Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 7

Isaiah 7:1. DE MESSIAS ZAL UIT ENE MAAGD WORDEN GEBOREN. Op de geschiedenis van de roeping des profeten tot zijn ambt, waarbij hem als een eigenaardig deel daarvan werd opgedragen, het hart des volks, tot hetwelk bij gezonden werd, door middel van zijn woord te verharden (6:9) volgt nu, nadat inmiddels na verloop van ongeveer 17 jaar, de tijd daartoe is rijp geworden, de ontmoeting met den koning Achaz waaruit zo duidelijk blijkt, hoe het huis David's en het land Juda naar het Godsgericht gezet zijn om niet te zien met hun ogen, niet te horen met hun oren, niet te verstaan met hun hart, om zich te bekeren en genezen te worden. Isaiah 7:1-Isaiah 7:25. Rezin, koning van Syrië en Pekah, koning van Israël, hebben een krijgstocht tegen Jeruzalem ondernomen, om het huis van David van zijne heerschappij over Juda te beroven en een aan hen onderworpen en leenplichtigen koning op dien troon te plaatsen. Achaz en geheel Jeruzalem zijn vol schrik en vreze voor de overmacht der vijanden, en wenden pogingen aan, om den koning van Assyrië te hulp te roepen. In dezen nood belooft de Heere door Jesaja redding, laat de vruchteloosheid van den Syro-Efraïmitischen bond voorstellen en wil het uitzien naar de hulp der Assyriërs in het geloof aan Hem, in `t vertrouwen op Zijne almachtige, het voorgestelde doel zeker bereikende leiding veranderen. Maar Achaz sluit oor en hart voor deze door God voorgestelde ruiling; de godvrezende theocratische staatkunde van den profeet komt te laat tot hem, hij is reeds met zich zelven in `t reine en volhardt bij zijn plan ook dan, als Jesaja de ganse wereld in den naam des Heren voor hem beschikbaar stelt, om zich een teken van de zekere vervulling der belofte naar willekeur te kiezen. Hij begeert geen teken, om niet, gelijk hij zegt, den Heere te verzoeken; daarom wordt hem dan een teken opgedrongen, `t wonderteken der geboorte van een knechtje uit de daartoe reeds uitverkoren maagd, dat een Emmanuel worden zal. Maar even groot als de genade is, welke daarin aan een toekomstig geslacht wordt toegezegd, even zwaar is aan den anderen kant `t gericht, dat Juda, totdat de belofte vervuld wordt, tengevolge zijner verwerping van God en zijn heil van dat ogenblik af tegemoet ijlt, een gericht waarbij het water tot aan de lippen komt. 1. Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den twaalfden koning van `t rijk Juda, die 16 jaar, van 742-727 v r Chr. zo afgodisch en verdorven mogelijk, geheel anders dan zijne beide voorgangers te Jeruzalem regeerde (2 Kings 16:1, 2 Chronicles 28:1, dat ongeveer in het tweede jaar van zijne regering, d. i. 741 v. Chr. Rezin, de koning van Syrië, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, nadat zij reeds onder de regering van Jotham verscheidene strooptochten tegen Jeruzalem ondernomen (2 Kings 15:37) en zich nu verbonden hadden om aan de regering van het Davidische koningshuis een einde te maken, en een van hen afhankelijken heerser, den zoon van Tabeal! koning te maken, optoog naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht met strijden niet tegen haar, en zag dus zijn plan verijdeld.

Deze plaats, welke met 2 Kings 16:5 bijna gelijkluidend is, beschrijft ons den Syro-Efraïmitischen oorlog tegen Achaz slechts in algemene trekken, in zijn begin en einde, zonder nadere tijdsbepaling. Maar uit de verstrooide berichten, welke wij deels hier en 2 Kings 16:5 v. deels 2 Chronicles 28:5 v. daarover vinden, blijkt het volgende. Spoedig na de jeugdige en door de algemene ontevredenheid over zijne van `t geloof en de grondstellingen der vaderen afwijkende richting (2 Kings 16:2 v. 2 Chronicles 28:2, zo verzwakte Achaz, hadden de beide, tot verwoesting van `t Davidische koning huis saamverbonden koningen van Syrië en Efraïm naar `t schijnt ter bereiking van dat doel het plan gevormd, dat Rezin door het Overjordaanse, van welks herovering hij eerst had afgezien, naar Edom zou oprukken, om van daar uit geheel het zuiden tegen Juda te doen opstaan; Hij slaagde in zijne ondernemingen, daar hij niet alleen een leger van Achaz, dat hem moest tegenhouden, versloeg, en ene grote menigte gevangenen naar Damascus voerde (2 Chronicles 28:5), maar ook de nieuw versterkte havenstad Eloth aan de zuidelijke grens van Edom innam en daar ene Syrische volksplanting vestigde (2 Kon. 16:6), de Edomieten van Juda's opperheerschappij bevrijdde en door een inval in Juda den dreigenden nood aldaar vermeerderde, gelijk dan ook de Filistijnen zich bij Juda's vijanden voegden (2 Chronicles 28:17, 2 Chronicles 28:18) waarop hij dan tegen Jeruzalem zelf oprukte. Inmiddels had ook Pekah, die uit het noorden kwam opzetten, Achaz met een schitterend gevolg dag geleverd en een groot getal gevangenen gemaakt. Wel werden deze op aandrang van den profeet Oded weer vrij gelaten en goed verzorgd, met ere weer naar hun land gezonden (2 Kron. 28:5-15); toch liet Pekah zijn vijandelijk plan tegen het broederlijk volk niet varen en verbrak zijn verbond met den koning van Syrië niet, maar liet zich, toen deze uit het zuiden tegen Jeruzalem kwam opzetten, door het uitzicht op een gewenst gevolg ook van zijne verdere ondernemingen verleiden, om van de noordzijde Jeruzalem nog meer te benauwen. Dit is het tijdstip in ons hoofdstuk aangegeven, `t is het tijdperk van ene beslissing voor beide delen van Gods volk, voor Efraïm, het noordelijk deel zowel als voor Juda, slechts met dit onderscheid, dat Efraïm reeds gekozen heeft, terwijl het einde, dat Juda kiezen zal, wel reeds kan worden vooruitgezien, maar Jehova toch nog door den profeet Jesaja met den huize David's twist, opdat dit den weg der zonde verlate en den rechten weg opga. Wij zeiden dat Efraïm reeds gekozen heeft; `t heeft zich verbonden met een der erflijke vijanden ven Gods volk tegen het broederrijk, het sloot met heidenen een verbond tegen de stad des levenden Gods, tegen die plaats, waar Hij Zijn troon heeft opgericht. Het heeft zich met een heidens volk tot den val van den huize David's verbonden, van dat geslacht, dat van de Messiaanse belofte de drager was, en is op het punt op den troon van dit huis, waaruit de van ouds toegezegde Heiland Israël's zal ontkomen, een heidensen vorst te plaatsen, en daardoor Juda geheel te vernietigen als natie, om zo te zeggen van zijn God te beroven (godsdienstloos te maken). Terwijl alzo van de zijde Efraïm de maat van den afval vol is, is dien ten gevolge ook de verwerping van Efraïm bij den Heere vastelijk besloten, dat het na 65 jaar (Isaiah 7:8, d. i. in `t jaar 676 n. Chr.) door overbrenging van heidense volksplanters naar het land, waaruit het verdreven is (2 Kings 17:24, Ezra 4:2), zelf als natie zal ophouden te bestaan en van zijn God beroofd wordt. Maar voor Juda is `t beslissende ogenblik reeds gekomen; als het zich toch bepaald verklaren moet, of het in zijn ellendigen staat hulp nodig hebbende om niet onder te gaan, tot God, zijn God, of tot de als een ster der eerste grootte aan den staatkundigen hemel opkomende Assyrische wereldmacht zich wenden zal, wordt terzelfder tijd zijn eigen lot beslist, namelijk, of de overgang uit den ouden in den nieuwen tijd, uit den tijd van `t Particularisme in dien van `t Universalisme (2 Kings 15:36) voor hen door middel van ene weldadige hervorming of van ene geweldige vernieling geschieden zal. Maar Achaz, en met hem het huis van David in geheel Juda bezwijken in deze proefneming; zij weten slechts uitwendige machtsontwikkeling te waarderen, en nemen daarom hun toevlucht tot Tiglath-Pilezer, koning van Assyrië (2 Kings 16:7,. `t Schijnt ook dadelijk te helpen; want (zie Isaiah 7:1b) Rezin en Pekah vermogen niet tegen Jeruzalem. Maar wat Tiglath-Pilezer tegen Syrië en Israël ondernam (2 Kings 16:9; 2 Kings 15:29) `t geschiedde niet in `t belang van Achaz, maar ten voordele van zijne eigene wereldheerschappij, en gelijk de koning van Assyrië niet volledig hielp, zo bracht hij het later zo in benauwdheid, dat hij zijn koning van een vrij, zelfstandig vorst tot een cijnsplichtig vazal maakte. Onze profeet, door Gods Geest verlicht, weet dat vooruit; daarom wendt hij alles aan om Achaz en de inwoners van Jeruzalem door de schoonste beloften tot ene besliste keuze te brengen. Maar ook weet hij reeds door `t geen bij zijne wijding tot Profeet tot hem gesproken is (6:9 v.) dat al dat dringend nodigen niets helpt, dat Achaz met zijn volk in den diepsten nood niet bij den Heere, maar bij ene wereldse macht hulp zal zoeken, en dat later (Isaiah 36:1, 37) dezelfde wereldmacht nog in erger graad die benauwdheid over Jeruzalem zal brengen; toch beproeft hij nog eenmaal (Isaiah 7:10) wat hij reeds vroeger beproefd heeft; (Isaiah 7:3-Isaiah 7:9) want het ogenblik is te gewichtig; het beslist voor de toekomst.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 7

Isaiah 7:1. DE MESSIAS ZAL UIT ENE MAAGD WORDEN GEBOREN. Op de geschiedenis van de roeping des profeten tot zijn ambt, waarbij hem als een eigenaardig deel daarvan werd opgedragen, het hart des volks, tot hetwelk bij gezonden werd, door middel van zijn woord te verharden (6:9) volgt nu, nadat inmiddels na verloop van ongeveer 17 jaar, de tijd daartoe is rijp geworden, de ontmoeting met den koning Achaz waaruit zo duidelijk blijkt, hoe het huis David's en het land Juda naar het Godsgericht gezet zijn om niet te zien met hun ogen, niet te horen met hun oren, niet te verstaan met hun hart, om zich te bekeren en genezen te worden. Isaiah 7:1-Isaiah 7:25. Rezin, koning van Syrië en Pekah, koning van Israël, hebben een krijgstocht tegen Jeruzalem ondernomen, om het huis van David van zijne heerschappij over Juda te beroven en een aan hen onderworpen en leenplichtigen koning op dien troon te plaatsen. Achaz en geheel Jeruzalem zijn vol schrik en vreze voor de overmacht der vijanden, en wenden pogingen aan, om den koning van Assyrië te hulp te roepen. In dezen nood belooft de Heere door Jesaja redding, laat de vruchteloosheid van den Syro-Efraïmitischen bond voorstellen en wil het uitzien naar de hulp der Assyriërs in het geloof aan Hem, in `t vertrouwen op Zijne almachtige, het voorgestelde doel zeker bereikende leiding veranderen. Maar Achaz sluit oor en hart voor deze door God voorgestelde ruiling; de godvrezende theocratische staatkunde van den profeet komt te laat tot hem, hij is reeds met zich zelven in `t reine en volhardt bij zijn plan ook dan, als Jesaja de ganse wereld in den naam des Heren voor hem beschikbaar stelt, om zich een teken van de zekere vervulling der belofte naar willekeur te kiezen. Hij begeert geen teken, om niet, gelijk hij zegt, den Heere te verzoeken; daarom wordt hem dan een teken opgedrongen, `t wonderteken der geboorte van een knechtje uit de daartoe reeds uitverkoren maagd, dat een Emmanuel worden zal. Maar even groot als de genade is, welke daarin aan een toekomstig geslacht wordt toegezegd, even zwaar is aan den anderen kant `t gericht, dat Juda, totdat de belofte vervuld wordt, tengevolge zijner verwerping van God en zijn heil van dat ogenblik af tegemoet ijlt, een gericht waarbij het water tot aan de lippen komt. 1. Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den twaalfden koning van `t rijk Juda, die 16 jaar, van 742-727 v r Chr. zo afgodisch en verdorven mogelijk, geheel anders dan zijne beide voorgangers te Jeruzalem regeerde (2 Kings 16:1, 2 Chronicles 28:1, dat ongeveer in het tweede jaar van zijne regering, d. i. 741 v. Chr. Rezin, de koning van Syrië, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, nadat zij reeds onder de regering van Jotham verscheidene strooptochten tegen Jeruzalem ondernomen (2 Kings 15:37) en zich nu verbonden hadden om aan de regering van het Davidische koningshuis een einde te maken, en een van hen afhankelijken heerser, den zoon van Tabeal! koning te maken, optoog naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht met strijden niet tegen haar, en zag dus zijn plan verijdeld.

Deze plaats, welke met 2 Kings 16:5 bijna gelijkluidend is, beschrijft ons den Syro-Efraïmitischen oorlog tegen Achaz slechts in algemene trekken, in zijn begin en einde, zonder nadere tijdsbepaling. Maar uit de verstrooide berichten, welke wij deels hier en 2 Kings 16:5 v. deels 2 Chronicles 28:5 v. daarover vinden, blijkt het volgende. Spoedig na de jeugdige en door de algemene ontevredenheid over zijne van `t geloof en de grondstellingen der vaderen afwijkende richting (2 Kings 16:2 v. 2 Chronicles 28:2, zo verzwakte Achaz, hadden de beide, tot verwoesting van `t Davidische koning huis saamverbonden koningen van Syrië en Efraïm naar `t schijnt ter bereiking van dat doel het plan gevormd, dat Rezin door het Overjordaanse, van welks herovering hij eerst had afgezien, naar Edom zou oprukken, om van daar uit geheel het zuiden tegen Juda te doen opstaan; Hij slaagde in zijne ondernemingen, daar hij niet alleen een leger van Achaz, dat hem moest tegenhouden, versloeg, en ene grote menigte gevangenen naar Damascus voerde (2 Chronicles 28:5), maar ook de nieuw versterkte havenstad Eloth aan de zuidelijke grens van Edom innam en daar ene Syrische volksplanting vestigde (2 Kon. 16:6), de Edomieten van Juda's opperheerschappij bevrijdde en door een inval in Juda den dreigenden nood aldaar vermeerderde, gelijk dan ook de Filistijnen zich bij Juda's vijanden voegden (2 Chronicles 28:17, 2 Chronicles 28:18) waarop hij dan tegen Jeruzalem zelf oprukte. Inmiddels had ook Pekah, die uit het noorden kwam opzetten, Achaz met een schitterend gevolg dag geleverd en een groot getal gevangenen gemaakt. Wel werden deze op aandrang van den profeet Oded weer vrij gelaten en goed verzorgd, met ere weer naar hun land gezonden (2 Kron. 28:5-15); toch liet Pekah zijn vijandelijk plan tegen het broederlijk volk niet varen en verbrak zijn verbond met den koning van Syrië niet, maar liet zich, toen deze uit het zuiden tegen Jeruzalem kwam opzetten, door het uitzicht op een gewenst gevolg ook van zijne verdere ondernemingen verleiden, om van de noordzijde Jeruzalem nog meer te benauwen. Dit is het tijdstip in ons hoofdstuk aangegeven, `t is het tijdperk van ene beslissing voor beide delen van Gods volk, voor Efraïm, het noordelijk deel zowel als voor Juda, slechts met dit onderscheid, dat Efraïm reeds gekozen heeft, terwijl het einde, dat Juda kiezen zal, wel reeds kan worden vooruitgezien, maar Jehova toch nog door den profeet Jesaja met den huize David's twist, opdat dit den weg der zonde verlate en den rechten weg opga. Wij zeiden dat Efraïm reeds gekozen heeft; `t heeft zich verbonden met een der erflijke vijanden ven Gods volk tegen het broederrijk, het sloot met heidenen een verbond tegen de stad des levenden Gods, tegen die plaats, waar Hij Zijn troon heeft opgericht. Het heeft zich met een heidens volk tot den val van den huize David's verbonden, van dat geslacht, dat van de Messiaanse belofte de drager was, en is op het punt op den troon van dit huis, waaruit de van ouds toegezegde Heiland Israël's zal ontkomen, een heidensen vorst te plaatsen, en daardoor Juda geheel te vernietigen als natie, om zo te zeggen van zijn God te beroven (godsdienstloos te maken). Terwijl alzo van de zijde Efraïm de maat van den afval vol is, is dien ten gevolge ook de verwerping van Efraïm bij den Heere vastelijk besloten, dat het na 65 jaar (Isaiah 7:8, d. i. in `t jaar 676 n. Chr.) door overbrenging van heidense volksplanters naar het land, waaruit het verdreven is (2 Kings 17:24, Ezra 4:2), zelf als natie zal ophouden te bestaan en van zijn God beroofd wordt. Maar voor Juda is `t beslissende ogenblik reeds gekomen; als het zich toch bepaald verklaren moet, of het in zijn ellendigen staat hulp nodig hebbende om niet onder te gaan, tot God, zijn God, of tot de als een ster der eerste grootte aan den staatkundigen hemel opkomende Assyrische wereldmacht zich wenden zal, wordt terzelfder tijd zijn eigen lot beslist, namelijk, of de overgang uit den ouden in den nieuwen tijd, uit den tijd van `t Particularisme in dien van `t Universalisme (2 Kings 15:36) voor hen door middel van ene weldadige hervorming of van ene geweldige vernieling geschieden zal. Maar Achaz, en met hem het huis van David in geheel Juda bezwijken in deze proefneming; zij weten slechts uitwendige machtsontwikkeling te waarderen, en nemen daarom hun toevlucht tot Tiglath-Pilezer, koning van Assyrië (2 Kings 16:7,. `t Schijnt ook dadelijk te helpen; want (zie Isaiah 7:1b) Rezin en Pekah vermogen niet tegen Jeruzalem. Maar wat Tiglath-Pilezer tegen Syrië en Israël ondernam (2 Kings 16:9; 2 Kings 15:29) `t geschiedde niet in `t belang van Achaz, maar ten voordele van zijne eigene wereldheerschappij, en gelijk de koning van Assyrië niet volledig hielp, zo bracht hij het later zo in benauwdheid, dat hij zijn koning van een vrij, zelfstandig vorst tot een cijnsplichtig vazal maakte. Onze profeet, door Gods Geest verlicht, weet dat vooruit; daarom wendt hij alles aan om Achaz en de inwoners van Jeruzalem door de schoonste beloften tot ene besliste keuze te brengen. Maar ook weet hij reeds door `t geen bij zijne wijding tot Profeet tot hem gesproken is (6:9 v.) dat al dat dringend nodigen niets helpt, dat Achaz met zijn volk in den diepsten nood niet bij den Heere, maar bij ene wereldse macht hulp zal zoeken, en dat later (Isaiah 36:1, 37) dezelfde wereldmacht nog in erger graad die benauwdheid over Jeruzalem zal brengen; toch beproeft hij nog eenmaal (Isaiah 7:10) wat hij reeds vroeger beproefd heeft; (Isaiah 7:3-Isaiah 7:9) want het ogenblik is te gewichtig; het beslist voor de toekomst.

Vers 2

2. Als ten tijde dat Rezin van `t zuiden en Pekah van `t noorden tegen Jeruzalem oprukten, men den huize David's, toen in Achaz en zijn geslacht bestaande, boodschapte, zeggende: De Syriërs rusten op Efraïm, hebben met Efraïm gemene zaak gemaakt om den koning van Juda te onttronen en een ander in zijne plaats aan te stellen (Isaiah 7:5), zo bewoog zich van schrik en angst zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des wouds bewogen worden van den wind.

Vers 2

2. Als ten tijde dat Rezin van `t zuiden en Pekah van `t noorden tegen Jeruzalem oprukten, men den huize David's, toen in Achaz en zijn geslacht bestaande, boodschapte, zeggende: De Syriërs rusten op Efraïm, hebben met Efraïm gemene zaak gemaakt om den koning van Juda te onttronen en een ander in zijne plaats aan te stellen (Isaiah 7:5), zo bewoog zich van schrik en angst zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des wouds bewogen worden van den wind.

Vers 3

3. En de HEERE, tegenover deze verklaarbare, natuurlijke moede- en radeloosheid des te liefelijker beloften over de uitkomst van den tegenwoordigen nood stellende, zei tot Jesaja, die in het beneden deel van de stad woonde: Ga nu uit, v r de stad, Achaz tegemoet, gij en uw zoon Schear-Jaschub 1), aan het einde, van den watergang des oppersten Gihon vijvers, aan de westzijde van Jeruzalem (1 Kings 1:33), aan den hogen weg van het veld des vollers 2), naar die zijde, waar de lakenvollers hun handwerk drijven en waar de koning nu is, om voor ene mogelijke belegering de nodige maatregelen te nemen;

(Isaiah 7:3-Isaiah 7:9). De naam van den Profeet zelf, welke "heil van Jehova" betekent, moet door de daarin opgesloten belofte des Konings toenadering tot Jehova bewerken, opdat echter, als de zending van Jesaja haar doel bij Achaz niet bereikt heeft, en de Heere om dat goddeloos verzet moet besluiten tot hetgeen Juda's ondergang ten gevolge heeft, reeds nu openbaar worde, dat in dit alles niets geschiedt, wat de Heere niet lang te voren aanschouwd heeft, moet de Profeet zijn zoon met zich nemen, wiens naam: "Het overblijfsel bekeert zich" (6:13) slechts ene abbreviatuur (aanwijzing in `t kort) is van het laatste punt, waarin Gods wegen uiteenlopen. De plaatsbepaling is hier dezelfde, als 36:2. Niet te vergeefs had de Heere den profeet, die schijnbaar onverschillige plaats zo duidelijk omschreven, en hier en wederom later doen voorstellen. Hier wordt het eerste bedrijf, in Isaiah 36:1 het laatste van deze ontzaglijke tragedie afgespeeld; op dezelfde plaats, waar de afgezant van den levenden God met Achaz onderhandeld heeft en smadelijk door hem afgewezen is, schreven later de gezanten van het rijk, voor hetwelk Juda toen ter tijd zijnen God verlaten had, hun vredesvoorwaarden, waartegen nu noch menselijke kracht, noch weigering iets meer baat. Juist door dat Jesaja met zijn zoon tot Achaz werd gezonden, daarin had de koning te erkennen, dat de Heere nog niet Zijne oordelen zou uitvoeren, en dat er voor hem nog verwachting was. Immers Jesaja betekent de Heere behoudt, en Schear-Jaschub, het overblijfsel zal door bekering behouden worden. Achaz bevindt zich bij de waterleiding, die Jeruzalem van water voorzag, om zich te verzekeren, dat de vijand die leiding niet zou verstoppen en alsdan de stad wegens gebrek aan water, tot den overgave nopen. Maar de Heere komt tot hem, om hem te verzekeren dat hij niets heeft te vrezen, dewijl de Heere niet wilde dat Israël en Syrië Jeruzalem en Juda zouden vernietigen.

Vers 3

3. En de HEERE, tegenover deze verklaarbare, natuurlijke moede- en radeloosheid des te liefelijker beloften over de uitkomst van den tegenwoordigen nood stellende, zei tot Jesaja, die in het beneden deel van de stad woonde: Ga nu uit, v r de stad, Achaz tegemoet, gij en uw zoon Schear-Jaschub 1), aan het einde, van den watergang des oppersten Gihon vijvers, aan de westzijde van Jeruzalem (1 Kings 1:33), aan den hogen weg van het veld des vollers 2), naar die zijde, waar de lakenvollers hun handwerk drijven en waar de koning nu is, om voor ene mogelijke belegering de nodige maatregelen te nemen;

(Isaiah 7:3-Isaiah 7:9). De naam van den Profeet zelf, welke "heil van Jehova" betekent, moet door de daarin opgesloten belofte des Konings toenadering tot Jehova bewerken, opdat echter, als de zending van Jesaja haar doel bij Achaz niet bereikt heeft, en de Heere om dat goddeloos verzet moet besluiten tot hetgeen Juda's ondergang ten gevolge heeft, reeds nu openbaar worde, dat in dit alles niets geschiedt, wat de Heere niet lang te voren aanschouwd heeft, moet de Profeet zijn zoon met zich nemen, wiens naam: "Het overblijfsel bekeert zich" (6:13) slechts ene abbreviatuur (aanwijzing in `t kort) is van het laatste punt, waarin Gods wegen uiteenlopen. De plaatsbepaling is hier dezelfde, als 36:2. Niet te vergeefs had de Heere den profeet, die schijnbaar onverschillige plaats zo duidelijk omschreven, en hier en wederom later doen voorstellen. Hier wordt het eerste bedrijf, in Isaiah 36:1 het laatste van deze ontzaglijke tragedie afgespeeld; op dezelfde plaats, waar de afgezant van den levenden God met Achaz onderhandeld heeft en smadelijk door hem afgewezen is, schreven later de gezanten van het rijk, voor hetwelk Juda toen ter tijd zijnen God verlaten had, hun vredesvoorwaarden, waartegen nu noch menselijke kracht, noch weigering iets meer baat. Juist door dat Jesaja met zijn zoon tot Achaz werd gezonden, daarin had de koning te erkennen, dat de Heere nog niet Zijne oordelen zou uitvoeren, en dat er voor hem nog verwachting was. Immers Jesaja betekent de Heere behoudt, en Schear-Jaschub, het overblijfsel zal door bekering behouden worden. Achaz bevindt zich bij de waterleiding, die Jeruzalem van water voorzag, om zich te verzekeren, dat de vijand die leiding niet zou verstoppen en alsdan de stad wegens gebrek aan water, tot den overgave nopen. Maar de Heere komt tot hem, om hem te verzekeren dat hij niets heeft te vrezen, dewijl de Heere niet wilde dat Israël en Syrië Jeruzalem en Juda zouden vernietigen.

Vers 4

4. En zeg tot hem: Wacht u voor willekeurige, alleen uit menselijke scherpzinnigheid voortgekomen maatregelen, en zijt gerust 1), tracht, v r al het andere tot ene stille, op God vertrouwende zielsstemming te komen; vrees niet, al moest gij in dezen nood geheel verzinken, en uw hart worde niet week van wege die twee staarten dezer rokende vuurbranden, brandende stompen, wier vuur reeds is uitgedoofd en wier rook slechts de ogen zeer doet (1 Kings 11:25), vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriërs, al is hun getal z groot, dat hij met u doet wat hem behaagt, en voor den toorn van den zoon van Remalia 2) die vergeleken met u, zoon der door zo vele heerlijke beloften verrijkten David, niet eenmaal den naam van een koning verdient;

1) De Heere God vermaant hier den koning, om zich voor het uitwendige te wachten, en wat het inwendige betreft rustig van gemoed te zijn. 2) Den zoon van Remalia, niet Pekah, om Achaz er op te wijzen, dat het huis van den koning van Israël niet een waar koningshuis was en op het punt stond van uitgeroeid te worden.

Vers 4

4. En zeg tot hem: Wacht u voor willekeurige, alleen uit menselijke scherpzinnigheid voortgekomen maatregelen, en zijt gerust 1), tracht, v r al het andere tot ene stille, op God vertrouwende zielsstemming te komen; vrees niet, al moest gij in dezen nood geheel verzinken, en uw hart worde niet week van wege die twee staarten dezer rokende vuurbranden, brandende stompen, wier vuur reeds is uitgedoofd en wier rook slechts de ogen zeer doet (1 Kings 11:25), vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriërs, al is hun getal z groot, dat hij met u doet wat hem behaagt, en voor den toorn van den zoon van Remalia 2) die vergeleken met u, zoon der door zo vele heerlijke beloften verrijkten David, niet eenmaal den naam van een koning verdient;

1) De Heere God vermaant hier den koning, om zich voor het uitwendige te wachten, en wat het inwendige betreft rustig van gemoed te zijn. 2) Den zoon van Remalia, niet Pekah, om Achaz er op te wijzen, dat het huis van den koning van Israël niet een waar koningshuis was en op het punt stond van uitgeroeid te worden.

Vers 5

5. Ja, laat u geen enkel ogenblik vrees aanjagen, omdat de Syriër kwaad tegen u beraadslaagd heeft met Efraïm en zijn vorst, den zoon van Remalia, zeggende:

Vers 5

5. Ja, laat u geen enkel ogenblik vrees aanjagen, omdat de Syriër kwaad tegen u beraadslaagd heeft met Efraïm en zijn vorst, den zoon van Remalia, zeggende:

Vers 6

6. Laat ons optrekken tegen Juda en zijne hoofdstad Jeruzalem en het te midden zijner zekerheid verdriet aandoen, en het onder ons als opperste heersers delen, en den zoon van Tabeal tot onzen gemeenschappelijken vazal, en tot koning maken in het midden van hen.

Onder dezen zoon van Tabeal verstaan zij zonder twijfel een Syriër, dus een Heiden, wellicht den opperbevelhebber van hun legers. De naam Tabeal komt (Ezra 4:7) in den vorm Tabeël als naam van een Perzischen stadhouder in Samaria voor, en betekent in den laatsten oorspronkelijken vorm: "goede God; " heeft echter door de verandering van el in al de betekenis van deugniet ("de niet goede") verkregen, wat zeker met opzet geschied is. Isaiah 7:1-Isaiah 7:8. Hebben wij in `t vorige hoofdstuk een blik in `t binnenste heiligdom des Profeten geworpen, zo als hij God aanschouwd en Zijne opwekkende stem tot zijnen dienst vernomen heeft, zo ontmoeten wij hem nu openlijk zijne hemelse wijding ten uitvoer brengende. Hij treedt, omschenen van de hoogheid der profetische waardigheid, die hij van den Koning Jehova Zebaoth ontvangen heeft, den koning Achaz te gemoet, om hem onder Gods vrijen hemel, vooral het volk zijne kleinmoedigheid in staatkundigen nood te verwijten, en hem in de ernstigste taal der waarheid tot Dien te leiden, die meer is dan alle macht der wereld, tot den eeuwigen rotssteen in de hoogte. Daar moet hij den vreesachtigen koning in zijns Heren naam het kortste en schoonste troostwoord in het hart spreken: "Wees voorzichtig, doch stil! vrees niet en uw hart versage niet!" Rustig en stil te zijn, wanneer het daar buiten stormt, dat is het eerste gebod des hemelsen Troosters! Maar deze stilte kan niet intrekken in de bewogen ziel, indien zij niet opziet naar de hoogte, van welke dat woord des heiligen zangers nederklinkt: "Wat buigt gij u neer, o mijne ziel?" (Psalms 42:1) Uit het geloof moet de rust komen. Maar als het ontbreekt, waar vind ik het? De Profeet, hij had het, en op zich zelven wijst hij dien koning, zo arm aan geloof; in zijn levend woord, daar ontspringt de Troost, uit deze bron moet hij zijne dorre ziel verkwikken. Daarom gaat heen, gij die kleinmoedig zijt en versaagd van harte, als Achaz, en zoekt u godsmannen als Jesaja, dat zij u het geloof in de ziel spreken, door de woorden Gods, die zij van boven hebben; want, gelijk de droge halm aan de vlam vuur vat, zo de kleinmoedige ziel aan het woord des gelovigen troosters. Deze beide reeds ten dele geschonden of gebrande staarten, waren alzo verteerd en verzwakt, dat men hen lichtelijk met de voet vertreden kon. De beide koninkrijken van Syrië en Israël waren nabij hun ondergang. Door gesels in Gods hand te zijn, werden ze zelf mede om hun eigen zonden gestraft, en in tal verminderd, terwijl zij andere gewesten verwoestten en ontvolkten, want ook daardoor vervulden zij hun zondemate en maakten zich rijp ter straffe.

Vers 6

6. Laat ons optrekken tegen Juda en zijne hoofdstad Jeruzalem en het te midden zijner zekerheid verdriet aandoen, en het onder ons als opperste heersers delen, en den zoon van Tabeal tot onzen gemeenschappelijken vazal, en tot koning maken in het midden van hen.

Onder dezen zoon van Tabeal verstaan zij zonder twijfel een Syriër, dus een Heiden, wellicht den opperbevelhebber van hun legers. De naam Tabeal komt (Ezra 4:7) in den vorm Tabeël als naam van een Perzischen stadhouder in Samaria voor, en betekent in den laatsten oorspronkelijken vorm: "goede God; " heeft echter door de verandering van el in al de betekenis van deugniet ("de niet goede") verkregen, wat zeker met opzet geschied is. Isaiah 7:1-Isaiah 7:8. Hebben wij in `t vorige hoofdstuk een blik in `t binnenste heiligdom des Profeten geworpen, zo als hij God aanschouwd en Zijne opwekkende stem tot zijnen dienst vernomen heeft, zo ontmoeten wij hem nu openlijk zijne hemelse wijding ten uitvoer brengende. Hij treedt, omschenen van de hoogheid der profetische waardigheid, die hij van den Koning Jehova Zebaoth ontvangen heeft, den koning Achaz te gemoet, om hem onder Gods vrijen hemel, vooral het volk zijne kleinmoedigheid in staatkundigen nood te verwijten, en hem in de ernstigste taal der waarheid tot Dien te leiden, die meer is dan alle macht der wereld, tot den eeuwigen rotssteen in de hoogte. Daar moet hij den vreesachtigen koning in zijns Heren naam het kortste en schoonste troostwoord in het hart spreken: "Wees voorzichtig, doch stil! vrees niet en uw hart versage niet!" Rustig en stil te zijn, wanneer het daar buiten stormt, dat is het eerste gebod des hemelsen Troosters! Maar deze stilte kan niet intrekken in de bewogen ziel, indien zij niet opziet naar de hoogte, van welke dat woord des heiligen zangers nederklinkt: "Wat buigt gij u neer, o mijne ziel?" (Psalms 42:1) Uit het geloof moet de rust komen. Maar als het ontbreekt, waar vind ik het? De Profeet, hij had het, en op zich zelven wijst hij dien koning, zo arm aan geloof; in zijn levend woord, daar ontspringt de Troost, uit deze bron moet hij zijne dorre ziel verkwikken. Daarom gaat heen, gij die kleinmoedig zijt en versaagd van harte, als Achaz, en zoekt u godsmannen als Jesaja, dat zij u het geloof in de ziel spreken, door de woorden Gods, die zij van boven hebben; want, gelijk de droge halm aan de vlam vuur vat, zo de kleinmoedige ziel aan het woord des gelovigen troosters. Deze beide reeds ten dele geschonden of gebrande staarten, waren alzo verteerd en verzwakt, dat men hen lichtelijk met de voet vertreden kon. De beide koninkrijken van Syrië en Israël waren nabij hun ondergang. Door gesels in Gods hand te zijn, werden ze zelf mede om hun eigen zonden gestraft, en in tal verminderd, terwijl zij andere gewesten verwoestten en ontvolkten, want ook daardoor vervulden zij hun zondemate en maakten zich rijp ter straffe.

Vers 7

7. Aldus zegt de Heere HEERE: Het zal niet bestaan, en het zal niet geschieden, wat beide koningen zich hebben voorgenomen en waarvan zij z zeker zijn, als ware het reeds geschied; want nimmer zal het hun gelukken den loop der geschiedenis, zo als de Heere dien bepaald heeft, te veranderen.

Vers 7

7. Aldus zegt de Heere HEERE: Het zal niet bestaan, en het zal niet geschieden, wat beide koningen zich hebben voorgenomen en waarvan zij z zeker zijn, als ware het reeds geschied; want nimmer zal het hun gelukken den loop der geschiedenis, zo als de Heere dien bepaald heeft, te veranderen.

Vers 8

8. Maar Damascus zal het hoofd van Syrië zijn, en Rezin het hoofd van Damascus, buiten dezen door God getrokken kring kan hij niet gaan, al wilde hij ook alle krachten inspannen, ook nog een ander rijk behalve dat van Juda te veroveren; en in nog vijf en zestig jaren, wanneer het land, waaruit het volk der tien stammen verdreven en dat met heidense volksplanters bedekt en dus niet meer een door hem vermeesterd grondgebied is (2 Kings 17:24), zal Efraïm verbroken worden, dat het geen volk zij. 1)

Dit ziet niet op de wegvoering van Efraïm onder Salmanezer, maar op de wegvoering onder Esar-Haddon, in het 22stejaar van de regering van Manasse, toen het laatste gedeelte van Efraïms bevolking naar Assyrië en Babel (2 Kings 17:24. Ester 4:2) werd weggevoerd. Dan komt het getal ook precies uit. Achaz regeerde na deze nog 14 jaar. Hizkia heeft 29 jaren geregeerd en die wegvoering had plaats in het 22ste jaar van Manasse. Dit maakt een tijdruimte van 65 jaren.

Vers 8

8. Maar Damascus zal het hoofd van Syrië zijn, en Rezin het hoofd van Damascus, buiten dezen door God getrokken kring kan hij niet gaan, al wilde hij ook alle krachten inspannen, ook nog een ander rijk behalve dat van Juda te veroveren; en in nog vijf en zestig jaren, wanneer het land, waaruit het volk der tien stammen verdreven en dat met heidense volksplanters bedekt en dus niet meer een door hem vermeesterd grondgebied is (2 Kings 17:24), zal Efraïm verbroken worden, dat het geen volk zij. 1)

Dit ziet niet op de wegvoering van Efraïm onder Salmanezer, maar op de wegvoering onder Esar-Haddon, in het 22stejaar van de regering van Manasse, toen het laatste gedeelte van Efraïms bevolking naar Assyrië en Babel (2 Kings 17:24. Ester 4:2) werd weggevoerd. Dan komt het getal ook precies uit. Achaz regeerde na deze nog 14 jaar. Hizkia heeft 29 jaren geregeerd en die wegvoering had plaats in het 22ste jaar van Manasse. Dit maakt een tijdruimte van 65 jaren.

Vers 9

9. Ondertussen zal Samaria Efraïms hoofd zijn, en de zoon van Remalia het hoofd van Samaria, en ook deze zal nimmer gaan buiten den kring van `t hem aangewezen gebied. Indien gijlieden, huis van Juda, deze goddelijke verzekeringen niet gelooft, maar vlees stelt tot uwen arm, zeker gij zult niet in `t land uwer vaderen bevestigd, maar daaruit gedreven worden, gelijk Efraïm uit het zijne, al wordt gij voor uwe vernietiging als volk bewaard 1).

1) Wat den inhoud aangaat, behoort de eerste helft van Isaiah 7:9 tot die van Isaiah 7:8, en de tweede helft van Isaiah 7:8 tot die van Isaiah 7:9. Rezin en de zoon van Remalia, de een zowel als de ander, zijn binnen den kring van hun door God aangewezen bestemming besloten, en kunnen Juda en het huis David's niet schaden; al wat zij doen is vruchteloos! Gelijk nu Efraïm door onnatuurlijke verbinding met een heidensen koning tot uitroeiing der plaats, waar de Heere woont, en tot verdelging van `t koninklijk geslacht, waarop de Messiaanse belofte rust, zich zelven het treurig lot bereidt, als Gods tijd vervuld is, zijn bestaan als volk te verliezen, zo zal Juda, als het op dat beslissend tijdstip ongelovig staat tegenover `s Heren beloften en tot ene heidense macht zijne toevlucht neemt, zich althans dat oordeel op den hals halen, dat het niet blijft in `t land der vaderen, maar een speelbal wordt der heidense wereldmachten, totdat de Heere te Zijner tijd zich verheft om het Schear-Jaschub of het zich bekerend overblijfsel weer in zijn land te voeren. Wij hebben dus in de vier delen, welke Isaiah 7:8, Isaiah 7:9 verbinden, een parallellisme (tegenover elkaar plaatsing) 2 Samuel 21:27) gelijk lid 1 in lid 3, zo keert lid 2 in lid 4 terug, waardoor de profetische toespraak krachtiger en nadrukkelijker wordt. Wat nu inzonderheid 2 en 4 aangaat, wijzen wij met betrekking op de daarin ons zo bepaald voorgestelde profetie, welke zelfs het jaartal zo nauwkeurig bepaalt, op hetgeen wij 1 Kings 13:2 opmerkten, terwijl wij, wat de ook 2 Chronicles 20:20 voorkomende gedachte in 4 aangaat, op het woordenspel in den Hebreeuwsen tekst moet gelet worden, waarvan wij deze verklaring geven: Toont gij u niet vast te houden aan God, dan zult gij niet vast blijven, maar den grond onder uwe voeten verliezen. De vertaling van Luther geeft dat woordenspel terug: Gelooft-blijft!

Indien gij niet bevestigt, (namelijk: uw gemoed in God) zo wordt gij niet bevestigd; zo vloeit gij weg in een onzalig aanzijn. Over Efraïm was reeds het vonnis der wegvoering en vernietiging uitgesproken, maar ook hier ontvangt Achaz en in Achaz Juda een waarschuwing, dat indien het niet gelooft, wat de profeet hun kwam zeggen, ook zij niet bevestigd zouden worden. Herstel en instandhouding staat in het nauwste verband met het geloof. Val en vernietiging met ongeloof. Dit geldt ook op het terrein van het geestelijke en eeuwige leven. Behouden worden, of verloren gaan, is tot het geloof komen, of in zijn ongelovigen toestand volharden.

Vers 9

9. Ondertussen zal Samaria Efraïms hoofd zijn, en de zoon van Remalia het hoofd van Samaria, en ook deze zal nimmer gaan buiten den kring van `t hem aangewezen gebied. Indien gijlieden, huis van Juda, deze goddelijke verzekeringen niet gelooft, maar vlees stelt tot uwen arm, zeker gij zult niet in `t land uwer vaderen bevestigd, maar daaruit gedreven worden, gelijk Efraïm uit het zijne, al wordt gij voor uwe vernietiging als volk bewaard 1).

1) Wat den inhoud aangaat, behoort de eerste helft van Isaiah 7:9 tot die van Isaiah 7:8, en de tweede helft van Isaiah 7:8 tot die van Isaiah 7:9. Rezin en de zoon van Remalia, de een zowel als de ander, zijn binnen den kring van hun door God aangewezen bestemming besloten, en kunnen Juda en het huis David's niet schaden; al wat zij doen is vruchteloos! Gelijk nu Efraïm door onnatuurlijke verbinding met een heidensen koning tot uitroeiing der plaats, waar de Heere woont, en tot verdelging van `t koninklijk geslacht, waarop de Messiaanse belofte rust, zich zelven het treurig lot bereidt, als Gods tijd vervuld is, zijn bestaan als volk te verliezen, zo zal Juda, als het op dat beslissend tijdstip ongelovig staat tegenover `s Heren beloften en tot ene heidense macht zijne toevlucht neemt, zich althans dat oordeel op den hals halen, dat het niet blijft in `t land der vaderen, maar een speelbal wordt der heidense wereldmachten, totdat de Heere te Zijner tijd zich verheft om het Schear-Jaschub of het zich bekerend overblijfsel weer in zijn land te voeren. Wij hebben dus in de vier delen, welke Isaiah 7:8, Isaiah 7:9 verbinden, een parallellisme (tegenover elkaar plaatsing) 2 Samuel 21:27) gelijk lid 1 in lid 3, zo keert lid 2 in lid 4 terug, waardoor de profetische toespraak krachtiger en nadrukkelijker wordt. Wat nu inzonderheid 2 en 4 aangaat, wijzen wij met betrekking op de daarin ons zo bepaald voorgestelde profetie, welke zelfs het jaartal zo nauwkeurig bepaalt, op hetgeen wij 1 Kings 13:2 opmerkten, terwijl wij, wat de ook 2 Chronicles 20:20 voorkomende gedachte in 4 aangaat, op het woordenspel in den Hebreeuwsen tekst moet gelet worden, waarvan wij deze verklaring geven: Toont gij u niet vast te houden aan God, dan zult gij niet vast blijven, maar den grond onder uwe voeten verliezen. De vertaling van Luther geeft dat woordenspel terug: Gelooft-blijft!

Indien gij niet bevestigt, (namelijk: uw gemoed in God) zo wordt gij niet bevestigd; zo vloeit gij weg in een onzalig aanzijn. Over Efraïm was reeds het vonnis der wegvoering en vernietiging uitgesproken, maar ook hier ontvangt Achaz en in Achaz Juda een waarschuwing, dat indien het niet gelooft, wat de profeet hun kwam zeggen, ook zij niet bevestigd zouden worden. Herstel en instandhouding staat in het nauwste verband met het geloof. Val en vernietiging met ongeloof. Dit geldt ook op het terrein van het geestelijke en eeuwige leven. Behouden worden, of verloren gaan, is tot het geloof komen, of in zijn ongelovigen toestand volharden.

Vers 10

10. En de Heere, wetende dat Zijn woord, door Jesaja getrouw tot Achaz overgebracht, bij dezen geen gehoor vond, maar de koning reeds een anderen en, zo hij meende, beteren helper in den koning van Assyrië aangenomen had, voer voort, daar Hij naar den rijkdom van Zijne goddelijke goedheid, geduld en lankmoedigheid den rampzaligen zoon van David nog niet ten verderve wilde overgeven, te spreken tot Achaz, door den mond des profeten, zeggende:

Vers 10

10. En de Heere, wetende dat Zijn woord, door Jesaja getrouw tot Achaz overgebracht, bij dezen geen gehoor vond, maar de koning reeds een anderen en, zo hij meende, beteren helper in den koning van Assyrië aangenomen had, voer voort, daar Hij naar den rijkdom van Zijne goddelijke goedheid, geduld en lankmoedigheid den rampzaligen zoon van David nog niet ten verderve wilde overgeven, te spreken tot Achaz, door den mond des profeten, zeggende:

Vers 11

11. Eis u tot een teken en onderpand, dat de in Isaiah 7:4, gedane belofte ene goddelijke is, en daarom ook zeker vervuld zal worden, een teken van den HEERE, uwen God 1) en wel een teken geheel naar uw welgevallen, wat en waar dan ook, eis beneden in de diepte, in de benedenwereld, het dodenrijk (1 Samuel 28:7), of eis boven uit de hoogte (Isaiah 38:7 vv.); ook de stoutste en meest gewaagde eis zal worden bevredigd, opdat gij zien moogt hoe de Heere, uw God met al de volheid van Zijne helpende almacht Zich u ten dienste stelt.

1) Nog weigert Jehova niet Zich den God van dezen zo verharden David's zoon te noemen; wellicht zal de heilige liefde uit dat: "Uw God" sprekende, in zijn duister gemoed een vuur ontsteken, wellicht zal hij aan de verbondsbeloften en plichten denken, waaraan dit "uw God" hem herinnert.

Vers 11

11. Eis u tot een teken en onderpand, dat de in Isaiah 7:4, gedane belofte ene goddelijke is, en daarom ook zeker vervuld zal worden, een teken van den HEERE, uwen God 1) en wel een teken geheel naar uw welgevallen, wat en waar dan ook, eis beneden in de diepte, in de benedenwereld, het dodenrijk (1 Samuel 28:7), of eis boven uit de hoogte (Isaiah 38:7 vv.); ook de stoutste en meest gewaagde eis zal worden bevredigd, opdat gij zien moogt hoe de Heere, uw God met al de volheid van Zijne helpende almacht Zich u ten dienste stelt.

1) Nog weigert Jehova niet Zich den God van dezen zo verharden David's zoon te noemen; wellicht zal de heilige liefde uit dat: "Uw God" sprekende, in zijn duister gemoed een vuur ontsteken, wellicht zal hij aan de verbondsbeloften en plichten denken, waaraan dit "uw God" hem herinnert.

Vers 12

12. Doch Achaz, om zich van zijne Assyrische staatkunde niet te laten afbrengen; met gehuichelde vroomheid om der wille van Deuteronomy 6:16 het aanbod afslaande, zei: Ik zal het niet eisen, en ik zal den HEERE niet verzoeken. 1) Hoofdzaak is dat Achaz, die den zin van het goddelijk bevel niet had kunnen ontkennen, als een hypocriet heeft gehandeld en andere oorzaken en redenen voor het niet vragen van een teken met den sluier van vroomheid en eerbied voor Jehova heeft zoeken te bedekken. Gij vraagt, welke oorzaken, welke redenen? Ik houd deze voor waarschijnlijk. Hij heeft het teken geweigerd, om niet indien het werd gegeven, zodanig als hij zou willen, hij juist daardoor gedwongen werd van zijn voornemen afstand te doen, wat hij wellicht reeds begonnen was uit te voeren, n. l. de hulp van Assyrië's koning te zoeken, van wiens voornemen hij zeker was. Na het ontvangen teken moest hij zich alleen aan Jehova houden en had hij zich niet goed tot een ander kunnen wenden. Ten tweeden, waar hij reeds te voren van God verlaten scheen en een zeer zwaar verlies door deze zelfde koningen had geleden en bovendien een kwade consciëntie bij zich omdroeg omtrent Jehova, dien hij beledigd had, en niet zuiver en recht stond in zijn gemoed tegenover God, heeft hij niet gedurfd zich over te geven aan de Goddelijke trouw en voorzienigheid, niet zozeer omdat hij die verachtte, als wel omdat hij den goeden wil van God jegens hem wantrouwde of ook de macht van Jehova, in vergelijking met de macht van andere goden minder hoogschatte, zodat vrees vermengd met ongeloof hier hem parten speelde en den koning vervoerd heeft om het enig ware middel tot zijn behoud te verachten.

God verbiedt den kinderen Israël's, Hem te verzoeken, gelijk zij Hem te Massa verzocht hebben. Als `t niet nodig was, hadden zij daar uit ongeloof een wonder begeerd, (Psalms 78:18 vv.) en willekeurig ene proefneming vastgesteld (Matthew 4:7). Maar gelovigen vragen een teken, ja! Gideon vraagt er twee (Richt 6:17, 36) en gebruikt zelfs de uitdrukking "verzoeken" (Judges 6:39). Achaz wil met hen, die hij dwepers noemt, niet te maken hebben; want hij weet reeds, dat hun beschouwingen en verwachtingen van de zijne zeer verschillend zijn. Huichelachtig zijne spotlust verbergende, dekt hij zijne vervreemding van God met het woord van Mozes (Deuteronomy 6:16). Veertien jaren later stond op dezelfde plek het leger van den Assyrischen koning, van wie Achaz nu alles verwachte en waarom hij Gods hulp en redding veracht op huichelachtige wijze, niet om Jeruzalem te beschermen, maar om op overmoedige wijze door den mond van Rabsake de stad op te eisen.

Vers 12

12. Doch Achaz, om zich van zijne Assyrische staatkunde niet te laten afbrengen; met gehuichelde vroomheid om der wille van Deuteronomy 6:16 het aanbod afslaande, zei: Ik zal het niet eisen, en ik zal den HEERE niet verzoeken. 1) Hoofdzaak is dat Achaz, die den zin van het goddelijk bevel niet had kunnen ontkennen, als een hypocriet heeft gehandeld en andere oorzaken en redenen voor het niet vragen van een teken met den sluier van vroomheid en eerbied voor Jehova heeft zoeken te bedekken. Gij vraagt, welke oorzaken, welke redenen? Ik houd deze voor waarschijnlijk. Hij heeft het teken geweigerd, om niet indien het werd gegeven, zodanig als hij zou willen, hij juist daardoor gedwongen werd van zijn voornemen afstand te doen, wat hij wellicht reeds begonnen was uit te voeren, n. l. de hulp van Assyrië's koning te zoeken, van wiens voornemen hij zeker was. Na het ontvangen teken moest hij zich alleen aan Jehova houden en had hij zich niet goed tot een ander kunnen wenden. Ten tweeden, waar hij reeds te voren van God verlaten scheen en een zeer zwaar verlies door deze zelfde koningen had geleden en bovendien een kwade consciëntie bij zich omdroeg omtrent Jehova, dien hij beledigd had, en niet zuiver en recht stond in zijn gemoed tegenover God, heeft hij niet gedurfd zich over te geven aan de Goddelijke trouw en voorzienigheid, niet zozeer omdat hij die verachtte, als wel omdat hij den goeden wil van God jegens hem wantrouwde of ook de macht van Jehova, in vergelijking met de macht van andere goden minder hoogschatte, zodat vrees vermengd met ongeloof hier hem parten speelde en den koning vervoerd heeft om het enig ware middel tot zijn behoud te verachten.

God verbiedt den kinderen Israël's, Hem te verzoeken, gelijk zij Hem te Massa verzocht hebben. Als `t niet nodig was, hadden zij daar uit ongeloof een wonder begeerd, (Psalms 78:18 vv.) en willekeurig ene proefneming vastgesteld (Matthew 4:7). Maar gelovigen vragen een teken, ja! Gideon vraagt er twee (Richt 6:17, 36) en gebruikt zelfs de uitdrukking "verzoeken" (Judges 6:39). Achaz wil met hen, die hij dwepers noemt, niet te maken hebben; want hij weet reeds, dat hun beschouwingen en verwachtingen van de zijne zeer verschillend zijn. Huichelachtig zijne spotlust verbergende, dekt hij zijne vervreemding van God met het woord van Mozes (Deuteronomy 6:16). Veertien jaren later stond op dezelfde plek het leger van den Assyrischen koning, van wie Achaz nu alles verwachte en waarom hij Gods hulp en redding veracht op huichelachtige wijze, niet om Jeruzalem te beschermen, maar om op overmoedige wijze door den mond van Rabsake de stad op te eisen.

Vers 13

13. Toen met beslistheid alle verdere samenspreking met den koning afbrekende, zei hij, Jesaja, maar als orgaan dus Heren: Hoort gijlieden nu, gij huis van David, die uw hoofd en vertegenwoordiger in dezen zich geheel tegen den Heere verhardenden Achaz hebt: Is het ulieden te weinig, dat gij de mensen, een man gelijk mij, moede maakt, daar gij op al wat ik met andere profeten zo ijverig te uwer redding aanwend, in `t geheel geen acht geeft, dat gij ook mijnen God moede maakt, daar gij Hem alle middelen om u terecht te brengen vruchteloos laat aanwenden?

Zij willen niet geloven zonder te zien, en ook wanneer hun tekenen zullen worden gegeven, opdat zij geloven, willen zij toch niet zien. (Zie Luke 11:29 v. 22:67 v.) . Nog onlangs had Jesaja den Heere den God van Achaz genoemd; maar nu is die band losgemaakt. Jesaja staat niet meer tussen Jehova en Achaz; maar voor Jehova tegen Achaz. 14. Daarom, omdat gij zelf geen teken vraagt, om ongestoord in uw ongeloof te kunnen volharden, zal de Heere zelf, opdat Hij u het masker der huichelarij afrukke, als zouden godsvrucht en bescheidenheid u hebben verhinderd, zo iets heerlijks van Hem te begeren, ulieden een teken geven, naar Zijn welgevallen; dat kan echter nu niet meer alleen een uiterlijk teken zijn, als pand dat den twee koningen hun opzet niet zal gelukken; maar een teken, waarbij dit pand slechts ene ondergeschikte plaats inneemt, en wat het eigenlijke wezen aangaat, eerst zal vervuld worden aan `t einde der tegenwoordige tijden, en eerst na zware oordelen, die den indruk daarvan zullen voorbereiden, a) ziet, ene maagd zal zwanger worden, en zij zal enen Zoon baren, en Zijnen naam EMMANUEL heten. 1)

a) Matthew 1:21. Luke 1:31.

1) Het is de Messias, welken de Profeet hier zegt te zullen geboren worden, Isaiah 9:1 als geboren en Isaiah 11:1 als regeerder ziet; een drietrappige, onverbreekbare trias van troostbeelden, ingeweven in de drie stadiën, in welke de Profeet de geschiedenis der toekomst van zijn volk uiteenzet.

Er zijn er niet weinigen, onder de oude en nieuwe uitleggers, die onder maagd niet verstaan een ongetrouwde, nog nooit gehuwd geweest zijnde vrouw, maar of de vrouw van Achaz of die van Jesaja en zien daarom in deze woorden niet een rechtstreekse voorspelling van den Messias, maar meer een afgeleide, zodat dan het kind f van Achaz f van Hizkia een type zou zijn geweest van den Christus, gelijk Israël een type was en Salomo insgelijks een schaduw beeld kon worden genoemd van den Messias. Het Hebreeën woord wordt wellicht een enkele maal, wat echter nog te bewijzen valt, van een jonge pas gehuwde vrouw gebruikt, maar nooit van een reeds lang gehuwde vrouw, zoals hier het geval was n met Achaz' n met Jesaja's vrouw. Hier heeft het de betekenis van een ongehuwde, maar huwbare jonkvrouw. En waar nu de Heere God aan Achaz en aan geheel het volk een teken geeft, daar geeft Hij een teken op zijn, d. i. op goddelijke, bijzondere wijze. Een maagd zal zonder toedoen van den man op geheel bovennatuurlijke wijze zwanger worden, en de zoon, dien zij baren zal, zal den naam van Emmanuel, d. i. God met ons, ontvangen, en in dien naam zou het ware Israël, zouden de ware kinderen Israël's het teken hebben, dat de Heere God nog gedachten van vrede had voor het overblijfsel naar de verkiezing der genade. Waar Achaz dus een teken had veracht, waarbij het op een dadelijk genieten aankwam, daar geeft de Heere nu een teken, waarbij het enig en alleen op het geloof aankwam, niet dus voor het vleselijke Israël, maar voor het geestelijke Israël.

Vers 13

13. Toen met beslistheid alle verdere samenspreking met den koning afbrekende, zei hij, Jesaja, maar als orgaan dus Heren: Hoort gijlieden nu, gij huis van David, die uw hoofd en vertegenwoordiger in dezen zich geheel tegen den Heere verhardenden Achaz hebt: Is het ulieden te weinig, dat gij de mensen, een man gelijk mij, moede maakt, daar gij op al wat ik met andere profeten zo ijverig te uwer redding aanwend, in `t geheel geen acht geeft, dat gij ook mijnen God moede maakt, daar gij Hem alle middelen om u terecht te brengen vruchteloos laat aanwenden?

Zij willen niet geloven zonder te zien, en ook wanneer hun tekenen zullen worden gegeven, opdat zij geloven, willen zij toch niet zien. (Zie Luke 11:29 v. 22:67 v.) . Nog onlangs had Jesaja den Heere den God van Achaz genoemd; maar nu is die band losgemaakt. Jesaja staat niet meer tussen Jehova en Achaz; maar voor Jehova tegen Achaz. 14. Daarom, omdat gij zelf geen teken vraagt, om ongestoord in uw ongeloof te kunnen volharden, zal de Heere zelf, opdat Hij u het masker der huichelarij afrukke, als zouden godsvrucht en bescheidenheid u hebben verhinderd, zo iets heerlijks van Hem te begeren, ulieden een teken geven, naar Zijn welgevallen; dat kan echter nu niet meer alleen een uiterlijk teken zijn, als pand dat den twee koningen hun opzet niet zal gelukken; maar een teken, waarbij dit pand slechts ene ondergeschikte plaats inneemt, en wat het eigenlijke wezen aangaat, eerst zal vervuld worden aan `t einde der tegenwoordige tijden, en eerst na zware oordelen, die den indruk daarvan zullen voorbereiden, a) ziet, ene maagd zal zwanger worden, en zij zal enen Zoon baren, en Zijnen naam EMMANUEL heten. 1)

a) Matthew 1:21. Luke 1:31.

1) Het is de Messias, welken de Profeet hier zegt te zullen geboren worden, Isaiah 9:1 als geboren en Isaiah 11:1 als regeerder ziet; een drietrappige, onverbreekbare trias van troostbeelden, ingeweven in de drie stadiën, in welke de Profeet de geschiedenis der toekomst van zijn volk uiteenzet.

Er zijn er niet weinigen, onder de oude en nieuwe uitleggers, die onder maagd niet verstaan een ongetrouwde, nog nooit gehuwd geweest zijnde vrouw, maar of de vrouw van Achaz of die van Jesaja en zien daarom in deze woorden niet een rechtstreekse voorspelling van den Messias, maar meer een afgeleide, zodat dan het kind f van Achaz f van Hizkia een type zou zijn geweest van den Christus, gelijk Israël een type was en Salomo insgelijks een schaduw beeld kon worden genoemd van den Messias. Het Hebreeën woord wordt wellicht een enkele maal, wat echter nog te bewijzen valt, van een jonge pas gehuwde vrouw gebruikt, maar nooit van een reeds lang gehuwde vrouw, zoals hier het geval was n met Achaz' n met Jesaja's vrouw. Hier heeft het de betekenis van een ongehuwde, maar huwbare jonkvrouw. En waar nu de Heere God aan Achaz en aan geheel het volk een teken geeft, daar geeft Hij een teken op zijn, d. i. op goddelijke, bijzondere wijze. Een maagd zal zonder toedoen van den man op geheel bovennatuurlijke wijze zwanger worden, en de zoon, dien zij baren zal, zal den naam van Emmanuel, d. i. God met ons, ontvangen, en in dien naam zou het ware Israël, zouden de ware kinderen Israël's het teken hebben, dat de Heere God nog gedachten van vrede had voor het overblijfsel naar de verkiezing der genade. Waar Achaz dus een teken had veracht, waarbij het op een dadelijk genieten aankwam, daar geeft de Heere nu een teken, waarbij het enig en alleen op het geloof aankwam, niet dus voor het vleselijke Israël, maar voor het geestelijke Israël.

Vers 15

15. Boter en honing 1), alleen zulke voedingsmiddelen, welke slechts in een land, door herderstammen bewoond, die zich om land- en tuinbouw niet bekommeren, maar leven van `t geen kudde, veld en bos aanbieden, worden gevonden (Isaiah 7:21) zal Hij dan eten, totdat hij zover opgegroeid is, dat Hij weet te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede.

1) Boter en honing is het voedingsmiddel der woestijnbewoners, die enkel leven van veeteelt en den honing der wilde bijen verzamelen. Dat ziet dus op een toestand van ellende en verwoesting. De Heere dreigt hier derhalve weer met zijne oordelen, over een land, dat Hem verwerpt en blijft verwerpen. Dat toen de Heere Christus geboren werd, de toestand nog niet zo ellendig was, dat het land een verwoest land kon genoemd worden, doet aan de waarheid en waarachtigheid van hetgeen hier gezegd wordt niets te kort, Dewijl de Heere God niet zelden uit kracht van Zijne gemene genade, den tijd wanneer het oordeel zou voltrokken worden nog uitstelt. Denkt slechts aan de voltrekking van het vonnis aan den eersten mens, welke ook uitgesteld werd.

Vers 15

15. Boter en honing 1), alleen zulke voedingsmiddelen, welke slechts in een land, door herderstammen bewoond, die zich om land- en tuinbouw niet bekommeren, maar leven van `t geen kudde, veld en bos aanbieden, worden gevonden (Isaiah 7:21) zal Hij dan eten, totdat hij zover opgegroeid is, dat Hij weet te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede.

1) Boter en honing is het voedingsmiddel der woestijnbewoners, die enkel leven van veeteelt en den honing der wilde bijen verzamelen. Dat ziet dus op een toestand van ellende en verwoesting. De Heere dreigt hier derhalve weer met zijne oordelen, over een land, dat Hem verwerpt en blijft verwerpen. Dat toen de Heere Christus geboren werd, de toestand nog niet zo ellendig was, dat het land een verwoest land kon genoemd worden, doet aan de waarheid en waarachtigheid van hetgeen hier gezegd wordt niets te kort, Dewijl de Heere God niet zelden uit kracht van Zijne gemene genade, den tijd wanneer het oordeel zou voltrokken worden nog uitstelt. Denkt slechts aan de voltrekking van het vonnis aan den eersten mens, welke ook uitgesteld werd.

Vers 16

16. Zeker, eer dit knechtje weet te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede, zal dat land, Efraïm zowel als Syrië, waarover gij verdrietig zijt, omdat gij weet tegen deze dubbele, op u aanrukkende macht niet bestand te zijn, verlaten zijn van zijne twee koningen.

Zonder twijfel vangt in Isaiah 7:14 de profetie aan met de verkondiging van de geboorte desgenen, die van ene maagd in den vollen zin van dit woord ontvangen is geworden, en wel in waarheid een Emmanuel, een God met ons zou zijn (Matthew 1:23). Werkelijk is de geboorte van Jezus uit de maagd Maria en in Hem de vereniging van de Godheid met de mensheid, het wonder van alle wonderen, het krachtigste teken, waarmee alle andere tekenen, hetzij in de diepte, hetzij in de hoogte geschiedende, niet te vergelijken zijn. Waarom de Heere nu juist toen een, in zo eigenaardige raadselen en nevelen gehuld, op het geloof betrekking hebbend teken zal hebben gekozen, wordt duidelijk door het verband waarin onze plaats voorkomt. Achaz had vroeger de vrije keus gehad der plaats, waar hij dit teken verlangde. God, de Heere had de gehele wereld, hemel, aarde en hel tot zijne beschikking gesteld, opdat de koning zich door Zijne genade in het geloof zou laten sterken. Zo is het dan nu zijne welverdiende straf, het is het rechtvaardig gericht over zijne snode verachting van de neerbuigende liefde Gods, dat nu, zonder dat er acht wordt gegeven op hem en zijne eigene behoefte, hem een teken wordt gegeven, zo als er aan een man naar Gods hart geen groter en weldadiger kon gegeven worden; maar gelijk er voor een hardnekkigen en verharden tegenstander Gods geen kon worden uitgedacht, dat hem meer ergert en ten val wordt. Het huis van David is in hem, die het nu vertegenwoordigt, den koning Achaz, juist het tegendeel van hetgeen eenmaal David geweest was. Dat moet openbaar worden en kan niet duidelijker blijken dan daardoor, dat Jesaja voor Achaz een reuk des doods ten dode wordt, gelijk eenmaal Nathan voor David een reuk des levens ten leven geworden wast (2 Samuel 7:4). Over dit vers zijn de gevoelens zeer verschillend. Menen sommigen, dat dit ziet op Emmanuel, anderen zijn er zoals Calvijn, Piscator, Henry e. a. dat met dit kind bedoeld wordt de zoon, welken Jesaja bij zich had. O. i. ten onrechte, dewijl die zoon reeds 16 17 jaar oud was. Het liefst verenigen we ons met het gevoelen van Vitringa, die aldus verklaart, dat er niet meer tijd zou verlopen vanaf het tijdstip waarop deze woorden zijn gesproken, totdat het land wier beide koningen de Joden kwelden, beroofd en verlaten zou zijn dan er tijd zou verlopen vanaf het ogenblik dat Emmanuel zou ontvangen en geboren worden tot dat Hij zou komen tot dien leeftijd, waarin het verstand ontwikkeld zou zijn. " Dat derhalve binnen enkele jaren, zowel Damascus als Samaria, ingenomen en verwoest zouden zijn. En dit is ook zo geschied. Drie jaren na deze heeft Hosea een samenzwering tegen Pekah gemaakt en even te voren heeft Tiglath-Pilezer de koning van Assyrië, de stad Damascus ingenomen en Rezin gevankelijk weggevoerd (2 Kings 15:30; 2 Kings 16:4). 17. Doch (ofschoon het teken dat de Heere u, koning Achaz! geeft, u een heerlijk uitzicht voor uwen troon en uw volk opent, dat de koningen, die u nu bedreigen, zelf met hun rijken in korten tijd zullen ten gronde gaan, in plaats van u te verderven (Isaiah 7:14, Isaiah 7:16), zo ligt toch in dit teken, gelijk reeds Isaiah 7:15 gezegd is, voor u en uw land, nadat gij zo snood Gods genadehand afgewezen hebt, tevens de aankondiging van een nog veel erger en gevaarlijker tijd, dan dien gij nu met de hulp van Assyrië wilt doen verdwijnen, en wel van een tijd, dat deze wereldmacht, welke gij in plaats van den Heere u tot hulp gekozen hebt, over u ter verwoesting zal komen) de HEERE zal in plaats van uw volk en uws vaders huis te houden buiten de worstelingen der naburige wereldmachten, over u en over uw volk en over uws vaders (David's) huis dagen doen komen van nood en ellende, hoedanige, daar zij Juda brengen aan den rand des verderfs, en dan, na een korte verademing werkelijk doen ondergaan, niet gekomen zijn in al die 234 jaren, van dien dag af, dat Efraïm (het rijk der 10 stammen) van Juda is afgeweken (1 Kings 12:1) door den koning van Assyrië, wiens plan tot onderdrukking en vernietiging na hem de koning van Babel geheel voltooien zal.

Vers 16

16. Zeker, eer dit knechtje weet te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede, zal dat land, Efraïm zowel als Syrië, waarover gij verdrietig zijt, omdat gij weet tegen deze dubbele, op u aanrukkende macht niet bestand te zijn, verlaten zijn van zijne twee koningen.

Zonder twijfel vangt in Isaiah 7:14 de profetie aan met de verkondiging van de geboorte desgenen, die van ene maagd in den vollen zin van dit woord ontvangen is geworden, en wel in waarheid een Emmanuel, een God met ons zou zijn (Matthew 1:23). Werkelijk is de geboorte van Jezus uit de maagd Maria en in Hem de vereniging van de Godheid met de mensheid, het wonder van alle wonderen, het krachtigste teken, waarmee alle andere tekenen, hetzij in de diepte, hetzij in de hoogte geschiedende, niet te vergelijken zijn. Waarom de Heere nu juist toen een, in zo eigenaardige raadselen en nevelen gehuld, op het geloof betrekking hebbend teken zal hebben gekozen, wordt duidelijk door het verband waarin onze plaats voorkomt. Achaz had vroeger de vrije keus gehad der plaats, waar hij dit teken verlangde. God, de Heere had de gehele wereld, hemel, aarde en hel tot zijne beschikking gesteld, opdat de koning zich door Zijne genade in het geloof zou laten sterken. Zo is het dan nu zijne welverdiende straf, het is het rechtvaardig gericht over zijne snode verachting van de neerbuigende liefde Gods, dat nu, zonder dat er acht wordt gegeven op hem en zijne eigene behoefte, hem een teken wordt gegeven, zo als er aan een man naar Gods hart geen groter en weldadiger kon gegeven worden; maar gelijk er voor een hardnekkigen en verharden tegenstander Gods geen kon worden uitgedacht, dat hem meer ergert en ten val wordt. Het huis van David is in hem, die het nu vertegenwoordigt, den koning Achaz, juist het tegendeel van hetgeen eenmaal David geweest was. Dat moet openbaar worden en kan niet duidelijker blijken dan daardoor, dat Jesaja voor Achaz een reuk des doods ten dode wordt, gelijk eenmaal Nathan voor David een reuk des levens ten leven geworden wast (2 Samuel 7:4). Over dit vers zijn de gevoelens zeer verschillend. Menen sommigen, dat dit ziet op Emmanuel, anderen zijn er zoals Calvijn, Piscator, Henry e. a. dat met dit kind bedoeld wordt de zoon, welken Jesaja bij zich had. O. i. ten onrechte, dewijl die zoon reeds 16 17 jaar oud was. Het liefst verenigen we ons met het gevoelen van Vitringa, die aldus verklaart, dat er niet meer tijd zou verlopen vanaf het tijdstip waarop deze woorden zijn gesproken, totdat het land wier beide koningen de Joden kwelden, beroofd en verlaten zou zijn dan er tijd zou verlopen vanaf het ogenblik dat Emmanuel zou ontvangen en geboren worden tot dat Hij zou komen tot dien leeftijd, waarin het verstand ontwikkeld zou zijn. " Dat derhalve binnen enkele jaren, zowel Damascus als Samaria, ingenomen en verwoest zouden zijn. En dit is ook zo geschied. Drie jaren na deze heeft Hosea een samenzwering tegen Pekah gemaakt en even te voren heeft Tiglath-Pilezer de koning van Assyrië, de stad Damascus ingenomen en Rezin gevankelijk weggevoerd (2 Kings 15:30; 2 Kings 16:4). 17. Doch (ofschoon het teken dat de Heere u, koning Achaz! geeft, u een heerlijk uitzicht voor uwen troon en uw volk opent, dat de koningen, die u nu bedreigen, zelf met hun rijken in korten tijd zullen ten gronde gaan, in plaats van u te verderven (Isaiah 7:14, Isaiah 7:16), zo ligt toch in dit teken, gelijk reeds Isaiah 7:15 gezegd is, voor u en uw land, nadat gij zo snood Gods genadehand afgewezen hebt, tevens de aankondiging van een nog veel erger en gevaarlijker tijd, dan dien gij nu met de hulp van Assyrië wilt doen verdwijnen, en wel van een tijd, dat deze wereldmacht, welke gij in plaats van den Heere u tot hulp gekozen hebt, over u ter verwoesting zal komen) de HEERE zal in plaats van uw volk en uws vaders huis te houden buiten de worstelingen der naburige wereldmachten, over u en over uw volk en over uws vaders (David's) huis dagen doen komen van nood en ellende, hoedanige, daar zij Juda brengen aan den rand des verderfs, en dan, na een korte verademing werkelijk doen ondergaan, niet gekomen zijn in al die 234 jaren, van dien dag af, dat Efraïm (het rijk der 10 stammen) van Juda is afgeweken (1 Kings 12:1) door den koning van Assyrië, wiens plan tot onderdrukking en vernietiging na hem de koning van Babel geheel voltooien zal.

Vers 18

18. Want het zal te dien dage, waarover ik nu spreek, geschieden, dat de Heere zal toesissen, lokken, de vliegen, die aan het einde der rivieren van Egypte zijn, en de bijen, die in het land van Assur (Syrië) zijn.

Vers 18

18. Want het zal te dien dage, waarover ik nu spreek, geschieden, dat de Heere zal toesissen, lokken, de vliegen, die aan het einde der rivieren van Egypte zijn, en de bijen, die in het land van Assur (Syrië) zijn.

Vers 19

19. En zij zullen in onafzienbare zwermen komen, en zij allen zullen rusten in de woeste dalen en in de kloven der steenrotsen, en in al de doornhagen, en in alle geprezene plaatsen van het land Juda, om daar bevrediging te zoeken.

Wat later omstreeks 713 v. Chr. dus na 28 jaar, werkelijk geschiedde, dat Juda het toneel was voor het samentreffen der beide wereldmachten, de Assyrische in het noord-oosten, de Egyptische in het zuidwesten, waaronder het land zoveel te lijden had, totdat het na verder lijden onder den druk van dezen bij toeneming zwaren kamp in 588 na Chr. te gronde ging (zie de geschiedenis van de koningen van Juda, van Hizkia-Zedekia (2 Kings 18:1-2 Kings 18:25, 2 Kings 18:30), dit stelt de profeet hier onder een beeld of gelijkenis voor: "Het Egyptische volk, zo talrijk, wordt met zwermen vliegen, en Assyrië, zo krijgszuchtig en tuk op verovering, met de stekende, moeilijk af te weren bijen vergeleken (Deuteronomy 1:44; Psalms 118:12), en deze beelden zijn ook geheel overeenkomende met de natuur van de beide landen, de vliegen met het moerassige en daarom aan muggen, horzels en allerlei soort van vliegen zo rijke Egypte; de bijen met het bergachtig en bosrijk Assyrië, waar de bijenteelt mede tot de hoofdtakken van bestaan behoort. Deze beide machten zal de Heere toesissen, ene uit het leven van den bijenhouder overgenomen uitdrukking, die de bijen met sissen of fluiten uit de korven lokt; want Hij zal het zijn die hun het heilige land als toneel van den strijd aanwijst. Zij zullen komen, Egypte van het einde der armen van den Nijl, d. i. van het verste punt en dus ook uit alle oorden, Assyrië van de kanten van Eufraat en Tiger; zij zullen in het heilige land elkaar ontmoeten, en zich daar neerlaten aan plaatsen, welke voor vliegen en bijen ene schuilplaats en voedsel verschaffen; aan de uitgedroogde beken, d. i. de beken der dalen, die des zomers meestal uitdrogen, maar toch over het algemeen de vochtige delen des lands voorstellen, in de steenkloven, de beminde schuilplaatsen der bijen, in de takken van den hagendoorn of in de doornheggen, waar zij hun voedsel zoeken, en op de klaverweiden, waar zij dat voedsel in overvloed vinden. In het volgende vers wordt de schade voorgesteld, welke deze machten het land en volk van Juda toebrengen, maar nu in een nieuw beeld; land en volk van Juda worden voorgesteld als een man, wie men overal het haar afschoor, en alzo zo wreed mogelijk berooft en onteert. Het mes, waarmee deze daad volbracht wordt, is dat zelfde Assyrië, welks hulp Achaz juist gereed is voor veel geld tegen Syrië en Efraïm te kopen, waarvan echter de Heere Zich bedienen wil, om Juda tot ene welverdiende straf geheel en zo smadelijk mogelijk te beroven.

Vers 19

19. En zij zullen in onafzienbare zwermen komen, en zij allen zullen rusten in de woeste dalen en in de kloven der steenrotsen, en in al de doornhagen, en in alle geprezene plaatsen van het land Juda, om daar bevrediging te zoeken.

Wat later omstreeks 713 v. Chr. dus na 28 jaar, werkelijk geschiedde, dat Juda het toneel was voor het samentreffen der beide wereldmachten, de Assyrische in het noord-oosten, de Egyptische in het zuidwesten, waaronder het land zoveel te lijden had, totdat het na verder lijden onder den druk van dezen bij toeneming zwaren kamp in 588 na Chr. te gronde ging (zie de geschiedenis van de koningen van Juda, van Hizkia-Zedekia (2 Kings 18:1-2 Kings 18:25, 2 Kings 18:30), dit stelt de profeet hier onder een beeld of gelijkenis voor: "Het Egyptische volk, zo talrijk, wordt met zwermen vliegen, en Assyrië, zo krijgszuchtig en tuk op verovering, met de stekende, moeilijk af te weren bijen vergeleken (Deuteronomy 1:44; Psalms 118:12), en deze beelden zijn ook geheel overeenkomende met de natuur van de beide landen, de vliegen met het moerassige en daarom aan muggen, horzels en allerlei soort van vliegen zo rijke Egypte; de bijen met het bergachtig en bosrijk Assyrië, waar de bijenteelt mede tot de hoofdtakken van bestaan behoort. Deze beide machten zal de Heere toesissen, ene uit het leven van den bijenhouder overgenomen uitdrukking, die de bijen met sissen of fluiten uit de korven lokt; want Hij zal het zijn die hun het heilige land als toneel van den strijd aanwijst. Zij zullen komen, Egypte van het einde der armen van den Nijl, d. i. van het verste punt en dus ook uit alle oorden, Assyrië van de kanten van Eufraat en Tiger; zij zullen in het heilige land elkaar ontmoeten, en zich daar neerlaten aan plaatsen, welke voor vliegen en bijen ene schuilplaats en voedsel verschaffen; aan de uitgedroogde beken, d. i. de beken der dalen, die des zomers meestal uitdrogen, maar toch over het algemeen de vochtige delen des lands voorstellen, in de steenkloven, de beminde schuilplaatsen der bijen, in de takken van den hagendoorn of in de doornheggen, waar zij hun voedsel zoeken, en op de klaverweiden, waar zij dat voedsel in overvloed vinden. In het volgende vers wordt de schade voorgesteld, welke deze machten het land en volk van Juda toebrengen, maar nu in een nieuw beeld; land en volk van Juda worden voorgesteld als een man, wie men overal het haar afschoor, en alzo zo wreed mogelijk berooft en onteert. Het mes, waarmee deze daad volbracht wordt, is dat zelfde Assyrië, welks hulp Achaz juist gereed is voor veel geld tegen Syrië en Efraïm te kopen, waarvan echter de Heere Zich bedienen wil, om Juda tot ene welverdiende straf geheel en zo smadelijk mogelijk te beroven.

Vers 20

20. Te dien dage zal de Heere aan land en volk van Juda, als aan een der rechtvaardigen toorn prijsgegeven man, door een gehuurd scheermes, door diezelfde wereldmacht, door welke gij, Achaz, anderen wilt beroven, hetwelk aan gene zijde der rivier (de Eufraat) is, namelijk door den koning van Assyrië, afscheren het hoofd en het haar der voeten; ja het zal ook den baard der kin, het schoonste sieraad van den man (2 Samuel 10:4), gans wegnemen.

Het gehuurde (voor geld verkregen) scheermes, dat Juda's koning tegen anderen wilde gebruiken, zou het lichaam van zijn eigen lichaam, van zijn eigen land en volk kaal scheren.

Vers 20

20. Te dien dage zal de Heere aan land en volk van Juda, als aan een der rechtvaardigen toorn prijsgegeven man, door een gehuurd scheermes, door diezelfde wereldmacht, door welke gij, Achaz, anderen wilt beroven, hetwelk aan gene zijde der rivier (de Eufraat) is, namelijk door den koning van Assyrië, afscheren het hoofd en het haar der voeten; ja het zal ook den baard der kin, het schoonste sieraad van den man (2 Samuel 10:4), gans wegnemen.

Het gehuurde (voor geld verkregen) scheermes, dat Juda's koning tegen anderen wilde gebruiken, zou het lichaam van zijn eigen lichaam, van zijn eigen land en volk kaal scheren.

Vers 21

21. En het zal geschieden te dien dage, zo diep zal de tegenwoordige welvaart des lands door dat scheren (Isaiah 7:20) gezonken zijn, dat iemand van al het voldragen, krachtige vee, dat hij had, een koetje, ene vaars, in het leven zal behouden hebben en twee melkgevende schapen.

"Die dit behouden mocht, zou men rijk en gelukkig kunnen noemen. "

Vers 21

21. En het zal geschieden te dien dage, zo diep zal de tegenwoordige welvaart des lands door dat scheren (Isaiah 7:20) gezonken zijn, dat iemand van al het voldragen, krachtige vee, dat hij had, een koetje, ene vaars, in het leven zal behouden hebben en twee melkgevende schapen.

"Die dit behouden mocht, zou men rijk en gelukkig kunnen noemen. "

Vers 22

22. En het zal geschieden, daar deels al het land tot n uitgestrekt grasland is geworden in plaats der tegenwoordige akkers en wijnbergen, en dus overvloed van voeder oplevert, deels het grote huisgezin tot een klein getal mensen is samengesmolten, dat hij van wege de veelheid der melk, die zij geven zullen, en die men dus maar moet laten stremmen (Genesis 18:8), boter zal eten, en wel tot walgens toe; ja een ieder, die overgebleven zal zijn in het midden des lands, als het gedaan is met de opbrengst der druiven en der velden en met het bezit van vee, die zal boter en honing eten 1), dit en dit alleen, namelijk, wat de grasvelden en dicht begroeide akkers en bergen nog opleveren, maar noch brood, noch wijn, noch vlees tot afwisseling.

1) Ook hier is boter en honing weer teken van armoede. Boter is hier de dusgenaamde dikke melk. Akkers en wijnbergen zou men moeten ledig en woest laten liggen, zodat allen meer melk dan wijn zouden kunnen drinken en meer boter dan brood en vlees. De zonde zou het ganse land verderven en verwoesten.

Vers 22

22. En het zal geschieden, daar deels al het land tot n uitgestrekt grasland is geworden in plaats der tegenwoordige akkers en wijnbergen, en dus overvloed van voeder oplevert, deels het grote huisgezin tot een klein getal mensen is samengesmolten, dat hij van wege de veelheid der melk, die zij geven zullen, en die men dus maar moet laten stremmen (Genesis 18:8), boter zal eten, en wel tot walgens toe; ja een ieder, die overgebleven zal zijn in het midden des lands, als het gedaan is met de opbrengst der druiven en der velden en met het bezit van vee, die zal boter en honing eten 1), dit en dit alleen, namelijk, wat de grasvelden en dicht begroeide akkers en bergen nog opleveren, maar noch brood, noch wijn, noch vlees tot afwisseling.

1) Ook hier is boter en honing weer teken van armoede. Boter is hier de dusgenaamde dikke melk. Akkers en wijnbergen zou men moeten ledig en woest laten liggen, zodat allen meer melk dan wijn zouden kunnen drinken en meer boter dan brood en vlees. De zonde zou het ganse land verderven en verwoesten.

Vers 23

23. Ook zal het te dienzelven dage geschieden, dat iedere plaats, of wijnberg, alwaar duizend wijnstokken van de beste soort geweest zijn, van duizend zilverlingen a) waarde 1) alzo iedere 26 . (Exodus 30:13) tot doornen en distels zijn zal.

a) Leviticus 26:22.

1) Tegenwoordig schat men in Syrië, waar men de wijnbergen nog naar `t getal der wijnstokken waardeert, iedere wijnstok op 1 Piaster = 12 centen. Zilverling, zilveren Sikkel, zie Exodus 30:13

Vers 23

23. Ook zal het te dienzelven dage geschieden, dat iedere plaats, of wijnberg, alwaar duizend wijnstokken van de beste soort geweest zijn, van duizend zilverlingen a) waarde 1) alzo iedere 26 . (Exodus 30:13) tot doornen en distels zijn zal.

a) Leviticus 26:22.

1) Tegenwoordig schat men in Syrië, waar men de wijnbergen nog naar `t getal der wijnstokken waardeert, iedere wijnstok op 1 Piaster = 12 centen. Zilverling, zilveren Sikkel, zie Exodus 30:13

Vers 24

24. Dat men, om zich tegen de rondsluipende roofdieren te beveiligen, met pijlen en met den boog aldaar zal moeten gaan; want het ganse land zal, ten gevolge van het goddelijk strafgericht aan Jeruzalem en Juda, en Jehova's wijnberg (Isaiah 5:1) voltrokken, doornen en distels zijn 1).

1) De beschrijving is met opzet z ingericht, dat met vele woorden altijd weer hetzelfde gezegd wordt; zij is zwaarmoedig en mat, om den indruk van eentonige eenzelvigheid te weeg te brengen.

Vers 24

24. Dat men, om zich tegen de rondsluipende roofdieren te beveiligen, met pijlen en met den boog aldaar zal moeten gaan; want het ganse land zal, ten gevolge van het goddelijk strafgericht aan Jeruzalem en Juda, en Jehova's wijnberg (Isaiah 5:1) voltrokken, doornen en distels zijn 1).

1) De beschrijving is met opzet z ingericht, dat met vele woorden altijd weer hetzelfde gezegd wordt; zij is zwaarmoedig en mat, om den indruk van eentonige eenzelvigheid te weeg te brengen.

Vers 25

25. Ook al de bergen, die men nu, daar de wijn- en vruchtenteelt nog in vollen gang is, met houwelen pleegt om te hakken, te bewerken, daar zal men verder niet komen, om ze op de gewone wijze te bearbeiden, uit vrees der doornen en der distels, die men niet meer kan uitroeien, maar die zullen wezen tot inzending van den os en tot vertreding van het kleine vee, ene verdere verzorging van deze vroeger zo zorgvuldig bebouwde heuvels nalatende.

1) De vervulling van deze profetie begon dadelijk onder Achaz door Tiglath-Pilezer (2 Chronicles 28:20 v.); gedurende `t gehele daarop volgende tijdvak werd zij al meer gezien door de Assyriërs tot op Sanherib (37:30 v. 1:7-9); na ene korte rust maakte zij verdere vorderingen en verkreeg door de voorvallen onder Nebukadnezar groot gewicht (2 Kings 25:12. Jeremiah 39:10; Jeremiah 43:5-Jeremiah 43:7); haar hoogste punt vond zij in de ontknoping onder de Romeinen (sedert 70 jr. n. Chr.). Al wat nu in de verschillende tijdperken zich tot die volkomenheid ontwikkelde, zag Jesaja in een gezicht in n punt des tijds; hij zag al het volgende te gelijk met Assyrië op eenmaal.

De profetie wortelt in de historie en loopt weer in de historie uit. Niet de gehele historie is profetie, evenmin als de gehele boom vrucht is; maar de boom bestaat om de vrucht. Ook uit het gebeurde met Achaz zien wij dat er altijd een historische bodem is, waaruit de Christus profetisch groeit.

Vers 25

25. Ook al de bergen, die men nu, daar de wijn- en vruchtenteelt nog in vollen gang is, met houwelen pleegt om te hakken, te bewerken, daar zal men verder niet komen, om ze op de gewone wijze te bearbeiden, uit vrees der doornen en der distels, die men niet meer kan uitroeien, maar die zullen wezen tot inzending van den os en tot vertreding van het kleine vee, ene verdere verzorging van deze vroeger zo zorgvuldig bebouwde heuvels nalatende.

1) De vervulling van deze profetie begon dadelijk onder Achaz door Tiglath-Pilezer (2 Chronicles 28:20 v.); gedurende `t gehele daarop volgende tijdvak werd zij al meer gezien door de Assyriërs tot op Sanherib (37:30 v. 1:7-9); na ene korte rust maakte zij verdere vorderingen en verkreeg door de voorvallen onder Nebukadnezar groot gewicht (2 Kings 25:12. Jeremiah 39:10; Jeremiah 43:5-Jeremiah 43:7); haar hoogste punt vond zij in de ontknoping onder de Romeinen (sedert 70 jr. n. Chr.). Al wat nu in de verschillende tijdperken zich tot die volkomenheid ontwikkelde, zag Jesaja in een gezicht in n punt des tijds; hij zag al het volgende te gelijk met Assyrië op eenmaal.

De profetie wortelt in de historie en loopt weer in de historie uit. Niet de gehele historie is profetie, evenmin als de gehele boom vrucht is; maar de boom bestaat om de vrucht. Ook uit het gebeurde met Achaz zien wij dat er altijd een historische bodem is, waaruit de Christus profetisch groeit.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile