningen. De Ninevieten tonen, dat zij God geloven, dat zij Hem erkennen als den rechthebbende, om hen van wege hun boosheden te verdelgen, en als den machthebbende om Zijne bedreigingen ten uitvoer te brengen; zij erkennen zich schuldig en de goddelijke straffen waardig, en dit alles is oprecht bij hen en waarlijk gemeend, dat bewijst hun diepe en algemene verootmoediging. Nochthans zij zoeken hun behoud bij dienzelfden God, die hen wil verdelgen, zij bidden hunnen Rechter om genade. Ziet gij hoe verstandig het geloof de zondaren maakt. Zij wisten terstond wat zij doen zouden, om zich, ware het mogelijk, nog te redden. Men zou zeggen, hoe is het mogelijk, dat zij zo denken; hoe komen de heidenen aan zulke heerlijke gedachten van God, die, zo als wij zien, soms de geleerdste ongelovigen onder ons Christenen niet hebben. Meer dan Jona was hier; niet zijn woord maar Gods woord deed het, het woord van den enigen Herder en Heere van de meesters der verzamelingen, dat als een ingeslagen prikkel en nagel is. Daarom is het zulk een voorrecht, om op welke plaats dan ook, het woord Gods te mogen verkondigen; want het moge bij wijze van terugwerking de stenen doen opnemen om Stefanus te stenigen, in elk geval zal niet onze kracht, maar Gods kracht het doel bereiken, en al wat door God ook in dit opzicht geschiedt, hoe wonderlijk, is nochthans nimmer ongerijmd. En bekleedden zich met zakken, van hunnen grootsten tot hunnen kleinsten toe. In ons werelddeel leven wij in zulk ene verbrokkelde maatschappij, dat het te verwonderen is, hoe er nog een zweem van eenheid bestaat. Daarom noemt de Schrift ook Europa zo juist: de eilanden, omdat er geen vaste zamenhang of onderlinge eenheid bestaat, maar alles van elkaar gescheiden is. En inderdaad, al de westerse volken zijn als zovele eilanden in de grote zee, als zovele kleine zamenlevingen in de grote zamenleving. Hier is ieder mens als een volk; maar in het oosten is ieder volk als een mens; wat d r de koning doet, dat doet heel het volk. En dit is ne der redenen, waarom de leer van Mohammed zulke grote en snelle vorderingen in het oosten gemaakt heeft. Gehele bevolkingen volgden hare opperhoofden. Neen, het was toen in Ninev niet, zo als het nu is bij ons. Laat bij ons een koning iets doen, het zal er ver af zijn, dat allen het ook willen doen; terstond kiest men partij, en de een wil het doen en de ander niet; doch in het oosten worden de volken geregeerd als het lichaam door het hoofd; waar het hoofd heen wil, gaat het gehele lichaam. Het is nog den Aziatische volken eigen, dat koning en volk n lichaam uitmaken, ja, zelfs het gedeeltelijke Europese Rusland heeft dit eigenaardige. Laat de keizer knielen en het ganse volk zal knielen, als ware het een enig man. Verre zij het van ons, zulke toestanden begeerlijk te achten; God heeft ons als vrije mannen doen geboren worden, en alleen dit geeft ons genoeg dankstof voor geheel ons leven; nochthans neemt die niet weg, dat het treffend is een koning te zien opstaan van zijnen troon, die zich met zijn gehele volk in rouwgewaad biddend nederwerpt voor God. Ook in onze Christenlanden komt er, hoe zeldzaam ook, nog wel eens een vast- en bededag voor, dien de koning uitschrijft. Doch hoe worden zij nagekomen? Wij schamen ons het te zeggen: de kerken zijn vol, maar de herbergen ook. "Mens en dier bekleedden zich met zakken. " Ook dit is geheel oosters. Er zijn meer voorbeelden in de ongewijde geschiedenis, dat mens en dier in tijden van nood worden gelijk gesteld, en mede moesten dienen tot afwending van den algemenen nood; Van zulk ene algemene en diepe verootmoediging was zelfs in Israël geen voorbeeld; daarom is het woord des Heeren zo treffend: "De mannen van Ninev zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen het oordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en ziet, meer dan Jona is hier. " .
Vers 8
8. Maar mens en beest zullen met zakken bedekt zijn, en zullen sterk (Joel 1:20) tot God om verschoning roepen; en zij, alle mensen zullen zich bekeren, een iegelijk van zijnen bozen weg, 1) en van het geweld, dat in hun handen is.1) Het is niet genoeg te vasten om de zonde, maar wij moeten ook vasten van de zonde, en ten einde onze gebeden van goed gevolg mogen zijn, moeten wij niet meer met ons hart naar de ongerechtigheden omzien. Dit is de enige vasten, die God verkiest. Het werk van een vastendag is met een dag niet gedaan, maar dan begint het zwaarste en noodzakelijkste deel van het werk het eerst, hetwelk is van de zonde zich te bekeren en een nieuw leven leiden en met den hond niet weer te keren tot zijn uitbraaksel. 9. Wie weet, God mocht Zich wenden, en berouw hebben, wanneer Hij onze algemene boete en bekering ziet; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid zijns toorns, dat wij niet vergingen, gelijk Hij heeft gedreigd.
Dit edict, den Ninevieten opgelegd (Jonah 3:7-Jonah 3:9), om den toorn der Godheid af te wenden, het edict van Darius (Daniel 6:26), dat van Nebukadnezar (Daniel 3:20) en andere, waren even zo vele voorbereidingen op de bekering der heidenen, die op de komst van Christus volgde. Zo toch werd allengs en eniger mate trapsgewijze Gods goedheid en heerlijkheid bekend gemaakt aan de volken, die verre van Israël stonden (Exodus 5:2).
Zulke woorden: "wie weet enz. " komen niet voort uit een twijfelen, maar zij bevelen hun lichamelijke zaken, hun gezondheid, leven, geluk en zaligheid naar de wereld in de genadige beschutting, bescherming, wil en welgevallen Gods, en zijn niets anders, dan juist dat, wat wij dagelijks zeggen: Heere, Uw wil geschiedde, maak Gij het, richt en doe zo als het U welgevallig is, tot Uwe eer en tot zaligheid mijner ziel.
De krachtige indruk, dien de boetprediking van Jona op de Ninevieten maakte, zodat de stad in zak en asse boete deed, wordt begrijpelijk, wanneer wij in aanmerking nemen de grote bewegelijkheid, de gevoeligheid der Oosterlingen, en de aan alle heidense godsdiensten van Azië eigene vrees voor een hoogste Wezen, vervolgens de hoge achting, waarin de mantiek en de orakels in Assyrië van de oudste tijden stonden, en daarbij nog de omstandigheid, dat het optreden van een vreemdeling, die zonder enig persoonlijk belang met onbevreesdheid en vrijmoedigheid aan de grote koningsstad hare goddeloosheid voorhield, en met het vertrouwen, aan van God gezondene profeten eigen, den ondergang op een bepaalden tijd aankondigde. Het kon niet missen, of dit moest ene overweldigende macht op de gemoederen uitoefenen, welke nog versterkt worden, wanneer het gerucht van het wonderbare werken van de profeten Israëls (ook van Jona's wonderbare lotgevallen) tot Ninev was doorgedrongen.
Als men denkt aan de opgewondenheid, welke omstreeks het jaar 1707 na Chr. de gemoederen beheerste, aan de gevolgen, welke de in onverstaanbare taal gesprokene rede van enen Peter van Amiens, Capistrano en anderen van hunnen tijd hadden gehad, en het ontzag der oudheid voor heilige mannen, waarvan ook profane schrijvers vele voorbeelden geven, daarbij voegt, dan wijkt de psychologische ondenkbaarheid.
Toch blijft de boete der Ninevieten iets geheel buitengewoons en ongewoons, en men gevoelt het aan den schrijver, dat ook hij die als zodanig wil hebben opgevat. Juist door deze buitengewone boete moet aan ieder en vooral aan `t uitverkoren volk duidelijk voor ogen worden gesteld, dat de heidenen, ook de diepst weggezonkenen en goddelozen onder hen, voor het heil Gods konden vatbaar worden, ja, dikwijls meer dan het begenadigde volk van God. Daarom zullen ook, gelijk de Heere van deze bekering zegt (Matthew 12:41), de mannen van Ninev optreden in den jongsten dag tegen dit geslacht, en zullen het veroordelen. Dat ook het vee aan den rouw moet deelnemen wordt door Her. IX:24 als een Aziatisch gebruik voorgesteld. Dit gebruik heeft zich gevormd uit de voorstelling, dat een biotisch rapport (levenssamenhang) tussen den mens en de grotere huisdieren, runderen, schapen en geiten, als zijn levend eigendom bestaat. Het was ene betuiging, dat gelijk het bij den mens levende vee mede in het lijden voor zijne zonden werd ingetrokken, zo ook het lijden daar van tot het stillen van den goddelijken toorn kon medewerken. Moge ook dit gevoel niet vrij van bijgeloof zijn, zo lag daaraan toch de diepe waarheid, ten grondslag, dat het verstandeloze schepsel om de zonde der mensen aan de ijdelheid onderworpen is, en met den mens naar bevrijding van de dienstbaarheid des doods zocht. (Romans 8:18)
Hoe liefelijk is het, God te geloven, want alsdan weet men dat Hij heilig is, maar ook dat Hij barmhartig en dat Hij almachtig en vrijmachtig is, en Zijne bedreigingen kan veranderen in zegeningen. De Ninevieten tonen, dat zij God geloven, dat zij Hem erkennen als den rechthebbende, om hen van wege hun boosheden te verdelgen, en als den machthebbende om Zijne bedreigingen ten uitvoer te brengen; zij erkennen zich schuldig en de goddelijke straffen waardig, en dit alles is oprecht bij hen en waarlijk gemeend, dat bewijst hun diepe en algemene verootmoediging. Nochthans zij zoeken hun behoud bij dienzelfden God, die hen wil verdelgen, zij bidden hunnen Rechter om genade. Ziet gij hoe verstandig het geloof de zondaren maakt. Zij wisten terstond wat zij doen zouden, om zich, ware het mogelijk, nog te redden. Men zou zeggen, hoe is het mogelijk, dat zij zo denken; hoe komen de heidenen aan zulke heerlijke gedachten van God, die, zo als wij zien, soms de geleerdste ongelovigen onder ons Christenen niet hebben. Meer dan Jona was hier; niet zijn woord maar Gods woord deed het, het woord van den enigen Herder en Heere van de meesters der verzamelingen, dat als een ingeslagen prikkel en nagel is. Daarom is het zulk een voorrecht, om op welke plaats dan ook, het woord Gods te mogen verkondigen; want het moge bij wijze van terugwerking de stenen doen opnemen om Stefanus te stenigen, in elk geval zal niet onze kracht, maar Gods kracht het doel bereiken, en al wat door God ook in dit opzicht geschiedt, hoe wonderlijk, is nochthans nimmer ongerijmd. En bekleedden zich met zakken, van hunnen grootsten tot hunnen kleinsten toe. In ons werelddeel leven wij in zulk ene verbrokkelde maatschappij, dat het te verwonderen is, hoe er nog een zweem van eenheid bestaat. Daarom noemt de Schrift ook Europa zo juist: de eilanden, omdat er geen vaste zamenhang of onderlinge eenheid bestaat, maar alles van elkaar gescheiden is. En inderdaad, al de westerse volken zijn als zovele eilanden in de grote zee, als zovele kleine zamenlevingen in de grote zamenleving. Hier is ieder mens als een volk; maar in het oosten is ieder volk als een mens; wat d r de koning doet, dat doet heel het volk. En dit is ne der redenen, waarom de leer van Mohammed zulke grote en snelle vorderingen in het oosten gemaakt heeft. Gehele bevolkingen volgden hare opperhoofden. Neen, het was toen in Ninev niet, zo als het nu is bij ons. Laat bij ons een koning iets doen, het zal er ver af zijn, dat allen het ook willen doen; terstond kiest men partij, en de een wil het doen en de ander niet; doch in het oosten worden de volken geregeerd als het lichaam door het hoofd; waar het hoofd heen wil, gaat het gehele lichaam. Het is nog den Aziatische volken eigen, dat koning en volk n lichaam uitmaken, ja, zelfs het gedeeltelijke Europese Rusland heeft dit eigenaardige. Laat de keizer knielen en het ganse volk zal knielen, als ware het een enig man. Verre zij het van ons, zulke toestanden begeerlijk te achten; God heeft ons als vrije mannen doen geboren worden, en alleen dit geeft ons genoeg dankstof voor geheel ons leven; nochthans neemt die niet weg, dat het treffend is een koning te zien opstaan van zijnen troon, die zich met zijn gehele volk in rouwgewaad biddend nederwerpt voor God. Ook in onze Christenlanden komt er, hoe zeldzaam ook, nog wel eens een vast- en bededag voor, dien de koning uitschrijft. Doch hoe worden zij nagekomen? Wij schamen ons het te zeggen: de kerken zijn vol, maar de herbergen ook. "Mens en dier bekleedden zich met zakken. " Ook dit is geheel oosters. Er zijn meer voorbeelden in de ongewijde geschiedenis, dat mens en dier in tijden van nood worden gelijk gesteld, en mede moesten dienen tot afwending van den algemenen nood; Van zulk ene algemene en diepe verootmoediging was zelfs in Israël geen voorbeeld; daarom is het woord des Heeren zo treffend: "De mannen van Ninev zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen het oordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en ziet, meer dan Jona is hier. " .
Vers 10
10. En God zag hun werken, namelijk dat zij uit de zorgeloze gerustheid van hun zondig leven ontwaakten, en zich bekeerden van hunnen bozen weg 1); en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen (Jeremiah 18:7, 1 Samuel 15:11 1 Samuel 15:1Sa 11), en Hij deed het niet.1) van den bozen weg zich bekeren, is geen klein werk; het bestaat niet in vasten, en zakken aandoen, maar van harte geloven aan God, en den naaste liefhebben als zichzelven, dat is: er behoort toe, dat de mens, beide naar lichaam en ziel, vroom en rechtvaardig worde. Want God vordert den gehelen mens en wil gene halven of huichelaars.
2) De bekering der Ninevieten, al was die ook niet van duur, toonde toch dat de heidenen vatbaar konden worden voor Gods woord, en dat zij willig konden gemaakt worden tot bekering en het mijden van goddeloosheid, waarvoor God naar Zijne barmhartigheid hun genade kon geven. Zo handelt God altijd. Hij vergeeft niet alleen dien bekeerde, die zijne zonden aflegt, en in nieuwigheid des levens wandelt, zijne vroegere schuld, maar Hij begenadigt ook den boetvaardige, die zijne zonde erkent en berouw heeft en zich bekeert. Ook liet de Heere Ninev door Jona boete prediken, niet om deze hoofdstad der heidenwereld dadelijk tot geloof in den levenden God te bekeren, en hare bevolking in het verbond Zijner genade, dat Hij met Israël had gesloten, op te nemen, maar alleen om Zijn volk met de daad te tonen, dat Hij ook de God der heidenen was, en onder deze zich een volk Zijns eigendoms kon bereiden. Overigens toont ook de gewilligheid, waarmee de Ninevieten op het hun verkondigen woord Gods hoorden en boete deden, dat zij bij al hun verzonken zijn in afgodendienst en zonde, toen nog niet rijp waren voor het oordeel der verdelging. Daarom verschoof de goddelijke lankmoedigheid de straf, totdat deze grote heidense stad in hare ontwikkeling tot ene anti-goddelijke wereldmacht, die alle volken wilde onderwerpen, en zich tot beheerscheres der aarde wilde maken, de mate harer zonden had vol gemaakt, en voor den ondergang was rijp geworden, welke de Profeet Nahum haar had verkondigd, en de Medische koning Cyaxares in verbond met Nabopolassar van Babylonië haar heeft bereid. (Vgl. 2 Kings 23:37).
Vers 10
10. En God zag hun werken, namelijk dat zij uit de zorgeloze gerustheid van hun zondig leven ontwaakten, en zich bekeerden van hunnen bozen weg 1); en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen (Jeremiah 18:7, 1 Samuel 15:11 1 Samuel 15:1Sa 11), en Hij deed het niet.1) van den bozen weg zich bekeren, is geen klein werk; het bestaat niet in vasten, en zakken aandoen, maar van harte geloven aan God, en den naaste liefhebben als zichzelven, dat is: er behoort toe, dat de mens, beide naar lichaam en ziel, vroom en rechtvaardig worde. Want God vordert den gehelen mens en wil gene halven of huichelaars.
2) De bekering der Ninevieten, al was die ook niet van duur, toonde toch dat de heidenen vatbaar konden worden voor Gods woord, en dat zij willig konden gemaakt worden tot bekering en het mijden van goddeloosheid, waarvoor God naar Zijne barmhartigheid hun genade kon geven. Zo handelt God altijd. Hij vergeeft niet alleen dien bekeerde, die zijne zonden aflegt, en in nieuwigheid des levens wandelt, zijne vroegere schuld, maar Hij begenadigt ook den boetvaardige, die zijne zonde erkent en berouw heeft en zich bekeert. Ook liet de Heere Ninev door Jona boete prediken, niet om deze hoofdstad der heidenwereld dadelijk tot geloof in den levenden God te bekeren, en hare bevolking in het verbond Zijner genade, dat Hij met Israël had gesloten, op te nemen, maar alleen om Zijn volk met de daad te tonen, dat Hij ook de God der heidenen was, en onder deze zich een volk Zijns eigendoms kon bereiden. Overigens toont ook de gewilligheid, waarmee de Ninevieten op het hun verkondigen woord Gods hoorden en boete deden, dat zij bij al hun verzonken zijn in afgodendienst en zonde, toen nog niet rijp waren voor het oordeel der verdelging. Daarom verschoof de goddelijke lankmoedigheid de straf, totdat deze grote heidense stad in hare ontwikkeling tot ene anti-goddelijke wereldmacht, die alle volken wilde onderwerpen, en zich tot beheerscheres der aarde wilde maken, de mate harer zonden had vol gemaakt, en voor den ondergang was rijp geworden, welke de Profeet Nahum haar had verkondigd, en de Medische koning Cyaxares in verbond met Nabopolassar van Babylonië haar heeft bereid. (Vgl. 2 Kings 23:37).