Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 60

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 60

Isaiah 60:1.

DE NIEUW-TESTAMENTISCHE GEMEENTE, HARE SCHATTEN EN ZEGENINGEN.

III. Isaiah 60:1-Isaiah 60:22 De derde rede. De vorige rede stelde ons de gemeente voor, die door de gerichten Gods was gelouterd, van de zonden in Jakob was bekeerd en midden in ene nieuwe eveneens gelouterde heidenwereld was geplaatst. Het middelpunt dezer gemeente is het nieuwe Jeruzalem, waarover de nu voor ons liggende rede handelt. De profeet verplaatst zich in de zegeningen van dien laatsten tijd, en beschrijft de heerlijkheid van Zion, die zich ontvouwt; hoe zij plotseling voor den dag treedt, terwijl overal op aarde duisternis en nacht is, en hoe van haar uit eerst den volken de volkomene zaligheid ten dele wordt. Om zijne woorden recht te verklaren is ene nauwkeurige kennis nodig van de openbaringen des Nieuwen Testaments over de wegen Gods, die Hij met zijn volk voor heeft; de Openbaring van Johannes verspreidt voornamelijk het rechte licht over dergelijke Oud-Testamentische stukken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 60

Isaiah 60:1.

DE NIEUW-TESTAMENTISCHE GEMEENTE, HARE SCHATTEN EN ZEGENINGEN.

III. Isaiah 60:1-Isaiah 60:22 De derde rede. De vorige rede stelde ons de gemeente voor, die door de gerichten Gods was gelouterd, van de zonden in Jakob was bekeerd en midden in ene nieuwe eveneens gelouterde heidenwereld was geplaatst. Het middelpunt dezer gemeente is het nieuwe Jeruzalem, waarover de nu voor ons liggende rede handelt. De profeet verplaatst zich in de zegeningen van dien laatsten tijd, en beschrijft de heerlijkheid van Zion, die zich ontvouwt; hoe zij plotseling voor den dag treedt, terwijl overal op aarde duisternis en nacht is, en hoe van haar uit eerst den volken de volkomene zaligheid ten dele wordt. Om zijne woorden recht te verklaren is ene nauwkeurige kennis nodig van de openbaringen des Nieuwen Testaments over de wegen Gods, die Hij met zijn volk voor heeft; de Openbaring van Johannes verspreidt voornamelijk het rechte licht over dergelijke Oud-Testamentische stukken.

Vers 1

1. Maak u op van uwe uit- en inwendige neerslachtigheid, waarin gij, o Zion! heilige stad Jeruzalem (Isaiah 52:1)! ter aarde nederligt, wordt verlicht, gij, die nu nog geheel in duisternis zijt verzonken, en rondom door den nacht van treurigheid en zonde omgeven zijt. Maak u op, want uw licht komt in het boven mate grote heil, dat nu over u opgaat, en de heerlijkheid des HEEREN, die zo lang achter de wolken van Zijnen toorn verborgen was, gaat over u op; in de kracht van dit licht en van deze heerlijkheid kunt gij zelf licht worden en u van den grond verheffen.

Ieder verlangt naar licht; de zieke, die op het ziekbed nederligt, de droevige, de bezwaarde, die in het duister wandelt; ieder verlangt naar licht, naar licht voor de tegenwoordigheid, naar licht voor de toekomst, doch het licht van God komt niet den na de duisternis en na vreselijke oordelen. Het moet eerst weer nacht geweest zijn, zal het morgen worden. Wordt verlicht met het ware licht. Want er is ook vals licht, en er is misschien geen tijd geweest, waarin meer vals licht was den in de onze. Een brand verlicht ook, en er is een kunstlicht dat onder den grond door tot ons komt; maar het licht van God, zowel voor het lichaam als voor de ziel, komt van boven van den hemel, en dat verlicht niet alleen de ogen, maar ook het verstand. Ja, wat het geestelijk leven betreft, het opent zelfs de ogen om te kunnen zien. Want Uw licht komt. Uw licht. Waarin bestaat het? in Christus. God laat ons niet tevreden zijn met denkbeelden, met idealen, zoals de wijsgeren doen; neen, wij moeten een persoon hebben, een levenden en almachtigen Gever van het eeuwig licht. De Heere zelf, de Messias zou tot Israël komen, en Zijn licht over hen laten opgaan, het ongeschapen licht, dat de zon met hare heerlijkheid verre overtreffende. En de heerlijkheid des Heeren gaat over u op. Toen de Engelen op de velden van Bethlehem den herders de blijde boodschap Gods toezongen, toen omscheen hen de heerlijkheid des Heeren. Deze zichtbare heerlijkheid verdween voor het lichamelijk oog, maar bleef voor het oog des geloofs in den Heere der heerlijkheid zelf. Wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, roept Johannes uit, ene heerlijkheid als die des Eniggeborenen van den Vader. Toen de Joden uit de gevangenis weer kwamen, hadden zij licht en vrolijkheid en blijdschap en ere; zij zouden den Heere kennen en zich verheugen in Zijne grote goedertierenheid en in beide die opzichten kwam hun licht. Wanneer de Verlosser tot Zion kwam, bracht Hij licht met zich. Hij zelf kwam om een licht te zijn.

Zion zal licht worden, want zij kan het. Zij kan het niet uit zichzelve, maar er is een Licht hetwelk zich haar wil mededelen, het Licht, hetwelk Gods heilig wezen uitstraalt, en dat Licht is gekomen, de heerlijkheid van Jehova is over haar opgegaan. Nu is het nacht in de wereld, echter Zion is het Oosten, waar de Zon der zonnen opgaat.

Letterlijk staat er: sta op en wordt licht. Nog is het nacht, maar de Heere komt hier met zijn machtig woord der herschepping. Gelijk Hij eenmaal, toen de duisternis de aarde bedekte uitriep: daar zij licht, zo doet Hij hier andermaal, niet alleen op tijdelijk gebied voor Israël, dat in den nacht der ellende der ballingschap verkeert, maar vooral en bovenal op het terrein van het geestelijk leven. De nacht van Israëls ballingschap is beeld van den nacht der geestelijke ellende, en het Licht dat opgaan zal en de heerlijkheid, die zal opgaan is beeld van den Christus Gods, van Hem, die zeggen ken: Ik ben het Licht der wereld.

Vers 1

1. Maak u op van uwe uit- en inwendige neerslachtigheid, waarin gij, o Zion! heilige stad Jeruzalem (Isaiah 52:1)! ter aarde nederligt, wordt verlicht, gij, die nu nog geheel in duisternis zijt verzonken, en rondom door den nacht van treurigheid en zonde omgeven zijt. Maak u op, want uw licht komt in het boven mate grote heil, dat nu over u opgaat, en de heerlijkheid des HEEREN, die zo lang achter de wolken van Zijnen toorn verborgen was, gaat over u op; in de kracht van dit licht en van deze heerlijkheid kunt gij zelf licht worden en u van den grond verheffen.

Ieder verlangt naar licht; de zieke, die op het ziekbed nederligt, de droevige, de bezwaarde, die in het duister wandelt; ieder verlangt naar licht, naar licht voor de tegenwoordigheid, naar licht voor de toekomst, doch het licht van God komt niet den na de duisternis en na vreselijke oordelen. Het moet eerst weer nacht geweest zijn, zal het morgen worden. Wordt verlicht met het ware licht. Want er is ook vals licht, en er is misschien geen tijd geweest, waarin meer vals licht was den in de onze. Een brand verlicht ook, en er is een kunstlicht dat onder den grond door tot ons komt; maar het licht van God, zowel voor het lichaam als voor de ziel, komt van boven van den hemel, en dat verlicht niet alleen de ogen, maar ook het verstand. Ja, wat het geestelijk leven betreft, het opent zelfs de ogen om te kunnen zien. Want Uw licht komt. Uw licht. Waarin bestaat het? in Christus. God laat ons niet tevreden zijn met denkbeelden, met idealen, zoals de wijsgeren doen; neen, wij moeten een persoon hebben, een levenden en almachtigen Gever van het eeuwig licht. De Heere zelf, de Messias zou tot Israël komen, en Zijn licht over hen laten opgaan, het ongeschapen licht, dat de zon met hare heerlijkheid verre overtreffende. En de heerlijkheid des Heeren gaat over u op. Toen de Engelen op de velden van Bethlehem den herders de blijde boodschap Gods toezongen, toen omscheen hen de heerlijkheid des Heeren. Deze zichtbare heerlijkheid verdween voor het lichamelijk oog, maar bleef voor het oog des geloofs in den Heere der heerlijkheid zelf. Wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, roept Johannes uit, ene heerlijkheid als die des Eniggeborenen van den Vader. Toen de Joden uit de gevangenis weer kwamen, hadden zij licht en vrolijkheid en blijdschap en ere; zij zouden den Heere kennen en zich verheugen in Zijne grote goedertierenheid en in beide die opzichten kwam hun licht. Wanneer de Verlosser tot Zion kwam, bracht Hij licht met zich. Hij zelf kwam om een licht te zijn.

Zion zal licht worden, want zij kan het. Zij kan het niet uit zichzelve, maar er is een Licht hetwelk zich haar wil mededelen, het Licht, hetwelk Gods heilig wezen uitstraalt, en dat Licht is gekomen, de heerlijkheid van Jehova is over haar opgegaan. Nu is het nacht in de wereld, echter Zion is het Oosten, waar de Zon der zonnen opgaat.

Letterlijk staat er: sta op en wordt licht. Nog is het nacht, maar de Heere komt hier met zijn machtig woord der herschepping. Gelijk Hij eenmaal, toen de duisternis de aarde bedekte uitriep: daar zij licht, zo doet Hij hier andermaal, niet alleen op tijdelijk gebied voor Israël, dat in den nacht der ellende der ballingschap verkeert, maar vooral en bovenal op het terrein van het geestelijk leven. De nacht van Israëls ballingschap is beeld van den nacht der geestelijke ellende, en het Licht dat opgaan zal en de heerlijkheid, die zal opgaan is beeld van den Christus Gods, van Hem, die zeggen ken: Ik ben het Licht der wereld.

Vers 2

2. Want ziet, de duisternis, het gevolg der gerichten Gods over de eilanden (Isaiah 59:18) zal de aards rondom bedekken, 1) en donkerheid van lichamelijke en geestelijke ellende de volken; doch over u, het punt, waar de zon het eerst opgaat, en duisternis en nacht verre verdrijft, zal de HEERE opgaan, en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden, volgens de grondstelling, die ook voor den laatsten tijd van kracht is: de zaligheid is uit de Joden (John 4:22) en uit Zion de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende (Psalms 50:2).

1) Beter: de duisternis bedekt de aarde. De Heere spreekt hier niet van een toestand, die wezen zal, maar van een, die nu is. Het was n nacht, n donkerheid en n duisternis, maar waar niemand in dien nacht licht kon scheppen, waar geen enkel geschapen wezen, mens of engel dien nacht in licht en die duisterheid in den dageraad van een nieuwen morgen kon veranderen, daar zou de Heere zelf zijn Almacht tonen en Zijne heerlijkheid zou het alles nieuw en heerlijk maken.

Vers 2

2. Want ziet, de duisternis, het gevolg der gerichten Gods over de eilanden (Isaiah 59:18) zal de aards rondom bedekken, 1) en donkerheid van lichamelijke en geestelijke ellende de volken; doch over u, het punt, waar de zon het eerst opgaat, en duisternis en nacht verre verdrijft, zal de HEERE opgaan, en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden, volgens de grondstelling, die ook voor den laatsten tijd van kracht is: de zaligheid is uit de Joden (John 4:22) en uit Zion de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende (Psalms 50:2).

1) Beter: de duisternis bedekt de aarde. De Heere spreekt hier niet van een toestand, die wezen zal, maar van een, die nu is. Het was n nacht, n donkerheid en n duisternis, maar waar niemand in dien nacht licht kon scheppen, waar geen enkel geschapen wezen, mens of engel dien nacht in licht en die duisterheid in den dageraad van een nieuwen morgen kon veranderen, daar zou de Heere zelf zijn Almacht tonen en Zijne heerlijkheid zou het alles nieuw en heerlijk maken.

Vers 3

3. En even als de Heere u in gelijkvormigheid aan Zijne heerlijkheid verheft, zo zult gij op uwe beurt de volkeren der wereld de aan u geschonkene heerlijkheid binnenleiden; de Heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen en glans, die u is opgegaan; aangetrokken door het schijnsel der zon, die over u is opgegaan, zullen zij naderen, om die eveneens deelachtig te worden en mede te genieten.

Alle stralen des lichts, dat de Profeet in zijn boek van `t toekomstige heil heeft uitgestort, dringen zich thans bij de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem tot den hoogsten zonneglans bijeen. De stad Gods lag lang in eenzame duisternis. Thans klinkt de steen: "maak u op, word licht: want uw licht komt! Het licht worden van Jeruzalem is wel in de eerste plaats van zijne opwekking tot vreugde te verstaan; maar we moeten daarvan afzien, het beeld des lichts volledig te verklaren; ja, het beeld is nauwelijks een licht te noemen, het is voorwerp en zaak zelf. Licht is oorsprong en bron van alle schoonheid der wereld. De Heere sprak: "Daar zij licht", en het werd licht-de woeste massa's ordenden zich tot harmonie en volkomenheid. Wij bevinden ons hier in het binnenste heiligdom der poëzie, waar zij voor de aanschouwing, op welke zij rust, tot de hoogste waarheid wordt. Terwijl dus onze profeet uit het allerheiligste des Geestes van het licht des nieuwen Jeruzalems spreekt, geeft hij geenszins daarvan ene beschrijving in het ledige afschijnsel des woords, maar hij spreekt dat wezen zelf uit. Wat is dat echter voor een licht, dat komt, om de stad tot het licht op te wekken? Al het heil, dat de profeet in het voorgaande, aan de schepping des nieuwen hemels en der nieuwe aarde, aan het sluiten van een nieuw verbond, aan de wederkering zijns volks naar het vaderland verbonden heeft, wil hij in dit licht doen schitteren, en dit licht was de Messias en Zijn rijk. In de voorzegging van onzen profeet wordt de eeuwige Vorst des vredes tot een Knecht Gods, die het licht dragen zal tot aan het einde der aarde. Ja Hij zelf zal ten licht worden voor de Heidenen. Wanneer nu hier het licht als grond des opwekkenden lichts van Jeruzalem genoemd wordt, zo moeten wij wel vooreerst denken aan de gereinigde, in stralende vreugde blinkende schaar des wederkerenden volks, maar in het volk zelf schittert als het helderste lichtpunt de Knecht Gods, de Profeet, en de Profeet-zelf weer gaat in geestelijke ontwikkeling heerlijk over in het licht des Verlossers, die te Jeruzalem een bedehuis voor alle volken sticht, omdat Hij als schuldoffer Zijn schuldeloos leven voor de schuldigen overgeeft, Zich bij de boosdoeners laat tellen, en voor de vijanden tussen beiden treedt. "En Jehova's heerlijkheid gaat over u op, " voegt de profeet er nog bij. Zijn oog ziet in de verte het heil als ene opgaande zon over de stad Jeruzalem. Deze zon is echter het wezen Gods zelf, zo als het Zich in `t licht openbaart. Anders rustte Zijne heerlijkheid in het donker van `t allerheiligste, boven de Cherubs der bondsark; nu, daar de tijd des nieuwen verbonds aanbreekt, gaat deze heerlijkheid uit den tempel uit, en schittert over de ganse stad, en werpt haar schijnsel op het donker der gehele aarde, opdat alle volken zich opmaken, en dit licht tegemoet trekken, dat over Zion opgaat. Welk een onderscheid tussen Jeruzalem en alle plaatsen daarbuiten! De ganse aarde en alle volken bedekt de duisternis; maar boven de heilige stad, daar schittert God.

Zij zullen uitgelokt om zich met u te verenigen, 1e. door het licht dat over u schijnt, het licht van het heerlijk Evangelie, hetwelk de Kerken voordragen, en daarom gouden kandelaren worden genoemd, dit licht, hetwelk zo veel van God en Zijn goeden wil aan den mens ontdekt, door hetwelk het leven en de onsterflijkheid is aan het licht gebracht, dit zal alle welmenende en oprechten onder het mensdom uitnodigen om te komen tot en zich te voegen bij de Kerk, opdat zij de weldaad en het voordeel van dit licht meer genieten mogen, teneinde op de waarheid en hun plichten onderzoek te doen. 2e. Door het licht, waarmee gij schijnt: Het sieraad der heiligheid, was de krachtdadige trekking, door welke Christus een gewillig volk tot zich bracht op den dag Zijner heirkracht.

Vers 3

3. En even als de Heere u in gelijkvormigheid aan Zijne heerlijkheid verheft, zo zult gij op uwe beurt de volkeren der wereld de aan u geschonkene heerlijkheid binnenleiden; de Heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen en glans, die u is opgegaan; aangetrokken door het schijnsel der zon, die over u is opgegaan, zullen zij naderen, om die eveneens deelachtig te worden en mede te genieten.

Alle stralen des lichts, dat de Profeet in zijn boek van `t toekomstige heil heeft uitgestort, dringen zich thans bij de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem tot den hoogsten zonneglans bijeen. De stad Gods lag lang in eenzame duisternis. Thans klinkt de steen: "maak u op, word licht: want uw licht komt! Het licht worden van Jeruzalem is wel in de eerste plaats van zijne opwekking tot vreugde te verstaan; maar we moeten daarvan afzien, het beeld des lichts volledig te verklaren; ja, het beeld is nauwelijks een licht te noemen, het is voorwerp en zaak zelf. Licht is oorsprong en bron van alle schoonheid der wereld. De Heere sprak: "Daar zij licht", en het werd licht-de woeste massa's ordenden zich tot harmonie en volkomenheid. Wij bevinden ons hier in het binnenste heiligdom der poëzie, waar zij voor de aanschouwing, op welke zij rust, tot de hoogste waarheid wordt. Terwijl dus onze profeet uit het allerheiligste des Geestes van het licht des nieuwen Jeruzalems spreekt, geeft hij geenszins daarvan ene beschrijving in het ledige afschijnsel des woords, maar hij spreekt dat wezen zelf uit. Wat is dat echter voor een licht, dat komt, om de stad tot het licht op te wekken? Al het heil, dat de profeet in het voorgaande, aan de schepping des nieuwen hemels en der nieuwe aarde, aan het sluiten van een nieuw verbond, aan de wederkering zijns volks naar het vaderland verbonden heeft, wil hij in dit licht doen schitteren, en dit licht was de Messias en Zijn rijk. In de voorzegging van onzen profeet wordt de eeuwige Vorst des vredes tot een Knecht Gods, die het licht dragen zal tot aan het einde der aarde. Ja Hij zelf zal ten licht worden voor de Heidenen. Wanneer nu hier het licht als grond des opwekkenden lichts van Jeruzalem genoemd wordt, zo moeten wij wel vooreerst denken aan de gereinigde, in stralende vreugde blinkende schaar des wederkerenden volks, maar in het volk zelf schittert als het helderste lichtpunt de Knecht Gods, de Profeet, en de Profeet-zelf weer gaat in geestelijke ontwikkeling heerlijk over in het licht des Verlossers, die te Jeruzalem een bedehuis voor alle volken sticht, omdat Hij als schuldoffer Zijn schuldeloos leven voor de schuldigen overgeeft, Zich bij de boosdoeners laat tellen, en voor de vijanden tussen beiden treedt. "En Jehova's heerlijkheid gaat over u op, " voegt de profeet er nog bij. Zijn oog ziet in de verte het heil als ene opgaande zon over de stad Jeruzalem. Deze zon is echter het wezen Gods zelf, zo als het Zich in `t licht openbaart. Anders rustte Zijne heerlijkheid in het donker van `t allerheiligste, boven de Cherubs der bondsark; nu, daar de tijd des nieuwen verbonds aanbreekt, gaat deze heerlijkheid uit den tempel uit, en schittert over de ganse stad, en werpt haar schijnsel op het donker der gehele aarde, opdat alle volken zich opmaken, en dit licht tegemoet trekken, dat over Zion opgaat. Welk een onderscheid tussen Jeruzalem en alle plaatsen daarbuiten! De ganse aarde en alle volken bedekt de duisternis; maar boven de heilige stad, daar schittert God.

Zij zullen uitgelokt om zich met u te verenigen, 1e. door het licht dat over u schijnt, het licht van het heerlijk Evangelie, hetwelk de Kerken voordragen, en daarom gouden kandelaren worden genoemd, dit licht, hetwelk zo veel van God en Zijn goeden wil aan den mens ontdekt, door hetwelk het leven en de onsterflijkheid is aan het licht gebracht, dit zal alle welmenende en oprechten onder het mensdom uitnodigen om te komen tot en zich te voegen bij de Kerk, opdat zij de weldaad en het voordeel van dit licht meer genieten mogen, teneinde op de waarheid en hun plichten onderzoek te doen. 2e. Door het licht, waarmee gij schijnt: Het sieraad der heiligheid, was de krachtdadige trekking, door welke Christus een gewillig volk tot zich bracht op den dag Zijner heirkracht.

Vers 4

4. Hef uwe ogen rondom op, als ware de tijd reeds aanwezig, die u in de toekomst wacht, en zie in het geloof, dat een vaste grond der dingen is, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet (Hebrews 11:1), die allen, wier namen om hun grote menigte niet kunnen genoemd worden, zijn vergaderd tot ene onafzienbare schare Isaiah 49:18); zij komen tot u, van oosten en westen, van zuiden en noorden (Isaiah 11:12). Uwe zonen zullen van verre komen (Isaiah 49:12), en uwe dochters, nog jong en teder, zodat zij de verre reis niet kunnen doen, zullen aan uwe zijde gevoedsterd worden, 1) op de armen worden aangebracht (Isaiah 49:22; Isaiah 66:12).

1) Onder uwe zonen en uwe dochters hebben we in de eerste plaats te verstaan de gelovig geworden Israëlieten, maar dan ook al degenen uit de Heidenen, die Israël zijn ingeplant. Tot Zion zullen komen, zowel Joden als Heidenen, die waarlijk zullen delen in het heil des Heren, die in waarheid zich zullen verheugen in het Licht, dat in de duisternis is opgegaan. De Profeet ziet in de verre toekomst, alle de geestelijke zonen en dochters van het geestelijk Zion, die den Heere hebben leren erkennen, als hun God en Zaligmaker.

Vers 4

4. Hef uwe ogen rondom op, als ware de tijd reeds aanwezig, die u in de toekomst wacht, en zie in het geloof, dat een vaste grond der dingen is, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet (Hebrews 11:1), die allen, wier namen om hun grote menigte niet kunnen genoemd worden, zijn vergaderd tot ene onafzienbare schare Isaiah 49:18); zij komen tot u, van oosten en westen, van zuiden en noorden (Isaiah 11:12). Uwe zonen zullen van verre komen (Isaiah 49:12), en uwe dochters, nog jong en teder, zodat zij de verre reis niet kunnen doen, zullen aan uwe zijde gevoedsterd worden, 1) op de armen worden aangebracht (Isaiah 49:22; Isaiah 66:12).

1) Onder uwe zonen en uwe dochters hebben we in de eerste plaats te verstaan de gelovig geworden Israëlieten, maar dan ook al degenen uit de Heidenen, die Israël zijn ingeplant. Tot Zion zullen komen, zowel Joden als Heidenen, die waarlijk zullen delen in het heil des Heren, die in waarheid zich zullen verheugen in het Licht, dat in de duisternis is opgegaan. De Profeet ziet in de verre toekomst, alle de geestelijke zonen en dochters van het geestelijk Zion, die den Heere hebben leren erkennen, als hun God en Zaligmaker.

Vers 5

5. Dan zult gij het zien en samenvloeien, stralen van vreugde bij zulk een aanblik, en uw hart zal vervaard zijn, overweldigd worden door den grootsen indruk dier naderende schare, en verwijd worden om de volheid van vreugde te genieten; want de menigte der zee zal tot u gekeerd worden, 1) om u voortaan aan te nemen; het heir der Heidenen 2) zal tot u komen, om zich u ten dienste te stellen (Isaiah 45:14; Isaiah 49:18).

1) Evenals de zee al hare golven tegen onze kusten opstuwt, en alles dreigt te overstromen, zo zou het hier zijn, maar in den zin van overvloeienden zegen.

In het Hebreeën cheel chojim. Beter: het vermogen der volken. Want wel kan hier het eerste woord, heirleger betekenen, maar ook vermogen, en die betekenis moeten we hier hebben. Zion zou niet alleen zien dat velen tot haar zouden komen en als in haar zouden geboren worden (Psalms 87:1), maar ook dat de volken haar met hun goederen zouden dienen. De Heere belooft hier wat Hij ook voorzegt door den profeet Haggai (Isaiah 2:7-Isaiah 2:9). In het volgende vers wordt dit nader aangeduid en uitgebreid.

Vers 5

5. Dan zult gij het zien en samenvloeien, stralen van vreugde bij zulk een aanblik, en uw hart zal vervaard zijn, overweldigd worden door den grootsen indruk dier naderende schare, en verwijd worden om de volheid van vreugde te genieten; want de menigte der zee zal tot u gekeerd worden, 1) om u voortaan aan te nemen; het heir der Heidenen 2) zal tot u komen, om zich u ten dienste te stellen (Isaiah 45:14; Isaiah 49:18).

1) Evenals de zee al hare golven tegen onze kusten opstuwt, en alles dreigt te overstromen, zo zou het hier zijn, maar in den zin van overvloeienden zegen.

In het Hebreeën cheel chojim. Beter: het vermogen der volken. Want wel kan hier het eerste woord, heirleger betekenen, maar ook vermogen, en die betekenis moeten we hier hebben. Zion zou niet alleen zien dat velen tot haar zouden komen en als in haar zouden geboren worden (Psalms 87:1), maar ook dat de volken haar met hun goederen zouden dienen. De Heere belooft hier wat Hij ook voorzegt door den profeet Haggai (Isaiah 2:7-Isaiah 2:9). In het volgende vers wordt dit nader aangeduid en uitgebreid.

Vers 6

6. Een hoop kamelen, de menigte van kamelen, op welke de handeldrijvende volken hun waren aanbrengen, zal u bedekken, zodat uw gebied daarvan als het ware wemelt; de snelle kamelen, de dromedarissen (Judges 6:5) van Midian en Hefa aan de oostzijde van de Eleanietische zee-engte (Genesis 25:2, Genesis 25:4), zij allen uit Scheba in zuidelijk Arabië (1 Kings 10:1) zullen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen als ene vrijwillige schatting voor Israël's God, en zij zullen den overvloedigen lof des HEEREN, des Gods van Israël, boodschappen, 1) als van den enigen, waarachtigen God, bij wie alleen heil is te vinden.

Enige van die volken, als voorbeelden van meer andere, worden opgenoemd, zijnde van de afgelegenste, meest vervreemde, nochtans die oudtijds in koopmanschappen, in rijkdommen en specerijen, in vee-rijkheid, uitstaken boven anderen; en daarvan wordt getoond, hoe die met andere volkeren tot de Kerk inkomende, ook de Kerken alsdan een tijd zouden hebben van een zonderlingen overvloed, ja ook dat die overvloed met de volken zelf dan op een zonderlinge wijze voor den Heere en Hem geheiligd zouden zijn, gelijk iets dat men op het altaar brengt tot een zonderlinge heiligmaking van de Kerk, dat Huis Zijner heerlijkheid.

Vers 6

6. Een hoop kamelen, de menigte van kamelen, op welke de handeldrijvende volken hun waren aanbrengen, zal u bedekken, zodat uw gebied daarvan als het ware wemelt; de snelle kamelen, de dromedarissen (Judges 6:5) van Midian en Hefa aan de oostzijde van de Eleanietische zee-engte (Genesis 25:2, Genesis 25:4), zij allen uit Scheba in zuidelijk Arabië (1 Kings 10:1) zullen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen als ene vrijwillige schatting voor Israël's God, en zij zullen den overvloedigen lof des HEEREN, des Gods van Israël, boodschappen, 1) als van den enigen, waarachtigen God, bij wie alleen heil is te vinden.

Enige van die volken, als voorbeelden van meer andere, worden opgenoemd, zijnde van de afgelegenste, meest vervreemde, nochtans die oudtijds in koopmanschappen, in rijkdommen en specerijen, in vee-rijkheid, uitstaken boven anderen; en daarvan wordt getoond, hoe die met andere volkeren tot de Kerk inkomende, ook de Kerken alsdan een tijd zouden hebben van een zonderlingen overvloed, ja ook dat die overvloed met de volken zelf dan op een zonderlinge wijze voor den Heere en Hem geheiligd zouden zijn, gelijk iets dat men op het altaar brengt tot een zonderlinge heiligmaking van de Kerk, dat Huis Zijner heerlijkheid.

Vers 7

7. En even als de handeldrijvende volken, zo komen ook de Nomadische, en brengen tot u wat zij hebben. Al de schapen van Kedar in de Syrisch-Arabische woestijn (Genesis 25:13) zullen tot u verzameld worden, de rammen van Nebajoth, van de Nebateërs, die nabij de Kedarenen wonen en hun verwant zijn, zullen u dienen. Zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar; Ik zal Mijn lust in die offeranden hebben, en Ik zal het huis Mijner heerlijkheid heerlijk maken, het met de gaven der bekeerde heidenwereld versieren.

Men mag uit zulke voorstellingen het besluit niet trekken, dat eens weer de offeranden van dieren zullen hersteld worden. Het offer der dieren is door de offerande van den Knecht des Heren vervuld en voor altijd afgeschaft; maar de profeet kan binnen de Oud-Testamentische perken het Nienw-Testamentische niet anders schilderen den met Oud-Testamentische kleuren.

Hetzelfde is toepasselijk op de kamelen in Isaiah 60:6. Toen waren het kamelen, later paarden, thans spoortreinen.

Welke offers Hem alleen behagen weten wij reeds, die niet met onreine, met bloed bevlekte handen aangebracht worden (Isaiah 1:11,. Zulke offers zijn in den helderen geest onzes Profeets louter symbolen van den eredienst, die trouwens noodzakelijke openbaring van `t positief geloof ook aan den godsdienst des nieuwen Jeruzalems niet ontbreken mag. Maar deze eredienst zal overeenkomstig zijn met het huis der heerlijkheid, dat God nog verheerlijken wil, daar het toch een bedehuis zal worden voor alle volken. (Isaiah 56:7).

Vers 7

7. En even als de handeldrijvende volken, zo komen ook de Nomadische, en brengen tot u wat zij hebben. Al de schapen van Kedar in de Syrisch-Arabische woestijn (Genesis 25:13) zullen tot u verzameld worden, de rammen van Nebajoth, van de Nebateërs, die nabij de Kedarenen wonen en hun verwant zijn, zullen u dienen. Zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar; Ik zal Mijn lust in die offeranden hebben, en Ik zal het huis Mijner heerlijkheid heerlijk maken, het met de gaven der bekeerde heidenwereld versieren.

Men mag uit zulke voorstellingen het besluit niet trekken, dat eens weer de offeranden van dieren zullen hersteld worden. Het offer der dieren is door de offerande van den Knecht des Heren vervuld en voor altijd afgeschaft; maar de profeet kan binnen de Oud-Testamentische perken het Nienw-Testamentische niet anders schilderen den met Oud-Testamentische kleuren.

Hetzelfde is toepasselijk op de kamelen in Isaiah 60:6. Toen waren het kamelen, later paarden, thans spoortreinen.

Welke offers Hem alleen behagen weten wij reeds, die niet met onreine, met bloed bevlekte handen aangebracht worden (Isaiah 1:11,. Zulke offers zijn in den helderen geest onzes Profeets louter symbolen van den eredienst, die trouwens noodzakelijke openbaring van `t positief geloof ook aan den godsdienst des nieuwen Jeruzalems niet ontbreken mag. Maar deze eredienst zal overeenkomstig zijn met het huis der heerlijkheid, dat God nog verheerlijken wil, daar het toch een bedehuis zal worden voor alle volken. (Isaiah 56:7).

Vers 8

8. Wie zijn deze, die daar komen gevlogen over de zee, als ene wolk door de lucht vaart, en als duiven, vol verlangen naar haar te huis, tot hare vensters, 1) de openingen van hare verblijfplaatsen?

1) De Profeet richt nu den blik van Zion, van het land naar de zee. Hij vraagt wie daar komen aangevlogen, op snel zeilende schepen, vol verlangen om binnen Zion te komen, als de duiven vol verlangen zijn om hun woningen binnen te gaan. In het volgende vers geeft de Heere het antwoord. Het zijn de bewoners van de eilanden, van Europa, die vol hope en stille gelovige verwachting, alleen hun heil en zaligheid van den Heere, van Zion, van den God van Israël verwachten.

Vers 8

8. Wie zijn deze, die daar komen gevlogen over de zee, als ene wolk door de lucht vaart, en als duiven, vol verlangen naar haar te huis, tot hare vensters, 1) de openingen van hare verblijfplaatsen?

1) De Profeet richt nu den blik van Zion, van het land naar de zee. Hij vraagt wie daar komen aangevlogen, op snel zeilende schepen, vol verlangen om binnen Zion te komen, als de duiven vol verlangen zijn om hun woningen binnen te gaan. In het volgende vers geeft de Heere het antwoord. Het zijn de bewoners van de eilanden, van Europa, die vol hope en stille gelovige verwachting, alleen hun heil en zaligheid van den Heere, van Zion, van den God van Israël verwachten.

Vers 9

9. Ik zal het u verklaren, wie zij zijn; want, of ja, de eilanden, de verre landen der heidenwereld zullen Mij, hunnen Verlosser en Zaligmaker, verwachten, en de schepen van Tarsis, het uiterste einde van het eiland Europa (Isaiah 23:10) vooreerst. Zij komen met haast, daar de vervulling van hun verlangen in den u bereiden toestand van heerlijkheid aanwezig is, om uwe kinderen, o Zion! van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den naam des HEEREN, uws Gods, en tot den Heilige Israël's, dewijl Hij u heerlijk gemaakt heeft, om ook aan deze verheerlijking van Israël deel te hebben.

Onder Tarsis wordt ene grote Europese zeemogendheid verstaan. Ook deze zou de kinderen Israël's naar hun land voeren. De Engelsen rekenen zich dit Tarsis te zijn, en zo het ene dwaling is, het is nochtans ene schone dwaling; in zulk ene dwaling kan veel lieflijks liggen. Immers het is de schoonste eerzucht, welk een Christelijk zeevarend volk behoort te hebben. Engeland hoopt het all n te zijn, maar ik hoop en wens, dat het ene verenigde Hollands-Engelse vloot mag zijn, die dat schone werk ten uitvoer brengt. De schepen van Tartessus brengen nu niet alleen mee goud en zilver, maar ook nog een anderen schat; zij brengen zonen, dat is nieuwe zonen, die het begeren te worden, even gelijk Isaiah 60:4, vreemde belijders, die aan Zions voorrechten deel zoeken te verkrijgen.

Vers 9

9. Ik zal het u verklaren, wie zij zijn; want, of ja, de eilanden, de verre landen der heidenwereld zullen Mij, hunnen Verlosser en Zaligmaker, verwachten, en de schepen van Tarsis, het uiterste einde van het eiland Europa (Isaiah 23:10) vooreerst. Zij komen met haast, daar de vervulling van hun verlangen in den u bereiden toestand van heerlijkheid aanwezig is, om uwe kinderen, o Zion! van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den naam des HEEREN, uws Gods, en tot den Heilige Israël's, dewijl Hij u heerlijk gemaakt heeft, om ook aan deze verheerlijking van Israël deel te hebben.

Onder Tarsis wordt ene grote Europese zeemogendheid verstaan. Ook deze zou de kinderen Israël's naar hun land voeren. De Engelsen rekenen zich dit Tarsis te zijn, en zo het ene dwaling is, het is nochtans ene schone dwaling; in zulk ene dwaling kan veel lieflijks liggen. Immers het is de schoonste eerzucht, welk een Christelijk zeevarend volk behoort te hebben. Engeland hoopt het all n te zijn, maar ik hoop en wens, dat het ene verenigde Hollands-Engelse vloot mag zijn, die dat schone werk ten uitvoer brengt. De schepen van Tartessus brengen nu niet alleen mee goud en zilver, maar ook nog een anderen schat; zij brengen zonen, dat is nieuwe zonen, die het begeren te worden, even gelijk Isaiah 60:4, vreemde belijders, die aan Zions voorrechten deel zoeken te verkrijgen.

Vers 10

10. En de vreemden, nadat zij zich tot u zullen bekeerd hebben, zullen uwe muren, de poorten van het nieuwe Jeruzalem bouwen, en a) hun koningen zullen u bij uwe herstelling dienen; 1) want in Mijne verbolgenheid heb Ik u geslagen, zodat gij lang als een puinhoop nederlaagt, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd, zodat alles tot uwe herstelling moet medewerken.

a) Isaiah 49:23.

1) Dit werd vervuld toen de koning van Perzië en de landvoogden der Provincies door zijn bevel Nehemia in het bouwen der muren van Jeruzalem hielpen en bijstonden. Daar moesten vreemden toe verwekt worden, om die muren van Jeruzalem op te bouwen, eer dan dezelve steeds in puinhoop zouden hebben moeten blijven. Ja, wie tot de Kerk niet behoren, kunnen nochtans voor haar een bescherming zijn. De grootste mannen moeten het niet beneden hun waardigheid menen te zijn de Kerk te dienen, maar blijde wezen dat zij een bekwaamheid en een hart hebben, om enigen dienst aan haar te bewijzen.

Vers 10

10. En de vreemden, nadat zij zich tot u zullen bekeerd hebben, zullen uwe muren, de poorten van het nieuwe Jeruzalem bouwen, en a) hun koningen zullen u bij uwe herstelling dienen; 1) want in Mijne verbolgenheid heb Ik u geslagen, zodat gij lang als een puinhoop nederlaagt, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd, zodat alles tot uwe herstelling moet medewerken.

a) Isaiah 49:23.

1) Dit werd vervuld toen de koning van Perzië en de landvoogden der Provincies door zijn bevel Nehemia in het bouwen der muren van Jeruzalem hielpen en bijstonden. Daar moesten vreemden toe verwekt worden, om die muren van Jeruzalem op te bouwen, eer dan dezelve steeds in puinhoop zouden hebben moeten blijven. Ja, wie tot de Kerk niet behoren, kunnen nochtans voor haar een bescherming zijn. De grootste mannen moeten het niet beneden hun waardigheid menen te zijn de Kerk te dienen, maar blijde wezen dat zij een bekwaamheid en een hart hebben, om enigen dienst aan haar te bewijzen.

Vers 11

11. En uwe poorten zullen steeds openstaan, daar geen binnendringen van enigen vijand meer te vrezen is; zij zullen des daags of des nachts niet toegesloten worden, opdat men tot u inbrenge het heir het vermogen der Heidenen en hun koningen tot u geleid worden. 1)

1) Wie kan hier anders lezen den het verheven denkbeeld, hoe zich het Godsrijk van dag tot dag door den aanwas van vreemde volken vermeerdert? Nog altijd staan Jeruzalems poorten open; dag en nacht trekken er volken en koningen in.

De Profeet gaat ook hier over van het aardse tot het geestelijk Zion. De poorten van het geestelijk Zion zullen immer open zijn, gelijk de poorten van de vrijstad, opdat wie binnen hare muren zouden willen komen, niet verhinderd werden.

Over de laatste woorden heerst een groot verschil van gevoelen. Menen sommigen, dat hier gesproken wordt van gevangen koningen, die als overwonnelingen binnen Zion zouden worden geleid, anderen zijn van gevoelen, dat hier van vrijwillige gevangenen sprake is. Ook zijn er, en met hen verenigen wij ons, dat hier van koningen sprake is, die als aan het hoofd van hun volk binnen Zion zouden komen, om den Heere, den geestelijken Koning, den tol hunner hulde eerbiedig aan te bieden. Er is hier toch sprake van een gewillig zich begeven onder den scepter van Zions koning, terwijl in het volgende vers van hen gesproken wordt, die zich niet willen buigen, die Zion vijandig blijven en daarom zullen vergaan.

Zions koning zal worden aangebeden en gehuldigd, hetzij gewillig of gedwongen. Maar wie Hem niet, door genade gewillig gemaakt, leert eren, zal voor eeuwig omkomen. 12. Want zij weten wel, dat ieder volk en ieder rijk voortaan alleen kan bestaan door de onderwerping aan de gemeente van den God der openbaring en door de intrede daarin; het volk en het koninkrijk, welke u niet zullen dienen, die zullen vergaan, en die volken, die weigeren een en dezelfden God met u te aanbidden (Zechariah 14:16) zullen gans verwoest worden.

Vers 11

11. En uwe poorten zullen steeds openstaan, daar geen binnendringen van enigen vijand meer te vrezen is; zij zullen des daags of des nachts niet toegesloten worden, opdat men tot u inbrenge het heir het vermogen der Heidenen en hun koningen tot u geleid worden. 1)

1) Wie kan hier anders lezen den het verheven denkbeeld, hoe zich het Godsrijk van dag tot dag door den aanwas van vreemde volken vermeerdert? Nog altijd staan Jeruzalems poorten open; dag en nacht trekken er volken en koningen in.

De Profeet gaat ook hier over van het aardse tot het geestelijk Zion. De poorten van het geestelijk Zion zullen immer open zijn, gelijk de poorten van de vrijstad, opdat wie binnen hare muren zouden willen komen, niet verhinderd werden.

Over de laatste woorden heerst een groot verschil van gevoelen. Menen sommigen, dat hier gesproken wordt van gevangen koningen, die als overwonnelingen binnen Zion zouden worden geleid, anderen zijn van gevoelen, dat hier van vrijwillige gevangenen sprake is. Ook zijn er, en met hen verenigen wij ons, dat hier van koningen sprake is, die als aan het hoofd van hun volk binnen Zion zouden komen, om den Heere, den geestelijken Koning, den tol hunner hulde eerbiedig aan te bieden. Er is hier toch sprake van een gewillig zich begeven onder den scepter van Zions koning, terwijl in het volgende vers van hen gesproken wordt, die zich niet willen buigen, die Zion vijandig blijven en daarom zullen vergaan.

Zions koning zal worden aangebeden en gehuldigd, hetzij gewillig of gedwongen. Maar wie Hem niet, door genade gewillig gemaakt, leert eren, zal voor eeuwig omkomen. 12. Want zij weten wel, dat ieder volk en ieder rijk voortaan alleen kan bestaan door de onderwerping aan de gemeente van den God der openbaring en door de intrede daarin; het volk en het koninkrijk, welke u niet zullen dienen, die zullen vergaan, en die volken, die weigeren een en dezelfden God met u te aanbidden (Zechariah 14:16) zullen gans verwoest worden.

Vers 13

13. De heerlijkheid van Libanon, zijne prachtige cederbomen, zal tot u komen, de dennenboom cipres, de beuke-, de plataan en de buksboom (Isaiah 41:19) te gelijk, in schone lanen, om te versieren de plaats Mijns heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner voeten, den tempel, waar Ik, die den hemel aller hemelen bewoont, de voetbank Mijner voeten heb (1 Kron. 27:2), heerlijk maken 1). Ik zal er die bomen doen heenbrengen, die in koninklijke heerlijkheid de overige plantenwereld overtreffen, om de omgeving dezer plaats te versieren.

1) Deze trek is weer ontleend aan den luister van Salomo's heerschappij. Toen zond de koning van Tyrus de pracht van den Libanon, dat is, de kostbare cederen, en het dennenhout, om te bouwen den tempel des Heren, de paleizen des konings en zijne lusthuizen, en buiten twijfel ook vele kostbare gebouwen van bijzondere personen in Jeruzalem. In diezelfde heerlijkheid en luister zou zich ook Zion en het heiligdom vertonen in de dagen van Israël's herstelling

Hier is Zion het typisch middenpunt der geestelijk lichamelijke tegenwoordigheid van den God der genade, te midden van Zijn rijk op aarde, als de plaats der ware verbroedering.

Vers 13

13. De heerlijkheid van Libanon, zijne prachtige cederbomen, zal tot u komen, de dennenboom cipres, de beuke-, de plataan en de buksboom (Isaiah 41:19) te gelijk, in schone lanen, om te versieren de plaats Mijns heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner voeten, den tempel, waar Ik, die den hemel aller hemelen bewoont, de voetbank Mijner voeten heb (1 Kron. 27:2), heerlijk maken 1). Ik zal er die bomen doen heenbrengen, die in koninklijke heerlijkheid de overige plantenwereld overtreffen, om de omgeving dezer plaats te versieren.

1) Deze trek is weer ontleend aan den luister van Salomo's heerschappij. Toen zond de koning van Tyrus de pracht van den Libanon, dat is, de kostbare cederen, en het dennenhout, om te bouwen den tempel des Heren, de paleizen des konings en zijne lusthuizen, en buiten twijfel ook vele kostbare gebouwen van bijzondere personen in Jeruzalem. In diezelfde heerlijkheid en luister zou zich ook Zion en het heiligdom vertonen in de dagen van Israël's herstelling

Hier is Zion het typisch middenpunt der geestelijk lichamelijke tegenwoordigheid van den God der genade, te midden van Zijn rijk op aarde, als de plaats der ware verbroedering.

Vers 14

14. Ook zullen, zich buigende, tot u komen, de kinderen dergenen, die u in hunnen overmoed onderdrukt hebben 1) daar zij gevoelen nu ontwapend te zijn, en diep betreuren wat zij u hebben aangedaan, en allen, die u gelasterd hebben, zullen zich neerbuigen aan de planten uwer voeten, zij zullen, doordrongen van het bewustzijn uwer grootheid, voor u ter aarde neervallen, en zij zullen, in plaats van de vroegere spotnamen u de u toekomende erenamen gevende, u noemen de stad des HEEREN, het Zion van den Heilige Israël's. 2)

1) De onderdrukkers zijn van de aarde verdwenen, en nu komen de heidenen, ziende hoe de Heere God zijn volk heeft verhoogd, zich onderwerpen, en zich neerbuigen aan hun voetzolen om door hen gezegend te worden.

2) Niet alleen dat zij bij u zullen moeten komen smeken van wege hun eigene belangen, maar zij zullen u eer bewijzen. Zij zullen eindelijk overtuigd worden, dat gijlieden gunstelingen des hemels zijt en der bijzonder zorgende Goddelijke voorzienigheid.

Vers 14

14. Ook zullen, zich buigende, tot u komen, de kinderen dergenen, die u in hunnen overmoed onderdrukt hebben 1) daar zij gevoelen nu ontwapend te zijn, en diep betreuren wat zij u hebben aangedaan, en allen, die u gelasterd hebben, zullen zich neerbuigen aan de planten uwer voeten, zij zullen, doordrongen van het bewustzijn uwer grootheid, voor u ter aarde neervallen, en zij zullen, in plaats van de vroegere spotnamen u de u toekomende erenamen gevende, u noemen de stad des HEEREN, het Zion van den Heilige Israël's. 2)

1) De onderdrukkers zijn van de aarde verdwenen, en nu komen de heidenen, ziende hoe de Heere God zijn volk heeft verhoogd, zich onderwerpen, en zich neerbuigen aan hun voetzolen om door hen gezegend te worden.

2) Niet alleen dat zij bij u zullen moeten komen smeken van wege hun eigene belangen, maar zij zullen u eer bewijzen. Zij zullen eindelijk overtuigd worden, dat gijlieden gunstelingen des hemels zijt en der bijzonder zorgende Goddelijke voorzienigheid.

Vers 15

15. In plaats en ter vergoeding daarvan, dat gij a) verlaten en gehaat zijt geweest, zodat niemand door u heenging, dewijl gij in puin laagt, zo zal Ik u stellen tot ene eeuwige heerlijkheid, zodat gij niet alleen in het algemeen, maar ook in uwe bijzondere delen prachtig zult zijn. Ik zal u stellen tot ene vreugde voor allen, van geslacht tot geslacht.

a) Isaiah 49:19; Isaiah 54:1, Isaiah 54:6, Isaiah 54:7. 16. En gij zult als rijke voeding tot uwen wasdom de melk der heidenen zuigen, die gaarne en gewillig hun levensmerg zullen geven, gelijk ene moeder die aan het kind in de moedermelk geeft, en gij zult de borsten der koningen zuigen, 1) daar zij er ene ere in stellen, uwe verplegers te zijn (Isaiah 49:23), en gij zult weten ten gevolge dier verheerlijking, die u door Mijne genadige leiding boven alle heidenen en koningen ten deel wordt, dat Ik de HEERE ben, uw Heiland en uw Verlosser, de Machtige Jakob's (Isaiah 49:23, Isaiah 49:26).

1) In deze verzen wordt verder de heerlijkheid en den zegen van het geestelijk Israël en het nieuwe Jeruzalem beschreven. Volken en hun koningen zullen het voeden, gelijk een moeder hare kinderen voedt met haar melk. Waarom? opdat het kind zal groeien en in levenskracht en levenssterkte toenemen. Zo zou ook, wat Israël van de volken ontving, dienen, opdat het zou uitbreken ter rechter- en ter linkerzijde en bloeien en groeien. Maar, opdat het niet aan eigen waardigheid werd toegeschreven, aan eigen verdienste en werk, volgt er onmiddellijk, dat dit alles zou geschieden, opdat Israël zou weten, dat de Heere, Zijn verlosser, de Machtige Jakob's zijn Sterkte en zijn Redder was.

Vers 15

15. In plaats en ter vergoeding daarvan, dat gij a) verlaten en gehaat zijt geweest, zodat niemand door u heenging, dewijl gij in puin laagt, zo zal Ik u stellen tot ene eeuwige heerlijkheid, zodat gij niet alleen in het algemeen, maar ook in uwe bijzondere delen prachtig zult zijn. Ik zal u stellen tot ene vreugde voor allen, van geslacht tot geslacht.

a) Isaiah 49:19; Isaiah 54:1, Isaiah 54:6, Isaiah 54:7. 16. En gij zult als rijke voeding tot uwen wasdom de melk der heidenen zuigen, die gaarne en gewillig hun levensmerg zullen geven, gelijk ene moeder die aan het kind in de moedermelk geeft, en gij zult de borsten der koningen zuigen, 1) daar zij er ene ere in stellen, uwe verplegers te zijn (Isaiah 49:23), en gij zult weten ten gevolge dier verheerlijking, die u door Mijne genadige leiding boven alle heidenen en koningen ten deel wordt, dat Ik de HEERE ben, uw Heiland en uw Verlosser, de Machtige Jakob's (Isaiah 49:23, Isaiah 49:26).

1) In deze verzen wordt verder de heerlijkheid en den zegen van het geestelijk Israël en het nieuwe Jeruzalem beschreven. Volken en hun koningen zullen het voeden, gelijk een moeder hare kinderen voedt met haar melk. Waarom? opdat het kind zal groeien en in levenskracht en levenssterkte toenemen. Zo zou ook, wat Israël van de volken ontving, dienen, opdat het zou uitbreken ter rechter- en ter linkerzijde en bloeien en groeien. Maar, opdat het niet aan eigen waardigheid werd toegeschreven, aan eigen verdienste en werk, volgt er onmiddellijk, dat dit alles zou geschieden, opdat Israël zou weten, dat de Heere, Zijn verlosser, de Machtige Jakob's zijn Sterkte en zijn Redder was.

Vers 17

17. Voor koper zal Ik bij het weer opbouwen van u, dat even prachtig, als duurzaam zal geschieden, goud brengen, en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper, en voor stenen ijzer 1); en Ik zal uwe opzieners vreedzaam maken en uwe drijvers rechtvaardigen (liever: tot uwe opzieners den vrede en tot uwe verzorgers de rechtvaardigheid). De vrede zal in eigen persoon de plaats van overheid vervullen, en gerechtigheid de politie zijn.

1) Deze plaats is ene beschrijving van de gouden eeuw, gelijk wij gewoon zijn die te noemen. Evenals van Salomo's dagen (1 Kings 10:21, 1 Kings 10:27) staat aangetekend, dat goud en zilver zo overvloedig waren, dat men geen gebruik maakte van mindere metalen, zo wordt met uitbreiding dezer leenspreuk, het nieuw Jeruzalem beschreven als gemaakt van fijn goud. (Revelation 1:18).

Typisch met herinnering aan den tijd van Salomo, die hier in het algemeen als type voor ogen zweeft (vgl. 1 Kings 10:21, 1 Kings 10:27). Soortgelijke denkbeelden onder andere typen vindt men Isaiah 35:13. Het is de bedoeling van het hier gezegde mede te delen, dat Zion in het geheel in hoger en heerlijker toestand verkeren zal.

Vers 17

17. Voor koper zal Ik bij het weer opbouwen van u, dat even prachtig, als duurzaam zal geschieden, goud brengen, en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper, en voor stenen ijzer 1); en Ik zal uwe opzieners vreedzaam maken en uwe drijvers rechtvaardigen (liever: tot uwe opzieners den vrede en tot uwe verzorgers de rechtvaardigheid). De vrede zal in eigen persoon de plaats van overheid vervullen, en gerechtigheid de politie zijn.

1) Deze plaats is ene beschrijving van de gouden eeuw, gelijk wij gewoon zijn die te noemen. Evenals van Salomo's dagen (1 Kings 10:21, 1 Kings 10:27) staat aangetekend, dat goud en zilver zo overvloedig waren, dat men geen gebruik maakte van mindere metalen, zo wordt met uitbreiding dezer leenspreuk, het nieuw Jeruzalem beschreven als gemaakt van fijn goud. (Revelation 1:18).

Typisch met herinnering aan den tijd van Salomo, die hier in het algemeen als type voor ogen zweeft (vgl. 1 Kings 10:21, 1 Kings 10:27). Soortgelijke denkbeelden onder andere typen vindt men Isaiah 35:13. Het is de bedoeling van het hier gezegde mede te delen, dat Zion in het geheel in hoger en heerlijker toestand verkeren zal.

Vers 18

18. Er zal, gelijk bij zulk ene staatsinrichting van zelf spreekt, geen geweld meer gehoord worden in uw land, zodat nog enig geval zou voorkomen, dat de sterke op ruwe en onrechtvaardige wijze den zwakkere zou onderdrukken; verstoring noch verbreking zal in uwe landpalen zijn, er zal niets geschieden, waardoor verwoesting zou kunnen worden aangericht. Maar uwe muren zult gij Heil heten en uwe poorten Lof. 1) Het heil, u door God geschonken, zal u tot ene onverwinbare beschutting zijn. De zegen, dien gij boven alle volken der aar de geniet, zal hun slechts toelaten, uwen grond met eerbied te betreden.

1) Zij heeft muren, maar in waarheid geldt het heil van haren God haar als onverwinnelijke ommuring. Zij heeft deuren, maar in waarheid waarborgt haar als alle zekerheid gevende en verfraaiende poorten, de eerbiedwaardige roem, waarmee Jehova haar bekleed heeft. 19. De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, alsof gij dat nodige had; en tot enen glans zal u de maan niet lichten, dewijl gij dit niet meer behoeft. Gij zijt daarboven verheven. Maar de HEERE, dien gij in uwe onmiddellijke tegenwoordigheid hebt, zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uwe sierlijkheid 1) die al het donkere genoegzaam verheldert.

1) De zon en maan zullen niet meer uw licht zijn, dat is: Gods volk, wanneer zij Zijne gunst genieten en in het licht Zijns aanschijns wandelen, maakt van de zon en van de maan weinig werk, maar schoon die allen hun glans introkken, zouden zij toch vol troost en welgemoed in het licht des Heren wandelen kunnen.

Er zal noch zon noch maan wezen, maar de heilige plaats wordt van de alles overstralende verschijning van Gods tegenwoordigheid, onveranderlijk bestraald.

Vers 18

18. Er zal, gelijk bij zulk ene staatsinrichting van zelf spreekt, geen geweld meer gehoord worden in uw land, zodat nog enig geval zou voorkomen, dat de sterke op ruwe en onrechtvaardige wijze den zwakkere zou onderdrukken; verstoring noch verbreking zal in uwe landpalen zijn, er zal niets geschieden, waardoor verwoesting zou kunnen worden aangericht. Maar uwe muren zult gij Heil heten en uwe poorten Lof. 1) Het heil, u door God geschonken, zal u tot ene onverwinbare beschutting zijn. De zegen, dien gij boven alle volken der aar de geniet, zal hun slechts toelaten, uwen grond met eerbied te betreden.

1) Zij heeft muren, maar in waarheid geldt het heil van haren God haar als onverwinnelijke ommuring. Zij heeft deuren, maar in waarheid waarborgt haar als alle zekerheid gevende en verfraaiende poorten, de eerbiedwaardige roem, waarmee Jehova haar bekleed heeft. 19. De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, alsof gij dat nodige had; en tot enen glans zal u de maan niet lichten, dewijl gij dit niet meer behoeft. Gij zijt daarboven verheven. Maar de HEERE, dien gij in uwe onmiddellijke tegenwoordigheid hebt, zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uwe sierlijkheid 1) die al het donkere genoegzaam verheldert.

1) De zon en maan zullen niet meer uw licht zijn, dat is: Gods volk, wanneer zij Zijne gunst genieten en in het licht Zijns aanschijns wandelen, maakt van de zon en van de maan weinig werk, maar schoon die allen hun glans introkken, zouden zij toch vol troost en welgemoed in het licht des Heren wandelen kunnen.

Er zal noch zon noch maan wezen, maar de heilige plaats wordt van de alles overstralende verschijning van Gods tegenwoordigheid, onveranderlijk bestraald.

Vers 20

20. Uwe zon zal niet meer ondergaan, gelijk het in dezen tegenwoordige tijd geschiedt, en uwe naam zal des morgens, wanneer hare dienst als lamp in den nacht eindigt, haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig Licht wezen en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen, 1) zodat het volstrekt geen nacht meer wordt (Revelation 1:23,.

1) De Profeet blikt ook hier weer in de verre toekomst. De heerlijkheid der N. Bedeling wordt hem beeld en profetie van de voleindiging der eeuwen, van den volmaakten staat der Kerk. Geen zon- of maanlicht zal men meer behoeven, want de Heere zelf zal het licht, het eeuwig Licht zijn. Nu nog is er niet alleen op tijdelijk maar ook op geestelijk gebied, een voortdurende strijd tussen licht en duisternis. Zowel op natuurlijk als op geestelijk gebied vervangt de nacht de dag. Het is nu eens donker en dan weer licht. Ook te midden van de donkerste tijden is het wel niet geheel nacht, maar toch de Kerk kan vele tijden opnoemen, waarin het zonlicht niet meer gezien werd.

Hier voorspelt echter de Profeet den tijd, dat de strijd uit zal zijn, de strijd tussen duisternis en licht. De duisterheid zal eindelijk overwonnen zijn, en eenmaal breekt de tijd aan, dat er voor de Kerk geen donkerheid en duisterheid meer zal wezen, als de tijd der tijden is vervuld.

Dit wordt ook, in het volgende vers nader uitgewerkt.

Vers 20

20. Uwe zon zal niet meer ondergaan, gelijk het in dezen tegenwoordige tijd geschiedt, en uwe naam zal des morgens, wanneer hare dienst als lamp in den nacht eindigt, haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig Licht wezen en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen, 1) zodat het volstrekt geen nacht meer wordt (Revelation 1:23,.

1) De Profeet blikt ook hier weer in de verre toekomst. De heerlijkheid der N. Bedeling wordt hem beeld en profetie van de voleindiging der eeuwen, van den volmaakten staat der Kerk. Geen zon- of maanlicht zal men meer behoeven, want de Heere zelf zal het licht, het eeuwig Licht zijn. Nu nog is er niet alleen op tijdelijk maar ook op geestelijk gebied, een voortdurende strijd tussen licht en duisternis. Zowel op natuurlijk als op geestelijk gebied vervangt de nacht de dag. Het is nu eens donker en dan weer licht. Ook te midden van de donkerste tijden is het wel niet geheel nacht, maar toch de Kerk kan vele tijden opnoemen, waarin het zonlicht niet meer gezien werd.

Hier voorspelt echter de Profeet den tijd, dat de strijd uit zal zijn, de strijd tussen duisternis en licht. De duisterheid zal eindelijk overwonnen zijn, en eenmaal breekt de tijd aan, dat er voor de Kerk geen donkerheid en duisterheid meer zal wezen, als de tijd der tijden is vervuld.

Dit wordt ook, in het volgende vers nader uitgewerkt.

Vers 21

21. En uw volk, dat in u woont, zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn; allen zullen door het geloof de gerechtigheid deelachtig zijn en in gerechtigheid leven. Zij zullen, daar het om die reden niet meer tot een toestand van verbanning komt, in eeuwigheid de aarde, het land der belofte, Kanan, erfelijk bezitten; zij zullen zijn ene a) spruit Mijner plantingen, ene gemeente, die door kastijdingen en genadebetoningen geheel is omgekeerd b) een werk Mijner handen, dat Ik door Mijne vrije genade tot stand heb gebracht, opdat Ik verheerlijkt worde, 1) dat dan ook geen vlek of rimpel aan zich heeft.

a) Matthew 15:13. b) Isaiah 29:23; Isaiah 45:11.

1) Het was door Gods genade, dat zij tot dezen geluksstaat bestemd waren; zij zijn de spruiten Zijner planting. Hij brak ze van den wilden olijfboom af en entte ze in den goeden olijfboom in, verplaatste hen uit het land, toen zij nog tedere spruitjes waren in Zijne kwekerij, opdat zij, in Zijn hof op aarde nu geplant zijnde, in het kort in zijn Paradijs, in den hemel mochten worden overgebracht.

Vers 21

21. En uw volk, dat in u woont, zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn; allen zullen door het geloof de gerechtigheid deelachtig zijn en in gerechtigheid leven. Zij zullen, daar het om die reden niet meer tot een toestand van verbanning komt, in eeuwigheid de aarde, het land der belofte, Kanan, erfelijk bezitten; zij zullen zijn ene a) spruit Mijner plantingen, ene gemeente, die door kastijdingen en genadebetoningen geheel is omgekeerd b) een werk Mijner handen, dat Ik door Mijne vrije genade tot stand heb gebracht, opdat Ik verheerlijkt worde, 1) dat dan ook geen vlek of rimpel aan zich heeft.

a) Matthew 15:13. b) Isaiah 29:23; Isaiah 45:11.

1) Het was door Gods genade, dat zij tot dezen geluksstaat bestemd waren; zij zijn de spruiten Zijner planting. Hij brak ze van den wilden olijfboom af en entte ze in den goeden olijfboom in, verplaatste hen uit het land, toen zij nog tedere spruitjes waren in Zijne kwekerij, opdat zij, in Zijn hof op aarde nu geplant zijnde, in het kort in zijn Paradijs, in den hemel mochten worden overgebracht.

Vers 22

22. De kleinste zal door zulk een toenemen tot duizend worden, en de minste zal door buitengewoon grote en snelle vermeerdering tot een machtig volk worden. Ik, de HEERE, zal gelijk Ik gezegd heb, zulks te zijner tijd snellijk doen komen. Niemand twijfele dan, omdat de toestanden en omstandigheden nog van dien aard zijn, alsof ze nooit tot werkelijkheid konden komen.

Welke geheimenissen der vernieuwing hier nog verborgen liggen, wie zal zulke verklaren vgl. Revelation 1:23 ! Men heeft zich hier evenzeer te hoeden voor eenzijdig geestelijke als voor grof zinnelijke opvatting. Alles zal wezen, leven zijn en zijne gestalte hebben, maar anders dan thans.

Allerheerlijkst zegel op zo vele heerlijke beloften! Zonder deze verzekering zou er in dit alles, ene zekerheid en gene ware vertroosting zijn. Te Zijner tijd. Het kan zich lang laten wachten maar eens komt het zeker. Het heeft een bepaalden tijd. Snellijk. Beslissende dingen hebben ene lange voorbereiding, maar ene snelle uitvoering. Wij moeten er ons te voren in verdiepen met onze gedachten, de tijden vooruitlopen, en ons gemeenzaam maken met het denkbeeld: Christus komt. Hij zelf heeft gezegd: "Zie Ik kom haastelijk, terwijl Hij in Zijne gelijkenissen meermalen de gedachte, of het woord in het hart of in den mond der op Hem wachtenden legt: De Heer vertoeft te komen. God handelt altijd zo. Ook bij ons gaat de ene dag en week, en maand en jaar na den anderen voorbij, en het is alsof alles zo blijven zal, en het blijft ook alles zo, maar tot wanneer? Tot aan het einde; dan komt de dood, en maakt op eens en met de snelheid van een ogenblik een einde aan al die voorbereidingen, en dan is de dagelijkse eentonige loop en omloop des levens afgebroken, beslissend afgebroken. En de heerlijkheid, de vervulling van al Gods beloften vangt aan voor allen, die geloven, tot welken ook wij door Gods genade wensen te behoren.

Isaiah 60:18-Isaiah 60:21. Wij werpen een blik in `t inwendige der stad. Er woont daarin een volmaakt geslacht, rechtvaardigen, heiligen; daarom is ook van gewelddadigheid voortaan geen sprake meer, noch van vernieling en verwoesting binnen hare grenzen. Heil worden de muren genoemd, en roem de poorten. Maar gewis niet zozeer in dien zin, dat God den muren heil, en den poorten roem aanbrengt, maar veel meer, dat uit de muren der stad hen uitgaat, en de roem van God uit hare poorten verkondigd wordt. En nu treedt ons in de belofte zo recht het volle licht der geestelijke betekenis onzer profetie voor ogen. De Godskennis in het nieuwe Jeruzalem is herder en klaar, van een zo onvervalst licht, dat in den glans dezer inwendige verlichting de stad gene zon en gene maan meer behoeft. Dat is wel poëzie, maar uit hare schitterende inkleding blinkt de zon der eeuwige waarheid van het denkbeeld (vgl. Revelation 1:23; Revelation 22:5). Wanneer reeds in `t begin dezer glansrijke profetie de schildering des profeets met een wonder van licht overgoten was, zo wordt dit hier het sterkste, en heerlijkste en reinste, dat van de inwendige heiliging der bewoners van `t nieuwe Jeruzalem kan gezegd worden. Op de lieflijkste wijze maakt de profeet van het zo gebruikte beeld ene nieuwe toepassing. Eeuwig zal het licht der vreugde in de Godsstad stralen. God zelf zal immers daarin de zon zijn, die nooit ophoudt te schijnen. Is echter het licht van Israël's Heilige tot inwendig levenslicht Zijner belijders geworden, zo is het ook de onuitputtelijk bron van de vreugde des Geestes. Voorbij zijn de dagen der treurigheid. De inwoners van `t nieuwe Jeruzalem zijn louter rechtvaardigen en zaligen, want wij lezen dat zij voor eeuwig het land zullen bezitten; het is het land van zaligen Godsvrede, het hemelse vaderland. Welk een zaad schiet op in dit nieuwe Jeruzalem! `t Is een zaad Gods, spruiten, die de Heere met Zijne eigene hand geplant heeft. Wij bemerken wel, dat de blik des profeets hier tot den versten afstand doordringt. Ten slotte evenwel de troostvolle evangelische belofte: "De nederige zal verhoogd, de kleinste zal de grootste worden. " De gemeente des nieuwen Jeruzalems, van den toekomstigen Godsstaat, wordt naar uitwendige maat geteld en gemeten, maar daar geschiedt de schatting naar ene innerlijke waarde, naar die der levende Godskennis en zedelijke volmaking.

Kom, Heere Jezus, vervul van Uwe beloften, antwoord op de gebeden van Uw volk, verhaast het gelukkige tijdperk dat Gij ons geleerd hebt te verwachten. Laat de roem en lof van den Heere, onzen God de aarde geheel vervullen, opdat Uwe dienstknechten verblijd mogen zijn en zich verheugen, en U eer geven, die leeft en regeert met den Vader, en den Heiligen Geest, n God, ene wereld zonder einde, Amen.

Vers 22

22. De kleinste zal door zulk een toenemen tot duizend worden, en de minste zal door buitengewoon grote en snelle vermeerdering tot een machtig volk worden. Ik, de HEERE, zal gelijk Ik gezegd heb, zulks te zijner tijd snellijk doen komen. Niemand twijfele dan, omdat de toestanden en omstandigheden nog van dien aard zijn, alsof ze nooit tot werkelijkheid konden komen.

Welke geheimenissen der vernieuwing hier nog verborgen liggen, wie zal zulke verklaren vgl. Revelation 1:23 ! Men heeft zich hier evenzeer te hoeden voor eenzijdig geestelijke als voor grof zinnelijke opvatting. Alles zal wezen, leven zijn en zijne gestalte hebben, maar anders dan thans.

Allerheerlijkst zegel op zo vele heerlijke beloften! Zonder deze verzekering zou er in dit alles, ene zekerheid en gene ware vertroosting zijn. Te Zijner tijd. Het kan zich lang laten wachten maar eens komt het zeker. Het heeft een bepaalden tijd. Snellijk. Beslissende dingen hebben ene lange voorbereiding, maar ene snelle uitvoering. Wij moeten er ons te voren in verdiepen met onze gedachten, de tijden vooruitlopen, en ons gemeenzaam maken met het denkbeeld: Christus komt. Hij zelf heeft gezegd: "Zie Ik kom haastelijk, terwijl Hij in Zijne gelijkenissen meermalen de gedachte, of het woord in het hart of in den mond der op Hem wachtenden legt: De Heer vertoeft te komen. God handelt altijd zo. Ook bij ons gaat de ene dag en week, en maand en jaar na den anderen voorbij, en het is alsof alles zo blijven zal, en het blijft ook alles zo, maar tot wanneer? Tot aan het einde; dan komt de dood, en maakt op eens en met de snelheid van een ogenblik een einde aan al die voorbereidingen, en dan is de dagelijkse eentonige loop en omloop des levens afgebroken, beslissend afgebroken. En de heerlijkheid, de vervulling van al Gods beloften vangt aan voor allen, die geloven, tot welken ook wij door Gods genade wensen te behoren.

Isaiah 60:18-Isaiah 60:21. Wij werpen een blik in `t inwendige der stad. Er woont daarin een volmaakt geslacht, rechtvaardigen, heiligen; daarom is ook van gewelddadigheid voortaan geen sprake meer, noch van vernieling en verwoesting binnen hare grenzen. Heil worden de muren genoemd, en roem de poorten. Maar gewis niet zozeer in dien zin, dat God den muren heil, en den poorten roem aanbrengt, maar veel meer, dat uit de muren der stad hen uitgaat, en de roem van God uit hare poorten verkondigd wordt. En nu treedt ons in de belofte zo recht het volle licht der geestelijke betekenis onzer profetie voor ogen. De Godskennis in het nieuwe Jeruzalem is herder en klaar, van een zo onvervalst licht, dat in den glans dezer inwendige verlichting de stad gene zon en gene maan meer behoeft. Dat is wel poëzie, maar uit hare schitterende inkleding blinkt de zon der eeuwige waarheid van het denkbeeld (vgl. Revelation 1:23; Revelation 22:5). Wanneer reeds in `t begin dezer glansrijke profetie de schildering des profeets met een wonder van licht overgoten was, zo wordt dit hier het sterkste, en heerlijkste en reinste, dat van de inwendige heiliging der bewoners van `t nieuwe Jeruzalem kan gezegd worden. Op de lieflijkste wijze maakt de profeet van het zo gebruikte beeld ene nieuwe toepassing. Eeuwig zal het licht der vreugde in de Godsstad stralen. God zelf zal immers daarin de zon zijn, die nooit ophoudt te schijnen. Is echter het licht van Israël's Heilige tot inwendig levenslicht Zijner belijders geworden, zo is het ook de onuitputtelijk bron van de vreugde des Geestes. Voorbij zijn de dagen der treurigheid. De inwoners van `t nieuwe Jeruzalem zijn louter rechtvaardigen en zaligen, want wij lezen dat zij voor eeuwig het land zullen bezitten; het is het land van zaligen Godsvrede, het hemelse vaderland. Welk een zaad schiet op in dit nieuwe Jeruzalem! `t Is een zaad Gods, spruiten, die de Heere met Zijne eigene hand geplant heeft. Wij bemerken wel, dat de blik des profeets hier tot den versten afstand doordringt. Ten slotte evenwel de troostvolle evangelische belofte: "De nederige zal verhoogd, de kleinste zal de grootste worden. " De gemeente des nieuwen Jeruzalems, van den toekomstigen Godsstaat, wordt naar uitwendige maat geteld en gemeten, maar daar geschiedt de schatting naar ene innerlijke waarde, naar die der levende Godskennis en zedelijke volmaking.

Kom, Heere Jezus, vervul van Uwe beloften, antwoord op de gebeden van Uw volk, verhaast het gelukkige tijdperk dat Gij ons geleerd hebt te verwachten. Laat de roem en lof van den Heere, onzen God de aarde geheel vervullen, opdat Uwe dienstknechten verblijd mogen zijn en zich verheugen, en U eer geven, die leeft en regeert met den Vader, en den Heiligen Geest, n God, ene wereld zonder einde, Amen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 60". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-60.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile