Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 23

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 23

Isaiah 23:1.

VERWOESTING EN WEDEROPBOUWING VAN TYRUS.

X. Isaiah 23:1-Isaiah 23:18. Even als de rij der bedreigingen in Isaiah 13:1 met Babel wordt geopend, zo wordt zij nu met Tyrus in dit hoofdstuk gesloten. Beide steden staan in nauwe betrekking tot elkaar, waarover wij bij Isaiah 23:1 uitvoeriger zullen handelen. De last tegen Tyrus stelt aanstonds bij het begin de stad als ene geheel geruïneerde voor, in welke de van buiten terugkerende zeelieden na lange omzwervingen gene rustplaats meer vinden en over wier val men in de nabijheid en in de verte verwonderd staat (vs 1-5). Over de zee moeten zij vluchten onder een luid gehuil, zij die eertijds zo vrolijk waren, en van zo ouden oorsprong konden spreken. Wat niemand dacht, dat heeft de Heere over haar gebracht, en de stad, die kronen verdeelde, die enkel vorstelijk geplaatste en overal vermaarde handelaars in hare muren opnam, aan het oordeel van diepe ontering overgeleverd (Isaiah 23:6-Isaiah 23:9). De volkplantingen, zo lang hard verdrukt, zullen zich nu vrij maken. Wat de Heere over Tyrus besloten heeft staat echter in samenhang met ene Bijzondere bezoeking, die Hij ditmaal over de zee en over het overblijfsel van het oude land der Kananieten besloten heeft en die uitloopt op het schenden van ene maagd, die zich tot hiertoe voor ongenaakbaar gehouden heeft. Die ontering is des te schandelijker, omdat zij door een volk wordt volbracht, dat eerst voor een korten tijd van niets tot een volk geworden is door de zelfde wereldse macht, wier aanvallen Tyrus kon trotseren (Isaiah 23:10-Isaiah 23:13). Terwijl de rede hierop nog eens tot haar begin terugkeert, om het eerste deel harer mededeling te sluiten (Isaiah 23:14), gaat zij spoedig over tot het tweede gedeelte, welk ene herstelling der stad na 70 jaren profeteert en een geplaatst worden in den vorigen toestand, alleen dat deze voortaan den Heere moest geheiligd zijn en ten goede van Zijn volk moest komen. (Isaiah 23:15-Isaiah 23:18).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 23

Isaiah 23:1.

VERWOESTING EN WEDEROPBOUWING VAN TYRUS.

X. Isaiah 23:1-Isaiah 23:18. Even als de rij der bedreigingen in Isaiah 13:1 met Babel wordt geopend, zo wordt zij nu met Tyrus in dit hoofdstuk gesloten. Beide steden staan in nauwe betrekking tot elkaar, waarover wij bij Isaiah 23:1 uitvoeriger zullen handelen. De last tegen Tyrus stelt aanstonds bij het begin de stad als ene geheel geruïneerde voor, in welke de van buiten terugkerende zeelieden na lange omzwervingen gene rustplaats meer vinden en over wier val men in de nabijheid en in de verte verwonderd staat (vs 1-5). Over de zee moeten zij vluchten onder een luid gehuil, zij die eertijds zo vrolijk waren, en van zo ouden oorsprong konden spreken. Wat niemand dacht, dat heeft de Heere over haar gebracht, en de stad, die kronen verdeelde, die enkel vorstelijk geplaatste en overal vermaarde handelaars in hare muren opnam, aan het oordeel van diepe ontering overgeleverd (Isaiah 23:6-Isaiah 23:9). De volkplantingen, zo lang hard verdrukt, zullen zich nu vrij maken. Wat de Heere over Tyrus besloten heeft staat echter in samenhang met ene Bijzondere bezoeking, die Hij ditmaal over de zee en over het overblijfsel van het oude land der Kananieten besloten heeft en die uitloopt op het schenden van ene maagd, die zich tot hiertoe voor ongenaakbaar gehouden heeft. Die ontering is des te schandelijker, omdat zij door een volk wordt volbracht, dat eerst voor een korten tijd van niets tot een volk geworden is door de zelfde wereldse macht, wier aanvallen Tyrus kon trotseren (Isaiah 23:10-Isaiah 23:13). Terwijl de rede hierop nog eens tot haar begin terugkeert, om het eerste deel harer mededeling te sluiten (Isaiah 23:14), gaat zij spoedig over tot het tweede gedeelte, welk ene herstelling der stad na 70 jaren profeteert en een geplaatst worden in den vorigen toestand, alleen dat deze voortaan den Heere moest geheiligd zijn en ten goede van Zijn volk moest komen. (Isaiah 23:15-Isaiah 23:18).

Vers 1

1. De last (Isaiah 13:1) van a) Tyrus 1), die eilandstad, gelegen op ene rots, die ongeveer 12 minuten in de zee vooruitspringt, en 3/4 mijl verwijderd is van de oude stad, die meer landwaarts in ligt (Joshua 11:8). Huilt gij schepen van Tarsis, wanneer gij van uwe vaart naar Tarsis of Tartessus in Spanje (Isaiah 23:10) terugkeert, en onderweg het ontzettend bericht verneemt door schepen, die u ontmoeten! want zij, de stad Tyrus, waar gij tehuis behoort, is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er meer ingaat, (daar men kan ingaan), en dit moet u des te bitterder zijn, daar gij na lange moeitevolle vaart u in uw vaderland dacht te herstellen; uit het land Chittim, het laatste station, de stad Citium op Cyprus (Genesis 10:4) is het aan hen, aan de terugkerende schepen, openbaar geworden 2), daar is de bevestiging ontvangen van het onderweg reeds gehoorde bericht uit den mond der hierheen gevluchten, die ooggetuigen der verwoesting geweest zijn.

a) Jeremiah 47:4. Ezekiel 26:1, 27, 28. Zechariah 9:3, Zechariah 9:4.

1) Babel opent de rij der profetieën tegen de Heidense volken, en Tyrus sluit die. Babel is de grootste wereldmacht te land. Tyrus de grootste handelsmacht ter zee. Babel verhoogde en bevestigde zijn macht, door wegvoering der vreemde volken naar zijn eigen land. Tyrus breidde zijn macht uit, door den handel. Maar beiden hadden op het oog eigen ere, eigen voordeel en aanzien. Beiden rekenden niet met God, en nu, gelijk Babel, zo zou ook het overmoedige Tyrus verwoest worden.

2) De toehoorder zou nu gaarne nadere bijzonderheden willen weten omtrent de catastrofe, die hier ter sprake gebracht is, maar naar de wijze der profeten verklaart Jesaja dat noch in de eerstvolgende verzen noch in het verdere van zijne rede uitdrukkelijk, het zijn alleen ter loops ingevoegde trekken, die den lezer worden meegedeeld en uit welke hij dan hier, even als elders, zelf de toedracht moet afleiden. Vervolgen wij, om dit te doen, in de eerste plaats het opgemerkte bij 2 Kings 10:45 over de geschiedenis van Fenicië, zo was ten tijde, toen Samaria verwoest werd en het rijk der tien stammen door ASSYRIË zijnen ondergang vond (822/1 v. C. 2 Kings 17:6), Eluleus, koning van Tyrus. Salmanasser, nadat hij het landschap Tyrus en vele andere Fenicische steden had onderworpen, bracht met hulp van deze ook den oorlog tot hen over. Hij overviel echter met 12 schepen de vijandelijke vloot, verstrooide die en maakte 600 gevangenen, zodat de koning van ASSYRIË nu niets meer kon doen, dan dat hij bewakers achterliet bij de rivier Leontes en bij de waterleidingen, om den Tyriërs het zoete water af te snijden. Dit duurde vijf jaren, gedurende welken tijd de alzo bewaakten uit gegevene bronnen dronken; ten laatsten beleefden zij den triomf, dat de vijand onverrichter zake van hen meest wegtrekken en zij nu in des te groter eer stonden als de zodanige, die onverwinnelijk waren door hun vloot en door hun ligging. Zo onthoudt zich dan ook in 2 Kon. 18:34 Rabsake wel, om Tyrus te rekenen onder de door zijnen koning en diens voorvaderen onderworpen steden. Van dezen toestand der zaak gaat onze voorspelling uit: Tyrus is voor den profeet benevens Babel, dat toen nog in `t geheel niet als een eigen, zelfstandig rijk bestond, maar eerst na ASSYRIË te voorschijn zou treden (Isaiah 13:1), het tweede voorname beeld van trotse heidense macht. Zij is de stad van den wereldhandel, even als Babel die van het wereldrijk. Zij is het middelpunt der grootste zeemacht, even als Babel die van de landmacht. Zij neemt zo vreedzaam als mogelijk is de schatten der volkeren weg, en verzekert zich van haar voordeel door koloniën en factorijen, gelijk Babel de volken met ijzeren arm onder het juk brengt en zich van zijne heerschappij verzekert door middel van deportatie. Even als Babel, de woestijn aan de zee (Isaiah 21:1) ten onder gebracht wordt door de Meders, zelfs geheel en voor altijd wordt vernietigd (Isaiah 13:17), zo vroeger Tyrus, de sterkte aan de zee (Isaiah 23:4) door de Chaldeeën en hun koning Nebukadnezar zo als daarna Ezechiël in Isaiah 26:1-28 van het Boek zijner profetieën nader uiteenzet. Terwijl thans, nu naar allen schijn Sanherib tegen Jeruzalem optrekt en dit in zijnen Jehova, zo als het schijnt, een slecht bolwerk heeft tegen den machtigen overwinnaar (vgl. Isaiah 36:1), Tyrus in zijne ligging aan de zee ene zekerheid van onverwinnelijkheid meent te bezitten en vol triomferenden overmoed op alle rijken ziet, die den Assyrischen veroveraar als buit zijn ten deel geworden en nog zullen worden, ziet de profeet over de tijdruimte van meer dan 140 jaren heen, en hij aanschouwt de trotse stad als reeds voor altijd gevallen. Met het jaar 586 v. C. namelijk, zoals men uit velerlei omstandigheden kan opmaken (zie Ezekiel 29:17 vgl. 2 Kings 25:2) begint de 13 jarige belegering door Nebukadnezar, die de eilandstad door een aarden wal aan het vaste land verbond, en haar, die zich reeds verheugd had over den val van Jeruzalem (in het jaar v. C. 588), en zich zelf daarvan vermeerdering van macht en rijkdom had beloofd (Ezekiel 26:2), na ontzaglijke moeiten en bezwaren (in het jaar 573 v. C.) eindelijk veroverde en waarschijnlijk door capitulatie in zijne macht kreeg. De Tyriers hadden echter hun rijke schatten reeds in veiligheid gebracht en de veroveraar vond dus voor zijne moeiten gene schadevergoeding. (Ezekiel 29:17). De toen regerende koning van Tyrus was Ithobal (Ethbal) II. Toch was de inneming der stad gene gehele verwoesting, even als ook Alexander de Grote, na ene belegering van zeven maanden, op dezelfde wijze, door het leggen van een dam, haar (in het jaar 332 v. C.) slechts innam, niet vernietigde (1 Makk. 1:4) en zij zelfs onder Syrische en Romeinse opperheerschappij, nog ene aanzienlijke, bloeiende handelsstad was. Evenzo hebben de kruisvaders in het jaar 1125 n. C. haar slechts veroverd; hare verwoesting volgde eerst 150 jaren later door de Sarracenen. Nu is alle heerlijkheid van Tyrus deels in de zee weggezonken, deels onder het zand begraven. Op de plaats van de bouwvallen der vorige eilandstad staat een dorp, dat uit ellendige houten hutten bestaat en den naam van Sur draagt. Het is nu geen eiland meer, want de dam dien Alexander maakte is door aangespoeld zand ene brede en vaste landtong geworden, die het eiland met het strand verbindt. Jesaja ziet dus op onze plaats nog in verdere toekomst, dan die over 140 jaren. De door Nebukadnezar gebroken macht van Tyrus valt voor zijn oog met de gehele vernietiging te zamen, welke de Geest van God hem openbaarde. Alzo behoeft het niet te bevreemden, dat ook na de bovengenoemde catastrofe de stad hare eigene beheersers had, doch enigermate afhankelijk van de Chaldeeën en naderhand van de Perzen. Na Ithobal II regeerde namelijk, zo als een fragment uit Menander mededeelt, 10 jaren lang Bal; daarop werden rechters aangesteld, die echter bijna allen slechts enige maanden lang zich staande hielden totdat weer een koning Balatorus gedurende een jaar op den troon zat. Vervolgens lieten de Tyriërs Merbel en na diens dood Hiram uit Babylonië komen, nakomelingen van hun oud koningsgeslacht, dat de Chaldeeën daarheen in ballingschap hadden gevoerd. In het 14de jaar van den laatsten werd Cyrus koning van Perzië.

Vers 1

1. De last (Isaiah 13:1) van a) Tyrus 1), die eilandstad, gelegen op ene rots, die ongeveer 12 minuten in de zee vooruitspringt, en 3/4 mijl verwijderd is van de oude stad, die meer landwaarts in ligt (Joshua 11:8). Huilt gij schepen van Tarsis, wanneer gij van uwe vaart naar Tarsis of Tartessus in Spanje (Isaiah 23:10) terugkeert, en onderweg het ontzettend bericht verneemt door schepen, die u ontmoeten! want zij, de stad Tyrus, waar gij tehuis behoort, is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er meer ingaat, (daar men kan ingaan), en dit moet u des te bitterder zijn, daar gij na lange moeitevolle vaart u in uw vaderland dacht te herstellen; uit het land Chittim, het laatste station, de stad Citium op Cyprus (Genesis 10:4) is het aan hen, aan de terugkerende schepen, openbaar geworden 2), daar is de bevestiging ontvangen van het onderweg reeds gehoorde bericht uit den mond der hierheen gevluchten, die ooggetuigen der verwoesting geweest zijn.

a) Jeremiah 47:4. Ezekiel 26:1, 27, 28. Zechariah 9:3, Zechariah 9:4.

1) Babel opent de rij der profetieën tegen de Heidense volken, en Tyrus sluit die. Babel is de grootste wereldmacht te land. Tyrus de grootste handelsmacht ter zee. Babel verhoogde en bevestigde zijn macht, door wegvoering der vreemde volken naar zijn eigen land. Tyrus breidde zijn macht uit, door den handel. Maar beiden hadden op het oog eigen ere, eigen voordeel en aanzien. Beiden rekenden niet met God, en nu, gelijk Babel, zo zou ook het overmoedige Tyrus verwoest worden.

2) De toehoorder zou nu gaarne nadere bijzonderheden willen weten omtrent de catastrofe, die hier ter sprake gebracht is, maar naar de wijze der profeten verklaart Jesaja dat noch in de eerstvolgende verzen noch in het verdere van zijne rede uitdrukkelijk, het zijn alleen ter loops ingevoegde trekken, die den lezer worden meegedeeld en uit welke hij dan hier, even als elders, zelf de toedracht moet afleiden. Vervolgen wij, om dit te doen, in de eerste plaats het opgemerkte bij 2 Kings 10:45 over de geschiedenis van Fenicië, zo was ten tijde, toen Samaria verwoest werd en het rijk der tien stammen door ASSYRIË zijnen ondergang vond (822/1 v. C. 2 Kings 17:6), Eluleus, koning van Tyrus. Salmanasser, nadat hij het landschap Tyrus en vele andere Fenicische steden had onderworpen, bracht met hulp van deze ook den oorlog tot hen over. Hij overviel echter met 12 schepen de vijandelijke vloot, verstrooide die en maakte 600 gevangenen, zodat de koning van ASSYRIË nu niets meer kon doen, dan dat hij bewakers achterliet bij de rivier Leontes en bij de waterleidingen, om den Tyriërs het zoete water af te snijden. Dit duurde vijf jaren, gedurende welken tijd de alzo bewaakten uit gegevene bronnen dronken; ten laatsten beleefden zij den triomf, dat de vijand onverrichter zake van hen meest wegtrekken en zij nu in des te groter eer stonden als de zodanige, die onverwinnelijk waren door hun vloot en door hun ligging. Zo onthoudt zich dan ook in 2 Kon. 18:34 Rabsake wel, om Tyrus te rekenen onder de door zijnen koning en diens voorvaderen onderworpen steden. Van dezen toestand der zaak gaat onze voorspelling uit: Tyrus is voor den profeet benevens Babel, dat toen nog in `t geheel niet als een eigen, zelfstandig rijk bestond, maar eerst na ASSYRIË te voorschijn zou treden (Isaiah 13:1), het tweede voorname beeld van trotse heidense macht. Zij is de stad van den wereldhandel, even als Babel die van het wereldrijk. Zij is het middelpunt der grootste zeemacht, even als Babel die van de landmacht. Zij neemt zo vreedzaam als mogelijk is de schatten der volkeren weg, en verzekert zich van haar voordeel door koloniën en factorijen, gelijk Babel de volken met ijzeren arm onder het juk brengt en zich van zijne heerschappij verzekert door middel van deportatie. Even als Babel, de woestijn aan de zee (Isaiah 21:1) ten onder gebracht wordt door de Meders, zelfs geheel en voor altijd wordt vernietigd (Isaiah 13:17), zo vroeger Tyrus, de sterkte aan de zee (Isaiah 23:4) door de Chaldeeën en hun koning Nebukadnezar zo als daarna Ezechiël in Isaiah 26:1-28 van het Boek zijner profetieën nader uiteenzet. Terwijl thans, nu naar allen schijn Sanherib tegen Jeruzalem optrekt en dit in zijnen Jehova, zo als het schijnt, een slecht bolwerk heeft tegen den machtigen overwinnaar (vgl. Isaiah 36:1), Tyrus in zijne ligging aan de zee ene zekerheid van onverwinnelijkheid meent te bezitten en vol triomferenden overmoed op alle rijken ziet, die den Assyrischen veroveraar als buit zijn ten deel geworden en nog zullen worden, ziet de profeet over de tijdruimte van meer dan 140 jaren heen, en hij aanschouwt de trotse stad als reeds voor altijd gevallen. Met het jaar 586 v. C. namelijk, zoals men uit velerlei omstandigheden kan opmaken (zie Ezekiel 29:17 vgl. 2 Kings 25:2) begint de 13 jarige belegering door Nebukadnezar, die de eilandstad door een aarden wal aan het vaste land verbond, en haar, die zich reeds verheugd had over den val van Jeruzalem (in het jaar v. C. 588), en zich zelf daarvan vermeerdering van macht en rijkdom had beloofd (Ezekiel 26:2), na ontzaglijke moeiten en bezwaren (in het jaar 573 v. C.) eindelijk veroverde en waarschijnlijk door capitulatie in zijne macht kreeg. De Tyriers hadden echter hun rijke schatten reeds in veiligheid gebracht en de veroveraar vond dus voor zijne moeiten gene schadevergoeding. (Ezekiel 29:17). De toen regerende koning van Tyrus was Ithobal (Ethbal) II. Toch was de inneming der stad gene gehele verwoesting, even als ook Alexander de Grote, na ene belegering van zeven maanden, op dezelfde wijze, door het leggen van een dam, haar (in het jaar 332 v. C.) slechts innam, niet vernietigde (1 Makk. 1:4) en zij zelfs onder Syrische en Romeinse opperheerschappij, nog ene aanzienlijke, bloeiende handelsstad was. Evenzo hebben de kruisvaders in het jaar 1125 n. C. haar slechts veroverd; hare verwoesting volgde eerst 150 jaren later door de Sarracenen. Nu is alle heerlijkheid van Tyrus deels in de zee weggezonken, deels onder het zand begraven. Op de plaats van de bouwvallen der vorige eilandstad staat een dorp, dat uit ellendige houten hutten bestaat en den naam van Sur draagt. Het is nu geen eiland meer, want de dam dien Alexander maakte is door aangespoeld zand ene brede en vaste landtong geworden, die het eiland met het strand verbindt. Jesaja ziet dus op onze plaats nog in verdere toekomst, dan die over 140 jaren. De door Nebukadnezar gebroken macht van Tyrus valt voor zijn oog met de gehele vernietiging te zamen, welke de Geest van God hem openbaarde. Alzo behoeft het niet te bevreemden, dat ook na de bovengenoemde catastrofe de stad hare eigene beheersers had, doch enigermate afhankelijk van de Chaldeeën en naderhand van de Perzen. Na Ithobal II regeerde namelijk, zo als een fragment uit Menander mededeelt, 10 jaren lang Bal; daarop werden rechters aangesteld, die echter bijna allen slechts enige maanden lang zich staande hielden totdat weer een koning Balatorus gedurende een jaar op den troon zat. Vervolgens lieten de Tyriërs Merbel en na diens dood Hiram uit Babylonië komen, nakomelingen van hun oud koningsgeslacht, dat de Chaldeeën daarheen in ballingschap hadden gevoerd. In het 14de jaar van den laatsten werd Cyrus koning van Perzië.

Vers 2

2. Zwijgt, gij inwoners des eilands, of, gij bewoners de kust, waarop de stad te voren stond, zo velen gij door u de vlucht hebt kunnen redden! er heerse ene dodelijke stilte, omdat gij zo diep zijt vernederd, gij, die de kooplieden van Zidon, de moederstad van geheel Fenicië (Joshua 11:8), die over zee varende, naar alle richtingen heentrokken, vervulden met waren en allerlei handelsbedrijvigheid.

Vers 2

2. Zwijgt, gij inwoners des eilands, of, gij bewoners de kust, waarop de stad te voren stond, zo velen gij door u de vlucht hebt kunnen redden! er heerse ene dodelijke stilte, omdat gij zo diep zijt vernederd, gij, die de kooplieden van Zidon, de moederstad van geheel Fenicië (Joshua 11:8), die over zee varende, naar alle richtingen heentrokken, vervulden met waren en allerlei handelsbedrijvigheid.

Vers 3

3. En wiens inkomst was het zaad van Sichor (= troebel), hier waarschijnlijk, anders dan in Joshua 13:3; het bovenste gedeelte van den Nijl), wat Egypte, de grote korenschuur der oude wereld opleverde, die men aanvoerde over de grote wateren der Middellandse zee; de oogst der rivier de Nijl werd tot haar gebracht; en zij was de markt der heidenen, de plaats, waar men kocht en verkocht.

Beter vertaling is: En op grote wateren werd het zaad van Sichor, de oogst van de rivier (de Nijl) haar voordeel, en zij werd de markt voor de volken. Het laatst niet in den zin dat de volken tot Tyrus kwamen, maar in dien dat de Feniciërs de volken, de natiën voedden met hetgeen zij gekocht hadden en met winst weer van de hand deden.

Tyrus in al hare grootheid en macht wordt ons hier door den Profeet voorgesteld.

Vers 3

3. En wiens inkomst was het zaad van Sichor (= troebel), hier waarschijnlijk, anders dan in Joshua 13:3; het bovenste gedeelte van den Nijl), wat Egypte, de grote korenschuur der oude wereld opleverde, die men aanvoerde over de grote wateren der Middellandse zee; de oogst der rivier de Nijl werd tot haar gebracht; en zij was de markt der heidenen, de plaats, waar men kocht en verkocht.

Beter vertaling is: En op grote wateren werd het zaad van Sichor, de oogst van de rivier (de Nijl) haar voordeel, en zij werd de markt voor de volken. Het laatst niet in den zin dat de volken tot Tyrus kwamen, maar in dien dat de Feniciërs de volken, de natiën voedden met hetgeen zij gekocht hadden en met winst weer van de hand deden.

Tyrus in al hare grootheid en macht wordt ons hier door den Profeet voorgesteld.

Vers 4

4. Word beschaamd, o Zidon! 1) met het gehele land van Fenicië, van wege den val dier stad, die de parel was onder alle Fenicische steden en het bolwerk der Fenicische vrijheid! want de zee spreekt, waarin de stad ligt, ja, de sterkte der zee, Tyrus dat juist te dezer tijd, waarin de profeet voorzegt, voor ene onneembare vesting wordt gehouden, zeggende ten tijde, waarvan ik spreek: Ik heb genen barensnood gehad, er is niet meer die menigte volks als te voren; ik heb ook niet gebaard, de kinderen van mijn land uitzendende naar ver gelegene stapelplaatsen en koloniën (2 Samuel 5:11), en ik heb gene jongelingen groot gemaakt, en gene jonge dochters opgebracht, maar moet daarheen leven als ene weduwe, die van hare zonen en dochters voor altijd beroofd is.

1) Zidon werd beschaamd toen ze langs de wateren deze droeve mare wegens haar dochter Tyrus horen moest, en toen het hoge springtij der machtig sterke zee haar als met een bulderende stem toeriep: Ik heb nu geen barensnood meer, ik breng geen kinderen meer voort als in vroeger dagen; neen het is gedaan o Zidon, gij zult geen scheepsladingen van uwe zonen meer derwaarts zenden, om zich in den koophandel te oefenen en om zich te helpen rijk en groot te worden. Of anders de zee, die in den omtrek van Tyrus gewoon was eertijds van schepen te krielen, zal nu zijn als ene verlatene en troosteloze weduwe, beroofd van alle hare kinderen en nu gene volkeren hebbende, welke zij kon opvoeden. Egypte was wel een groter en aanmerkelijker rijk dan dat van Tyrus, doch Tyrus had in `t opzicht tot den handel zo groot en uitgestrekt een invloed en gebied, dat alle volken als versteld, verlegen en bedroefd zouden zijn nog meer op het horen van den val en ondergang dezer enkele stad, dan op die van geheel Egypte, die ook eerlang plaats had en hun aangekondigd werd. (vers

5.) Of gelijk sommigen hier lezen: Wanneer deze tijding tot de Egyptenaren zal geraakt zijn, dan zal het hun smarte en wee doen dit van Tyrus te moeten horen, deels om het verlies van hun handel met die stad, deels ook omdat dit als een stap tot hun eigen verderf zou zijn.

Vers 4

4. Word beschaamd, o Zidon! 1) met het gehele land van Fenicië, van wege den val dier stad, die de parel was onder alle Fenicische steden en het bolwerk der Fenicische vrijheid! want de zee spreekt, waarin de stad ligt, ja, de sterkte der zee, Tyrus dat juist te dezer tijd, waarin de profeet voorzegt, voor ene onneembare vesting wordt gehouden, zeggende ten tijde, waarvan ik spreek: Ik heb genen barensnood gehad, er is niet meer die menigte volks als te voren; ik heb ook niet gebaard, de kinderen van mijn land uitzendende naar ver gelegene stapelplaatsen en koloniën (2 Samuel 5:11), en ik heb gene jongelingen groot gemaakt, en gene jonge dochters opgebracht, maar moet daarheen leven als ene weduwe, die van hare zonen en dochters voor altijd beroofd is.

1) Zidon werd beschaamd toen ze langs de wateren deze droeve mare wegens haar dochter Tyrus horen moest, en toen het hoge springtij der machtig sterke zee haar als met een bulderende stem toeriep: Ik heb nu geen barensnood meer, ik breng geen kinderen meer voort als in vroeger dagen; neen het is gedaan o Zidon, gij zult geen scheepsladingen van uwe zonen meer derwaarts zenden, om zich in den koophandel te oefenen en om zich te helpen rijk en groot te worden. Of anders de zee, die in den omtrek van Tyrus gewoon was eertijds van schepen te krielen, zal nu zijn als ene verlatene en troosteloze weduwe, beroofd van alle hare kinderen en nu gene volkeren hebbende, welke zij kon opvoeden. Egypte was wel een groter en aanmerkelijker rijk dan dat van Tyrus, doch Tyrus had in `t opzicht tot den handel zo groot en uitgestrekt een invloed en gebied, dat alle volken als versteld, verlegen en bedroefd zouden zijn nog meer op het horen van den val en ondergang dezer enkele stad, dan op die van geheel Egypte, die ook eerlang plaats had en hun aangekondigd werd. (vers

5.) Of gelijk sommigen hier lezen: Wanneer deze tijding tot de Egyptenaren zal geraakt zijn, dan zal het hun smarte en wee doen dit van Tyrus te moeten horen, deels om het verlies van hun handel met die stad, deels ook omdat dit als een stap tot hun eigen verderf zou zijn.

Vers 5

5. Gelijk als vroeger (Exodus 15:14) geweest is de tijding van Egypte, en de over hen gekomene ellende, omdat men na dien val van zulk ene macht geen land meer veilig kon achten, zo zal men ook in weedom zijn, als men van Tyrus en hare nederlaag horen zal.

Volgens ene andere verklaring: Zodra het gerucht van hetgeen geschied is naar Egypte komt, zal men verschrikken over het gerucht omtrent Tyrus, omdat de Egyptenaren nu niet alleen hun welvaart geknakt zien na den val der stad, aan welke zij hun koren leverden (Isaiah 23:3), maar ook moeten vrezen, dat, nadat de laatste hindernis, die den veroveraar binnen het bereik van Azië in den weg stond, was weggenomen, en nu de beurt om vernietigd te worden aan haar kwam. (Ezekiel 29:17) .

Vers 5

5. Gelijk als vroeger (Exodus 15:14) geweest is de tijding van Egypte, en de over hen gekomene ellende, omdat men na dien val van zulk ene macht geen land meer veilig kon achten, zo zal men ook in weedom zijn, als men van Tyrus en hare nederlaag horen zal.

Volgens ene andere verklaring: Zodra het gerucht van hetgeen geschied is naar Egypte komt, zal men verschrikken over het gerucht omtrent Tyrus, omdat de Egyptenaren nu niet alleen hun welvaart geknakt zien na den val der stad, aan welke zij hun koren leverden (Isaiah 23:3), maar ook moeten vrezen, dat, nadat de laatste hindernis, die den veroveraar binnen het bereik van Azië in den weg stond, was weggenomen, en nu de beurt om vernietigd te worden aan haar kwam. (Ezekiel 29:17) .

Vers 6

6. Vaart over de zee naar Tarsis, gij die uw leven hebt behouden, gaat naar de verst verwijderde kolonie uwer stad (Isaiah 23:10), om u te redden; huilt, gij inwoners des eilands, want terwijl het anders onmannelijk is om te klagen, heeft toch de smart, bij slagen, als u getroffen hebben, volle recht (Isaiah 15:4).

Vers 6

6. Vaart over de zee naar Tarsis, gij die uw leven hebt behouden, gaat naar de verst verwijderde kolonie uwer stad (Isaiah 23:10), om u te redden; huilt, gij inwoners des eilands, want terwijl het anders onmannelijk is om te klagen, heeft toch de smart, bij slagen, als u getroffen hebben, volle recht (Isaiah 15:4).

Vers 7

7. Is dit, deze van mensen verlatene puinhoop, dien men nu aantreft, waar Tyrus stond, uwe vrolijk huppelende stad, die gij eertijds zo hoog verhieft, als waar alle vreugde verenigd was? Is dat die stad, welker oudheid wel van oude dagen af is, de oudste onder alle Fenicische steden naast Sidon, maar hare eigene voeten zullen haar verre wegdragen, om in vreemdelingschap te verkeren, zij zullen vluchten om nieuwe woonplaatsen op te zoeken. Volgens ene andere verklaring: welker voeten haar verre henen gedragen hebben om in vreemde landen te verkeren. Alsdan wordt gedoeld op de volkplantingen, die de Tyriërs overal heen gezonden hadden.

Ook Curtius (een Romeins geschiedschrijver beroemd door zijn werk over de daden van Alexander de Grote) noemt Tyrus ene stad: "beroemd door de oudheid van haren oorsprong" (vetustate originis insignis). volgens Josefus (1 Chronicles 24:7) zou zij 240 jaren v r het bouwen van den Salomonischen tempel gesticht zijn; dat ware naar onze berekening ongeveer in het jaar 1252 v. C.

Vers 7

7. Is dit, deze van mensen verlatene puinhoop, dien men nu aantreft, waar Tyrus stond, uwe vrolijk huppelende stad, die gij eertijds zo hoog verhieft, als waar alle vreugde verenigd was? Is dat die stad, welker oudheid wel van oude dagen af is, de oudste onder alle Fenicische steden naast Sidon, maar hare eigene voeten zullen haar verre wegdragen, om in vreemdelingschap te verkeren, zij zullen vluchten om nieuwe woonplaatsen op te zoeken. Volgens ene andere verklaring: welker voeten haar verre henen gedragen hebben om in vreemde landen te verkeren. Alsdan wordt gedoeld op de volkplantingen, die de Tyriërs overal heen gezonden hadden.

Ook Curtius (een Romeins geschiedschrijver beroemd door zijn werk over de daden van Alexander de Grote) noemt Tyrus ene stad: "beroemd door de oudheid van haren oorsprong" (vetustate originis insignis). volgens Josefus (1 Chronicles 24:7) zou zij 240 jaren v r het bouwen van den Salomonischen tempel gesticht zijn; dat ware naar onze berekening ongeveer in het jaar 1252 v. C.

Vers 8

8. Wie onder de kinderen der mensen heeft dit beraadslaagd over Tyrus, die kronende stad, de stad, die kronen uitdeelde, die op de door haar gestichte koloniën, als Citium op Cyprus, Tartessus in Spanje en in den beginne ook te Carthago in Afrika koningen aanstelde, die stad, welker kooplieden vorsten zijn, wat pracht en rijkdom aangaat met vorsten gelijk staan (Isaiah 13:2), welker handelaars, klein-handelaars, de heerlijksten in het land zijn, over de gehele wereld hoog in ere. Wie had het ooit gedacht?

Vers 8

8. Wie onder de kinderen der mensen heeft dit beraadslaagd over Tyrus, die kronende stad, de stad, die kronen uitdeelde, die op de door haar gestichte koloniën, als Citium op Cyprus, Tartessus in Spanje en in den beginne ook te Carthago in Afrika koningen aanstelde, die stad, welker kooplieden vorsten zijn, wat pracht en rijkdom aangaat met vorsten gelijk staan (Isaiah 13:2), welker handelaars, klein-handelaars, de heerlijksten in het land zijn, over de gehele wereld hoog in ere. Wie had het ooit gedacht?

Vers 9

9. De HEERE der heirscharen heeft het beraadslaagd, heeft het besloten in Zijnen raad, dat, waaraan geen mens kon denken, opdat Hij, wiens wijsheid het is tot niets te maken wat iets is (1 Corinthians 1:26), ontheilige, vernietige, de hovaardij van alle sieraad, om al de heerlijksten der aarde verachtelijk te maken 2), doordien zij alle in de vernederde Tyriërs een spiegel hebben, hoe het hun zelven eenmaal zal gaan.

1) En opdat Tyrus zou weten, dat deze bedreiging zeker vervuld zou worden, maar ook opdat het de roede zou kussen en de hand, die haar besteld had, daarom zegt hier de Profeet, dat zulks die bloeiende handelsstad niet zou aangedaan worden, in de eerste plaats door den mens, maar door Hem, wiens Raad zou bestaan en die al zijn Welbehagen zou doen.

Het was de Heere God, die zulks had besloten en het ook gewis zou uitvoeren.

Ook hier wordt het weer zo klaar en duidelijk voor ogen gesteld, dat alles geschiedt naar den bepaalden Raad en de voorkennisse Gods.

2) Hij bedoelde hiermede de trotsheid te vernederen der hovaardigen, aan welke Hij al hun geleend en vergankelijk sieraad ontnemen wilde en al hun glorie te gronde werpen, opdat de heerlijksten derhalve verachtelijk gemaakt zijnde in de ogen aller mensen, hun eigen naaktheid zien en erkennen, en tot Hem de toevlucht nemen mochten, ten einde Hij hun naar de ziele genadig mocht zijn. Want om de Tyriërs te vernederen en voor Zich te verootmoedigen en van alle trotsheid te genezen, en geenszins om Zijn eigen oppergezag en willekeurig gebied en volstrekte onafhankelijkheid te tonen, deed God deze oordelen over hen komen.

Vers 9

9. De HEERE der heirscharen heeft het beraadslaagd, heeft het besloten in Zijnen raad, dat, waaraan geen mens kon denken, opdat Hij, wiens wijsheid het is tot niets te maken wat iets is (1 Corinthians 1:26), ontheilige, vernietige, de hovaardij van alle sieraad, om al de heerlijksten der aarde verachtelijk te maken 2), doordien zij alle in de vernederde Tyriërs een spiegel hebben, hoe het hun zelven eenmaal zal gaan.

1) En opdat Tyrus zou weten, dat deze bedreiging zeker vervuld zou worden, maar ook opdat het de roede zou kussen en de hand, die haar besteld had, daarom zegt hier de Profeet, dat zulks die bloeiende handelsstad niet zou aangedaan worden, in de eerste plaats door den mens, maar door Hem, wiens Raad zou bestaan en die al zijn Welbehagen zou doen.

Het was de Heere God, die zulks had besloten en het ook gewis zou uitvoeren.

Ook hier wordt het weer zo klaar en duidelijk voor ogen gesteld, dat alles geschiedt naar den bepaalden Raad en de voorkennisse Gods.

2) Hij bedoelde hiermede de trotsheid te vernederen der hovaardigen, aan welke Hij al hun geleend en vergankelijk sieraad ontnemen wilde en al hun glorie te gronde werpen, opdat de heerlijksten derhalve verachtelijk gemaakt zijnde in de ogen aller mensen, hun eigen naaktheid zien en erkennen, en tot Hem de toevlucht nemen mochten, ten einde Hij hun naar de ziele genadig mocht zijn. Want om de Tyriërs te vernederen en voor Zich te verootmoedigen en van alle trotsheid te genezen, en geenszins om Zijn eigen oppergezag en willekeurig gebied en volstrekte onafhankelijkheid te tonen, deed God deze oordelen over hen komen.

Vers 10

10. Ga nu vrij door naar uw land 1), zonder dat de moederstad u verder zou kunnen hinderen, u geheel naar uw welbehagen daarin uit te breiden als in uw eigendom; ga door als ene rivier, even als de Nijl rondom het land overstroomt, wanneer zij buiten hare oevers is getreden, gij dochter van Tarsis 2)! er is geen gordel meer, die u in uwe vrije beweging zou kunnen hinderen.

1) In het Hebreeën Ibri artseek. Dit kan wel betekenen, ga door uw land, maar in verband met het volgende is het beter te vertalen, overstroom uw land, als de rivier, nl. de Nijl. De Nijl overstroomde Egypte en daarom werd het land vruchtbaar.

De Heere God richt dit woord tot Tarsis, een kolonie, en wel een der voornaamste koloniën van Tyrus, wellicht ook wel de meest verdrukte door de moederstad.

2) Het Hebreeën Tarschisch is het Griekse Tartessus volgens onze mening niet te verwisselen met Tarsis of Tharsisa in Genesis 10:4; 1 Chronicles 1:8, ene Fenicische kolonie in het zuidwesten van Spanje, in de nabijheid der tegenwoordige Guadalquivier (bij de ouden Baltis genoemd). De Feniciërs toch bezetten reeds vroeg niet alleen de Balearische eilanden, maar ook de zuidelijke delen van Andalusië tot aan de grenzen van Granada en tot Murcia met vele steden. Onder deze zijn beroemd aan de ene zijde de stad Tartessus, aan de andere zijde de eilandstad Gades, het tegenwoordige Cadix, op de westzijde van het eiland Leon. Bij hun aankomst lag daar het zilvererts zo menigvuldig, dat de inwoners het slechts behoefden te nemen en er hun gewone vaten van vervaardigden. Spoedig begonnen zij bergwerken aan te leggen, en door slaven naar goud, zilver, tin, lood, ijzer te laten graven (Ezechiël 27:12 v.). Behalve dat slaven- en dienstwerk bij de mijnwerken, moesten de daar aanwezige kolonisten en inwoners ook de Tyrische schepen in de havens opwachten en andere diensten verrichten. Zulk ene onvoorwaardelijke afhankelijkheid, waarin de moederstad het land hield, zal spoedig ophouden en het land zal zich vrij kunnen bewegen: dat is het, wat de profeet op onze plaats wil zeggen. Tartessus is alleen als voorbeeld genoemd, om hetzelfde van de Tyrische volkplantingen in `t algemeen te zeggen. Omdat nu tot deze vaart naar Tartessus, dat in een ver afgelegen oord lag (in de bedoeling van het uiterste westen komt de naam voor in Isaiah 66:19 en Psalms 72:10) grote schepen, geschikt tot de grote vaart, nodig waren, zo verkreeg het woord Tarsis-schip de algemene betekenis van een groot zeeschip (1 Kings 10:22) De andere uitleggers, ook Luther, vertalen dan ook den naam Tarschisch altijd door zee, zelfs op zulke plaatsen, waar, even als in ons vers, bepaald alleen aan de Fenicische kolonie te denken is (vgl. Jeremiah 10:9. Ezekiel 27:12, Ezekiel 27:25; Ezekiel 38:13. Jonah 1:3; Jonah 4:2.) Volgens die overzetting zou men op onze plaats onder de "dochter der zee" Tyrus zelf moeten verstaan, alsof tot haar de aandrang kwam, om hare nog in leven geblevene inwoners naar de buitenlandse volkplantingen te laten gaan, daar geen band hen meer met het vaderland verbond en alle staatkundige betrekking was opgelost. Anderen, die even als wij "gij dochter Tarsis" vertalen, en dus Tartessus voor de aangesprokene stad houden, vatten de woorden: "ga door uw land" op als ene aanmaning, dat de bevolking van deze stad zich verder over het land moest verbreiden, omdat zij door opname der vele vluchtelingen uit Tyrus, te zeer was toegenomen, dan dat alleen binnen den muur nog plaats zonden hebben; Zij verklaren van dien muur de uitdrukking "gordel. " Even als ene maagd, wanneer haar het lichaam zwelt, den gordel losser moet maken, of gelijk de Nijl, wanneer hare wateren wassen, de dijken doorbreekt, zo moet ook Tarsis nu hare ringmuren verwijden en hare bevolking over het land uitstorten. 11. Hij, de Heere, die vroeger reeds de rijken op het vaste land Zijnen machtigen arm had laten gevoelen, heeft thans, nu Tyrus viel, Zijne hand uitgestrekt over de zee 1). Dit deed Hij tot een daadzakelijk bewijs, dat, gelijk er niet alleen een God der bergen is, maar ook der vlakten (1 Kings 20:23, 1 Kings 20:28), Hij zo ook een God is over de zee, evenzeer als over het vasteland, hetgeen de Tyriërs niet hebben willen geloven, integendeel zich in hun vesting aan de zee ongenaakbaar en onverwinnelijk hielden (Isaiah 23:1). Hij heeft de koninkrijken in de overzeese en tot hiertoe onbedwongene landen beroerd, omdat zij nu voor ogen zien, dat voor Hem gene macht der wereld beveiligd is. De HEERE heeft thans, nadat Hij het land in geduld heeft gedragen, en den in Genesis 9:25 en Exodus 23:23, uitgesproken vloek niet dadelijk in de gehele zwaarte voltrokken heeft, bevel gegeven tegen Kanan, 2) het van Kananieten nog overige land der Feniciërs (Genesis 10:15), om hare sterkten te verdelgen, de vaste punten en steden, die het middelpunt vormen van elk der verschillende delen van dit land.

1) Tyrus en de koloniën van haar uitgaande liggen aan de Middellandse zee. De koninkrijken hier bedoeld, zijn die van Voor-Azië en van Egypte, Ethiopië er onder begrepen.

2) De Feniciërs noemden hun eigen land Kanan hoewel die naam aan de gehele kust toekwam.

Ook hier wederom komt Tyrus het te horen, dat de God van Israël, de levende God, deze oordelen over haar brengt.

Vers 10

10. Ga nu vrij door naar uw land 1), zonder dat de moederstad u verder zou kunnen hinderen, u geheel naar uw welbehagen daarin uit te breiden als in uw eigendom; ga door als ene rivier, even als de Nijl rondom het land overstroomt, wanneer zij buiten hare oevers is getreden, gij dochter van Tarsis 2)! er is geen gordel meer, die u in uwe vrije beweging zou kunnen hinderen.

1) In het Hebreeën Ibri artseek. Dit kan wel betekenen, ga door uw land, maar in verband met het volgende is het beter te vertalen, overstroom uw land, als de rivier, nl. de Nijl. De Nijl overstroomde Egypte en daarom werd het land vruchtbaar.

De Heere God richt dit woord tot Tarsis, een kolonie, en wel een der voornaamste koloniën van Tyrus, wellicht ook wel de meest verdrukte door de moederstad.

2) Het Hebreeën Tarschisch is het Griekse Tartessus volgens onze mening niet te verwisselen met Tarsis of Tharsisa in Genesis 10:4; 1 Chronicles 1:8, ene Fenicische kolonie in het zuidwesten van Spanje, in de nabijheid der tegenwoordige Guadalquivier (bij de ouden Baltis genoemd). De Feniciërs toch bezetten reeds vroeg niet alleen de Balearische eilanden, maar ook de zuidelijke delen van Andalusië tot aan de grenzen van Granada en tot Murcia met vele steden. Onder deze zijn beroemd aan de ene zijde de stad Tartessus, aan de andere zijde de eilandstad Gades, het tegenwoordige Cadix, op de westzijde van het eiland Leon. Bij hun aankomst lag daar het zilvererts zo menigvuldig, dat de inwoners het slechts behoefden te nemen en er hun gewone vaten van vervaardigden. Spoedig begonnen zij bergwerken aan te leggen, en door slaven naar goud, zilver, tin, lood, ijzer te laten graven (Ezechiël 27:12 v.). Behalve dat slaven- en dienstwerk bij de mijnwerken, moesten de daar aanwezige kolonisten en inwoners ook de Tyrische schepen in de havens opwachten en andere diensten verrichten. Zulk ene onvoorwaardelijke afhankelijkheid, waarin de moederstad het land hield, zal spoedig ophouden en het land zal zich vrij kunnen bewegen: dat is het, wat de profeet op onze plaats wil zeggen. Tartessus is alleen als voorbeeld genoemd, om hetzelfde van de Tyrische volkplantingen in `t algemeen te zeggen. Omdat nu tot deze vaart naar Tartessus, dat in een ver afgelegen oord lag (in de bedoeling van het uiterste westen komt de naam voor in Isaiah 66:19 en Psalms 72:10) grote schepen, geschikt tot de grote vaart, nodig waren, zo verkreeg het woord Tarsis-schip de algemene betekenis van een groot zeeschip (1 Kings 10:22) De andere uitleggers, ook Luther, vertalen dan ook den naam Tarschisch altijd door zee, zelfs op zulke plaatsen, waar, even als in ons vers, bepaald alleen aan de Fenicische kolonie te denken is (vgl. Jeremiah 10:9. Ezekiel 27:12, Ezekiel 27:25; Ezekiel 38:13. Jonah 1:3; Jonah 4:2.) Volgens die overzetting zou men op onze plaats onder de "dochter der zee" Tyrus zelf moeten verstaan, alsof tot haar de aandrang kwam, om hare nog in leven geblevene inwoners naar de buitenlandse volkplantingen te laten gaan, daar geen band hen meer met het vaderland verbond en alle staatkundige betrekking was opgelost. Anderen, die even als wij "gij dochter Tarsis" vertalen, en dus Tartessus voor de aangesprokene stad houden, vatten de woorden: "ga door uw land" op als ene aanmaning, dat de bevolking van deze stad zich verder over het land moest verbreiden, omdat zij door opname der vele vluchtelingen uit Tyrus, te zeer was toegenomen, dan dat alleen binnen den muur nog plaats zonden hebben; Zij verklaren van dien muur de uitdrukking "gordel. " Even als ene maagd, wanneer haar het lichaam zwelt, den gordel losser moet maken, of gelijk de Nijl, wanneer hare wateren wassen, de dijken doorbreekt, zo moet ook Tarsis nu hare ringmuren verwijden en hare bevolking over het land uitstorten. 11. Hij, de Heere, die vroeger reeds de rijken op het vaste land Zijnen machtigen arm had laten gevoelen, heeft thans, nu Tyrus viel, Zijne hand uitgestrekt over de zee 1). Dit deed Hij tot een daadzakelijk bewijs, dat, gelijk er niet alleen een God der bergen is, maar ook der vlakten (1 Kings 20:23, 1 Kings 20:28), Hij zo ook een God is over de zee, evenzeer als over het vasteland, hetgeen de Tyriërs niet hebben willen geloven, integendeel zich in hun vesting aan de zee ongenaakbaar en onverwinnelijk hielden (Isaiah 23:1). Hij heeft de koninkrijken in de overzeese en tot hiertoe onbedwongene landen beroerd, omdat zij nu voor ogen zien, dat voor Hem gene macht der wereld beveiligd is. De HEERE heeft thans, nadat Hij het land in geduld heeft gedragen, en den in Genesis 9:25 en Exodus 23:23, uitgesproken vloek niet dadelijk in de gehele zwaarte voltrokken heeft, bevel gegeven tegen Kanan, 2) het van Kananieten nog overige land der Feniciërs (Genesis 10:15), om hare sterkten te verdelgen, de vaste punten en steden, die het middelpunt vormen van elk der verschillende delen van dit land.

1) Tyrus en de koloniën van haar uitgaande liggen aan de Middellandse zee. De koninkrijken hier bedoeld, zijn die van Voor-Azië en van Egypte, Ethiopië er onder begrepen.

2) De Feniciërs noemden hun eigen land Kanan hoewel die naam aan de gehele kust toekwam.

Ook hier wederom komt Tyrus het te horen, dat de God van Israël, de levende God, deze oordelen over haar brengt.

Vers 12

12. En Hij heeft gezegd: Gij zult niet meer als voorheen vrolijk huppelen, o gij verdrukte maagd, gij dochter van Zidon! 1) Tot hiertoe hebt gij u voor ene maagd gehouden, die niemand mag aantasten, gij land van Zidonië; maar gij zijt nu ene geschandvlekte geworden, en de roem uwer onschendbaarheid is voor altijd verdwenen. Naar Chittim, Cyprus, toe, maak u op, vaar over, om u daar een toevluchtsoord te zoeken; maar het zal u niet gelukken, ook zult gij aldaar gene rust hebben. 2)

1) Tyrus, door de Zidoniërs gesticht en bevolkt (zie Isaiah 23:2) wordt hier in den eigenlijken zin Zidons dochter genoemd, en beschreven als een ongeschonden maagd. V r hare verovering door Nebukadnezar, had zij geen vreemd geweld geduld; zij huppelde en dartelde in het gevoel van hare schoonheid, rijkdom en vrijheid, maar nu zou zij het niet langer doen; zij zou geweld ondergaan; de woeste krijgsman zou haar schenden, haar tot den staat ener dienstmaagd en slavin vernederen. "Geschonden maagd; " ook bij ons is het zinnebeeld niet onbekend, waardoor men ene nooit verwonnen vesting bij ene ongerepte maagd vergelijkt en haar "geschonden", zegt, wanneer zij voor het eerst in de macht eens vijands valt. Doch bij Oosterlingen wordt ditzelfde zinnebeeld met zoveel stoutheid en in zo vele zinnebeelden uitgevoerd, dat wij in onze streken en bij onze zeden daaraan niet zouden durven denken.

Of, Gij verdrukte (geschandvlekte), gij jongvrouwelijke dochter Zidons. Zidon achtte zich als een jonkvrouw onaantastbaar, was daarop zeker en gerust, maar de Heere voorspelt hier, dat zij geschandvlekt, onteerd zal worden, dat haar naam en eer zal vergaan. 2) Ook Cyprus was door de Feniciërs gesticht. Ook Cyprus had het knellend juk van Zidon gedragen. Vandaar dat, nu het juk, door de verwoesting der moedersteden, van den hals was genomen, de inwoners der moederstad in de koloniën niet begeerd werden en er geen rust zouden vinden.

Vers 12

12. En Hij heeft gezegd: Gij zult niet meer als voorheen vrolijk huppelen, o gij verdrukte maagd, gij dochter van Zidon! 1) Tot hiertoe hebt gij u voor ene maagd gehouden, die niemand mag aantasten, gij land van Zidonië; maar gij zijt nu ene geschandvlekte geworden, en de roem uwer onschendbaarheid is voor altijd verdwenen. Naar Chittim, Cyprus, toe, maak u op, vaar over, om u daar een toevluchtsoord te zoeken; maar het zal u niet gelukken, ook zult gij aldaar gene rust hebben. 2)

1) Tyrus, door de Zidoniërs gesticht en bevolkt (zie Isaiah 23:2) wordt hier in den eigenlijken zin Zidons dochter genoemd, en beschreven als een ongeschonden maagd. V r hare verovering door Nebukadnezar, had zij geen vreemd geweld geduld; zij huppelde en dartelde in het gevoel van hare schoonheid, rijkdom en vrijheid, maar nu zou zij het niet langer doen; zij zou geweld ondergaan; de woeste krijgsman zou haar schenden, haar tot den staat ener dienstmaagd en slavin vernederen. "Geschonden maagd; " ook bij ons is het zinnebeeld niet onbekend, waardoor men ene nooit verwonnen vesting bij ene ongerepte maagd vergelijkt en haar "geschonden", zegt, wanneer zij voor het eerst in de macht eens vijands valt. Doch bij Oosterlingen wordt ditzelfde zinnebeeld met zoveel stoutheid en in zo vele zinnebeelden uitgevoerd, dat wij in onze streken en bij onze zeden daaraan niet zouden durven denken.

Of, Gij verdrukte (geschandvlekte), gij jongvrouwelijke dochter Zidons. Zidon achtte zich als een jonkvrouw onaantastbaar, was daarop zeker en gerust, maar de Heere voorspelt hier, dat zij geschandvlekt, onteerd zal worden, dat haar naam en eer zal vergaan. 2) Ook Cyprus was door de Feniciërs gesticht. Ook Cyprus had het knellend juk van Zidon gedragen. Vandaar dat, nu het juk, door de verwoesting der moedersteden, van den hals was genomen, de inwoners der moederstad in de koloniën niet begeerd werden en er geen rust zouden vinden.

Vers 13

13. Ziet, het land der Chaldeeën 1): dit volk was er niet als volk; hoewel het in aanzien was, was het dit niet in staatkundig opzicht; Assur heeft het land in de laagte van zijn gebied gefundeerd voor degenen, die in de wildernissen woonden, hij heeft het ingericht tot ene vaste woonplaats voor de Chaldeeër-horden, die nog naar de wijze der Nomaden rondzwierven; zij, deze door de ASSYRIËRS eerst tot een gevestigd en betekenend volk gemaakte Chaldeeën, richtten hun sterkten hun belegeringswerktuigen op, en bouwden 2) hun paleizen, maar Hij heeft het tot enen vervallenen hoop gesteld 3).

1) In hoeverre de Chaldeeën eerst door de Assyriërs tot een vast wonend volk gemaakt zijn, kunnen wij bij het duistere, waarin de oorspronkelijke geschiedenis van de Chaldeeën uit dien tijd nog gehuld is, niet nader aanwijzen. Het dient echter wel volgens de door ons gegevene verklaring om het den Tyriërs aangekondigde gericht sterker te maken, dat de stad, trots op een buitengewonen ouderdom, door een pas ontstaan volk, dat de macht, welke zich veilig achtte op de glorie van gedurende vele honderden jaren overwinnaars te zijn geweest, door een volk dat zonder naam was en pas zich had verheven zou worden ter neer geworpen. Ja nog opmerkelijker was het. Tyrus, op dat ogenblik (toen Jesaja voorspelde) geen einde vindende van den roem over den tegenstand, dien het aan het in overwinningen en eer zo rijke Assur betoond had (Isaiah 23:1), moest door een volk vallen, dat niet meer is dan ene macht van ditzelfde Assur; de stad van kunsten en beschaving door ene bedouïnenhorde; de onverwinnelijk zich achtende vesting in de zee door een volk der woestijn, onder aanwending van werktuigen der gewone binnenlandse belegeringskunst. Geen woord is er in dit gehele vers zonder ene bijzondere bedoeling.

2) In het Hebreeën Oreroe Onze Staten-Overzetters vertalen, bouwden en leiden het af daarvan maar ook kan het afgeleid worden van verwoesten. En die betekenis moeten we hier hebben.

Gevolg toch van het richten der sterkten, dat is van de belegeringswerktuigen, tegen de stad is niet dat de paleizen gebouwd werden, maar dat zij verwoest werden.

3) De Profeet toont met deze woorden aan de middellijke oorzaak, waardoor Tyrus zal verwoest worden, welke oorzaak den God van Israël, dien hij aangewezen heeft als de Oorzaak te zijn van zo groot werk, zal dienen in het uitvoeren van Zijne oordelen.

Hij. Onze Staten-Overzetters zijn van mening, dat God, de Heere hier bedoeld wordt. Anderen zijn van gevoelen dat ook hier het instrument aangewezen is, hetwelk God, de Heere wil gebruiken.

Vers 13

13. Ziet, het land der Chaldeeën 1): dit volk was er niet als volk; hoewel het in aanzien was, was het dit niet in staatkundig opzicht; Assur heeft het land in de laagte van zijn gebied gefundeerd voor degenen, die in de wildernissen woonden, hij heeft het ingericht tot ene vaste woonplaats voor de Chaldeeër-horden, die nog naar de wijze der Nomaden rondzwierven; zij, deze door de ASSYRIËRS eerst tot een gevestigd en betekenend volk gemaakte Chaldeeën, richtten hun sterkten hun belegeringswerktuigen op, en bouwden 2) hun paleizen, maar Hij heeft het tot enen vervallenen hoop gesteld 3).

1) In hoeverre de Chaldeeën eerst door de Assyriërs tot een vast wonend volk gemaakt zijn, kunnen wij bij het duistere, waarin de oorspronkelijke geschiedenis van de Chaldeeën uit dien tijd nog gehuld is, niet nader aanwijzen. Het dient echter wel volgens de door ons gegevene verklaring om het den Tyriërs aangekondigde gericht sterker te maken, dat de stad, trots op een buitengewonen ouderdom, door een pas ontstaan volk, dat de macht, welke zich veilig achtte op de glorie van gedurende vele honderden jaren overwinnaars te zijn geweest, door een volk dat zonder naam was en pas zich had verheven zou worden ter neer geworpen. Ja nog opmerkelijker was het. Tyrus, op dat ogenblik (toen Jesaja voorspelde) geen einde vindende van den roem over den tegenstand, dien het aan het in overwinningen en eer zo rijke Assur betoond had (Isaiah 23:1), moest door een volk vallen, dat niet meer is dan ene macht van ditzelfde Assur; de stad van kunsten en beschaving door ene bedouïnenhorde; de onverwinnelijk zich achtende vesting in de zee door een volk der woestijn, onder aanwending van werktuigen der gewone binnenlandse belegeringskunst. Geen woord is er in dit gehele vers zonder ene bijzondere bedoeling.

2) In het Hebreeën Oreroe Onze Staten-Overzetters vertalen, bouwden en leiden het af daarvan maar ook kan het afgeleid worden van verwoesten. En die betekenis moeten we hier hebben.

Gevolg toch van het richten der sterkten, dat is van de belegeringswerktuigen, tegen de stad is niet dat de paleizen gebouwd werden, maar dat zij verwoest werden.

3) De Profeet toont met deze woorden aan de middellijke oorzaak, waardoor Tyrus zal verwoest worden, welke oorzaak den God van Israël, dien hij aangewezen heeft als de Oorzaak te zijn van zo groot werk, zal dienen in het uitvoeren van Zijne oordelen.

Hij. Onze Staten-Overzetters zijn van mening, dat God, de Heere hier bedoeld wordt. Anderen zijn van gevoelen dat ook hier het instrument aangewezen is, hetwelk God, de Heere wil gebruiken.

Vers 14

14. Huilt dan, gelijk ik in `t begin van dit orakel (Isaiah 23:1) u heb toegeroepen, gij schepen van Tarsis, die terugkeert van uwe zeetochten naar Tarsis! want ulieder sterkte, de sterke vesting Tyrus, is verstoord. 15. En het zal geschieden te dien dage, van dezen haren val afgerekend, dat Tyrus, wier naam te voren op aller lippen was, zal vergeten worden zeventig jaren, gelijk eens konings dagen, zo lang een koning op `t langst regeert (waarschijnlijk ene toespeling op den duur der Chaldeeuwse heerschappij (2 Kings 25:27); maar ten einde van zeventig jaren zal in Tyrus als een hoerenlied zijn; het zal de stad, die volkomen naar ene boeleerster gelijkt, die ook ieder om gewin ter wille geweest is, en van de bevrediging van uwe zinnelijke lusten een geldwinning gemaakt heeft, gaan, gelijk men in een werelds volkslied zingt van ene soldatenhoer (Richt 5:30), wanneer zij na jaren lang vergeten te zijn, hare schoonheid weer zal willen in het oog doen vallen.

Vers 14

14. Huilt dan, gelijk ik in `t begin van dit orakel (Isaiah 23:1) u heb toegeroepen, gij schepen van Tarsis, die terugkeert van uwe zeetochten naar Tarsis! want ulieder sterkte, de sterke vesting Tyrus, is verstoord. 15. En het zal geschieden te dien dage, van dezen haren val afgerekend, dat Tyrus, wier naam te voren op aller lippen was, zal vergeten worden zeventig jaren, gelijk eens konings dagen, zo lang een koning op `t langst regeert (waarschijnlijk ene toespeling op den duur der Chaldeeuwse heerschappij (2 Kings 25:27); maar ten einde van zeventig jaren zal in Tyrus als een hoerenlied zijn; het zal de stad, die volkomen naar ene boeleerster gelijkt, die ook ieder om gewin ter wille geweest is, en van de bevrediging van uwe zinnelijke lusten een geldwinning gemaakt heeft, gaan, gelijk men in een werelds volkslied zingt van ene soldatenhoer (Richt 5:30), wanneer zij na jaren lang vergeten te zijn, hare schoonheid weer zal willen in het oog doen vallen.

Vers 16

16. Neem de harp, ga in de stad rondom met zoete tonen lokkende, gij vergetene hoer! speel wel, zing vele liederen, opdat uwer gedacht worde!

Vers 16

16. Neem de harp, ga in de stad rondom met zoete tonen lokkende, gij vergetene hoer! speel wel, zing vele liederen, opdat uwer gedacht worde!

Vers 17

17. En het gelukt ook deze boeleerder, wat aan anderen moeilijk gelukken zou, want het zal geschieden, ten einde van zeventig jaren, dat de HEERE Tyrus zal bezoeken, het met wijze en genadige doeleinden zal herstellen, gelijk Hij ook het zondige handelen en schandelijk drijven des mensen voor Zijn rijk weet dienstbaar te maken, en dat zij wederkeren zal tot haren hoerenloon, tot den vorigen rijkdom, dien zij door haren handel verkreeg, en zij zal hoererij bedrijven, handelen met alle koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn.

Het drijven van den handel, slechts bedacht op aards voordeel, wordt, wanneer het gene door God aangewezene perken erkent, en zich met de gehele wereld gemeen maakt, een "hoererij-bedrijven" genoemd, omdat het ene prostitutie der ziel is, en op markten en bij feesten, toen de Fenicische (daar de Feniciërs Astarte-dienaren waren), van vroegeren tijd af ook de lichamelijke prostitutie gewoon was.

De liefde tot de wereldse goederen is een geestelijke hoererij, en de gierigaard of geldzuchtige schrapers en inhalige belagers, van aardse rijkdommen zijn overspelers en overspeleressen, (James 4:4) terwijl de hebzucht en de gierigheid ene geestelijke hoererij is.

Vers 17

17. En het gelukt ook deze boeleerder, wat aan anderen moeilijk gelukken zou, want het zal geschieden, ten einde van zeventig jaren, dat de HEERE Tyrus zal bezoeken, het met wijze en genadige doeleinden zal herstellen, gelijk Hij ook het zondige handelen en schandelijk drijven des mensen voor Zijn rijk weet dienstbaar te maken, en dat zij wederkeren zal tot haren hoerenloon, tot den vorigen rijkdom, dien zij door haren handel verkreeg, en zij zal hoererij bedrijven, handelen met alle koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn.

Het drijven van den handel, slechts bedacht op aards voordeel, wordt, wanneer het gene door God aangewezene perken erkent, en zich met de gehele wereld gemeen maakt, een "hoererij-bedrijven" genoemd, omdat het ene prostitutie der ziel is, en op markten en bij feesten, toen de Fenicische (daar de Feniciërs Astarte-dienaren waren), van vroegeren tijd af ook de lichamelijke prostitutie gewoon was.

De liefde tot de wereldse goederen is een geestelijke hoererij, en de gierigaard of geldzuchtige schrapers en inhalige belagers, van aardse rijkdommen zijn overspelers en overspeleressen, (James 4:4) terwijl de hebzucht en de gierigheid ene geestelijke hoererij is.

Vers 18

18. En haar koophandel en haar hoerenloon, de rijkdom door het winstgevend handeldrijven verworven, zal den HEERE heilig zijn, aan Zijnen dienst gewijd en tot bevordering van Zijn rijk bestemd worden (Leviticus 27:14, Leviticus 27:21. Joshua 6:19), het zal niet ten schat vergaderd noch opgesloten worden als vroeger, maar haar koophandel zal wezen voor hen, die voor het aangezicht van den HEERE wonen, voor de leden Zijner verbondsgemeente, wier eigenlijke woonplaats is in de Goddelijke tegenwoordigheid in Zijnen tempel (Psalms 27:4; Psalms 84:5), opdat zij eten tot verzadiging, en dat zij durig een duurzaam deksel hebben 1), dat zij zich overvloedig kunnen kleden.

1) Met het begin der Perzische heerschappij had werkelijk een voorspel plaats van het hier voorspelde, daar volgens bevel van Cyrus Sidoniërs en Tyriërs den Jeruzalemsen tempel ondersteunden (Ezra 3:7). Een tweede voorspel is het, dat spoedig in den beginne der Apostolische werkzaamheid ene Christelijke gemeente te Tyrus bestond, welke Paulus bezocht (Acts 21:3) en dat deze voortdurend toenam. Zo kwam ook de handel van Tyrus in den dienst van den God der openbaring. Maar het Christelijke Tyrus is het toch, dat thans in puin ligt (zie bij Isaiah 23:1) Ene der opmerkelijkste ruïnen is, de heerlijke kathedraal van Tyrus, voor welke Eusebius van Cesarea (overl. 340 v. C) ene inwijdingsrede schreef, en waarin waarschijnlijk Frederik Barbarossa (in `t jaar 1190 n. C. in den Kalikadnos verdronken) begraven ligt. De profetie heeft dus tot heden toe slechts een dubbel voorspel van hare vervulling beleefd, hare gehele vervulling is nog te wachten. Of zij slechts als ideaal zal worden vervuld, in zo verre als met de rijken der wereld ook de wereldhandel Godes en Zijne Christus wordt, of geestelijk in dien zin, als de Openbaring an Johannes dit woord gebruikt, d. i. zodat in ene andere stad het wezen van Tyrus zich openbaart, even als in Rome het wezen van Babel, of stoffelijk d. i. zo, dat datzelfde vissersdorp Sur weer verdwijnen zal voor het uit zijne puinhopen weer opstaande Tyrus, dat kan geen Schriftverklaarder zeggen, die niet zelf een profeet is.

De vervulling dezer belofte, dat Tyrus weer in genade zou aangenomen worden, nadat het tot den Heere was bekeerd geworden is begonnen te geschieden ten tijde der Seleuciden, toen de Joden en hun Jodengenoten enige synagogen te Tyrus hadden (Acts 21:3, Acts 21:4). Ten tijde van Christus ging er nog een groter licht op onder hen (Mark 3:8. Luke 6:7). en Paulus vond er ene gemeente van Christenen (Acts 21:3, Acts 21:4). Onder Deocletianus ondergingen enigen der laatsten den marteldood en ten tijde van Konstantijn den Grote zijn er enige heilige Christentempelen gebouwd.

Vers 18

18. En haar koophandel en haar hoerenloon, de rijkdom door het winstgevend handeldrijven verworven, zal den HEERE heilig zijn, aan Zijnen dienst gewijd en tot bevordering van Zijn rijk bestemd worden (Leviticus 27:14, Leviticus 27:21. Joshua 6:19), het zal niet ten schat vergaderd noch opgesloten worden als vroeger, maar haar koophandel zal wezen voor hen, die voor het aangezicht van den HEERE wonen, voor de leden Zijner verbondsgemeente, wier eigenlijke woonplaats is in de Goddelijke tegenwoordigheid in Zijnen tempel (Psalms 27:4; Psalms 84:5), opdat zij eten tot verzadiging, en dat zij durig een duurzaam deksel hebben 1), dat zij zich overvloedig kunnen kleden.

1) Met het begin der Perzische heerschappij had werkelijk een voorspel plaats van het hier voorspelde, daar volgens bevel van Cyrus Sidoniërs en Tyriërs den Jeruzalemsen tempel ondersteunden (Ezra 3:7). Een tweede voorspel is het, dat spoedig in den beginne der Apostolische werkzaamheid ene Christelijke gemeente te Tyrus bestond, welke Paulus bezocht (Acts 21:3) en dat deze voortdurend toenam. Zo kwam ook de handel van Tyrus in den dienst van den God der openbaring. Maar het Christelijke Tyrus is het toch, dat thans in puin ligt (zie bij Isaiah 23:1) Ene der opmerkelijkste ruïnen is, de heerlijke kathedraal van Tyrus, voor welke Eusebius van Cesarea (overl. 340 v. C) ene inwijdingsrede schreef, en waarin waarschijnlijk Frederik Barbarossa (in `t jaar 1190 n. C. in den Kalikadnos verdronken) begraven ligt. De profetie heeft dus tot heden toe slechts een dubbel voorspel van hare vervulling beleefd, hare gehele vervulling is nog te wachten. Of zij slechts als ideaal zal worden vervuld, in zo verre als met de rijken der wereld ook de wereldhandel Godes en Zijne Christus wordt, of geestelijk in dien zin, als de Openbaring an Johannes dit woord gebruikt, d. i. zodat in ene andere stad het wezen van Tyrus zich openbaart, even als in Rome het wezen van Babel, of stoffelijk d. i. zo, dat datzelfde vissersdorp Sur weer verdwijnen zal voor het uit zijne puinhopen weer opstaande Tyrus, dat kan geen Schriftverklaarder zeggen, die niet zelf een profeet is.

De vervulling dezer belofte, dat Tyrus weer in genade zou aangenomen worden, nadat het tot den Heere was bekeerd geworden is begonnen te geschieden ten tijde der Seleuciden, toen de Joden en hun Jodengenoten enige synagogen te Tyrus hadden (Acts 21:3, Acts 21:4). Ten tijde van Christus ging er nog een groter licht op onder hen (Mark 3:8. Luke 6:7). en Paulus vond er ene gemeente van Christenen (Acts 21:3, Acts 21:4). Onder Deocletianus ondergingen enigen der laatsten den marteldood en ten tijde van Konstantijn den Grote zijn er enige heilige Christentempelen gebouwd.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 23". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-23.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile