Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 13

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 13

Isaiah 13:1. VERWOESTING VAN HET BABYLONISCHE RIJK. Op den zaligen blik in het volmaakte Godsrijk, waarmee de voorgaande rij van voorzeggingen eindigt, volgt thans een droevige blik in de geschiedenis der rondom wonende volken, welke in hun vijandschap tegen Israël de vertegenwoordigers zijn van de machten der wereld uit alle tijden, die zich strijdende tegenover het rijk van God stellen. De nu volgende reeks van profetieën (Isaiah 13:1-23) bevat alzo enkel godsspraken, die het gericht aankondigen over alle Gode vijandige rijken, steden en personen. Zij werken de gedachten uit, hoe alle rijken der aarde en de gehele wereld zullen worden gedwongen bij den Heere, den God Israël's, het heil te zoeken, en hoe zij, die dit niet doen, moeten vernietigd worden, en hoe ook de verste en vreemdste heidenen eens aan den Heere hun gaven zullen brengen tot opbouwing van Zijn rijk. I. Isaiah 13:1. Isaiah 14:27. Ene rechterlijke Godsspraak over Babel opent de rij van deze voorzeggingen. Babel is de zetel van die macht der wereld, welke de erfgenaam zal wezen van de nu nog bestaande Assyrische, en die het gericht van God over Israël ten einde toe zal volvoeren. De Godsspraak begint met ene aansporing tot den krijg, welke ons midden in de zaak verplaatst, hoe de Heere plotseling in een tot nu toe onbekenden volkstam een onweerstaanbaren drang verwekt, zodat deze opstaat, in de wereldgebeurtenissen ingrijpt en niet zal rusten, tot hij de door den Heere toegedachte zending heeft volbracht (Isaiah 13:2, Isaiah 13:3). Ten gevolge dier oproeping is dan ook spoedig het leger te zamen. Wij zien uit het noordelijke bergachtige gedeelte van Iran naar Babylonië afdalen, onder leiding van hem, die tot volvoering van Gods vonnis geroepen is (Isaiah 13:4, Isaiah 13:5), en voor het leger, dat uit de verte komt, gaat de schrik heen door alle landen (Isaiah 13:6-Isaiah 13:8). Even als nu het gericht ons in zijn aantocht vreselijk dreigend wordt voorgesteld, zo is het ook verschrikkelijk in zijn uitbreken, want het is om de zondaren te verdelgen van den aardbodem (Isaiah 13:9-Isaiah 13:16). Het laat dan ook niets dan schrik achter, daar de vergelding ene volkomen is. Babel zal tot ene woestijn worden en moet dat altijd blijven (Isaiah 13:17-Isaiah 13:22). De vrucht van dat gericht is Israël's herstelling. Dit wordt op nieuw in genade door den Heere aangenomen en op zijn eigen grond geplant. Vele vreemdelingen sluiten zich aan hen aan, en het bevindt zich voortaan in een staat van overmacht in plaats van in afhankelijkheid, waaraan het vroeger was overgegeven. (Isaiah 14:1, Isaiah 14:2). Uit alle moeite bevrijd, verheft het in een triomferend spotlied den val der overweldigers. Die spot vindt zijn echo zelfs in de hel, waar de hoogmoedige en vermetele koning van Babel nu in neergestort is, wie niet eens de eer van ene gepaste begrafenis ten dele wordt, en wiens geslacht voor eeuwig vernietigd is (14:3-23). Eindelijk wordt een blik teruggeslagen op Assyrië, de wereldmacht, die bestond ten tijde der profetie; want de voorzegging tegen haar is het postament (onderstel), waarop de last tegen Babel geplaatst is.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 13

Isaiah 13:1. VERWOESTING VAN HET BABYLONISCHE RIJK. Op den zaligen blik in het volmaakte Godsrijk, waarmee de voorgaande rij van voorzeggingen eindigt, volgt thans een droevige blik in de geschiedenis der rondom wonende volken, welke in hun vijandschap tegen Israël de vertegenwoordigers zijn van de machten der wereld uit alle tijden, die zich strijdende tegenover het rijk van God stellen. De nu volgende reeks van profetieën (Isaiah 13:1-23) bevat alzo enkel godsspraken, die het gericht aankondigen over alle Gode vijandige rijken, steden en personen. Zij werken de gedachten uit, hoe alle rijken der aarde en de gehele wereld zullen worden gedwongen bij den Heere, den God Israël's, het heil te zoeken, en hoe zij, die dit niet doen, moeten vernietigd worden, en hoe ook de verste en vreemdste heidenen eens aan den Heere hun gaven zullen brengen tot opbouwing van Zijn rijk. I. Isaiah 13:1. Isaiah 14:27. Ene rechterlijke Godsspraak over Babel opent de rij van deze voorzeggingen. Babel is de zetel van die macht der wereld, welke de erfgenaam zal wezen van de nu nog bestaande Assyrische, en die het gericht van God over Israël ten einde toe zal volvoeren. De Godsspraak begint met ene aansporing tot den krijg, welke ons midden in de zaak verplaatst, hoe de Heere plotseling in een tot nu toe onbekenden volkstam een onweerstaanbaren drang verwekt, zodat deze opstaat, in de wereldgebeurtenissen ingrijpt en niet zal rusten, tot hij de door den Heere toegedachte zending heeft volbracht (Isaiah 13:2, Isaiah 13:3). Ten gevolge dier oproeping is dan ook spoedig het leger te zamen. Wij zien uit het noordelijke bergachtige gedeelte van Iran naar Babylonië afdalen, onder leiding van hem, die tot volvoering van Gods vonnis geroepen is (Isaiah 13:4, Isaiah 13:5), en voor het leger, dat uit de verte komt, gaat de schrik heen door alle landen (Isaiah 13:6-Isaiah 13:8). Even als nu het gericht ons in zijn aantocht vreselijk dreigend wordt voorgesteld, zo is het ook verschrikkelijk in zijn uitbreken, want het is om de zondaren te verdelgen van den aardbodem (Isaiah 13:9-Isaiah 13:16). Het laat dan ook niets dan schrik achter, daar de vergelding ene volkomen is. Babel zal tot ene woestijn worden en moet dat altijd blijven (Isaiah 13:17-Isaiah 13:22). De vrucht van dat gericht is Israël's herstelling. Dit wordt op nieuw in genade door den Heere aangenomen en op zijn eigen grond geplant. Vele vreemdelingen sluiten zich aan hen aan, en het bevindt zich voortaan in een staat van overmacht in plaats van in afhankelijkheid, waaraan het vroeger was overgegeven. (Isaiah 14:1, Isaiah 14:2). Uit alle moeite bevrijd, verheft het in een triomferend spotlied den val der overweldigers. Die spot vindt zijn echo zelfs in de hel, waar de hoogmoedige en vermetele koning van Babel nu in neergestort is, wie niet eens de eer van ene gepaste begrafenis ten dele wordt, en wiens geslacht voor eeuwig vernietigd is (14:3-23). Eindelijk wordt een blik teruggeslagen op Assyrië, de wereldmacht, die bestond ten tijde der profetie; want de voorzegging tegen haar is het postament (onderstel), waarop de last tegen Babel geplaatst is.

Vers 1

1. De last 1), de rechterlijke bedreiging Gods (2 Kings 9:25) van Babel 2), dien Jesaja, de zoon van Amos, gezien heeft (Isaiah 1:1), in werkelijk gebeurtenissen voor het oog des geestes zich zag ontvouwen.

1) Het Hebreeën woord asm leidt men af van asn, a) of in de betekenis: opladen (Deut 31:17) en vertaalt het door last (Vulg. onus. Zie 2 Kings 5:17) zodat het woord onheilvolle orakelen kan beteken; b) of in de betekenis van; uitspreken, voortbrengen (Exodus 20:7: den naam Gods tot nietige of misdadige zaken op de lippen nemen, misbruiken), en men vertaalt het door: de woorden, de uitspraak (Proverbs 30:1; Proverbs 31:1), in `t bijzonder het woord des Heren (Zechariah 9:1; Zechariah 12:1), c) of in de betekenis van nemen, ontvangen (Psalms 24:5) en vertaalt het: het ontvangen (van God Septuaginta: lhmma), d) of in de betekenis: de stem verheffen, met verheven stem iets voortbrengen (Isaiah 3:7- Luther: zweren), en vertaalt het door: spreuk in hogeren stijl (Klaagt. 2:14- Luther: prediking). Hoe dit zij, in elk geval is het woord op te vatten in den zin van: rechterlijke Godsspraak, orakel van dreigenden inhoud.

Last is hier op te vatten in den zin van, rechterlijke godsspraak. De Profeet deelt hier mede, wat hij gezien heeft, van God vernomen heeft, welke rechterlijke godsspraak hij omtrent Babel heeft ontvangen. 2) In dien tijd was Assyrië nog op het toppunt van hare macht, Babel was nog steeds de tweede hoofdstad van het rijk en de zetel van nog afhankelijke onderkoningen: toch ziet de profeet reeds in den geest vooruit, wat eerst meer dan 100 jaren later voorviel, dat niet Assyrië de volvoerder van het gehele gericht over Juda zou zijn, maar een ander rijk: het Chaldeeuwse, dat Babel tot middelpunt zou hebben. Maar ook aan Babel, even als aan Assur (Isaiah 10:5) zou de Heere Zijn volk weten te wreken en het weer uit Babels dienstbaarheid weten te verlossen; dit is het troostvolle uitzicht, tot hetwelk de profeet zich verheft en daarmee tevens aanduidt, in welke betekenis de naam Assur op vele plaatsen van vorige orakelen moet worden genomen. Wij moeten echter voordat wij de volgende voorzeggingen beschouwen, vooraf de stad, wie zij betreft nader in ogenschouw nemen. Babel, in ene grote vlakte aan den Eufraat gelegen, die haar in twee helften verdeelt, was ten tijde van haren hoogsten bloei in het vierkant gebouwd, had volgens Herodotus, die haar zelf zag, 12 geogr. mijlen in omvang, een muur van 200 ellen hoogte, en 50 ellen dikte met 250 torens (Jeremiah 51:58) en 100 koperen poorten (Isaiah 45:2). Ene met water gevulde gracht liep om den muur; ook werd de stad, waarschijnlijk aan de westzijde, door moerassen, die men uit den Eufraat door kunst had gevormd, beschermd (Jeremiah 51:32). De huizen, 3-4 verdiepingen hoog, waren even als de muren uit gebrande en ongebrande bakstenen door middel van asfalt gebouwd. Er waren 50 straten, die elkaar in rechte hoeken doorsneden en zo de stad in een aantal kwadraten verdeelden. De beide merkwaardigste gebouwen der dubbele stad waren: de koninklijke door vaste muren omsloten burg (Daniel 4:26) en de tempel van Belus, een vierhoek, aan iedere zijde twee stadiën (1209 voeten) lang. Midden in de ruimte des tempels was een horen toren, die uit 8 boven elkaar opgerichte torens bestond, met van buiten opleidende, rondom lopende trappen. Deze bevatte twee heilige vertrekken, waarvan een tot slaapkamer voor den afgod, het andere tot eetkamer bestemd en prachtig versierd was. Bovendien komen als bijzondere merkwaardigheden in aanmerking de stenen, ene stadie lange brug over den Eufraat, ongeveer in het midden der stad, en de hangende tuinen in den vorm van terrassen, aan beide zijden vier morgen groot.

Vers 1

1. De last 1), de rechterlijke bedreiging Gods (2 Kings 9:25) van Babel 2), dien Jesaja, de zoon van Amos, gezien heeft (Isaiah 1:1), in werkelijk gebeurtenissen voor het oog des geestes zich zag ontvouwen.

1) Het Hebreeën woord asm leidt men af van asn, a) of in de betekenis: opladen (Deut 31:17) en vertaalt het door last (Vulg. onus. Zie 2 Kings 5:17) zodat het woord onheilvolle orakelen kan beteken; b) of in de betekenis van; uitspreken, voortbrengen (Exodus 20:7: den naam Gods tot nietige of misdadige zaken op de lippen nemen, misbruiken), en men vertaalt het door: de woorden, de uitspraak (Proverbs 30:1; Proverbs 31:1), in `t bijzonder het woord des Heren (Zechariah 9:1; Zechariah 12:1), c) of in de betekenis van nemen, ontvangen (Psalms 24:5) en vertaalt het: het ontvangen (van God Septuaginta: lhmma), d) of in de betekenis: de stem verheffen, met verheven stem iets voortbrengen (Isaiah 3:7- Luther: zweren), en vertaalt het door: spreuk in hogeren stijl (Klaagt. 2:14- Luther: prediking). Hoe dit zij, in elk geval is het woord op te vatten in den zin van: rechterlijke Godsspraak, orakel van dreigenden inhoud.

Last is hier op te vatten in den zin van, rechterlijke godsspraak. De Profeet deelt hier mede, wat hij gezien heeft, van God vernomen heeft, welke rechterlijke godsspraak hij omtrent Babel heeft ontvangen. 2) In dien tijd was Assyrië nog op het toppunt van hare macht, Babel was nog steeds de tweede hoofdstad van het rijk en de zetel van nog afhankelijke onderkoningen: toch ziet de profeet reeds in den geest vooruit, wat eerst meer dan 100 jaren later voorviel, dat niet Assyrië de volvoerder van het gehele gericht over Juda zou zijn, maar een ander rijk: het Chaldeeuwse, dat Babel tot middelpunt zou hebben. Maar ook aan Babel, even als aan Assur (Isaiah 10:5) zou de Heere Zijn volk weten te wreken en het weer uit Babels dienstbaarheid weten te verlossen; dit is het troostvolle uitzicht, tot hetwelk de profeet zich verheft en daarmee tevens aanduidt, in welke betekenis de naam Assur op vele plaatsen van vorige orakelen moet worden genomen. Wij moeten echter voordat wij de volgende voorzeggingen beschouwen, vooraf de stad, wie zij betreft nader in ogenschouw nemen. Babel, in ene grote vlakte aan den Eufraat gelegen, die haar in twee helften verdeelt, was ten tijde van haren hoogsten bloei in het vierkant gebouwd, had volgens Herodotus, die haar zelf zag, 12 geogr. mijlen in omvang, een muur van 200 ellen hoogte, en 50 ellen dikte met 250 torens (Jeremiah 51:58) en 100 koperen poorten (Isaiah 45:2). Ene met water gevulde gracht liep om den muur; ook werd de stad, waarschijnlijk aan de westzijde, door moerassen, die men uit den Eufraat door kunst had gevormd, beschermd (Jeremiah 51:32). De huizen, 3-4 verdiepingen hoog, waren even als de muren uit gebrande en ongebrande bakstenen door middel van asfalt gebouwd. Er waren 50 straten, die elkaar in rechte hoeken doorsneden en zo de stad in een aantal kwadraten verdeelden. De beide merkwaardigste gebouwen der dubbele stad waren: de koninklijke door vaste muren omsloten burg (Daniel 4:26) en de tempel van Belus, een vierhoek, aan iedere zijde twee stadiën (1209 voeten) lang. Midden in de ruimte des tempels was een horen toren, die uit 8 boven elkaar opgerichte torens bestond, met van buiten opleidende, rondom lopende trappen. Deze bevatte twee heilige vertrekken, waarvan een tot slaapkamer voor den afgod, het andere tot eetkamer bestemd en prachtig versierd was. Bovendien komen als bijzondere merkwaardigheden in aanmerking de stenen, ene stadie lange brug over den Eufraat, ongeveer in het midden der stad, en de hangende tuinen in den vorm van terrassen, aan beide zijden vier morgen groot.

Vers 2

2. Heft op ene banier; richt een hoge staak op met ene lange vlag ten teken voor de krijgstroepen, dat zij zich moeten verzamelen tot den veldtocht (Isaiah 5:26; Isaiah 11:10). Plaatst die banier op enen hogen door het uitroeien van bomen voor dit doel kaal gemaakten berg, 1) opdat men het teken verre kan zien; verheft met luid geroep ene stem tot hen, tot de troepen, die zich verzamelen, om hen tot ijver aan te sporen; beweegt de hand omhoog met sterk wenken om tot haasten aan te drijven, dat zij als overwinnaars intrekken door de deuren der prinsen, 2) in de poorten van Babel, de hoofdstad der Chaldeeërs, die de wereld beheersen.

1) In het Hebreeën Al har-nischfh. LXX vertalen: orov pedinon. Beter: op een kalen berg, d. i. een berg, die van bomen en bossen ontbloot is. Op zulk een berg moest de banier worden geplant, opdat van alle zijden deze zou kunnen gezien worden en zo ver mogelijk. 2) Het is het doel des H. Geestes, door deze figuurlijke wijze van spreken, waarmee Hij de koninklijke dienaren inleidt, om een banier op te richten en de volken te verzamelen tot een oorlogstoerusting, om te leren, dat God door Zijne Goddelijke Voorzienigheid, aan Wie alles ter beschikking staat, er voor zou zorgen, dat ten tijde, waarop Zijne oordelen tegen Babel zouden worden uitgevoerd, er ten dienste van Zijn volk zouden wezen, de ten oorlog verzamelden en toegerusten, om de besluiten van het Goddelijk gericht uit te voeren.

Wie hier spreekt en tot wie gesproken wordt, zegt ons Jesaja niet. Dit spant onze opmerkzaamheid en legt iets schemerends over de rede. Den naam van hem, die aanspreekt, noemt Isaiah 13:4; eerst Isaiah 13:17 zegt wie de aangesprokene is.

Vers 2

2. Heft op ene banier; richt een hoge staak op met ene lange vlag ten teken voor de krijgstroepen, dat zij zich moeten verzamelen tot den veldtocht (Isaiah 5:26; Isaiah 11:10). Plaatst die banier op enen hogen door het uitroeien van bomen voor dit doel kaal gemaakten berg, 1) opdat men het teken verre kan zien; verheft met luid geroep ene stem tot hen, tot de troepen, die zich verzamelen, om hen tot ijver aan te sporen; beweegt de hand omhoog met sterk wenken om tot haasten aan te drijven, dat zij als overwinnaars intrekken door de deuren der prinsen, 2) in de poorten van Babel, de hoofdstad der Chaldeeërs, die de wereld beheersen.

1) In het Hebreeën Al har-nischfh. LXX vertalen: orov pedinon. Beter: op een kalen berg, d. i. een berg, die van bomen en bossen ontbloot is. Op zulk een berg moest de banier worden geplant, opdat van alle zijden deze zou kunnen gezien worden en zo ver mogelijk. 2) Het is het doel des H. Geestes, door deze figuurlijke wijze van spreken, waarmee Hij de koninklijke dienaren inleidt, om een banier op te richten en de volken te verzamelen tot een oorlogstoerusting, om te leren, dat God door Zijne Goddelijke Voorzienigheid, aan Wie alles ter beschikking staat, er voor zou zorgen, dat ten tijde, waarop Zijne oordelen tegen Babel zouden worden uitgevoerd, er ten dienste van Zijn volk zouden wezen, de ten oorlog verzamelden en toegerusten, om de besluiten van het Goddelijk gericht uit te voeren.

Wie hier spreekt en tot wie gesproken wordt, zegt ons Jesaja niet. Dit spant onze opmerkzaamheid en legt iets schemerends over de rede. Den naam van hem, die aanspreekt, noemt Isaiah 13:4; eerst Isaiah 13:17 zegt wie de aangesprokene is.

Vers 3

3. Maar wie, zo vraagt gij, laat zulk ene oproeping ten strijde horen? en wie zullen wij roepen en wenken? Ik, de Heere, die ook Koning over de heidenen ben (Psalms 47:9), heb aan Mijne geheiligden, de tot Mijne werktuigen reeds uitverkorene legerscharen, bevel gegeven; ook heb Ik tot Mijnen toorn, om dien te volvoeren, geroepen Mijne helden, die reeds tot Mijnen dienst zijn geworven, de vrolijken Mijner hoogheid, die dan ook het werk, dat tot Mijne ere verstrekt, verheugd en moedig verrichten.

Men vergelijke de bij 2 Kings 25:27, 2 Chronicles 36:20. Volgens deze zijn het eigenlijk meer nog dan de Mediërs, de Perzen (Ezra 1:4), die Gods oordelen aan Babel volvoerden; deze toch worden eerst van Ezechiël en Daniël af in het O. Testament genoemd; men moet dus in Isaiah 13:17 van ons Hoofdstuk den naam "Mediërs" als algemene benaming der Arabische volken van den tegenwoordigen stam, welke aan den heersenden en meest betekenenden volksstam ontleend is, opvatten. De Heere laat het hun zeggen, dat Hij Zijne geheiligden, of liever Zijne gewijden, die door Hem zijn gewijd en bestemd, om zijn bevel ten uitvoer te brengen, heeft bijeen verzameld, dat Hij die helden heeft geroepen, die Zijn toorn zullen uitvoeren tegen Babel. En dat dit niet slechts een dreiging was, maar een vast voornemen, hetwelk zeker ten uitvoer zou worden gebracht, dit laat de Heere in het volgende vers zo duidelijk mogelijk zeggen, waar Hij zegt, dat Hij reeds hoort het gedruis der grote menigte, die in Zijn dienst staat.

Vers 3

3. Maar wie, zo vraagt gij, laat zulk ene oproeping ten strijde horen? en wie zullen wij roepen en wenken? Ik, de Heere, die ook Koning over de heidenen ben (Psalms 47:9), heb aan Mijne geheiligden, de tot Mijne werktuigen reeds uitverkorene legerscharen, bevel gegeven; ook heb Ik tot Mijnen toorn, om dien te volvoeren, geroepen Mijne helden, die reeds tot Mijnen dienst zijn geworven, de vrolijken Mijner hoogheid, die dan ook het werk, dat tot Mijne ere verstrekt, verheugd en moedig verrichten.

Men vergelijke de bij 2 Kings 25:27, 2 Chronicles 36:20. Volgens deze zijn het eigenlijk meer nog dan de Mediërs, de Perzen (Ezra 1:4), die Gods oordelen aan Babel volvoerden; deze toch worden eerst van Ezechiël en Daniël af in het O. Testament genoemd; men moet dus in Isaiah 13:17 van ons Hoofdstuk den naam "Mediërs" als algemene benaming der Arabische volken van den tegenwoordigen stam, welke aan den heersenden en meest betekenenden volksstam ontleend is, opvatten. De Heere laat het hun zeggen, dat Hij Zijne geheiligden, of liever Zijne gewijden, die door Hem zijn gewijd en bestemd, om zijn bevel ten uitvoer te brengen, heeft bijeen verzameld, dat Hij die helden heeft geroepen, die Zijn toorn zullen uitvoeren tegen Babel. En dat dit niet slechts een dreiging was, maar een vast voornemen, hetwelk zeker ten uitvoer zou worden gebracht, dit laat de Heere in het volgende vers zo duidelijk mogelijk zeggen, waar Hij zegt, dat Hij reeds hoort het gedruis der grote menigte, die in Zijn dienst staat.

Vers 4

4. Er is, terwijl door de volken, die tot den strijd tegen Babel zijn opgeroepen (Isaiah 13:2), aanstonds aan het bevel gehoor is gegeven, ene ruisende stem, een hevig geraas op de bergen, die noordoostelijk van Babel gelegen zijn, het Zagrosgebergte, gelijk eens groten volks, dat zich daar verenigd heeft; ene stem van gedruis der koninkrijken, der verzamelde Heidenen of natiën, daar strijdwagen tegen strijdwagen stoot. De HEERE der heirscharen monstert het krijgsheir der samengeroepene scharen. Nadat het weelderige Babel lang in trotse zekerheid als koningin der wereld getroond heeft, galmt van Hem, die eens reeds den toren verstoorde, welke den hemel bereiken zou, de roepstem uit de hoogte: "het valle!" Hij zelf stijgt van den troon des lichts en der zalige rust op de aarde des oproers en krijgs neer, om Zijn wrekend leger tegen de stad des hoogmoeds aan te voeren; met eigen mond deelt Hij den aanvoerder bevelen mede tot verhaaste verzameling aller benden, en ten zegepralenden intocht in de poorten der goddeloze verdrukkers Zijns gevangenen volks. Want waar de Heere der hemelse heirscharen Zijn volk zelf ten strijde voert, daar is alle weerstand des vijands vergeefs. Daarom zegt ook de profeet van het heir niet, dat het den slag beginnen, maar dat het intrekken zal in de poorten der tirannen. Wij vernemen aanstonds, wie te voren zo geweldig geroepen heeft. Maar juist die ongenoemde stem deed de grote werking. Zie de helden, hoe zij tegen Babel trekken, trots en juichend over hun macht en sterkte! Zij weten niet, dat zij niet hunnen, maar Gods toorn dienen, dat zij gewijden zijn naar Zijn hemels raadsbesluit, een heir des gerichts voor den hoogmoed der heidense volken. Afgodendienaars voert hij tegen afgodendienaars aan; Hij straft den boze door den boze! Welk een gevoel! Welk ene schaar! Ganse koninkrijken en natiën zijn vergaderd tegen Babel, en zij komen over de bergen als een schrik der stad (Perzen en Meden maakten in de eerste plaats het leger van Cyrus uit, maar Jeremiah 50:9 laat in `t algemeen "een hoop van grote volken, " uit het land van `t Noorden tegen Babel optreden; Xenophon (Cyrop. II) voegt bij de belegeringstroepen nog de Armeniërs. Deze volken kwamen over de bergen, welke Medië en Babylonië scheiden, gelijk reeds Vitringa opmerkt: "Jayrus vel Niphotes aut Choatras". En tegenover dit gedruis het stille woord des profeets: "Jehova Zebaoth monstert een krijgsheir!" Hij beschrijft dat heir als een zeer vreselijk, daar het uit de verste, onbekende landen komt (Isaiah 13:5), en hij noemt het naar zijne hoge bestemming de werktuigen der goddelijke gramschap, bestemd, niet alleen om het Babylonische gebied te verwoesten, maar de ganse aarde te verderven, in zo verre de trotse stad een afbeeldsel van allen aardsen trots tegen de hemelse macht is.

Vers 4

4. Er is, terwijl door de volken, die tot den strijd tegen Babel zijn opgeroepen (Isaiah 13:2), aanstonds aan het bevel gehoor is gegeven, ene ruisende stem, een hevig geraas op de bergen, die noordoostelijk van Babel gelegen zijn, het Zagrosgebergte, gelijk eens groten volks, dat zich daar verenigd heeft; ene stem van gedruis der koninkrijken, der verzamelde Heidenen of natiën, daar strijdwagen tegen strijdwagen stoot. De HEERE der heirscharen monstert het krijgsheir der samengeroepene scharen. Nadat het weelderige Babel lang in trotse zekerheid als koningin der wereld getroond heeft, galmt van Hem, die eens reeds den toren verstoorde, welke den hemel bereiken zou, de roepstem uit de hoogte: "het valle!" Hij zelf stijgt van den troon des lichts en der zalige rust op de aarde des oproers en krijgs neer, om Zijn wrekend leger tegen de stad des hoogmoeds aan te voeren; met eigen mond deelt Hij den aanvoerder bevelen mede tot verhaaste verzameling aller benden, en ten zegepralenden intocht in de poorten der goddeloze verdrukkers Zijns gevangenen volks. Want waar de Heere der hemelse heirscharen Zijn volk zelf ten strijde voert, daar is alle weerstand des vijands vergeefs. Daarom zegt ook de profeet van het heir niet, dat het den slag beginnen, maar dat het intrekken zal in de poorten der tirannen. Wij vernemen aanstonds, wie te voren zo geweldig geroepen heeft. Maar juist die ongenoemde stem deed de grote werking. Zie de helden, hoe zij tegen Babel trekken, trots en juichend over hun macht en sterkte! Zij weten niet, dat zij niet hunnen, maar Gods toorn dienen, dat zij gewijden zijn naar Zijn hemels raadsbesluit, een heir des gerichts voor den hoogmoed der heidense volken. Afgodendienaars voert hij tegen afgodendienaars aan; Hij straft den boze door den boze! Welk een gevoel! Welk ene schaar! Ganse koninkrijken en natiën zijn vergaderd tegen Babel, en zij komen over de bergen als een schrik der stad (Perzen en Meden maakten in de eerste plaats het leger van Cyrus uit, maar Jeremiah 50:9 laat in `t algemeen "een hoop van grote volken, " uit het land van `t Noorden tegen Babel optreden; Xenophon (Cyrop. II) voegt bij de belegeringstroepen nog de Armeniërs. Deze volken kwamen over de bergen, welke Medië en Babylonië scheiden, gelijk reeds Vitringa opmerkt: "Jayrus vel Niphotes aut Choatras". En tegenover dit gedruis het stille woord des profeets: "Jehova Zebaoth monstert een krijgsheir!" Hij beschrijft dat heir als een zeer vreselijk, daar het uit de verste, onbekende landen komt (Isaiah 13:5), en hij noemt het naar zijne hoge bestemming de werktuigen der goddelijke gramschap, bestemd, niet alleen om het Babylonische gebied te verwoesten, maar de ganse aarde te verderven, in zo verre de trotse stad een afbeeldsel van allen aardsen trots tegen de hemelse macht is.

Vers 5

5. Zij komen uit verren lande, van het einde des hemels, het bergachtige noorden van Azië; de HEERE zelf is daarheen gekomen en de instrumenten, de werktuigen Zijner gramschap, om dat ganse land, het gehele gebied der heersende wereldmacht, de Chaldeeuws-Babylonische monarchie (2 Kings 25:27 2 Kings 25:2) te verderven.

Vers 5

5. Zij komen uit verren lande, van het einde des hemels, het bergachtige noorden van Azië; de HEERE zelf is daarheen gekomen en de instrumenten, de werktuigen Zijner gramschap, om dat ganse land, het gehele gebied der heersende wereldmacht, de Chaldeeuws-Babylonische monarchie (2 Kings 25:27 2 Kings 25:2) te verderven.

Vers 6

6. Huilt gijlieden, die tot dit rijk behoort, want de dag des HEEREN ten gerichte over u is nabij; hij komt als ene verwoesting niet slechts van mensen, dat ware nog te dragen, maar, gelijk het werkelijk is, van den Almachtige, die onbeperkte macht bezit om te verderven (Joel 1:15).

Er is geen wreedheid of woede bij God, en echter wordt Zijn dag als een dag van verwoesting des Heren omschreven, in welke Hij alle de fiolen Zijner gramschap over Babel en zijne inwoners zou uitstorten. God zal strengelijk oordeel houden over degenen, die hun eigene wreedheid bot getierd hebben tegen de zijnen, en Hij zal den wrede een felle straf doen bezuren en den bloeddorstige bloed te drinken geven. 7. Daarom zullen, omdat zij, wie het treft, dit ook opmerken, alle handen slap worden als verlamd van schrik, zodat zij niet eens tegenweer bieden, en aller mensen hart in het gehele land (Isaiah 13:5) zal versmelten in de hitte van den angst (Isaiah 19:1).

Vers 6

6. Huilt gijlieden, die tot dit rijk behoort, want de dag des HEEREN ten gerichte over u is nabij; hij komt als ene verwoesting niet slechts van mensen, dat ware nog te dragen, maar, gelijk het werkelijk is, van den Almachtige, die onbeperkte macht bezit om te verderven (Joel 1:15).

Er is geen wreedheid of woede bij God, en echter wordt Zijn dag als een dag van verwoesting des Heren omschreven, in welke Hij alle de fiolen Zijner gramschap over Babel en zijne inwoners zou uitstorten. God zal strengelijk oordeel houden over degenen, die hun eigene wreedheid bot getierd hebben tegen de zijnen, en Hij zal den wrede een felle straf doen bezuren en den bloeddorstige bloed te drinken geven. 7. Daarom zullen, omdat zij, wie het treft, dit ook opmerken, alle handen slap worden als verlamd van schrik, zodat zij niet eens tegenweer bieden, en aller mensen hart in het gehele land (Isaiah 13:5) zal versmelten in de hitte van den angst (Isaiah 19:1).

Vers 8

8. En zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen zij zullen bang zijn als ene barende vrouw, die zich kromt (Isaiah 21:3); een iegelijk zal over zijgen naaste verbaasd zijn; hun aangezichten zullen vlammende aangezichten zijn, daar de angst het bloed naar boven drijft.

Volgens Xenophon en Herodotus hebben de Babyloniërs, in vertrouwen op de sterke stad en op den voorraad van levensmiddelen, met de belegering gespot (vgl. Isaiah 21:6, Isaiah 21:2 Kron. 36:20). Daarmee komt onze afdeling juist overeen, want in de eerste plaats is het doel dezer gehele schildering meer, om het naderend gevaar naar de gehele maat van zijne vreselijkheid te schilderen; de vervulling is eigenlijk veel meer te zoeken in hetgeen de Perzen geweest zijn, dan in hetgeen de Babyloniërs gedaan hebben; ten tweede is het hier gezegde geenszins tot de Babyloniërs te beperken: voor het leger, dat uit de verte komt, gaat de schrik heen door alle landen.

Vers 8

8. En zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen zij zullen bang zijn als ene barende vrouw, die zich kromt (Isaiah 21:3); een iegelijk zal over zijgen naaste verbaasd zijn; hun aangezichten zullen vlammende aangezichten zijn, daar de angst het bloed naar boven drijft.

Volgens Xenophon en Herodotus hebben de Babyloniërs, in vertrouwen op de sterke stad en op den voorraad van levensmiddelen, met de belegering gespot (vgl. Isaiah 21:6, Isaiah 21:2 Kron. 36:20). Daarmee komt onze afdeling juist overeen, want in de eerste plaats is het doel dezer gehele schildering meer, om het naderend gevaar naar de gehele maat van zijne vreselijkheid te schilderen; de vervulling is eigenlijk veel meer te zoeken in hetgeen de Perzen geweest zijn, dan in hetgeen de Babyloniërs gedaan hebben; ten tweede is het hier gezegde geenszins tot de Babyloniërs te beperken: voor het leger, dat uit de verte komt, gaat de schrik heen door alle landen.

Vers 9

9. Ziet, de dag des HEEREN, ene catastrofe uit de geschiedenis der volken, die een groot deel der aarde mede in lijden brengt, komt, gruwelijk met verbolgenheid en hittigen toorn, vol tekenen van den toorn van Hem, die hen zendt, om het land, of de aarde, te stellen tot verwoesting, het te veranderen in ene woestenij (Isaiah 13:19) en zijne zondaren daaruit te verdelgen, allen, die zich tegen den Heere bezondigd hebben door allerlei grove en fijne afgoderij, en voornamelijk ook de wijze, waarop zij het gericht aan Juda hebben volbracht (Isaiah 47:1).

Vers 9

9. Ziet, de dag des HEEREN, ene catastrofe uit de geschiedenis der volken, die een groot deel der aarde mede in lijden brengt, komt, gruwelijk met verbolgenheid en hittigen toorn, vol tekenen van den toorn van Hem, die hen zendt, om het land, of de aarde, te stellen tot verwoesting, het te veranderen in ene woestenij (Isaiah 13:19) en zijne zondaren daaruit te verdelgen, allen, die zich tegen den Heere bezondigd hebben door allerlei grove en fijne afgoderij, en voornamelijk ook de wijze, waarop zij het gericht aan Juda hebben volbracht (Isaiah 47:1).

Vers 10

10. Want de sterren des hemels, omdat overal, waar de Heere gerichten uitoefent, de gehele natuur mede moet lijden, en in `t bijzonder de sterren in den beginne door Hem tot tekenen gesteld zijn (Genesis 1:14), en zijne gesternten 1) de Orion, het glinsterende licht aan den sterrenhemel gedurende het warme jaargetijde (Job 9:9. Amos 5:8) zullen haar licht niet laten lichten, niet helder glinsteren; a) de zon zal verduisterd worden op dien dag der wrake, wanneer zij zal opgaan, en de maan zal haar licht niet laten schijnen, alzo zal het een nachtelijke dag zonder zon, en ook een sterreloze nacht zijn.

a) Ezekiel 32:7. Joel 2:10, Joel 2:31; Joel 3:4, Joel 3:15, Joel 3:20. Matthew 24:29. Mark 13:24. Luke 21:35

1) In het Hebreeën Oekesilehem. Beter en zijne Orionen, d. i. zijn Orion en de andere grote gesternten. Zelfs de Orion en de andere in het oog vallende, helder stralende sterren zouden het licht terughouden. Dit zou gevolg zijn van de zonde en daarin zou hun straf bestaan. Had de Heere gezegd, dat het licht voor de rechtvaardigen gezaaid was (Psalms 97:11), hier wordt de duisternis aangekondigd als straf voor de onrechtvaardiger, voor de goddelozen.

Alle de hemellichamen, zowel des daags als des nachts, zouden hun licht terughouden. Het zou een dag zijn zonder zon en een nacht zonder maan en sterren. 11. Want Ik zal, zo openbaart de Heere verder aan mij, Zijnen profeet, om mij ook bekend te maken, wat Hij met dien dag (Isaiah 13:6, Isaiah 13:9) eigenlijk bedoelt, en op welke wijze Hij Zijn doel denkt te bereiken, over de wereld de boosheid bezoeken, zover die wereld in den tegenwoordigen gezichtskring ligt, en over de goddelozen zal Ik bezoeken hun ongerechtigheid; en Ik zal den hoogmoed der stouten, der trotsen, doen ophouden, en de hovaardij der tirannen zal Ik vernederen.

Vers 10

10. Want de sterren des hemels, omdat overal, waar de Heere gerichten uitoefent, de gehele natuur mede moet lijden, en in `t bijzonder de sterren in den beginne door Hem tot tekenen gesteld zijn (Genesis 1:14), en zijne gesternten 1) de Orion, het glinsterende licht aan den sterrenhemel gedurende het warme jaargetijde (Job 9:9. Amos 5:8) zullen haar licht niet laten lichten, niet helder glinsteren; a) de zon zal verduisterd worden op dien dag der wrake, wanneer zij zal opgaan, en de maan zal haar licht niet laten schijnen, alzo zal het een nachtelijke dag zonder zon, en ook een sterreloze nacht zijn.

a) Ezekiel 32:7. Joel 2:10, Joel 2:31; Joel 3:4, Joel 3:15, Joel 3:20. Matthew 24:29. Mark 13:24. Luke 21:35

1) In het Hebreeën Oekesilehem. Beter en zijne Orionen, d. i. zijn Orion en de andere grote gesternten. Zelfs de Orion en de andere in het oog vallende, helder stralende sterren zouden het licht terughouden. Dit zou gevolg zijn van de zonde en daarin zou hun straf bestaan. Had de Heere gezegd, dat het licht voor de rechtvaardigen gezaaid was (Psalms 97:11), hier wordt de duisternis aangekondigd als straf voor de onrechtvaardiger, voor de goddelozen.

Alle de hemellichamen, zowel des daags als des nachts, zouden hun licht terughouden. Het zou een dag zijn zonder zon en een nacht zonder maan en sterren. 11. Want Ik zal, zo openbaart de Heere verder aan mij, Zijnen profeet, om mij ook bekend te maken, wat Hij met dien dag (Isaiah 13:6, Isaiah 13:9) eigenlijk bedoelt, en op welke wijze Hij Zijn doel denkt te bereiken, over de wereld de boosheid bezoeken, zover die wereld in den tegenwoordigen gezichtskring ligt, en over de goddelozen zal Ik bezoeken hun ongerechtigheid; en Ik zal den hoogmoed der stouten, der trotsen, doen ophouden, en de hovaardij der tirannen zal Ik vernederen.

Vers 12

12. Ik zal maken door de vele nederlagen, waardoor zo velen worden gedood, dat een man van wege de zeldzaamheid dierbaarder zal zijn dan dicht goud, dat zo weinig bestaat, en een mens dan fijn goud van Ofir, het landschap Oman in Arabië (Genesis 10:29, Genesis 10:1 Kon 9:28).

Heeft de Heere door Jesaja in het eerste gedeelte van het Boek aan het volk de belofte laten zeggen, dat de hoge van ogen zou vernederd worden en dat er slechts een klein gedeelte zou overblijven, zodat zeven vrouwen naar n man zouden grijpen, in deze Goddelijke rechtspraak over Babel wordt dezelfde gedachte aangetroffen. Ook van Babels inwoners zal de hoogmoed der stouten ophouden en ook na de voltrekking van het vonnis zal een man dierbaarder zijn dan dicht goud.

Vers 12

12. Ik zal maken door de vele nederlagen, waardoor zo velen worden gedood, dat een man van wege de zeldzaamheid dierbaarder zal zijn dan dicht goud, dat zo weinig bestaat, en een mens dan fijn goud van Ofir, het landschap Oman in Arabië (Genesis 10:29, Genesis 10:1 Kon 9:28).

Heeft de Heere door Jesaja in het eerste gedeelte van het Boek aan het volk de belofte laten zeggen, dat de hoge van ogen zou vernederd worden en dat er slechts een klein gedeelte zou overblijven, zodat zeven vrouwen naar n man zouden grijpen, in deze Goddelijke rechtspraak over Babel wordt dezelfde gedachte aangetroffen. Ook van Babels inwoners zal de hoogmoed der stouten ophouden en ook na de voltrekking van het vonnis zal een man dierbaarder zijn dan dicht goud.

Vers 13

13. Daarom, om deze straf aan de mensen tot hun vernietiging te volvoeren, zal Ik den hemel beroeren, en de aarde zal bewogen worden van hare plaats (Job 9:6), van wege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, en van wege den dag Zijns hittigen toorns 1).

1) Dit betekent, dat op de aarde de grootste beroeringen zouden ontstaan en de grootste en verwonderlijkste veranderingen in het burgerlijk regiment der wereld zou teweeggebracht worden, terwijl door de zeer duidelijke openbaring van de Goddelijke gerechtigheid en gestrengheid het bijna niet anders zou zijn, dan alsof de hemel en aarde van hun plaats zouden bewogen worden.

De dag des Heren, de dag des Heren-hij vervult met zijn stroom de ganse ziel des profeets, en daarom noemt deze hem steeds op nieuw, en laat ons zijn verpletterend aanbreken met beven van hemel en aarde, met verduistering der zon, der maan en van alle sterren horen en aanschouwen.

Vers 13

13. Daarom, om deze straf aan de mensen tot hun vernietiging te volvoeren, zal Ik den hemel beroeren, en de aarde zal bewogen worden van hare plaats (Job 9:6), van wege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, en van wege den dag Zijns hittigen toorns 1).

1) Dit betekent, dat op de aarde de grootste beroeringen zouden ontstaan en de grootste en verwonderlijkste veranderingen in het burgerlijk regiment der wereld zou teweeggebracht worden, terwijl door de zeer duidelijke openbaring van de Goddelijke gerechtigheid en gestrengheid het bijna niet anders zou zijn, dan alsof de hemel en aarde van hun plaats zouden bewogen worden.

De dag des Heren, de dag des Heren-hij vervult met zijn stroom de ganse ziel des profeets, en daarom noemt deze hem steeds op nieuw, en laat ons zijn verpletterend aanbreken met beven van hemel en aarde, met verduistering der zon, der maan en van alle sterren horen en aanschouwen.

Vers 14

14. En een iegelijk zal zijn als ene verjaagde ree en als een schaap, dat niemand vergadert; een iegelijk van degenen, die van buiten kwamen tot Babel, de wereldmarkt voor midden-Azië en de verzamelplaats der verschillendste volken, zal naar zijn volk omzien, en een iegelijk van hen, die daar gevangen waren, zal naar zijn land vluchten (Jeremiah 50:16; Jeremiah 51:9);

Vers 14

14. En een iegelijk zal zijn als ene verjaagde ree en als een schaap, dat niemand vergadert; een iegelijk van degenen, die van buiten kwamen tot Babel, de wereldmarkt voor midden-Azië en de verzamelplaats der verschillendste volken, zal naar zijn volk omzien, en een iegelijk van hen, die daar gevangen waren, zal naar zijn land vluchten (Jeremiah 50:16; Jeremiah 51:9);

Vers 15

15. Daarom, omdat men weet, dat al wie gevonden wordt in de door de overwinnaars ingenomene stad zonder onderscheid zal doorstoken worden, en al wie daarbij gevoegd is, die reeds vluchtende nog gegrepen wordt, zal door het zwaard vallen (Jeremiah 50:30).

Vers 15

15. Daarom, omdat men weet, dat al wie gevonden wordt in de door de overwinnaars ingenomene stad zonder onderscheid zal doorstoken worden, en al wie daarbij gevoegd is, die reeds vluchtende nog gegrepen wordt, zal door het zwaard vallen (Jeremiah 50:30).

Vers 16

16. Ook zullen, om de maat der straffen voor de inwoners vol te maken, hun kinderkens voor hun ogen verpletterd worden (Psalms 137:9); hun huizen zullen geplunderd en hun vrouwen geschonden worden 1) (Zechariah 14:2). 1) In Isaiah 13:15, Isaiah 13:16 wordt gezegd wat geschieden zou, welke onheilen zouden volgen. Eerst wordt gewezen op de vlucht, daarna op een gruwelijken dood, ten derde op de plundering en ten vierde op het onteren en schenden hunner vrouwen.

Babels inwoners hadden geen medelijden gehad met de door hen overwonnen volken, ook aan hen, volgens het Goddelijk recht der vergelding, zou geen medelijden getoond worden.

Vers 16

16. Ook zullen, om de maat der straffen voor de inwoners vol te maken, hun kinderkens voor hun ogen verpletterd worden (Psalms 137:9); hun huizen zullen geplunderd en hun vrouwen geschonden worden 1) (Zechariah 14:2). 1) In Isaiah 13:15, Isaiah 13:16 wordt gezegd wat geschieden zou, welke onheilen zouden volgen. Eerst wordt gewezen op de vlucht, daarna op een gruwelijken dood, ten derde op de plundering en ten vierde op het onteren en schenden hunner vrouwen.

Babels inwoners hadden geen medelijden gehad met de door hen overwonnen volken, ook aan hen, volgens het Goddelijk recht der vergelding, zou geen medelijden getoond worden.

Vers 17

17. Ziet, om u nu ook den naam te noemen van hen, die Ik tegen de Babyloniërs als werktuigen van Mijn gericht denk op te roepen, Ik zal de Meden 1) (vgl. Isaiah 13:3) tegen hen verwekken, die het zilver niet zullen achten, en aan het goud zullen zij geen lust hebben; zij zullen niet komen om buit te maken en zich ook niet door geld laten afkopen.

1) De vijanden, aan wie dit werk van hoger hand was aanbevolen of toegelaten zou worden, zouden, omdat men hen door hoon en smaad getergd had, onverbiddelijk zijn, of God zelf zou de Meden tot deze strengheid nopen tegen de Babyloniërs, om door hen Zijne heilige oogmerken te bereiken en hun harten te sterken in de woede tegen hun vijanden, de inwoners van Babel, want Hij zou de zonde niet toelaten, indien Hij ze niet wist te doen strekken tot verheerlijking van Zich zelven en van Zijn heiligen Naam.

De Profeet spreekt hier van de Meden en niet van de Perzen, dewijl wat Cyrus volvoerde, reeds door de Meden was begonnen, n. l aan de alvermogende heerschappij van Babel een einde te maken. Hun tocht naar Babel was wraak, om den door Nebukadnezar over hen gebrachten smaad der slavernij. (Jeremiah 25:25).

Vers 17

17. Ziet, om u nu ook den naam te noemen van hen, die Ik tegen de Babyloniërs als werktuigen van Mijn gericht denk op te roepen, Ik zal de Meden 1) (vgl. Isaiah 13:3) tegen hen verwekken, die het zilver niet zullen achten, en aan het goud zullen zij geen lust hebben; zij zullen niet komen om buit te maken en zich ook niet door geld laten afkopen.

1) De vijanden, aan wie dit werk van hoger hand was aanbevolen of toegelaten zou worden, zouden, omdat men hen door hoon en smaad getergd had, onverbiddelijk zijn, of God zelf zou de Meden tot deze strengheid nopen tegen de Babyloniërs, om door hen Zijne heilige oogmerken te bereiken en hun harten te sterken in de woede tegen hun vijanden, de inwoners van Babel, want Hij zou de zonde niet toelaten, indien Hij ze niet wist te doen strekken tot verheerlijking van Zich zelven en van Zijn heiligen Naam.

De Profeet spreekt hier van de Meden en niet van de Perzen, dewijl wat Cyrus volvoerde, reeds door de Meden was begonnen, n. l aan de alvermogende heerschappij van Babel een einde te maken. Hun tocht naar Babel was wraak, om den door Nebukadnezar over hen gebrachten smaad der slavernij. (Jeremiah 25:25).

Vers 18

18. Maar hun bogen zullen, daar zij een oorlog der wrake voeren (Jeremiah 51:11), diegenen, in wie zij de meeste schade veroorzaken, de jongelingen verpletteren, en zij zullen zich niet ontfermen over de vrucht des buiks, waarover men zich het meest ontfermt; hun oog zal de kinderen zonder aanzien van geslacht niet verschonen (Nehemiah 3:10).

Vers 18

18. Maar hun bogen zullen, daar zij een oorlog der wrake voeren (Jeremiah 51:11), diegenen, in wie zij de meeste schade veroorzaken, de jongelingen verpletteren, en zij zullen zich niet ontfermen over de vrucht des buiks, waarover men zich het meest ontfermt; hun oog zal de kinderen zonder aanzien van geslacht niet verschonen (Nehemiah 3:10).

Vers 19

19. Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, vallen. Reeds genoeg ere is het voor ene stad het sieraad van een enkel land, de hoofdstad van een rijk te zijn, maar zij nam die plaats onder koninkrijken in en stond daar als ene keizerin (Isaiah 47:5). En toch zij, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, het pronkstuk onder alles, waarop de Chaldeeën, die zelf de uitverkorenen van de volken der aarde zijn (Isaiah 13:2), zich kunnen verheffen, zij zal zijn a) als God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft, zo geheel zal de door mensenhand gewerkte verwoesting haar te gronde richten.

a) Genesis 19:24, Isaiah 1:9. Jeremiah 49:18; Jeremiah 50:40.

Vers 19

19. Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, vallen. Reeds genoeg ere is het voor ene stad het sieraad van een enkel land, de hoofdstad van een rijk te zijn, maar zij nam die plaats onder koninkrijken in en stond daar als ene keizerin (Isaiah 47:5). En toch zij, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, het pronkstuk onder alles, waarop de Chaldeeën, die zelf de uitverkorenen van de volken der aarde zijn (Isaiah 13:2), zich kunnen verheffen, zij zal zijn a) als God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft, zo geheel zal de door mensenhand gewerkte verwoesting haar te gronde richten.

a) Genesis 19:24, Isaiah 1:9. Jeremiah 49:18; Jeremiah 50:40.

Vers 20

20. Daar zal gene woonplaats zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht, en de Arabier, die in tenten woont en met de woestijn zo wel bekend is, zal daar gene tent spannen, en de herders, die met hun kudden rondtrekken, zullen er niet legeren, zullen er gene omtuiningen maken, waar het vee gedurende den nacht in verblijft (Numbers 32:19). 21. Maar daar zullen neerliggen de wilde dieren der woestijnen, en hun huizen, de bouwvallen der vroegere huizen en pleinen der stad, zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen (Job. 39:13) wonen, en de duivelen, de demonen, zullen er huppelen.

Wat de onreine geesten aangaat, zo mag men niet vergeten, dat er een gebied is, hetwelk de wijsheid des Heren genadig voor den mens verborgen heeft. Men denke hier aan de woorden: Matthew 12:43. Luke 11:24 vgl. Openbaring :14; 18:2. Ook is het merkwaardig, dat de zendeling Jozef Wolf, de reiziger naar Borchare, op de puinhopen van Babylon bedevaartgangers zag van de Jeziden-sekte (duivelaanbidders), die daar bij maneschijn zeldzame ontzettende godsdienstplechtigheden verrichtten en er verwonderlijke dansen met eigenaardige gebaren en klanken dansten. Te recht herinnerde hij zich bij dezen spookachtigen, huilenden troep de voorspelde "dansende veldgeesten. " .

Vers 20

20. Daar zal gene woonplaats zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht, en de Arabier, die in tenten woont en met de woestijn zo wel bekend is, zal daar gene tent spannen, en de herders, die met hun kudden rondtrekken, zullen er niet legeren, zullen er gene omtuiningen maken, waar het vee gedurende den nacht in verblijft (Numbers 32:19). 21. Maar daar zullen neerliggen de wilde dieren der woestijnen, en hun huizen, de bouwvallen der vroegere huizen en pleinen der stad, zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen (Job. 39:13) wonen, en de duivelen, de demonen, zullen er huppelen.

Wat de onreine geesten aangaat, zo mag men niet vergeten, dat er een gebied is, hetwelk de wijsheid des Heren genadig voor den mens verborgen heeft. Men denke hier aan de woorden: Matthew 12:43. Luke 11:24 vgl. Openbaring :14; 18:2. Ook is het merkwaardig, dat de zendeling Jozef Wolf, de reiziger naar Borchare, op de puinhopen van Babylon bedevaartgangers zag van de Jeziden-sekte (duivelaanbidders), die daar bij maneschijn zeldzame ontzettende godsdienstplechtigheden verrichtten en er verwonderlijke dansen met eigenaardige gebaren en klanken dansten. Te recht herinnerde hij zich bij dezen spookachtigen, huilenden troep de voorspelde "dansende veldgeesten. " .

Vers 22

22. En wilde dieren der eilanden wilde honden zullen in zijne verlatene plaatsen elkaar toeroepen, zullen daar huilen, mitsgaders de draken 1) in de wellustige paleizen, de woningen, waar het vroeger zo uitgelaten toeging; hun tijd, de tijd van Babels huizen en inwoners, toch is nabij om te komen, spoedig zullen zij vallen, en hun dagen zullen niet vertogen worden; de toorn des Heren toeft niet met zich te openbaren 2).

1) Draak, draco, wordt bij Grieken en Romeinen genoemd ene grote, vreselijke slang, gelijk er in de oudheden veel waren volgens het volksgeloof, en door dichters naar hun verbeelding waren geschilderd. Men verhaalde, dat deze dieren ene verwonderlijke lengte hadden, tot zelfs meer dan 130 voet; zij beschrijven ze niet zelden als van hoornen voorzien (even als de cerastus of gehoornde ander, Genesis 49:17) of met een kam op den kop, ook wel als gevleugeld (Isaiah 14:29; Isaiah 30:6). 2) Ook hier vinden wij, dat de profeet onderworpen is aan de wet der prospectieve bekorting; want wat hij heeft verkondigd is wel alles letterlijk vervuld, maar niet op eens, eerst in den loop van eeuwen. Toen Cyrus, de aanvoerder van het Medo-Perzische leger, de stad in het jaar 538 v r Chr. inname (2 Chronicles 36:20) liet hij haar nog bestaan met haren dubbelen ringmuur; eerst 18-24 jaren later liet Darius Hystaspes bij de tweede inneming (Ezra 1:4; Ezra 6:18) de vaste muren tot op een vierde deel van hun hoogte afbreken, zodat nog 50 ellen overbleven; hij maakte de stad, die verwoestte, tot ene verwoeste (Psalms 137:8). Daarop vernietigde Xerxes (van 486-465 v. Chr.) geheel en al haren zo heerlijken Belus-tempel (Jeremiah 51:44). Toen Alexander de Grote (van 336-323 v. Chr.) zijnen wereldveroverenden tocht volbracht had, dacht hij Babylon tot het middelpunt van zijn wereldrijk te maken, en 10. 000 arbeiders moesten twee maanden alleen daarmee bezig zijn om het puin op het fondament van den Belustempel weg te ruimen. De gehele onderneming mislukte echter, daar deze vorst door een vroegen dood werd weggenomen. De vloek, dat Babylon in eeuwigheid niet weer ene bewoonde en bevolkte stad zou worden, bleek een vloek Gods te zijn (vgl. Jeremiah 51:9). Dit werd steeds meer bevestigd, als zij door veelvuldig overstromen van den Eufraat in moerassen wegzonk. Seleucus Nicator, de stichter van het rijk der Seleuciden in Syrië (van 312-281 v. Chr.), legde dan ook ene nieuwe stad aan den Tigris aan, welke hij naar zijn eigen naam Seleucia noemde (Daniel 11:5). Babylon, zo zegt Plinius, geraakte later verlaten, van alle inwoners beroofd door het naburige van Seleucia. Strabo (in het jaar 60 v. Chr. geboren) past op haar, die in zijnen tijd reeds ene grote woestijn was, het woord van den dichter toe: "ene grote woestijn is de grote stad. " Een geleerd Theoloog van onzen tijd zegt: "De gehele landstreek komt voor als ene woeste streek, van mensen ontbloot, slechts met ellendigen plantengroei en aan de dieren des velds overgegeven; door de grote puinhopen van bakstenen en overblijfsels van muren is zij te huiveringwekkender. " Over de ruïnen der stad, volgens de onderzoekingen van den tegenwoordigen tijd, en over den toren van Nimrod bij Borsippa zullen wij bij Daniël breedvoeriger handelen.

Vers 22

22. En wilde dieren der eilanden wilde honden zullen in zijne verlatene plaatsen elkaar toeroepen, zullen daar huilen, mitsgaders de draken 1) in de wellustige paleizen, de woningen, waar het vroeger zo uitgelaten toeging; hun tijd, de tijd van Babels huizen en inwoners, toch is nabij om te komen, spoedig zullen zij vallen, en hun dagen zullen niet vertogen worden; de toorn des Heren toeft niet met zich te openbaren 2).

1) Draak, draco, wordt bij Grieken en Romeinen genoemd ene grote, vreselijke slang, gelijk er in de oudheden veel waren volgens het volksgeloof, en door dichters naar hun verbeelding waren geschilderd. Men verhaalde, dat deze dieren ene verwonderlijke lengte hadden, tot zelfs meer dan 130 voet; zij beschrijven ze niet zelden als van hoornen voorzien (even als de cerastus of gehoornde ander, Genesis 49:17) of met een kam op den kop, ook wel als gevleugeld (Isaiah 14:29; Isaiah 30:6). 2) Ook hier vinden wij, dat de profeet onderworpen is aan de wet der prospectieve bekorting; want wat hij heeft verkondigd is wel alles letterlijk vervuld, maar niet op eens, eerst in den loop van eeuwen. Toen Cyrus, de aanvoerder van het Medo-Perzische leger, de stad in het jaar 538 v r Chr. inname (2 Chronicles 36:20) liet hij haar nog bestaan met haren dubbelen ringmuur; eerst 18-24 jaren later liet Darius Hystaspes bij de tweede inneming (Ezra 1:4; Ezra 6:18) de vaste muren tot op een vierde deel van hun hoogte afbreken, zodat nog 50 ellen overbleven; hij maakte de stad, die verwoestte, tot ene verwoeste (Psalms 137:8). Daarop vernietigde Xerxes (van 486-465 v. Chr.) geheel en al haren zo heerlijken Belus-tempel (Jeremiah 51:44). Toen Alexander de Grote (van 336-323 v. Chr.) zijnen wereldveroverenden tocht volbracht had, dacht hij Babylon tot het middelpunt van zijn wereldrijk te maken, en 10. 000 arbeiders moesten twee maanden alleen daarmee bezig zijn om het puin op het fondament van den Belustempel weg te ruimen. De gehele onderneming mislukte echter, daar deze vorst door een vroegen dood werd weggenomen. De vloek, dat Babylon in eeuwigheid niet weer ene bewoonde en bevolkte stad zou worden, bleek een vloek Gods te zijn (vgl. Jeremiah 51:9). Dit werd steeds meer bevestigd, als zij door veelvuldig overstromen van den Eufraat in moerassen wegzonk. Seleucus Nicator, de stichter van het rijk der Seleuciden in Syrië (van 312-281 v. Chr.), legde dan ook ene nieuwe stad aan den Tigris aan, welke hij naar zijn eigen naam Seleucia noemde (Daniel 11:5). Babylon, zo zegt Plinius, geraakte later verlaten, van alle inwoners beroofd door het naburige van Seleucia. Strabo (in het jaar 60 v. Chr. geboren) past op haar, die in zijnen tijd reeds ene grote woestijn was, het woord van den dichter toe: "ene grote woestijn is de grote stad. " Een geleerd Theoloog van onzen tijd zegt: "De gehele landstreek komt voor als ene woeste streek, van mensen ontbloot, slechts met ellendigen plantengroei en aan de dieren des velds overgegeven; door de grote puinhopen van bakstenen en overblijfsels van muren is zij te huiveringwekkender. " Over de ruïnen der stad, volgens de onderzoekingen van den tegenwoordigen tijd, en over den toren van Nimrod bij Borsippa zullen wij bij Daniël breedvoeriger handelen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 13". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-13.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile