Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 14

Isaiah 14:1. 1. Dit alles zal met Babel geschieden om den wille van dat volk, dat volgens Gods raadsbesluit, de eerste plaats onder de volken der wereld nog eenmaal zal innemen; want 1) de HEERE zal Zich over Jakob, Zijn verbondsvolk, ontfermen, nadat Hij het gekastijd heeft, en Hij zal Israël nog verkiezen tot een eigen volk uit alle volken der aarde (Zechariah 1:17; Zechariah 2:12) en Hij zal hen, wanneer zij hun straf hebben geleden, in hun land Kanan zetten (Jeremiah 23:7 vv.); en de vreemdeling uit de heidenen, die den God der ballingen, den God van Israël voor den alleen waren God heeft leren erkennen, zal zich tot hen vervoegen bij hun terugkeren, en zij zullen het huis van Jakob aanhangen 2), even als eens Ruth, de Moabietische, met Naomi toog (Ruth 1:16).

1) In Isaiah 14:1, Isaiah 14:2 van dit hoofdstuk wordt ons in enkele woorden gezegd, wat de inhoud zal zijn of is van Isaiah 40:1-66. Niet ten onrechte zijn deze verzen Isaiah 40:1-66 in nuce genoemd.

Zal Babel verwoest worden, die verwoesting zal voor Israël, het volk Gods, de oorzaak der redding zijn. De Heere voorspelt hier, wat straks na den val van Babel geschieden zal, al is het duidelijk, dat de volle, de volkomen vervulling ook van deze toezegging eerst dan zou plaats hebben, wanneer de Christus Gods zou komen en het volle licht der genade en verlossing Gods zou opgaan. 2) Velen zouden vervolgens tot den heiligen Godsdienst, den zuiveren eredienst, van den enigen waren God, den God van Israël overgehaald worden, door zulke en andere blijkbare tekenen van `s Heren bijzondere en zonderlinge Voorzienigheid en voorzorg, omtrent dit Zijn oude Bondsvolk. De ere en sterkte van Israël bestaat daarin, dat er velen zijn, die zich in het burgerlijke en vooral in het godsdienstige met hen verenigen en dat er velen tot de Gemeente van God worden toegedaan. Laten de leden van Gods Kerk niet vrezen, om ook de vreemden tot zich te nemen, en die belijden en tonen, dat zij den Heere willen dienen, voor zich niet alleen, maar met geheel hun huis.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 14

Isaiah 14:1. 1. Dit alles zal met Babel geschieden om den wille van dat volk, dat volgens Gods raadsbesluit, de eerste plaats onder de volken der wereld nog eenmaal zal innemen; want 1) de HEERE zal Zich over Jakob, Zijn verbondsvolk, ontfermen, nadat Hij het gekastijd heeft, en Hij zal Israël nog verkiezen tot een eigen volk uit alle volken der aarde (Zechariah 1:17; Zechariah 2:12) en Hij zal hen, wanneer zij hun straf hebben geleden, in hun land Kanan zetten (Jeremiah 23:7 vv.); en de vreemdeling uit de heidenen, die den God der ballingen, den God van Israël voor den alleen waren God heeft leren erkennen, zal zich tot hen vervoegen bij hun terugkeren, en zij zullen het huis van Jakob aanhangen 2), even als eens Ruth, de Moabietische, met Naomi toog (Ruth 1:16).

1) In Isaiah 14:1, Isaiah 14:2 van dit hoofdstuk wordt ons in enkele woorden gezegd, wat de inhoud zal zijn of is van Isaiah 40:1-66. Niet ten onrechte zijn deze verzen Isaiah 40:1-66 in nuce genoemd.

Zal Babel verwoest worden, die verwoesting zal voor Israël, het volk Gods, de oorzaak der redding zijn. De Heere voorspelt hier, wat straks na den val van Babel geschieden zal, al is het duidelijk, dat de volle, de volkomen vervulling ook van deze toezegging eerst dan zou plaats hebben, wanneer de Christus Gods zou komen en het volle licht der genade en verlossing Gods zou opgaan. 2) Velen zouden vervolgens tot den heiligen Godsdienst, den zuiveren eredienst, van den enigen waren God, den God van Israël overgehaald worden, door zulke en andere blijkbare tekenen van `s Heren bijzondere en zonderlinge Voorzienigheid en voorzorg, omtrent dit Zijn oude Bondsvolk. De ere en sterkte van Israël bestaat daarin, dat er velen zijn, die zich in het burgerlijke en vooral in het godsdienstige met hen verenigen en dat er velen tot de Gemeente van God worden toegedaan. Laten de leden van Gods Kerk niet vrezen, om ook de vreemden tot zich te nemen, en die belijden en tonen, dat zij den Heere willen dienen, voor zich niet alleen, maar met geheel hun huis.

Vers 2

2. En de heidense volken zullen hen, die van het huis van Jakob, aannemen ter verzorging (Ezra 1:6; Ezra 7:20, Ezra 7:24. Luke 7:3. Romans 15:26), en zij zullen hen in hun plaats naar Jeruzalem brengen, en het huis Israël's zal hen, deze medegetogenen, erflijk bezitten in het land des HEEREN tot knechten en tot maagden, die hun onderdanig zijn (Ezra 2:65), en zij, de kinderen Israël's, zullen voortaan, niet slechts voor een tijd, maar bestendig gevangen houden degenen, die hen gevangen hielden (2 Corinthians 10:5). en zij zullen heersen over hun drijvers. Dit nu is in den grond der zaak gene vergelding van gelijk met gelijk; want beheerst te worden door het volk van God is het geluk, en zich daardoor te laten beheersen is de vrijheid der volken.

De Chaldeeën hielden het volk Gods gevangen, in welks geschiedenis de Eeuwige naar Zijne vrije voorbestemming de verwerkelijking van Zijn verlossingsraad tot heil der mensheid gelegd had. Daarom moet de trotse stad in puinhopen zinken voor den onweerstaanbaren zegetocht van den Perzischen heldenzoon, opdat de werktuigen der Goddelijke genadeontwikkeling in het land der oude heerlijke beloften kunnen terugkeren. Israël echter misrekene zich niet; eigen verdienste voert het niet in zijn vaderland, maar `t is slechts het onmetelijke erbarmen van Jehova over het uitverkoren geslacht Jakob's, dat voor hen de banden der slavernij losmaakt. Want de Heere wil het verder verkiezen, en tot een licht der ware vrijheid voor de heidenen maken. Het heilige land is zijn grond, daar behoort het, dat is de uitgelezene schouwplaats, de ontwikkeling der dingen, die in den hemel geregeld en de hoogste op aarde zijn. Nu geraakt het uit den diepsten smaad tot onvergelijkelijke eerbewijzen. Anders werd het veracht door de vreemden, thans doen deze moeite om zijne gunst en willen met hen tot een geestelijk geslacht in het geloof aan den enigen God der hulpe samen wassen. Maar ook Israël sluit de heidenen niet meer uit, en de stijve zin der afzondering is gebroken. "Het maakt zich de vreemden tot eigen, " doch niet in den zin van politieke dwangheerschappij, maar in de mededeling der zaligmakende leer van den enen, waren God, gelijk de profeet zo zinrijk zegt: "Op Jehova's grond. " Daar verneemt men niet de roepstem des drijvers, daar gevoelt men niet den stok des bezoldigden opzieners, gelijk in Egypte of Chaldea, maar het lieflijke woord der vrijheid en genade klinkt in aller oor, dringt in aller hart. Knechten worden daar wel is waar de heidenen en dienstmaagden, maar in des Heren dienst, die allen, welke in Hem geloven en Zijne geboden houden, van het knechtschap tot het kindschap brengt. Nu houden zij diegenen wel is waar gevangen, die hen gevangen hielden, maar slechts hun van God, den Heilige, afgevallen, in zelf gemaakte, valse vrijheid onbeteugeld wezen slaan zij door de wet in ketenen en banden-dat is de heerschappij over hen, die eens heer waren; dat is het goddelijk recht der vergelding! De profeet legt het van den druk der Chaldeeuwse dwangheerschappij vrije volk een spotlied op den koning van Babel in den mond, zo treffend, zo stout, zo vreselijk verheven, als wij geen ander wisten te noemen. Daar ligt hij nu, de trotse koningsceder, afgehouwen, ontbladerd en veracht (vgl. Ezekiel 31:3 en volg.)! Komt alle gij meest geprezen wereldveroveraars, en beschouwt uw verbleekt beeld in den helderen spiegel van profetische poëzie! .

Vers 2

2. En de heidense volken zullen hen, die van het huis van Jakob, aannemen ter verzorging (Ezra 1:6; Ezra 7:20, Ezra 7:24. Luke 7:3. Romans 15:26), en zij zullen hen in hun plaats naar Jeruzalem brengen, en het huis Israël's zal hen, deze medegetogenen, erflijk bezitten in het land des HEEREN tot knechten en tot maagden, die hun onderdanig zijn (Ezra 2:65), en zij, de kinderen Israël's, zullen voortaan, niet slechts voor een tijd, maar bestendig gevangen houden degenen, die hen gevangen hielden (2 Corinthians 10:5). en zij zullen heersen over hun drijvers. Dit nu is in den grond der zaak gene vergelding van gelijk met gelijk; want beheerst te worden door het volk van God is het geluk, en zich daardoor te laten beheersen is de vrijheid der volken.

De Chaldeeën hielden het volk Gods gevangen, in welks geschiedenis de Eeuwige naar Zijne vrije voorbestemming de verwerkelijking van Zijn verlossingsraad tot heil der mensheid gelegd had. Daarom moet de trotse stad in puinhopen zinken voor den onweerstaanbaren zegetocht van den Perzischen heldenzoon, opdat de werktuigen der Goddelijke genadeontwikkeling in het land der oude heerlijke beloften kunnen terugkeren. Israël echter misrekene zich niet; eigen verdienste voert het niet in zijn vaderland, maar `t is slechts het onmetelijke erbarmen van Jehova over het uitverkoren geslacht Jakob's, dat voor hen de banden der slavernij losmaakt. Want de Heere wil het verder verkiezen, en tot een licht der ware vrijheid voor de heidenen maken. Het heilige land is zijn grond, daar behoort het, dat is de uitgelezene schouwplaats, de ontwikkeling der dingen, die in den hemel geregeld en de hoogste op aarde zijn. Nu geraakt het uit den diepsten smaad tot onvergelijkelijke eerbewijzen. Anders werd het veracht door de vreemden, thans doen deze moeite om zijne gunst en willen met hen tot een geestelijk geslacht in het geloof aan den enigen God der hulpe samen wassen. Maar ook Israël sluit de heidenen niet meer uit, en de stijve zin der afzondering is gebroken. "Het maakt zich de vreemden tot eigen, " doch niet in den zin van politieke dwangheerschappij, maar in de mededeling der zaligmakende leer van den enen, waren God, gelijk de profeet zo zinrijk zegt: "Op Jehova's grond. " Daar verneemt men niet de roepstem des drijvers, daar gevoelt men niet den stok des bezoldigden opzieners, gelijk in Egypte of Chaldea, maar het lieflijke woord der vrijheid en genade klinkt in aller oor, dringt in aller hart. Knechten worden daar wel is waar de heidenen en dienstmaagden, maar in des Heren dienst, die allen, welke in Hem geloven en Zijne geboden houden, van het knechtschap tot het kindschap brengt. Nu houden zij diegenen wel is waar gevangen, die hen gevangen hielden, maar slechts hun van God, den Heilige, afgevallen, in zelf gemaakte, valse vrijheid onbeteugeld wezen slaan zij door de wet in ketenen en banden-dat is de heerschappij over hen, die eens heer waren; dat is het goddelijk recht der vergelding! De profeet legt het van den druk der Chaldeeuwse dwangheerschappij vrije volk een spotlied op den koning van Babel in den mond, zo treffend, zo stout, zo vreselijk verheven, als wij geen ander wisten te noemen. Daar ligt hij nu, de trotse koningsceder, afgehouwen, ontbladerd en veracht (vgl. Ezekiel 31:3 en volg.)! Komt alle gij meest geprezen wereldveroveraars, en beschouwt uw verbleekt beeld in den helderen spiegel van profetische poëzie! .

Vers 3

3. En het zal geschieden ten dage, wanneer u, o Israël! de HEERE rust geven zal van uwe smart, die u kwelde, en van uwe beroering, die u beangstigde, en a) van de harde dienstbaarheid, waarin men u heeft doen dienen.

3. En het zal geschieden ten dage, wanneer u, o Israël! de HEERE rust geven zal van uwe smart, die u kwelde, en van uwe beroering, die u beangstigde, en a) van de harde dienstbaarheid, waarin men u heeft doen dienen.

Vers 3

3. En het zal geschieden ten dage, wanneer u, o Israël! de HEERE rust geven zal van uwe smart, die u kwelde, en van uwe beroering, die u beangstigde, en a) van de harde dienstbaarheid, waarin men u heeft doen dienen.

3. En het zal geschieden ten dage, wanneer u, o Israël! de HEERE rust geven zal van uwe smart, die u kwelde, en van uwe beroering, die u beangstigde, en a) van de harde dienstbaarheid, waarin men u heeft doen dienen.

Vers 4

4. Dan zult gij deze spreuk 1) opnemen tegen den koning van Babel, die u dan tot een voorwerp van hoon en spot is geworden, en zeggen: Hoe houdt de drijver, de tiran op? hoe houdt de gouden 2) op 3)? Is de onverzadelijke niet meer?

1) Hier is een spreuk (Hebreeën maschal), gelijk meermalen, ene gehele reeks van spreuken, waarin de ernstige en veelbetekenende beschouwing van ene grote gebeurtenis, van een gericht Gods is uitgedrukt, ene beschouwing, gelijk die in het Griekse treurspel in de mond van het koor wordt gelegd.

De onverzadelijke of gouddorstige; dit woord staat in het vrouwelijke geslacht, en is toe- en bijnaam van de Babylonische heerschappij. Het wordt zeer verschillend vertaald: Michaëlis: "de tot arbeid dringende gebiedster; " Dathe: "die alles met geweld ontvoerde. " A. Schultens: "de verdelgster; " anderen wederom anders. De ware betekenis is twijfelachtig; het naast aan de letter is de overzetting der onzen: "de gouden, " de rijke en prachtige. Snijdend begint het lied, maar rustig als een stille avond, nadat den gansen dag de stormwind door de wereld heeft gebruist. Nu is het oproer bedaard, de aarde is rustig en stil, en slechts de jubeltonen der vreugde over den verbroken koningsstaf, die de volken zonder maat geslagen en de wereld geschud heeft, doorklinken de plechtige stilte. 2) In het Hebreeën Madheba. LXX leest Marheba. Het eerste betekent gouden, of volgens anderen martelplaats. Het laatste overmoed of verdrukking. Het woord komt slechts eenmaal in de Schrift voor. De vertaling van martelplaats of verdrukking heeft meer voor zich dan die van gouden. 3) Wij hebben ons nooit te verblijden om het verderf en den ondergang onzer vijanden, als de onzen beschouwd zijnde, maar als deze tevens vijanden van God en van alle godsvrucht en deugd zijn, dan mogen de hemelen en alle heilige mannen in dezelve en op de aarde juichen over hun verdienden val. En dit was ook het lot van Babel, welke ondergang hier beschouwd en bij vooruitzicht bewonderd, en over welken van ieder welgestelden Israëliet met juichende blijdschap gezegevierd wordt.

Vers 4

4. Dan zult gij deze spreuk 1) opnemen tegen den koning van Babel, die u dan tot een voorwerp van hoon en spot is geworden, en zeggen: Hoe houdt de drijver, de tiran op? hoe houdt de gouden 2) op 3)? Is de onverzadelijke niet meer?

1) Hier is een spreuk (Hebreeën maschal), gelijk meermalen, ene gehele reeks van spreuken, waarin de ernstige en veelbetekenende beschouwing van ene grote gebeurtenis, van een gericht Gods is uitgedrukt, ene beschouwing, gelijk die in het Griekse treurspel in de mond van het koor wordt gelegd.

De onverzadelijke of gouddorstige; dit woord staat in het vrouwelijke geslacht, en is toe- en bijnaam van de Babylonische heerschappij. Het wordt zeer verschillend vertaald: Michaëlis: "de tot arbeid dringende gebiedster; " Dathe: "die alles met geweld ontvoerde. " A. Schultens: "de verdelgster; " anderen wederom anders. De ware betekenis is twijfelachtig; het naast aan de letter is de overzetting der onzen: "de gouden, " de rijke en prachtige. Snijdend begint het lied, maar rustig als een stille avond, nadat den gansen dag de stormwind door de wereld heeft gebruist. Nu is het oproer bedaard, de aarde is rustig en stil, en slechts de jubeltonen der vreugde over den verbroken koningsstaf, die de volken zonder maat geslagen en de wereld geschud heeft, doorklinken de plechtige stilte. 2) In het Hebreeën Madheba. LXX leest Marheba. Het eerste betekent gouden, of volgens anderen martelplaats. Het laatste overmoed of verdrukking. Het woord komt slechts eenmaal in de Schrift voor. De vertaling van martelplaats of verdrukking heeft meer voor zich dan die van gouden. 3) Wij hebben ons nooit te verblijden om het verderf en den ondergang onzer vijanden, als de onzen beschouwd zijnde, maar als deze tevens vijanden van God en van alle godsvrucht en deugd zijn, dan mogen de hemelen en alle heilige mannen in dezelve en op de aarde juichen over hun verdienden val. En dit was ook het lot van Babel, welke ondergang hier beschouwd en bij vooruitzicht bewonderd, en over welken van ieder welgestelden Israëliet met juichende blijdschap gezegevierd wordt.

Vers 5

5. De HEERE heeft den stok der goddelozen, de in den koning van Babel persoonlijk als in een middenpunt verenigde Chaldeeuwse wereldmacht, gebroken, den scepter, de roede des heersers, des geweldenaars.

Vers 5

5. De HEERE heeft den stok der goddelozen, de in den koning van Babel persoonlijk als in een middenpunt verenigde Chaldeeuwse wereldmacht, gebroken, den scepter, de roede des heersers, des geweldenaars.

Vers 6

6. Die de volken plaagde in verbolgenheid met eens plaag zonder ophouden, zonder maat of grens, die in toorn over de heidenen, de volken, heerste, die wordt vervolgd, zonder dat het iemand afweren kan.

Vers 6

6. Die de volken plaagde in verbolgenheid met eens plaag zonder ophouden, zonder maat of grens, die in toorn over de heidenen, de volken, heerste, die wordt vervolgd, zonder dat het iemand afweren kan.

Vers 7

7. De ganse aarde rust, nu Babel gevallen is, dat haar in rep en roer stelde, Zij is stil; zij maken groot geschal met gejuich, alles is in gejubel, omdat de nood voorbij is en de gevaren zijn doorgestaan.

Akelig lot van een tiran, bij zijnen val is alles verheugd.

Vers 7

7. De ganse aarde rust, nu Babel gevallen is, dat haar in rep en roer stelde, Zij is stil; zij maken groot geschal met gejuich, alles is in gejubel, omdat de nood voorbij is en de gevaren zijn doorgestaan.

Akelig lot van een tiran, bij zijnen val is alles verheugd.

Vers 8

8. Ook verheugen zich, in het algemeen gejubel der mensen mede instemmende, de dennen, de cipressen (1 Kings 5:8) over u, dat gij een einde hebt genomen, gij, die ons zoveel kwaad hebt veroorzaakt, en de cederen van Libanon, zeggende, als of zij leven, verstand en spraak hadden: Sinds dat gij daar neerligt in uwen doodsslaap (Isaiah 14:18), komt niemand tegen ons op, die ons in onverzadelijken, zich boven alles verheffenden overmoed afhouwe, om ons hout tot gebouwen van pracht, tot belegeringswerktuigen en het bouwen van schepen te bezigen (vgl. Isaiah 37:24).

Vers 8

8. Ook verheugen zich, in het algemeen gejubel der mensen mede instemmende, de dennen, de cipressen (1 Kings 5:8) over u, dat gij een einde hebt genomen, gij, die ons zoveel kwaad hebt veroorzaakt, en de cederen van Libanon, zeggende, als of zij leven, verstand en spraak hadden: Sinds dat gij daar neerligt in uwen doodsslaap (Isaiah 14:18), komt niemand tegen ons op, die ons in onverzadelijken, zich boven alles verheffenden overmoed afhouwe, om ons hout tot gebouwen van pracht, tot belegeringswerktuigen en het bouwen van schepen te bezigen (vgl. Isaiah 37:24).

Vers 9

9. De hel van onderen, waar de goddelozen onder de heerschappij des doods voor het laatste oordeel worden bewaard (Job 7:9), was beroerd, kwam in beroering of onrust (1 Samuel 28:15) om uwentwil, om u tegemoet te gaan als gij kwaamt, want zij had van u, den onverwinlijken wereldbeheerser niet verwacht, dat gij tot haar zoudt moeten nederdalen, of had u ten minste niet zo spoedig verwacht. Zij, hoewel anders het rijk van zwijgen en stilte des doods (Job 3:13 vv.), wekt om uwentwil, om u in haar midden welkom te heten, de doden op, de afgescheidene zielen in hun schimachtige lichamen, al de bokken, alle woeste heersers der aarde; zij doet al de voormalige koningen der heidenen van hun tronen, die zij ook in `t schimmenrijk, als vroeger in het leven, innemen, tot uwe begroeting opstaan.

Vers 9

9. De hel van onderen, waar de goddelozen onder de heerschappij des doods voor het laatste oordeel worden bewaard (Job 7:9), was beroerd, kwam in beroering of onrust (1 Samuel 28:15) om uwentwil, om u tegemoet te gaan als gij kwaamt, want zij had van u, den onverwinlijken wereldbeheerser niet verwacht, dat gij tot haar zoudt moeten nederdalen, of had u ten minste niet zo spoedig verwacht. Zij, hoewel anders het rijk van zwijgen en stilte des doods (Job 3:13 vv.), wekt om uwentwil, om u in haar midden welkom te heten, de doden op, de afgescheidene zielen in hun schimachtige lichamen, al de bokken, alle woeste heersers der aarde; zij doet al de voormalige koningen der heidenen van hun tronen, die zij ook in `t schimmenrijk, als vroeger in het leven, innemen, tot uwe begroeting opstaan.

Vers 10

10. Die al te gader zullen antwoorden en tot u met honenden spot zeggen (Ezekiel 32:11 vv.): Gij zijt ook ziek geworden, geslagen en van het toppunt uwer onmetelijke macht naar beneden gestort tot de machteloosheid van het schimmenrijk, gelijk wij 1); gij zijt ons gelijk geworden, 2) ons die gij dacht te overtreffen.

1) In het Hebreeën Gam-atthah chulletha kamonoe. Beter: Ook gij zijt gelijk wij krachteloos gemaakt. De nadruk valt hier op gij en dit krachteloos gemaakt zijn, ziet op den toestand der geesten in het dodenrijk. Het was uit met de macht van Babel's koning, want ook hij was nedergedaald ter zelfde plaatse als de vroegere heersers en leden des volks. Hij, de machtigste onder de machtigen was een krachteloze, een beroofde van kracht geworden. 2) Isaiah 14:8-Isaiah 14:10. Van de hoogten des Libanons dringt het vreugdegezang, Isaiah 14:4-Isaiah 14:7, tot in de diepten der onderwereld, en de andere stomme schimmen openen hunnen mond tot een korten, treffenden spot op aardse macht. Het klinkt groot en geweldig, als cipressen en cederen als in den storm der vreugde ruisen, maar nog groter is de zin van dit woudlied uit de hoogte, `t welk het profeten oor in hem verneemt: "Sedert gij ligt, klimt niemand meer op, om ons af te houwen!" zo moeten bomen spreken, die op den hogen Libanon, als natuurlijke zinnebeelden der verhevenheid, de onbegrensde ijverzucht des trotsen konings op al wat groot is tegenstonden. En laten we ons van den top des Libanons in de snelste vlucht in de diepste gronden der hel varen, hoe waar is ook daar het gezicht, dat ons de wijze ziener toont! De hel siddert als haar de voet van den machtigsten heerser der aarde betreedt, en hare bewoners verdringen zich in ontelbare drommen om den beroemden aankomeling te gaan begroeten. Maar dat is geen sidderen der vrees en des schriks, gelijk dit eens den zegenrijken held op de oppervlakte der aarde verbreidde; het is dat waggelen en zweven van luchtige schijngestalten, welke nu ook als ene schaduw van vergane grootheid de koning van Babel wordt toegevoegd. Bovenal zijn zij het, die eens heersers waren op aarde, welke naar den aanblik des mans begerig zijn, die hen van boven van hun tronen gestoten heeft Schaduwtronen hebben zij ook beneden weer ingenomen, en van deze verheffen zij zich, door de algemene beweging der hel in beroering gebracht ter ontvangst des gebieders. Maar geen hymnus van slaafse vleiende taal, gelijk zijn verwend oor hem verwachten deed, begroet hem, maar de verpletterendste spot, dat nu ook hij niet meer is, geluk zij zelf opgehouden hadden te zijn.

Het geheel is poëtische inkleding en toch zijn deze trekken meer dan dit. Daar zullen zij in een tussentoestand, terwijl zij op het gezicht wachten, den droom van het leven op aarde in zekere mate voortdromen, in zoverre namelijk, als hun knelling zelf enen schijn van het eertijds in zich bevat (vgl. Luke 16:23). Ook zal wederkerig honen een niet gering deel van de eeuwige ellende (Daniel 12:2) uitmaken.

Vers 10

10. Die al te gader zullen antwoorden en tot u met honenden spot zeggen (Ezekiel 32:11 vv.): Gij zijt ook ziek geworden, geslagen en van het toppunt uwer onmetelijke macht naar beneden gestort tot de machteloosheid van het schimmenrijk, gelijk wij 1); gij zijt ons gelijk geworden, 2) ons die gij dacht te overtreffen.

1) In het Hebreeën Gam-atthah chulletha kamonoe. Beter: Ook gij zijt gelijk wij krachteloos gemaakt. De nadruk valt hier op gij en dit krachteloos gemaakt zijn, ziet op den toestand der geesten in het dodenrijk. Het was uit met de macht van Babel's koning, want ook hij was nedergedaald ter zelfde plaatse als de vroegere heersers en leden des volks. Hij, de machtigste onder de machtigen was een krachteloze, een beroofde van kracht geworden. 2) Isaiah 14:8-Isaiah 14:10. Van de hoogten des Libanons dringt het vreugdegezang, Isaiah 14:4-Isaiah 14:7, tot in de diepten der onderwereld, en de andere stomme schimmen openen hunnen mond tot een korten, treffenden spot op aardse macht. Het klinkt groot en geweldig, als cipressen en cederen als in den storm der vreugde ruisen, maar nog groter is de zin van dit woudlied uit de hoogte, `t welk het profeten oor in hem verneemt: "Sedert gij ligt, klimt niemand meer op, om ons af te houwen!" zo moeten bomen spreken, die op den hogen Libanon, als natuurlijke zinnebeelden der verhevenheid, de onbegrensde ijverzucht des trotsen konings op al wat groot is tegenstonden. En laten we ons van den top des Libanons in de snelste vlucht in de diepste gronden der hel varen, hoe waar is ook daar het gezicht, dat ons de wijze ziener toont! De hel siddert als haar de voet van den machtigsten heerser der aarde betreedt, en hare bewoners verdringen zich in ontelbare drommen om den beroemden aankomeling te gaan begroeten. Maar dat is geen sidderen der vrees en des schriks, gelijk dit eens den zegenrijken held op de oppervlakte der aarde verbreidde; het is dat waggelen en zweven van luchtige schijngestalten, welke nu ook als ene schaduw van vergane grootheid de koning van Babel wordt toegevoegd. Bovenal zijn zij het, die eens heersers waren op aarde, welke naar den aanblik des mans begerig zijn, die hen van boven van hun tronen gestoten heeft Schaduwtronen hebben zij ook beneden weer ingenomen, en van deze verheffen zij zich, door de algemene beweging der hel in beroering gebracht ter ontvangst des gebieders. Maar geen hymnus van slaafse vleiende taal, gelijk zijn verwend oor hem verwachten deed, begroet hem, maar de verpletterendste spot, dat nu ook hij niet meer is, geluk zij zelf opgehouden hadden te zijn.

Het geheel is poëtische inkleding en toch zijn deze trekken meer dan dit. Daar zullen zij in een tussentoestand, terwijl zij op het gezicht wachten, den droom van het leven op aarde in zekere mate voortdromen, in zoverre namelijk, als hun knelling zelf enen schijn van het eertijds in zich bevat (vgl. Luke 16:23). Ook zal wederkerig honen een niet gering deel van de eeuwige ellende (Daniel 12:2) uitmaken.

Vers 11

11. 1) Ja, zo roepen verder de levenden en de geredden uit uwe macht u na: Uwe hovaardij, al de weelde, die u vroeger omringde (Isaiah 47:1) is in de hel neergestort met het geklank uwer luiten, waarop gij voor u liet spelen; de maden zullen, nadat uw lichaam aan het graf is overgegeven, onder u gestrooid worden, in plaats van vroeger toen de zachte divans en de prachtvolle kamers onder u waren gelegd, en de wormen zullen u bedekken, zullen uw deksel zijn in plaats van het kunstvol Babylonisch tapijtwerk.

1) Wat nu verder volgt wordt niet gezegd door de geesten der afgestorvenen, maar door hen, die in Isaiah 14:3 genoemd worden als degenen, die de spreuk zouden opheffen.

Vers 11

11. 1) Ja, zo roepen verder de levenden en de geredden uit uwe macht u na: Uwe hovaardij, al de weelde, die u vroeger omringde (Isaiah 47:1) is in de hel neergestort met het geklank uwer luiten, waarop gij voor u liet spelen; de maden zullen, nadat uw lichaam aan het graf is overgegeven, onder u gestrooid worden, in plaats van vroeger toen de zachte divans en de prachtvolle kamers onder u waren gelegd, en de wormen zullen u bedekken, zullen uw deksel zijn in plaats van het kunstvol Babylonisch tapijtwerk.

1) Wat nu verder volgt wordt niet gezegd door de geesten der afgestorvenen, maar door hen, die in Isaiah 14:3 genoemd worden als degenen, die de spreuk zouden opheffen.

Vers 12

12. Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads! Hoe zijt gij van uw hoog standpunt, dat gij onder de vorsten der aarde innaamt, daar gij voor de verhevenste onder hen werd gehouden, zo diep naar beneden gestoten! 1) Hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij hoogverhevene boom vol takken (Isaiah 10:33. Ezekiel 31:3, Daniel 4:7), gij, die de Heidenen, de volken rondom u, krenkte, opdat zij niet voor u zouden kunnen bestaan!

De morgenster is de schitterendste onder alle sterren, en omdat de sterren zelf in het typisch taalgebruik koningen aanduiden (Numbers 24:17), is morgenster zoveel als Koning der koningen. De ware morgenster (Openbaring :28; 22:16), de echte Koning der koningen (Revelation 17:14; Revelation 19:16) is Jezus Christus. In het rijk des geestes is Satan de zich opwerpende koning der koningen, de valse bedrieglijke morgenster (lucifer); dezen hebben de Christelijke uitleggers zeer te recht als het gronddenkbeeld dezer profetische schildering aangemerkt, wiens gewelddadige heerschappij en wiens val (Luke 10:18) hier slechts ingewikkeld wordt voorgesteld.

Vers 12

12. Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads! Hoe zijt gij van uw hoog standpunt, dat gij onder de vorsten der aarde innaamt, daar gij voor de verhevenste onder hen werd gehouden, zo diep naar beneden gestoten! 1) Hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij hoogverhevene boom vol takken (Isaiah 10:33. Ezekiel 31:3, Daniel 4:7), gij, die de Heidenen, de volken rondom u, krenkte, opdat zij niet voor u zouden kunnen bestaan!

De morgenster is de schitterendste onder alle sterren, en omdat de sterren zelf in het typisch taalgebruik koningen aanduiden (Numbers 24:17), is morgenster zoveel als Koning der koningen. De ware morgenster (Openbaring :28; 22:16), de echte Koning der koningen (Revelation 17:14; Revelation 19:16) is Jezus Christus. In het rijk des geestes is Satan de zich opwerpende koning der koningen, de valse bedrieglijke morgenster (lucifer); dezen hebben de Christelijke uitleggers zeer te recht als het gronddenkbeeld dezer profetische schildering aangemerkt, wiens gewelddadige heerschappij en wiens val (Luke 10:18) hier slechts ingewikkeld wordt voorgesteld.

Vers 13

13. En zei in uw hart, dat met zo grote veroveringsplannen vervuld was: Ik zal ten hemel opklimmen; ik zal mijnen troon boven de sterren Gods verhogen, even alsof er voor u geen tot hiertoe en niet verder kon komen (Job 38:11); en ik zal, zo dacht gij, u boven al het geschapene verheffende, mij zetten op den berg der samenkomst, de woonplaats (volgens de mening der heidenen) der afgoden, aan a) de zijden van het noorden, daar namelijk dachten zich de Oosterse volken dien godenberg, bij de Perzen el-bordsch genaamd 1).

a) Psalms 48:3.

1) Bijkans alle oude volken versierden zich zekere hoge gebergten, die hun verbeelding meestal in het verste Noorden plaatste, waar goden en godengestalten plechtige vergaderingen hielden, en van waar zij hun opperheerschappij over de aarde uitoefenden. De Atlas, Ida en Olympus der Grieken en Romeinen zijn een iegelijk bekend.

Vers 13

13. En zei in uw hart, dat met zo grote veroveringsplannen vervuld was: Ik zal ten hemel opklimmen; ik zal mijnen troon boven de sterren Gods verhogen, even alsof er voor u geen tot hiertoe en niet verder kon komen (Job 38:11); en ik zal, zo dacht gij, u boven al het geschapene verheffende, mij zetten op den berg der samenkomst, de woonplaats (volgens de mening der heidenen) der afgoden, aan a) de zijden van het noorden, daar namelijk dachten zich de Oosterse volken dien godenberg, bij de Perzen el-bordsch genaamd 1).

a) Psalms 48:3.

1) Bijkans alle oude volken versierden zich zekere hoge gebergten, die hun verbeelding meestal in het verste Noorden plaatste, waar goden en godengestalten plechtige vergaderingen hielden, en van waar zij hun opperheerschappij over de aarde uitoefenden. De Atlas, Ida en Olympus der Grieken en Romeinen zijn een iegelijk bekend.

Vers 14

14. Ik zal boven de hoogten der wolken klimmen; ik zal den Allerhoogste gelijk worden (vgl. Daniel 6:7 v.).

Vers 14

14. Ik zal boven de hoogten der wolken klimmen; ik zal den Allerhoogste gelijk worden (vgl. Daniel 6:7 v.).

Vers 15

15. Ja, het tegendeel zal geschieden, edoch in de hel zult gij neergestoten worden aan de zijden 1) van den kuil 2), in den ondersten hoek van het graf (Ezekiel 32:23; vgl. Isaiah 14:19.

1) Een trotse taal, ontleend misschien aan de gevallen Engelen, die zich ook met den hogen God gelijk stelden en niet afhankelijk van Hem wilden blijven. Hij verbeelde zich in luister en macht alle zijne naburen te zullen overtreffen en den grond te zullen leggen van de hoogste macht en de opperheerschappij over alle volken der wereld.

Het betaamt den vorsten wel, die als sterren blinken aan den hemel dezer wereld om tot licht, tot troost en vreugde te zijn voor degenen, welke zij besturen, opdat zij dus tot groot nut en voordeel der aan hun zorg vertrouwde onderdanen wezen mocht, maar geenszins, om in zich op den troon des Allerhoogsten te willen plaatsen en te staan naar het bewind van Hem, door Wie alle vorsten regeren, want boven alle deze koningen, deze sterren Gods, had hij zijn troon al verhoogd. Hij had zich ook gezet op den berg der samenkomst; hij had den heiligen tempel verwoest of uitgeplunderd en zijn heiligdommen weggevoerd en nu meende hij vervolgens tot de hoogten der wolken op te klimmen. Zo ver ging zijne verfoeilijke heerszucht en zondige hoogmoed; want hij verwachtte niets minder, dan na zijn dood, als een god te zullen aangebeden en vereerd te worden door alle zijne onderworpelingen. In het Hebreeën El-jarketee bor. Dit kan wel betekenen, aan de zijden van het graf, maar ook, in het binnenste van het graf, en dit past beter. De Profeet stelt hier de diepste diepte der vernedering tegenover de hoogste hoogte der verheffing. Babels koning had zo hoog mogelijk willen klimmen, zich zo hoog mogelijk willen verheffen en ziet door de macht en kracht Gods wordt ook hij, de machtige, zo diep vernederd als het maar kan. 2) Ja! in de hel zijt gij ter neergestort. In `t diepst des diepen afgronds.

Vers 15

15. Ja, het tegendeel zal geschieden, edoch in de hel zult gij neergestoten worden aan de zijden 1) van den kuil 2), in den ondersten hoek van het graf (Ezekiel 32:23; vgl. Isaiah 14:19.

1) Een trotse taal, ontleend misschien aan de gevallen Engelen, die zich ook met den hogen God gelijk stelden en niet afhankelijk van Hem wilden blijven. Hij verbeelde zich in luister en macht alle zijne naburen te zullen overtreffen en den grond te zullen leggen van de hoogste macht en de opperheerschappij over alle volken der wereld.

Het betaamt den vorsten wel, die als sterren blinken aan den hemel dezer wereld om tot licht, tot troost en vreugde te zijn voor degenen, welke zij besturen, opdat zij dus tot groot nut en voordeel der aan hun zorg vertrouwde onderdanen wezen mocht, maar geenszins, om in zich op den troon des Allerhoogsten te willen plaatsen en te staan naar het bewind van Hem, door Wie alle vorsten regeren, want boven alle deze koningen, deze sterren Gods, had hij zijn troon al verhoogd. Hij had zich ook gezet op den berg der samenkomst; hij had den heiligen tempel verwoest of uitgeplunderd en zijn heiligdommen weggevoerd en nu meende hij vervolgens tot de hoogten der wolken op te klimmen. Zo ver ging zijne verfoeilijke heerszucht en zondige hoogmoed; want hij verwachtte niets minder, dan na zijn dood, als een god te zullen aangebeden en vereerd te worden door alle zijne onderworpelingen. In het Hebreeën El-jarketee bor. Dit kan wel betekenen, aan de zijden van het graf, maar ook, in het binnenste van het graf, en dit past beter. De Profeet stelt hier de diepste diepte der vernedering tegenover de hoogste hoogte der verheffing. Babels koning had zo hoog mogelijk willen klimmen, zich zo hoog mogelijk willen verheffen en ziet door de macht en kracht Gods wordt ook hij, de machtige, zo diep vernederd als het maar kan. 2) Ja! in de hel zijt gij ter neergestort. In `t diepst des diepen afgronds.

Vers 16

16. Die van de levenden u zien zullen, in het tot verrotting overgegane lijk zullen met opmerkzaamheid u aanschouwen; zij zullen op u letten, en zeggen: Is dat die man, die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven?

Vers 16

16. Die van de levenden u zien zullen, in het tot verrotting overgegane lijk zullen met opmerkzaamheid u aanschouwen; zij zullen op u letten, en zeggen: Is dat die man, die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven?

Vers 17

17. Die de wereld als ene woestijn stelde, door zijne verwoestende veroveringstochten, en dezelve steden verstoorde? die zijne gevangenen, welke hij van den gehelen aardbol had samen gevoerd, niet liet los gaan naar huis toe, gelijk bijv. met het volk der Joden geschieden zal (Jeremiah 50:33)?

Vers 17

17. Die de wereld als ene woestijn stelde, door zijne verwoestende veroveringstochten, en dezelve steden verstoorde? die zijne gevangenen, welke hij van den gehelen aardbol had samen gevoerd, niet liet los gaan naar huis toe, gelijk bijv. met het volk der Joden geschieden zal (Jeremiah 50:33)?

Vers 18

18. Al de koningen der Heidenen, ook die der Assyrische monarchie, zij allen liggen, wat hun lichaam betreft, neer met eer, zij zijn met ere ter aarde besteld, hoewel hun zielen ter helle gevaren zijn (Isaiah 14:9 v.), een iegelijk in zijn huis 1), in zijn vaderlijk graf, in de nabijheid van het paleis, dat hij zich gebouwd heeft (2 Kings 15:20).

1) De Oosterlingen noemen de graven huizen, en wel eeuwige huizen; ook geleken hun grafsteden wel naar woningen der doden.

Vers 18

18. Al de koningen der Heidenen, ook die der Assyrische monarchie, zij allen liggen, wat hun lichaam betreft, neer met eer, zij zijn met ere ter aarde besteld, hoewel hun zielen ter helle gevaren zijn (Isaiah 14:9 v.), een iegelijk in zijn huis 1), in zijn vaderlijk graf, in de nabijheid van het paleis, dat hij zich gebouwd heeft (2 Kings 15:20).

1) De Oosterlingen noemen de graven huizen, en wel eeuwige huizen; ook geleken hun grafsteden wel naar woningen der doden.

Vers 19

19. Maar gij 1) zijt verworpen van uw graf als een gruwelijke weggeslingerde scheut, als een wilde spruit van den boom, dien men afsnijdt en wegwerpt, zonder naar hem om te zien, als een kleed 2) der gedoden, die met het zwaard doorstoken zijn, dat niet waard is om van het slagveld als buit medegenomen te worden, daar het geheel van bloed doorweekt is; als die nederdalen in enen steenkuil, als een, voor wiens lijk men een gat maakt, waar men het vindt, en het dan met een steenhoop bedekt (2 Samuel 18:17), ja, nog erger dan die lijken zal het met het uwe gaan, het zal zijn als een vertreden dood lichaam, als een aas, dat men in het geheel niet begraaft, maar in het slijk vertreedt (Jeremiah 16:4; Jeremiah 22:19. 2 Kings 9:33). 1) De koning van Babel is hier niet te denken als afzonderlijke persoon, maar als vertegenwoordiger van de Chaldeeuws-Babylonische monarchie. Wat den laatsten nakomeling van het huis van Nebukadnezar overkwam (2 Kings 25:27), die door een opstand van de groten van zijn rijk uit den weg geruimd werd (Daniel 5:30), dat heeft betrekking op het gehele huis, en in `t bijzonder op den stichter daarvan, op Nebukadnezar zelven.

Ook deze profetie spreekt daarvoor, dat in Daniel 5:1, onder Beltsazar niet, zo als men gewoonlijk meent, Nabonedos moet worden verstaan; want deze wierp, volgens het bericht van Berosus, bij de belegering van Babel door Cyrus, zich met het overblijfsel zijner troepen in de vesting Borsippa (2 Chronicles 36:20), gaf zich echter daarna vrijwillig den overwinnaar over, en deze wees hem Carmanië tot verblijfplaats aan, waar hij zijn verder leven in rust doorbracht, en een natuurlijken dood stierf. 3) In het Hebreeën Lebusch harugim. Het eerste woord kan wel betekenen, een kleed, maar ook bekleed en die laatste betekenis moeten we hier hebben. De Profeet, die hier weer spreekt en van de toekomst gewag maakt, maakt hier bekend, dat hij op het slagveld zal liggen, als bekleed met verslagenen, d. w. z. tussen de verslagenen inliggen en als door hen bedekt. Er zou geen onderscheid zijn tussen dien machtigen koning en de geringste zijner soldaten. Zijn graf vindt hij op het slagveld. Zonder praal en pracht wordt hij ter aarde besteld, of liever wordt zijn lijk weggeworpen in den steenkuil.

Vers 19

19. Maar gij 1) zijt verworpen van uw graf als een gruwelijke weggeslingerde scheut, als een wilde spruit van den boom, dien men afsnijdt en wegwerpt, zonder naar hem om te zien, als een kleed 2) der gedoden, die met het zwaard doorstoken zijn, dat niet waard is om van het slagveld als buit medegenomen te worden, daar het geheel van bloed doorweekt is; als die nederdalen in enen steenkuil, als een, voor wiens lijk men een gat maakt, waar men het vindt, en het dan met een steenhoop bedekt (2 Samuel 18:17), ja, nog erger dan die lijken zal het met het uwe gaan, het zal zijn als een vertreden dood lichaam, als een aas, dat men in het geheel niet begraaft, maar in het slijk vertreedt (Jeremiah 16:4; Jeremiah 22:19. 2 Kings 9:33). 1) De koning van Babel is hier niet te denken als afzonderlijke persoon, maar als vertegenwoordiger van de Chaldeeuws-Babylonische monarchie. Wat den laatsten nakomeling van het huis van Nebukadnezar overkwam (2 Kings 25:27), die door een opstand van de groten van zijn rijk uit den weg geruimd werd (Daniel 5:30), dat heeft betrekking op het gehele huis, en in `t bijzonder op den stichter daarvan, op Nebukadnezar zelven.

Ook deze profetie spreekt daarvoor, dat in Daniel 5:1, onder Beltsazar niet, zo als men gewoonlijk meent, Nabonedos moet worden verstaan; want deze wierp, volgens het bericht van Berosus, bij de belegering van Babel door Cyrus, zich met het overblijfsel zijner troepen in de vesting Borsippa (2 Chronicles 36:20), gaf zich echter daarna vrijwillig den overwinnaar over, en deze wees hem Carmanië tot verblijfplaats aan, waar hij zijn verder leven in rust doorbracht, en een natuurlijken dood stierf. 3) In het Hebreeën Lebusch harugim. Het eerste woord kan wel betekenen, een kleed, maar ook bekleed en die laatste betekenis moeten we hier hebben. De Profeet, die hier weer spreekt en van de toekomst gewag maakt, maakt hier bekend, dat hij op het slagveld zal liggen, als bekleed met verslagenen, d. w. z. tussen de verslagenen inliggen en als door hen bedekt. Er zou geen onderscheid zijn tussen dien machtigen koning en de geringste zijner soldaten. Zijn graf vindt hij op het slagveld. Zonder praal en pracht wordt hij ter aarde besteld, of liever wordt zijn lijk weggeworpen in den steenkuil.

Vers 20

20. Gij zult echter om eens rechtvaardige reden bij dezelve, bij uwe geringste onderdanen, niet gevoegd worden in de begrafenis; want gij hebt uw land verdorven, het als een tiran geschonden en uitgezogen, en uw volk gedood, hen ter voldoening van uw zucht tot verovering geslacht en alsdan zal zelfs een steenhoop der verslagenen niet de plaats van een grafteken of monument bekleden; a) het zaad der boosdoeners zal in der eeuwigheid niet genoemd worden 1), het is het vonnis der goddelijke vergelding, dat de Babylonische monarchie met haren laatsten bezitter op eens en geheel zal worden uitgeroeid en de gedachtenis der Babylonische koningen voor altijd zal worden uitgedelgd.

a) Job 18:19. Psalms 21:11; Psalms 37:28; Psalms 109:13.

1) In eeuwige vergetelheid zouden ze geraken, en nooit dan met oneer genoemd worden. Zij mogen er zo trots uitzien als zij willen, zij mogen zo veel pracht vertonen als het hun gelieft, al hun pracht en fraaie vertoning zal hen tot des te meer onere verstrekken, want er is geen aanzien altoos te verwerven, geen duurzame achting te erlangen langs of door een zondigen weg.

Vers 20

20. Gij zult echter om eens rechtvaardige reden bij dezelve, bij uwe geringste onderdanen, niet gevoegd worden in de begrafenis; want gij hebt uw land verdorven, het als een tiran geschonden en uitgezogen, en uw volk gedood, hen ter voldoening van uw zucht tot verovering geslacht en alsdan zal zelfs een steenhoop der verslagenen niet de plaats van een grafteken of monument bekleden; a) het zaad der boosdoeners zal in der eeuwigheid niet genoemd worden 1), het is het vonnis der goddelijke vergelding, dat de Babylonische monarchie met haren laatsten bezitter op eens en geheel zal worden uitgeroeid en de gedachtenis der Babylonische koningen voor altijd zal worden uitgedelgd.

a) Job 18:19. Psalms 21:11; Psalms 37:28; Psalms 109:13.

1) In eeuwige vergetelheid zouden ze geraken, en nooit dan met oneer genoemd worden. Zij mogen er zo trots uitzien als zij willen, zij mogen zo veel pracht vertonen als het hun gelieft, al hun pracht en fraaie vertoning zal hen tot des te meer onere verstrekken, want er is geen aanzien altoos te verwerven, geen duurzame achting te erlangen langs of door een zondigen weg.

Vers 21

21. Maakt, zo zeg ik, de profeet des Heren, naar aanleiding van dit goddelijk vonnis: de slachting voor zijne kinderen, de kinderen van den koning van Babylon, gereed a), om hunner vaderen ongerechtigheid wil (Exodus 20:5. Jeremiah 32:18), dat zij niet weer opstaan, om een nieuw geslacht van heersers te stichten, en de aarde erven, wederom landen veroveren, en de wereld vervullen met vaste steden, om hen aan hun heerschappij te onderwerpen.

a) Exodus 20:5. Matthew 23:35. De geschiedenis kent wel enen Nebukadnezar II die zich voor enen nakomeling van het huis van Nebukadnezar I uitgaf, en door de Magiërs aan het hoofd van den opstand van Babel tegen Darius Hystaspes werd gesteld (Ezra 1:4). Deze was echter een bedrieger, en wordt ook als zodanig in het grote opschrift te Behistan voorgesteld. Maar niet bloot vreemde volken heeft de koning in `t verderf gestort! zijn eigen volk heeft Hij aan zijne onlesbare veroveringszucht opgeofferd, zijn eigen land in ene woestijn veranderd. Daarom zal hij zelf vergaan ver van zijn graf, zijnen heengeganen vaderen niet in ere bijgezet, een offer zijner krijgswoede op een open slagveld; zijn gehele geslacht echter, het boze gebroed des alverwoestenden vaders, zal ondergaan, opdat de aarde eindelijk weer uit puin en verwoesting tot rust kome.

Vers 21

21. Maakt, zo zeg ik, de profeet des Heren, naar aanleiding van dit goddelijk vonnis: de slachting voor zijne kinderen, de kinderen van den koning van Babylon, gereed a), om hunner vaderen ongerechtigheid wil (Exodus 20:5. Jeremiah 32:18), dat zij niet weer opstaan, om een nieuw geslacht van heersers te stichten, en de aarde erven, wederom landen veroveren, en de wereld vervullen met vaste steden, om hen aan hun heerschappij te onderwerpen.

a) Exodus 20:5. Matthew 23:35. De geschiedenis kent wel enen Nebukadnezar II die zich voor enen nakomeling van het huis van Nebukadnezar I uitgaf, en door de Magiërs aan het hoofd van den opstand van Babel tegen Darius Hystaspes werd gesteld (Ezra 1:4). Deze was echter een bedrieger, en wordt ook als zodanig in het grote opschrift te Behistan voorgesteld. Maar niet bloot vreemde volken heeft de koning in `t verderf gestort! zijn eigen volk heeft Hij aan zijne onlesbare veroveringszucht opgeofferd, zijn eigen land in ene woestijn veranderd. Daarom zal hij zelf vergaan ver van zijn graf, zijnen heengeganen vaderen niet in ere bijgezet, een offer zijner krijgswoede op een open slagveld; zijn gehele geslacht echter, het boze gebroed des alverwoestenden vaders, zal ondergaan, opdat de aarde eindelijk weer uit puin en verwoesting tot rust kome.

Vers 23

23. En Ik zal hen, de stad Babel zelf, want ook deze zal niet voortbestaan, met al hare woningen a) stellen tot ene erve der nachtuilen, der wateregelen, die zich bijzonder gaarne aan woeste plaatsen ophouden, en tot waterpoelen, door verwoesting der dijken, die haar thans nog behoeden voor het worden tot ene moeras, terwijl dan de Eufraat ze vrij onder water kan zetten; en Ik zal hen met enen bezem des verderfs uitvagen, geheel en al wegvegen, spreekt de HEERE der heirscharen. 1)

a) Isaiah 34:11. Zephaniah 2:14.

1) Met deze slotwoorden is het vonnis der algehele vernietiging van Babel uitgesproken. Nebukadnezar had Zedekia's zonen laten slachten, om zo mogelijk het koningshuis van David, den Gezalfde Gods, geheel te vernietigen, hier dreigt en voorspelt de Heere, dat Babel's vorstenhuis volkomen zal worden uitgedelgd.

Babel heeft den raad Gods uitgediend, heeft volvoerd waartoe God het had bestemd, maar Babel heeft zich niet bekeerd tot Hem, door Wie het machtige daden heeft gedaan. Babel heeft zich driest verzet tegen Gods roepstemmen, heeft Gods volk verdrukt en in Gods volk God zelven hoon en smaad aangedaan, nu zal ook aan Babel het vonnis van Gods rechtvaardigheid en heiligheid voltrokken worden.

Vers 23

23. En Ik zal hen, de stad Babel zelf, want ook deze zal niet voortbestaan, met al hare woningen a) stellen tot ene erve der nachtuilen, der wateregelen, die zich bijzonder gaarne aan woeste plaatsen ophouden, en tot waterpoelen, door verwoesting der dijken, die haar thans nog behoeden voor het worden tot ene moeras, terwijl dan de Eufraat ze vrij onder water kan zetten; en Ik zal hen met enen bezem des verderfs uitvagen, geheel en al wegvegen, spreekt de HEERE der heirscharen. 1)

a) Isaiah 34:11. Zephaniah 2:14.

1) Met deze slotwoorden is het vonnis der algehele vernietiging van Babel uitgesproken. Nebukadnezar had Zedekia's zonen laten slachten, om zo mogelijk het koningshuis van David, den Gezalfde Gods, geheel te vernietigen, hier dreigt en voorspelt de Heere, dat Babel's vorstenhuis volkomen zal worden uitgedelgd.

Babel heeft den raad Gods uitgediend, heeft volvoerd waartoe God het had bestemd, maar Babel heeft zich niet bekeerd tot Hem, door Wie het machtige daden heeft gedaan. Babel heeft zich driest verzet tegen Gods roepstemmen, heeft Gods volk verdrukt en in Gods volk God zelven hoon en smaad aangedaan, nu zal ook aan Babel het vonnis van Gods rechtvaardigheid en heiligheid voltrokken worden.

Vers 24

24. Wel is er van ene Chaldeeuwse wereldmacht nog geen begin aanwezig, de Assyrische staat nog op het toppunt harer grootheid, toch zal deze op haren tijd vallen, om voor gene plaats te maken, gelijk reeds in Isaiah 10:5, is aangewezen. De HEERE der heirscharen heeft gezworen, zeggende: Indien niet (Ik zal geen God zijn, zo niet-), gelijk Ik gedacht heb, het alzo geschiede, en gelijk Ik beraadslaagd heb, het bestaan zal!

Vers 24

24. Wel is er van ene Chaldeeuwse wereldmacht nog geen begin aanwezig, de Assyrische staat nog op het toppunt harer grootheid, toch zal deze op haren tijd vallen, om voor gene plaats te maken, gelijk reeds in Isaiah 10:5, is aangewezen. De HEERE der heirscharen heeft gezworen, zeggende: Indien niet (Ik zal geen God zijn, zo niet-), gelijk Ik gedacht heb, het alzo geschiede, en gelijk Ik beraadslaagd heb, het bestaan zal!

Vers 25

25. Namelijk dit, dat Ik Assur in Mijn land, in Palestina, zal verbreken, en hem op Mijne bergen, die in dit land bijzonder rondom Jeruzalem zijn (Ezekiel 38:21; Ezekiel 39:2, Ezekiel 39:4) vertreden; opdat zijn juk van hen, van de bergen van Mijn land d. i. van Israël, afwijke, en zijn last van hunnen schouder afwijke (Isaiah 10:27).

Vers 25

25. Namelijk dit, dat Ik Assur in Mijn land, in Palestina, zal verbreken, en hem op Mijne bergen, die in dit land bijzonder rondom Jeruzalem zijn (Ezekiel 38:21; Ezekiel 39:2, Ezekiel 39:4) vertreden; opdat zijn juk van hen, van de bergen van Mijn land d. i. van Israël, afwijke, en zijn last van hunnen schouder afwijke (Isaiah 10:27).

Vers 26

26. Dit, wat hier over Assur en vroeger over Babel, deze beide wereldmonarchieën, is gezegd, is de raadslag, die beraadslaagd is over dat ganse land, dat thans aan Assur onderworpen is en later zal zijn aan den koning van Babel (Jeremiah 50:17); dit is de hand, die uitgestrekt is over alle volken, die mede deel hebben aan de catastrofe die over beide rijken komt.

Vers 26

26. Dit, wat hier over Assur en vroeger over Babel, deze beide wereldmonarchieën, is gezegd, is de raadslag, die beraadslaagd is over dat ganse land, dat thans aan Assur onderworpen is en later zal zijn aan den koning van Babel (Jeremiah 50:17); dit is de hand, die uitgestrekt is over alle volken, die mede deel hebben aan de catastrofe die over beide rijken komt.

Vers 27

27. Het zal vervuld worden aan beide machten, eerst aan Assur (Isaiah 37:6) en in de volgende eeuwen aan Babel; want de HEERE der heirscharen heeft het in Zijnen raad besloten; a) wie zal het dan breken? en b) Zijne hand is uitgestrekt, wie zal ze den keren, dat zij niet doe, waartoe zij zich reeds opgeheven heeft?

a) 2 Chronicles 20:6. Job 9:12. Proverbs 21:30. b) Daniel 4:35.

Geweldige woorden der hoogste majesteit, schitterend als bliksemstralen, daverend als donderslagen. Wie mag tot Hem zeggen: "Wat doet Gij?" De heidenen hebben de uitgestrekte hand Gods erkend, en in ijdelen opstand, gelijk de tweede Psalm zo verheven verkondigt, onder hare almacht zich moeten buigen. Maar ook de Christenen sidderen voor haar, wanneer zij niet in gelovig-liefhebbende overgave naar tevens nu eens schuddende, dan eens zacht besturende leidingen zich stil voegen. Alle de machtigen der aarde worden ook hiernamaals uitgedaagd, om hetgeen de Heere had voorgenomen en gesproken, met opzicht tot het juk der ASSYRIËRS, te doen veranderen of vernietigen. Niemand is ooit in staat geweest, noch zal het ooit worden, om des heren Raadsbesluit te doen omkeren, of het eens besloten terug te doen roepen. Hetgeen Hij wenst kan niemand tegenstaan en de loop Zijner oordelen is nooit te stuiten. Isaiah 14:24-Isaiah 14:27 bevatten een voorzegging omtrent Assyrië en staan derhalve niet in verband met de spreuk en de profetie over en ten opzichte van Babel. Hier wordt voorspeld, dat Assur in Palestina zal vallen en tot machteloosheid zal worden gebracht. En dat dit zeker is, komt dewijl het is volgens Gods Raadsbesluit, en niemand des Heren hand kan afslaan, of tot Hem zeggen: wat doet Gij?

GODSSPRAAK TEGEN FILISTEA. II. Isaiah 14:28-Isaiah 14:32. Met het slot der vorige Godsspraak, waarin Assurs nederlaag in het heilige land werd voorzegd, staat de nu volgende tegen Filistea in het nauwste verband. De Filistijnen, Israël's oude erfvijanden, hadden het Syrisch-Efraïmietisch verbond tegen Juda ten tijde van koning Achaz, kort voor wiens dood ons orakel is gesproken, zich ten nutte gemaakt, om het rijk van Juda zeer te verzwakken. Hier wordt hun nu gezegd, dat zij zich niet moeten verheugen over hun veroveringen, en niet te vroeg moeten juichen over de tegenwoordige machteloosheid van het huis van David. Integendeel zal steeds nieuwe vernedering door dit huis, zeer spoedig en in lateren tijd, over hen komen, en tevens wacht hen een tijd van ellende door dezelfden Assur, voor wiens aanvallen Jeruzalem, de stad des levenden Gods, zal worden beschermd.

Vers 27

27. Het zal vervuld worden aan beide machten, eerst aan Assur (Isaiah 37:6) en in de volgende eeuwen aan Babel; want de HEERE der heirscharen heeft het in Zijnen raad besloten; a) wie zal het dan breken? en b) Zijne hand is uitgestrekt, wie zal ze den keren, dat zij niet doe, waartoe zij zich reeds opgeheven heeft?

a) 2 Chronicles 20:6. Job 9:12. Proverbs 21:30. b) Daniel 4:35.

Geweldige woorden der hoogste majesteit, schitterend als bliksemstralen, daverend als donderslagen. Wie mag tot Hem zeggen: "Wat doet Gij?" De heidenen hebben de uitgestrekte hand Gods erkend, en in ijdelen opstand, gelijk de tweede Psalm zo verheven verkondigt, onder hare almacht zich moeten buigen. Maar ook de Christenen sidderen voor haar, wanneer zij niet in gelovig-liefhebbende overgave naar tevens nu eens schuddende, dan eens zacht besturende leidingen zich stil voegen. Alle de machtigen der aarde worden ook hiernamaals uitgedaagd, om hetgeen de Heere had voorgenomen en gesproken, met opzicht tot het juk der ASSYRIËRS, te doen veranderen of vernietigen. Niemand is ooit in staat geweest, noch zal het ooit worden, om des heren Raadsbesluit te doen omkeren, of het eens besloten terug te doen roepen. Hetgeen Hij wenst kan niemand tegenstaan en de loop Zijner oordelen is nooit te stuiten. Isaiah 14:24-Isaiah 14:27 bevatten een voorzegging omtrent Assyrië en staan derhalve niet in verband met de spreuk en de profetie over en ten opzichte van Babel. Hier wordt voorspeld, dat Assur in Palestina zal vallen en tot machteloosheid zal worden gebracht. En dat dit zeker is, komt dewijl het is volgens Gods Raadsbesluit, en niemand des Heren hand kan afslaan, of tot Hem zeggen: wat doet Gij?

GODSSPRAAK TEGEN FILISTEA. II. Isaiah 14:28-Isaiah 14:32. Met het slot der vorige Godsspraak, waarin Assurs nederlaag in het heilige land werd voorzegd, staat de nu volgende tegen Filistea in het nauwste verband. De Filistijnen, Israël's oude erfvijanden, hadden het Syrisch-Efraïmietisch verbond tegen Juda ten tijde van koning Achaz, kort voor wiens dood ons orakel is gesproken, zich ten nutte gemaakt, om het rijk van Juda zeer te verzwakken. Hier wordt hun nu gezegd, dat zij zich niet moeten verheugen over hun veroveringen, en niet te vroeg moeten juichen over de tegenwoordige machteloosheid van het huis van David. Integendeel zal steeds nieuwe vernedering door dit huis, zeer spoedig en in lateren tijd, over hen komen, en tevens wacht hen een tijd van ellende door dezelfden Assur, voor wiens aanvallen Jeruzalem, de stad des levenden Gods, zal worden beschermd.

Vers 28

28. In het jaar a) toen de koning Achaz stierf, d. i. in het jaar 727 v. Chr. dus in een tijd, toen de Filistijnen nog in het bezit waren van de steden, die aan het rijk van Juda in de vlakte Sephela en in het zuiden ontnomen waren (2 Chronicles 28:18), en de vernedering van deze aarts- en erfvijanden van Israël, vooral van het rijk van Juda, nabij was (2 Kings 18:8), toen geschiedde deze last, deze dreigende Godsspraak, die ik, Jesaja, met het oog des geestes gezien heb (Isaiah 13:1).

a) 2 Kings 16:20.

Vers 28

28. In het jaar a) toen de koning Achaz stierf, d. i. in het jaar 727 v. Chr. dus in een tijd, toen de Filistijnen nog in het bezit waren van de steden, die aan het rijk van Juda in de vlakte Sephela en in het zuiden ontnomen waren (2 Chronicles 28:18), en de vernedering van deze aarts- en erfvijanden van Israël, vooral van het rijk van Juda, nabij was (2 Kings 18:8), toen geschiedde deze last, deze dreigende Godsspraak, die ik, Jesaja, met het oog des geestes gezien heb (Isaiah 13:1).

a) 2 Kings 16:20.

Vers 29

29. Verheug u niet, gij gans Palestina (Filistea), land der Filistijnen! dat de roede, die u eertijds onder David, Salomo, Josafat en Uzzia (2 Samuel 8:1. 1 Kings 4:1. 2 Chronicles 17:11; 2 Chronicles 26:6 vv.) sloeg, terwijl het rijk van Juda u zijne overmacht liet gevoelen, gebroken is, in zoverre namelijk onder Achaz de Davidische scepter machteloos en krachteloos is geworden; want uit den wortel der slang, uit den slangenstam, uit het vernederde stamhuis van David, dat u vroeger zo gevaarlijk is geweest, zal een basiliek, ene nog veel gevaarlijker slang in den uit dit geslacht afstammenden koning Hizkia voortkomen, die u al uwe veroveringen weer ontneemt, en u binnen uw eigen gebied volkomen verslaat, en hare vrucht, de vrucht van dien slangenstam, zal een vurige vliegende draak zijn, de toekomstige koning Hizkia, die voor Israël vrede, maar voor u dood en verderf is.

De basilisk is het Davidische koningschap van de naaste, de vurig vliegende draak het Davidische koningschap van de latere toekomst. Het beeld kan ongepast schijnen, omdat de slang symbool is van den boze, maar zij is niet alleen symbool van den boze, maar ook van den vloek; de vloek nu is energie der straffende gerechtigheid en als volvoerder van dezen, als een Godsgericht over Filistea, heet de Davidische koning hier in drievoudige opklimming ene slang. Misschien is de keuze van het beeld toe te schrijven aan Genesis 49:17; want het woord over Dan is vervuld in Simson, den gezworen vijand der Filistijnen. Van vliegende slangen maken de ouden ten opzichte van Arabië en Egypte meermalen (Herod. II. 75. III. 109.) melding; zelfs nieuweren hebben beweerd dergelijke in het Oosten gezien, of tenminste er van gehoord te hebben. Evenwel komt de zaak als zeer onzeker voor; uit de beide plaatsen van onzen profeet, hier en in Isaiah 30:6, volgt het werkelijk bestaan van hen nog niet volstrekt. Door den wortel der slang wordt hier de stam van Isaï verstaan, dewijl Isaï ook den naam Nahas of Nachas voerde. Hizkia daarentegen wordt bij een basilisk vergeleken, die met een opslag van zijn oog en de aanwijzing zijns monds gezegd wordt, andere dieren te kunnen doden, want dus zou Hizkia op zijn gebed en godsvuchtig ademen om `s hemels hulpe, zonder andere wapenen, ook zijne vijanden neervellen of overwinnen.

Vers 29

29. Verheug u niet, gij gans Palestina (Filistea), land der Filistijnen! dat de roede, die u eertijds onder David, Salomo, Josafat en Uzzia (2 Samuel 8:1. 1 Kings 4:1. 2 Chronicles 17:11; 2 Chronicles 26:6 vv.) sloeg, terwijl het rijk van Juda u zijne overmacht liet gevoelen, gebroken is, in zoverre namelijk onder Achaz de Davidische scepter machteloos en krachteloos is geworden; want uit den wortel der slang, uit den slangenstam, uit het vernederde stamhuis van David, dat u vroeger zo gevaarlijk is geweest, zal een basiliek, ene nog veel gevaarlijker slang in den uit dit geslacht afstammenden koning Hizkia voortkomen, die u al uwe veroveringen weer ontneemt, en u binnen uw eigen gebied volkomen verslaat, en hare vrucht, de vrucht van dien slangenstam, zal een vurige vliegende draak zijn, de toekomstige koning Hizkia, die voor Israël vrede, maar voor u dood en verderf is.

De basilisk is het Davidische koningschap van de naaste, de vurig vliegende draak het Davidische koningschap van de latere toekomst. Het beeld kan ongepast schijnen, omdat de slang symbool is van den boze, maar zij is niet alleen symbool van den boze, maar ook van den vloek; de vloek nu is energie der straffende gerechtigheid en als volvoerder van dezen, als een Godsgericht over Filistea, heet de Davidische koning hier in drievoudige opklimming ene slang. Misschien is de keuze van het beeld toe te schrijven aan Genesis 49:17; want het woord over Dan is vervuld in Simson, den gezworen vijand der Filistijnen. Van vliegende slangen maken de ouden ten opzichte van Arabië en Egypte meermalen (Herod. II. 75. III. 109.) melding; zelfs nieuweren hebben beweerd dergelijke in het Oosten gezien, of tenminste er van gehoord te hebben. Evenwel komt de zaak als zeer onzeker voor; uit de beide plaatsen van onzen profeet, hier en in Isaiah 30:6, volgt het werkelijk bestaan van hen nog niet volstrekt. Door den wortel der slang wordt hier de stam van Isaï verstaan, dewijl Isaï ook den naam Nahas of Nachas voerde. Hizkia daarentegen wordt bij een basilisk vergeleken, die met een opslag van zijn oog en de aanwijzing zijns monds gezegd wordt, andere dieren te kunnen doden, want dus zou Hizkia op zijn gebed en godsvuchtig ademen om `s hemels hulpe, zonder andere wapenen, ook zijne vijanden neervellen of overwinnen.

Vers 30

30. En de eerstgeborenen der armen, 1) de armsten onder de armen, namelijk de nu zo diep vernederde en van alle zijden bedreigde leden Mijns volks (2 Chronicles 28:1) zullen weiden, zullen onder den scepter van hunnen toekomstigen koning uit het huis van David een leven genieten, zo als dit in Psalms 23:1, beschreven is, en de nooddruftigen, juist deze kinderen Israël's, die thans zoveel gebrek lijden, zullen zeker neerzijgen, als die geen ongeluk meer hebben te vrezen (Psalms 23:4). Uwen wortel daarentegen, u, nadat gij tot een wortel vernederd zijt, zal ik door den honger doden, en uw overblijfsel, wat nog in leven mocht gebleven zijn, zal hij, de vijand, van wie in `t volgende vers zal gesproken worden, ombrengen.

1) In het Hebreeën weraoe bekoree dallim. Dit betekent wel letterlijk: en de eerstgeborenen der armen zullen weiden, maar dan in den zin van de meest armen, de armsten onder de armen zullen weiden. De profeet wijst hier op de grote tegenstelling, dat Gods volk, zelfs de armsten onder de armen, gerust en veilig zullen neerliggen, terwijl de Filistijnen aan allerlei ellende ten prooi zullen zijn.

Vers 30

30. En de eerstgeborenen der armen, 1) de armsten onder de armen, namelijk de nu zo diep vernederde en van alle zijden bedreigde leden Mijns volks (2 Chronicles 28:1) zullen weiden, zullen onder den scepter van hunnen toekomstigen koning uit het huis van David een leven genieten, zo als dit in Psalms 23:1, beschreven is, en de nooddruftigen, juist deze kinderen Israël's, die thans zoveel gebrek lijden, zullen zeker neerzijgen, als die geen ongeluk meer hebben te vrezen (Psalms 23:4). Uwen wortel daarentegen, u, nadat gij tot een wortel vernederd zijt, zal ik door den honger doden, en uw overblijfsel, wat nog in leven mocht gebleven zijn, zal hij, de vijand, van wie in `t volgende vers zal gesproken worden, ombrengen.

1) In het Hebreeën weraoe bekoree dallim. Dit betekent wel letterlijk: en de eerstgeborenen der armen zullen weiden, maar dan in den zin van de meest armen, de armsten onder de armen zullen weiden. De profeet wijst hier op de grote tegenstelling, dat Gods volk, zelfs de armsten onder de armen, gerust en veilig zullen neerliggen, terwijl de Filistijnen aan allerlei ellende ten prooi zullen zijn.

Vers 31

31. Huil, gij poort! gij verzamelplaats in iedere stad van het land, waar de oudsten gewoonlijk beraadslaagden (Genesis 19:1)! schreeuw, gij stad, welke gij ook onder de Filistijnse moogt zijn (Joshua 13:2)! gij zijt gesmolten, verschrikt van wege den naderenden ondergang (lees hier 2 Kon. 18:13), gij gans Palestina (Filistea)! want van het noorden, de streek, waarheen Assyrië ligt, komt een rook, een verzengend en brandend vuur, dat door den opstijgenden rook reeds in de verte gezien wordt, en er is bij het naderend Assyrisch leger geen eenzame in zijne samenkomsten, 1) niet een, die lafhartig of nalatig of ziek bij de anderen achterblijft (Isaiah 5:27).

1) In het Hebreeën Weëen bodeed bemoadaw. Beter: er is geen eenzame onder hun legerscharen. Want wel betekent het laatste woord, samenkomst, maar hier heeft het de betekenis van, legerscharen. De Profeet wil zeggen dat de vijand bij ganse drommen aankomt, om het land der Filistijnen te vernietigen.

De Engelse vertaling heeft: En niemand zal ten gezetten tijde alleen staan.

Vers 31

31. Huil, gij poort! gij verzamelplaats in iedere stad van het land, waar de oudsten gewoonlijk beraadslaagden (Genesis 19:1)! schreeuw, gij stad, welke gij ook onder de Filistijnse moogt zijn (Joshua 13:2)! gij zijt gesmolten, verschrikt van wege den naderenden ondergang (lees hier 2 Kon. 18:13), gij gans Palestina (Filistea)! want van het noorden, de streek, waarheen Assyrië ligt, komt een rook, een verzengend en brandend vuur, dat door den opstijgenden rook reeds in de verte gezien wordt, en er is bij het naderend Assyrisch leger geen eenzame in zijne samenkomsten, 1) niet een, die lafhartig of nalatig of ziek bij de anderen achterblijft (Isaiah 5:27).

1) In het Hebreeën Weëen bodeed bemoadaw. Beter: er is geen eenzame onder hun legerscharen. Want wel betekent het laatste woord, samenkomst, maar hier heeft het de betekenis van, legerscharen. De Profeet wil zeggen dat de vijand bij ganse drommen aankomt, om het land der Filistijnen te vernietigen.

De Engelse vertaling heeft: En niemand zal ten gezetten tijde alleen staan.

Vers 32

32. Wat zal men dan, nadat geheel Filistea door het machtige, voorttrekkende leger genomen en verdorven is, antwoorden den boden des volks, den boden, welke de verschillende naburige volken naar Jeruzalem zenden, om te laten vernemen hoe het deze door de Assyriërs nog veel meer dan Filistea bedreigde stad gegaan is? Dit zal men hun antwoorden, nadat zij hebben gezien wat in 2 Kings 19:35, verhaald wordt, dat de HEERE Zion gegrond heeft, daarom kon het voor den machtigen vijand onwankelbaar stand houden, opdat de bedrukten Zijns volks de gelovige leden Zijner gemeente, die in deze wereld gering en veracht zijn (Psalms 72:4. Zechariah 11:7), ene toevlucht daarin, in deze door den Heere wonderbaar beschermde stad, hebben zouden, daar zij het opnieuw hebben ondervonden, hoe veilig zij zijn onder de bescherming van hunnen God.

De voorzegging is spottelijk oraculeus (raadselachtig). met de volken spreekt de profetie anders dan met Israël; hare spraak is daar dictatorisch kort, zelfs gevoelvol verheven, hoogdravend poëtisch en naar de eigenaardigheid van het volk, ook bijzonder gekleurd. Hoe overigens zelfs in dit deel van het orakel het perspectief van ene nog verdere toekomst ligt, toont Jeremia aan, die in zijne voorzegging tegen de Filistijnen (Isaiah 47:1) het woord van Jesaja opneemt. Jeremia neemt echter alleen de tweede strofe (Isaiah 14:31, Isaiah 14:32) op; het Messiaanse element der eerste (Isaiah 14:29, Isaiah 14:30) zet Zacharia in Isaiah 9:1 voort. De belangen Zijner Kerk toch gaan hem boven alles het naaste. Toen de boden der heidense volken en naburige volken bij Hizkia kwamen vernemen, hoe en waardoor hij zo roemrijke zegepralen op de Filistijnen behaald had, kregen zij ten antwoord, dat God zelf, voor hen gestreden had en Zijn volk met overwinning gekroond had, opdat Zijn Kerk, door Hem gevestigd, vast blijven en zegevierend bloeien mocht, tot aan het einde der eeuwen. Als ook dat Zijn Kerk en volk op hem zou blijven steunen en van Hem afhangen.

Vers 32

32. Wat zal men dan, nadat geheel Filistea door het machtige, voorttrekkende leger genomen en verdorven is, antwoorden den boden des volks, den boden, welke de verschillende naburige volken naar Jeruzalem zenden, om te laten vernemen hoe het deze door de Assyriërs nog veel meer dan Filistea bedreigde stad gegaan is? Dit zal men hun antwoorden, nadat zij hebben gezien wat in 2 Kings 19:35, verhaald wordt, dat de HEERE Zion gegrond heeft, daarom kon het voor den machtigen vijand onwankelbaar stand houden, opdat de bedrukten Zijns volks de gelovige leden Zijner gemeente, die in deze wereld gering en veracht zijn (Psalms 72:4. Zechariah 11:7), ene toevlucht daarin, in deze door den Heere wonderbaar beschermde stad, hebben zouden, daar zij het opnieuw hebben ondervonden, hoe veilig zij zijn onder de bescherming van hunnen God.

De voorzegging is spottelijk oraculeus (raadselachtig). met de volken spreekt de profetie anders dan met Israël; hare spraak is daar dictatorisch kort, zelfs gevoelvol verheven, hoogdravend poëtisch en naar de eigenaardigheid van het volk, ook bijzonder gekleurd. Hoe overigens zelfs in dit deel van het orakel het perspectief van ene nog verdere toekomst ligt, toont Jeremia aan, die in zijne voorzegging tegen de Filistijnen (Isaiah 47:1) het woord van Jesaja opneemt. Jeremia neemt echter alleen de tweede strofe (Isaiah 14:31, Isaiah 14:32) op; het Messiaanse element der eerste (Isaiah 14:29, Isaiah 14:30) zet Zacharia in Isaiah 9:1 voort. De belangen Zijner Kerk toch gaan hem boven alles het naaste. Toen de boden der heidense volken en naburige volken bij Hizkia kwamen vernemen, hoe en waardoor hij zo roemrijke zegepralen op de Filistijnen behaald had, kregen zij ten antwoord, dat God zelf, voor hen gestreden had en Zijn volk met overwinning gekroond had, opdat Zijn Kerk, door Hem gevestigd, vast blijven en zegevierend bloeien mocht, tot aan het einde der eeuwen. Als ook dat Zijn Kerk en volk op hem zou blijven steunen en van Hem afhangen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile