Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 5

Isaiah 5:1. ISRAËL GODS WIJNGAARD. Aan deze eerste rede sluit zich een tweede aan, tot dezelfden tijd behorende en ook dezelfde gedachten ontwikkelende, zo `t schijnt uit 3:14 voortgevloeid, maar zonder enige belofte aan het einde. I. Isaiah 5:1-Isaiah 5:7. Een zeer gevoelvol weemoedig lied, dat ene parabel bevat (2 Samuel 12:4), vormt den grondslag der rede. Hij, dien de Profeet liefheeft, bezit een wijngaard, waaraan hij al wat mogelijk is, gedaan heeft; de wijngaard heeft echter de verwachting van zijn eigenaar verijdeld, en in plaats van goede druiven stinkende druiven voortgebracht; daarom trekt de eigenaar de hand er van af, en geeft hem over tot verwoesting. Met deze gelijkenis is niemand anders dan Israël bedoeld, dat, door den Heere op `t zorgvuldigst verpleegd, Zijne verwachting zo schandelijk mogelijk heeft teleurgesteld.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 5

Isaiah 5:1. ISRAËL GODS WIJNGAARD. Aan deze eerste rede sluit zich een tweede aan, tot dezelfden tijd behorende en ook dezelfde gedachten ontwikkelende, zo `t schijnt uit 3:14 voortgevloeid, maar zonder enige belofte aan het einde. I. Isaiah 5:1-Isaiah 5:7. Een zeer gevoelvol weemoedig lied, dat ene parabel bevat (2 Samuel 12:4), vormt den grondslag der rede. Hij, dien de Profeet liefheeft, bezit een wijngaard, waaraan hij al wat mogelijk is, gedaan heeft; de wijngaard heeft echter de verwachting van zijn eigenaar verijdeld, en in plaats van goede druiven stinkende druiven voortgebracht; daarom trekt de eigenaar de hand er van af, en geeft hem over tot verwoesting. Met deze gelijkenis is niemand anders dan Israël bedoeld, dat, door den Heere op `t zorgvuldigst verpleegd, Zijne verwachting zo schandelijk mogelijk heeft teleurgesteld.

Vers 1

1. Numbers 1:1) zal ik mijnen beminde, voor den Bruidegom der gemeente, wiens vriend en heraut ik ben (John 3:29) een lied mijns liefsten zingen, dat ik Hem, mijnen liefste, die tevens mijn aanverwant is 2), niet maar in dan mond leg, maar dat Hij helaas! zelf zingen moet en ik Hem slechts nazing, van Zijnen wijngaard, hoe het Hem daarmee gaat: Mijn beminde heeft (liever: had) enen wijngaard op enen vetten heuvel, in een van nature vruchtbaar, voor de zonnestralen overal toegankelijk en voor den wijnbouw uitnemend geschikt bergland 3).

1) In Isaiah 1:1 heeft de profeet, als een andere Mozes, een inleidend woord gesproken, en de eerste rede in Isaiah 2:1 niet minder treffend met den tekst van een vroeger profetisch woord aangevangen; deze rede begint hij nu als improvisator, die met schone, wegslepende woorden zich zelven en de toehoorders oproept, en, terwijl hij alzo aanheft, heeft hij, (zij `t in den geest of werkelijk) ene grote menigte volks uit Jeruzalem en Juda om zich heen. 2) Ook Jesaja was uit den stam Juda (LUTHER). Zie 2 Kings 15:7 2 Kings 15:3) Op een vetten heuvel.

Bij zulk een wijngaard, aangelegd op een vetten heuvel, vergelijkt de Heere zijn volk Israël. Zo kan men inderdaad van het lieflijke land der belofte, het door zijne buitengewone vruchtbaarheid beroemde Kanan, spreken. Wie een wijngaard wilde aanleggen, groef den grond met een houweel goed om, en zuiverde dien van stenen, en leide dien door middel van muren terrasvormig aan, opdat de aarde niet zou wegspoelen. De wijngaard werd verder door hekken of muren omgeven, ter bescherming tegen het vee en het wild gedierte, vooral tegen de wilde zwijnen.

Vers 1

1. Numbers 1:1) zal ik mijnen beminde, voor den Bruidegom der gemeente, wiens vriend en heraut ik ben (John 3:29) een lied mijns liefsten zingen, dat ik Hem, mijnen liefste, die tevens mijn aanverwant is 2), niet maar in dan mond leg, maar dat Hij helaas! zelf zingen moet en ik Hem slechts nazing, van Zijnen wijngaard, hoe het Hem daarmee gaat: Mijn beminde heeft (liever: had) enen wijngaard op enen vetten heuvel, in een van nature vruchtbaar, voor de zonnestralen overal toegankelijk en voor den wijnbouw uitnemend geschikt bergland 3).

1) In Isaiah 1:1 heeft de profeet, als een andere Mozes, een inleidend woord gesproken, en de eerste rede in Isaiah 2:1 niet minder treffend met den tekst van een vroeger profetisch woord aangevangen; deze rede begint hij nu als improvisator, die met schone, wegslepende woorden zich zelven en de toehoorders oproept, en, terwijl hij alzo aanheft, heeft hij, (zij `t in den geest of werkelijk) ene grote menigte volks uit Jeruzalem en Juda om zich heen. 2) Ook Jesaja was uit den stam Juda (LUTHER). Zie 2 Kings 15:7 2 Kings 15:3) Op een vetten heuvel.

Bij zulk een wijngaard, aangelegd op een vetten heuvel, vergelijkt de Heere zijn volk Israël. Zo kan men inderdaad van het lieflijke land der belofte, het door zijne buitengewone vruchtbaarheid beroemde Kanan, spreken. Wie een wijngaard wilde aanleggen, groef den grond met een houweel goed om, en zuiverde dien van stenen, en leide dien door middel van muren terrasvormig aan, opdat de aarde niet zou wegspoelen. De wijngaard werd verder door hekken of muren omgeven, ter bescherming tegen het vee en het wild gedierte, vooral tegen de wilde zwijnen.

Vers 2

2. En Hij heeft, toen Hij den wijngaard plantte, dien omtuind (Mark 12:1), volgens ene andere vertaling omgegraven, d. i. den grond losgemaakt, en van stenen en puin gezuiverd, en Hij heeft hem beplant met edele wijnstokken, omdat hij de beste soort van vrucht, kleine blauwrode, zeer zoete druiven met bijna onmerkbare pitten, kweken wilde; en Hij heeft tot beschutting en sieraad van den zorgvuldig aangelegden en met zulke edele stukken beplanten wijngaard, in zijn midden enen toren 1) gebouwd, en ook 2) voor den oogsttijd enen wijnbak 3) daarin uitgehouwen, dien Hij met veel moeite in den rotsgrond aanbracht (Richt 6:11, 2), en Hij heeft verwacht, dat hij goede druiven zou voortbrengen, maar hij heeft stinkende druiven voortgebracht, (onrijp gebleven, rimpelige druiven, of de harde bessen van den wilden wijnstok).

1) Nog tegenwoordig heeft elke wijngaard bij Hebron een klein gebouw of stenen torentje, hetwelk den wachter en tijdens den wijnoogst den eigenaars en hun gasten tot verblijfplaats verstrekt. 2) Het woordje ook drukt uit, dat het kleinste en voor het tegenwoordige niet noodzakelijke-de wijntak was nog niet nodig, omdat de vrucht er nog niet was-met de meeste zorgvuldigheid door de voorzienige genade Gods voor Zijn volk geschied was. 3) De vette "heuvel, " is het van melk en honing vloeiende Kanan (Genesis 12:7), het omgraven en van stenen zuiveren betekent de zuivering des lands van zijne vroegere heidense bewoners en de inbrenging van Israël in zijn erfland (Psalms 44:3 v.); de edele ranken zijn de kinderen Israël's zelf; edel door afkomst en toebereiding Gods (Isaiah 51:1 v. Deuteronomy 4:6); de beschermends en sierlijke toren in `t. midden van den wijngaard te Jeruzalem, de koning- en tempelstad, met hare priesters, profeten en theocratische koningen de wijnbak is de aan `t volk toegezegde verheven toekomst, als het tot edelen wijn worden, d. i. de volheid des H. Geestes ontvangen en met het uit hem voorgekomen heil den dorst van alle volkeren lessen zou. Op Israël's ontaarding en zijne onbruikbaarheid voor deze genadige bedoelingen Gods doelt de uitdrukking: "stinkende druiven" (of gifbeziën).

Robinson vond bij het dorp Hableh, een in weerwil van haren hogen ouderdom zeer goed bewaard gebleven wijnpers in de rotsen uitgehouwen. Zulk een pers bestaat uit een bovenst en benedenst gedeelte, een hoger en lager gelegen bak. In de eerste werden de druiven getreden, uit de laatste het daarin gelopen sap of de most in de kruiken of in lederen zakken gedaan. Het is duidelijk wat de Heere God hier onder dit alles verstaan wil. De Heere had Israël in Kanan op eigen erve gesteld, in een land overvloeiende van melk en honing. Hij had zijn volk omtuind door de wet op Sinaï gegeven, in zijn midden een toren gebouwd en ook een wijnbak, d. i. Hij had den tempel, de plaats der godsdienstige samenkomsten gegeven, waarin het volk de vruchten des geloofs en der liefde zou brengen. Van uit den tempel ging de wet en het woord des profeten tot Israël om het te bewaren bij de zuiverheid van den godsdienst. Daar kwam Israël weer bijeen om den Heere de lofoffers te brengen, die Hem aangenaam zijn. Israël was dus een hoog bevoorrecht volk, dat alles van den Heere had ontvangen om het volk te zijn, waartoe Hij het bestemd had. Maar ziet in plaats dat van dien wijngaard en van dien wijnberg goede druiven en goede wijn werd gegeven, in plaats dat Israël ware vruchten des geloofs en der liefde voortbracht, bleek het nu dat zij stinkende druiven, vruchten der ongerechtigheid hadden voortgebracht.

Vers 2

2. En Hij heeft, toen Hij den wijngaard plantte, dien omtuind (Mark 12:1), volgens ene andere vertaling omgegraven, d. i. den grond losgemaakt, en van stenen en puin gezuiverd, en Hij heeft hem beplant met edele wijnstokken, omdat hij de beste soort van vrucht, kleine blauwrode, zeer zoete druiven met bijna onmerkbare pitten, kweken wilde; en Hij heeft tot beschutting en sieraad van den zorgvuldig aangelegden en met zulke edele stukken beplanten wijngaard, in zijn midden enen toren 1) gebouwd, en ook 2) voor den oogsttijd enen wijnbak 3) daarin uitgehouwen, dien Hij met veel moeite in den rotsgrond aanbracht (Richt 6:11, 2), en Hij heeft verwacht, dat hij goede druiven zou voortbrengen, maar hij heeft stinkende druiven voortgebracht, (onrijp gebleven, rimpelige druiven, of de harde bessen van den wilden wijnstok).

1) Nog tegenwoordig heeft elke wijngaard bij Hebron een klein gebouw of stenen torentje, hetwelk den wachter en tijdens den wijnoogst den eigenaars en hun gasten tot verblijfplaats verstrekt. 2) Het woordje ook drukt uit, dat het kleinste en voor het tegenwoordige niet noodzakelijke-de wijntak was nog niet nodig, omdat de vrucht er nog niet was-met de meeste zorgvuldigheid door de voorzienige genade Gods voor Zijn volk geschied was. 3) De vette "heuvel, " is het van melk en honing vloeiende Kanan (Genesis 12:7), het omgraven en van stenen zuiveren betekent de zuivering des lands van zijne vroegere heidense bewoners en de inbrenging van Israël in zijn erfland (Psalms 44:3 v.); de edele ranken zijn de kinderen Israël's zelf; edel door afkomst en toebereiding Gods (Isaiah 51:1 v. Deuteronomy 4:6); de beschermends en sierlijke toren in `t. midden van den wijngaard te Jeruzalem, de koning- en tempelstad, met hare priesters, profeten en theocratische koningen de wijnbak is de aan `t volk toegezegde verheven toekomst, als het tot edelen wijn worden, d. i. de volheid des H. Geestes ontvangen en met het uit hem voorgekomen heil den dorst van alle volkeren lessen zou. Op Israël's ontaarding en zijne onbruikbaarheid voor deze genadige bedoelingen Gods doelt de uitdrukking: "stinkende druiven" (of gifbeziën).

Robinson vond bij het dorp Hableh, een in weerwil van haren hogen ouderdom zeer goed bewaard gebleven wijnpers in de rotsen uitgehouwen. Zulk een pers bestaat uit een bovenst en benedenst gedeelte, een hoger en lager gelegen bak. In de eerste werden de druiven getreden, uit de laatste het daarin gelopen sap of de most in de kruiken of in lederen zakken gedaan. Het is duidelijk wat de Heere God hier onder dit alles verstaan wil. De Heere had Israël in Kanan op eigen erve gesteld, in een land overvloeiende van melk en honing. Hij had zijn volk omtuind door de wet op Sinaï gegeven, in zijn midden een toren gebouwd en ook een wijnbak, d. i. Hij had den tempel, de plaats der godsdienstige samenkomsten gegeven, waarin het volk de vruchten des geloofs en der liefde zou brengen. Van uit den tempel ging de wet en het woord des profeten tot Israël om het te bewaren bij de zuiverheid van den godsdienst. Daar kwam Israël weer bijeen om den Heere de lofoffers te brengen, die Hem aangenaam zijn. Israël was dus een hoog bevoorrecht volk, dat alles van den Heere had ontvangen om het volk te zijn, waartoe Hij het bestemd had. Maar ziet in plaats dat van dien wijngaard en van dien wijnberg goede druiven en goede wijn werd gegeven, in plaats dat Israël ware vruchten des geloofs en der liefde voortbracht, bleek het nu dat zij stinkende druiven, vruchten der ongerechtigheid hadden voortgebracht.

Vers 3

3. Nu dan, gij inwoners van Jeruzalem, en gij mannen van Juda! oordeelt, spreekt toch zelf recht tussen Mij, den Heere, wiens lied Zijn vriend en profeet zo even (Isaiah 5:1) gezongen heeft, en tussen Mijnen wijngaard, bij wie de schuld is, dat de vrucht van den wijngaard slechts in stinkende druiven bestaat 1).

1) De gelijkenis wekt Israël's opmerkzaamheid en doet een beroep op zijn innerlijk rechtsgevoel, welks oordeel dan op de misdadigers zelf wordt toegepast, zodat deze hun eigene rechters moeten worden. Zo deed Jotham bij de Sichemieten (Judges 9:7, Nathan David (2 Samuel 12:1,.

Vers 3

3. Nu dan, gij inwoners van Jeruzalem, en gij mannen van Juda! oordeelt, spreekt toch zelf recht tussen Mij, den Heere, wiens lied Zijn vriend en profeet zo even (Isaiah 5:1) gezongen heeft, en tussen Mijnen wijngaard, bij wie de schuld is, dat de vrucht van den wijngaard slechts in stinkende druiven bestaat 1).

1) De gelijkenis wekt Israël's opmerkzaamheid en doet een beroep op zijn innerlijk rechtsgevoel, welks oordeel dan op de misdadigers zelf wordt toegepast, zodat deze hun eigene rechters moeten worden. Zo deed Jotham bij de Sichemieten (Judges 9:7, Nathan David (2 Samuel 12:1,.

Vers 4

4. Bij Mij, den Heere, toch zeker niet alsof Ik iets zou nagelaten hebben; a) Wat is er boven het opgenoemde, dat Ik deed (Isaiah 5:2), meer te doen aan Mijnen wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Gij kunt op deze vraag niets aanwijzen, maar bekent door uw stilzwijgen dat alles wat gedaan kon worden, zo rijkelijk mogelijk gedaan is. En daarom laat Ik u verder vragen: Waarom heb Ik en met recht verwacht, dat hij goede druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht? 1)

a) Jeremiah 2:5. Micah 6:3, Micah 6:8.

1) Waar de Heere alles had gedaan, daar kon Hij te recht nog vragen wat er meer te doen was aan Zijn wijngaard, en kon Hij, op weemoedig bestraffenden toon, Israël wijzen op alle gebrek aan vrucht niet alleen, maar op het tegenovergestelde.

Want dat was juist het schrikkelijke, niet dat er geen vruchten waren, dit kon bij een nog kern gezonden wijngaard plaats hebben, maar dat er stinkende vrucht was, in plaats van vruchten des geloofs, die der zonde en ongerechtigheid.

Vers 4

4. Bij Mij, den Heere, toch zeker niet alsof Ik iets zou nagelaten hebben; a) Wat is er boven het opgenoemde, dat Ik deed (Isaiah 5:2), meer te doen aan Mijnen wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Gij kunt op deze vraag niets aanwijzen, maar bekent door uw stilzwijgen dat alles wat gedaan kon worden, zo rijkelijk mogelijk gedaan is. En daarom laat Ik u verder vragen: Waarom heb Ik en met recht verwacht, dat hij goede druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht? 1)

a) Jeremiah 2:5. Micah 6:3, Micah 6:8.

1) Waar de Heere alles had gedaan, daar kon Hij te recht nog vragen wat er meer te doen was aan Zijn wijngaard, en kon Hij, op weemoedig bestraffenden toon, Israël wijzen op alle gebrek aan vrucht niet alleen, maar op het tegenovergestelde.

Want dat was juist het schrikkelijke, niet dat er geen vruchten waren, dit kon bij een nog kern gezonden wijngaard plaats hebben, maar dat er stinkende vrucht was, in plaats van vruchten des geloofs, die der zonde en ongerechtigheid.

Vers 5

5. Ook op deze vraag weet gij niet te antwoorden, daar gij niet met berouw en ootmoed belijden wilt, dat gij alleen de schuldigen zijt. Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik Mijnen wijngaard weldra doen zal. Ik zal a) zijnen tuin, wat hem nu uitwendig bijeen houdt, wegnemen, opdat hij voor het binnendringende vee zij tot afweiding; zijnen muur, de inwendige kracht zal Ik verscheuren, opdat hij voor de voeten van woestelingen zij tot vertreding 1).

a) Psalms 80:13.

1) Hiermede wordt gewezen op dit reusachtig proces, dat van nu af tot in de verre toekomst zal gevoerd worden: Gods dadelijke en door mensen verleende bescherming wordt aan Israël ontnomen, en het volk wordt van dezen tijd af aan de aanvallen der Heidense volkeren overgegeven (de Assyriërs, de Chaldeeën en later de Romeinen) (zie Matthew 21:33)

Vers 5

5. Ook op deze vraag weet gij niet te antwoorden, daar gij niet met berouw en ootmoed belijden wilt, dat gij alleen de schuldigen zijt. Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik Mijnen wijngaard weldra doen zal. Ik zal a) zijnen tuin, wat hem nu uitwendig bijeen houdt, wegnemen, opdat hij voor het binnendringende vee zij tot afweiding; zijnen muur, de inwendige kracht zal Ik verscheuren, opdat hij voor de voeten van woestelingen zij tot vertreding 1).

a) Psalms 80:13.

1) Hiermede wordt gewezen op dit reusachtig proces, dat van nu af tot in de verre toekomst zal gevoerd worden: Gods dadelijke en door mensen verleende bescherming wordt aan Israël ontnomen, en het volk wordt van dezen tijd af aan de aanvallen der Heidense volkeren overgegeven (de Assyriërs, de Chaldeeën en later de Romeinen) (zie Matthew 21:33)

Vers 6

6. En de alzo verwoeste en vertreden wijnberg zal niet weer hersteld worden; Ik zal integendeel hem voor altijd tot woestheid maken; hij zal voortaan niet meer gelijk vroeger besnoeid noch omgehakt worden, daar dit niet door het dragen van goede vruchten, maar slechts door nieuwe teleurstellingen zou worden gevolgd, maar distels en doornen zullen daarin in zo hevigen graad opgaan, dat hij geheel woest wordt 1), en Ik zal de wolken gebieden, dat zij geen regen daarop regenen, en den grond nimmer vruchtbaar maken 2).

1) De betekenis van deze woorden is: gene overheid meer, geen leraar, geen profeet meer, maar regeringloosheid en sektarisme. 2) Wat de regen is voor den wijngaard, dat is voor de gemeente dat water des levens, hetwelk den geestelijken dorst laaft, het woord Gods. In en na de ballingschap hadden de Joden nog profeten, nog bestendige bronnen des levenden waters in hun midden maar die ballingschap is de vervulling van dit woord ook niet.

Eindelijk doet de landman dezen akker als in den ban. De plechtige vervloeking eens akkers schijnt daarin bestaan te hebben, dat men wenste, dat er geen dauw of regen meer op zou nederdalen (2 Samuel 1:21). Doch hier verraadt Zich nu de goddelijke Landman, wie Hij was, de Heere van hemel en aarde! Ik zal de wolken gebieden. Zo worden wij voorbereid op de overbrenging der gelijkenis in het volgende vers.

Vers 6

6. En de alzo verwoeste en vertreden wijnberg zal niet weer hersteld worden; Ik zal integendeel hem voor altijd tot woestheid maken; hij zal voortaan niet meer gelijk vroeger besnoeid noch omgehakt worden, daar dit niet door het dragen van goede vruchten, maar slechts door nieuwe teleurstellingen zou worden gevolgd, maar distels en doornen zullen daarin in zo hevigen graad opgaan, dat hij geheel woest wordt 1), en Ik zal de wolken gebieden, dat zij geen regen daarop regenen, en den grond nimmer vruchtbaar maken 2).

1) De betekenis van deze woorden is: gene overheid meer, geen leraar, geen profeet meer, maar regeringloosheid en sektarisme. 2) Wat de regen is voor den wijngaard, dat is voor de gemeente dat water des levens, hetwelk den geestelijken dorst laaft, het woord Gods. In en na de ballingschap hadden de Joden nog profeten, nog bestendige bronnen des levenden waters in hun midden maar die ballingschap is de vervulling van dit woord ook niet.

Eindelijk doet de landman dezen akker als in den ban. De plechtige vervloeking eens akkers schijnt daarin bestaan te hebben, dat men wenste, dat er geen dauw of regen meer op zou nederdalen (2 Samuel 1:21). Doch hier verraadt Zich nu de goddelijke Landman, wie Hij was, de Heere van hemel en aarde! Ik zal de wolken gebieden. Zo worden wij voorbereid op de overbrenging der gelijkenis in het volgende vers.

Vers 7

7. a) Want om u nu ook de betekenis der gelijkenis mede te delen, ofschoon gij de hoofdzaak daarvan reeds gevat hebt, de wijngaard van den HEERE der heirscharen is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn ene plant Zijner verlustingen, want bij hen heeft Hij Zijn heiligdom opgericht en den troon van Zijne rechtvaardige heerschappij, maar hier is juist de smartelijkste teleurstelling, waarover (Isaiah 5:2) gesproken was, Hem bereid. Hij heeft gewacht naar recht, dat het naar billijkheid onder de mannen van Juda in ere zou zijn, maar ziet, hetgeen Hij bij hen vindt, het is schurftheid 2), dwingelandij, die van den vreemden eigendom zich meester maakt; Hij heeft gewacht naar gerechtigheid, te oefenen en zonder partijdigheid en zelfzucht aan allen te doen, maar ziet, hetgeen Hij als vrucht van Zijn liefdearbeid aan Israël plukt, is geschreeuw 1) der armen en ellendigen over verdrukking zonder erbarmen.

a) Psalms 80:9.

1) De grievende teleurstelling, door Jehova ondervonden, wordt door twee woordspelingen (in den grondtekst: mischpat = recht, mispach = schurftheid, tsedakah = gerechtigheid; tseakah = geschreeuw, klacht, uitgedrukt, welke woordspelingen de ongedachte omkering van `t geen gehoopt werd in het tegendeel aanwijzen. De profeet schetst op deze wijze door klankvormen, hoe de gehoopte edele vruchten in slechts uitwendig daaraan gelijk zijnde stinkende druiven veranderd werden.

Gelijk de wilde druif, de wijnstok, die in `t wild groeit uitziet gelijk de edele, alzo bezit ook Israël den schijn dat het Gods volk is, ja zelfs den (Farizesen) schijn der godzaligheid. In de ook voor het uitwendig oor indrukwekkendste taal laat ons de profeet aan `t slot der parabel de bittere teleurstelling van den trouwen Heere en Hoeder des wijnbergs Israël in woorden zonder beeldspraak vernemen. De Overheden vertraden het recht, in plaats van het te handhaven, en de raadzaal zelf was vol verwarring, vol onrecht, en dit maakte de Hoofden des volks ruw, afschuwelijk lelijk, (schurftig zegt de Ned. vertaling), zodat de mishandelingen des volks hetzelve onophoudelijk tegen deze Overheden deed roepen zonder gehoor te vernemen, dies des zelfs klachten tot den hemel opgeklommen, en bij God in genade aangenomen waren, als die dezelve nu haast recht verschaffen, en deze onderdrukkers naar verdienste straffen zouden. Zodanig zou de wijngaard van het Joodse volk zijn hoedanig het in dezen tijd zich openbaarde. Doch het Joodse volk zou daarmee het meest openbaren en tonen dat het innerlijk bedorven was; dat het niet juist oordeelde over God en Zijne wegen, dat het uit haat, nijd, afkeer van het pad van het rechte oordeel, tot de ergste gevallen afweek, ja zelfs niet er voor terug beefde, om aan toorn en haat voldoening te geven, door onschuldigen te veroordelen (zelfs Gods Zoon, o misdaad!), en het bloed der heiligen te vergieten. Deze schurft is getoond in de publieke rechtszaak tegen Christus en de Apostelen, in het geweld en de onderdrukking, in de vervolging van de heiligen.

II. Isaiah 5:8-Isaiah 5:23. In een zesvoudig wee schetst de profeet iedere der slechte vruchten afzonderlijk, welke de wijngaard des Heren voor zijn bezitter oplevert. Het eerste gaat over de gierigheid als de wortel van alle kwaad (Isaiah 5:8-Isaiah 5:10), het tweede over de op klaarlichten dag aan de hand gehouden zwelgerij (Isaiah 5:11-Isaiah 5:17); het derde over de ijdelheid, die door moedwillige zonde en lasterlijke woorden Gods oordeel inroept (Isaiah 5:18, Isaiah 5:19), het vierde over de zedenleer van den tijdgeest, die Gods woord en waarheid verkeert (Isaiah 5:20); het vijfde over de op eigene wijsheid steunende on-theocratische staatkunde (Isaiah 5:21) en het zesde over de rechtspleging in den staat, welke om de eigen lusten te kunnen bevredigen, het recht verdraait en verkoopt.

Vers 7

7. a) Want om u nu ook de betekenis der gelijkenis mede te delen, ofschoon gij de hoofdzaak daarvan reeds gevat hebt, de wijngaard van den HEERE der heirscharen is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn ene plant Zijner verlustingen, want bij hen heeft Hij Zijn heiligdom opgericht en den troon van Zijne rechtvaardige heerschappij, maar hier is juist de smartelijkste teleurstelling, waarover (Isaiah 5:2) gesproken was, Hem bereid. Hij heeft gewacht naar recht, dat het naar billijkheid onder de mannen van Juda in ere zou zijn, maar ziet, hetgeen Hij bij hen vindt, het is schurftheid 2), dwingelandij, die van den vreemden eigendom zich meester maakt; Hij heeft gewacht naar gerechtigheid, te oefenen en zonder partijdigheid en zelfzucht aan allen te doen, maar ziet, hetgeen Hij als vrucht van Zijn liefdearbeid aan Israël plukt, is geschreeuw 1) der armen en ellendigen over verdrukking zonder erbarmen.

a) Psalms 80:9.

1) De grievende teleurstelling, door Jehova ondervonden, wordt door twee woordspelingen (in den grondtekst: mischpat = recht, mispach = schurftheid, tsedakah = gerechtigheid; tseakah = geschreeuw, klacht, uitgedrukt, welke woordspelingen de ongedachte omkering van `t geen gehoopt werd in het tegendeel aanwijzen. De profeet schetst op deze wijze door klankvormen, hoe de gehoopte edele vruchten in slechts uitwendig daaraan gelijk zijnde stinkende druiven veranderd werden.

Gelijk de wilde druif, de wijnstok, die in `t wild groeit uitziet gelijk de edele, alzo bezit ook Israël den schijn dat het Gods volk is, ja zelfs den (Farizesen) schijn der godzaligheid. In de ook voor het uitwendig oor indrukwekkendste taal laat ons de profeet aan `t slot der parabel de bittere teleurstelling van den trouwen Heere en Hoeder des wijnbergs Israël in woorden zonder beeldspraak vernemen. De Overheden vertraden het recht, in plaats van het te handhaven, en de raadzaal zelf was vol verwarring, vol onrecht, en dit maakte de Hoofden des volks ruw, afschuwelijk lelijk, (schurftig zegt de Ned. vertaling), zodat de mishandelingen des volks hetzelve onophoudelijk tegen deze Overheden deed roepen zonder gehoor te vernemen, dies des zelfs klachten tot den hemel opgeklommen, en bij God in genade aangenomen waren, als die dezelve nu haast recht verschaffen, en deze onderdrukkers naar verdienste straffen zouden. Zodanig zou de wijngaard van het Joodse volk zijn hoedanig het in dezen tijd zich openbaarde. Doch het Joodse volk zou daarmee het meest openbaren en tonen dat het innerlijk bedorven was; dat het niet juist oordeelde over God en Zijne wegen, dat het uit haat, nijd, afkeer van het pad van het rechte oordeel, tot de ergste gevallen afweek, ja zelfs niet er voor terug beefde, om aan toorn en haat voldoening te geven, door onschuldigen te veroordelen (zelfs Gods Zoon, o misdaad!), en het bloed der heiligen te vergieten. Deze schurft is getoond in de publieke rechtszaak tegen Christus en de Apostelen, in het geweld en de onderdrukking, in de vervolging van de heiligen.

II. Isaiah 5:8-Isaiah 5:23. In een zesvoudig wee schetst de profeet iedere der slechte vruchten afzonderlijk, welke de wijngaard des Heren voor zijn bezitter oplevert. Het eerste gaat over de gierigheid als de wortel van alle kwaad (Isaiah 5:8-Isaiah 5:10), het tweede over de op klaarlichten dag aan de hand gehouden zwelgerij (Isaiah 5:11-Isaiah 5:17); het derde over de ijdelheid, die door moedwillige zonde en lasterlijke woorden Gods oordeel inroept (Isaiah 5:18, Isaiah 5:19), het vierde over de zedenleer van den tijdgeest, die Gods woord en waarheid verkeert (Isaiah 5:20); het vijfde over de op eigene wijsheid steunende on-theocratische staatkunde (Isaiah 5:21) en het zesde over de rechtspleging in den staat, welke om de eigen lusten te kunnen bevredigen, het recht verdraait en verkoopt.

Vers 8

8. Wee degenen, die uit onverzadelijke hebzucht en snode verachting van Gods inzettingen (Leviticus 25:10) huis aan huis trekken, akker aan akker brengen (Micah 2:2), totdat er voor anderen gene plaats meer zij te wonen, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands.

Huis aan huis trekken betekent buiten twijfel ook: uit vele huizen slechts n maken, de woningen van een aantal huisgezinnen innemen, om zoveel prachtiger, ruimer en gemakkelijker te wonen. Land aan land brengen (of akker aan akker), uit een aantal landhoeven slechts een prachtig en onmetelijk landgoed maken. Hiermede wordt niet aangeduid, dat het zonde zou zijn voor iemand die reeds enige eigendommen had, enige andere aan te kopen, neen maar het misdrijf wat hier bestraft wordt, was een onmatige begeerte tot het bezitten van vele aardse goederen in zulke, die daartoe al hun zorg, tijd en vlijt besteden alsof er op deze aarde niets anders voor hen te zoeken, te verrichten ware. Wat de Heere hier door den Profeet veroordeelt en waarover Hij het "wee" uitspreekt is de hebzucht en de gierigheid van zo velen, die tegen de Mozaïsche wet in, huis aan huis, en land aan land tot zich trokken, op allerlei slinkse wijze, op onrechtvaardige manier. Niet dat iemand van een ander een huis kocht of een stuk land. Dit was niet verboden, indien men met het jubeljaar maar weer in de gelegenheid stelde het gekochte in te lossen. Wat de Profeet veroordeelt is, het zich ten koste van den arme en ellendige verrijken, zodat er voor dezen geen huis of land overbleef.

Vers 8

8. Wee degenen, die uit onverzadelijke hebzucht en snode verachting van Gods inzettingen (Leviticus 25:10) huis aan huis trekken, akker aan akker brengen (Micah 2:2), totdat er voor anderen gene plaats meer zij te wonen, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands.

Huis aan huis trekken betekent buiten twijfel ook: uit vele huizen slechts n maken, de woningen van een aantal huisgezinnen innemen, om zoveel prachtiger, ruimer en gemakkelijker te wonen. Land aan land brengen (of akker aan akker), uit een aantal landhoeven slechts een prachtig en onmetelijk landgoed maken. Hiermede wordt niet aangeduid, dat het zonde zou zijn voor iemand die reeds enige eigendommen had, enige andere aan te kopen, neen maar het misdrijf wat hier bestraft wordt, was een onmatige begeerte tot het bezitten van vele aardse goederen in zulke, die daartoe al hun zorg, tijd en vlijt besteden alsof er op deze aarde niets anders voor hen te zoeken, te verrichten ware. Wat de Heere hier door den Profeet veroordeelt en waarover Hij het "wee" uitspreekt is de hebzucht en de gierigheid van zo velen, die tegen de Mozaïsche wet in, huis aan huis, en land aan land tot zich trokken, op allerlei slinkse wijze, op onrechtvaardige manier. Niet dat iemand van een ander een huis kocht of een stuk land. Dit was niet verboden, indien men met het jubeljaar maar weer in de gelegenheid stelde het gekochte in te lossen. Wat de Profeet veroordeelt is, het zich ten koste van den arme en ellendige verrijken, zodat er voor dezen geen huis of land overbleef.

Vers 9

9. Voor mijne oren heeft de HEERE der heirscharen over deze hemeltergende zonde gesproken; al is het dat alles nu ongestraft schijnt te blijven, Hij zegt mij zo duidelijk mogelijk vooruit, hoe het met deze hebzuchtigen gaan zal: Ik zal niet de Heere zijn, zo niet vele huizen, die gij u toegeëigend hebt, tot verwoesting zullen worden, de grote en de treffelijke paleizen, die gij uit het geroofd goed u gebouwd hebt, zonder dat er n enkel inwoner in zij.

Vers 9

9. Voor mijne oren heeft de HEERE der heirscharen over deze hemeltergende zonde gesproken; al is het dat alles nu ongestraft schijnt te blijven, Hij zegt mij zo duidelijk mogelijk vooruit, hoe het met deze hebzuchtigen gaan zal: Ik zal niet de Heere zijn, zo niet vele huizen, die gij u toegeëigend hebt, tot verwoesting zullen worden, de grote en de treffelijke paleizen, die gij uit het geroofd goed u gebouwd hebt, zonder dat er n enkel inwoner in zij.

Vers 10

10. Ja tien bunderen wijngaards zullen, ten dage van misgewas en onvruchtbaarheid, die komen zal, niet meer dan een enig bath geven, en een homer zaads zal een efa geven en door den algemenen hongersnood zal het land zeer worden ontvolkt. Een Bath (natte maat) = een Efa (droge maat) (Ezekiel 45:11, Ezekiel 45:14). Een Efa= 1/10 Homer = ons schepel of, als natte maat, weinig meer dan een emmer. Tien bunder (of morgen) wijnakkers geven dan slechts een emmer wijn; waar men tien schepels koren zaaide, oogstte men slechte n schepel. De vervulling dezer bedreiging moeten wij zoeken in de krijgsverwoestingen onder Achaz.

Vers 10

10. Ja tien bunderen wijngaards zullen, ten dage van misgewas en onvruchtbaarheid, die komen zal, niet meer dan een enig bath geven, en een homer zaads zal een efa geven en door den algemenen hongersnood zal het land zeer worden ontvolkt. Een Bath (natte maat) = een Efa (droge maat) (Ezekiel 45:11, Ezekiel 45:14). Een Efa= 1/10 Homer = ons schepel of, als natte maat, weinig meer dan een emmer. Tien bunder (of morgen) wijnakkers geven dan slechts een emmer wijn; waar men tien schepels koren zaaide, oogstte men slechte n schepel. De vervulling dezer bedreiging moeten wij zoeken in de krijgsverwoestingen onder Achaz.

Vers 11

11. a) Wee degenen, die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen (Ecclesiastes 10:16), en vertoeven tot in de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit.

a) Proverbs 23:29, Proverbs 23:30.

De Oosterlingen gebruiken zelden v r den avond meer spijs dan tot hun noodzakelijke behoeften nodig is, hun maaltijden houden zij in de koelte des avonds, en `t is schandelijk, een bewijs van slechte zeden, reeds in den morgenstond te beginnen met brassen en gastmalen houden. Zie Ecclesiastes 10:16

Vers 11

11. a) Wee degenen, die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen (Ecclesiastes 10:16), en vertoeven tot in de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit.

a) Proverbs 23:29, Proverbs 23:30.

De Oosterlingen gebruiken zelden v r den avond meer spijs dan tot hun noodzakelijke behoeften nodig is, hun maaltijden houden zij in de koelte des avonds, en `t is schandelijk, een bewijs van slechte zeden, reeds in den morgenstond te beginnen met brassen en gastmalen houden. Zie Ecclesiastes 10:16

Vers 12

12. En harpen en luiten, trommelen en pijpen (Numbers 10:2), en wijn zijn, om aan hun drinkgelagen meerder luister bij te zetten en hun geweten in slaap te wiegen, in hun maaltijden; maar zij aanschouwen het werk des HEEREN, het reeds nu zich ontwikkelend naderend gericht, niet, en zij zien niet op het maaksel Zijner handen, om weer te ontwaken uit den strik des duivels, onder welken zij gevangen waren naar Zijn wil (2 Timothy 2:16).

In hun vreugde en heerlijkheid hebben zij geen zin voor het allerheerlijkste in Gods wezen en werken in de geschiedenis. Zo merken zij ook niet, het in het tegenwoordige zich voortbereidende gericht. Daarom zal het tot dien dierlijken, blinden, stommen en doffen toestand vervallen. Deze overgegeven involgers van hun lusten denken nooit op wat ernstig, en zien den Heere, die hun weldoet, in macht, grootheid en goedheid nooit met aandacht aan, zij denken nooit om Hem, maar om hun ijdelheden, en al heft de Heere Zijne hand ten verderve tegen hen op, zij slaan er geen acht op, en verwaarlozen dus ziele en zaligheid. Isaiah 5:11, Isaiah 5:12. De wijn, door God den mens gegeven om zijn hart te verheugen (Psalms 104:15), wordt bij hun gelagen tot ene bron van wilden lust, een spotter, gelijk de Schrift hem op ene andere plaats noemt (Proverbs 26:1), en ook ene goddelijke gave van Boven, de heilige muziek, daartoe verordend om in het gemoed van de kinderen dezer aarde den reinen hemel te doen opgaan, met zijne schitterende lichten en sterren, dient in snood-verlagend misbruik, in verband met den wijn, om de zinnelijke verdoving te vermeerderen.

Vers 12

12. En harpen en luiten, trommelen en pijpen (Numbers 10:2), en wijn zijn, om aan hun drinkgelagen meerder luister bij te zetten en hun geweten in slaap te wiegen, in hun maaltijden; maar zij aanschouwen het werk des HEEREN, het reeds nu zich ontwikkelend naderend gericht, niet, en zij zien niet op het maaksel Zijner handen, om weer te ontwaken uit den strik des duivels, onder welken zij gevangen waren naar Zijn wil (2 Timothy 2:16).

In hun vreugde en heerlijkheid hebben zij geen zin voor het allerheerlijkste in Gods wezen en werken in de geschiedenis. Zo merken zij ook niet, het in het tegenwoordige zich voortbereidende gericht. Daarom zal het tot dien dierlijken, blinden, stommen en doffen toestand vervallen. Deze overgegeven involgers van hun lusten denken nooit op wat ernstig, en zien den Heere, die hun weldoet, in macht, grootheid en goedheid nooit met aandacht aan, zij denken nooit om Hem, maar om hun ijdelheden, en al heft de Heere Zijne hand ten verderve tegen hen op, zij slaan er geen acht op, en verwaarlozen dus ziele en zaligheid. Isaiah 5:11, Isaiah 5:12. De wijn, door God den mens gegeven om zijn hart te verheugen (Psalms 104:15), wordt bij hun gelagen tot ene bron van wilden lust, een spotter, gelijk de Schrift hem op ene andere plaats noemt (Proverbs 26:1), en ook ene goddelijke gave van Boven, de heilige muziek, daartoe verordend om in het gemoed van de kinderen dezer aarde den reinen hemel te doen opgaan, met zijne schitterende lichten en sterren, dient in snood-verlagend misbruik, in verband met den wijn, om de zinnelijke verdoving te vermeerderen.

Vers 13

13. a) Daarom, dewijl zijne oversten zo volleerd zijn in de werken des vlezes, maar zo blind en gevoelloos voor hetgeen de Heere doet, zal mijn volk dat ik, de profeet, zo innig liefheb en zo gaarne voor het verderf bewaard had, gevankelijk weggevoerd geworden, omdat het gene wetenschap 1) heeft, tot het einde toe niet geloven wil, wat over hen besloten is, en zijne heerlijken, de voorname brassers zullen honger lijden, en hun menigte, het op drank beluste volk, dat zich door het voorbeeld der aanzienlijken tot dezelfden dienst des vlezes heeft laten overhalen, zal verdorren van dorst. 2) a) Amos 6:7.

1) De wetenschap nu, wier gemis het volk Gods tot ondeugd wordt aangerekend, is de ware koning, de bondgenote der wijsheid, welke omvat zowel de kennis Gods, van Zijn natuur, volmaaktheid en roem, en van de wegen, door welke Hij streeft om den roem en de heerlijkheid van Zijn volmaaktheid te openbaren in den Zoon, als van Hem zelf, van Zijn natuur zeg ik, van Zijn staat van Zijn doel en van de plicht aan God verschuldigd, en van de wegen en middelen, door welke de arme mens tot de eeuwigdurende gemeenschap Gode in ere kan komen, en in hoofdsom, om het zo eens uit te drukken, de praktische kennis van den waren godsdienst. Deze kennis is het voornaamste stuk in alle religie, dewijl zij het fondament er van is. Niemand kan God dienen, tenzij men Hem bemint, en niemand kan Hem beminnen, tenzij men Hem heeft leren kennen. 2) In dit tweede lid, worden zowel de hogere als de lagere standen gedreigd met ellende. Onder heerlijken, of heerlijkheid, hebben wij te verstaan, de voornaamsten, de hoofden des volks en onder menigte, of eigenlijk gespuis, de lagere volksklassen. Rijk en arm zouden delen in de oordelen, die over Juda en Jeruzalem zouden komen. En die oordelen zouden bestaan, eerst in het verwijderen van den staf des broods, zodat honger en dorst schrikkelijk zouden wezen. En het gevolg daarvan, zoals in het volgende vers wordt aangeduid, dat er velen zouden sterven, dat het graf, zonder mate, zijn mond zou opendoen.

Vers 13

13. a) Daarom, dewijl zijne oversten zo volleerd zijn in de werken des vlezes, maar zo blind en gevoelloos voor hetgeen de Heere doet, zal mijn volk dat ik, de profeet, zo innig liefheb en zo gaarne voor het verderf bewaard had, gevankelijk weggevoerd geworden, omdat het gene wetenschap 1) heeft, tot het einde toe niet geloven wil, wat over hen besloten is, en zijne heerlijken, de voorname brassers zullen honger lijden, en hun menigte, het op drank beluste volk, dat zich door het voorbeeld der aanzienlijken tot dezelfden dienst des vlezes heeft laten overhalen, zal verdorren van dorst. 2) a) Amos 6:7.

1) De wetenschap nu, wier gemis het volk Gods tot ondeugd wordt aangerekend, is de ware koning, de bondgenote der wijsheid, welke omvat zowel de kennis Gods, van Zijn natuur, volmaaktheid en roem, en van de wegen, door welke Hij streeft om den roem en de heerlijkheid van Zijn volmaaktheid te openbaren in den Zoon, als van Hem zelf, van Zijn natuur zeg ik, van Zijn staat van Zijn doel en van de plicht aan God verschuldigd, en van de wegen en middelen, door welke de arme mens tot de eeuwigdurende gemeenschap Gode in ere kan komen, en in hoofdsom, om het zo eens uit te drukken, de praktische kennis van den waren godsdienst. Deze kennis is het voornaamste stuk in alle religie, dewijl zij het fondament er van is. Niemand kan God dienen, tenzij men Hem bemint, en niemand kan Hem beminnen, tenzij men Hem heeft leren kennen. 2) In dit tweede lid, worden zowel de hogere als de lagere standen gedreigd met ellende. Onder heerlijken, of heerlijkheid, hebben wij te verstaan, de voornaamsten, de hoofden des volks en onder menigte, of eigenlijk gespuis, de lagere volksklassen. Rijk en arm zouden delen in de oordelen, die over Juda en Jeruzalem zouden komen. En die oordelen zouden bestaan, eerst in het verwijderen van den staf des broods, zodat honger en dorst schrikkelijk zouden wezen. En het gevolg daarvan, zoals in het volgende vers wordt aangeduid, dat er velen zouden sterven, dat het graf, zonder mate, zijn mond zou opendoen.

Vers 14

14. Daarom, om nog eenmaal, als in Isaiah 5:13 de in Isaiah 5:11 v. ontwikkelde gedachte op te vatten, zal het graf, de onderwereld of het dodenrijk (Job 7:9), gretig om al wat op de aarde is zich toe te eigenen en dat te verslinden, zich zelf wijd opsperren, en zijnen mond opendoen, zonder maat, omdat de buit hier zo rijk is; opdat in hare afgronden nederdale hare, Jeruzalems heerlijkheid, en hare menigte met haar gedruis 1), en die in haar van vreugd opspringt, 2) van de zwelgers en de speellieden.

Beter en haar gedruis. Ook hier weer hebben we onder heerlijkheid, menigte en gedruis de hogere en lagere standen te verstaan, m. a. w. het gehele volk. Duizenden en tienduizenden zouden sterven, en wie nu nog van vreugde opsprong, zou dan door het graf verteerd worden, omdat men den Heere God had verlaten en Zijn dienst had verworpen. De profeet weidt zeer uitvoerig uit over de straffen, n opdat Israël zich nog mocht bekeren n opdat als eenmaal de straf voorbij zou zijn het overgeblevene zou zien, dat waarlijk de mond des Heren het had gesproken. 2) Zo verzonk reeds eertijds het rot van Korach in de diepte der aarde (Numbers 16:1), en zo opent deze zich van tijd tot tijd ten schrik der bozen, om hen op te jagen uit den tuimel van zondige lusten, terwijl de kinderen des lichts in ongestoord vertrouwen op Dien, die een vuur voor den overtreder, maar een licht voor den vrome is, rustig in de huiveringwekkende diepten neerzien; want dezelfde hand, die genen naar beneden stort, heft dezen omhoog in de zalige hoogten des hemels, zo als Henoch en Elia.

Vers 14

14. Daarom, om nog eenmaal, als in Isaiah 5:13 de in Isaiah 5:11 v. ontwikkelde gedachte op te vatten, zal het graf, de onderwereld of het dodenrijk (Job 7:9), gretig om al wat op de aarde is zich toe te eigenen en dat te verslinden, zich zelf wijd opsperren, en zijnen mond opendoen, zonder maat, omdat de buit hier zo rijk is; opdat in hare afgronden nederdale hare, Jeruzalems heerlijkheid, en hare menigte met haar gedruis 1), en die in haar van vreugd opspringt, 2) van de zwelgers en de speellieden.

Beter en haar gedruis. Ook hier weer hebben we onder heerlijkheid, menigte en gedruis de hogere en lagere standen te verstaan, m. a. w. het gehele volk. Duizenden en tienduizenden zouden sterven, en wie nu nog van vreugde opsprong, zou dan door het graf verteerd worden, omdat men den Heere God had verlaten en Zijn dienst had verworpen. De profeet weidt zeer uitvoerig uit over de straffen, n opdat Israël zich nog mocht bekeren n opdat als eenmaal de straf voorbij zou zijn het overgeblevene zou zien, dat waarlijk de mond des Heren het had gesproken. 2) Zo verzonk reeds eertijds het rot van Korach in de diepte der aarde (Numbers 16:1), en zo opent deze zich van tijd tot tijd ten schrik der bozen, om hen op te jagen uit den tuimel van zondige lusten, terwijl de kinderen des lichts in ongestoord vertrouwen op Dien, die een vuur voor den overtreder, maar een licht voor den vrome is, rustig in de huiveringwekkende diepten neerzien; want dezelfde hand, die genen naar beneden stort, heft dezen omhoog in de zalige hoogten des hemels, zo als Henoch en Elia.

Vers 15

15. Dan zal, gelijk reeds (Isaiah 2:11-Isaiah 2:17) gezegd is, de gemene man, die zich niet heeft willen verootmoedigen, neergebogen worden, wanneer het de diepte der hel ingaat, en de aanzienlijke man, die nu hoog van ogen en van hart over den weg gaat, zal vernederd worden, en de ogen der hovaardigen zullen vernederd worden, bij het neerzien in die ontzettende diepte, gelijk zij vroeger zich fier verhieven tegen den Heere.

Vers 15

15. Dan zal, gelijk reeds (Isaiah 2:11-Isaiah 2:17) gezegd is, de gemene man, die zich niet heeft willen verootmoedigen, neergebogen worden, wanneer het de diepte der hel ingaat, en de aanzienlijke man, die nu hoog van ogen en van hart over den weg gaat, zal vernederd worden, en de ogen der hovaardigen zullen vernederd worden, bij het neerzien in die ontzettende diepte, gelijk zij vroeger zich fier verhieven tegen den Heere.

Vers 16

16. Doch de HEERE der heirscharen zal verhoogd worden door het recht, zal als de alleen verhevene in de glansrijke openbaring des rechts Zich verheerlijken; en God, die Heilige, zal geheiligd worden, door Zich zelven, daar men dit Hem niet heeft willen doen door betoning van gerechtigheid.

Dit vers slaat op Isaiah 5:7 terug. Vrijwillig of onwillig verheerlijkt het schepsel den Schepper. Daar de mens niet over recht en gerechtigheid als vrijwillig aangeboden vrucht van een vernieuwd gemoed den naam des Heren wilde heiligen (Isaiah 8:13), oefent Hij van Zijne zijde recht en gerechtigheid uit en verheerlijkt Zich zo aan hen als den Heilige.

Vers 16

16. Doch de HEERE der heirscharen zal verhoogd worden door het recht, zal als de alleen verhevene in de glansrijke openbaring des rechts Zich verheerlijken; en God, die Heilige, zal geheiligd worden, door Zich zelven, daar men dit Hem niet heeft willen doen door betoning van gerechtigheid.

Dit vers slaat op Isaiah 5:7 terug. Vrijwillig of onwillig verheerlijkt het schepsel den Schepper. Daar de mens niet over recht en gerechtigheid als vrijwillig aangeboden vrucht van een vernieuwd gemoed den naam des Heren wilde heiligen (Isaiah 8:13), oefent Hij van Zijne zijde recht en gerechtigheid uit en verheerlijkt Zich zo aan hen als den Heilige.

Vers 17

17. a) En de lammeren, de ingebrachte volkeren zullen de nu zo weelderige velden afweiden in de plaats der godvergeten brassers, naar hun wijze, alsof zij in die dreven te huis zijn, en de vreemdelingen zullen de verwoeste, de woest geworden plaatsen der vetten, der op hun volheid nu zo trotse brassers, eten.

a) Isaiah 14:30.

Het oude Jeruzalem is ook naar het uitwendige gelijk `t rot van Korach (Numbers 16:30, Numbers 16:33) onderaards geworden; even als Babylon en Ninev, welker bouwvallen men uit de onuitputtelijke mijnwerken van den zich vr uitstrekkenden bodem opgraaft, in de aarde gezonken zijn, zo wandelt men in het tegenwoordige Jeruzalem over het in de aarde verzonken oude heen, en menig raadsel in de topografie (plaats-beschrijving) zal onopgelost blijven, zolang het oude Jeruzalem niet weer uit de aarde is opgegraven. Wanneer wij bedenken, dat geheel het heilige land nu ene onafzienbare weide der Arabische herdersstammen, en het uit puin opgebouwde Jeruzalem ene Mohammedaanse stad is, dan is wat in Isaiah 5:17 voorspeld wordt letterlijk vervuld geworden.

Vers 17

17. a) En de lammeren, de ingebrachte volkeren zullen de nu zo weelderige velden afweiden in de plaats der godvergeten brassers, naar hun wijze, alsof zij in die dreven te huis zijn, en de vreemdelingen zullen de verwoeste, de woest geworden plaatsen der vetten, der op hun volheid nu zo trotse brassers, eten.

a) Isaiah 14:30.

Het oude Jeruzalem is ook naar het uitwendige gelijk `t rot van Korach (Numbers 16:30, Numbers 16:33) onderaards geworden; even als Babylon en Ninev, welker bouwvallen men uit de onuitputtelijke mijnwerken van den zich vr uitstrekkenden bodem opgraaft, in de aarde gezonken zijn, zo wandelt men in het tegenwoordige Jeruzalem over het in de aarde verzonken oude heen, en menig raadsel in de topografie (plaats-beschrijving) zal onopgelost blijven, zolang het oude Jeruzalem niet weer uit de aarde is opgegraven. Wanneer wij bedenken, dat geheel het heilige land nu ene onafzienbare weide der Arabische herdersstammen, en het uit puin opgebouwde Jeruzalem ene Mohammedaanse stad is, dan is wat in Isaiah 5:17 voorspeld wordt letterlijk vervuld geworden.

Vers 18

18. Wee degenen, die de ongerechtigheid trekken met koorden der ijdelheid: en de zonde als met dikke wagen-zelen 1), die het heilloos koord der snoodheid, het dikke wagenzeel der zonde slepen!

1) Wat betekent dat? Volgens sommigen moet men onder ongerechtigheid en zonde de straf over haar, de bezoekingen en oordelen Gods verstaan, welke men door ontzettende roekeloosheid als tot zich trekt, over zich brengt. Volgens anderen worden de inwoners van Jeruzalem als slaven der zonde voorgesteld, als lastdieren, die, in het gareel der ongerechtigheid gespannen, haar overal voortslepen. Zo vertaalde het Luther ook, en onder de nieuwere b. v. van der Palm, Umbreit en Drechsler.

Dat is, dat zij zeer vele en grote moeite besteedden om te zondigen als het vee, hetwelk in het juk loopt, zich met allen ijver aangordende om aan hunnen ongeregelden lust te voldoen, zo zelfs dat zij zich zelf geweld aandeden, om het genoegen te hebben van hun driften bot te vieren. Zij menen zo verzekerd te zijn van het welgelukken hunner boze raadslagen en ontwerpen, alsof zij dezelve met dikke en sterke wagenzelen aan hun karren als vastgebonden hadden, daar zij toch bevinden zullen, dat deze koorden ijdel zijn en op de minste rekking breken. Door gewoonte en hebbelijkheid zijn ze zo verhard in de zonde, dat zij er zich niet van kunnen ontdoen, en zij worden er zo slecht in, dat zij naar geen prikkel van het geweten meer willen luisteren noch naar de bedreigingen des oordeels, het oor lenen.

Vers 18

18. Wee degenen, die de ongerechtigheid trekken met koorden der ijdelheid: en de zonde als met dikke wagen-zelen 1), die het heilloos koord der snoodheid, het dikke wagenzeel der zonde slepen!

1) Wat betekent dat? Volgens sommigen moet men onder ongerechtigheid en zonde de straf over haar, de bezoekingen en oordelen Gods verstaan, welke men door ontzettende roekeloosheid als tot zich trekt, over zich brengt. Volgens anderen worden de inwoners van Jeruzalem als slaven der zonde voorgesteld, als lastdieren, die, in het gareel der ongerechtigheid gespannen, haar overal voortslepen. Zo vertaalde het Luther ook, en onder de nieuwere b. v. van der Palm, Umbreit en Drechsler.

Dat is, dat zij zeer vele en grote moeite besteedden om te zondigen als het vee, hetwelk in het juk loopt, zich met allen ijver aangordende om aan hunnen ongeregelden lust te voldoen, zo zelfs dat zij zich zelf geweld aandeden, om het genoegen te hebben van hun driften bot te vieren. Zij menen zo verzekerd te zijn van het welgelukken hunner boze raadslagen en ontwerpen, alsof zij dezelve met dikke en sterke wagenzelen aan hun karren als vastgebonden hadden, daar zij toch bevinden zullen, dat deze koorden ijdel zijn en op de minste rekking breken. Door gewoonte en hebbelijkheid zijn ze zo verhard in de zonde, dat zij er zich niet van kunnen ontdoen, en zij worden er zo slecht in, dat zij naar geen prikkel van het geweten meer willen luisteren noch naar de bedreigingen des oordeels, het oor lenen.

Vers 19

19. En die, dat doende, daar zeggen, met hun ijdele of lichtvaardige stellingen onbeschaamd voor den dag komende, dat Hij, Jehova Zich toch haaste, dat Hij Zijn zo dikwijls gedreigd, maar nog nimmer aanschouwd werk der bestraffing bespoedige, opdat wij het eindelijk met onze ogen zien, in plaats van dat maar altijd te moeten geloven; en laat naderen en komen den raadslag des Heiligen van Israël 1) gelijk de Profeten Hem noemen, dat wij hetgeen Hij altijd gezegd heeft te zullen doen, nu werkelijk door aanschouwing vernemen (Jeremiah 17:15. 2 Peter 3:3,

1) Steeds zwarter worden de groepen, welke de profeet ons voorstelt. Zijn wee geldt thans hen, die in `t bewustzijn van `t kwade (d. i. ofschoon wetende dat dit kwaad is, dus gedaald tot de ontzettende diepte van moedwillig te zondigen) het kwaad ophopen en in de stoutste vermetelheid de verwijderde oordelen van den heiligen God bespotten, omdat zij die nog niet met ogen zien.

Hiermede worden de drieste spotters bedoeld, die als in latere dagen uitriepen, waar is de belofte zijner toekomst (2 Peter 3:1, 2 Peter 3:3, 2 Peter 3:4), die het heilig rechtvaardig oordeel Gods tartend inriepen en spottend den Heere God den Heilige Israël's noemden.

Vers 19

19. En die, dat doende, daar zeggen, met hun ijdele of lichtvaardige stellingen onbeschaamd voor den dag komende, dat Hij, Jehova Zich toch haaste, dat Hij Zijn zo dikwijls gedreigd, maar nog nimmer aanschouwd werk der bestraffing bespoedige, opdat wij het eindelijk met onze ogen zien, in plaats van dat maar altijd te moeten geloven; en laat naderen en komen den raadslag des Heiligen van Israël 1) gelijk de Profeten Hem noemen, dat wij hetgeen Hij altijd gezegd heeft te zullen doen, nu werkelijk door aanschouwing vernemen (Jeremiah 17:15. 2 Peter 3:3,

1) Steeds zwarter worden de groepen, welke de profeet ons voorstelt. Zijn wee geldt thans hen, die in `t bewustzijn van `t kwade (d. i. ofschoon wetende dat dit kwaad is, dus gedaald tot de ontzettende diepte van moedwillig te zondigen) het kwaad ophopen en in de stoutste vermetelheid de verwijderde oordelen van den heiligen God bespotten, omdat zij die nog niet met ogen zien.

Hiermede worden de drieste spotters bedoeld, die als in latere dagen uitriepen, waar is de belofte zijner toekomst (2 Peter 3:1, 2 Peter 3:3, 2 Peter 3:4), die het heilig rechtvaardig oordeel Gods tartend inriepen en spottend den Heere God den Heilige Israël's noemden.

Vers 20

20. Wee degenen, die reeds z verblind zijn in geestelijke zaken, dat zij deugd noemen wat boosheid, leugen wat waarheid, zoete vreugde wat bitter wee is, het kwade goed heten, en het goede kwaad; die duisternis tot licht stellen, en het licht tot duisternis; die het bittere tot zij zoet stellen, en het zoete tot bitterheid! 1)

1) Het kwade, duisternis en het bittere zijn niet woorden van een en dezelfde betekenis, maar het ene is het gevolg van het ander. Het kwade is werk der duisternis en de werken der duisternis brengen geen zoete naar bittere vruchten voort, voor degene, die de werken der duisternis bedrijft. Het een is dus een noodwendig gevolg van het ander. Zo ook tegenovergesteld is het goede vrucht van het licht en heeft een zoeten nasmaak. Het wee nu wordt uitgesproken over degenen, die in plaats van het goede na te jagen en als kinderen des lichts te wandelen, het tegenovergestelde doen, en tegen beter weten in, werkers der ongerechtigheid zijn.

Vers 20

20. Wee degenen, die reeds z verblind zijn in geestelijke zaken, dat zij deugd noemen wat boosheid, leugen wat waarheid, zoete vreugde wat bitter wee is, het kwade goed heten, en het goede kwaad; die duisternis tot licht stellen, en het licht tot duisternis; die het bittere tot zij zoet stellen, en het zoete tot bitterheid! 1)

1) Het kwade, duisternis en het bittere zijn niet woorden van een en dezelfde betekenis, maar het ene is het gevolg van het ander. Het kwade is werk der duisternis en de werken der duisternis brengen geen zoete naar bittere vruchten voort, voor degene, die de werken der duisternis bedrijft. Het een is dus een noodwendig gevolg van het ander. Zo ook tegenovergesteld is het goede vrucht van het licht en heeft een zoeten nasmaak. Het wee nu wordt uitgesproken over degenen, die in plaats van het goede na te jagen en als kinderen des lichts te wandelen, het tegenovergestelde doen, en tegen beter weten in, werkers der ongerechtigheid zijn.

Vers 21

21. Wee degenen, die, beroofd van alle godsvrucht, het beginsel der wijsheid (Proverbs 1:7. Psalms 119:10), in hun ogen wijs (Proverbs 3:7. Romans 12:17), en bij zich zelven d. i. naar hun mening, in hun beschouwingen over hetgeen den staat in dezen zwaren nood betaamt, verstandig zijn, zodat zij van ene verstandige staatkunde, zo als de profeet op grond van Gods Woord hun voorhoudt, niets willen weten (Isaiah 28:9 v. 30:1 v.). 22. Wee degenen, die helden zijn, niet zo als hun roeping als volksrechters dit eist, met beslistheid het onrecht wrekende, maar om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn, wakkere en scherpzinnige mannen, niet om schuld en onschuld te onderscheiden, maar in de kunst om sterken drank te mengen, den wijn door toevoeging van allerlei bestanddelen zwaar en bedwelmend te maken.

Vers 21

21. Wee degenen, die, beroofd van alle godsvrucht, het beginsel der wijsheid (Proverbs 1:7. Psalms 119:10), in hun ogen wijs (Proverbs 3:7. Romans 12:17), en bij zich zelven d. i. naar hun mening, in hun beschouwingen over hetgeen den staat in dezen zwaren nood betaamt, verstandig zijn, zodat zij van ene verstandige staatkunde, zo als de profeet op grond van Gods Woord hun voorhoudt, niets willen weten (Isaiah 28:9 v. 30:1 v.). 22. Wee degenen, die helden zijn, niet zo als hun roeping als volksrechters dit eist, met beslistheid het onrecht wrekende, maar om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn, wakkere en scherpzinnige mannen, niet om schuld en onschuld te onderscheiden, maar in de kunst om sterken drank te mengen, den wijn door toevoeging van allerlei bestanddelen zwaar en bedwelmend te maken.

Vers 23

23. Wee die om deze hun lusten te kunnen bevredigen, en zich daartoe altijd op nieuw de middelen te verschaffen, den goddeloze, al is zijne schuld zo klaar als de dag, rechtvaardigen, onschuldig verklaren, om een geschenk, waarmee zij zich hebben laten omkopen, en a) de gerechtigheid der rechtvaardigen van deze afwenden 1), hen veroordelen als hadden zij ongelijk.

a) Proverbs 17:15; Proverbs 24:24.

1) Dat hun rechters het recht verdraaiden en alle billijkheid met voeten trapten. Het misbruik van den drank deed hen de wet vergeten en bracht hen aan het dwalen, en dit maakte hen licht omkoopbaar om voor geld onrecht te plegen, ten einde hun weelde te beter bot te mogen vieren. Voor geld rechtvaardigde zij de goddelozen en voor geschenken nemen zij de gerechtigheid der rechtvaardigen van hen weg, dit is, zij beroven hen van de middelen, om hun onschuld te doen blijken, en geven om anderen te believen en zich zelf te bevoordelen, het vonnis tegen dezelve. In burgerlijke geschillen kan een klein geschenk hen overhalen om het recht naar de zijde des schenkers te doen zwaaien. In strafschuldige zaken ontzagen zij zich niet den schuldigsten zelfs als hij hen maar betalen wilde, vrij te spreken en om gelijke vergelding van de zijde des vervolgers den onschuldigsten mens te veroordelen.

III. Isaiah 5:24-Isaiah 5:30. Met dat zesde wee zich tot de onrechtvaardige rechters gewend hebbende, doet hij eerst de strafbedreiging in al hare gestrengheid horen, maar geeft dan aan zijne toespreek ene meer algemene wending, en richt zich tot den gehelen wijnberg, waarvan zij de slechte vruchten zijn, namelijk tot Juda en Jeruzalem. Daar Israël vooral wat de eersten des lands, maar ook wat het eigenlijk gezegde volk aangaat, den Heere en Zijn Woord heeft verworpen, zal het spoedig en onherstelbaar geheel ten verderve gaan (Isaiah 5:24); in herhaalde, de grondvesten van den Staat verwoestende slagen, zal de Heere Israël bezoeken (Isaiah 5:25); eindelijk zal Hij de vreemde volkeren ontbieden, en door een strijdbaar kamplustig heirleger, onverbiddelijk en onweerstaanbaar in zijne aanvallen, den ondergang van Zijn volk bewerken. (Isaiah 5:26-Isaiah 5:30).

Vers 23

23. Wee die om deze hun lusten te kunnen bevredigen, en zich daartoe altijd op nieuw de middelen te verschaffen, den goddeloze, al is zijne schuld zo klaar als de dag, rechtvaardigen, onschuldig verklaren, om een geschenk, waarmee zij zich hebben laten omkopen, en a) de gerechtigheid der rechtvaardigen van deze afwenden 1), hen veroordelen als hadden zij ongelijk.

a) Proverbs 17:15; Proverbs 24:24.

1) Dat hun rechters het recht verdraaiden en alle billijkheid met voeten trapten. Het misbruik van den drank deed hen de wet vergeten en bracht hen aan het dwalen, en dit maakte hen licht omkoopbaar om voor geld onrecht te plegen, ten einde hun weelde te beter bot te mogen vieren. Voor geld rechtvaardigde zij de goddelozen en voor geschenken nemen zij de gerechtigheid der rechtvaardigen van hen weg, dit is, zij beroven hen van de middelen, om hun onschuld te doen blijken, en geven om anderen te believen en zich zelf te bevoordelen, het vonnis tegen dezelve. In burgerlijke geschillen kan een klein geschenk hen overhalen om het recht naar de zijde des schenkers te doen zwaaien. In strafschuldige zaken ontzagen zij zich niet den schuldigsten zelfs als hij hen maar betalen wilde, vrij te spreken en om gelijke vergelding van de zijde des vervolgers den onschuldigsten mens te veroordelen.

III. Isaiah 5:24-Isaiah 5:30. Met dat zesde wee zich tot de onrechtvaardige rechters gewend hebbende, doet hij eerst de strafbedreiging in al hare gestrengheid horen, maar geeft dan aan zijne toespreek ene meer algemene wending, en richt zich tot den gehelen wijnberg, waarvan zij de slechte vruchten zijn, namelijk tot Juda en Jeruzalem. Daar Israël vooral wat de eersten des lands, maar ook wat het eigenlijk gezegde volk aangaat, den Heere en Zijn Woord heeft verworpen, zal het spoedig en onherstelbaar geheel ten verderve gaan (Isaiah 5:24); in herhaalde, de grondvesten van den Staat verwoestende slagen, zal de Heere Israël bezoeken (Isaiah 5:25); eindelijk zal Hij de vreemde volkeren ontbieden, en door een strijdbaar kamplustig heirleger, onverbiddelijk en onweerstaanbaar in zijne aanvallen, den ondergang van Zijn volk bewerken. (Isaiah 5:26-Isaiah 5:30).

Vers 24

24. Daarom, daar zij voor het oordeel zijn rijp geworden, om nu haastig en onverbiddelijk te worden weggenomen, a) gelijk de tong des vuurs den stoppel verteert, en het kaf door de vlam verdaan wordt, wanneer daar buiten op het veld de akker na voleindigden oogst van stoppels en onkruid gereinigd wordt (Exodus 22:6), alzo zullen ook zij, dat onkruid, met wortel en tak uitgeroeid worden, en zal hun wortel in de aarde als ene uittering wezen, geheel verteren en hun bloem, hetgeen nog van hen boven den grond staat, zal als stof opvaren, als kaf, dat de wind heen drijft (Psalms 1:4. Malachi 4:1, Malachi 4:3): omdat zij verwerpen de wet des HEEREN der heirscharen, welke Hij hun door Mozes geopenbaard heeft, en de rede des Heiligen van Israël, welke Hij hun door Zijne Profeten laat verkondigen, versmaden. 1)

a) Exodus 15:7. Isaiah 9:18.

1) Juda wordt hier gedreigd met algehelen ondergang, en de reden waarom aangegeven. Het zal geschieden omdat Israël de zonde der zonden, heeft begaan, n. l. het woord des Heren, van den Heiligen, van Hem die Israël tot Zijn eigendom had verkoren, had verworpen. Juist dit was de grote zonde, de hoofdzonde van Israël's volk, dat het het Woord van Hem, die Israël tot zijn wijngaard had uitverkoren, had verworpen.

In het volgende vers wordt de straf nog nader aangeduid en gezegd hoe zwaar zij zal wezen, terwijl er bijgevoegd wordt, dat des Heren hand nog uitgestrekt is om Zijne straffen te blijven uitvoeren.

Vers 24

24. Daarom, daar zij voor het oordeel zijn rijp geworden, om nu haastig en onverbiddelijk te worden weggenomen, a) gelijk de tong des vuurs den stoppel verteert, en het kaf door de vlam verdaan wordt, wanneer daar buiten op het veld de akker na voleindigden oogst van stoppels en onkruid gereinigd wordt (Exodus 22:6), alzo zullen ook zij, dat onkruid, met wortel en tak uitgeroeid worden, en zal hun wortel in de aarde als ene uittering wezen, geheel verteren en hun bloem, hetgeen nog van hen boven den grond staat, zal als stof opvaren, als kaf, dat de wind heen drijft (Psalms 1:4. Malachi 4:1, Malachi 4:3): omdat zij verwerpen de wet des HEEREN der heirscharen, welke Hij hun door Mozes geopenbaard heeft, en de rede des Heiligen van Israël, welke Hij hun door Zijne Profeten laat verkondigen, versmaden. 1)

a) Exodus 15:7. Isaiah 9:18.

1) Juda wordt hier gedreigd met algehelen ondergang, en de reden waarom aangegeven. Het zal geschieden omdat Israël de zonde der zonden, heeft begaan, n. l. het woord des Heren, van den Heiligen, van Hem die Israël tot Zijn eigendom had verkoren, had verworpen. Juist dit was de grote zonde, de hoofdzonde van Israël's volk, dat het het Woord van Hem, die Israël tot zijn wijngaard had uitverkoren, had verworpen.

In het volgende vers wordt de straf nog nader aangeduid en gezegd hoe zwaar zij zal wezen, terwijl er bijgevoegd wordt, dat des Heren hand nog uitgestrekt is om Zijne straffen te blijven uitvoeren.

Vers 25

25. Daarom, om zulk ene verwerping en versmading, welke zulk ene grote zonde is, omdat die God, die Zich door Zijne wet en voortdurende verkondiging aan hen niet onbetuigd laat, zo verheven en zo heilig is, is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft ter rechtvaardige bezoeking tegen hetzelve Zijne hand uitgestrekt, en Hij heeft het met zo zwaar neervallende slagen geslagen, zodat de bergen onder het medegevoel van die slagen hebben gebeefd 1), en hun dode lichamen, de lichamen der in den strijd gesneuvelden 2), zijn geworden als drek in het midden der straten, blijvende onbegraven liggen, terwijl niemand van de overblijvenden voor ene eervolle begraving zorgt (2 Kings 9:37. Psalms 83:11). Om a) in weerwil van dit alles, hoe verschrikkelijk het ook zij, keert Zich Zijn toorn niet af, omdat die nog niet gestild is, maar Zijne hand is nog uitgestrekt 3) tot verdere slagen.

a) Isaiah 10:6; Isaiah 9:11, Isaiah 9:16, Isaiah 9:20; Isaiah 10:4.

1) De bergen hebben gebeefd. De natuur staat naar Gods ordening als wereldschepper tot den mens in dezelfde betrekking als het lichaam tot de ziel; iedere slag van Gods heiligen toorn, die het volk treft, treft ook het door hem bewoonde land; alzo beefden nu ook in den Syro-Efraïmitischen strijd, ofschoon slechts voor ingewijden merkbaar, de bergen van Juda. 2) Wellicht wordt hier het door den Syro-Efraïmitischen oorlog bewerkte bloedbad bedoeld 2 Kron. 28:5, 3) Deze woorden worden later dikwijls herhaald in de onder koning Achaz gedane voorspellingen (Isaiah 9:12, Isaiah 9:17, Isaiah 9:21; Isaiah 10:4. Vergl. Hosea 7:10.

Isaiah 5:24-Isaiah 5:25. De gehele natie zal versterven; beneden zullen zijn wortels verrotten, boven zijne bloesems verstuiven. Jehova Zebaoth, de God der liefde, is een ijverig God, een vreselijke gloed voor de zondaars. Vele krijgslieden zouden in de hitte des strijds sneuvelen niet alleen, naar ook vele burgers in de steden in koelen bloede vermoord worden en de overgeblevenen zouden niet in staat zijn, noch den moed er voor hebben om ze behoorlijk te begraven. Het vuur Zijner gramschap zou zo lang branden als er stoppelen en kaf onder hen was, en Zijne hand zou met de slachting aanhouden, omdat zij in de benauwdheid zelf nog niet tot Hem riepen, en door boete en berouw zich niet bekeerden of enige zucht tot levensverbetering toonden.

Vers 25

25. Daarom, om zulk ene verwerping en versmading, welke zulk ene grote zonde is, omdat die God, die Zich door Zijne wet en voortdurende verkondiging aan hen niet onbetuigd laat, zo verheven en zo heilig is, is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft ter rechtvaardige bezoeking tegen hetzelve Zijne hand uitgestrekt, en Hij heeft het met zo zwaar neervallende slagen geslagen, zodat de bergen onder het medegevoel van die slagen hebben gebeefd 1), en hun dode lichamen, de lichamen der in den strijd gesneuvelden 2), zijn geworden als drek in het midden der straten, blijvende onbegraven liggen, terwijl niemand van de overblijvenden voor ene eervolle begraving zorgt (2 Kings 9:37. Psalms 83:11). Om a) in weerwil van dit alles, hoe verschrikkelijk het ook zij, keert Zich Zijn toorn niet af, omdat die nog niet gestild is, maar Zijne hand is nog uitgestrekt 3) tot verdere slagen.

a) Isaiah 10:6; Isaiah 9:11, Isaiah 9:16, Isaiah 9:20; Isaiah 10:4.

1) De bergen hebben gebeefd. De natuur staat naar Gods ordening als wereldschepper tot den mens in dezelfde betrekking als het lichaam tot de ziel; iedere slag van Gods heiligen toorn, die het volk treft, treft ook het door hem bewoonde land; alzo beefden nu ook in den Syro-Efraïmitischen strijd, ofschoon slechts voor ingewijden merkbaar, de bergen van Juda. 2) Wellicht wordt hier het door den Syro-Efraïmitischen oorlog bewerkte bloedbad bedoeld 2 Kron. 28:5, 3) Deze woorden worden later dikwijls herhaald in de onder koning Achaz gedane voorspellingen (Isaiah 9:12, Isaiah 9:17, Isaiah 9:21; Isaiah 10:4. Vergl. Hosea 7:10.

Isaiah 5:24-Isaiah 5:25. De gehele natie zal versterven; beneden zullen zijn wortels verrotten, boven zijne bloesems verstuiven. Jehova Zebaoth, de God der liefde, is een ijverig God, een vreselijke gloed voor de zondaars. Vele krijgslieden zouden in de hitte des strijds sneuvelen niet alleen, naar ook vele burgers in de steden in koelen bloede vermoord worden en de overgeblevenen zouden niet in staat zijn, noch den moed er voor hebben om ze behoorlijk te begraven. Het vuur Zijner gramschap zou zo lang branden als er stoppelen en kaf onder hen was, en Zijne hand zou met de slachting aanhouden, omdat zij in de benauwdheid zelf nog niet tot Hem riepen, en door boete en berouw zich niet bekeerden of enige zucht tot levensverbetering toonden.

Vers 26

26. Want Hij zal, vervullende wat Hij reeds (Deuteronomy 28:49) gedreigd heeft, ene banier, een hoge stang met wapperende vlag opwerpen onder de Heidenen van verre, tot een teken dat zij zich ten strijde tegen zijn volk zullen verzamelen, en Hij zal hen, gelijk een bijenhouder door sissen of fluiten de bijen uit de korven lokt, dat zij zich neerlaten, herwaarts sissen van het einde der aarde, uit de verre landstreken aan gene zijde van den Jordaan (Isaiah 13:5; Isaiah 39:3); en ziet, haastelijk snellijk zullen zij aankomen, 1) om het verlangen der ongelovige spotters (Isaiah 5:19) te bevredigen.

1) De vervulling dezer profetie begon reeds onder Achaz, maar krijgt eerst hare ware vervulling door de Assyriërs en straks door de Babyloniërs en eindelijk in de Romeinen.

De Assyrische volken (Isaiah 39:3) werden de volken uit de verte genoemd, dewijl zij in achter-Azië woonden en de Eufraat als het ware voor Israël de meest ver verwijderde bekende rivier was.

Vers 26

26. Want Hij zal, vervullende wat Hij reeds (Deuteronomy 28:49) gedreigd heeft, ene banier, een hoge stang met wapperende vlag opwerpen onder de Heidenen van verre, tot een teken dat zij zich ten strijde tegen zijn volk zullen verzamelen, en Hij zal hen, gelijk een bijenhouder door sissen of fluiten de bijen uit de korven lokt, dat zij zich neerlaten, herwaarts sissen van het einde der aarde, uit de verre landstreken aan gene zijde van den Jordaan (Isaiah 13:5; Isaiah 39:3); en ziet, haastelijk snellijk zullen zij aankomen, 1) om het verlangen der ongelovige spotters (Isaiah 5:19) te bevredigen.

1) De vervulling dezer profetie begon reeds onder Achaz, maar krijgt eerst hare ware vervulling door de Assyriërs en straks door de Babyloniërs en eindelijk in de Romeinen.

De Assyrische volken (Isaiah 39:3) werden de volken uit de verte genoemd, dewijl zij in achter-Azië woonden en de Eufraat als het ware voor Israël de meest ver verwijderde bekende rivier was.

Vers 27

27. Geen moede en geen struikelende zal onder hen wezen, de krachtige en tot den strijd toegeruste heirscharen, welke de Heere Zich heeft uitverkoren als Zijne werktuigen ter verdelging; niemand zal sluimeren noch slapen, noch de gordel zijner lenden zal ontbonden worden, noch de schoenriem zijner schoenen zal afgescheurd worden; maar, aan krijgsvermoeienis gewoon en tot verse marsen behoorlijk toegerust, rukken zij voort, zonder te moeten rusten, of in hun loop te worden belemmerd.

Vers 27

27. Geen moede en geen struikelende zal onder hen wezen, de krachtige en tot den strijd toegeruste heirscharen, welke de Heere Zich heeft uitverkoren als Zijne werktuigen ter verdelging; niemand zal sluimeren noch slapen, noch de gordel zijner lenden zal ontbonden worden, noch de schoenriem zijner schoenen zal afgescheurd worden; maar, aan krijgsvermoeienis gewoon en tot verse marsen behoorlijk toegerust, rukken zij voort, zonder te moeten rusten, of in hun loop te worden belemmerd.

Vers 28

28. Welker pijlen scherp, reeds behoorlijk gescherpt zullen zijn, om dadelijk gebruikt te kunnen worden en al hun bogen reeds gespannen; hunner (der naderende vijanden) paarden hoeven zullen als ene rots geacht zijn, zo hard als kiezelsteen 1), en hun strijdwagens raderen als een wervelwind, zo snel wentelen zij zich rond.

1) Daar men in de oudheid de paarden niet besloeg, behoorde een harde hoef tot de beste eigenschappen van een duurzaam strijdpaard.

Vers 28

28. Welker pijlen scherp, reeds behoorlijk gescherpt zullen zijn, om dadelijk gebruikt te kunnen worden en al hun bogen reeds gespannen; hunner (der naderende vijanden) paarden hoeven zullen als ene rots geacht zijn, zo hard als kiezelsteen 1), en hun strijdwagens raderen als een wervelwind, zo snel wentelen zij zich rond.

1) Daar men in de oudheid de paarden niet besloeg, behoorde een harde hoef tot de beste eigenschappen van een duurzaam strijdpaard.

Vers 29

29. Hun gebrul, waarmee zij in den strijd vliegen, zal zijn als van enen ouden leeuw, die op door uitgaat, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, die nog veel vratiger zijn dan de oude, en zij zullen briesen 1), en den door aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn.

1) Het briesen betekent het doffe geluid dat de leeuw voortbrengt, als hij zijne prooi zal gaan bespringen. 2) Onder dezen door verstaat de profeet Juda, maar noemt dien naam niet, alsof `t hem onmogelijk ware dien naam uit te spreken.

Vers 29

29. Hun gebrul, waarmee zij in den strijd vliegen, zal zijn als van enen ouden leeuw, die op door uitgaat, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, die nog veel vratiger zijn dan de oude, en zij zullen briesen 1), en den door aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn.

1) Het briesen betekent het doffe geluid dat de leeuw voortbrengt, als hij zijne prooi zal gaan bespringen. 2) Onder dezen door verstaat de profeet Juda, maar noemt dien naam niet, alsof `t hem onmogelijk ware dien naam uit te spreken.

Vers 30

30. En zij, de vijanden, zullen tegen hetzelve Juda, te dien dage bruisen, als het bruisen der zee in den storm 1). Dan zal men a) de nu zo gezegende en zo vriendelijk uitziende aarde, of het land, aanzien, maar ziet, er zal duisternis en benauwdheid zijn, omdat alle troost en hulpe haar ontnomen is, en het licht der Goddelijke genadezon zal verduisterd worden in hun verwoestingen 2).

a) Isaiah 8:22,

1) Het bruisen der zee in een storm. In dit ene beeld verenigen zich verschillende trekken. Het vijandelijke leger wordt ons daardoor voorgesteld: 1. wat talrijkheid aangaat, als onafzienbaar; 2. als met ene blinde woede, gelijk die der elementen, zonder oor, zonder hart voortstormende; 3. als met ene blinde gehoorzaamheid, gelijk de elementen onbewust den wil des Heren volbrengende; 4. als iedere tegenstand overweldigende. 2) Deze in den grondtekst zo onnavolgbaar schone maar moeilijke plaats, wordt door de uitleggers verschillend vertaald en verklaard.

In het land zal het z duister worden, dat de duisternis van beneden het licht van boven verdonkert. De profeet deelt ons mede, welk een indruk iemand, die in deze zaak neutraal, haar van zijn standpunt als van ene hoogte beschouwde, bij het zien op dat land en op hetgeen daarin voorviel, verkrijgen zou (verg. Genesis 19:27). Het is hem alsof zware onweerswolken komen aandrijven en zich zo ver het land uitbreiden, dat het nacht wordt. De bui barst los in hagelslag en bliksemschichten; maar hoe geheel andere gaat het nu! Want terwijl de onweerswolken bij het wegtrekken den hemel slechts des te klaarder en reiner achterlaten, volgt hier een stikdonkere nacht, welke niet eenmaal van ene afwisseling door den dag, van ene hoop op het morgenrood zich bewust is. Duisternis zal er heersen over het land, het licht zal weggenomen worden. Duisternis en benauwdheid zal er wezen, van wege al de ellende die over Juda en Israël komen zal. Het volk heeft de maat der zonde vervuld. Het licht is verworpen. De liefde Gods versmaad. Alle bemoeiingen ten goede zijn veracht. Het licht zal nu ondergaan en de schrikkelijke toestand van belegering, gevolgd door ballingschap, zal een geestelijke duisternis zijn en vergeleken worden bij de uiterste benauwdheid. Wie den Heere God en Zijn Woord verwerpt, berooft zich zelven van het Licht en wandelt in de duisternis.

Vers 30

30. En zij, de vijanden, zullen tegen hetzelve Juda, te dien dage bruisen, als het bruisen der zee in den storm 1). Dan zal men a) de nu zo gezegende en zo vriendelijk uitziende aarde, of het land, aanzien, maar ziet, er zal duisternis en benauwdheid zijn, omdat alle troost en hulpe haar ontnomen is, en het licht der Goddelijke genadezon zal verduisterd worden in hun verwoestingen 2).

a) Isaiah 8:22,

1) Het bruisen der zee in een storm. In dit ene beeld verenigen zich verschillende trekken. Het vijandelijke leger wordt ons daardoor voorgesteld: 1. wat talrijkheid aangaat, als onafzienbaar; 2. als met ene blinde woede, gelijk die der elementen, zonder oor, zonder hart voortstormende; 3. als met ene blinde gehoorzaamheid, gelijk de elementen onbewust den wil des Heren volbrengende; 4. als iedere tegenstand overweldigende. 2) Deze in den grondtekst zo onnavolgbaar schone maar moeilijke plaats, wordt door de uitleggers verschillend vertaald en verklaard.

In het land zal het z duister worden, dat de duisternis van beneden het licht van boven verdonkert. De profeet deelt ons mede, welk een indruk iemand, die in deze zaak neutraal, haar van zijn standpunt als van ene hoogte beschouwde, bij het zien op dat land en op hetgeen daarin voorviel, verkrijgen zou (verg. Genesis 19:27). Het is hem alsof zware onweerswolken komen aandrijven en zich zo ver het land uitbreiden, dat het nacht wordt. De bui barst los in hagelslag en bliksemschichten; maar hoe geheel andere gaat het nu! Want terwijl de onweerswolken bij het wegtrekken den hemel slechts des te klaarder en reiner achterlaten, volgt hier een stikdonkere nacht, welke niet eenmaal van ene afwisseling door den dag, van ene hoop op het morgenrood zich bewust is. Duisternis zal er heersen over het land, het licht zal weggenomen worden. Duisternis en benauwdheid zal er wezen, van wege al de ellende die over Juda en Israël komen zal. Het volk heeft de maat der zonde vervuld. Het licht is verworpen. De liefde Gods versmaad. Alle bemoeiingen ten goede zijn veracht. Het licht zal nu ondergaan en de schrikkelijke toestand van belegering, gevolgd door ballingschap, zal een geestelijke duisternis zijn en vergeleken worden bij de uiterste benauwdheid. Wie den Heere God en Zijn Woord verwerpt, berooft zich zelven van het Licht en wandelt in de duisternis.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile