Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Job 2

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Recherche de…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 2

Job 2:1.

JOB WORDT AAN ZIJN LICHAAM GEPLAAGD; HIJ WORDT VERACHT EN DOOR ZIJNE VRIENDEN BEZOCHT.

IV. Job 2:1-Job 2:6. Satan vernieuwt zijne aanklacht tegen Job en ontvangt van den Heere verlof ook Zijn persoon aan te tasten.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 2

Job 2:1.

JOB WORDT AAN ZIJN LICHAAM GEPLAAGD; HIJ WORDT VERACHT EN DOOR ZIJNE VRIENDEN BEZOCHT.

IV. Job 2:1-Job 2:6. Satan vernieuwt zijne aanklacht tegen Job en ontvangt van den Heere verlof ook Zijn persoon aan te tasten.

Vers 1

1. Wederom naar hetgeen in het vorige hoofdstuk vermeld wordt, was er een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de Satan ook in het midden van hen kwam, om zich voor den HEERE te stellen, om rekenschap van hun daden te geven en nieuwe bevelen te ontvangen (Job 1:6-Job 1:12).

Vers 1

1. Wederom naar hetgeen in het vorige hoofdstuk vermeld wordt, was er een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de Satan ook in het midden van hen kwam, om zich voor den HEERE te stellen, om rekenschap van hun daden te geven en nieuwe bevelen te ontvangen (Job 1:6-Job 1:12).

Vers 2

2. Toen zei de HEERE tot den Satan: Van waar komt gij? En de Satan antwoordde den HEERE en zei: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.

Vers 2

2. Toen zei de HEERE tot den Satan: Van waar komt gij? En de Satan antwoordde den HEERE en zei: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.

Vers 3

3. En de HEERE zei tot den Satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijnen knecht Job? want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht, en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt, ondanks de vele en grote droefenissen, nog vast aan zijne oprechtheid1), onveranderlijk blijft hij aan Mij gehecht, en richt hij zijn hart tot Mijne wegen, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst 2) hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak; Ik heb er in bewilligd, dat zijne vroomheid beproefd zou worden, en nu is het bewezen, dat al het lijden slechts tot bevestiging van zijn geloof geweest is.

1) Tot nu toe, en ook vervolgens tot aan de aankomst der drie vrienden, is het lijden van Job ene beproeving van zijne vroomheid, die hij volkomen doorstaat (vgl. Job 1:21; Job 2:10), niet ene aanleiding tot afval, gelijk Satan verwacht had, maar tot verheerlijking van God in Zijnen knecht. Wij hebben dus de laatste uitdrukking: "hoewel gij Mij," enz. niet, gelijk de meeste Uitleggers menen, op te vatten, als ene sterk menselijke spreekwijze, alsof de Heere zich van den Satan had laten misleiden, maar integendeel als ene uitspraak, die den Satan veroordeelt en hem rechterlijk bestraft, ene uitdrukking, die ons reeds aanwijst, dat niet alleen deze beproeving, daar ook de volgende verzoeking (Job 3:1) zal eindigen met de verheerlijking Gods en den smaad des Satans..

Satan verliest in het Boek van Job een proces, dat een voorspel van het allergrootste proces zal zijn, wanneer het gericht over de wereld geschied en de vorst der duisternis uitgestoten is.

2) Opgehitst, in den zin van: aangezet, er toe bewogen. Er wordt mede aangegeven, hoe de Heere God door Satans verdachtmaking er toe gedreven werd, om Job te laten beroven van zijne goederen, opdat zijne diepe vroomheid en hartelijke godsvrucht zou openbaar worden.

Vers 3

3. En de HEERE zei tot den Satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijnen knecht Job? want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht, en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt, ondanks de vele en grote droefenissen, nog vast aan zijne oprechtheid1), onveranderlijk blijft hij aan Mij gehecht, en richt hij zijn hart tot Mijne wegen, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst 2) hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak; Ik heb er in bewilligd, dat zijne vroomheid beproefd zou worden, en nu is het bewezen, dat al het lijden slechts tot bevestiging van zijn geloof geweest is.

1) Tot nu toe, en ook vervolgens tot aan de aankomst der drie vrienden, is het lijden van Job ene beproeving van zijne vroomheid, die hij volkomen doorstaat (vgl. Job 1:21; Job 2:10), niet ene aanleiding tot afval, gelijk Satan verwacht had, maar tot verheerlijking van God in Zijnen knecht. Wij hebben dus de laatste uitdrukking: "hoewel gij Mij," enz. niet, gelijk de meeste Uitleggers menen, op te vatten, als ene sterk menselijke spreekwijze, alsof de Heere zich van den Satan had laten misleiden, maar integendeel als ene uitspraak, die den Satan veroordeelt en hem rechterlijk bestraft, ene uitdrukking, die ons reeds aanwijst, dat niet alleen deze beproeving, daar ook de volgende verzoeking (Job 3:1) zal eindigen met de verheerlijking Gods en den smaad des Satans..

Satan verliest in het Boek van Job een proces, dat een voorspel van het allergrootste proces zal zijn, wanneer het gericht over de wereld geschied en de vorst der duisternis uitgestoten is.

2) Opgehitst, in den zin van: aangezet, er toe bewogen. Er wordt mede aangegeven, hoe de Heere God door Satans verdachtmaking er toe gedreven werd, om Job te laten beroven van zijne goederen, opdat zijne diepe vroomheid en hartelijke godsvrucht zou openbaar worden.

Vers 4

4. Toen antwoordde de Satan vol hoon den HEERE en zei: De mens geeft, gelijk het spreekwoord zegt, huid voor huid; bij is tevreden en draagt zijn leed nog, zo hij slechts voor groter leed bewaard wordt, en al, wat iemand heeft, zelfs het liefste, gezin, vee, kinderen,zal hij geven voor zijn leven 1), indien hij dit slechts behouden mag.

1) Zo lang een mens niet door het doorstaan van lichaamslijden, ja zelfs door gewillige overgave van zijn leven in den dood bewezen heeft, dat ware liefde in zijn hart woont (Philippians 2:7. 1 John 3:16; 1 John 4:9 lang is hij niet veilig voor de zelfzucht, die in den diepsten grond van het hart ingeworteld is, en zich ook in het zwaarste verlies van goederen nog verheugt, dat het lichaam ten minste bewaard is gebleven, en zich, ook bij grote uitwendige treurigheid en schijnbare overgave, juist daarom gemakkelijker tevreden stelt. Daarom is stille overgave bij zware ziekte en hevig lichaamslijden een veel beter bewijs voor ware liefde Gods, dan het stille verdragen van ieder ander verlies. Daarin wordt vooral die ontzettende verdorvenheid van het menselijk hart openbaar, dat ook de smartelijkste dood van den naaste voor den mens nog iets bevredigends heeft, omdat hij zich in het diepste zijner ziel nog met zijn eigen leven troost..

De bedoeling van Satans woorden is ongetwijfeld deze, dat het leven den mens het dierbaarst is, dierbaarder dan alles wat hij bezit, ja dat hij zelfs een gedeelte van zijn lichaam nog wil prijs geven, om zijn leven te redden. Zo ook nu wil hij zeggen, staat het met Job. Hij is nog fris en gezond; maar als Gij zijn leven aantast, dan zult Gij zien, dat het met zijn godsvrucht gedaan is.

Vers 4

4. Toen antwoordde de Satan vol hoon den HEERE en zei: De mens geeft, gelijk het spreekwoord zegt, huid voor huid; bij is tevreden en draagt zijn leed nog, zo hij slechts voor groter leed bewaard wordt, en al, wat iemand heeft, zelfs het liefste, gezin, vee, kinderen,zal hij geven voor zijn leven 1), indien hij dit slechts behouden mag.

1) Zo lang een mens niet door het doorstaan van lichaamslijden, ja zelfs door gewillige overgave van zijn leven in den dood bewezen heeft, dat ware liefde in zijn hart woont (Philippians 2:7. 1 John 3:16; 1 John 4:9 lang is hij niet veilig voor de zelfzucht, die in den diepsten grond van het hart ingeworteld is, en zich ook in het zwaarste verlies van goederen nog verheugt, dat het lichaam ten minste bewaard is gebleven, en zich, ook bij grote uitwendige treurigheid en schijnbare overgave, juist daarom gemakkelijker tevreden stelt. Daarom is stille overgave bij zware ziekte en hevig lichaamslijden een veel beter bewijs voor ware liefde Gods, dan het stille verdragen van ieder ander verlies. Daarin wordt vooral die ontzettende verdorvenheid van het menselijk hart openbaar, dat ook de smartelijkste dood van den naaste voor den mens nog iets bevredigends heeft, omdat hij zich in het diepste zijner ziel nog met zijn eigen leven troost..

De bedoeling van Satans woorden is ongetwijfeld deze, dat het leven den mens het dierbaarst is, dierbaarder dan alles wat hij bezit, ja dat hij zelfs een gedeelte van zijn lichaam nog wil prijs geven, om zijn leven te redden. Zo ook nu wil hij zeggen, staat het met Job. Hij is nog fris en gezond; maar als Gij zijn leven aantast, dan zult Gij zien, dat het met zijn godsvrucht gedaan is.

Vers 5

5. Doch beproef hem ook verder en strek nu uwe hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan door ziekte of smart, of den dood; ik ben er zeker van, dat niet ik, maar Gij zult verloren hebben, Ontwijfelbaar is het, zo hij U niet in Uw aangezicht, zonder vrees, zal zegenen1) (Job 1:11).

1) Satan zoekt in de diepste diepte van Jobs hart, dat fijne egoïsme, dat dikwijls zelfs in de meest aan God overgegevene harten verborgen ligt.

Satan meent het te kunnen winnen in zijn vijandschap tegen God en Zijn volk. Brengt hij Job tot een afzweren van God en Zijn dienst, dan denkt hij, heeft hij God overwonnen, den mens beter gekend, dan God den mens kent en tevens heeft hij het kind van God diep, diep ongelukkig gemaakt.

5. Doch beproef hem ook verder en strek nu uwe hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan door ziekte of smart, of den dood; ik ben er zeker van, dat niet ik, maar Gij zult verloren hebben, Ontwijfelbaar is het, zo hij U niet in Uw aangezicht, zonder vrees, zal zegenen1) (Job 1:11).

1) Satan zoekt in de diepste diepte van Jobs hart, dat fijne egoïsme, dat dikwijls zelfs in de meest aan God overgegevene harten verborgen ligt.

Satan meent het te kunnen winnen in zijn vijandschap tegen God en Zijn volk. Brengt hij Job tot een afzweren van God en Zijn dienst, dan denkt hij, heeft hij God overwonnen, den mens beter gekend, dan God den mens kent en tevens heeft hij het kind van God diep, diep ongelukkig gemaakt.

Vers 5

5. Doch beproef hem ook verder en strek nu uwe hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan door ziekte of smart, of den dood; ik ben er zeker van, dat niet ik, maar Gij zult verloren hebben, Ontwijfelbaar is het, zo hij U niet in Uw aangezicht, zonder vrees, zal zegenen1) (Job 1:11).

1) Satan zoekt in de diepste diepte van Jobs hart, dat fijne egoïsme, dat dikwijls zelfs in de meest aan God overgegevene harten verborgen ligt.

Satan meent het te kunnen winnen in zijn vijandschap tegen God en Zijn volk. Brengt hij Job tot een afzweren van God en Zijn dienst, dan denkt hij, heeft hij God overwonnen, den mens beter gekend, dan God den mens kent en tevens heeft hij het kind van God diep, diep ongelukkig gemaakt.

5. Doch beproef hem ook verder en strek nu uwe hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan door ziekte of smart, of den dood; ik ben er zeker van, dat niet ik, maar Gij zult verloren hebben, Ontwijfelbaar is het, zo hij U niet in Uw aangezicht, zonder vrees, zal zegenen1) (Job 1:11).

1) Satan zoekt in de diepste diepte van Jobs hart, dat fijne egoïsme, dat dikwijls zelfs in de meest aan God overgegevene harten verborgen ligt.

Satan meent het te kunnen winnen in zijn vijandschap tegen God en Zijn volk. Brengt hij Job tot een afzweren van God en Zijn dienst, dan denkt hij, heeft hij God overwonnen, den mens beter gekend, dan God den mens kent en tevens heeft hij het kind van God diep, diep ongelukkig gemaakt.

Vers 6

6. En de HEERE, een beter hartenkenner dan Satan, zei tot den Satan, wel wetende, dat ook deze beproeving Job niet er toe zou brengen om God af te zweren: Zie, hij zij in uwe hand; Ik wil de Mijne een tijdlang van hem terugtrekken; doch verschoon zijn leven 1).

1) Dat satan ook macht over het aardse leven van enen mens kon verkrijgen, heeft zich in den dood van den Heere Jezus geopenbaard. Maar juist deze hoogste mate van zijne vijandschap gaf hem zelven den doodsteek. Van Job 2:6 af komt Satan in het gehele Boek niet weer voor. Juist omdat Jobs verzoeking door zijn vasthouden aan zijnen God en door Gods genadige redding met de overwinning van den Satan en de heiliging van Job eindigt.

Satan voer in het hart van Judas, die Christus verried en had toestemming om Zijn been en Zijn vlees aan te tasten, zonder uitzondering van Zijn leven, omdat door het doden van Christus verricht moest worden, wat met Job onmogelijk was-namelijk hem, die het geweld des doods had, den duivel te verdelgen..

Verschoon zijn leven. Satan krijgt hier de waarschuwing, om met het leven van Job te rekenen, om dit te sparen. Hij mag hem slaan met boze zweren, met ernstige ziekten, maar aan zijn leven, wat hij van God ontving, mag hij niet komen. Hij mag het leven niet zo kwellen, dat het in den dood uitgestort wordt. Er staat dan ook in den grondtekst niet Chajim (leven), maar nfesch, het leven, hetwelk met de ziel in verband staat.

7.

V. Job 2:7-Job 2:10. Satan brengt verder twee zware ellenden over Job, de melaatsheid en den spot zijner vrouw.

Vers 6

6. En de HEERE, een beter hartenkenner dan Satan, zei tot den Satan, wel wetende, dat ook deze beproeving Job niet er toe zou brengen om God af te zweren: Zie, hij zij in uwe hand; Ik wil de Mijne een tijdlang van hem terugtrekken; doch verschoon zijn leven 1).

1) Dat satan ook macht over het aardse leven van enen mens kon verkrijgen, heeft zich in den dood van den Heere Jezus geopenbaard. Maar juist deze hoogste mate van zijne vijandschap gaf hem zelven den doodsteek. Van Job 2:6 af komt Satan in het gehele Boek niet weer voor. Juist omdat Jobs verzoeking door zijn vasthouden aan zijnen God en door Gods genadige redding met de overwinning van den Satan en de heiliging van Job eindigt.

Satan voer in het hart van Judas, die Christus verried en had toestemming om Zijn been en Zijn vlees aan te tasten, zonder uitzondering van Zijn leven, omdat door het doden van Christus verricht moest worden, wat met Job onmogelijk was-namelijk hem, die het geweld des doods had, den duivel te verdelgen..

Verschoon zijn leven. Satan krijgt hier de waarschuwing, om met het leven van Job te rekenen, om dit te sparen. Hij mag hem slaan met boze zweren, met ernstige ziekten, maar aan zijn leven, wat hij van God ontving, mag hij niet komen. Hij mag het leven niet zo kwellen, dat het in den dood uitgestort wordt. Er staat dan ook in den grondtekst niet Chajim (leven), maar nfesch, het leven, hetwelk met de ziel in verband staat.

7.

V. Job 2:7-Job 2:10. Satan brengt verder twee zware ellenden over Job, de melaatsheid en den spot zijner vrouw.

Vers 7

7. Toen ging de Satan uit van het aangezicht, van de plaats der openbaring der heerlijkheid en eeuwige kracht en Godheid des HEEREN, en hij sloeg Job met boze zweren, met de zwarte melaatsheid, de vreselijkste soort van deze ziekte (Leviticus 13:3. Deuteronomy 28:27 ), van zijne voetzool af tot zijnen schedel toe, zodat het gehele lichaam als met een korst overtrokken was.

Vers 7

7. Toen ging de Satan uit van het aangezicht, van de plaats der openbaring der heerlijkheid en eeuwige kracht en Godheid des HEEREN, en hij sloeg Job met boze zweren, met de zwarte melaatsheid, de vreselijkste soort van deze ziekte (Leviticus 13:3. Deuteronomy 28:27 ), van zijne voetzool af tot zijnen schedel toe, zodat het gehele lichaam als met een korst overtrokken was.

Vers 8

8. En hij, Job, nam zich een potscherf, daar zijne vingers, zijne nagels, dien dienst weigerden om zich daarmee te schrappen, en het onverdraaglijke jeuken dier huid te verzachten en om de etter te verwijderen; en hij zat, als een onreine buiten het dorp neer in het midden der as 1). Hij begaf zich met zijne onreinheid naar de plaats, waar men de onreinheden neerwierp, en treurde daar over het verlies zijner kinderen (Jon. 3:6).

1) De ware goddelijke treurigheid ondergaat al het smartelijke als straf voor de zonde, welker laatste bezoldiging, de dood, het terugkeren tot stof, tot asse is; daarom pleegden in de oudheid de treurenden zich in as, het beeld des doods, neer te zetten of het hoofd daarmee te bestrooien (zie Job 2:12). In het zeer vruchtbare landschap Haran was men gewoon de mest als voor den landbouw onnuttig, op ene vaste plaats te brengen en daar te verbranden; op zulk een ashoop kan Job wel gezeten hebben..

Job zat neer in de as, in de houding van een boeteling, die ten teken van den afkeer van zich zelven in stof en as lag (vgl. Job 42:6. Isaiah 58:5). Zo vernederde zich Job onder de machtige hand Gods..

Vers 8

8. En hij, Job, nam zich een potscherf, daar zijne vingers, zijne nagels, dien dienst weigerden om zich daarmee te schrappen, en het onverdraaglijke jeuken dier huid te verzachten en om de etter te verwijderen; en hij zat, als een onreine buiten het dorp neer in het midden der as 1). Hij begaf zich met zijne onreinheid naar de plaats, waar men de onreinheden neerwierp, en treurde daar over het verlies zijner kinderen (Jon. 3:6).

1) De ware goddelijke treurigheid ondergaat al het smartelijke als straf voor de zonde, welker laatste bezoldiging, de dood, het terugkeren tot stof, tot asse is; daarom pleegden in de oudheid de treurenden zich in as, het beeld des doods, neer te zetten of het hoofd daarmee te bestrooien (zie Job 2:12). In het zeer vruchtbare landschap Haran was men gewoon de mest als voor den landbouw onnuttig, op ene vaste plaats te brengen en daar te verbranden; op zulk een ashoop kan Job wel gezeten hebben..

Job zat neer in de as, in de houding van een boeteling, die ten teken van den afkeer van zich zelven in stof en as lag (vgl. Job 42:6. Isaiah 58:5). Zo vernederde zich Job onder de machtige hand Gods..

Vers 9

9. Toen zei zijne huisvrouw (Job 19:7), die door hare goddeloosheid een gewillig werktuig van den Satan was, tot hem: Houdt gij nog vast, ook nu nog, nadat gij zulk een loon voor uwe godsvrucht verkregen hebt, aan uwe oprechtheid? 1) Hoe meer gij schreeuwt en roept, hoe groter uwe ellende wordt. Waar is nu die God, van wiens roem gij zoveel verhaaldet? Zegen dien God, laat Hem varen (Job 1:5. Tob. 2:15,22), en sterf 1), beneem u zelven het leven, de dood alleen kan u rust geven!

1) Dat zijn de ware moordsteken des duivels, wanneer hij ons bij ons lijden nog hoon doet ondervinden en ons bespot, en daartoe gene vreemden gebruikt, maar onze liefste beste vrienden, aan welke wij lichaam en leven toevertrouwd hebben, die ons moesten troosten en ons het lieve kruis door hunnen troost en hun medelijden moesten helpen dragen. Dat treft, dat gaat door merg en been, door alle aderen en bloeddroppels in het lichaam.

Waarom liet de duivel hem deze vrouw? Omdat hij haar voor een goede zweep hield, om hem gevoeliger door haar dan door iets anders te plagen..

Zij roemt, even als haar heer, de duivel, het goede leven der goddelozen (Job 21:7. 21:7 Psalms 73:12) en stelt God voor als een demon, die nijdig is op `s mensen geluk. (Genesis 3:5). Welk een vijandschap tegen God, welk een onbarmhartigheid tegen haren man ligt in hare duivels-sarcastische woorden, die, wanneer zij meer als bespotting zijn, hem tot zelfmoord aanzetten!.

2) Job's huisvrouw zoekt nu Job daartoe te brengen, waartoe Satan niet kon. Zij is nu als het ware in dienst van Satan, zij wordt nu door hem gebruikt, opdat de mensenmoorder van den beginne het toch ten slotte zou winnen.

Maar ook nu zijn alle zijne pogingen vruchteloos. Ook nu moet hij het tegen God afleggen.

Vers 9

9. Toen zei zijne huisvrouw (Job 19:7), die door hare goddeloosheid een gewillig werktuig van den Satan was, tot hem: Houdt gij nog vast, ook nu nog, nadat gij zulk een loon voor uwe godsvrucht verkregen hebt, aan uwe oprechtheid? 1) Hoe meer gij schreeuwt en roept, hoe groter uwe ellende wordt. Waar is nu die God, van wiens roem gij zoveel verhaaldet? Zegen dien God, laat Hem varen (Job 1:5. Tob. 2:15,22), en sterf 1), beneem u zelven het leven, de dood alleen kan u rust geven!

1) Dat zijn de ware moordsteken des duivels, wanneer hij ons bij ons lijden nog hoon doet ondervinden en ons bespot, en daartoe gene vreemden gebruikt, maar onze liefste beste vrienden, aan welke wij lichaam en leven toevertrouwd hebben, die ons moesten troosten en ons het lieve kruis door hunnen troost en hun medelijden moesten helpen dragen. Dat treft, dat gaat door merg en been, door alle aderen en bloeddroppels in het lichaam.

Waarom liet de duivel hem deze vrouw? Omdat hij haar voor een goede zweep hield, om hem gevoeliger door haar dan door iets anders te plagen..

Zij roemt, even als haar heer, de duivel, het goede leven der goddelozen (Job 21:7. 21:7 Psalms 73:12) en stelt God voor als een demon, die nijdig is op `s mensen geluk. (Genesis 3:5). Welk een vijandschap tegen God, welk een onbarmhartigheid tegen haren man ligt in hare duivels-sarcastische woorden, die, wanneer zij meer als bespotting zijn, hem tot zelfmoord aanzetten!.

2) Job's huisvrouw zoekt nu Job daartoe te brengen, waartoe Satan niet kon. Zij is nu als het ware in dienst van Satan, zij wordt nu door hem gebruikt, opdat de mensenmoorder van den beginne het toch ten slotte zou winnen.

Maar ook nu zijn alle zijne pogingen vruchteloos. Ook nu moet hij het tegen God afleggen.

Vers 10

10. Maar hij, deze zware bestraffing als ene beproeving doorstaande, zei tot haar, vol vertrouwen op God: Gij spreekt als ene der zottinnen {1} spreekt, die niets van God weten, Zijne wegen niet willen verstaan en daarom dwaas en roekeloos handelen. Ja, zouden wij alleen het goede van God ontvangen, en het kwade, de wederwaardigheden, die Hij ons toezendt, niet ontvangen, niet gewillig aannemen, Is Hij niet altijd dezelfde in al Zijn doen (James 1:16. Romans 8:28)! In dit alles zondigde Job met zijne lippen niet, gelijk hij later deed; al dit lijden was hem ene beproeving, waardoor zijne oprechte godsvrucht en zijne overgave aan God zich openbaarden. {1} Job nochtans weerstond en overwon de bezoeking als een kloek en moedig lijder en gaf haar zulk een antwoord, hetwelk toonde, dat hij een onwrikbaar besluit genomen had, om God te blijven aankleven, om goede gedachten te blijven houden van Hem en Zijne voorzienigheid, en om zijne eigene oprechtheid als zijn grootste schat zorgvuldig te bewaren. De Satan mag zijn tong gespaard en hem het vrij gebruik daarvan gelaten hebben, ten einde hij God vloeken mocht, hij zou er zich niet toe laten verleiden, maar veeleer de hand zegenen, die hem dus kastijdde..

In Jobs antwoord merken we op, vooreerst een tedere liefde nog voor zijn huisvrouw, daar hij haar geen zottin noemt, maar tot haar zegt dat zij spreekt als een der zotten, die niets van God weten of willen weten. En vervolgens een kussen van de roede, een goedkeuren van de beproevingen, een gelovig onderwerpen aan het lijden. Hij erkent de vrijmacht Gods, om met het heir des hemels en de inwoners der aarde te doen naar Zijn welbehagen, om goed en kwaad, kwaad en goed toe te zenden. En als wij aan het einde van dit vers lezen, dat Job met zijne lippen, d.i. met woorden niet zondigde, dan wil dit niet zeggen, dat in zijn hart er wel een stille murmureringe werd gehoord, maar dan wordt dit gezegd in tegenstelling van hetgeen later plaats had.

11.

VI. Job 2:11-Job 2:13. Drie vrienden van Job, eveneens vorsten van Uzietische stammen, komen tot hem en maken, terwijl zij eveneens onwetend den Satan tot werktuigen dienen, door hun stom medelijden, dat de ondervondene onheilen voor Job van beproeving verzoeking worden.

Vers 10

10. Maar hij, deze zware bestraffing als ene beproeving doorstaande, zei tot haar, vol vertrouwen op God: Gij spreekt als ene der zottinnen {1} spreekt, die niets van God weten, Zijne wegen niet willen verstaan en daarom dwaas en roekeloos handelen. Ja, zouden wij alleen het goede van God ontvangen, en het kwade, de wederwaardigheden, die Hij ons toezendt, niet ontvangen, niet gewillig aannemen, Is Hij niet altijd dezelfde in al Zijn doen (James 1:16. Romans 8:28)! In dit alles zondigde Job met zijne lippen niet, gelijk hij later deed; al dit lijden was hem ene beproeving, waardoor zijne oprechte godsvrucht en zijne overgave aan God zich openbaarden. {1} Job nochtans weerstond en overwon de bezoeking als een kloek en moedig lijder en gaf haar zulk een antwoord, hetwelk toonde, dat hij een onwrikbaar besluit genomen had, om God te blijven aankleven, om goede gedachten te blijven houden van Hem en Zijne voorzienigheid, en om zijne eigene oprechtheid als zijn grootste schat zorgvuldig te bewaren. De Satan mag zijn tong gespaard en hem het vrij gebruik daarvan gelaten hebben, ten einde hij God vloeken mocht, hij zou er zich niet toe laten verleiden, maar veeleer de hand zegenen, die hem dus kastijdde..

In Jobs antwoord merken we op, vooreerst een tedere liefde nog voor zijn huisvrouw, daar hij haar geen zottin noemt, maar tot haar zegt dat zij spreekt als een der zotten, die niets van God weten of willen weten. En vervolgens een kussen van de roede, een goedkeuren van de beproevingen, een gelovig onderwerpen aan het lijden. Hij erkent de vrijmacht Gods, om met het heir des hemels en de inwoners der aarde te doen naar Zijn welbehagen, om goed en kwaad, kwaad en goed toe te zenden. En als wij aan het einde van dit vers lezen, dat Job met zijne lippen, d.i. met woorden niet zondigde, dan wil dit niet zeggen, dat in zijn hart er wel een stille murmureringe werd gehoord, maar dan wordt dit gezegd in tegenstelling van hetgeen later plaats had.

11.

VI. Job 2:11-Job 2:13. Drie vrienden van Job, eveneens vorsten van Uzietische stammen, komen tot hem en maken, terwijl zij eveneens onwetend den Satan tot werktuigen dienen, door hun stom medelijden, dat de ondervondene onheilen voor Job van beproeving verzoeking worden.

Vers 11

11. Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden 1) al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijne plaats, Elifaz (= God de sterke), de Themaniet 2), en Bildad (= twister), de Suhiet 3), en Zofar (= onbeschaamdheid), de Namathiet 4); en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen en om hem te vertroosten5); daartoe kwamen zij op ene bepaalde plaats te zamen en reisden naar Job heen.

1) Geruchten verspreiden zich onder de rijdende Arabische stammen der woestijn met de snelheid van telegrafische depches..

2) Wij kennen drie plaatsen, die den naam van Theman (= zuideroord) dragen. 1. Theman in Edom, beroemd door de wijze zinspreuken van zijne bewoners (Numbers 21:10 ) 2. Theman, ene Ismaëlitische stad aan de grote Karavanen-straat uit Jemen in West-Arabië naar Syrië (Job 6:19 ). 3. Theman, aan de oostelijke helling van het Haurangebergte, twee mijlen noordelijk van Busan (Job 32:2 ), nog heden ene bekende plaats, 8-9 mijlen oostelijk van het Jobs-klooster verwijderd. Wanneer nu ook 1 Chronicles 1:26, Elifaz, de Edomiet, vader van Theman genoemd wordt, zo kan ons dit, daar de naam Elifaz, even als die van Heman, meermalen zal voorgekomen zijn, niet noodzaken, het land van den vriend van Job naar het Edomietische Theman te verplaatsen, daar het Hauranische met onze mening, omtrent de uitging van het land Uz zo goed overeenstemt, en ook de namen der andere vrienden in Haran gevonden worden.. 3) Suah (= veegsel) is thans niet meer de naam ener stad, maar duidt ene landstreek aan, de vlakte Suwet, ten zuidwesten van de Nukra. Hier ligt aan een bekoorlijk meer, het zogenaamde bronnenmeer (waardoor ene nevenrivier van de Jarmuk vloeit) door ene schone vlakte omgeven, het kasteel Muzerib, waar reeds in de vroegste oudheid, gelijk nog heden, door de Arabieren en andere Oosterlingen tweemalen ieder jaar ene grote markt gehouden werd. Deze vruchtbare streek ongeveer 5 uren ten zuiden van het Jobs-klooster, is volgens oude getuigenissen het land van Bildad..

4) Naëma (= de liefelijke) komt als de naam van ene stad in Syrië en Palestina wel een dozijn malen voor..

Ook ten noorden van het bronnenmeer, niet ver van Edreï, waar Og van Basan geslagen werd, ligt een Naëma, hetwelk hier goed passen zou..

5) Alle drie de vrienden zijn bewoners van steden, waaruit te verklaren is, dat zij, als meer overgegeven aan wereldsen omgang, de overleveringen van den godsdienst uit den ouden tijd niet zo getrouw bewaard hebben als Job..

Vers 11

11. Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden 1) al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijne plaats, Elifaz (= God de sterke), de Themaniet 2), en Bildad (= twister), de Suhiet 3), en Zofar (= onbeschaamdheid), de Namathiet 4); en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen en om hem te vertroosten5); daartoe kwamen zij op ene bepaalde plaats te zamen en reisden naar Job heen.

1) Geruchten verspreiden zich onder de rijdende Arabische stammen der woestijn met de snelheid van telegrafische depches..

2) Wij kennen drie plaatsen, die den naam van Theman (= zuideroord) dragen. 1. Theman in Edom, beroemd door de wijze zinspreuken van zijne bewoners (Numbers 21:10 ) 2. Theman, ene Ismaëlitische stad aan de grote Karavanen-straat uit Jemen in West-Arabië naar Syrië (Job 6:19 ). 3. Theman, aan de oostelijke helling van het Haurangebergte, twee mijlen noordelijk van Busan (Job 32:2 ), nog heden ene bekende plaats, 8-9 mijlen oostelijk van het Jobs-klooster verwijderd. Wanneer nu ook 1 Chronicles 1:26, Elifaz, de Edomiet, vader van Theman genoemd wordt, zo kan ons dit, daar de naam Elifaz, even als die van Heman, meermalen zal voorgekomen zijn, niet noodzaken, het land van den vriend van Job naar het Edomietische Theman te verplaatsen, daar het Hauranische met onze mening, omtrent de uitging van het land Uz zo goed overeenstemt, en ook de namen der andere vrienden in Haran gevonden worden.. 3) Suah (= veegsel) is thans niet meer de naam ener stad, maar duidt ene landstreek aan, de vlakte Suwet, ten zuidwesten van de Nukra. Hier ligt aan een bekoorlijk meer, het zogenaamde bronnenmeer (waardoor ene nevenrivier van de Jarmuk vloeit) door ene schone vlakte omgeven, het kasteel Muzerib, waar reeds in de vroegste oudheid, gelijk nog heden, door de Arabieren en andere Oosterlingen tweemalen ieder jaar ene grote markt gehouden werd. Deze vruchtbare streek ongeveer 5 uren ten zuiden van het Jobs-klooster, is volgens oude getuigenissen het land van Bildad..

4) Naëma (= de liefelijke) komt als de naam van ene stad in Syrië en Palestina wel een dozijn malen voor..

Ook ten noorden van het bronnenmeer, niet ver van Edreï, waar Og van Basan geslagen werd, ligt een Naëma, hetwelk hier goed passen zou..

5) Alle drie de vrienden zijn bewoners van steden, waaruit te verklaren is, dat zij, als meer overgegeven aan wereldsen omgang, de overleveringen van den godsdienst uit den ouden tijd niet zo getrouw bewaard hebben als Job..

Vers 12

12. En toen zij hun ogen van verre ophieven, kenden zij hem niet, daar zijne gelaatstrekken door de melaatsheid geheel misvormd waren, enzij hieven hun stem op, en weenden; daartoe scheurden zij een iegelijk zijnen mantel, zijn opperkleed, en strooiden stof op hun hoofden naar den hemel; zij wierpen in ten hemel schreiende smart stof in de hoogte, lieten dit op hun hoofden terugvallen en het gehele lichaam daarmee verontreinigd worden. (Deuteronomy 14:2;1 Samuel 4:12).

Vers 12

12. En toen zij hun ogen van verre ophieven, kenden zij hem niet, daar zijne gelaatstrekken door de melaatsheid geheel misvormd waren, enzij hieven hun stem op, en weenden; daartoe scheurden zij een iegelijk zijnen mantel, zijn opperkleed, en strooiden stof op hun hoofden naar den hemel; zij wierpen in ten hemel schreiende smart stof in de hoogte, lieten dit op hun hoofden terugvallen en het gehele lichaam daarmee verontreinigd worden. (Deuteronomy 14:2;1 Samuel 4:12).

Vers 13

13. Alzo zaten zij met hem onder den bloten hemel op de aarde, op een tamelijken afstand, om zijne onreinheid, zeven dagen en zeven nachten 1), zolang als men gewoonlijk om enen dode treurde (Genesis 50:10. 1 Samuel 31:13); en niemand sprak tot hem n woord 2), een liefderijk troostwoord, waardoor zij het wanhopig uitbreken der smart (Job 3:1) zouden hebben kunnen voorkomen. Zij waren overweldigd door den vreselijken indruk en vol diepe, zwijgende verwondering, want zij zagen, dat de smart, de lichaams- en zielensmart van Job, zeer groot was.

1) Het is gemakkelijk Christus te volgen naar een feest of ene volle tafel, maar met Hem te blijven in verzoeking, dat wijst den waren discipel aan. Menigeen ziet het bezoeken van vrienden, die in nood zijn, alleen als een compliment aan; wij moeten het als een plicht beschouwen; Christus dringt daarop aan, als op ene van die zichtbare plichtsbetrachtingen, die Hij wil zegenen (Matthew 25:36). Christus is niet ziek in Zijn persoon. Hij is in den hemel, waar gene zonde is, daarom zal Hem gene ziekte naderen. Hij bedoelt ziekte bij Zijne leden, vriendelijkheid en hulp aan deze, ziet Hij aan als Hem zelven aangedaan. Het is een punt van den godsdienst, dat de waarheid der godsvrucht aanwijst-indien godsvrucht in het hart leeft, zal deze vrucht in het leven gezien worden.

Hun visite was niet, volgens de hedendaagse mode, zeer kort en om maar even eens te zien of te horen, hoe de zieke of ellendige lijder te moede was, en dan maar weer heen te gaan; neen, zij toonden, dat ze geen rust nog duur zouden hebben, indien ze naar huis keerden, terwijl hun vriend in zulk een deerniswaardigen toestand was, daarom besluiten ze te blijven, om het uiteinde of de beterschap van hun vriend tegemoet te zien, nemende hun intrek dicht bij hem, op hun eigene kosten, naardien hij nu niet in staat was, om hen gelijk misschien dikwijls te voren, te herbergen..

Ziet deze mannen hoe liefelijk zij verschijnen op de plaats der ellende! Zijn niet zij, die zulk een geest van liefde voor hunnen vriend betonen, een recht voorbeeld ter navolging? En toch, wij hebben een schoner voorbeeld dan hen, in onzen Heere Jezus Christus zelven die, toen Hij onzen gevallen staat zag, van den hemel neerkwam, om ons te zoeken en zalig te maken. Ja, "Hij die rijk was, is om onzentwil arm geworden, opdat wij door Zijne armoede zouden rijk worden." Welke ene wondervolle genade was hier; en bovendien heeft Hij, als onze grote Hogepriester, medelijden met onze zwakheden, daar Hij in alles verzocht is geweest als wij, opdat Hij ons zou te hulpe komen in onze verzoekingen. Indien dan het voorbeeld van Jobs vrienden niet genoegzaam is om ons medelijden voor anderen in te storten, laat ons de vriendelijkheid, die in Christus was, zoeken. Laat in ons het beginsel van liefde zijn gelijk ene bron, altijd gereed het ogenblik aan te grijpen, dat tot het verrichten van ene goede daad is gegeven..

Dan vooral, als wij tot lijdenden gaan, is wijsheid nodig, die God den biddenden geeft. Beklaagd te worden door zijns gelijken maakt ongeduldig, en te meer was het voor Job een des te scherper prikkel, daar hij tegenover hen gestaan had als een man van ene uitblinkende gerechtigheid, terwijl hij als een melaatse zich nu als ver beneden hen staande moet aanzien. Job gevoelt zijn ongeluk nu eerst in de volste mate en gevoelt tegenover zijne vrienden niets dan zijn ongeluk. Dit en niets meer is de inhoud van Job 3:1. Dan eerst komen zijne vrienden met hun verwijtingen, en dan eerst ten gevolge dezer verwijtingen komt de verzoeking in volle mate. De verzoeking van Job wordt door zijne vrienden bewerkt; zij brengen door hun tegenwoordigheid te weeg, dat de ziel van Job uitsluitend op zijne ellende gericht wordt en door hun verwijtingen, dat hij zijne onschuld hoe langer hoe sterker beweert, over het misverstand van zijne vrienden klaagt, en met hen en eindelijk zelfs met God wil rechten. Hoe dikwijls maken wij dergelijke ervaringen in het klein! Hoe dikwijls treffen wij aan God overgegevene, geduldig lijdende zieken aan, die zo lang zij onaangesproken, onbeklaagd blijven, ook geduldig en op God vertrouwende blijven; zodra echter ongepast, werelds bespreken van hun toestand, ondoeltreffend, werelds troosten, verkeerd, hoe goed overigens ook gemeend, vragen naar oorzaak en aanleiding van het kwaad, kortzichtig vermoeden, van waar het zou komen enz. begint, zo worden zij ongeduldig, ja verbitterd en verstoord. Eenzaam te lijden is voor ene sterke ziel veel gemakkelijker, ook zedelijk veel voordeliger, dan te lijden onder de slechte vertroosters. Wel is waar bij Job weegt het zedelijk voordeel, dat hij tot erkentenis en berouw komt over de door de vrienden aan het licht gebrachte zonde, over die fijne eigengerechtigheid, zeer tegen het zedelijk nadeel, dat deze zonde door hen opgewekt werd, op..

Tegenover de ontzettende ondervindingen van Job, die bij het onveranderlijk bewustzijn van zijne onschuld in de redenen van zijne vrienden noch troost, noch enige nieuwe lering over de Goddelijke regering en de verborgene oorzaken van zijn vreselijk lijden vinden kan, openbaren de vrienden allengs meer duidelijk het onvoldoende van hun bewijsvoering, terwijl hun redenen telken reize lediger van inhoud en korter worden; de tweede weet in den derden strijd alleen nog maar ene algemene stelling te herhalen, de derde weet niets meer voor te brengen..

Wij menen eindelijk nog daaraan te moeten herinneren, dat de redenen van Job het met zonde verbondene, ja het uit de zonde voortkomende worstelen van ene gelovige ziel in de aanvechting des geloofs voorstellen; dat de drie vrienden van hun vals standpunt over de oorzaken van het lijden in deze wereld schermutselen, en alzo die uitspraken elk in `t bijzonder uit het verband gerukt, niet als openbaring van eeuwige, Goddelijke waarheid mogen opgelost worden.

Men moet dit niet zo opvatten, alsof deze drie mannen gedurende al dien tijd sprakeloos bij Job neder zaten zonder te bewegen; maar dat zij dien tijd meren deels doorbrachten met rouwklagen zonder met Job te spreken over hetgeen, waartoe zij eigenlijk gekomen waren. Daarenboven kunnen de smarten van Job gedurende deze zeven dagen wel zo hooggaande geweest zijn, dat hij niet in staat was om geregeld te spreken, noch met enige opmerkzaamheid naar hun voorstellen te horen..

2) Ook dit was een zware beproeving voor den lijder. Zij kwamen om hem te troosten, maar spraken geen enkel troostwoord. Alles verliest Job nu, zijn goed, zijne kinderen, de deelneming van zijne huisvrouw en die van zijne vrienden.

Hoog stijgt de nood en ellende. En ziet, waar hij tot nog toe Gode de eer moest geven, daar wordt nu uit zijn mond een woord vernomen, waardoor hij tot zondigen kwam, niet tot de daad, die Satan bedoeld had, maar wel tot een zondigen.

Vers 13

13. Alzo zaten zij met hem onder den bloten hemel op de aarde, op een tamelijken afstand, om zijne onreinheid, zeven dagen en zeven nachten 1), zolang als men gewoonlijk om enen dode treurde (Genesis 50:10. 1 Samuel 31:13); en niemand sprak tot hem n woord 2), een liefderijk troostwoord, waardoor zij het wanhopig uitbreken der smart (Job 3:1) zouden hebben kunnen voorkomen. Zij waren overweldigd door den vreselijken indruk en vol diepe, zwijgende verwondering, want zij zagen, dat de smart, de lichaams- en zielensmart van Job, zeer groot was.

1) Het is gemakkelijk Christus te volgen naar een feest of ene volle tafel, maar met Hem te blijven in verzoeking, dat wijst den waren discipel aan. Menigeen ziet het bezoeken van vrienden, die in nood zijn, alleen als een compliment aan; wij moeten het als een plicht beschouwen; Christus dringt daarop aan, als op ene van die zichtbare plichtsbetrachtingen, die Hij wil zegenen (Matthew 25:36). Christus is niet ziek in Zijn persoon. Hij is in den hemel, waar gene zonde is, daarom zal Hem gene ziekte naderen. Hij bedoelt ziekte bij Zijne leden, vriendelijkheid en hulp aan deze, ziet Hij aan als Hem zelven aangedaan. Het is een punt van den godsdienst, dat de waarheid der godsvrucht aanwijst-indien godsvrucht in het hart leeft, zal deze vrucht in het leven gezien worden.

Hun visite was niet, volgens de hedendaagse mode, zeer kort en om maar even eens te zien of te horen, hoe de zieke of ellendige lijder te moede was, en dan maar weer heen te gaan; neen, zij toonden, dat ze geen rust nog duur zouden hebben, indien ze naar huis keerden, terwijl hun vriend in zulk een deerniswaardigen toestand was, daarom besluiten ze te blijven, om het uiteinde of de beterschap van hun vriend tegemoet te zien, nemende hun intrek dicht bij hem, op hun eigene kosten, naardien hij nu niet in staat was, om hen gelijk misschien dikwijls te voren, te herbergen..

Ziet deze mannen hoe liefelijk zij verschijnen op de plaats der ellende! Zijn niet zij, die zulk een geest van liefde voor hunnen vriend betonen, een recht voorbeeld ter navolging? En toch, wij hebben een schoner voorbeeld dan hen, in onzen Heere Jezus Christus zelven die, toen Hij onzen gevallen staat zag, van den hemel neerkwam, om ons te zoeken en zalig te maken. Ja, "Hij die rijk was, is om onzentwil arm geworden, opdat wij door Zijne armoede zouden rijk worden." Welke ene wondervolle genade was hier; en bovendien heeft Hij, als onze grote Hogepriester, medelijden met onze zwakheden, daar Hij in alles verzocht is geweest als wij, opdat Hij ons zou te hulpe komen in onze verzoekingen. Indien dan het voorbeeld van Jobs vrienden niet genoegzaam is om ons medelijden voor anderen in te storten, laat ons de vriendelijkheid, die in Christus was, zoeken. Laat in ons het beginsel van liefde zijn gelijk ene bron, altijd gereed het ogenblik aan te grijpen, dat tot het verrichten van ene goede daad is gegeven..

Dan vooral, als wij tot lijdenden gaan, is wijsheid nodig, die God den biddenden geeft. Beklaagd te worden door zijns gelijken maakt ongeduldig, en te meer was het voor Job een des te scherper prikkel, daar hij tegenover hen gestaan had als een man van ene uitblinkende gerechtigheid, terwijl hij als een melaatse zich nu als ver beneden hen staande moet aanzien. Job gevoelt zijn ongeluk nu eerst in de volste mate en gevoelt tegenover zijne vrienden niets dan zijn ongeluk. Dit en niets meer is de inhoud van Job 3:1. Dan eerst komen zijne vrienden met hun verwijtingen, en dan eerst ten gevolge dezer verwijtingen komt de verzoeking in volle mate. De verzoeking van Job wordt door zijne vrienden bewerkt; zij brengen door hun tegenwoordigheid te weeg, dat de ziel van Job uitsluitend op zijne ellende gericht wordt en door hun verwijtingen, dat hij zijne onschuld hoe langer hoe sterker beweert, over het misverstand van zijne vrienden klaagt, en met hen en eindelijk zelfs met God wil rechten. Hoe dikwijls maken wij dergelijke ervaringen in het klein! Hoe dikwijls treffen wij aan God overgegevene, geduldig lijdende zieken aan, die zo lang zij onaangesproken, onbeklaagd blijven, ook geduldig en op God vertrouwende blijven; zodra echter ongepast, werelds bespreken van hun toestand, ondoeltreffend, werelds troosten, verkeerd, hoe goed overigens ook gemeend, vragen naar oorzaak en aanleiding van het kwaad, kortzichtig vermoeden, van waar het zou komen enz. begint, zo worden zij ongeduldig, ja verbitterd en verstoord. Eenzaam te lijden is voor ene sterke ziel veel gemakkelijker, ook zedelijk veel voordeliger, dan te lijden onder de slechte vertroosters. Wel is waar bij Job weegt het zedelijk voordeel, dat hij tot erkentenis en berouw komt over de door de vrienden aan het licht gebrachte zonde, over die fijne eigengerechtigheid, zeer tegen het zedelijk nadeel, dat deze zonde door hen opgewekt werd, op..

Tegenover de ontzettende ondervindingen van Job, die bij het onveranderlijk bewustzijn van zijne onschuld in de redenen van zijne vrienden noch troost, noch enige nieuwe lering over de Goddelijke regering en de verborgene oorzaken van zijn vreselijk lijden vinden kan, openbaren de vrienden allengs meer duidelijk het onvoldoende van hun bewijsvoering, terwijl hun redenen telken reize lediger van inhoud en korter worden; de tweede weet in den derden strijd alleen nog maar ene algemene stelling te herhalen, de derde weet niets meer voor te brengen..

Wij menen eindelijk nog daaraan te moeten herinneren, dat de redenen van Job het met zonde verbondene, ja het uit de zonde voortkomende worstelen van ene gelovige ziel in de aanvechting des geloofs voorstellen; dat de drie vrienden van hun vals standpunt over de oorzaken van het lijden in deze wereld schermutselen, en alzo die uitspraken elk in `t bijzonder uit het verband gerukt, niet als openbaring van eeuwige, Goddelijke waarheid mogen opgelost worden.

Men moet dit niet zo opvatten, alsof deze drie mannen gedurende al dien tijd sprakeloos bij Job neder zaten zonder te bewegen; maar dat zij dien tijd meren deels doorbrachten met rouwklagen zonder met Job te spreken over hetgeen, waartoe zij eigenlijk gekomen waren. Daarenboven kunnen de smarten van Job gedurende deze zeven dagen wel zo hooggaande geweest zijn, dat hij niet in staat was om geregeld te spreken, noch met enige opmerkzaamheid naar hun voorstellen te horen..

2) Ook dit was een zware beproeving voor den lijder. Zij kwamen om hem te troosten, maar spraken geen enkel troostwoord. Alles verliest Job nu, zijn goed, zijne kinderen, de deelneming van zijne huisvrouw en die van zijne vrienden.

Hoog stijgt de nood en ellende. En ziet, waar hij tot nog toe Gode de eer moest geven, daar wordt nu uit zijn mond een woord vernomen, waardoor hij tot zondigen kwam, niet tot de daad, die Satan bedoeld had, maar wel tot een zondigen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-2.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile