Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jeremia 50

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 50

Jeremiah 50:1.

VERWOESTING VAN BABEL. VERLOSSING VAN HET JOODSE VOLK.

IXa. Jeremiah 50:1-Jeremiah 50:28. Jeremia heeft op des Heeren bevel den beker van Gods toorn eerst aan het afvallige volk van God, vervolgens aan acht heidense volken in den omtrek van Egypte tot aan Elam gereikt. Het werktuig, waardoor deze Goddelijke gerichten zullen worden volvoerd, is de trotse wereldstad Babel, die bestemd was tot leiding der wereldgeschiedenis van het eerste jaar van Nebukadnezar gedurende een zeventigtal jaren. Eindelijk zou ook Babel den beker des toorns drinken (Jeremiah 25:26), en het gericht over Babel zou tevens de verlossing voor de onderdrukte volken zijn, vooral ook voor het volk van God, voor Juda en Israël. De kroon en de sleutel der gehele profetie van Jeremia is dit profetisch triomfgezang over Babels val, dat in de beide hoofdstukken 50, 51, 104 verzen lang voor ons ligt. Dit gezang is in den hoogsten zin des woords profetisch, niet omdat het bijna zestig jaren te voren vele bijzondere karakteristieke omstandigheden verkondigt, die bij de inneming van Babel door de Meden en Perzen plaats hadden, maar vooral omdat hij over dat Babel van dien tijd heenziet, en in het grote en uitgebreide van den profetischen blik het gericht Gods over Babel schildert, als het door alle gelovigen gewenste gericht over de macht der wereld, over ieder groot wereldrijk en over den vorst der wereld, over satan. Het geschiedkundige Babel is hem slechts type van het mystische Babel, terwijl de menigte van prachtige beelden van den krijg der volken tegen Babel eigenlijk toch slechts de Goddelijke machten moeten voorstellen, die de macht dezer wereld vernietigen. Niet eerst de profeten hebben Babel voorgesteld als een middelpunt en type van de Gode vijandige macht der wereld; van den beginne af droeg het dit karakter, want het is de plaats van de eerste aardse vorstelijke macht geweest. Die Nimrod, aan wien nog heden ten dage door de ruïne van den toren Rers Nimrud herinnerd wordt, en die in de tradities van het Oosten nog steeds voortleeft als een groot misdadiger en vijand der godheid, had volgens Genesis 10:1 als begin zijner heerschappij, Babel. De eerste despoot en veroveraar is dus van Babel uitgegaan. Daarbij komt dat de Babylonische torenbouw een werk was van den God trotserenden, menselijken overmoed. Dat in dien vroegen tijd nedergelegde zaad is in Nebukadnezar tot vollen bloei en ontwikkeling gekomen. Door hem is Babel werkelijk het eerste, alles verslindende wereldrijk geworden. Wat zijne macht boven die van Assyrië, Perzië en Rome onderscheidde, was, dat hij ook het rijk van God heeft verslonden, zodat het op dezen tijd nog niet uit de boeien van de macht der wereld is losgekomen. juist omdat Babel de eerste macht der wereld is, die Gods rijk in dezen toestand bracht, komt zij in de Schrift voor als de wereldmacht, en alle trekken, die aan de bijzondere wereldmachten worden toegeschreven, worden in het O. T. op Babel overgedragen, en het komt voor als het beeld van het rijk van de antichrist. Even als Babel den buit, van alle volken binnen zijne muren heeft zaamgebracht en zijne pracht daardoor heeft gevestigd, zo hoopt Jeremia in dit verheven gezang des Goddelijken gerichts ook de woorden der vroegere Profeten ten gerichte (vooral Isaiah 13:1, 14, 21, 41 Micah 4:1. Habakuk) over Babel en alle andere zondige volken op Babels hoofd opeen. Zijne profetie vormt alzo het toppunt der oud-Testamentische voorzegging tegen Babel. Ja, alle vroegere gerichten over de volken lopen in dit laatste grootse gericht te zamen. De hoofdgedachte van het geheel is Babels ondergang en Israëls verlossing uit Babel. Deze wordt in ene rij los zamenhangende beelden door 3 hoofddoelen (Jeremiah 50:2-Jeremiah 50:28; Jeremiah 50:29-Jeremiah 50:51 :Jeremiah 50:26; Jeremiah 51:27-Jeremiah 51:58), die telkens met ene levendige vermaning tot den strijd beginnen, uitgevoerd. In het eerste deel staat de blik op de noodzakelijke verlossing van Israël op den voorgrond. Hoewel in de bijzondere delen een welgerangschikte gedachtengang aanwezig is, zo kan de inhoud toch moeilijk in korte woorden worden weer gegeven. In de eerste plaats verkondigt de profeet luide aan alle volken den val van Babel. Vervolgens zullen de gevangenen van Juda en Israël wegtrekken, om van zonde en ellende verlost, hunnen God in een eeuwig verbond aan te hangen. Na lange, zware kastijding slaat voor Gods volk het uur der bevrijding, wanneer de Heere door ene menigte volken uit het noorden Babel zal verwoesten (Jeremiah 50:2-Jeremiah 50:13. De Profeet roept de vijanden op, om zich tegen Babel toe te rusten en Gods wraak aan het te volbrengen, want Israël zal aan Babel zowel als aan Assur worden gewroken, in zijn land terugkeren, en volle vergeving zijner zonden verkrijgen. Nogmaals ontbiedt de Profeet den volvoerder van het gericht, om Gods wrake aan Babel te voltrekken en schildert hij de volvoering daarvan (Jeremiah 50:14-Jeremiah 50:28

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 50

Jeremiah 50:1.

VERWOESTING VAN BABEL. VERLOSSING VAN HET JOODSE VOLK.

IXa. Jeremiah 50:1-Jeremiah 50:28. Jeremia heeft op des Heeren bevel den beker van Gods toorn eerst aan het afvallige volk van God, vervolgens aan acht heidense volken in den omtrek van Egypte tot aan Elam gereikt. Het werktuig, waardoor deze Goddelijke gerichten zullen worden volvoerd, is de trotse wereldstad Babel, die bestemd was tot leiding der wereldgeschiedenis van het eerste jaar van Nebukadnezar gedurende een zeventigtal jaren. Eindelijk zou ook Babel den beker des toorns drinken (Jeremiah 25:26), en het gericht over Babel zou tevens de verlossing voor de onderdrukte volken zijn, vooral ook voor het volk van God, voor Juda en Israël. De kroon en de sleutel der gehele profetie van Jeremia is dit profetisch triomfgezang over Babels val, dat in de beide hoofdstukken 50, 51, 104 verzen lang voor ons ligt. Dit gezang is in den hoogsten zin des woords profetisch, niet omdat het bijna zestig jaren te voren vele bijzondere karakteristieke omstandigheden verkondigt, die bij de inneming van Babel door de Meden en Perzen plaats hadden, maar vooral omdat hij over dat Babel van dien tijd heenziet, en in het grote en uitgebreide van den profetischen blik het gericht Gods over Babel schildert, als het door alle gelovigen gewenste gericht over de macht der wereld, over ieder groot wereldrijk en over den vorst der wereld, over satan. Het geschiedkundige Babel is hem slechts type van het mystische Babel, terwijl de menigte van prachtige beelden van den krijg der volken tegen Babel eigenlijk toch slechts de Goddelijke machten moeten voorstellen, die de macht dezer wereld vernietigen. Niet eerst de profeten hebben Babel voorgesteld als een middelpunt en type van de Gode vijandige macht der wereld; van den beginne af droeg het dit karakter, want het is de plaats van de eerste aardse vorstelijke macht geweest. Die Nimrod, aan wien nog heden ten dage door de ruïne van den toren Rers Nimrud herinnerd wordt, en die in de tradities van het Oosten nog steeds voortleeft als een groot misdadiger en vijand der godheid, had volgens Genesis 10:1 als begin zijner heerschappij, Babel. De eerste despoot en veroveraar is dus van Babel uitgegaan. Daarbij komt dat de Babylonische torenbouw een werk was van den God trotserenden, menselijken overmoed. Dat in dien vroegen tijd nedergelegde zaad is in Nebukadnezar tot vollen bloei en ontwikkeling gekomen. Door hem is Babel werkelijk het eerste, alles verslindende wereldrijk geworden. Wat zijne macht boven die van Assyrië, Perzië en Rome onderscheidde, was, dat hij ook het rijk van God heeft verslonden, zodat het op dezen tijd nog niet uit de boeien van de macht der wereld is losgekomen. juist omdat Babel de eerste macht der wereld is, die Gods rijk in dezen toestand bracht, komt zij in de Schrift voor als de wereldmacht, en alle trekken, die aan de bijzondere wereldmachten worden toegeschreven, worden in het O. T. op Babel overgedragen, en het komt voor als het beeld van het rijk van de antichrist. Even als Babel den buit, van alle volken binnen zijne muren heeft zaamgebracht en zijne pracht daardoor heeft gevestigd, zo hoopt Jeremia in dit verheven gezang des Goddelijken gerichts ook de woorden der vroegere Profeten ten gerichte (vooral Isaiah 13:1, 14, 21, 41 Micah 4:1. Habakuk) over Babel en alle andere zondige volken op Babels hoofd opeen. Zijne profetie vormt alzo het toppunt der oud-Testamentische voorzegging tegen Babel. Ja, alle vroegere gerichten over de volken lopen in dit laatste grootse gericht te zamen. De hoofdgedachte van het geheel is Babels ondergang en Israëls verlossing uit Babel. Deze wordt in ene rij los zamenhangende beelden door 3 hoofddoelen (Jeremiah 50:2-Jeremiah 50:28; Jeremiah 50:29-Jeremiah 50:51 :Jeremiah 50:26; Jeremiah 51:27-Jeremiah 51:58), die telkens met ene levendige vermaning tot den strijd beginnen, uitgevoerd. In het eerste deel staat de blik op de noodzakelijke verlossing van Israël op den voorgrond. Hoewel in de bijzondere delen een welgerangschikte gedachtengang aanwezig is, zo kan de inhoud toch moeilijk in korte woorden worden weer gegeven. In de eerste plaats verkondigt de profeet luide aan alle volken den val van Babel. Vervolgens zullen de gevangenen van Juda en Israël wegtrekken, om van zonde en ellende verlost, hunnen God in een eeuwig verbond aan te hangen. Na lange, zware kastijding slaat voor Gods volk het uur der bevrijding, wanneer de Heere door ene menigte volken uit het noorden Babel zal verwoesten (Jeremiah 50:2-Jeremiah 50:13. De Profeet roept de vijanden op, om zich tegen Babel toe te rusten en Gods wraak aan het te volbrengen, want Israël zal aan Babel zowel als aan Assur worden gewroken, in zijn land terugkeren, en volle vergeving zijner zonden verkrijgen. Nogmaals ontbiedt de Profeet den volvoerder van het gericht, om Gods wrake aan Babel te voltrekken en schildert hij de volvoering daarvan (Jeremiah 50:14-Jeremiah 50:28

Vers 1

1. Het woord, dat de HEERE gesproken heeft tegen Babel, tegen het gehele land der Chaldeën, door den dienst van den Profeet Jeremiah 1:1).

1) Tot hiertoe heeft onze Profeet over de naburige volken gesproken, die het uitverkoren volk wredelijk hadden behandeld; doch dit was enige vertroosting, wanneer de kinderen Abrahams begrepen, dat hun heil er mede begon en dat het een oordeel was over zo vele beledigingen, welke zij hadden verdragen. Maar die vertroosting was nog maar een middelmatige ja, zij kon velen koud laten, dewijl er ondertussen geen hoop was op redding. Het was toch een zwakke troost, meerderen te hebben als deelgenoten in hun ellende. Maar indien Jeremia slechts geleerd had, dat er niemand van dengenen, die de Kerke Gods lastig hadden gevallen, ongestraft gelaten was, hadden de Joden kunnen tegenwerpen, dat zij van hun ellende niet bevrijd waren, dewijl de monarchie van Babel bloeide en zij als het ware door een altijddurend graf waren ingesloten. Het was derhalve noodzakelijk dat voorspeld werd, wat wij hier lezen. Doch ofschoon deze Godsspraak in de laatste plaats wordt geplaatst, is het op te merken, dat de Profeet terstond van den beginne vrijmoedig over het verderf en den val van Babel heeft gesproken.

Overigens, deze profetie was als het slotstuk van het Boek, opdat zij de smart lenigde bij de arme ballingen, wanneer zij hoorden, dat de verdrukking, waarmee zij allen geteisterd en onder welke zij als het ware ontzield ter neer lagen, niet altijd durend zou wezen.

Vers 1

1. Het woord, dat de HEERE gesproken heeft tegen Babel, tegen het gehele land der Chaldeën, door den dienst van den Profeet Jeremiah 1:1).

1) Tot hiertoe heeft onze Profeet over de naburige volken gesproken, die het uitverkoren volk wredelijk hadden behandeld; doch dit was enige vertroosting, wanneer de kinderen Abrahams begrepen, dat hun heil er mede begon en dat het een oordeel was over zo vele beledigingen, welke zij hadden verdragen. Maar die vertroosting was nog maar een middelmatige ja, zij kon velen koud laten, dewijl er ondertussen geen hoop was op redding. Het was toch een zwakke troost, meerderen te hebben als deelgenoten in hun ellende. Maar indien Jeremia slechts geleerd had, dat er niemand van dengenen, die de Kerke Gods lastig hadden gevallen, ongestraft gelaten was, hadden de Joden kunnen tegenwerpen, dat zij van hun ellende niet bevrijd waren, dewijl de monarchie van Babel bloeide en zij als het ware door een altijddurend graf waren ingesloten. Het was derhalve noodzakelijk dat voorspeld werd, wat wij hier lezen. Doch ofschoon deze Godsspraak in de laatste plaats wordt geplaatst, is het op te merken, dat de Profeet terstond van den beginne vrijmoedig over het verderf en den val van Babel heeft gesproken.

Overigens, deze profetie was als het slotstuk van het Boek, opdat zij de smart lenigde bij de arme ballingen, wanneer zij hoorden, dat de verdrukking, waarmee zij allen geteisterd en onder welke zij als het ware ontzield ter neer lagen, niet altijd durend zou wezen.

Vers 2

2. Verkondigt het onder de overige heidenende volken, en doet uwe stem luide horen, en werpt ene banier, een hogen signaal-staak op, opdat zich de gewichtige tijding zo snel mogelijk verbreide; laat met gejubel de stem horen, verbergt het niet, wat allen volken, inzonderheid Israël en Juda verlossing belooft, zegt: Babel, de machtige, grote stad en met haar het gehele Gode vijandige rijk, is ingenomen; Bel of Bal, hun opperste god, dien zij als den koning des hemels en der aarde vereren, is beschaamd, hij heeft zijne stad niet kunnen redden; zijne machteloosheid en nietigheid is openbaar geworden. Merodachof Bel-Merodach (= dood), zo als zij hunnen oppersten god als beschermgod van Babel ook noemden (Isaiah 46:1) is verpletterd, omdat hij zijn rijk niet heeft kunnen beschermen; hare afgoden zijnallen te zamen beschaamd, hare drekgoden zijn verpletterd. 1) 1) Bij deze schilderij van Babels verwoesting, even als bij al het volgende, is steeds in het oog te houden, dat Babel in den geest der voorzegging tevens voorbeeld is van de wereldmacht in `t algemeen, die vol Titanischen overmoed het rijk van God zoekt te vernietigen en zich alleen de hoogste macht op aarde zoekt aan te matigen, dat dus de vervulling der voorzegging van Babels verwoesting tot in de laatste tijden der wereldgeschiedenis zich uitstrekt.

De veelheid der woorden dient, om de blijdschap over den val van Babel uit te drukken. Daarom roept hij ook uit, om het onder de volken te verkondigen, dat ook eindelijk Babel's val komt, dat de Heere Zijne oordelen over Babel volbrengt.

De banier- of signaalstaak diende, om de tijding overal zo spoedig mogelijk te verbreiden.

Babel had zich beroemd op zijne afgoden. De valse profeten hadden het volk misleid, maar het was nu gebleken, de Profeet spreekt van wat geschieden zou, al was `t reeds geschied-dat de afgoden van Babel voor het heilig aangezicht van den God van Israël niet hadden kunnen bestaan. Zij waren verpletterd geworden.

Vers 2

2. Verkondigt het onder de overige heidenende volken, en doet uwe stem luide horen, en werpt ene banier, een hogen signaal-staak op, opdat zich de gewichtige tijding zo snel mogelijk verbreide; laat met gejubel de stem horen, verbergt het niet, wat allen volken, inzonderheid Israël en Juda verlossing belooft, zegt: Babel, de machtige, grote stad en met haar het gehele Gode vijandige rijk, is ingenomen; Bel of Bal, hun opperste god, dien zij als den koning des hemels en der aarde vereren, is beschaamd, hij heeft zijne stad niet kunnen redden; zijne machteloosheid en nietigheid is openbaar geworden. Merodachof Bel-Merodach (= dood), zo als zij hunnen oppersten god als beschermgod van Babel ook noemden (Isaiah 46:1) is verpletterd, omdat hij zijn rijk niet heeft kunnen beschermen; hare afgoden zijnallen te zamen beschaamd, hare drekgoden zijn verpletterd. 1) 1) Bij deze schilderij van Babels verwoesting, even als bij al het volgende, is steeds in het oog te houden, dat Babel in den geest der voorzegging tevens voorbeeld is van de wereldmacht in `t algemeen, die vol Titanischen overmoed het rijk van God zoekt te vernietigen en zich alleen de hoogste macht op aarde zoekt aan te matigen, dat dus de vervulling der voorzegging van Babels verwoesting tot in de laatste tijden der wereldgeschiedenis zich uitstrekt.

De veelheid der woorden dient, om de blijdschap over den val van Babel uit te drukken. Daarom roept hij ook uit, om het onder de volken te verkondigen, dat ook eindelijk Babel's val komt, dat de Heere Zijne oordelen over Babel volbrengt.

De banier- of signaalstaak diende, om de tijding overal zo spoedig mogelijk te verbreiden.

Babel had zich beroemd op zijne afgoden. De valse profeten hadden het volk misleid, maar het was nu gebleken, de Profeet spreekt van wat geschieden zou, al was `t reeds geschied-dat de afgoden van Babel voor het heilig aangezicht van den God van Israël niet hadden kunnen bestaan. Zij waren verpletterd geworden.

Vers 3

3. Want een volk, ja ene gehele menigte van grote en machtige volken (Jeremiah 50:9; Jeremiah 51:27 vv.) komt tegen haar op, gedreven door den Geest des Heeren, van het noorden; dat zal haar land zetten in verwoesting, 1) dat er geen inwoner in zal zijn; van de mensen aan tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan!

1) Het land der Chaldeën zou tot eeuwige en aanhoudende verwoestingen gesteld worden. Na eeuwen lang verwoest en beroofd te zijn geweest, verdween eindelijk de heerlijkheid van Chaldea geheel en al en het land werd woest, gelijk het thans is. Rauwolff, die er in 1574 doortrok, beschrijft het land als bar, en zo droog en onvruchtbaar, dat het niet bewoond kan worden. En de latere reizigers stemmen allen overeen met het in dezelfde uitdrukkingen te beschrijven.

Vers 3

3. Want een volk, ja ene gehele menigte van grote en machtige volken (Jeremiah 50:9; Jeremiah 51:27 vv.) komt tegen haar op, gedreven door den Geest des Heeren, van het noorden; dat zal haar land zetten in verwoesting, 1) dat er geen inwoner in zal zijn; van de mensen aan tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan!

1) Het land der Chaldeën zou tot eeuwige en aanhoudende verwoestingen gesteld worden. Na eeuwen lang verwoest en beroofd te zijn geweest, verdween eindelijk de heerlijkheid van Chaldea geheel en al en het land werd woest, gelijk het thans is. Rauwolff, die er in 1574 doortrok, beschrijft het land als bar, en zo droog en onvruchtbaar, dat het niet bewoond kan worden. En de latere reizigers stemmen allen overeen met het in dezelfde uitdrukkingen te beschrijven.

Vers 4

4. In dezelve dagen en ter zelver tijd, wanneer Babel zal gevallen zijn, spreekt de HEERE, zal Ik ook Mijn uitverkoren volk uit de gevangenis, uit zonde en nood verlossen. Dan zullen de kinderen Israëls komen, de 10 stammen van het noordelijke rijk, dat Ik naar Assur heb laten wegvoeren; zij en de kinderen van Juda te zamen, die 70 jaren lang in Babel hebben gesmacht, zullen weer vreedzaam tot n volk worden verzameld; wandelende en wenende met bittere tranen van berouw en boete over hun afval van hunnen getrouwen Verbondsgod, zullen zij uit Babel henengaan naar hun land, en den HEERE, hunnen God, dien zij verlaten hadden, zoeken.

Vers 4

4. In dezelve dagen en ter zelver tijd, wanneer Babel zal gevallen zijn, spreekt de HEERE, zal Ik ook Mijn uitverkoren volk uit de gevangenis, uit zonde en nood verlossen. Dan zullen de kinderen Israëls komen, de 10 stammen van het noordelijke rijk, dat Ik naar Assur heb laten wegvoeren; zij en de kinderen van Juda te zamen, die 70 jaren lang in Babel hebben gesmacht, zullen weer vreedzaam tot n volk worden verzameld; wandelende en wenende met bittere tranen van berouw en boete over hun afval van hunnen getrouwen Verbondsgod, zullen zij uit Babel henengaan naar hun land, en den HEERE, hunnen God, dien zij verlaten hadden, zoeken.

Vers 5

5. Zij zullen naar Zion vragen, de plaats, waar de Heere Zijnen troon heeft gevestigd en onder Zijn volk wil tegenwoordig zijn; op den weg herwaarts zullen hun aangezichten zijn; met groot verlangen zullen zij aan den terugtocht denken; zij zullen komen, en den HEERE met oprecht berouw toegevoegd worden met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten, 1) en dat ook wij niet weer willen verbreken (Jeremiah 31:31). 1) Terwijl de Profeet aan het uit Babel terugkerend Israël de begeerte naar een eeuwig verbond met Jehova in den mond legt, laat hij hen 1) belijden, dat zij het eerste verbond hebben vergeten; 2) toont hij ons, dat voor hem de tijd des Nieuwen verbonds met de verlossing uit de Babylonische ballingschap begint. Hij was er echter ver van daan te vermoeden, dat deze verlossing slechts een zwak begin was, dat de verschijning van den Heilaanbrenger nog eeuwen zou worden verschoven, dat Israël nog steeds dieper zinken zou, en dat eindelijk het Israël des Nieuwen Verbonds als een geheim zou voorkomen, waarin ook de engelen begeerden in te zien (1 Peter 1:9-1 Peter 1:12).

De val van Babel heeft de verlossing van Israël tot onmiddellijk gevolg. De Profeet ziet hier deze zo, dat alle trappen der vervulling: het terugkeren uit Babel, de hereniging van de vroeger gescheidene stammen, hun oprechte bekering tot den Heere, en het sluiten van een nieuw verbond voor de eeuwigheid welke in werkelijkheid allengs in lange tijdruimten zullen volgen, in nen blik zijn zaamgevat.

Israël en Juda, het weer verenigde volk, zal al wenend en schuldbelijdend tot den Heere, tot Zion komen. Het zal vragen naar den weg naar Zion en van uit Zion zal haar worden toegeroepen, want zo is de vertaling beter: "Komt en voegt u tot den Heere met een eeuwig verbond, hetwelk niet zal worden vergeten, d. i. hetwelk niet zal worden verbroken. " De Profeet spreekt dan duidelijk van de redding van zijn volk. Als een schuldbelijdend volk zal het tot den Heere komen, en waar het als een schuldbelijdend volk tot den Heere komt, daar zal het ook ervaren dat het de zegeningen des Nieuwen Verbonds geniet.

Op Zion heeft de Heere Zijn troon en daarom zal het wenende volk vragen naar Zion, om weer met den Heere in gemeenschap te treden.

Het door zondeschuld gebroken hart heeft geen vrede aleer het weer de gemeenschap van een verzoend God mag genieten.

Vers 5

5. Zij zullen naar Zion vragen, de plaats, waar de Heere Zijnen troon heeft gevestigd en onder Zijn volk wil tegenwoordig zijn; op den weg herwaarts zullen hun aangezichten zijn; met groot verlangen zullen zij aan den terugtocht denken; zij zullen komen, en den HEERE met oprecht berouw toegevoegd worden met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten, 1) en dat ook wij niet weer willen verbreken (Jeremiah 31:31). 1) Terwijl de Profeet aan het uit Babel terugkerend Israël de begeerte naar een eeuwig verbond met Jehova in den mond legt, laat hij hen 1) belijden, dat zij het eerste verbond hebben vergeten; 2) toont hij ons, dat voor hem de tijd des Nieuwen verbonds met de verlossing uit de Babylonische ballingschap begint. Hij was er echter ver van daan te vermoeden, dat deze verlossing slechts een zwak begin was, dat de verschijning van den Heilaanbrenger nog eeuwen zou worden verschoven, dat Israël nog steeds dieper zinken zou, en dat eindelijk het Israël des Nieuwen Verbonds als een geheim zou voorkomen, waarin ook de engelen begeerden in te zien (1 Peter 1:9-1 Peter 1:12).

De val van Babel heeft de verlossing van Israël tot onmiddellijk gevolg. De Profeet ziet hier deze zo, dat alle trappen der vervulling: het terugkeren uit Babel, de hereniging van de vroeger gescheidene stammen, hun oprechte bekering tot den Heere, en het sluiten van een nieuw verbond voor de eeuwigheid welke in werkelijkheid allengs in lange tijdruimten zullen volgen, in nen blik zijn zaamgevat.

Israël en Juda, het weer verenigde volk, zal al wenend en schuldbelijdend tot den Heere, tot Zion komen. Het zal vragen naar den weg naar Zion en van uit Zion zal haar worden toegeroepen, want zo is de vertaling beter: "Komt en voegt u tot den Heere met een eeuwig verbond, hetwelk niet zal worden vergeten, d. i. hetwelk niet zal worden verbroken. " De Profeet spreekt dan duidelijk van de redding van zijn volk. Als een schuldbelijdend volk zal het tot den Heere komen, en waar het als een schuldbelijdend volk tot den Heere komt, daar zal het ook ervaren dat het de zegeningen des Nieuwen Verbonds geniet.

Op Zion heeft de Heere Zijn troon en daarom zal het wenende volk vragen naar Zion, om weer met den Heere in gemeenschap te treden.

Het door zondeschuld gebroken hart heeft geen vrede aleer het weer de gemeenschap van een verzoend God mag genieten.

Vers 6

6. 1) Tot zulk een besluit om tot hunnen God en Heere terug te keren, zal de ellende, waarin zij gekomen zijn, de kinderen Israëls voeren. Mijn volk waren verlorene schapen, hun trouweloze herders, de valse profeten, vorsten en priesters, hadden hen verleid; zij hadden hen gevoerd naar de bergen, de verleidelijke plaatsen van den afgodendienst, verreweg van de groene weiden en de frisse wateren der gemeenschap met zijnen God; zij gingen van berg tot heuvel, van de ene tot de andere plaats van afgodendienst; zij verlaten hun legering, 2) de plaats, waar zij wel verzorgd met rijk voedsel, veilig en welgeborgen voor iederen vijand konden legeren, namelijk hunnen God en Zijne genadige beloften.

1) In Jeremiah 50:6, Jeremiah 50:7 wordt gewezen op de ellende, waarin Israël had verkeerd, aleer het tot verlossing kwam, en het volk werd vergeleken bij een kudde verloren schapen, die door hare herders op dwaalwegen was geleid.

2) De Profeet wijst er hier op dat Juda, de legering, d. w. z. hun rustplaats, d. i. hun God hadden vergeten, dewijl zij in plaats van enkel en alleen in den tempel, op alle hoge plaatsen, op bergen en heuvelen zelfs de afgoden hadden gediend. Want ja, wel hield men de meeste tijden nog vast aan de vormen van den tempeldienst, maar de Heere zegt het hier zo snijdend scherp mogelijk, dat het toch feitelijk een vergeten was van den Heere. Men hing met heel zijn hart aan de afgoden en welke plaats zou er den nog overblijven voor den Heere God? God eist een volkomen dienst. Een vormdienst staat bij Hem op dezelfde lijn met een vergeten, een verlaten van Hem.

Vers 6

6. 1) Tot zulk een besluit om tot hunnen God en Heere terug te keren, zal de ellende, waarin zij gekomen zijn, de kinderen Israëls voeren. Mijn volk waren verlorene schapen, hun trouweloze herders, de valse profeten, vorsten en priesters, hadden hen verleid; zij hadden hen gevoerd naar de bergen, de verleidelijke plaatsen van den afgodendienst, verreweg van de groene weiden en de frisse wateren der gemeenschap met zijnen God; zij gingen van berg tot heuvel, van de ene tot de andere plaats van afgodendienst; zij verlaten hun legering, 2) de plaats, waar zij wel verzorgd met rijk voedsel, veilig en welgeborgen voor iederen vijand konden legeren, namelijk hunnen God en Zijne genadige beloften.

1) In Jeremiah 50:6, Jeremiah 50:7 wordt gewezen op de ellende, waarin Israël had verkeerd, aleer het tot verlossing kwam, en het volk werd vergeleken bij een kudde verloren schapen, die door hare herders op dwaalwegen was geleid.

2) De Profeet wijst er hier op dat Juda, de legering, d. w. z. hun rustplaats, d. i. hun God hadden vergeten, dewijl zij in plaats van enkel en alleen in den tempel, op alle hoge plaatsen, op bergen en heuvelen zelfs de afgoden hadden gediend. Want ja, wel hield men de meeste tijden nog vast aan de vormen van den tempeldienst, maar de Heere zegt het hier zo snijdend scherp mogelijk, dat het toch feitelijk een vergeten was van den Heere. Men hing met heel zijn hart aan de afgoden en welke plaats zou er den nog overblijven voor den Heere God? God eist een volkomen dienst. Een vormdienst staat bij Hem op dezelfde lijn met een vergeten, een verlaten van Hem.

Vers 7

7. Allen, die hen van de wilde dieren op hun dwaalwegen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders 1), de heidense volken, die, zo lang Israël zijnen God een getrouw, heilig volk was, nooit zonder zware straf het zouden hebben kunnen schaden, zeiden: Wij zullen gene schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE in de woning der gerechtigheid, 2) den Heere, in wien al hun gerechtigheid, en daarmee al hun tijdelijk en eeuwig hen verborgen ligt (Jeremiah 31:23), ja, tegen den HEERE, de verwachting hunner vaderen, hun rots, waarop zij al hun vertrouwen stelden; daarom heeft ook deze hun Heere hen aan ons, hun vijanden, prijs gegeven.

1) Israël was op een eeuwigen grond gegrondvest, op Gods woord en belofte. De zonden der burgers hebben veroorzaakt, dat het ook in het stof werd gelegd, maar op hoop ener betere opstandig. Babel moet echter voor eeuwig ten ondergaan, want daarin is de booste wereldmacht tot den hoogsten bloei gekomen. Jeremia bekent de nietigheid van alle wereldrijken, dat zij allen tot deze natuurlijke orde behoren en allen slechts een tijd lang dienen. Men moet hun onderdanig zijn en hun bestwil zoeken om de zielen der mensen, welke God daarin opvoedt; een Christus kan echter niet meer naar de wijze der oude Heidenen, naar de wijze van het oude Israël vol geestdrift voor haar zijn; want wij hebben hier gene blijvende stad, ons burgerschap is in den hemel. De wereldrijken zijn gene heiligdommen voor ons, maar de regelingen Gods in hen zijn wel heiligdommen, en hun bestaan bidden wij met het dagelijks brood in de vierde bede. Jeremia gebruikt vele woorden en beelden, die hij bij de gerichten van andere volken reeds heeft gebruikt, hier van Babel te zamen, om daardoor aan te tonen, dat in Babel het heidendom der ganse wereld op enen hoop komt. Daarom zal daar ook de grootste angst ontstaan. Wat echter hier van Babel wordt gesproken moet steeds weer in alle machten der wereld tot vervulling komen, in zo verre zij, in Babel's voetstappen gaande, vlees tot hunnen arm stellen, en de stof dezer wereld voor macht houden, hetzij ze staten of kerken genoemd worden.

1) Onze Staten-Overzetters hebben het woordje en tussen HEERE en de woning der gerechtigheid ingevoegd. Dit is echter onjuist. Jehova zelf wordt hier genoemd, de woning der gerechtigheid, zoals in Psalms 18:3, burcht, elders Zon en schild (Psalms 84:12), en in het vorige vers wordt juist gezegd dat zij de plaats hunner legering, n. l. God, hadden vergeten. God de Heere was voor Zijn volk, indien het op Hem vertrouwde, Hem diende en vreesde een vaste woning, een woning der gerechtigheid.

In het volgende lid wordt de Heere genoemd, de verwachting hunner vaderen.

Gerechtigheid moet dan ook hier niet, zoals Calvijn terecht aanmerkt, in den eigenlijken zin worden opgevat, maar in dien van, vastheid. 8. a) Vliedt dan, o kinderen Israëls, volk van God, hetwelk de Heere wil verlossen, vliedt haastig weg uit het midden van Babelvoordat Gods gericht over hen komt, en gaat uit, uit der Chaldeën land; en weest als de bokken, die voor de kudde henen trekken aan het hoofd van allen, die Gods gericht ontvlieden en hun ziel willen redden (Isaiah 48:20).

a) Isaiah 51:6. Revelation 8:4.

Babel is geopend, nu moet men ook Babel verlaten en er niet aan verkleefd blijven, want de ballingschap is ene tijdelijke tucht, maar niet Gods beschikking voor de kinderen Gods. Gods volk moet bij de algemene verlossing als bokken voor de kudde der volken heengaan, opdat zij zich ook aan Israël aansluiten, zo als dat ook ten hoogste in den tijd van Christus aan de eerste gemeenten en de Apostelen vervuld is, die nu de gehele heidenwereld achter zich heentrekken tot het eeuwige leven. Nu ziet de Profeet reeds de nieuwe mensheid, die uit de puinhopen der oude te voorschijn treedt. Het oude Israël gaat vooraan, zo worde allen, die volgden, tot Israël.

Vers 7

7. Allen, die hen van de wilde dieren op hun dwaalwegen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders 1), de heidense volken, die, zo lang Israël zijnen God een getrouw, heilig volk was, nooit zonder zware straf het zouden hebben kunnen schaden, zeiden: Wij zullen gene schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE in de woning der gerechtigheid, 2) den Heere, in wien al hun gerechtigheid, en daarmee al hun tijdelijk en eeuwig hen verborgen ligt (Jeremiah 31:23), ja, tegen den HEERE, de verwachting hunner vaderen, hun rots, waarop zij al hun vertrouwen stelden; daarom heeft ook deze hun Heere hen aan ons, hun vijanden, prijs gegeven.

1) Israël was op een eeuwigen grond gegrondvest, op Gods woord en belofte. De zonden der burgers hebben veroorzaakt, dat het ook in het stof werd gelegd, maar op hoop ener betere opstandig. Babel moet echter voor eeuwig ten ondergaan, want daarin is de booste wereldmacht tot den hoogsten bloei gekomen. Jeremia bekent de nietigheid van alle wereldrijken, dat zij allen tot deze natuurlijke orde behoren en allen slechts een tijd lang dienen. Men moet hun onderdanig zijn en hun bestwil zoeken om de zielen der mensen, welke God daarin opvoedt; een Christus kan echter niet meer naar de wijze der oude Heidenen, naar de wijze van het oude Israël vol geestdrift voor haar zijn; want wij hebben hier gene blijvende stad, ons burgerschap is in den hemel. De wereldrijken zijn gene heiligdommen voor ons, maar de regelingen Gods in hen zijn wel heiligdommen, en hun bestaan bidden wij met het dagelijks brood in de vierde bede. Jeremia gebruikt vele woorden en beelden, die hij bij de gerichten van andere volken reeds heeft gebruikt, hier van Babel te zamen, om daardoor aan te tonen, dat in Babel het heidendom der ganse wereld op enen hoop komt. Daarom zal daar ook de grootste angst ontstaan. Wat echter hier van Babel wordt gesproken moet steeds weer in alle machten der wereld tot vervulling komen, in zo verre zij, in Babel's voetstappen gaande, vlees tot hunnen arm stellen, en de stof dezer wereld voor macht houden, hetzij ze staten of kerken genoemd worden.

1) Onze Staten-Overzetters hebben het woordje en tussen HEERE en de woning der gerechtigheid ingevoegd. Dit is echter onjuist. Jehova zelf wordt hier genoemd, de woning der gerechtigheid, zoals in Psalms 18:3, burcht, elders Zon en schild (Psalms 84:12), en in het vorige vers wordt juist gezegd dat zij de plaats hunner legering, n. l. God, hadden vergeten. God de Heere was voor Zijn volk, indien het op Hem vertrouwde, Hem diende en vreesde een vaste woning, een woning der gerechtigheid.

In het volgende lid wordt de Heere genoemd, de verwachting hunner vaderen.

Gerechtigheid moet dan ook hier niet, zoals Calvijn terecht aanmerkt, in den eigenlijken zin worden opgevat, maar in dien van, vastheid. 8. a) Vliedt dan, o kinderen Israëls, volk van God, hetwelk de Heere wil verlossen, vliedt haastig weg uit het midden van Babelvoordat Gods gericht over hen komt, en gaat uit, uit der Chaldeën land; en weest als de bokken, die voor de kudde henen trekken aan het hoofd van allen, die Gods gericht ontvlieden en hun ziel willen redden (Isaiah 48:20).

a) Isaiah 51:6. Revelation 8:4.

Babel is geopend, nu moet men ook Babel verlaten en er niet aan verkleefd blijven, want de ballingschap is ene tijdelijke tucht, maar niet Gods beschikking voor de kinderen Gods. Gods volk moet bij de algemene verlossing als bokken voor de kudde der volken heengaan, opdat zij zich ook aan Israël aansluiten, zo als dat ook ten hoogste in den tijd van Christus aan de eerste gemeenten en de Apostelen vervuld is, die nu de gehele heidenwereld achter zich heentrekken tot het eeuwige leven. Nu ziet de Profeet reeds de nieuwe mensheid, die uit de puinhopen der oude te voorschijn treedt. Het oude Israël gaat vooraan, zo worde allen, die volgden, tot Israël.

Vers 9

9. Want ziet, Ik zal ene verzameling van grote volken uit het land van het noorden door Mijnen Geest verwekken, en tegen Babel opbrengen, die zullen zich tegen haar rusten, van daar zal zij ingenomen worden; zijne pijlen, die van dit leger van volken zullen zijn als eens kloeken helds, geen zal ledig wederkeren, niemand zal onverrichter zake teruggaan.

Vers 9

9. Want ziet, Ik zal ene verzameling van grote volken uit het land van het noorden door Mijnen Geest verwekken, en tegen Babel opbrengen, die zullen zich tegen haar rusten, van daar zal zij ingenomen worden; zijne pijlen, die van dit leger van volken zullen zijn als eens kloeken helds, geen zal ledig wederkeren, niemand zal onverrichter zake teruggaan.

Vers 10

10. En Chaldea zal ten roof zijn van deze door Mij verwekte volken; allen, die het beroven, zullen verzadigd worden 1) van buit, spreekt de HEERE.

1) Hiermede wordt de volstrekte ondergang van Babel nader aangeduid. Alle pijlen des vijands zullen doel treffen en alle degenen, die Babel beroven, zullen het geheel leeg plunderen, zullen geheel van roof verzadigd worden.

En dit alles, zoals het volgende vers zegt, dewijl het met blijdschap, in dolle blijdschap en met volkomen verheuging des harten Gods volk heeft geplunderd en gedood.

Zeker, Babel was uitvoerster van Gods Raad om het nakroost van Abraham te kastijden, vanwege zijn zonde en afval van God, maar Babel deed het niet om Gods Raad te volbrengen maar enkel en alleen om zichzelf, ten koste van dat volk en van dat land, te vergroten en te verrijken, om over geheel de wereld de oppermacht, de heerschappij te hebben.

Vers 10

10. En Chaldea zal ten roof zijn van deze door Mij verwekte volken; allen, die het beroven, zullen verzadigd worden 1) van buit, spreekt de HEERE.

1) Hiermede wordt de volstrekte ondergang van Babel nader aangeduid. Alle pijlen des vijands zullen doel treffen en alle degenen, die Babel beroven, zullen het geheel leeg plunderen, zullen geheel van roof verzadigd worden.

En dit alles, zoals het volgende vers zegt, dewijl het met blijdschap, in dolle blijdschap en met volkomen verheuging des harten Gods volk heeft geplunderd en gedood.

Zeker, Babel was uitvoerster van Gods Raad om het nakroost van Abraham te kastijden, vanwege zijn zonde en afval van God, maar Babel deed het niet om Gods Raad te volbrengen maar enkel en alleen om zichzelf, ten koste van dat volk en van dat land, te vergroten en te verrijken, om over geheel de wereld de oppermacht, de heerschappij te hebben.

Vers 11

11. Dat zal ook u Chaldeën wedervaren, omdat gij u verblijdt hebt; hoewel gij toch slechts werktuigen van Mijnen toorn waart, omdat gij van vreugde hebt opgesprongen, gij plunderaars Mijner erfenis, van Israël en zijn land; omdat gij geil geworden zijt als ene grazige(liever: dorsende) vaars, en hebt gebriest als de sterke paarden, als hengsten hebt gij gehinnikt.

Deze vergelijking rust daarop, dat de koe op het veld tussen ene grote menigte koren, zonder dat zij gemuilband is (Deuteronomy 25:10), vol vreugde springt en dartelt. (S. AVETENS). 12. Waar gij alzo handelt, zal uwe straf niet uitblijven. Reeds staat zij Mij voor ogen, als reeds gekomen. Zo is uwe moeder, het land en het volk, die u hebben voortgebracht; zeer beschaamd; die u gebaard heeft, is schaamrood geworden; ziet, zij is even als Amalek geworden de achterste de laatste der Heidenen, de laatste, die Gods volk en rijk gehaat, bestreden, ja verslonden heeft, gelijk Amalek het eerste volk was; dat den strijd tegen Gods volk ondernam, en daarom ten gronde ging (Numbers 24:20). Nu is het ene woestijn, dorheid en wildernis 1) geworden met het gehele volk.

1) Waar arbeiders onder de schaduw van honderd voet hoge palmbomen, de velden bewaterden, tot alles ruim bevochtigd werd door talloze kanalen, kan thans de wandelaar, terwijl zijn oog niets ontmoet den lage en korte heesters, zijne voeten nauwelijks nederzetten zonder pijn van de middaghitte op den verdroogden en verzengden grond, terwijl hij zijn weg voortzet in een woest, dor land en een wildernis.

Vers 11

11. Dat zal ook u Chaldeën wedervaren, omdat gij u verblijdt hebt; hoewel gij toch slechts werktuigen van Mijnen toorn waart, omdat gij van vreugde hebt opgesprongen, gij plunderaars Mijner erfenis, van Israël en zijn land; omdat gij geil geworden zijt als ene grazige(liever: dorsende) vaars, en hebt gebriest als de sterke paarden, als hengsten hebt gij gehinnikt.

Deze vergelijking rust daarop, dat de koe op het veld tussen ene grote menigte koren, zonder dat zij gemuilband is (Deuteronomy 25:10), vol vreugde springt en dartelt. (S. AVETENS). 12. Waar gij alzo handelt, zal uwe straf niet uitblijven. Reeds staat zij Mij voor ogen, als reeds gekomen. Zo is uwe moeder, het land en het volk, die u hebben voortgebracht; zeer beschaamd; die u gebaard heeft, is schaamrood geworden; ziet, zij is even als Amalek geworden de achterste de laatste der Heidenen, de laatste, die Gods volk en rijk gehaat, bestreden, ja verslonden heeft, gelijk Amalek het eerste volk was; dat den strijd tegen Gods volk ondernam, en daarom ten gronde ging (Numbers 24:20). Nu is het ene woestijn, dorheid en wildernis 1) geworden met het gehele volk.

1) Waar arbeiders onder de schaduw van honderd voet hoge palmbomen, de velden bewaterden, tot alles ruim bevochtigd werd door talloze kanalen, kan thans de wandelaar, terwijl zijn oog niets ontmoet den lage en korte heesters, zijne voeten nauwelijks nederzetten zonder pijn van de middaghitte op den verdroogden en verzengden grond, terwijl hij zijn weg voortzet in een woest, dor land en een wildernis.

Vers 13

13. Van wege de verbolgenheid des HEEREN, dat zij zich tegen Hem verzet heeft, zal zij niet bewoond worden; maar zij zal geheel ene verwoesting, worden; al wie aan Babel voorbijgaat, zal zich over hare woestheid en verlatenheid ontzetten, en vol spot en hoon fluiten over alle hare plagen, die de Heere over haar gebracht heeft. (Jeremiah 49:17).

Vers 13

13. Van wege de verbolgenheid des HEEREN, dat zij zich tegen Hem verzet heeft, zal zij niet bewoond worden; maar zij zal geheel ene verwoesting, worden; al wie aan Babel voorbijgaat, zal zich over hare woestheid en verlatenheid ontzetten, en vol spot en hoon fluiten over alle hare plagen, die de Heere over haar gebracht heeft. (Jeremiah 49:17).

Vers 14

14. Welaan! Rust u ten strijde tegen Babel rondomhare muren, gij allen; die den boog spant, schiet in haar zonder te verschonen, en spaart de pijlen niet; want zij heeft tegen den HEERE gezondigd.

Vers 14

14. Welaan! Rust u ten strijde tegen Babel rondomhare muren, gij allen; die den boog spant, schiet in haar zonder te verschonen, en spaart de pijlen niet; want zij heeft tegen den HEERE gezondigd.

Vers 15

15. Juicht met luid krijgsgeschreeuw over haar rondom; zij heeft hare hand gegeven, zij heeft zich op genade of ongenade overgeven; reeds zie Ik in den Geest, dat het geschied is; hare fundamenten zijn gevallen, hare muren zijn afgebroken. Het is onmogelijk dat zij weerstand bieden, want dat, namelijk hare verwoesting, is des HEEREN wraak; wreekt u aan haar, gij volken der aarde, die haar tot hiertoe in onverzadelijke begeerlijkheid bedwongen hebt, doet haar, gelijk als zij gedaan heeft aan u, in `t bijzonder aan het volk Gods (Revelation 8:6).

Hier wordt Babel als stad voorgesteld met bepaalde vermelding van hare beroemde muren. De uitleggers hebben zich te vergeef, veel moeite gegeven met de letterlijke verklaring dezer plaats, vermits door den eersten, die Babel veroverde, Cyrus, de muren der stad niet verwoest zijn en dat eerst later Darius Hystaspes ze heeft laten slechten, om na een nieuwen opstand de stad te straffen en te verzwakken. Babels val, dien Jeremia in den Geest aanschouwt, stelt hem het volledige laatste gericht over de ongoddelijke wereldmacht voor ogen. Het historische Babel van gindsen tijd levert slechts de verven en figuren tot het tafereel, en daarmee wordt geschilderd en voorgesteld wat van het geestelijke Babel geldt. De verovering van Babel onder Cyrus was slechts een typisch voorteken voor de toekomstige vervulling van ene veel verder strekkende profetie, en daarvoor is het volkomen genoegzaam, wanneer daarbij enkele trekken van het beeld vermeld worden, terwijl anderen, ja de meesten nog op de vervulling in ene gewijzigde gedaante wachten. De volle betekenis der profetie is eerst in Revelation 8:1 door Johannes aan het licht gebracht, maar ook onder apocalyptische beelden; die wel voor ogen stellen wat er geschiedt, maar niet beschrijven, hoe het geschiedt. Intussen vervangen zodanige beelden voor ons de nog niet geopenbaarde historische werkelijkheid, waarvan zij steeds enige scherp getekende trekken bevatten.

Vers 15

15. Juicht met luid krijgsgeschreeuw over haar rondom; zij heeft hare hand gegeven, zij heeft zich op genade of ongenade overgeven; reeds zie Ik in den Geest, dat het geschied is; hare fundamenten zijn gevallen, hare muren zijn afgebroken. Het is onmogelijk dat zij weerstand bieden, want dat, namelijk hare verwoesting, is des HEEREN wraak; wreekt u aan haar, gij volken der aarde, die haar tot hiertoe in onverzadelijke begeerlijkheid bedwongen hebt, doet haar, gelijk als zij gedaan heeft aan u, in `t bijzonder aan het volk Gods (Revelation 8:6).

Hier wordt Babel als stad voorgesteld met bepaalde vermelding van hare beroemde muren. De uitleggers hebben zich te vergeef, veel moeite gegeven met de letterlijke verklaring dezer plaats, vermits door den eersten, die Babel veroverde, Cyrus, de muren der stad niet verwoest zijn en dat eerst later Darius Hystaspes ze heeft laten slechten, om na een nieuwen opstand de stad te straffen en te verzwakken. Babels val, dien Jeremia in den Geest aanschouwt, stelt hem het volledige laatste gericht over de ongoddelijke wereldmacht voor ogen. Het historische Babel van gindsen tijd levert slechts de verven en figuren tot het tafereel, en daarmee wordt geschilderd en voorgesteld wat van het geestelijke Babel geldt. De verovering van Babel onder Cyrus was slechts een typisch voorteken voor de toekomstige vervulling van ene veel verder strekkende profetie, en daarvoor is het volkomen genoegzaam, wanneer daarbij enkele trekken van het beeld vermeld worden, terwijl anderen, ja de meesten nog op de vervulling in ene gewijzigde gedaante wachten. De volle betekenis der profetie is eerst in Revelation 8:1 door Johannes aan het licht gebracht, maar ook onder apocalyptische beelden; die wel voor ogen stellen wat er geschiedt, maar niet beschrijven, hoe het geschiedt. Intussen vervangen zodanige beelden voor ons de nog niet geopenbaarde historische werkelijkheid, waarvan zij steeds enige scherp getekende trekken bevatten.

Vers 16

16. Roeit uit van Babel, uit het land van Babylonië, den zaaier, en dien, die de sikkel handelt in den oogsttijd. Maakt dus het land tot ene onvruchtbare woestijn; laat hen van wege het alles verwoestende, het verdrukkende zwaard des machtigen, dien de Heere ten gerichte zendt, zich keren, een iegelijk tot zijn volk, en vlieden een iegelijk, die niet tot dat volk behoort, naar zijn land 1).

1) Volgens Jeremiah 50:12b zal niet alleen de stad Babel, maar ook het landschap Babel, woest en dor worden. Vandaar dat hier het bevel komt om den zaaier en den maaier er uit te roeien. Geen zaaier zal er meer zijn, geen maaier meer nodig wezen. Geen vreemdeling, burger van een ander land, zal zich meer vestigen in Babel, want des Heeren oordeel zal over geheel het land voltrokken worden.

Vers 16

16. Roeit uit van Babel, uit het land van Babylonië, den zaaier, en dien, die de sikkel handelt in den oogsttijd. Maakt dus het land tot ene onvruchtbare woestijn; laat hen van wege het alles verwoestende, het verdrukkende zwaard des machtigen, dien de Heere ten gerichte zendt, zich keren, een iegelijk tot zijn volk, en vlieden een iegelijk, die niet tot dat volk behoort, naar zijn land 1).

1) Volgens Jeremiah 50:12b zal niet alleen de stad Babel, maar ook het landschap Babel, woest en dor worden. Vandaar dat hier het bevel komt om den zaaier en den maaier er uit te roeien. Geen zaaier zal er meer zijn, geen maaier meer nodig wezen. Geen vreemdeling, burger van een ander land, zal zich meer vestigen in Babel, want des Heeren oordeel zal over geheel het land voltrokken worden.

Vers 17

17. 1) Dat zal echter Babel wedervaren om zijne misdaad tegen Gods volk, want Israël is een verbijsterd lam, dat de leeuwen uit zijne omheining in de wijde wereld verjaagd hebben; de eerste, die hem heeft opgegeten, was de koning van Assur, als deze de 10 stammen van het noordelijk rijk onder de Heidenen verstrooide, en deze, de laatste, Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft hem de beenderen verbrijzelddaardoor, dat hij het rijk van Juda verwoestte, en door wegvoering van zijne bewoners den staat Gods geheel ineen deed storten.

1) In Jeremiah 50:17, Jeremiah 50:18 wordt de reden opgegeven, waarom dit oordeel zal voltrokken worden. Omdat het Israël als een verbijsterd, enig lam niet alleen had opgejaagd, maar ook de beenderen verbrijzeld. Babel had zichzelve ten oordeel opgeschreven, toen het Juda verdrukte.

En opdat dit waarlijk zou gevoeld worden, daarom zegt de Heere hier, dat Israël weer tot zijn woning zou worden gebracht, dat Israël weer zou groeien en bloeien. Niet omdat Israël het verdiende of verdiend had, maar (Jeremiah 50:20) dewijl de Heere Zijn vriendelijk Aangezicht weer tot Israël had gekeerd in schuldvergevende genade.

Vers 17

17. 1) Dat zal echter Babel wedervaren om zijne misdaad tegen Gods volk, want Israël is een verbijsterd lam, dat de leeuwen uit zijne omheining in de wijde wereld verjaagd hebben; de eerste, die hem heeft opgegeten, was de koning van Assur, als deze de 10 stammen van het noordelijk rijk onder de Heidenen verstrooide, en deze, de laatste, Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft hem de beenderen verbrijzelddaardoor, dat hij het rijk van Juda verwoestte, en door wegvoering van zijne bewoners den staat Gods geheel ineen deed storten.

1) In Jeremiah 50:17, Jeremiah 50:18 wordt de reden opgegeven, waarom dit oordeel zal voltrokken worden. Omdat het Israël als een verbijsterd, enig lam niet alleen had opgejaagd, maar ook de beenderen verbrijzeld. Babel had zichzelve ten oordeel opgeschreven, toen het Juda verdrukte.

En opdat dit waarlijk zou gevoeld worden, daarom zegt de Heere hier, dat Israël weer tot zijn woning zou worden gebracht, dat Israël weer zou groeien en bloeien. Niet omdat Israël het verdiende of verdiend had, maar (Jeremiah 50:20) dewijl de Heere Zijn vriendelijk Aangezicht weer tot Israël had gekeerd in schuldvergevende genade.

Vers 18

18. Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal om zulk ene vernietiging van Mijn rijk bezoeking doen over den koning van Babel en over zijn land, gelijk als Ik bezoeking gedaan hebvoor het leed aan Mijn volk en rijk berokkend, over den a) koning van Assur, door eveneens zijn rijk te verstoren zonder hoop op wederherstelling.

a) 2 Kings 19:35, 2 Kings 19:37. Isaiah 37:36, Isaiah 37:38.

Vers 18

18. Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal om zulk ene vernietiging van Mijn rijk bezoeking doen over den koning van Babel en over zijn land, gelijk als Ik bezoeking gedaan hebvoor het leed aan Mijn volk en rijk berokkend, over den a) koning van Assur, door eveneens zijn rijk te verstoren zonder hoop op wederherstelling.

a) 2 Kings 19:35, 2 Kings 19:37. Isaiah 37:36, Isaiah 37:38.

Vers 19

19. En Ik zal Israël door Mijne almacht weer doen opstaan en weer tot zijne woning brengen, en hij zal weiden op de vruchtbaarste delen des lands, op den Karmel aan deze, en op den Basan aan gene zijde van den Jordaan; en zijne ziel zal op groene en frisse weiden worden gevoed, op het gebergte van Efraïm en Gilead verzadigd worden (Isaiah 33:9. Micah 7:14. Nahum 1:4. Song of Solomon 4:1). 20. In die dagen en te dier tijd, spreekt de HEERE, wanneer Mijn volk uit Babel zal gered en ontvlucht zijn, zal Ik een nieuw verbond der genade met hem oprichten en hem al zijne zonden vergeven. Dan zal Israëls ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden 1), want Ik zal ze dengenen vergeven, die Ik zal doen overblijven 2) uit de ballingschap in Babel (Jeremiah 31:34; Jeremiah 33:8).

1) De grote wereldmachten vormen wel de wereldgeschiedenis, maar zij hebben gene toekomst; Israël komt altijd weer terug in het geliefde, heerlijke land. De Joden konden ten bewijze daarvan onder Cyrus terugkeren. De zaak is echter deze, dat de ware Heilige in Israël, Christus, ons in het paradijs terugleidt, wanneer wij aan Zijne hand uit het Babel dezer wereld vlieden, haar voor ons laten gekruisigd zijn.

Het volk Gods met zijn verdiend ongeluk werd den Heidenen ten verderve, want zij hadden zich daaraan verzondigd. Onder het beeld van een door wilde dieren verscheurd schaap toont God Zijne tedere liefde voor Israël en Zijnen toorn tegen de vijanden. God wil de Herder Israëls zijn, dat is het beste, wat Hij hun belooft, Hij zal zijne zonde wegdoen. De wereld heeft genoeg, wanneer zij van straf en ellende verlost is, meer begeert zij niets, even als een slecht geneesheer alleen de tekenen zoekt te verdelgen van de ziekte, die aanwezig ja, bijv. den dorst of de hitte van den zieke, maar niet de ziekte zelf. Gelovige zielen zijn echter niet eerder tevreden, voordat zij de zekerheid hebben gevonden, dat zij met God verzoend zijn. Wij moeten de oorzaak van den nood, de inwendige verkeerdheid opmerken. Zo bidt David niet slechts: "Heere! bevrijd mij van mijne vijanden, red mij van den dood, maak mij gezond, maar hij smeekt om barmhartigheid Gods over den zondaar. " .

2) God doet hier den Joden gevoelen, dat zij zich zeer bedriegen, indien zij menen, dat zij immer ongedeerd zullen blijven. De Profeet zegt hier, dat God niet aan allen, zonder onderscheid, nabij zou wezen maar hun, die Hij zou doen overblijven, en ondertussen wijst God aan, dat men dit aan Zijne genadevolle Goedheid moest toeschrijven, dat er enigen overgebleven waren, zoals ook Jesaja zegt in het eerste hoofdstuk: Indien Hij geen zaad had overgelaten, als Gomorra waren wij geweest en aan Sodom gelijk geworden. God bevestigt hier derhalve, dat het overblijfsel behouden zou worden, niet anders dan door Zijn mededogen, zoals ook Paulus in Jeremiah 11:1 van de Romeinen zegt, dat er voor de Joden geen heil was te hopen, dan door het genadig mededogen Gods.

Vers 19

19. En Ik zal Israël door Mijne almacht weer doen opstaan en weer tot zijne woning brengen, en hij zal weiden op de vruchtbaarste delen des lands, op den Karmel aan deze, en op den Basan aan gene zijde van den Jordaan; en zijne ziel zal op groene en frisse weiden worden gevoed, op het gebergte van Efraïm en Gilead verzadigd worden (Isaiah 33:9. Micah 7:14. Nahum 1:4. Song of Solomon 4:1). 20. In die dagen en te dier tijd, spreekt de HEERE, wanneer Mijn volk uit Babel zal gered en ontvlucht zijn, zal Ik een nieuw verbond der genade met hem oprichten en hem al zijne zonden vergeven. Dan zal Israëls ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden 1), want Ik zal ze dengenen vergeven, die Ik zal doen overblijven 2) uit de ballingschap in Babel (Jeremiah 31:34; Jeremiah 33:8).

1) De grote wereldmachten vormen wel de wereldgeschiedenis, maar zij hebben gene toekomst; Israël komt altijd weer terug in het geliefde, heerlijke land. De Joden konden ten bewijze daarvan onder Cyrus terugkeren. De zaak is echter deze, dat de ware Heilige in Israël, Christus, ons in het paradijs terugleidt, wanneer wij aan Zijne hand uit het Babel dezer wereld vlieden, haar voor ons laten gekruisigd zijn.

Het volk Gods met zijn verdiend ongeluk werd den Heidenen ten verderve, want zij hadden zich daaraan verzondigd. Onder het beeld van een door wilde dieren verscheurd schaap toont God Zijne tedere liefde voor Israël en Zijnen toorn tegen de vijanden. God wil de Herder Israëls zijn, dat is het beste, wat Hij hun belooft, Hij zal zijne zonde wegdoen. De wereld heeft genoeg, wanneer zij van straf en ellende verlost is, meer begeert zij niets, even als een slecht geneesheer alleen de tekenen zoekt te verdelgen van de ziekte, die aanwezig ja, bijv. den dorst of de hitte van den zieke, maar niet de ziekte zelf. Gelovige zielen zijn echter niet eerder tevreden, voordat zij de zekerheid hebben gevonden, dat zij met God verzoend zijn. Wij moeten de oorzaak van den nood, de inwendige verkeerdheid opmerken. Zo bidt David niet slechts: "Heere! bevrijd mij van mijne vijanden, red mij van den dood, maak mij gezond, maar hij smeekt om barmhartigheid Gods over den zondaar. " .

2) God doet hier den Joden gevoelen, dat zij zich zeer bedriegen, indien zij menen, dat zij immer ongedeerd zullen blijven. De Profeet zegt hier, dat God niet aan allen, zonder onderscheid, nabij zou wezen maar hun, die Hij zou doen overblijven, en ondertussen wijst God aan, dat men dit aan Zijne genadevolle Goedheid moest toeschrijven, dat er enigen overgebleven waren, zoals ook Jesaja zegt in het eerste hoofdstuk: Indien Hij geen zaad had overgelaten, als Gomorra waren wij geweest en aan Sodom gelijk geworden. God bevestigt hier derhalve, dat het overblijfsel behouden zou worden, niet anders dan door Zijn mededogen, zoals ook Paulus in Jeremiah 11:1 van de Romeinen zegt, dat er voor de Joden geen heil was te hopen, dan door het genadig mededogen Gods.

Vers 21

21. Welaan, Mijn werktuig tot bestraffing en uitroeiing van Babel!tegen het land Merathaïm (= dubbele opstand), dat zich in zijnen hoogmoed meer dan alle volken tegen God heeft verheven 1), trek tegen hetzelve land op, en tegen de inwoners van Pekod (= bezoeking), van het land, dat meer dan elk ander bezocht en verbannen moet worden; verwoest en verban achter hen, spreekt de HEERE, totdat niemand overig is, en doe naar alles tot bestraffing van Babel wat Ik u geboden heb.

Om voor te stellen, hoe vreeslijk de misdaad van Babel is en hoe daaraan geëvenredigd ook zijne straf zal zijn, geeft hier Jeremia aan het land twee eigennamen. Even als Jesaja (30:7) Egypte den naam Rahab d. i. woestheid, of Ezechiël (2:5) aan het huis van Israël den naam "huis van Meri" d. i. huis der weerspannigheid geeft, zo noemt Jeremia hier Babel eerst Merathaïm, vervolgens Pekod. Waarom hij het "dubbele opstand" noemt, daarover hebben de uitleggers verschillende gedachten. Sommige menen, omdat Babel reeds vroeger in Nimrod en den torenbouw van Babel, vervolgens in den laatsten tijd door verwoesting van het rijk Gods en onderwerping van alle volken zich in hemel bestormenden hoogmoed heeft verheven. Anderen zijn van mening, omdat het in den laatsten tijd twee malen met haat en vijandschap tegen Gods volk en land was opgetreden, eerst toen de Assyriërs, als wier erfgenaam Babel de schuld draagt, het rijk der 10 stammen vernietigden, vervolgens toen Babel zelf Juda verwoestte en in ballingschap sleepte. Want al had het ook als werktuig des Heeren tot bestraffing van Zijn volk gehandeld, zo kwam toch zijn handelen uit misdadigen overmoed en ene stoute verachting van het heiligste voort, welke bestraft moet worden. Het waarschijnlijkste is, dat de Profeet aan al deze bijzonderheden in Babels geschiedenis, waardoor het zijn satanischen hoogmoed en geest van opstand tegen God toonde, gedacht heeft. Pekod noemt hij het als de plaats waar de Goddelijke bezoeking en straf in de hoogste mate en voor alle misdaad aan de wereldmacht in `t algemeen zou worden volvoerd.

Vers 21

21. Welaan, Mijn werktuig tot bestraffing en uitroeiing van Babel!tegen het land Merathaïm (= dubbele opstand), dat zich in zijnen hoogmoed meer dan alle volken tegen God heeft verheven 1), trek tegen hetzelve land op, en tegen de inwoners van Pekod (= bezoeking), van het land, dat meer dan elk ander bezocht en verbannen moet worden; verwoest en verban achter hen, spreekt de HEERE, totdat niemand overig is, en doe naar alles tot bestraffing van Babel wat Ik u geboden heb.

Om voor te stellen, hoe vreeslijk de misdaad van Babel is en hoe daaraan geëvenredigd ook zijne straf zal zijn, geeft hier Jeremia aan het land twee eigennamen. Even als Jesaja (30:7) Egypte den naam Rahab d. i. woestheid, of Ezechiël (2:5) aan het huis van Israël den naam "huis van Meri" d. i. huis der weerspannigheid geeft, zo noemt Jeremia hier Babel eerst Merathaïm, vervolgens Pekod. Waarom hij het "dubbele opstand" noemt, daarover hebben de uitleggers verschillende gedachten. Sommige menen, omdat Babel reeds vroeger in Nimrod en den torenbouw van Babel, vervolgens in den laatsten tijd door verwoesting van het rijk Gods en onderwerping van alle volken zich in hemel bestormenden hoogmoed heeft verheven. Anderen zijn van mening, omdat het in den laatsten tijd twee malen met haat en vijandschap tegen Gods volk en land was opgetreden, eerst toen de Assyriërs, als wier erfgenaam Babel de schuld draagt, het rijk der 10 stammen vernietigden, vervolgens toen Babel zelf Juda verwoestte en in ballingschap sleepte. Want al had het ook als werktuig des Heeren tot bestraffing van Zijn volk gehandeld, zo kwam toch zijn handelen uit misdadigen overmoed en ene stoute verachting van het heiligste voort, welke bestraft moet worden. Het waarschijnlijkste is, dat de Profeet aan al deze bijzonderheden in Babels geschiedenis, waardoor het zijn satanischen hoogmoed en geest van opstand tegen God toonde, gedacht heeft. Pekod noemt hij het als de plaats waar de Goddelijke bezoeking en straf in de hoogste mate en voor alle misdaad aan de wereldmacht in `t algemeen zou worden volvoerd.

Vers 22

22. Alzo beveelt de Heere Zijnen knechten, die Hij naar Babel zendt. Spoedig volbrengen zij Zijn bevel. Hoor! Er is een krijgsgeschrei in het land van Babylon en ene grote breuk, ene grote nederlaag.

Vers 22

22. Alzo beveelt de Heere Zijnen knechten, die Hij naar Babel zendt. Spoedig volbrengen zij Zijn bevel. Hoor! Er is een krijgsgeschrei in het land van Babylon en ene grote breuk, ene grote nederlaag.

Vers 23

23. Hoe is de hamer der ganse aarde, met welken de Heere de volken en koninkrijken der gehele wereld verslagen heeft, nu zelf zo afgehouwen en verbroken! (Isaiah 14:5). Hoe is Babel!waarvoor de volken sidderden, geworden tot ene ontzetting onder de Heidenen, een land, waarover zij zich verwonderen?

Vers 23

23. Hoe is de hamer der ganse aarde, met welken de Heere de volken en koninkrijken der gehele wereld verslagen heeft, nu zelf zo afgehouwen en verbroken! (Isaiah 14:5). Hoe is Babel!waarvoor de volken sidderden, geworden tot ene ontzetting onder de Heidenen, een land, waarover zij zich verwonderen?

Vers 24

24. Geheel onverwacht en plotseling zal deze verwoesting over u komen, o Babel! Ik zelf, de Heere, heb u, even als een vogelaar een strik gesteld, dies zijt gij ook gevangen, o Babel, dat gij het niet wist1) (Jeremiah 51:8. Isaiah 47:11); gij zijt gevonden, en ook gegrepen, omdat gij u tegen den HEERE, den God van hemel en aarde, in strijd gemengd hebt, daar gij weigerdet Zijn heilig volk te laten gaan (Jeremiah 50:33).

Niets was in den tijd, toen Jeremia sprak, ongelooflijker dan de vervulling zijner woorden omtrent Babel, wanneer men bedenkt hoe onbeduidend nog de macht der Meden of Perzen, hoe groot en onwankelbaar die der Chaldeën was, wanneer men het overwinningsgejuich, den overmoed en de gerustheid en weelderigheid der Babyloniërs beschouwt, wanneer men aan de buitengewoon sterke bevestiging van Babylon, aan het wonder van zijn stadsmuur denkt, die hoog als een toren was, en zo breed, dat verscheidene wagens naast elkaar daarop konden rijden, aan de talrijke legers, die Babylon beschermden, dan is het geen wonder dat de Profeet door allen werd uitgelachen, die niet als hij door dat schijnsel van het menselijke heen zagen in de waarheid der Goddelijke almacht en gerechtigheid.

En toch is wat zo ongelooflijk scheen, de plotselinge en onvoorziene verovering van Babylon, woordelijk vervuld. Cyrus nam daardoor Babylon in, dat hij den Eufraat liet afleiden. Daardoor kwamen dr Perzen den Babyloniërs zo onverwacht op het lijf, dat toen de buitenste delen der stad reeds bezet waren, degenen, die in het midden woonden, nog in het geheel niet bemerkten, dat zij genomen waren. Zo werden zij ook bij de inneming der stad onder Darius Hystaspes daardoor verrast, dat Zopyrus door verraad den belegeraars de poorten opende.

Dit vers geeft aan, dat het onheil Babel onverwacht en ongedacht zou overkomen, gelijk ook, zoals hierboven herinnerd wordt, geschied is.

Een strik vangt den vogel onverwacht, zo zou het ook Babel's koning en volk gaan.

Vers 24

24. Geheel onverwacht en plotseling zal deze verwoesting over u komen, o Babel! Ik zelf, de Heere, heb u, even als een vogelaar een strik gesteld, dies zijt gij ook gevangen, o Babel, dat gij het niet wist1) (Jeremiah 51:8. Isaiah 47:11); gij zijt gevonden, en ook gegrepen, omdat gij u tegen den HEERE, den God van hemel en aarde, in strijd gemengd hebt, daar gij weigerdet Zijn heilig volk te laten gaan (Jeremiah 50:33).

Niets was in den tijd, toen Jeremia sprak, ongelooflijker dan de vervulling zijner woorden omtrent Babel, wanneer men bedenkt hoe onbeduidend nog de macht der Meden of Perzen, hoe groot en onwankelbaar die der Chaldeën was, wanneer men het overwinningsgejuich, den overmoed en de gerustheid en weelderigheid der Babyloniërs beschouwt, wanneer men aan de buitengewoon sterke bevestiging van Babylon, aan het wonder van zijn stadsmuur denkt, die hoog als een toren was, en zo breed, dat verscheidene wagens naast elkaar daarop konden rijden, aan de talrijke legers, die Babylon beschermden, dan is het geen wonder dat de Profeet door allen werd uitgelachen, die niet als hij door dat schijnsel van het menselijke heen zagen in de waarheid der Goddelijke almacht en gerechtigheid.

En toch is wat zo ongelooflijk scheen, de plotselinge en onvoorziene verovering van Babylon, woordelijk vervuld. Cyrus nam daardoor Babylon in, dat hij den Eufraat liet afleiden. Daardoor kwamen dr Perzen den Babyloniërs zo onverwacht op het lijf, dat toen de buitenste delen der stad reeds bezet waren, degenen, die in het midden woonden, nog in het geheel niet bemerkten, dat zij genomen waren. Zo werden zij ook bij de inneming der stad onder Darius Hystaspes daardoor verrast, dat Zopyrus door verraad den belegeraars de poorten opende.

Dit vers geeft aan, dat het onheil Babel onverwacht en ongedacht zou overkomen, gelijk ook, zoals hierboven herinnerd wordt, geschied is.

Een strik vangt den vogel onverwacht, zo zou het ook Babel's koning en volk gaan.

Vers 25

25. De HEERE heeft Zijne schatkamer, Zijn verzamelplaats, van de wapenen Zijns toorns opengedaan, om Zijn werk aan het land der Chaldeën te verrichten, en de instrumenten Zijner gramschap daaruit voortgebracht: want dat straffen van Babel is een werk 1) van den Heere, den HEERE der heirscharen, in het land der Chaldeën.

1) Hier drukt de Profeet nog helderder uit wat hij heeft aangevoerd, dat n. l. de oorlog niet was die der Perzen, maar des Heeren zelven. Hij zegt dat God Zijn schatkamer heeft geopend, n. l. dewijl Hij verschillende en veelvuldige wijzen heeft, die in het menselijk verstand niet kunnen opkomen, om de goddelozen te verderven. Die monarchie was niet te bevechten, n. l. voor het menselijk verstand. Maar God zegt hier dat Hij een wijze kent, die verborgen was, waardoor Hij Babel zou verwoesten en tot niets terugbrengen. Bij gelijkenis spreekt hij van de schatkamer Gods, een beeld genomen in overeenstemming met het menselijk verstand, waar God n. l. Zijne oordelen uitvoert op verborgen en ongedachte wijze. Dewijl derhalve de gelovigen nauwelijks in hun harten konden opnemen wat Jeremia leert, daarom heft hij hun harten op tot de Voorzienigheid Gods, welke niet met het menselijk vernuft moet op n lijn gesteld worden.

Vers 25

25. De HEERE heeft Zijne schatkamer, Zijn verzamelplaats, van de wapenen Zijns toorns opengedaan, om Zijn werk aan het land der Chaldeën te verrichten, en de instrumenten Zijner gramschap daaruit voortgebracht: want dat straffen van Babel is een werk 1) van den Heere, den HEERE der heirscharen, in het land der Chaldeën.

1) Hier drukt de Profeet nog helderder uit wat hij heeft aangevoerd, dat n. l. de oorlog niet was die der Perzen, maar des Heeren zelven. Hij zegt dat God Zijn schatkamer heeft geopend, n. l. dewijl Hij verschillende en veelvuldige wijzen heeft, die in het menselijk verstand niet kunnen opkomen, om de goddelozen te verderven. Die monarchie was niet te bevechten, n. l. voor het menselijk verstand. Maar God zegt hier dat Hij een wijze kent, die verborgen was, waardoor Hij Babel zou verwoesten en tot niets terugbrengen. Bij gelijkenis spreekt hij van de schatkamer Gods, een beeld genomen in overeenstemming met het menselijk verstand, waar God n. l. Zijne oordelen uitvoert op verborgen en ongedachte wijze. Dewijl derhalve de gelovigen nauwelijks in hun harten konden opnemen wat Jeremia leert, daarom heft hij hun harten op tot de Voorzienigheid Gods, welke niet met het menselijk vernuft moet op n lijn gesteld worden.

Vers 26

26. Komt aan, gij Mijne knechten! die Mijne wraak zult uitoefenen, tegen haar van het uiterste, van den eersten tot den laatsten, opent hare voorraad-schuren, vertreedt haar als korenhopen, en verbant ze, vernietigt al haren voorraad door het vuur (Joshua 11:12) laat ze geen overblijfsel hebben noch van hare stad, noch van haren voorraad.

Vers 26

26. Komt aan, gij Mijne knechten! die Mijne wraak zult uitoefenen, tegen haar van het uiterste, van den eersten tot den laatsten, opent hare voorraad-schuren, vertreedt haar als korenhopen, en verbant ze, vernietigt al haren voorraad door het vuur (Joshua 11:12) laat ze geen overblijfsel hebben noch van hare stad, noch van haren voorraad.

Vers 27

27. Doodt met het zwaard al hare inwoners, voornamen en geringen, mannen en vrouwen, ook al hare varren, laat ze afgaan ter slachting, opdat ze den Heere ten zoenoffer worden gebracht; wee over hen, want hun dag is gekomen, de dag der wraak, de tijd hunner bezoeking1) (Jeremiah 46:21. Isaiah 34:1).

1) Hiermede zegt de Heere het weer dat het alles geschiedt naar den bepaalden raad van Zijn wil. Tot nog toe kon Babel zich verzetten; tot nog toe kon het trots zijn op haar macht; tot nog toe moest het volk Gods in de ellende der ballingschap zuchten, dewijl de tijd des Heeren nog niet gekomen was. Maar nu was de tijd der bezoeking daar, nu was de ure aangebroken door den Souvereinen God vastgesteld, en daarom kon niets ter wereld den val van Babel tegenhouden.

Vers 27

27. Doodt met het zwaard al hare inwoners, voornamen en geringen, mannen en vrouwen, ook al hare varren, laat ze afgaan ter slachting, opdat ze den Heere ten zoenoffer worden gebracht; wee over hen, want hun dag is gekomen, de dag der wraak, de tijd hunner bezoeking1) (Jeremiah 46:21. Isaiah 34:1).

1) Hiermede zegt de Heere het weer dat het alles geschiedt naar den bepaalden raad van Zijn wil. Tot nog toe kon Babel zich verzetten; tot nog toe kon het trots zijn op haar macht; tot nog toe moest het volk Gods in de ellende der ballingschap zuchten, dewijl de tijd des Heeren nog niet gekomen was. Maar nu was de tijd der bezoeking daar, nu was de ure aangebroken door den Souvereinen God vastgesteld, en daarom kon niets ter wereld den val van Babel tegenhouden.

Vers 28

28. Hoort! Er is te dier tijd ene stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, namelijk der kinderen Israëls, die de Heere door dat gericht over Babel uit hun gevangenis zal bevrijden, en die Zijne roepstem, om uit het land te vluchten in Jeremiah 50:3 gevolgd zijn. Het is ene stem, om in Zion te verkondigen de wraak des HEEREN, onzes Gods aan Babel, de wraak Zijns tempels, dat het verbranden van Zijnen tempel door de Chaldeën nu gewroken is.

Het stoffelijke Zion, dat bij de verovering van Babel nog in puin lag, komt hier niet in aanmerking, maar het Zion in geestelijken zin, de woning der gerechtigheid Jeremiah 50:7.

Het heiligdom van Jehova is voor Israël het hoogste, dat Babel kon verwoesten, het heiligdom, waarin Zijne eeuwige Godheid zegenend nabij was. Daarin toch was verborgen het verheerlijkt bestaan des volks. Maar het eeuwige laat zich niet vertreden door de macht van het stoffelijke, en Israëls roeping tot het rijk des Heeren, waarom gerechtigheid en vrede elkaar kussen, is ene eeuwige.

29.

IXb. Jeremiah 50:29-Hoofdst 51:26. Wederom roept de Heere de krijgslieden der volken van het noorden op, om aan Babel vergelding uit te oefenen. Het is hoogmoed van Babel, dien het tegenover den Heere aan den dag heeft gelegd, welke door gehele vernietiging van volk en land moet worden vernederd. Zijne manschap moet omkomen en al zijne macht moet door vuur worden verteerd. Juda en Israël moeten door de sterke hand des Heeren uit Babels slavernij worden gered, terwijl alle steunsels van Babels macht en heerlijkheid moeten verwoest worden, en zijn land tot ene ontzettende woestijn worden (Jeremiah 50:29-Jeremiah 50:40). De volvoerder van dit gericht over Babel zal echter eveneens een uit het noorden komende vijand zijn; even als eens bij Juda en bij Edom. De gerichten en rechtvaardige bezoekingen Gods over de volken vormen voor Gods ogen ene eenheid. Daarom past de Profeet datgene, wat hij in Hoofdst 6:22-24 van Israël, en in Jeremiah 49:19-Jeremiah 49:21 van Edoms gericht door de Chaldeën gezegd heeft, nu op het gericht over de Chaldeën zelf toe. Ene krijgsmacht als een leeuw in sterkte zal Babel, het hart van alle tegenstanders des Heeren, als kaf wannen (Jeremiah 50:41 tot Hoofdst 51:4), want Israël heeft ene rechtvaardige zaak tegen Babel. Het is gene verlatene weduwe meer, integendeel het zal gered worden, en `s Heeren wraak aan Babel zal worden volvoerd. Eens was Babel wel als een gouden beker, door welken de Heere den wijn Zijns toorns den volken reikte, nu is het een ziek man, wien de aan hem dienstbaar gewordene volken, te vergeefs artsenij reiken. Daarom zullen zij allen, ook Israël, uit de gevangenis ontvlieden, en Gods volk zal naar het vaderland terugtrekken, en daar de grote daden Gods tot zijne redding en rechtvaardiging verkondigen. Nu verheft de Profeet een driemalen herhaald geroep van dreiging tegen Babel, dat hare overweldigers naderen, hare muren bestijgen en de stad veroveren zullen (51:5-14). Dit zal aan Babel volvoeren Hij, die de gehele wereld heeft geschapen en alle afgoden met hun dienaren verplettert. Hij zal Zich enen hamer verkiezen, met welken Hij volken en koninkrijken te morzel slaat, en in `t bijzonder alles aan Babel vergeldt, wat zij aan Zion gedaan heeft. Babel geleek wel enen verderf aanbrengenden vulkaan, maar hij is uitgewoed en zijne stenen zullen zo verwoest worden, dat het tot niets meer kan worden aangewend .

Vers 28

28. Hoort! Er is te dier tijd ene stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, namelijk der kinderen Israëls, die de Heere door dat gericht over Babel uit hun gevangenis zal bevrijden, en die Zijne roepstem, om uit het land te vluchten in Jeremiah 50:3 gevolgd zijn. Het is ene stem, om in Zion te verkondigen de wraak des HEEREN, onzes Gods aan Babel, de wraak Zijns tempels, dat het verbranden van Zijnen tempel door de Chaldeën nu gewroken is.

Het stoffelijke Zion, dat bij de verovering van Babel nog in puin lag, komt hier niet in aanmerking, maar het Zion in geestelijken zin, de woning der gerechtigheid Jeremiah 50:7.

Het heiligdom van Jehova is voor Israël het hoogste, dat Babel kon verwoesten, het heiligdom, waarin Zijne eeuwige Godheid zegenend nabij was. Daarin toch was verborgen het verheerlijkt bestaan des volks. Maar het eeuwige laat zich niet vertreden door de macht van het stoffelijke, en Israëls roeping tot het rijk des Heeren, waarom gerechtigheid en vrede elkaar kussen, is ene eeuwige.

29.

IXb. Jeremiah 50:29-Hoofdst 51:26. Wederom roept de Heere de krijgslieden der volken van het noorden op, om aan Babel vergelding uit te oefenen. Het is hoogmoed van Babel, dien het tegenover den Heere aan den dag heeft gelegd, welke door gehele vernietiging van volk en land moet worden vernederd. Zijne manschap moet omkomen en al zijne macht moet door vuur worden verteerd. Juda en Israël moeten door de sterke hand des Heeren uit Babels slavernij worden gered, terwijl alle steunsels van Babels macht en heerlijkheid moeten verwoest worden, en zijn land tot ene ontzettende woestijn worden (Jeremiah 50:29-Jeremiah 50:40). De volvoerder van dit gericht over Babel zal echter eveneens een uit het noorden komende vijand zijn; even als eens bij Juda en bij Edom. De gerichten en rechtvaardige bezoekingen Gods over de volken vormen voor Gods ogen ene eenheid. Daarom past de Profeet datgene, wat hij in Hoofdst 6:22-24 van Israël, en in Jeremiah 49:19-Jeremiah 49:21 van Edoms gericht door de Chaldeën gezegd heeft, nu op het gericht over de Chaldeën zelf toe. Ene krijgsmacht als een leeuw in sterkte zal Babel, het hart van alle tegenstanders des Heeren, als kaf wannen (Jeremiah 50:41 tot Hoofdst 51:4), want Israël heeft ene rechtvaardige zaak tegen Babel. Het is gene verlatene weduwe meer, integendeel het zal gered worden, en `s Heeren wraak aan Babel zal worden volvoerd. Eens was Babel wel als een gouden beker, door welken de Heere den wijn Zijns toorns den volken reikte, nu is het een ziek man, wien de aan hem dienstbaar gewordene volken, te vergeefs artsenij reiken. Daarom zullen zij allen, ook Israël, uit de gevangenis ontvlieden, en Gods volk zal naar het vaderland terugtrekken, en daar de grote daden Gods tot zijne redding en rechtvaardiging verkondigen. Nu verheft de Profeet een driemalen herhaald geroep van dreiging tegen Babel, dat hare overweldigers naderen, hare muren bestijgen en de stad veroveren zullen (51:5-14). Dit zal aan Babel volvoeren Hij, die de gehele wereld heeft geschapen en alle afgoden met hun dienaren verplettert. Hij zal Zich enen hamer verkiezen, met welken Hij volken en koninkrijken te morzel slaat, en in `t bijzonder alles aan Babel vergeldt, wat zij aan Zion gedaan heeft. Babel geleek wel enen verderf aanbrengenden vulkaan, maar hij is uitgewoed en zijne stenen zullen zo verwoest worden, dat het tot niets meer kan worden aangewend .

Vers 29

29. Laat u horen tegen Babel, gij schutters! gij allen, die den boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand van hen ontkomen; vergeldt 1) haar naar haar werk, doet haar naar alles, wat zij aan u, den volken, gedaan heeft, want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige Israëls, 2) daar zij het heiligdom Gods met vuur heeft verwoest en Zijn heilig volk in gevangenis heeft gehouden.

1) Met deze woorden wijst de Profeet aan, dat het oordeel rechtvaardig was; hetwelk God aan de Chaldeën voltrok, daar niets billijker was, dan dat zij ontving naar dat zij anderen hadden gedaan. Met welke maat gij anderen gemeten hebt, zult ge weer gemeten worden, zegt Christus. Dewijl derhalve het gezond verstand zegt, dat de straf zeer rechtvaardig is, welke aan de ongelovigen wordt voltrokken, daar herinnert de Profeet hier dat God een rechtvaardig rechter zal zijn, wanneer men zal zien dat Hij tegen de Chaldeën woedt. Maar hij vestigt op veel meer de aandacht. Hij wijst op dit beginsel, dat God rechter is der wereld. Wanneer dit alzo is, den volgt daaruit dat het niet anders kan, dan dat hij die anderen onrechtvaardig onderdrukt, eindelijk zelf zijn loon ontvangt.

2) Babel had den tempel Gods, de woning des Allerhoogsten, ja van den Heilige Israëls verbrand. Daarmee had het tegen Hem trotselijk gehandeld. Het was geen euveldaad tegen een der afgoden of tegen een mensenkind, maar tegen den Heilige Israëls geweest. Deze laatste benaming heeft Jeremia overgenomen van Jesaja (Hoofd. 51:6). En omdat het een euveldaad was geweest tegen den Heilige Israëls, daarom zou Babel zo zwaar gestraft worden, zoals in de volgende verzen gezegd wordt.

Vers 29

29. Laat u horen tegen Babel, gij schutters! gij allen, die den boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand van hen ontkomen; vergeldt 1) haar naar haar werk, doet haar naar alles, wat zij aan u, den volken, gedaan heeft, want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige Israëls, 2) daar zij het heiligdom Gods met vuur heeft verwoest en Zijn heilig volk in gevangenis heeft gehouden.

1) Met deze woorden wijst de Profeet aan, dat het oordeel rechtvaardig was; hetwelk God aan de Chaldeën voltrok, daar niets billijker was, dan dat zij ontving naar dat zij anderen hadden gedaan. Met welke maat gij anderen gemeten hebt, zult ge weer gemeten worden, zegt Christus. Dewijl derhalve het gezond verstand zegt, dat de straf zeer rechtvaardig is, welke aan de ongelovigen wordt voltrokken, daar herinnert de Profeet hier dat God een rechtvaardig rechter zal zijn, wanneer men zal zien dat Hij tegen de Chaldeën woedt. Maar hij vestigt op veel meer de aandacht. Hij wijst op dit beginsel, dat God rechter is der wereld. Wanneer dit alzo is, den volgt daaruit dat het niet anders kan, dan dat hij die anderen onrechtvaardig onderdrukt, eindelijk zelf zijn loon ontvangt.

2) Babel had den tempel Gods, de woning des Allerhoogsten, ja van den Heilige Israëls verbrand. Daarmee had het tegen Hem trotselijk gehandeld. Het was geen euveldaad tegen een der afgoden of tegen een mensenkind, maar tegen den Heilige Israëls geweest. Deze laatste benaming heeft Jeremia overgenomen van Jesaja (Hoofd. 51:6). En omdat het een euveldaad was geweest tegen den Heilige Israëls, daarom zou Babel zo zwaar gestraft worden, zoals in de volgende verzen gezegd wordt.

Vers 30

30. Daarom zullen nu ook hare jongelingen ellendig door het zwaard vallen op hare straten, en al hare krijgslieden te dien dage uitgeroeid worden als de dag Mijner wrake komt, spreekt de HEERE(Jeremiah 49:26).

Vers 30

30. Daarom zullen nu ook hare jongelingen ellendig door het zwaard vallen op hare straten, en al hare krijgslieden te dien dage uitgeroeid worden als de dag Mijner wrake komt, spreekt de HEERE(Jeremiah 49:26).

Vers 31

31. Ziet, Ik wil aan u, gij trotse, belichaamde hoogmoed tegen God (Jeremiah 50:21)! spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen: want uw gerichts-dag is gekomen, de tijd, dat Ik u bezoeken zal.

Hij noemt de Babyloniërs "de trotsheid" als degenen, welke niet door lichtvaardigheid of dwaasheid of enige andere ijdele begeerte ten strijde zijn gedrongen, maar die zich tegen God hebben verheven, als mensen zonder enigen eerbied voor het heilige, zonder enig ontzien van mensen.

De trotsheid moet vallen, want zij is leugen tegen God, en al hare macht moet in `t vuur worden vernietigd: zo blijven de ootmoedigen en zachtmoedigen in het bezit van het aardrijk, dat heeft ruime toepassing door alle tijden tot in eeuwigheid.

Vers 31

31. Ziet, Ik wil aan u, gij trotse, belichaamde hoogmoed tegen God (Jeremiah 50:21)! spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen: want uw gerichts-dag is gekomen, de tijd, dat Ik u bezoeken zal.

Hij noemt de Babyloniërs "de trotsheid" als degenen, welke niet door lichtvaardigheid of dwaasheid of enige andere ijdele begeerte ten strijde zijn gedrongen, maar die zich tegen God hebben verheven, als mensen zonder enigen eerbied voor het heilige, zonder enig ontzien van mensen.

De trotsheid moet vallen, want zij is leugen tegen God, en al hare macht moet in `t vuur worden vernietigd: zo blijven de ootmoedigen en zachtmoedigen in het bezit van het aardrijk, dat heeft ruime toepassing door alle tijden tot in eeuwigheid.

Vers 32

32. Dan zal de trotse, deze vlees geworden hoogmoed, aanstoten, nederstorten, en vallen, en er zal niemand zijn, die hem weer opricht; ja, Ik zal een vuur aansteken in zijne steden, die om de moederstad liggen en haar gehoorzamen, dat zal alle plaatsen rondom hem verteren, de ganse omgeving, die tot Babel behoort, en aan hare zonden deelneemt.

Vers 32

32. Dan zal de trotse, deze vlees geworden hoogmoed, aanstoten, nederstorten, en vallen, en er zal niemand zijn, die hem weer opricht; ja, Ik zal een vuur aansteken in zijne steden, die om de moederstad liggen en haar gehoorzamen, dat zal alle plaatsen rondom hem verteren, de ganse omgeving, die tot Babel behoort, en aan hare zonden deelneemt.

Vers 33

33. Zo zegt de HEERE der heirscharen: De kinderen Israëls en de kinderen van Juda zijn door hun overmoedige onderdrukkers, de Chaldeën, te zamen verdrukt geweest; en allen, die hen gevangen hadden, zowel de Assyriërs als de Chaldeën, hebben hen vastgehouden, zodat zij onder den druk der verbanning moesten smachten; zij hebben hen geweigerd los te laten, gelijk eens Fara (Exodus 7:14, Exodus 7:22; Exodus 9:2. Isaiah 14:17.

Vers 33

33. Zo zegt de HEERE der heirscharen: De kinderen Israëls en de kinderen van Juda zijn door hun overmoedige onderdrukkers, de Chaldeën, te zamen verdrukt geweest; en allen, die hen gevangen hadden, zowel de Assyriërs als de Chaldeën, hebben hen vastgehouden, zodat zij onder den druk der verbanning moesten smachten; zij hebben hen geweigerd los te laten, gelijk eens Fara (Exodus 7:14, Exodus 7:22; Exodus 9:2. Isaiah 14:17.

Vers 34

34. Maar hun Verdediger en Verlosser is sterk, HEERE der heirscharen (Isaiah 41:14; Isaiah 44:6) is Zijn Naam. 1) Hij zal hen bevrijden en lossen, hoewel niet met goud en zilver; Hij zal als hun pleiter optreden en hunnen twist zeker twisten, opdat Hijhen werkelijk recht verschaffe (Isaiah 34:8; Isaiah 49:25) en het land, de aarde, die tot heden door Babel in onrust en angst werd gehouden in rust brenge, maar de inwoners van Babel beroere, vol onrust doen zijn in afwachting der rechtvaardige vergelding Gods (Isaiah 14:3, Isaiah 14:7, Isaiah 14:16).

1) Gelijk Fara eertijds, zo ook had Babel Israël en Juda vastgehouden, zodat zij hen niet wilde laten gaan. Zwaar, zeer zwaar hadden Babels vorsten het volk Gods onderdrukt, maar zij hadden niet bedacht dat hun strijd tegen het nakroost van Abraham, een strijd was geweest tegen Israëls God. Sterk was Babel, machtig waren hare vorsten, maar Israëls Verlosser zou zich in waarheid sterker betonen. Zijn Naam toch was HEERE der heirscharen. En omdat alzo Zijn Naam was, daarom zou Hij het vonnis en Zijn oordeel zeker uitvoeren.

Zo zou God zich immer tegenover de vijanden van Zijn geestelijk volk betonen. Sterk, machtig mogen zich de vijanden van Christus kerk wanen, maar ten slotte zal het blijken dat zij het moeten afleggen tegen Hem, wiens naam is Heere der heren en Koning der koningen.

Dat is voor alle eeuwen de grootste troost voor alle Gods kinderen.

Vers 34

34. Maar hun Verdediger en Verlosser is sterk, HEERE der heirscharen (Isaiah 41:14; Isaiah 44:6) is Zijn Naam. 1) Hij zal hen bevrijden en lossen, hoewel niet met goud en zilver; Hij zal als hun pleiter optreden en hunnen twist zeker twisten, opdat Hijhen werkelijk recht verschaffe (Isaiah 34:8; Isaiah 49:25) en het land, de aarde, die tot heden door Babel in onrust en angst werd gehouden in rust brenge, maar de inwoners van Babel beroere, vol onrust doen zijn in afwachting der rechtvaardige vergelding Gods (Isaiah 14:3, Isaiah 14:7, Isaiah 14:16).

1) Gelijk Fara eertijds, zo ook had Babel Israël en Juda vastgehouden, zodat zij hen niet wilde laten gaan. Zwaar, zeer zwaar hadden Babels vorsten het volk Gods onderdrukt, maar zij hadden niet bedacht dat hun strijd tegen het nakroost van Abraham, een strijd was geweest tegen Israëls God. Sterk was Babel, machtig waren hare vorsten, maar Israëls Verlosser zou zich in waarheid sterker betonen. Zijn Naam toch was HEERE der heirscharen. En omdat alzo Zijn Naam was, daarom zou Hij het vonnis en Zijn oordeel zeker uitvoeren.

Zo zou God zich immer tegenover de vijanden van Zijn geestelijk volk betonen. Sterk, machtig mogen zich de vijanden van Christus kerk wanen, maar ten slotte zal het blijken dat zij het moeten afleggen tegen Hem, wiens naam is Heere der heren en Koning der koningen.

Dat is voor alle eeuwen de grootste troost voor alle Gods kinderen.

Vers 35

35. Het wrekende zwaard 1) des Heeren zal zijn over de Chaldeën, spreekt de HEERE, en over de inwoners van Babel, en over hare vorsten, en over hare wijzen, zodat hun ingebeelde wijsheid zal blijken dwaasheid te zijn (Isaiah 19:11).

1) Om de rechtzaak Israëls tegen Babel te voeren roept de Heere het zwaard op tegen de Chaldeën, de bewoners van Babel, over hun vorsten waren, helden en de gehele krijgsmacht, de schatten en de wateren. Het zwaard zal komen, zijn kracht betonen aan de Chaldeën, d. i. aan de bevolking van het land, aan de bewoners van de hoofdstad, verder aan de vorsten en wijzen (Magiërs).

Vers 35

35. Het wrekende zwaard 1) des Heeren zal zijn over de Chaldeën, spreekt de HEERE, en over de inwoners van Babel, en over hare vorsten, en over hare wijzen, zodat hun ingebeelde wijsheid zal blijken dwaasheid te zijn (Isaiah 19:11).

1) Om de rechtzaak Israëls tegen Babel te voeren roept de Heere het zwaard op tegen de Chaldeën, de bewoners van Babel, over hun vorsten waren, helden en de gehele krijgsmacht, de schatten en de wateren. Het zwaard zal komen, zijn kracht betonen aan de Chaldeën, d. i. aan de bevolking van het land, aan de bewoners van de hoofdstad, verder aan de vorsten en wijzen (Magiërs).

Vers 36

36. Het wrekende zwaard des Heeren zal zijn over de leugenaars, 1) die met vele ijdele woorden de toekomst uit de sterren verkondigen (Isaiah 44:25; Isaiah 47:13), dat zijvoor de mensen zot worden, en als leugenaars en dwazen staan, die het tegendeel hebben geprofeteerd van hetgeen geschied is; het zwaard zal zijn over hare helden, die in den krijg ervaren waren, dat zij versagen.

1) Eigenlijk, zwetsers, zij, die onbezonnen, in het wilde er maar wat heen praten. Hiermede zijn de Magiërs bedoeld, de wijzen en sterrewichelaars van Babel. Deze zullen als dwazen, als zotten openbaar worden, dewijl zij altijd hebben voorgespiegeld dat Babel onverwinbaar was. 37. Het wrekende zwaard des Heeren zal zijn over zijne paarden en over zijne krijgswagenen, waarop zij voornamelijk hun vertrouwen stelden (Isaiah 43:17. Psalms 20:8); en over den gansen gemengden hoop, (alle huur- en hulptroepen), die in het midden van hen is, dat zij tot wijven worden, zwak en machteloos tot het bieden van tegenstand; het zwaard der wrake zal zijn over hare schatten, dat zij geplunderd worden.

Vers 36

36. Het wrekende zwaard des Heeren zal zijn over de leugenaars, 1) die met vele ijdele woorden de toekomst uit de sterren verkondigen (Isaiah 44:25; Isaiah 47:13), dat zijvoor de mensen zot worden, en als leugenaars en dwazen staan, die het tegendeel hebben geprofeteerd van hetgeen geschied is; het zwaard zal zijn over hare helden, die in den krijg ervaren waren, dat zij versagen.

1) Eigenlijk, zwetsers, zij, die onbezonnen, in het wilde er maar wat heen praten. Hiermede zijn de Magiërs bedoeld, de wijzen en sterrewichelaars van Babel. Deze zullen als dwazen, als zotten openbaar worden, dewijl zij altijd hebben voorgespiegeld dat Babel onverwinbaar was. 37. Het wrekende zwaard des Heeren zal zijn over zijne paarden en over zijne krijgswagenen, waarop zij voornamelijk hun vertrouwen stelden (Isaiah 43:17. Psalms 20:8); en over den gansen gemengden hoop, (alle huur- en hulptroepen), die in het midden van hen is, dat zij tot wijven worden, zwak en machteloos tot het bieden van tegenstand; het zwaard der wrake zal zijn over hare schatten, dat zij geplunderd worden.

Vers 38

38. Droogte en dorheid zal zijn over al hare wateren, hare stromen en kanalen en waterleidingen, waarvan de vruchtbaarheid van hun land afhangt, dat zij uitdrogen, zodat Babel met hare gehele bevolking en al hare hulpmiddelen zal vernietigd worden; wantdit is de hoofdzaak van haar verderf, het is een land van gesnedene beelden, en zij razen naar de schrikkelijke afgoden, zij dragen roem op de schrikgestalten, afgoden 1), die iedereen door hun wanstaltigheid afschuw inboezemen en schrik verwekken.

1) Het zwaard des Heeren brengt van den hemel af verderf te weeg, want het sluit den weg af tot den boom des levens (Genesis 3:24). In vijfvoudige opklimming (anaphora) wordt het wrekende zwaard Gods tot vernietiging der vijanden Gods met alles wat zij zijn en hebben, opgeroepen; want in den grondtekst wordt het zwaard zelf aangesproken- ene opklimming, welke de verpletterende macht van de gerichten des Heeren voorstelt en scherpsnijdend oor en hart treft. Het treft Babel in alle delen van haar bestaan, alle klassen harer bewoners, al hare macht. En wanneer eindelijk de droogte komt (Jeremiah 50:38) dan is in de golven van den Eufraat de macht en levensbron van Babel verdroogd.

In het Hebreeuws is hier een woordenspel. Cherebh betekent zwaard, "Chorebh" beduidt droogte. Het zwaard is ene voorbijgaande bestraffing voor de inwoners, de droogte een blijvende rampspoed voor het ganse land, waardoor het tot ene woestijn wordt, dat Babel, dat aan den Eufraat, aan grote wateren ligt. Reeds Jesaja (21:1) had veelbetekenend Babel de woestijn der zee genoemd. Het historische Babel is wel is waar niet tot ene woestijn geworden, want zijne puinhopen liggen nog aan den Eufraat, maar het is niettemin eenzaam en verwoest en de volkscharen, die er in- en uitstroomden, zijn verdwenen. Vele uitleggers hebben daarop gewezen, dat Cyrus Babel veroverde door het water van den Eufraat af te leiden, waardoor hij door de droog geworden bedding in de stad kon binnendringen. Anderen merken zeer terecht aan, dat dit drooglopen van den Eufraat slechts zeer tijdelijk was en het water toch in de nabijheid der stad in grachten en poelen bleef staan. De Geest des Heeren kan dus hier op het gedachte historische feit slechts als op de bijzaak hebben gedoeld en gezinspeeld; de hoofdzaak voor den Profeet was zeker de in het lot van het historische Babel slechts onvolkomen afgespiegelde typische betekenis, die hem bij het historisch gezicht voor ogen zweefde.

De oorzaak van Babels verderf en ondergang is haar afgodendienst. Dit leert ons, dat als God onder ons in oprechtheid vereerd wordt, en de ware leer bij ons in ere is, dit voor ons de beste bescherming is. Alzo zullen wij onverwinbaarder zijn, dan wanneer alle macht en alle schatten der wereld ons toevloeien, wanneer wij Gode de rechte eer geven, en er ons op toeleggen in Zijne zuivere verering te volharden. CALVYN). 39. Daarom zo zal Babel tot ene eeuwige woestijn worden, enzullen de wilde dieren der woestijnen, als wilde katten, met de wilde dieren der eilanden, als jakhalzen (Isaiah 34:14) daarin wonen, ook zullen de jonge struisen, die in dorre zandwoestijnen hun klagend geschrei laten horen (Job 39:13), daarin wonen; en men zal er geen verblijf van menselijke wezens meer hebben in eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; 1) zij zal ene door God vervloekte plaats blijven.

Vers 38

38. Droogte en dorheid zal zijn over al hare wateren, hare stromen en kanalen en waterleidingen, waarvan de vruchtbaarheid van hun land afhangt, dat zij uitdrogen, zodat Babel met hare gehele bevolking en al hare hulpmiddelen zal vernietigd worden; wantdit is de hoofdzaak van haar verderf, het is een land van gesnedene beelden, en zij razen naar de schrikkelijke afgoden, zij dragen roem op de schrikgestalten, afgoden 1), die iedereen door hun wanstaltigheid afschuw inboezemen en schrik verwekken.

1) Het zwaard des Heeren brengt van den hemel af verderf te weeg, want het sluit den weg af tot den boom des levens (Genesis 3:24). In vijfvoudige opklimming (anaphora) wordt het wrekende zwaard Gods tot vernietiging der vijanden Gods met alles wat zij zijn en hebben, opgeroepen; want in den grondtekst wordt het zwaard zelf aangesproken- ene opklimming, welke de verpletterende macht van de gerichten des Heeren voorstelt en scherpsnijdend oor en hart treft. Het treft Babel in alle delen van haar bestaan, alle klassen harer bewoners, al hare macht. En wanneer eindelijk de droogte komt (Jeremiah 50:38) dan is in de golven van den Eufraat de macht en levensbron van Babel verdroogd.

In het Hebreeuws is hier een woordenspel. Cherebh betekent zwaard, "Chorebh" beduidt droogte. Het zwaard is ene voorbijgaande bestraffing voor de inwoners, de droogte een blijvende rampspoed voor het ganse land, waardoor het tot ene woestijn wordt, dat Babel, dat aan den Eufraat, aan grote wateren ligt. Reeds Jesaja (21:1) had veelbetekenend Babel de woestijn der zee genoemd. Het historische Babel is wel is waar niet tot ene woestijn geworden, want zijne puinhopen liggen nog aan den Eufraat, maar het is niettemin eenzaam en verwoest en de volkscharen, die er in- en uitstroomden, zijn verdwenen. Vele uitleggers hebben daarop gewezen, dat Cyrus Babel veroverde door het water van den Eufraat af te leiden, waardoor hij door de droog geworden bedding in de stad kon binnendringen. Anderen merken zeer terecht aan, dat dit drooglopen van den Eufraat slechts zeer tijdelijk was en het water toch in de nabijheid der stad in grachten en poelen bleef staan. De Geest des Heeren kan dus hier op het gedachte historische feit slechts als op de bijzaak hebben gedoeld en gezinspeeld; de hoofdzaak voor den Profeet was zeker de in het lot van het historische Babel slechts onvolkomen afgespiegelde typische betekenis, die hem bij het historisch gezicht voor ogen zweefde.

De oorzaak van Babels verderf en ondergang is haar afgodendienst. Dit leert ons, dat als God onder ons in oprechtheid vereerd wordt, en de ware leer bij ons in ere is, dit voor ons de beste bescherming is. Alzo zullen wij onverwinbaarder zijn, dan wanneer alle macht en alle schatten der wereld ons toevloeien, wanneer wij Gode de rechte eer geven, en er ons op toeleggen in Zijne zuivere verering te volharden. CALVYN). 39. Daarom zo zal Babel tot ene eeuwige woestijn worden, enzullen de wilde dieren der woestijnen, als wilde katten, met de wilde dieren der eilanden, als jakhalzen (Isaiah 34:14) daarin wonen, ook zullen de jonge struisen, die in dorre zandwoestijnen hun klagend geschrei laten horen (Job 39:13), daarin wonen; en men zal er geen verblijf van menselijke wezens meer hebben in eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; 1) zij zal ene door God vervloekte plaats blijven.

Vers 40

40. a) Gelijk God Sodom en Gomorra en hare naburen, Adama en Zeboïm door een gericht heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal het ook Babel gaan. Er zal niemand aldaar wonen, en geen mensenkind in haar verkeren. (Jeremiah 49:18).

a) Genesis 19:25. Jeremiah 49:18.

De Profeten zijn alzo gewoon te spreken waar er geen hoop overblijft. Wij hebben vroeger gezegd dat Babylon niet zo verwoest zou worden of er zouden nog mensen in wonen, die ook naderhand prettig daarin hebben geleefd. Van de stad is onder Cyrus en zijn zoon altijd bevolkt geweest. Vervolgens na de verwoesting begon zij weer bewoond te worden. En toen Alexander Azië onderwierp, bloeide Babylon zowel door volkrijkheid als door rijkdom en schatten. En toen hij aldaar stierf liet hij de stad zeer bloeiend achter. Hieruit merken wij op, dat niet terstond is vervuld, wat Jeremia hier heeft verkondigd. Maar dewijl de straffen zelf licht of middelmatig zijn, welke een voorspel zijn van het eeuwige en het laatste verderf van de ongelovigen, daarom strekken de Profeten, waar zij over de oordelen Gods handelden, altijd hun rede uit tot den laatsten ondergang, en dit blijkt ook duidelijk uit het volgende vers.

Niet op ene is dit oordeel over Babel voltrokken maar trapsgewijze, totdat stad en land een en al verwoesting was en bleef, tot op onzen tijd.

Vers 40

40. a) Gelijk God Sodom en Gomorra en hare naburen, Adama en Zeboïm door een gericht heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal het ook Babel gaan. Er zal niemand aldaar wonen, en geen mensenkind in haar verkeren. (Jeremiah 49:18).

a) Genesis 19:25. Jeremiah 49:18.

De Profeten zijn alzo gewoon te spreken waar er geen hoop overblijft. Wij hebben vroeger gezegd dat Babylon niet zo verwoest zou worden of er zouden nog mensen in wonen, die ook naderhand prettig daarin hebben geleefd. Van de stad is onder Cyrus en zijn zoon altijd bevolkt geweest. Vervolgens na de verwoesting begon zij weer bewoond te worden. En toen Alexander Azië onderwierp, bloeide Babylon zowel door volkrijkheid als door rijkdom en schatten. En toen hij aldaar stierf liet hij de stad zeer bloeiend achter. Hieruit merken wij op, dat niet terstond is vervuld, wat Jeremia hier heeft verkondigd. Maar dewijl de straffen zelf licht of middelmatig zijn, welke een voorspel zijn van het eeuwige en het laatste verderf van de ongelovigen, daarom strekken de Profeten, waar zij over de oordelen Gods handelden, altijd hun rede uit tot den laatsten ondergang, en dit blijkt ook duidelijk uit het volgende vers.

Niet op ene is dit oordeel over Babel voltrokken maar trapsgewijze, totdat stad en land een en al verwoesting was en bleef, tot op onzen tijd.

Vers 41

41. Ziet, wat Ik eens van Juda heb voorzegd in Jeremiah 6:22-Jeremiah 6:24, dat zal tot vergelding uzelven wedervaren, daar komt een volk uit het noorden, en ene grote natie, en geweldige koningen zullen van de zijden van het uiterste der aarde, d. i. uit het hoge noorden opgewekt worden.

Vers 41

41. Ziet, wat Ik eens van Juda heb voorzegd in Jeremiah 6:22-Jeremiah 6:24, dat zal tot vergelding uzelven wedervaren, daar komt een volk uit het noorden, en ene grote natie, en geweldige koningen zullen van de zijden van het uiterste der aarde, d. i. uit het hoge noorden opgewekt worden.

Vers 42

42. Boog en spies zullen zij voeren; wreed zijn zij, en zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust als een man ten oorlog, tegen u, o dochter van Babel!(Jeremiah 6:13).

Vers 42

42. Boog en spies zullen zij voeren; wreed zijn zij, en zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust als een man ten oorlog, tegen u, o dochter van Babel!(Jeremiah 6:13).

Vers 43

43. De koning van Babel heeft hunlieder gerucht, het gerucht der naderende vijanden gehoord, en zijne handen zijn slap gewordenvan moedeloosheid en vreze; a) benauwdheid heeft hem aangegrepen, weedom als van ene barende vrouw (Jeremiah 6:24; Jeremiah 48:41 Jeremiah 48:1).

a) Jeremiah 49:24.

Vers 43

43. De koning van Babel heeft hunlieder gerucht, het gerucht der naderende vijanden gehoord, en zijne handen zijn slap gewordenvan moedeloosheid en vreze; a) benauwdheid heeft hem aangegrepen, weedom als van ene barende vrouw (Jeremiah 6:24; Jeremiah 48:41 Jeremiah 48:1).

a) Jeremiah 49:24.

Vers 44

44. Ziet, 1) wat Ik verder eens van u tegen Edom heb voorzegd (Jeremiah 49:19-Jeremiah 49:21), dat zal eveneens tot rechtvaardige vergelding van uwen overmoed uzelven wedervaren. Gelijk eenhongerige, naar buit dorstende leeuw van de verheffing van den Jordaanvan het dichte riet der trotse rivier, zal hij, dien Ik gesteld heb tot volvoerder Mijner oordelen, opkomen tegen de sterke woning. Hij zal komen tegen de stad Babel, die met hare talrijke kanalen en sterke muren daar ligt als een rotsvallei, maar verschrikkelijk zal de verwoesting zijn, die deze leeuw veroorzaakt; want hij zal indringen in de opeengehoopte kudde volks van Babel. Ik zal hen in een ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen, zal Ik over hen stellen als herder en heer. Geen middel zal baten, want wie zou Mij kunnen tegenstaan? a) Wie is Mij, den eeuwigen God, gelijk 1) in sterkte en macht? en wie zou Mij dagvaarden, 2) Mij rekenschap omtrent Mijn handelen kunnen vragen? En wie is de herder, die voor Mijn aangezicht bestaan zou 3) die zijne kudde tegen Mij zou kunnen beschermen, wanneer Ik ze verdrijven en verwoesten wil (Jeremiah 49:19)?

a) Job. 41:1.

1) Het citaat (Jeremiah 50:44-Jeremiah 50:46) voegt deze gedachte aan het vorige toe, dat het optreden van dezen vijand tegen Babel op de raadsbesluiten des Heeren berust, wier uitvoering niemand kan verhinderen, wijl niemand den Heere gelijk is.

2) Hier toont de Profeet aan, dat de Babyloniërs te vergeefs zouden vertrouwen op hun bescherming, dewijl, wanneer zij alles zouden beproefd hebben, zij zouden ervaren dat het niets anders dan nul was waar tegenover Gods onverwinlijke kracht werd gesteld.

3) Het is alsof Hij wil zeggen: Ofschoon alles tegen Mij opstond, zou Ik echter niet toelaten, om met Mij te twisten, en dat zou ook te vergeefs kunnen plaats hebben. God wijst hier aan, dat men te vergeefs tegen Zijn oordeel zich verzet, dewijl Hij niet anders ten uitvoer brengt, den wat Hij heeft besloten.

4) De Heere heeft gesproken, dat Hij den vijand als een leeuw zou doen opkomen tegen Babel. Maar opdat nog eens Babel het goed zou verstaan, dat het de Heere was, die dien leeuw zond, daarom zegt Hij hier, of vraagt Hij hier: Wie is de herder, die voor mijn aangezicht zou bestaan? m. a. w. wie zou de herder zijn, die zijn kudde tegen den leeuw, door Mij gezonden, zou kunnen beschermen? Niemand zou Babel uit de hand des Heeren kunnen redden, wanneer Hij besloten had, om Zijne oordelen aan dat volk te voltrekken.

Vers 44

44. Ziet, 1) wat Ik verder eens van u tegen Edom heb voorzegd (Jeremiah 49:19-Jeremiah 49:21), dat zal eveneens tot rechtvaardige vergelding van uwen overmoed uzelven wedervaren. Gelijk eenhongerige, naar buit dorstende leeuw van de verheffing van den Jordaanvan het dichte riet der trotse rivier, zal hij, dien Ik gesteld heb tot volvoerder Mijner oordelen, opkomen tegen de sterke woning. Hij zal komen tegen de stad Babel, die met hare talrijke kanalen en sterke muren daar ligt als een rotsvallei, maar verschrikkelijk zal de verwoesting zijn, die deze leeuw veroorzaakt; want hij zal indringen in de opeengehoopte kudde volks van Babel. Ik zal hen in een ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen, zal Ik over hen stellen als herder en heer. Geen middel zal baten, want wie zou Mij kunnen tegenstaan? a) Wie is Mij, den eeuwigen God, gelijk 1) in sterkte en macht? en wie zou Mij dagvaarden, 2) Mij rekenschap omtrent Mijn handelen kunnen vragen? En wie is de herder, die voor Mijn aangezicht bestaan zou 3) die zijne kudde tegen Mij zou kunnen beschermen, wanneer Ik ze verdrijven en verwoesten wil (Jeremiah 49:19)?

a) Job. 41:1.

1) Het citaat (Jeremiah 50:44-Jeremiah 50:46) voegt deze gedachte aan het vorige toe, dat het optreden van dezen vijand tegen Babel op de raadsbesluiten des Heeren berust, wier uitvoering niemand kan verhinderen, wijl niemand den Heere gelijk is.

2) Hier toont de Profeet aan, dat de Babyloniërs te vergeefs zouden vertrouwen op hun bescherming, dewijl, wanneer zij alles zouden beproefd hebben, zij zouden ervaren dat het niets anders dan nul was waar tegenover Gods onverwinlijke kracht werd gesteld.

3) Het is alsof Hij wil zeggen: Ofschoon alles tegen Mij opstond, zou Ik echter niet toelaten, om met Mij te twisten, en dat zou ook te vergeefs kunnen plaats hebben. God wijst hier aan, dat men te vergeefs tegen Zijn oordeel zich verzet, dewijl Hij niet anders ten uitvoer brengt, den wat Hij heeft besloten.

4) De Heere heeft gesproken, dat Hij den vijand als een leeuw zou doen opkomen tegen Babel. Maar opdat nog eens Babel het goed zou verstaan, dat het de Heere was, die dien leeuw zond, daarom zegt Hij hier, of vraagt Hij hier: Wie is de herder, die voor mijn aangezicht zou bestaan? m. a. w. wie zou de herder zijn, die zijn kudde tegen den leeuw, door Mij gezonden, zou kunnen beschermen? Niemand zou Babel uit de hand des Heeren kunnen redden, wanneer Hij besloten had, om Zijne oordelen aan dat volk te voltrekken.

Vers 45

45. Daarom hoort het vaste besluit, den raadslag des HEEREN, dien Hij over Babel heeft beraadslaagd, en Zijne gedachten der vergelding, die Hij gedacht heeft over het land der Chaldeën. Waarlijk 1) zo de geringste van de kudde hen, de Chaldeën, niet als zwakke hulpeloze schapen zullen nedertrekken, uit het land zullen wegslepen! Waarlijk, zo hij de woning boven hen niet zal verwoesten! zo verschrikkelijk zal hun lot zijn. (Jeremiah 49:20).

1) De Heere bevestigt hier met een eed, zoals Calvijn ook terecht aanmerkt, dat Babel naar Zijn onwrikbaar raadsbesluit zal ontledigd en verwoest worden. Zie verder Jeremiah 49:20

Vers 45

45. Daarom hoort het vaste besluit, den raadslag des HEEREN, dien Hij over Babel heeft beraadslaagd, en Zijne gedachten der vergelding, die Hij gedacht heeft over het land der Chaldeën. Waarlijk 1) zo de geringste van de kudde hen, de Chaldeën, niet als zwakke hulpeloze schapen zullen nedertrekken, uit het land zullen wegslepen! Waarlijk, zo hij de woning boven hen niet zal verwoesten! zo verschrikkelijk zal hun lot zijn. (Jeremiah 49:20).

1) De Heere bevestigt hier met een eed, zoals Calvijn ook terecht aanmerkt, dat Babel naar Zijn onwrikbaar raadsbesluit zal ontledigd en verwoest worden. Zie verder Jeremiah 49:20

Vers 46

46. De aarde is van schrik en angst bevende geworden van het geluid der inneming van Babel (liever: van het geluid: Babel is ingenomen), en het gekrijt (liever: een kreet) van ontzetting en vreugde is gehoord onder de volken. Jeremia past hier op diepzinnige wijze straffen, die hij vroeger tegen volken heeft uitgesproken, met verandering der namen en van enkele woorden, op Babel toe. Babel erft als het ware het strafgericht over deze volken, en deze verenigen zich over Babel, omdat de zonde der gehele wereld in haar verenigd is.

Vers 46

46. De aarde is van schrik en angst bevende geworden van het geluid der inneming van Babel (liever: van het geluid: Babel is ingenomen), en het gekrijt (liever: een kreet) van ontzetting en vreugde is gehoord onder de volken. Jeremia past hier op diepzinnige wijze straffen, die hij vroeger tegen volken heeft uitgesproken, met verandering der namen en van enkele woorden, op Babel toe. Babel erft als het ware het strafgericht over deze volken, en deze verenigen zich over Babel, omdat de zonde der gehele wereld in haar verenigd is.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 50". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-50.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile