Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 15

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 15

Isaiah 15:1. PROFETIE OVER MOAB. III. Isaiah 15:1, 16. In dit orakel wordt het land der Moabieten, dat, aan de oostzijde van den Jordaan gelegen, zich toen over zijne noordelijke grenzen bij de beek Arnon verre in het gebied der Rubenieten en Gadieten had uitgebreid, voorgesteld als aanstonds met enen slag neergeworpen. De beide hoofdplaatsen zijn plotseling vernietigd, waarover zich dan weeklacht en treurigheid in het gehele land verheft, en een algemeen vluchten over de zuidelijke grenzen begint (Isaiah 15:1). Het is Israël's bescherming, die zij moeten zoeken en van welke zij zich vooraf moeten verzekeren (Isaiah 16:1-Isaiah 16:5). Tegenover deze toekomstige zelfverootmoediging van Moab, welke de vrucht zal zijn van zijn lijden, staat nu zijne tegenwoordige zelfverheffing over. Geheel en al door hoogmoed bezeten praalde het en was daarbij vol woede tegen Israël, waarom nu juist zoveel jammer over hen komt, welken de profeet zelfs beklaagt (16:6-12). Eindelijk wordt nog de termijn van vervulling van het thans niet voor de eerste maal geprofeteerde aangegeven (16:13, 14).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 15

Isaiah 15:1. PROFETIE OVER MOAB. III. Isaiah 15:1, 16. In dit orakel wordt het land der Moabieten, dat, aan de oostzijde van den Jordaan gelegen, zich toen over zijne noordelijke grenzen bij de beek Arnon verre in het gebied der Rubenieten en Gadieten had uitgebreid, voorgesteld als aanstonds met enen slag neergeworpen. De beide hoofdplaatsen zijn plotseling vernietigd, waarover zich dan weeklacht en treurigheid in het gehele land verheft, en een algemeen vluchten over de zuidelijke grenzen begint (Isaiah 15:1). Het is Israël's bescherming, die zij moeten zoeken en van welke zij zich vooraf moeten verzekeren (Isaiah 16:1-Isaiah 16:5). Tegenover deze toekomstige zelfverootmoediging van Moab, welke de vrucht zal zijn van zijn lijden, staat nu zijne tegenwoordige zelfverheffing over. Geheel en al door hoogmoed bezeten praalde het en was daarbij vol woede tegen Israël, waarom nu juist zoveel jammer over hen komt, welken de profeet zelfs beklaagt (16:6-12). Eindelijk wordt nog de termijn van vervulling van het thans niet voor de eerste maal geprofeteerde aangegeven (16:13, 14).

Vers 1

1. De a) last, de rechterlijke Godsspraak (Isaiah 13:1), van (over) Moab (Numbers 21:11).

a) Jeremiah 48:1. Ezekiel 25:8. Amos 2:1.

Zeker in den nacht, dus plotseling en geheel onverwacht (Job 27:20), is Ar-Moabs, de aan den Arnon gelegene hoofdstad van het land (Numbers 21:15), verwoest; zij is als met n slag uitgeroeid; zeker in den nacht is Kir-Moabs, die sterke, op eens verwoest, zij is uitgeroeid; zodat Moab tegelijkertijd in zijne hoofdstad en in zijne vesting als in een ogenblik te gronde is gegaan.

Vers 1

1. De a) last, de rechterlijke Godsspraak (Isaiah 13:1), van (over) Moab (Numbers 21:11).

a) Jeremiah 48:1. Ezekiel 25:8. Amos 2:1.

Zeker in den nacht, dus plotseling en geheel onverwacht (Job 27:20), is Ar-Moabs, de aan den Arnon gelegene hoofdstad van het land (Numbers 21:15), verwoest; zij is als met n slag uitgeroeid; zeker in den nacht is Kir-Moabs, die sterke, op eens verwoest, zij is uitgeroeid; zodat Moab tegelijkertijd in zijne hoofdstad en in zijne vesting als in een ogenblik te gronde is gegaan.

Vers 2

2. Hij of men, de Moabiet, gaat op, wanneer dit ongelijk hem overkomen is, naar Baïth 1) (= huis van Bal), waarschijnlijk hetzelfde als Beth-Bal-Meon (Numbers 32:38) of Beth-Diblathaïm (Jeremiah 48:22. Numbers 33:46), en Dibon (= wenende) (Numbers 21:30; Numbers 32:34) en naar Bamoth 1) (= hoge plaatsen, altaren, (of: Men stijgt opwaarts ten tempel, en Dibon op de hoogte, of: tot de altaren), om te wenen; over of op Nebo (= voorspeller) en over of op Medeba (= water van rust) zal Moab (Numbers 32:38; Numbers 21:30) huilen, dewijl zij verwoest zijn; op a) al hun hoofden is kaalheid, ten teken der diepe treurigheid van een geheel volk; aller baard is afgesneden (Deuteronomy 14:2).

a) Jeremiah 48:37. Ezekiel 7:18.

1) Men kan Baïth ook vertaald weergeven, n. l. als huis der afgoden (van Kamos). Zo ook Bamoth, hetwelk betekent, de hoge plaatsen, waarop de altaren stonden. Op aangrijpende, aandoenlijke wijze, als wenende met de wenenden, klinkt het woord des Profeets. Als een donderslag uit een helderen hemel zal het onheil Moab treffen. In n nacht zal Ar- en Kir-Moabs verwoest worden en Medeba leeggeplunderd en uitgemoord worden door de Assyrische legerscharen. 3. Op hun wijken, de marktplaatsen hunner steden hebben zij zakken aangegord; op hun daken en op hun straten, dus overal waar zij zich vertonen, huilen zij allemaal, afgaande met geween, zwemmende in tranen.

Vers 2

2. Hij of men, de Moabiet, gaat op, wanneer dit ongelijk hem overkomen is, naar Baïth 1) (= huis van Bal), waarschijnlijk hetzelfde als Beth-Bal-Meon (Numbers 32:38) of Beth-Diblathaïm (Jeremiah 48:22. Numbers 33:46), en Dibon (= wenende) (Numbers 21:30; Numbers 32:34) en naar Bamoth 1) (= hoge plaatsen, altaren, (of: Men stijgt opwaarts ten tempel, en Dibon op de hoogte, of: tot de altaren), om te wenen; over of op Nebo (= voorspeller) en over of op Medeba (= water van rust) zal Moab (Numbers 32:38; Numbers 21:30) huilen, dewijl zij verwoest zijn; op a) al hun hoofden is kaalheid, ten teken der diepe treurigheid van een geheel volk; aller baard is afgesneden (Deuteronomy 14:2).

a) Jeremiah 48:37. Ezekiel 7:18.

1) Men kan Baïth ook vertaald weergeven, n. l. als huis der afgoden (van Kamos). Zo ook Bamoth, hetwelk betekent, de hoge plaatsen, waarop de altaren stonden. Op aangrijpende, aandoenlijke wijze, als wenende met de wenenden, klinkt het woord des Profeets. Als een donderslag uit een helderen hemel zal het onheil Moab treffen. In n nacht zal Ar- en Kir-Moabs verwoest worden en Medeba leeggeplunderd en uitgemoord worden door de Assyrische legerscharen. 3. Op hun wijken, de marktplaatsen hunner steden hebben zij zakken aangegord; op hun daken en op hun straten, dus overal waar zij zich vertonen, huilen zij allemaal, afgaande met geween, zwemmende in tranen.

Vers 4

4. Zo Hesbon (= zinspreuk) als Elale (= waar God nederdaalt), de burgerij dier beide steden, die op hoge heuvels met ver uitzicht gelegen zijn (Numbers 21:27, Numbers 32:3, Numbers 32:37), schreeuwt zo luide en geweldig, dat hun stem wordt gehoord tot Johaz (= ene onderdrukte plaats, Numbers 21:23) toe; daarom maken de toegerusten de gewapenden van Moab, hoewel anders ruwe krijgslieden, minder voor zachte gevoelens des harten toegankelijk een geschrei; eens iegelijks ziel in hem is kwalijk gesteld, `t gehele volk beeft van smart.

Vers 4

4. Zo Hesbon (= zinspreuk) als Elale (= waar God nederdaalt), de burgerij dier beide steden, die op hoge heuvels met ver uitzicht gelegen zijn (Numbers 21:27, Numbers 32:3, Numbers 32:37), schreeuwt zo luide en geweldig, dat hun stem wordt gehoord tot Johaz (= ene onderdrukte plaats, Numbers 21:23) toe; daarom maken de toegerusten de gewapenden van Moab, hoewel anders ruwe krijgslieden, minder voor zachte gevoelens des harten toegankelijk een geschrei; eens iegelijks ziel in hem is kwalijk gesteld, `t gehele volk beeft van smart.

Vers 5

5. Mijn (des profeten) eigen hart schreeuwt over Moab. 1) Ik ben diep bewogen over het arme volk; hare grendelen 2) zijn naar Zoar toe aan het zuideinde der Dode zee (Numbers 19:22), de driejarige vaars 3); want hij gaat op met geween naar den opgang van Luhith (= tafels), tussen Ar-Moab en Zoar, dus midden in `t eigenlijke land der Moabieten; want op den weg naar Horonaïm = twee spelonken), waar de weg weer naar de laagte gaat (Jeremiah 48:5 vgl. Nehemiah 2:10), verwekken zij een jammergeschrei, een geschrei, dat zich telkens vernieuwt en verzachting en hulp wil verschaffen, voor het gevaar van gehelen ondergang dat hen bedreigt.

1) De Profeet zelf was er in zijn geest met droefheid over aangedaan. Zijn hart schreide over Moab en des zelfs inwoners, die, schoon vijanden van Gods volk, nochtans zijne natuurgenoten waren, en van des zelfs rang en aard en gesteldheid, wier ellenden men niet zonder medelijden zien kan, zo men iets menselijks in zich heeft, te minder, omdat men niet weet, wanneer het ook onze beurt zou kunnen worden, om uit dezelfden beker der smart en vreze te moeten drinken. Het betaamt den dienstknechten des Heren vooral, dat zij van een liefderijken, meedogenden en tederen aard zijn, nooit naar den dag der ellende verlangen en met hunnen Meester wenen over de breuke van Jozef, over de ellenden van Sion, of het naderend verderf van Jeruzalem. 2) In het Hebreeën Berichiha. Door onze Staten-Overzetters is dit woord vertaald door, grendelen en zij tekenen aan: "de oversten en machtigen van Moab worden bij grendelen vergeleken omdat zij de vastigheden des lands zijn. " Echter kan het ook betekenen, als het gelezen wordt met dezelfde medeklinkers "baricheha, " hare vluchtelingen (zo is het ook vertaald in Jes 43:14), en die betekenis moeten we hier hebben. Anderen vertalen, hare vorsten vluchten tot Zoar toe en lassen dan het woord "vluchten" in. In elk geval wil de Profeet hier zeggen, en dit volgt ook uit het vervolg, dat de Moabieten de vaste steden verlieten en vluchtten naar Zoar en andere streken. 3) Sommigen vatten dit woord op als bijvoeging, bij Zoar, om aan te duiden, dat die stad nooit bedwongen was, dewijl een driejarige vaars nog onverzwakt in haar kracht staat.

Anderen laten het tweede woord onvertaald en lezen dan tot het 3de Eglath, d. i. het zuidelijkste Eglath.

5. Mijn (des profeten) eigen hart schreeuwt over Moab. 1) Ik ben diep bewogen over het arme volk; hare grendelen 2) zijn naar Zoar toe aan het zuideinde der Dode zee (Numbers 19:22), de driejarige vaars 3); want hij gaat op met geween naar den opgang van Luhith (= tafels), tussen Ar-Moab en Zoar, dus midden in `t eigenlijke land der Moabieten; want op den weg naar Horonaïm = twee spelonken), waar de weg weer naar de laagte gaat (Jeremiah 48:5 vgl. Nehemiah 2:10), verwekken zij een jammergeschrei, een geschrei, dat zich telkens vernieuwt en verzachting en hulp wil verschaffen, voor het gevaar van gehelen ondergang dat hen bedreigt.

1) De Profeet zelf was er in zijn geest met droefheid over aangedaan. Zijn hart schreide over Moab en des zelfs inwoners, die, schoon vijanden van Gods volk, nochtans zijne natuurgenoten waren, en van des zelfs rang en aard en gesteldheid, wier ellenden men niet zonder medelijden zien kan, zo men iets menselijks in zich heeft, te minder, omdat men niet weet, wanneer het ook onze beurt zou kunnen worden, om uit dezelfden beker der smart en vreze te moeten drinken. Het betaamt den dienstknechten des Heren vooral, dat zij van een liefderijken, meedogenden en tederen aard zijn, nooit naar den dag der ellende verlangen en met hunnen Meester wenen over de breuke van Jozef, over de ellenden van Sion, of het naderend verderf van Jeruzalem. 2) In het Hebreeën Berichiha. Door onze Staten-Overzetters is dit woord vertaald door, grendelen en zij tekenen aan: "de oversten en machtigen van Moab worden bij grendelen vergeleken omdat zij de vastigheden des lands zijn. " Echter kan het ook betekenen, als het gelezen wordt met dezelfde medeklinkers "baricheha, " hare vluchtelingen (zo is het ook vertaald in Jes 43:14), en die betekenis moeten we hier hebben. Anderen vertalen, hare vorsten vluchten tot Zoar toe en lassen dan het woord "vluchten" in. In elk geval wil de Profeet hier zeggen, en dit volgt ook uit het vervolg, dat de Moabieten de vaste steden verlieten en vluchtten naar Zoar en andere streken. 3) Sommigen vatten dit woord op als bijvoeging, bij Zoar, om aan te duiden, dat die stad nooit bedwongen was, dewijl een driejarige vaars nog onverzwakt in haar kracht staat.

Anderen laten het tweede woord onvertaald en lezen dan tot het 3de Eglath, d. i. het zuidelijkste Eglath.

Vers 5

5. Mijn (des profeten) eigen hart schreeuwt over Moab. 1) Ik ben diep bewogen over het arme volk; hare grendelen 2) zijn naar Zoar toe aan het zuideinde der Dode zee (Numbers 19:22), de driejarige vaars 3); want hij gaat op met geween naar den opgang van Luhith (= tafels), tussen Ar-Moab en Zoar, dus midden in `t eigenlijke land der Moabieten; want op den weg naar Horonaïm = twee spelonken), waar de weg weer naar de laagte gaat (Jeremiah 48:5 vgl. Nehemiah 2:10), verwekken zij een jammergeschrei, een geschrei, dat zich telkens vernieuwt en verzachting en hulp wil verschaffen, voor het gevaar van gehelen ondergang dat hen bedreigt.

1) De Profeet zelf was er in zijn geest met droefheid over aangedaan. Zijn hart schreide over Moab en des zelfs inwoners, die, schoon vijanden van Gods volk, nochtans zijne natuurgenoten waren, en van des zelfs rang en aard en gesteldheid, wier ellenden men niet zonder medelijden zien kan, zo men iets menselijks in zich heeft, te minder, omdat men niet weet, wanneer het ook onze beurt zou kunnen worden, om uit dezelfden beker der smart en vreze te moeten drinken. Het betaamt den dienstknechten des Heren vooral, dat zij van een liefderijken, meedogenden en tederen aard zijn, nooit naar den dag der ellende verlangen en met hunnen Meester wenen over de breuke van Jozef, over de ellenden van Sion, of het naderend verderf van Jeruzalem. 2) In het Hebreeën Berichiha. Door onze Staten-Overzetters is dit woord vertaald door, grendelen en zij tekenen aan: "de oversten en machtigen van Moab worden bij grendelen vergeleken omdat zij de vastigheden des lands zijn. " Echter kan het ook betekenen, als het gelezen wordt met dezelfde medeklinkers "baricheha, " hare vluchtelingen (zo is het ook vertaald in Jes 43:14), en die betekenis moeten we hier hebben. Anderen vertalen, hare vorsten vluchten tot Zoar toe en lassen dan het woord "vluchten" in. In elk geval wil de Profeet hier zeggen, en dit volgt ook uit het vervolg, dat de Moabieten de vaste steden verlieten en vluchtten naar Zoar en andere streken. 3) Sommigen vatten dit woord op als bijvoeging, bij Zoar, om aan te duiden, dat die stad nooit bedwongen was, dewijl een driejarige vaars nog onverzwakt in haar kracht staat.

Anderen laten het tweede woord onvertaald en lezen dan tot het 3de Eglath, d. i. het zuidelijkste Eglath.

5. Mijn (des profeten) eigen hart schreeuwt over Moab. 1) Ik ben diep bewogen over het arme volk; hare grendelen 2) zijn naar Zoar toe aan het zuideinde der Dode zee (Numbers 19:22), de driejarige vaars 3); want hij gaat op met geween naar den opgang van Luhith (= tafels), tussen Ar-Moab en Zoar, dus midden in `t eigenlijke land der Moabieten; want op den weg naar Horonaïm = twee spelonken), waar de weg weer naar de laagte gaat (Jeremiah 48:5 vgl. Nehemiah 2:10), verwekken zij een jammergeschrei, een geschrei, dat zich telkens vernieuwt en verzachting en hulp wil verschaffen, voor het gevaar van gehelen ondergang dat hen bedreigt.

1) De Profeet zelf was er in zijn geest met droefheid over aangedaan. Zijn hart schreide over Moab en des zelfs inwoners, die, schoon vijanden van Gods volk, nochtans zijne natuurgenoten waren, en van des zelfs rang en aard en gesteldheid, wier ellenden men niet zonder medelijden zien kan, zo men iets menselijks in zich heeft, te minder, omdat men niet weet, wanneer het ook onze beurt zou kunnen worden, om uit dezelfden beker der smart en vreze te moeten drinken. Het betaamt den dienstknechten des Heren vooral, dat zij van een liefderijken, meedogenden en tederen aard zijn, nooit naar den dag der ellende verlangen en met hunnen Meester wenen over de breuke van Jozef, over de ellenden van Sion, of het naderend verderf van Jeruzalem. 2) In het Hebreeën Berichiha. Door onze Staten-Overzetters is dit woord vertaald door, grendelen en zij tekenen aan: "de oversten en machtigen van Moab worden bij grendelen vergeleken omdat zij de vastigheden des lands zijn. " Echter kan het ook betekenen, als het gelezen wordt met dezelfde medeklinkers "baricheha, " hare vluchtelingen (zo is het ook vertaald in Jes 43:14), en die betekenis moeten we hier hebben. Anderen vertalen, hare vorsten vluchten tot Zoar toe en lassen dan het woord "vluchten" in. In elk geval wil de Profeet hier zeggen, en dit volgt ook uit het vervolg, dat de Moabieten de vaste steden verlieten en vluchtten naar Zoar en andere streken. 3) Sommigen vatten dit woord op als bijvoeging, bij Zoar, om aan te duiden, dat die stad nooit bedwongen was, dewijl een driejarige vaars nog onverzwakt in haar kracht staat.

Anderen laten het tweede woord onvertaald en lezen dan tot het 3de Eglath, d. i. het zuidelijkste Eglath.

Vers 6

6. Want ook de wateren van Nimrim (= zuivere wateren), waarschijnlijk niet Beth-Nunra, hoog in het Noorden, in de velden van Moab (Numbers 32:3, Numbers 32:36), maar de tegenwoordige bron Moyet Numre in het zuiden van het land, zullen tengevolge dier verderving enkel verwoesting wezen; want het gras is verdord, het tedere gras is vergaan, er is gene groente, geen kruid.

Vers 6

6. Want ook de wateren van Nimrim (= zuivere wateren), waarschijnlijk niet Beth-Nunra, hoog in het Noorden, in de velden van Moab (Numbers 32:3, Numbers 32:36), maar de tegenwoordige bron Moyet Numre in het zuiden van het land, zullen tengevolge dier verderving enkel verwoesting wezen; want het gras is verdord, het tedere gras is vergaan, er is gene groente, geen kruid.

Vers 7

7. Daarom (met dit verbindingswoord verenigt hier de profeet de ene gedachte met de andere, zonder dat juist de volgende ene redengevende is) zullen zij den overvloed, dien zij vergaderd hebben, en hetgeen zij weggelegd hebben, aan de beek der wilgen 1), de grensrivier in het zuiden des lands, voeren.

Zeer verschillend wordt ook dit woord "nachal Arabim" opgevat; v. d. Palm denkt aan den Eufraat, Klinkenberg zegt: "naar Babylonië. alwaar zeer vele wilgen aan de rivieren groeien" (vgl. Psalms 137:3). Michaëlis leest "rozenbeek" en schijnt te denken aan de beek Krith, waar Elia door de raven gespijzigd werd. De LXX vinden daarin de Arabieren. Eichhorn denkt aan den Arnon. Hitzig vindt in haar "de beek der vlakte, " Ewald "der steppen. " Waarschijnlijk is het geweest de tegenwoordige Wady el-Ahsa. 8. Want dat geschreeuw zal omgaan door de landpale van Moab; haar gehuil tot Eglaïm (= twee poelen), waarschijnlijk niet ver van het zuideinde der Dode zee (Ezekiel 47:10) toe, ja tot Beër-Elim (= put der machtigen) toe, in het Noord-Oosten van het land (Numbers 21:16) zal haar gehuil zijn.

Vers 7

7. Daarom (met dit verbindingswoord verenigt hier de profeet de ene gedachte met de andere, zonder dat juist de volgende ene redengevende is) zullen zij den overvloed, dien zij vergaderd hebben, en hetgeen zij weggelegd hebben, aan de beek der wilgen 1), de grensrivier in het zuiden des lands, voeren.

Zeer verschillend wordt ook dit woord "nachal Arabim" opgevat; v. d. Palm denkt aan den Eufraat, Klinkenberg zegt: "naar Babylonië. alwaar zeer vele wilgen aan de rivieren groeien" (vgl. Psalms 137:3). Michaëlis leest "rozenbeek" en schijnt te denken aan de beek Krith, waar Elia door de raven gespijzigd werd. De LXX vinden daarin de Arabieren. Eichhorn denkt aan den Arnon. Hitzig vindt in haar "de beek der vlakte, " Ewald "der steppen. " Waarschijnlijk is het geweest de tegenwoordige Wady el-Ahsa. 8. Want dat geschreeuw zal omgaan door de landpale van Moab; haar gehuil tot Eglaïm (= twee poelen), waarschijnlijk niet ver van het zuideinde der Dode zee (Ezekiel 47:10) toe, ja tot Beër-Elim (= put der machtigen) toe, in het Noord-Oosten van het land (Numbers 21:16) zal haar gehuil zijn.

Vers 9

9. Want de wateren van Dimon 1) of Dibon (Isaiah 15:2), alle bronnen en beken, die zich in deze waterrijke landstreek bevinden, zijn vol bloeds van de verslagenen, die gevallen zijn in den slag, welke over het lot van het land besliste. Want Ik zal, zegt de Heere, Dimon nog meer, dan reeds geschied is, toeschikken, te weten leeuwen of een leeuw over de ontkomenen van Moab, mitsgaders over het overblijfsel des lands, die door dat ongeluk nog niet waren getroffen.

1) De profeet verandert den naam der stad, opdat hij het ontzettende van den slag des te nadrukkelijker aanwijze, hoe Dibon d. i. ene treurstad, Dimon d. i. ene bloedstad zou zijn.

Moab, het afgodische Moab, een der tegen Israël en zijn God meest vijandig gezinde volken van oude tijden af, bezocht in zijn eigen gebied, doolt van stad tot stad, vluchtend voor den bliksem des wapens en den brand der verwoesting, met weeklachten en jammergeschrei alles vervullend. In n nacht is zijne sterkte ingestort, en zijne afgoden, op welker hoogten zij wenend stijgen, kunnen niet helpen; de nood groeit aan van dag tot dag, en over hen, die zich gered wanen, zal die God, van wie zij zich vervreemd hebben in heidense verblinding, en van wiens verwante volk zij zich hebben losgemaakt, op nieuw den verderver vinden. Wie die leeuw is, is niet twijfelachtig. Was tot Filistea gezegd, dat een slang zou voortkomen over haar, hier spreekt de Heere ten opzichte van Moab van een leeuw. Hebben we vroeger gezien, dat onder de slang Juda's koning word bedoeld, onder den leeuw kan ook niemand anders worden verstaan.

Vers 9

9. Want de wateren van Dimon 1) of Dibon (Isaiah 15:2), alle bronnen en beken, die zich in deze waterrijke landstreek bevinden, zijn vol bloeds van de verslagenen, die gevallen zijn in den slag, welke over het lot van het land besliste. Want Ik zal, zegt de Heere, Dimon nog meer, dan reeds geschied is, toeschikken, te weten leeuwen of een leeuw over de ontkomenen van Moab, mitsgaders over het overblijfsel des lands, die door dat ongeluk nog niet waren getroffen.

1) De profeet verandert den naam der stad, opdat hij het ontzettende van den slag des te nadrukkelijker aanwijze, hoe Dibon d. i. ene treurstad, Dimon d. i. ene bloedstad zou zijn.

Moab, het afgodische Moab, een der tegen Israël en zijn God meest vijandig gezinde volken van oude tijden af, bezocht in zijn eigen gebied, doolt van stad tot stad, vluchtend voor den bliksem des wapens en den brand der verwoesting, met weeklachten en jammergeschrei alles vervullend. In n nacht is zijne sterkte ingestort, en zijne afgoden, op welker hoogten zij wenend stijgen, kunnen niet helpen; de nood groeit aan van dag tot dag, en over hen, die zich gered wanen, zal die God, van wie zij zich vervreemd hebben in heidense verblinding, en van wiens verwante volk zij zich hebben losgemaakt, op nieuw den verderver vinden. Wie die leeuw is, is niet twijfelachtig. Was tot Filistea gezegd, dat een slang zou voortkomen over haar, hier spreekt de Heere ten opzichte van Moab van een leeuw. Hebben we vroeger gezien, dat onder de slang Juda's koning word bedoeld, onder den leeuw kan ook niemand anders worden verstaan.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-15.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile