Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 38

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 38

Isaiah 38:1.

HIZKIA'S DODELIJKE ZIEKTE, GENEZING EN VERHEERLIJKING GODS.

III. Isaiah 38:1-Isaiah 38:22. Dadelijk na het aftrokken der ASSYRIËRS uit het land vervalt Hizkia in ene dodelijke ziekte. Hij zou daarin bezweken zijn, zo de Heere hem niet op bijzondere wijze had gered en deze hem niet een tijd van nog vijftien jaren in Zijne genade had gegeven. Bij het bezoeken van den tempel, drie dagen daarna, prijst hij de ondervondene genade in een bijzonderen dankpsalm, en verbindt hij zich tot enen stillen en ootmoedigen wandel. Vgl. 2 Kon. 20:1-11. 2 Chronicles 32:24.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 38

Isaiah 38:1.

HIZKIA'S DODELIJKE ZIEKTE, GENEZING EN VERHEERLIJKING GODS.

III. Isaiah 38:1-Isaiah 38:22. Dadelijk na het aftrokken der ASSYRIËRS uit het land vervalt Hizkia in ene dodelijke ziekte. Hij zou daarin bezweken zijn, zo de Heere hem niet op bijzondere wijze had gered en deze hem niet een tijd van nog vijftien jaren in Zijne genade had gegeven. Bij het bezoeken van den tempel, drie dagen daarna, prijst hij de ondervondene genade in een bijzonderen dankpsalm, en verbindt hij zich tot enen stillen en ootmoedigen wandel. Vgl. 2 Kon. 20:1-11. 2 Chronicles 32:24.

Vers 1

1. In die dagen, nog in het jaar 713 v. C. werd Hizkia ziek tot stervens toe. En de profeet Jesaja, de zoon van Amos, kwam tot hem, en zei tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, maak aan de uwen uwen laatsten wil bekend, want gij zult sterven en niet leven (2 Kings 20:1).

Vers 1

1. In die dagen, nog in het jaar 713 v. C. werd Hizkia ziek tot stervens toe. En de profeet Jesaja, de zoon van Amos, kwam tot hem, en zei tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, maak aan de uwen uwen laatsten wil bekend, want gij zult sterven en niet leven (2 Kings 20:1).

Vers 2

2. Toen keerde Hizkia zijn aangezicht naar den wand, om, ongestoord door de mensen, die bij hem stonden, tot den Heere te spreken, of wel, omdat naar die zijde de tempel stond, waarheen de Israëliet zich steeds wendde, als hij den Heere wilde vragen; en hij bad eerst een tijd lang in stilte tot den HEERE, totdat daarna zijne smekingen ook luider werden,

Vers 2

2. Toen keerde Hizkia zijn aangezicht naar den wand, om, ongestoord door de mensen, die bij hem stonden, tot den Heere te spreken, of wel, omdat naar die zijde de tempel stond, waarheen de Israëliet zich steeds wendde, als hij den Heere wilde vragen; en hij bad eerst een tijd lang in stilte tot den HEERE, totdat daarna zijne smekingen ook luider werden,

Vers 3

3. En Hij zei: Och HEERE! gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld en wat goed in Uwe ogen is gedaan heb. En Hizkia weende gans zeer (2 Kings 20:2, 2 Kings 20:3).

Vers 3

3. En Hij zei: Och HEERE! gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld en wat goed in Uwe ogen is gedaan heb. En Hizkia weende gans zeer (2 Kings 20:2, 2 Kings 20:3).

Vers 4

4. Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Jesaja, die na het woord in Isaiah 38:1 den koning had verlaten, maar de bovenstad nog niet ter helft was uitgegaan, zeggende:

Vers 4

4. Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Jesaja, die na het woord in Isaiah 38:1 den koning had verlaten, maar de bovenstad nog niet ter helft was uitgegaan, zeggende:

Vers 5

5. Ga henen en zeg tot Hizkia: Zo zegt de HEERE, de God van uwen vader David, wiens echte zoon gij u betoond hebt (2 Kings 18:3), Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uwe tranen gezien, Ik zal vijftien jaren tot uwe dagen toedoen;

Vers 5

5. Ga henen en zeg tot Hizkia: Zo zegt de HEERE, de God van uwen vader David, wiens echte zoon gij u betoond hebt (2 Kings 18:3), Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uwe tranen gezien, Ik zal vijftien jaren tot uwe dagen toedoen;

Vers 6

6. En Ik zal u gedurende deze vijftien jaren, even als gedurende uwen vorigen regeringstijd, uit de hand des konings van Assyrië verlossen, mitsgaders deze stad; hij zal u geen verder leed doen; en Ik zal deze stad beschermen.

Hier moeten eerst de beide laatste verzen (21, 22) van dit Hoofdstuk gelezen worden, welke ene nadere verklaring geven van hetgeen in `t volgende vers kortelijk wordt bericht.

Vers 6

6. En Ik zal u gedurende deze vijftien jaren, even als gedurende uwen vorigen regeringstijd, uit de hand des konings van Assyrië verlossen, mitsgaders deze stad; hij zal u geen verder leed doen; en Ik zal deze stad beschermen.

Hier moeten eerst de beide laatste verzen (21, 22) van dit Hoofdstuk gelezen worden, welke ene nadere verklaring geven van hetgeen in `t volgende vers kortelijk wordt bericht.

Vers 7

7. En dit zal u een teken zijn van den HEERE, dat de HEERE het woord, dat Hij gesproken heeft, doen zal:

Vers 7

7. En dit zal u een teken zijn van den HEERE, dat de HEERE het woord, dat Hij gesproken heeft, doen zal:

Vers 8

8. Zie, Ik zal, gelijk gij zelf gekozen hebt (vgl. 2 Kings 20:9, 2 Kings 20:10) de schaduw der graden, die met de zon in de graden van Achaz' zonnewijzer nederwaarts gegaan is, tien graden achterwaarts doen keren. Dies is de zon tien graden teruggekeerd in de graden, die zij nederwaarts gegaan was (2 Kings 20:11).

Hizkia werd hier een gemeenschappelijk beeld voor Israël in ziekte, uitstel en dood: even als de schaduw op des wijzer, zo gaat de ten einde lopende dag der genade nog een paar trappen terug.

Vers 8

8. Zie, Ik zal, gelijk gij zelf gekozen hebt (vgl. 2 Kings 20:9, 2 Kings 20:10) de schaduw der graden, die met de zon in de graden van Achaz' zonnewijzer nederwaarts gegaan is, tien graden achterwaarts doen keren. Dies is de zon tien graden teruggekeerd in de graden, die zij nederwaarts gegaan was (2 Kings 20:11).

Hizkia werd hier een gemeenschappelijk beeld voor Israël in ziekte, uitstel en dood: even als de schaduw op des wijzer, zo gaat de ten einde lopende dag der genade nog een paar trappen terug.

Vers 9

9. Dit, wat in Isaiah 38:10-Isaiah 38:20 volgt, is het schrift van Hizkia, koning van Juda, waarin. hij zijn danklied heeft opgeschreven, toen hij ziek geweest en van zijne ziekte genezen was, 1) en dat nu hier in het grotere geschrift van den profeet tot ene blijvende herinnering is ingelast.

1) Deze dankpsalm herinnert aan de Psalmen 88, 89 en aan vele uitdrukkingen in het Boek Job. (Isaiah 38:17; Isaiah 4:19, Isaiah 4:20; Isaiah 6:9; Isaiah 27:8; Isaiah 10:16

Vers 9

9. Dit, wat in Isaiah 38:10-Isaiah 38:20 volgt, is het schrift van Hizkia, koning van Juda, waarin. hij zijn danklied heeft opgeschreven, toen hij ziek geweest en van zijne ziekte genezen was, 1) en dat nu hier in het grotere geschrift van den profeet tot ene blijvende herinnering is ingelast.

1) Deze dankpsalm herinnert aan de Psalmen 88, 89 en aan vele uitdrukkingen in het Boek Job. (Isaiah 38:17; Isaiah 4:19, Isaiah 4:20; Isaiah 6:9; Isaiah 27:8; Isaiah 10:16

Vers 10

10. Ik zei in mijne klacht, die ik uitte, toen ik de aankondiging Isaiah 38:1 vernomen had: vanwege de afsnijding mijner dagen, 1) midden in het rustige, gezonde leven (Psalms 102:25), zal Ik tot de poorten des grafs heengaan (Job 7:9); ik word beroofd van het overige mijner jaren, die ik naar den gewonen loop der natuur nog zou kunnen leven, ware ik niet met deze dodelijke zweer bezocht.

1) In het Hebreeën Bidmi jamai. Letterlijk: in de rust mijner dagen, d. w. z. in het midden mijner jaren. Het beeld is ontleend aan het staan der zon in het zenit, in de rust. Anderen, zoals Orelli, vatten het op in den zin van, als mijn leven tot rust begon te komen.

Vers 10

10. Ik zei in mijne klacht, die ik uitte, toen ik de aankondiging Isaiah 38:1 vernomen had: vanwege de afsnijding mijner dagen, 1) midden in het rustige, gezonde leven (Psalms 102:25), zal Ik tot de poorten des grafs heengaan (Job 7:9); ik word beroofd van het overige mijner jaren, die ik naar den gewonen loop der natuur nog zou kunnen leven, ware ik niet met deze dodelijke zweer bezocht.

1) In het Hebreeën Bidmi jamai. Letterlijk: in de rust mijner dagen, d. w. z. in het midden mijner jaren. Het beeld is ontleend aan het staan der zon in het zenit, in de rust. Anderen, zoals Orelli, vatten het op in den zin van, als mijn leven tot rust begon te komen.

Vers 11

11. Ik zei na die voor mij zo verpletterende boodschap: Ik zal den HEERE niet meer zien, den HEERE niet meer in Zijne openbaringen van genade aanschouwen, in het land der levenden 1); ik zal de mensen niet meer aanschouwen met de inwoners der wereld. 2)

1) Den Heere in het land der levenden, is nadere bepaling van, den Heere, en Hizkia wil daarmee zeggen, dat hij den Heere niet meer zou zien, zoals deze zich in het land der levenden, hier op aarde, openbaart als den God des heils.

2). In het Hebreeën Im-jooschbee chadel. Beter: bij de bewoners van het dodenrijk, letterlijk: bij de bewoners der stilte. De koninklijke dichter spreekt het hier uit, dat hij in zijn hart zei, d. i. dat hij bij zich zelven dacht en vreesde, dat hij zijn God in Zijne lieflijke openbaringen van genade niet meer zou aanschouwen op deze aarde, dat hij evenmin de mensenkinderen zou aanschouwen, dewijl hij vreesde in het graf te zullen nederdalen, tot een bewoner van het dodenrijk te zullen gerekend worden.

Vers 11

11. Ik zei na die voor mij zo verpletterende boodschap: Ik zal den HEERE niet meer zien, den HEERE niet meer in Zijne openbaringen van genade aanschouwen, in het land der levenden 1); ik zal de mensen niet meer aanschouwen met de inwoners der wereld. 2)

1) Den Heere in het land der levenden, is nadere bepaling van, den Heere, en Hizkia wil daarmee zeggen, dat hij den Heere niet meer zou zien, zoals deze zich in het land der levenden, hier op aarde, openbaart als den God des heils.

2). In het Hebreeën Im-jooschbee chadel. Beter: bij de bewoners van het dodenrijk, letterlijk: bij de bewoners der stilte. De koninklijke dichter spreekt het hier uit, dat hij in zijn hart zei, d. i. dat hij bij zich zelven dacht en vreesde, dat hij zijn God in Zijne lieflijke openbaringen van genade niet meer zou aanschouwen op deze aarde, dat hij evenmin de mensenkinderen zou aanschouwen, dewijl hij vreesde in het graf te zullen nederdalen, tot een bewoner van het dodenrijk te zullen gerekend worden.

Vers 12

12. Mijn levenstijd is weggetogen, is voorbij, en mijne woning, waarin ik tot hiertoe woonde, mijn lichaam wordt van mij weggevoerd gelijk eens herders hut, die slechts ene voor een ogenblik opgeslagen, gemakkelijk af te breken tent is; ik heb mijn leven afgesneden, gelijk een wever zijn web. Van wege mijne zonden heb ik rechtvaardige oorzaak gegeven om mijn levensdraad af te snijden; Hij zal mij afsnijden als van den drom 1); van den dag tot den nacht zult Gij mij ten einde gebracht hebben, ieder ogenblik verwacht ik het einde. 1) Eigenlijk de inslag van het geen geweven wordt, maar hier wordt het genomen van het gehele weefsel, dat gereed zijnde, wordt afgesneden van het weefgetouw. Hiermede vergelijkt Hizkia zijn leven. Gelijk de wever de dunne draden lossnijdt, alzo-vreesde hij-zou het ook met hem geschieden. Zijn lichaam zou als een herdershut worden afgebroken en zijn levensdraad afgesneden, en dit in een zo kort mogelijken tijd, in den tijd "van den dag tot den nacht. "

Of: "Hij breekt mij af als een dunnen draad (vgl. 1 Samuel 17:6).

Vers 12

12. Mijn levenstijd is weggetogen, is voorbij, en mijne woning, waarin ik tot hiertoe woonde, mijn lichaam wordt van mij weggevoerd gelijk eens herders hut, die slechts ene voor een ogenblik opgeslagen, gemakkelijk af te breken tent is; ik heb mijn leven afgesneden, gelijk een wever zijn web. Van wege mijne zonden heb ik rechtvaardige oorzaak gegeven om mijn levensdraad af te snijden; Hij zal mij afsnijden als van den drom 1); van den dag tot den nacht zult Gij mij ten einde gebracht hebben, ieder ogenblik verwacht ik het einde. 1) Eigenlijk de inslag van het geen geweven wordt, maar hier wordt het genomen van het gehele weefsel, dat gereed zijnde, wordt afgesneden van het weefgetouw. Hiermede vergelijkt Hizkia zijn leven. Gelijk de wever de dunne draden lossnijdt, alzo-vreesde hij-zou het ook met hem geschieden. Zijn lichaam zou als een herdershut worden afgebroken en zijn levensdraad afgesneden, en dit in een zo kort mogelijken tijd, in den tijd "van den dag tot den nacht. "

Of: "Hij breekt mij af als een dunnen draad (vgl. 1 Samuel 17:6).

Vers 13

13. Ik stelde mij voor tot den morgenstond toe zal ik slechts leven; gelijk een leeuw, alzo zal Hij al mijne beenderen breken; Hij betoonde gedurig op nieuw Zijne kracht aan mij den zwakke (Job 10:15) in de hevige pijnen; van den dag tot den nacht zult gij mij ten einde gebracht hebben, 1) nog v r het einde van den dag, zo meende ik weer in den morgenstond, zal ik gestorven zijn.

1) Hij meende derhalve nauwelijks den volgenden dag te zullen bereiken. Als men ziek is berekent men dus gemeenlijk ook zijn tijd en blijft toch dikwijls in onzekerheid, en daarom zou het best zijn, te zorgen en te arbeiden, om veiliglijk in de andere wereld over te stappen, en dan zouden we beter doen, dan hier uit te rekenen, hoelang men nog waarschijnlijk op deze wereld zou kunnen leven.

Vers 13

13. Ik stelde mij voor tot den morgenstond toe zal ik slechts leven; gelijk een leeuw, alzo zal Hij al mijne beenderen breken; Hij betoonde gedurig op nieuw Zijne kracht aan mij den zwakke (Job 10:15) in de hevige pijnen; van den dag tot den nacht zult gij mij ten einde gebracht hebben, 1) nog v r het einde van den dag, zo meende ik weer in den morgenstond, zal ik gestorven zijn.

1) Hij meende derhalve nauwelijks den volgenden dag te zullen bereiken. Als men ziek is berekent men dus gemeenlijk ook zijn tijd en blijft toch dikwijls in onzekerheid, en daarom zou het best zijn, te zorgen en te arbeiden, om veiliglijk in de andere wereld over te stappen, en dan zouden we beter doen, dan hier uit te rekenen, hoelang men nog waarschijnlijk op deze wereld zou kunnen leven.

Vers 14

14. Gelijk een kraan, die langgerekte, schelle geluiden van zich geeft, of zwaluw, die een klagend geluid doet horen, alzo piepte ik, zo kermde ik van smart en angst; a) ik kirde als eens duif; mijne ogen verhieven zich omhoog 1); ik kon nog slechts een matten blik omhoog heffen met de bede: O HEERE, ik word onderdrukt, wees Gij mijn borg, 2) de koning der verschrikking (Job 18:14) wordt mij hoe langer hoe meer meester, treed Gij, beloofde Messias, voor mij in (Job 17:3)!

a) Isaiah 59:11.

1) Als wij het vonnis des doods in ons zelven ontvangen, is het met ons gedaan, zo Gods genade ons niet door het dal der schaduwen des doods gelieft heen te voeren en onbesmet te bewaren voor Zijn hemels Koninkrijk aan de andere zijde der vallei. Zo Christus niet voor ons tussen spreekt en ons rechtvaardigt in het oordeel en Zich voor ons aan zijn Vader aanbiedt om alles voor ons te doen, wat er van node is, zo zouden we nooit ten hemel kunnen geraken.

2) Gelijk Job in Job 17:3 en gelijk de dichter van Psalms 119:122, zo ook smeekt Hizkia dat God bemiddelend optrede, dat de Heere Zich stelle tussen hem en zijne vijanden, hier in dit geval tussen hem en den koning der verschrikking. Ook deze vrome koning Israël's leert nu alleen te zien op zijn God en Helper. Zal hij gered worden dan kan dat alleen door Hem, die verzoening doet over zijne zonden en hem in genade aanziet.

Vers 14

14. Gelijk een kraan, die langgerekte, schelle geluiden van zich geeft, of zwaluw, die een klagend geluid doet horen, alzo piepte ik, zo kermde ik van smart en angst; a) ik kirde als eens duif; mijne ogen verhieven zich omhoog 1); ik kon nog slechts een matten blik omhoog heffen met de bede: O HEERE, ik word onderdrukt, wees Gij mijn borg, 2) de koning der verschrikking (Job 18:14) wordt mij hoe langer hoe meer meester, treed Gij, beloofde Messias, voor mij in (Job 17:3)!

a) Isaiah 59:11.

1) Als wij het vonnis des doods in ons zelven ontvangen, is het met ons gedaan, zo Gods genade ons niet door het dal der schaduwen des doods gelieft heen te voeren en onbesmet te bewaren voor Zijn hemels Koninkrijk aan de andere zijde der vallei. Zo Christus niet voor ons tussen spreekt en ons rechtvaardigt in het oordeel en Zich voor ons aan zijn Vader aanbiedt om alles voor ons te doen, wat er van node is, zo zouden we nooit ten hemel kunnen geraken.

2) Gelijk Job in Job 17:3 en gelijk de dichter van Psalms 119:122, zo ook smeekt Hizkia dat God bemiddelend optrede, dat de Heere Zich stelle tussen hem en zijne vijanden, hier in dit geval tussen hem en den koning der verschrikking. Ook deze vrome koning Israël's leert nu alleen te zien op zijn God en Helper. Zal hij gered worden dan kan dat alleen door Hem, die verzoening doet over zijne zonden en hem in genade aanziet.

Vers 15

15. Wat zal ik spreken 1) om Hem genoeg te danken (2 Samuel 7:20). Gelijk Hij het mij heeft toegezegd op mijn gebed, alzo heeft Hij gedaan, want heden, den derden dag na de ziekte, kan ik den tempel bezoeken (2 Kings 20:11). Ik zal nu ten dank der ondervondene genade al zoetjes voort treden al mijne jaren, van wege 1) de bitterheid mijner ziel; al de jaren, die door Gods genade aan mijn leven zijn toegevoegd, zal ik in allen ootmoed en in stilte (Psalms 42:5) doorbrengen.

1) Dat is: hoe zal ik woorden genoeg vinden en recht passende woorden om den Heere God te loven en te danken! Nu hij uitgered is, gevoelt hij juist te meer het diep verbeurde van de genade en zijne onmacht om den Heere naar waarheid te danken. Hij weet het, hij heeft niets waarmee hij den Heere zal vergelden. Gelijk de Heere hem roepen deed, zo moet diezelfde God hem nu ook recht leren danken.

In het Hebreeën Al-mar nafschi. De Staten-Overzetters vertalen: vanwege de bitterheid mijner ziel. Beter is het over te zetten: op de bitterheid mijner ziel, in den zin van, welke zullen volgen op de dagen der bitterheid. Hizkia zegt hier dan dat hij de dagen, welke God hem nog heeft toegestaan, zoetjes aan zal voort treden, dewijl de Heere God de bitterheid der ziel heeft weggenomen, hem weer blijdschap voor droefheid heeft gegeven. Hij zal opgaan naar des Heren huis en daar de wonderen des Heren vertellen.

Anderen vertalen: in spijt van de bitterheid mijner ziele.

Vers 15

15. Wat zal ik spreken 1) om Hem genoeg te danken (2 Samuel 7:20). Gelijk Hij het mij heeft toegezegd op mijn gebed, alzo heeft Hij gedaan, want heden, den derden dag na de ziekte, kan ik den tempel bezoeken (2 Kings 20:11). Ik zal nu ten dank der ondervondene genade al zoetjes voort treden al mijne jaren, van wege 1) de bitterheid mijner ziel; al de jaren, die door Gods genade aan mijn leven zijn toegevoegd, zal ik in allen ootmoed en in stilte (Psalms 42:5) doorbrengen.

1) Dat is: hoe zal ik woorden genoeg vinden en recht passende woorden om den Heere God te loven en te danken! Nu hij uitgered is, gevoelt hij juist te meer het diep verbeurde van de genade en zijne onmacht om den Heere naar waarheid te danken. Hij weet het, hij heeft niets waarmee hij den Heere zal vergelden. Gelijk de Heere hem roepen deed, zo moet diezelfde God hem nu ook recht leren danken.

In het Hebreeën Al-mar nafschi. De Staten-Overzetters vertalen: vanwege de bitterheid mijner ziel. Beter is het over te zetten: op de bitterheid mijner ziel, in den zin van, welke zullen volgen op de dagen der bitterheid. Hizkia zegt hier dan dat hij de dagen, welke God hem nog heeft toegestaan, zoetjes aan zal voort treden, dewijl de Heere God de bitterheid der ziel heeft weggenomen, hem weer blijdschap voor droefheid heeft gegeven. Hij zal opgaan naar des Heren huis en daar de wonderen des Heren vertellen.

Anderen vertalen: in spijt van de bitterheid mijner ziele.

Vers 16

16. Heere! bij deze dingen, bij zulke woorden en daden der genade, als mij ten dele zijn geworden, leeft men (Deuteronomy 8:3), en in dit alles is het leven van mijnen geest, 1) in de herinnering aan Uwe genade is Mijn leven; want Gij hebt mij gezond gemaakt en mij genezen.

1) Hij wilde zich en anderen, door deze van Hem genoten ondervinding van `s Heren goedheid bemoedigen, als datgene, hetwelk hem en elk ander deed leven, ja genoeglijk leven, naar het lichaam niet slechts maar vooral naar den geest. Hoe meer wij van Gods tedere goedertierenheden in alle gevallen genieten, hoe meer dat onze harten moet uitbreiden om Hem lief te hebben en in Zijnen dienst ons behoorlijk te kwijten en Zijne eer als ons hoogste doel te bevorderen, als waarin vooral het leven onzer ziele bestaat.

Bij deze dingen en in dit alles, ziet niet op de uitredding uit doodsgevaren, maar wel op de beloften Gods en de toezeggingen des Allerhoogsten, welke de Heere hem door den Profeet heeft doen geworden. Niet derhalve de daden van vroomheid, zoals men het wel eens uitdrukt, maar de beloften Gods zijn het leven van Gods kinderen. Gods beloften door het geloof dadelijk omhelsd zijn immer het leven, d i. de kracht en de sterkte van Gods kinderen geweest.

Vers 16

16. Heere! bij deze dingen, bij zulke woorden en daden der genade, als mij ten dele zijn geworden, leeft men (Deuteronomy 8:3), en in dit alles is het leven van mijnen geest, 1) in de herinnering aan Uwe genade is Mijn leven; want Gij hebt mij gezond gemaakt en mij genezen.

1) Hij wilde zich en anderen, door deze van Hem genoten ondervinding van `s Heren goedheid bemoedigen, als datgene, hetwelk hem en elk ander deed leven, ja genoeglijk leven, naar het lichaam niet slechts maar vooral naar den geest. Hoe meer wij van Gods tedere goedertierenheden in alle gevallen genieten, hoe meer dat onze harten moet uitbreiden om Hem lief te hebben en in Zijnen dienst ons behoorlijk te kwijten en Zijne eer als ons hoogste doel te bevorderen, als waarin vooral het leven onzer ziele bestaat.

Bij deze dingen en in dit alles, ziet niet op de uitredding uit doodsgevaren, maar wel op de beloften Gods en de toezeggingen des Allerhoogsten, welke de Heere hem door den Profeet heeft doen geworden. Niet derhalve de daden van vroomheid, zoals men het wel eens uitdrukt, maar de beloften Gods zijn het leven van Gods kinderen. Gods beloften door het geloof dadelijk omhelsd zijn immer het leven, d i. de kracht en de sterkte van Gods kinderen geweest.

Vers 17

17. Zie, in of met vrede is mij de bitterheid bitter geweest, mijne ziekte met al hare verzwarende omstandigheden is mij wel zeer bitter geweest, de goddelijke bezoeking heeft mij wel gevoelig getroffen, maar dit kruis heeft mij ten goede gewerkt en is mij tot vrede geworden, maar Gij hebt mijne ziel lieflijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering niet kwam; want Gij hebt mijne zonden achter Uwen rug geworpen 1), om ze nooit meer te gedenken (Nehemiah 9:26. Psalms 32:1, Micah 7:18). Mijne zonden wierp gij achter Uwen rug, dat is: Gij hebt ze der vergetelheid overgegeven, uit Uw oog verbannen; het tegendeel van ene andere spreekwijze: "Gij stelt mijne zonden gedurig voor Uw aangezicht. " Hizkia schrijft dus zijne ziekte en zijn ongeval aan zijne zonden toe, niet om enige grove en in `t oog lopende ongerechtigheid, die hij bedreven had, maar om al de afwijkingen, waaraan hij zich uit zwakheid en menselijke verdorvenheid had schuldig gemaakt.

De Heere meende het goed, het lijden was een tuchtiging, maar een tuchtiging uit liefde. Alle zijne zonden achter Zich heenwerpende, zoals men met dingen doet, waarvan men niets wil weten, en waaraan men niet herinnerd wil zijn, minde Hij hem, d. i. trok hem liefhebbend uit, uit de groeve der vernietiging.

Als God de zonde vergeeft, werpt Hij ze achter Hem henen, als niet bedoelende, om ze weer met een oog van rechtvaardigheid en naijver te aanschouwen. Hij wil er den mens dan niet in toorn om bezoeken, en delgt ze uit, niet alsof ze nooit hadden plaats gehad, maar om ze niet te straffen, gelijk ze verdiend hadden.

Vers 17

17. Zie, in of met vrede is mij de bitterheid bitter geweest, mijne ziekte met al hare verzwarende omstandigheden is mij wel zeer bitter geweest, de goddelijke bezoeking heeft mij wel gevoelig getroffen, maar dit kruis heeft mij ten goede gewerkt en is mij tot vrede geworden, maar Gij hebt mijne ziel lieflijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering niet kwam; want Gij hebt mijne zonden achter Uwen rug geworpen 1), om ze nooit meer te gedenken (Nehemiah 9:26. Psalms 32:1, Micah 7:18). Mijne zonden wierp gij achter Uwen rug, dat is: Gij hebt ze der vergetelheid overgegeven, uit Uw oog verbannen; het tegendeel van ene andere spreekwijze: "Gij stelt mijne zonden gedurig voor Uw aangezicht. " Hizkia schrijft dus zijne ziekte en zijn ongeval aan zijne zonden toe, niet om enige grove en in `t oog lopende ongerechtigheid, die hij bedreven had, maar om al de afwijkingen, waaraan hij zich uit zwakheid en menselijke verdorvenheid had schuldig gemaakt.

De Heere meende het goed, het lijden was een tuchtiging, maar een tuchtiging uit liefde. Alle zijne zonden achter Zich heenwerpende, zoals men met dingen doet, waarvan men niets wil weten, en waaraan men niet herinnerd wil zijn, minde Hij hem, d. i. trok hem liefhebbend uit, uit de groeve der vernietiging.

Als God de zonde vergeeft, werpt Hij ze achter Hem henen, als niet bedoelende, om ze weer met een oog van rechtvaardigheid en naijver te aanschouwen. Hij wil er den mens dan niet in toorn om bezoeken, en delgt ze uit, niet alsof ze nooit hadden plaats gehad, maar om ze niet te straffen, gelijk ze verdiend hadden.

Vers 18

18. Gij hebt mij het leven wedergegeven, daar Gij u in het leven en den lof der uwen verheugt: want het graf zal U niet loven, de dood zal U niet prijzen, die in den kuil nederdalen, zullen op Uwe waarheid niet hopen.

Het "nederdalen in den kuil" kan ook zien op den toestand der verdoemden (vgl. Job 33:23, Job 33:24). De spreekwijs, ontleend aan hetgeen den misdadigers wedervaart, die door het vonnis van den rechter veroordeeld, en door de handen van den scherprechter gedood zijn, en wier lichamen op ene eerloze wijze in een schandkuil worden geworpen; er worden derhalve booswichten bedoeld, die in hun zonden gestorven zijn en in het verderf neergezonken. Deze zullen op Gods waarheid niet hopen, vermits er aan de verdoemden gene beloften meer gedaan worden. Men moet denken, dat Hizkia zich in zijne ziekte niet alleen had voorgesteld, dat hij zou sterven, maar uit vergelijking met Isaiah 38:14, dat daarbij zouden zijn gekomen vreeswekkende bedenkingen van het ongeloof, dat hij van God, als van een vertoornden Rechter, zou worden afgesneden en in het verderf neerzinken.

Vers 18

18. Gij hebt mij het leven wedergegeven, daar Gij u in het leven en den lof der uwen verheugt: want het graf zal U niet loven, de dood zal U niet prijzen, die in den kuil nederdalen, zullen op Uwe waarheid niet hopen.

Het "nederdalen in den kuil" kan ook zien op den toestand der verdoemden (vgl. Job 33:23, Job 33:24). De spreekwijs, ontleend aan hetgeen den misdadigers wedervaart, die door het vonnis van den rechter veroordeeld, en door de handen van den scherprechter gedood zijn, en wier lichamen op ene eerloze wijze in een schandkuil worden geworpen; er worden derhalve booswichten bedoeld, die in hun zonden gestorven zijn en in het verderf neergezonken. Deze zullen op Gods waarheid niet hopen, vermits er aan de verdoemden gene beloften meer gedaan worden. Men moet denken, dat Hizkia zich in zijne ziekte niet alleen had voorgesteld, dat hij zou sterven, maar uit vergelijking met Isaiah 38:14, dat daarbij zouden zijn gekomen vreeswekkende bedenkingen van het ongeloof, dat hij van God, als van een vertoornden Rechter, zou worden afgesneden en in het verderf neerzinken.

Vers 19

19. De levende, de levende, die niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk leeft, die zal U loven, gelijk ik heden doe; de vader, die U thans looft, zal den kinderen Uwe waarheid bekend maken; alzo zal Jehova door mijne genezing in een volgend geslacht nog worden verheerlijkt.

Vers 19

19. De levende, de levende, die niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk leeft, die zal U loven, gelijk ik heden doe; de vader, die U thans looft, zal den kinderen Uwe waarheid bekend maken; alzo zal Jehova door mijne genezing in een volgend geslacht nog worden verheerlijkt.

Vers 20

20. De HEERE was of is gereed om mij te verlossen, en zo zal Hij mij ook voortaan nabij zijn ter verlossing van Sanherib's macht; daarom zullen wij, ik en mijn huis, op mijn snarenspel spelen, al de dagen onzes levens, in het huis des HEEREN.

Isaiah 38:14-Isaiah 38:20. Het uur was voor den koning gekomen, waarin de mens met al zijne kracht erkent, dat God hem slechts helpen kan; daar horen wij de gebiedende stem des Heersers van Israël stenen als ene zwaluw, als een kraanvogel kirren in nood en hulpeloosheid gelijk ene duif, totdat zij het ootmoedig-verhevene woord gevonden heeft: "God! mij is bang, treed voor mij in!" En Hij die het vurige smeken van het verslagen hart hoort, het wenende oog omhoog geslagen ziet, beloofde het uitgaande lemmet des levens tot ene nieuwe vlam aan te wakkeren, en vervulde getrouw Zijn heilig woord. Daar barst de koning in de vraag uit: "Wat zal ik zeggen?" Woorden kunnen den dank niet bevatten, geen offers Hem waardiglijk ten hemel dragen: "Zacht wil hij gaan alle zijne jaren om de bedroefdheid zijner ziel!" Dat is een groot woord uit eens konings mond, en daarin grijpt ons de kracht des Heiligen Geestes uit het Oude Testament aan. Den weg des ootmoeds slechts wil de koning van nu aan bewandelen; want zijne ziel heeft voor de poorten van het donkere dodenrijk en voor den glansrijken troon des Ontfermers den vasten toon der geestelijke droefheid gevonden "Heere" roept hij ons toe: "daarom leeft alles!" (Isaiah 38:16) En wij zeggen "Amen" daarop. Ja, in het zeggen en doen, in de onverbrekelijke trouw des Almachtigen Scheppers ligt de onderhouding aller dingen, het leven en voortbestaan aller wezens. Wat den geest des genezenden frisse lucht toevoert, dat komt uit dezelfde bron allen schepselen ten goede; de hand, die hem verder sterkt en onderhoudt, omvat behoedend de ganse wereld des aanzijns. "In Hem leven, bewegen wij ons en zijn wij!" De koning heeft reeds in het nog voor vele jongeren des Nieuwen Verbonds gesloten geheim der Christelijke mensenopvoeding een blik geslagen, dat het lijden op aarde tot heil, het bittere tot vrede dient. Dankbaar wijst Hizkia vooral op de ondervinding der Goddelijke liefde, die hem uit het graf, dat zich voor hem had geopend, en waarin hij reeds verzonken vreesde te zijn, weer opgetrokken heeft, en hij legt de ootmoedige belijdenis af, hoe hij op gene verdienste steunen kan. maar de afgesmeekte wederkering in `t leven slechts te danken heeft aan de onuitputtelijke genade van Hem. "die al zijne zonden achter Zijn rug geworpen heeft. " Zonde en dood schijnt onzen koning onverbrekelijk verbonden, gelijk den diepzinnigen dichter des 90sten Psalms. Het blijdste levensgevoel stort zich aan het eind des lieds uit: "Al wat adem heeft, love den Heere!" Het leven geeft lovend kennis van den Levende, van geslacht tot geslacht wordt de trouw des Scheppers geprezen en nog horen wij het ruisen der harp van onzen koninklijken zanger in den tempel des Ouden Verbonds.

De beide volgende verzen moeten naar het geschiedkundig verloop na Isaiah 38:6 gelezen worden.

Vers 20

20. De HEERE was of is gereed om mij te verlossen, en zo zal Hij mij ook voortaan nabij zijn ter verlossing van Sanherib's macht; daarom zullen wij, ik en mijn huis, op mijn snarenspel spelen, al de dagen onzes levens, in het huis des HEEREN.

Isaiah 38:14-Isaiah 38:20. Het uur was voor den koning gekomen, waarin de mens met al zijne kracht erkent, dat God hem slechts helpen kan; daar horen wij de gebiedende stem des Heersers van Israël stenen als ene zwaluw, als een kraanvogel kirren in nood en hulpeloosheid gelijk ene duif, totdat zij het ootmoedig-verhevene woord gevonden heeft: "God! mij is bang, treed voor mij in!" En Hij die het vurige smeken van het verslagen hart hoort, het wenende oog omhoog geslagen ziet, beloofde het uitgaande lemmet des levens tot ene nieuwe vlam aan te wakkeren, en vervulde getrouw Zijn heilig woord. Daar barst de koning in de vraag uit: "Wat zal ik zeggen?" Woorden kunnen den dank niet bevatten, geen offers Hem waardiglijk ten hemel dragen: "Zacht wil hij gaan alle zijne jaren om de bedroefdheid zijner ziel!" Dat is een groot woord uit eens konings mond, en daarin grijpt ons de kracht des Heiligen Geestes uit het Oude Testament aan. Den weg des ootmoeds slechts wil de koning van nu aan bewandelen; want zijne ziel heeft voor de poorten van het donkere dodenrijk en voor den glansrijken troon des Ontfermers den vasten toon der geestelijke droefheid gevonden "Heere" roept hij ons toe: "daarom leeft alles!" (Isaiah 38:16) En wij zeggen "Amen" daarop. Ja, in het zeggen en doen, in de onverbrekelijke trouw des Almachtigen Scheppers ligt de onderhouding aller dingen, het leven en voortbestaan aller wezens. Wat den geest des genezenden frisse lucht toevoert, dat komt uit dezelfde bron allen schepselen ten goede; de hand, die hem verder sterkt en onderhoudt, omvat behoedend de ganse wereld des aanzijns. "In Hem leven, bewegen wij ons en zijn wij!" De koning heeft reeds in het nog voor vele jongeren des Nieuwen Verbonds gesloten geheim der Christelijke mensenopvoeding een blik geslagen, dat het lijden op aarde tot heil, het bittere tot vrede dient. Dankbaar wijst Hizkia vooral op de ondervinding der Goddelijke liefde, die hem uit het graf, dat zich voor hem had geopend, en waarin hij reeds verzonken vreesde te zijn, weer opgetrokken heeft, en hij legt de ootmoedige belijdenis af, hoe hij op gene verdienste steunen kan. maar de afgesmeekte wederkering in `t leven slechts te danken heeft aan de onuitputtelijke genade van Hem. "die al zijne zonden achter Zijn rug geworpen heeft. " Zonde en dood schijnt onzen koning onverbrekelijk verbonden, gelijk den diepzinnigen dichter des 90sten Psalms. Het blijdste levensgevoel stort zich aan het eind des lieds uit: "Al wat adem heeft, love den Heere!" Het leven geeft lovend kennis van den Levende, van geslacht tot geslacht wordt de trouw des Scheppers geprezen en nog horen wij het ruisen der harp van onzen koninklijken zanger in den tempel des Ouden Verbonds.

De beide volgende verzen moeten naar het geschiedkundig verloop na Isaiah 38:6 gelezen worden.

Vers 21

21. Jesaja nu had gezegd: Laat men nemen enen klomp vijgen, en tot ene pleister op het gezwel van den koning maken, en hij zal genezen (2 Kings 20:7).

Vers 21

21. Jesaja nu had gezegd: Laat men nemen enen klomp vijgen, en tot ene pleister op het gezwel van den koning maken, en hij zal genezen (2 Kings 20:7).

Vers 22

22. En Hizkia had gezegd, toen de profeet hem de boodschap in Isaiah 38:5 v. had bekend gemaakt: Welk zal het teken zijn, het onderpand, dat de Heere mij zal gezond maken en ik ten huize des HEEREN na verloop van drie dagen zal opgaan? (zie het verdere Isaiah 38:7, Isaiah 38:8

In deze beide verzen wil Drechsler gene aanvulling zien van het bovengenoemde geschiedverhaal, dat bij vergissing op de onjuiste plaats is gekomen, maar een aanhangsel aan het lied van Hizkia. Deze geleerde meent, dat Jesaja bij zijn bericht zich beperkt heeft tot hetgeen voor het gewone leven van gewicht is, tot hetgeen op het openbaar leven invloed uitoefent; maar de omstandigheden, die meer tot Hizkia's bijzonder leven behoren, ter zijde gelaten heeft: hier nu haalt de koning zelf die punten aan, die bij zijn lied in `t bijzonder is aanmerking komen. "Het is, alsof Hizkia door dit aanhangsel nogmaals den dank wilde motiveren, dien hij aan `t slot van zijn lied levenslang beloofd heeft; het is of hij den grondtoon, die door al het zingen en spelen heen moest klinken, nog eens wilde aangaan. Men kan zeggen, Isaiah 38:20b = Psalms 18:50 en Isaiah 38:21, Isaiah 38:22 = Psalms 18:51. " .

Alles pleit er echter voor dat deze twee laatste verzen niet tot het lied horen, maar van de hand van Jesaja zijn en behoren bij de geschiedenis van Hizkia's ziekte en genezing.

Vers 22

22. En Hizkia had gezegd, toen de profeet hem de boodschap in Isaiah 38:5 v. had bekend gemaakt: Welk zal het teken zijn, het onderpand, dat de Heere mij zal gezond maken en ik ten huize des HEEREN na verloop van drie dagen zal opgaan? (zie het verdere Isaiah 38:7, Isaiah 38:8

In deze beide verzen wil Drechsler gene aanvulling zien van het bovengenoemde geschiedverhaal, dat bij vergissing op de onjuiste plaats is gekomen, maar een aanhangsel aan het lied van Hizkia. Deze geleerde meent, dat Jesaja bij zijn bericht zich beperkt heeft tot hetgeen voor het gewone leven van gewicht is, tot hetgeen op het openbaar leven invloed uitoefent; maar de omstandigheden, die meer tot Hizkia's bijzonder leven behoren, ter zijde gelaten heeft: hier nu haalt de koning zelf die punten aan, die bij zijn lied in `t bijzonder is aanmerking komen. "Het is, alsof Hizkia door dit aanhangsel nogmaals den dank wilde motiveren, dien hij aan `t slot van zijn lied levenslang beloofd heeft; het is of hij den grondtoon, die door al het zingen en spelen heen moest klinken, nog eens wilde aangaan. Men kan zeggen, Isaiah 38:20b = Psalms 18:50 en Isaiah 38:21, Isaiah 38:22 = Psalms 18:51. " .

Alles pleit er echter voor dat deze twee laatste verzen niet tot het lied horen, maar van de hand van Jesaja zijn en behoren bij de geschiedenis van Hizkia's ziekte en genezing.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 38". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-38.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile