Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Genesis 27

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 27

Genesis 27:1.

JACOB WORDT DOOR ZIJN VADER GEZEGEND EN DAAROM DOOR EZAU GEHAAT.

I. Genesis 27:1-Genesis 27:29. Izaak, door vroege ouderdom gedrukt, wil zijn eerstgeborene de aartsvaderlijke zegen geven, en vraagt hem, tot zijn versterking voor de plechtige handeling, een spijze te bereiden, gelijk hij die gaarne heeft. Rebekka, die het plan vernomen heeft, weet dit te voorkomen en haar lieveling Jakob in Ezau's plaats onder Isaak's handen te brengen, zodat hij de jongere zegent, menende de oudste voor zich te hebben.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 27

Genesis 27:1.

JACOB WORDT DOOR ZIJN VADER GEZEGEND EN DAAROM DOOR EZAU GEHAAT.

I. Genesis 27:1-Genesis 27:29. Izaak, door vroege ouderdom gedrukt, wil zijn eerstgeborene de aartsvaderlijke zegen geven, en vraagt hem, tot zijn versterking voor de plechtige handeling, een spijze te bereiden, gelijk hij die gaarne heeft. Rebekka, die het plan vernomen heeft, weet dit te voorkomen en haar lieveling Jakob in Ezau's plaats onder Isaak's handen te brengen, zodat hij de jongere zegent, menende de oudste voor zich te hebben.

Vers 1

1. En het geschiedde, als Izaak oud geworden was, niet zozeer in jaren, want hij was eerst in het 137ste jaar 1) van zijn leven, en had nog sterk kunnen zijn, maar, naar zijn lichamelijke gesteldheid, zodat hij reeds bedlegerig was, en zijn ogen donker 2) geworden waren dat hij niet zien kon; 3)toen riep hij Ezau, zijn grootste zoon, voor welke hij steeds een voorliefde had gevoeld (Genesis 25:28). Nu gedachten aan de dood hem vervulden, wilde hij deze het eerstgeboorterecht verzekeren, daar hij wel wist, hoe Jacob hem dit zocht te ontnemen (Genesis 25:29), en hij zei tot hem: Mijn zoon! En hij, zich in de tent van zijn vader bevindende, zei tot hem: Zie hier ben ik; wat wilt gij, mijn vader?

1) Dit getal steunt op de volgende berekening van Luther: Jozef was, toen hij voor Farao gesteld werd, 30 jaar oud (Genesis 41:46), en bij Jakob's komen in Egypte, 39, terwijl toen reeds 7 jaar van overvloed en twee van gebrek, dus 9 jaar na Jozefs verheffing voorbijgegaan waren (Genesis 45:6). Jakob was toen 130 jaar oud (Genesis 47:9). Alzo is Jozef geboren toen Jakob 91 jaar oud was, en, daar deze geboorte in het 14de jaar van Jakob's oponthoud in Mesopotamië geschiedde (Genesis 30:25, vrgl. Genesis 29:18,Genesis 29:21,Genesis 29:27) zo is Jakob in zijn 77ste jaar naar Laban gevlucht, dat is, in het 137ste van Izaak. Eerst 43 jaar later is hij overleden..

2) Zijn ogen waren donker, zegt hier de Heilige Schrift. Is het niet om daar mede te wijzen ook op zijn geestelijke duisternis, waarin hij voor dit ogenblik verkeerde? Want toch, Izaak weet het dat niet Ezau, maar Jakob de van God uitverkorene is, om de meerdere te zijn. Alles, wat dan nu ook volgt, alle de rampen en tegenheden, welke hem en Rebekka en Ezau en Jakob treffen, hebben hun oorzaak hierin, dat zijn geestelijke ogen op dit ogenblik gesloten zijn voor het licht van Gods woord en belofte. Ongeloof of een niet denken aan het woord tot Rebekka gesproken v r de geboorte van de tweeling, is de grote oorzaak van wat verder geschiedt..

3) Wordt gij ook van uw lichamelijke ogen beroofd, waakt, dat gij ook de ogen van het geloof niet verliest! (Psalms 39:5,Psalms 39:6).

Vers 1

1. En het geschiedde, als Izaak oud geworden was, niet zozeer in jaren, want hij was eerst in het 137ste jaar 1) van zijn leven, en had nog sterk kunnen zijn, maar, naar zijn lichamelijke gesteldheid, zodat hij reeds bedlegerig was, en zijn ogen donker 2) geworden waren dat hij niet zien kon; 3)toen riep hij Ezau, zijn grootste zoon, voor welke hij steeds een voorliefde had gevoeld (Genesis 25:28). Nu gedachten aan de dood hem vervulden, wilde hij deze het eerstgeboorterecht verzekeren, daar hij wel wist, hoe Jacob hem dit zocht te ontnemen (Genesis 25:29), en hij zei tot hem: Mijn zoon! En hij, zich in de tent van zijn vader bevindende, zei tot hem: Zie hier ben ik; wat wilt gij, mijn vader?

1) Dit getal steunt op de volgende berekening van Luther: Jozef was, toen hij voor Farao gesteld werd, 30 jaar oud (Genesis 41:46), en bij Jakob's komen in Egypte, 39, terwijl toen reeds 7 jaar van overvloed en twee van gebrek, dus 9 jaar na Jozefs verheffing voorbijgegaan waren (Genesis 45:6). Jakob was toen 130 jaar oud (Genesis 47:9). Alzo is Jozef geboren toen Jakob 91 jaar oud was, en, daar deze geboorte in het 14de jaar van Jakob's oponthoud in Mesopotamië geschiedde (Genesis 30:25, vrgl. Genesis 29:18,Genesis 29:21,Genesis 29:27) zo is Jakob in zijn 77ste jaar naar Laban gevlucht, dat is, in het 137ste van Izaak. Eerst 43 jaar later is hij overleden..

2) Zijn ogen waren donker, zegt hier de Heilige Schrift. Is het niet om daar mede te wijzen ook op zijn geestelijke duisternis, waarin hij voor dit ogenblik verkeerde? Want toch, Izaak weet het dat niet Ezau, maar Jakob de van God uitverkorene is, om de meerdere te zijn. Alles, wat dan nu ook volgt, alle de rampen en tegenheden, welke hem en Rebekka en Ezau en Jakob treffen, hebben hun oorzaak hierin, dat zijn geestelijke ogen op dit ogenblik gesloten zijn voor het licht van Gods woord en belofte. Ongeloof of een niet denken aan het woord tot Rebekka gesproken v r de geboorte van de tweeling, is de grote oorzaak van wat verder geschiedt..

3) Wordt gij ook van uw lichamelijke ogen beroofd, waakt, dat gij ook de ogen van het geloof niet verliest! (Psalms 39:5,Psalms 39:6).

Vers 2

2. En hij zei: Zie nu, ik ben oud geworden, ik weet de dag van mijn dood niet; 1) ik ben op dezelfde leeftijd, waarop veertien jaar geleden mijn broeder Ismaël stierf. (Genesis 25:17).

1) Ik weet de dag van mijn dood niet! Die tijd is in de raad van mijn Vader bepaald. Zou het goed zijn, dat ik die wist? Oneindige goedheid en oneindige wijsheid verbergen die voor mij. Licht zou de voorwetenschap daarvan mij wegens mijn inwonend bederf schadelijk zijn. Heb dank, mijn Vader! die in de verzwijging mijn heil bedoelt! O, Geest van Christus! doe mij horen, wat die onzekerheid mij al predikt. Weet ik de dag van mijn dood niet, zo moet ik waken. Waak, mijn ziel! gij weet niet in welke uur uw Heer komen zal. Kom! de lendenen omgord, de lamp brandende! Hoor uw meester: "Tot allen zeg Ik: "Waakt!"

Het schijnt wel, dat Izaak, die voor zo iets met zijn stil karakter toch reeds zeer vroeg veel aanleg toonde, zich, oud geworden, steeds meer in de eenzaamheid van zijn binnenkamer had teruggetrokken, om aldus langzamerhand zich voor zijn dood voor te bereiden..

Met deze woorden wil Izaak zeggen, dat, nu hij oud is geworden, hij geen uur zeker van zijn dood meer is..

Vers 2

2. En hij zei: Zie nu, ik ben oud geworden, ik weet de dag van mijn dood niet; 1) ik ben op dezelfde leeftijd, waarop veertien jaar geleden mijn broeder Ismaël stierf. (Genesis 25:17).

1) Ik weet de dag van mijn dood niet! Die tijd is in de raad van mijn Vader bepaald. Zou het goed zijn, dat ik die wist? Oneindige goedheid en oneindige wijsheid verbergen die voor mij. Licht zou de voorwetenschap daarvan mij wegens mijn inwonend bederf schadelijk zijn. Heb dank, mijn Vader! die in de verzwijging mijn heil bedoelt! O, Geest van Christus! doe mij horen, wat die onzekerheid mij al predikt. Weet ik de dag van mijn dood niet, zo moet ik waken. Waak, mijn ziel! gij weet niet in welke uur uw Heer komen zal. Kom! de lendenen omgord, de lamp brandende! Hoor uw meester: "Tot allen zeg Ik: "Waakt!"

Het schijnt wel, dat Izaak, die voor zo iets met zijn stil karakter toch reeds zeer vroeg veel aanleg toonde, zich, oud geworden, steeds meer in de eenzaamheid van zijn binnenkamer had teruggetrokken, om aldus langzamerhand zich voor zijn dood voor te bereiden..

Met deze woorden wil Izaak zeggen, dat, nu hij oud is geworden, hij geen uur zeker van zijn dood meer is..

Vers 3

3. Nu dan, neem toch uw jacht-gereedschap, uw pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld, en jaag mij een wildbraad.

Vers 3

3. Nu dan, neem toch uw jacht-gereedschap, uw pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld, en jaag mij een wildbraad.

Vers 4

4. En maak mij smakelijke 1) spijzen, zo als ik die gaarne heb (Genesis 25:28), en breng ze mij, dat ik ete, en mij vooraf versterke (Acts 9:19) opdat mijn ziel u zegene 2) plechtig de rechten van uw eerstgeboorte op u legge, eer ik sterve.

1) Gelijk God de liefelijke geur van het offer ruikt, gelijk Hij de zin van kinderlijk geloof en kinderlijke liefde in zodanige gaven opmerkt (Genesis 8:1), zo wil de aartsvader door de gave van de liefde, die hij begeert, zich als het ware tot het zegenen opwekken. Op zichzelf past deze trek volkomen bij de kinderlijke eenvoudigheid van de aartsvader, en alleen daardoor werd zij verkeerd en zondig, dat zich daaraan een zondige voorliefde voor Ezau paarde..

2) Rebekka heeft zonder twijfel het woord Gods, dat de meerdere de mindere zou dienen (Genesis 25:23), aan Izaak bekend gemaakt. Ezau had door zijn huwelijk met de dochters van Heth (Genesis 25:34) en het verkopen van zijn eerstgeboorterecht (hoofdstuk. 25:29-34) zich de zegen onwaardig gemaakt. Izaak let hier niet op; hij stelt tegenover de godsspraak de eerstgeboorte, tegenover Jakob's list de openhartigheid van Ezau, tegenover Jakob's stille leven de moed en sterkte van Ezau, terwijl de liefde en de zorg van de eerstgeborene en het wildbraad, bij de oude en zwakke vader niet zonder invloed gebleven zijn. Nog meer zien wij echter Isaak's verkeerdheid in de wijze, waarop hij hem zegenen wil. Hij wil dit doen buiten weten van Rebekka of Jakob, en waarschijnlijk is het wildbraad, ten minste in hoofdzaak, een voorwendsel, om deze plechtige zegen onbemerkt en in het geheim te doen geschieden. Er is nog iets, waarom Izaak meer van Ezau hield. Ja ook, om dat verschil van aard en aanleg, waarover wij reeds vroeger spraken; maar ook omdat Ezau hem in die vele kleine geriefelijkheden van het leven van dienst kon zijn. Ja, ook de ouders verkopen wel eens hun liefde voor een schotel linzen, in overdrachtelijke zin genomen. Dat was bij Izaak ook nu weer het geval. Hoor zijn opdracht aan Ezau: "Nu dan, neem toch uw gereedschap, uw pijlkoker en uw boog en ga uit in het veld en jaag mij een wildbraad! En maak mij smakelijke spijzen, zoals ik die gaarne heb, en breng ze mij, dat ik ete, opdat mijn ziel u zegene, eer ik sterve." Met deze woorden ontdekt Izaak, wat doel hij eigenlijk beoogde, wat middel hij daartoe geschikt achtte, terwijl ook de oorzaak daarvan door dit alles heen schemert..

Aan de verbondszegen zal Izaak wel niet gedacht hebben, maar aan beschikkingen over het vaderlijk erfdeel. Onder zegen wordt door de Heilige Schrift zeer dikwijls een geschenk verstaan. (Genesis 33:11; Joshua 15:19; 1 Samuel 25:27; 2 Kings 5:15.

Vers 4

4. En maak mij smakelijke 1) spijzen, zo als ik die gaarne heb (Genesis 25:28), en breng ze mij, dat ik ete, en mij vooraf versterke (Acts 9:19) opdat mijn ziel u zegene 2) plechtig de rechten van uw eerstgeboorte op u legge, eer ik sterve.

1) Gelijk God de liefelijke geur van het offer ruikt, gelijk Hij de zin van kinderlijk geloof en kinderlijke liefde in zodanige gaven opmerkt (Genesis 8:1), zo wil de aartsvader door de gave van de liefde, die hij begeert, zich als het ware tot het zegenen opwekken. Op zichzelf past deze trek volkomen bij de kinderlijke eenvoudigheid van de aartsvader, en alleen daardoor werd zij verkeerd en zondig, dat zich daaraan een zondige voorliefde voor Ezau paarde..

2) Rebekka heeft zonder twijfel het woord Gods, dat de meerdere de mindere zou dienen (Genesis 25:23), aan Izaak bekend gemaakt. Ezau had door zijn huwelijk met de dochters van Heth (Genesis 25:34) en het verkopen van zijn eerstgeboorterecht (hoofdstuk. 25:29-34) zich de zegen onwaardig gemaakt. Izaak let hier niet op; hij stelt tegenover de godsspraak de eerstgeboorte, tegenover Jakob's list de openhartigheid van Ezau, tegenover Jakob's stille leven de moed en sterkte van Ezau, terwijl de liefde en de zorg van de eerstgeborene en het wildbraad, bij de oude en zwakke vader niet zonder invloed gebleven zijn. Nog meer zien wij echter Isaak's verkeerdheid in de wijze, waarop hij hem zegenen wil. Hij wil dit doen buiten weten van Rebekka of Jakob, en waarschijnlijk is het wildbraad, ten minste in hoofdzaak, een voorwendsel, om deze plechtige zegen onbemerkt en in het geheim te doen geschieden. Er is nog iets, waarom Izaak meer van Ezau hield. Ja ook, om dat verschil van aard en aanleg, waarover wij reeds vroeger spraken; maar ook omdat Ezau hem in die vele kleine geriefelijkheden van het leven van dienst kon zijn. Ja, ook de ouders verkopen wel eens hun liefde voor een schotel linzen, in overdrachtelijke zin genomen. Dat was bij Izaak ook nu weer het geval. Hoor zijn opdracht aan Ezau: "Nu dan, neem toch uw gereedschap, uw pijlkoker en uw boog en ga uit in het veld en jaag mij een wildbraad! En maak mij smakelijke spijzen, zoals ik die gaarne heb, en breng ze mij, dat ik ete, opdat mijn ziel u zegene, eer ik sterve." Met deze woorden ontdekt Izaak, wat doel hij eigenlijk beoogde, wat middel hij daartoe geschikt achtte, terwijl ook de oorzaak daarvan door dit alles heen schemert..

Aan de verbondszegen zal Izaak wel niet gedacht hebben, maar aan beschikkingen over het vaderlijk erfdeel. Onder zegen wordt door de Heilige Schrift zeer dikwijls een geschenk verstaan. (Genesis 33:11; Joshua 15:19; 1 Samuel 25:27; 2 Kings 5:15.

Vers 5

5. Rebekka nu, door beiden onopgemerkt, in de nabijheid zich bevond, hoorde toe, als Izaak tot zijn zoon Ezau sprak; en Ezau, de eed, die hij aan Jacob (Genesis 25:33), gezworen had, niet achtende, antwoordde de vader niet: ik heb mijn eerstgeboorterecht reeds verkocht, maar ging aanstonds van boog en pijlkoker voorzien, in het veld om een wildbraad te jagen, dat hij het inbracht tot zijn vader, en zo in het bezit zou komen van hetgeen hij als weggeworpen had.

Rebekka is niet tevreden met het plan van Izaak. Zij weet tevens, dat niet Ezau, maar Jakob door God was uitverkoren. Helaas, door haar bedrieglijk handelen bederft zij voor Jakob de zegen van de Goddelijke belofte.

Vers 5

5. Rebekka nu, door beiden onopgemerkt, in de nabijheid zich bevond, hoorde toe, als Izaak tot zijn zoon Ezau sprak; en Ezau, de eed, die hij aan Jacob (Genesis 25:33), gezworen had, niet achtende, antwoordde de vader niet: ik heb mijn eerstgeboorterecht reeds verkocht, maar ging aanstonds van boog en pijlkoker voorzien, in het veld om een wildbraad te jagen, dat hij het inbracht tot zijn vader, en zo in het bezit zou komen van hetgeen hij als weggeworpen had.

Rebekka is niet tevreden met het plan van Izaak. Zij weet tevens, dat niet Ezau, maar Jakob door God was uitverkoren. Helaas, door haar bedrieglijk handelen bederft zij voor Jakob de zegen van de Goddelijke belofte.

Vers 6

6. Toen sprak Rebekka, gedachtig aan de goddelijke beloften, en in voorliefde voor haar jongste zoon, tot Jakob, haar zoon zeggende, nadat zij hem buiten voor de deur had opgezocht: Zie ik heb uw vader tot Ezau, uw broeder, horen spreken, zeggende:

Vers 6

6. Toen sprak Rebekka, gedachtig aan de goddelijke beloften, en in voorliefde voor haar jongste zoon, tot Jakob, haar zoon zeggende, nadat zij hem buiten voor de deur had opgezocht: Zie ik heb uw vader tot Ezau, uw broeder, horen spreken, zeggende:

Vers 7

7. Breng mij een wildbraad, en maak mij smakelijke spijzen toe, dat ik ete; en ik zal u zegenen voor het aangezicht des HEEREN, 1) voor mijn dood.

1)"Voor het aangezicht des HEEREN" dat is: in opzien tot Hem en in Zijn naam, zodat het zo goed is, alsof Hij zelf gezegend had. Dit is een bijvoeging van Rebekka aan Isaak's woord, om Jakob op het gewicht van het ogenblik opmerkzaam te maken; toch is de bijvoeging volkomen overeenkomstig de waarheid. De aartsvaders waren bij zulk een handeling werkelijk werktuigen of plaatsbekleders des Heren, die Zijn woorden hun in de mond legde, gelijk later de profeet Jeremia. (Jeremiah 1:9).

Vers 7

7. Breng mij een wildbraad, en maak mij smakelijke spijzen toe, dat ik ete; en ik zal u zegenen voor het aangezicht des HEEREN, 1) voor mijn dood.

1)"Voor het aangezicht des HEEREN" dat is: in opzien tot Hem en in Zijn naam, zodat het zo goed is, alsof Hij zelf gezegend had. Dit is een bijvoeging van Rebekka aan Isaak's woord, om Jakob op het gewicht van het ogenblik opmerkzaam te maken; toch is de bijvoeging volkomen overeenkomstig de waarheid. De aartsvaders waren bij zulk een handeling werkelijk werktuigen of plaatsbekleders des Heren, die Zijn woorden hun in de mond legde, gelijk later de profeet Jeremia. (Jeremiah 1:9).

Vers 8

8. Nu dan, mijn zoon! hoor mijn stem in hetgeen ik u gebiede. Gij moet het doen, want Ezau is reeds naar het veld en keert hij eerst terug, zo is de zegen voor altijd voor u verloren; en gij kunt het doen zonder vrees, dat het zonde zij, daar uw moeder het beveelt.

Vers 8

8. Nu dan, mijn zoon! hoor mijn stem in hetgeen ik u gebiede. Gij moet het doen, want Ezau is reeds naar het veld en keert hij eerst terug, zo is de zegen voor altijd voor u verloren; en gij kunt het doen zonder vrees, dat het zonde zij, daar uw moeder het beveelt.

Vers 9

9. Ga nu heen tot de kudde, en haal mij van daar twee goede geitenbokjes; 1) en ik zal die voor uw vader maken tot smakelijke spijzen, gelijk als hij gaarne heeft, en van Ezau gevraagd heeft.

1) Men kan geitenbokken zo toebereiden, dat zij als wildbraad smaken.

Vers 9

9. Ga nu heen tot de kudde, en haal mij van daar twee goede geitenbokjes; 1) en ik zal die voor uw vader maken tot smakelijke spijzen, gelijk als hij gaarne heeft, en van Ezau gevraagd heeft.

1) Men kan geitenbokken zo toebereiden, dat zij als wildbraad smaken.

Vers 10

10. En gij zult ze tot uw vader brengen, en hij zal eten, opdat hij u daarna zegene, en het van God u toegekende en door uw broeder aan u afgestane geboorterecht, al is het ook tegen zijn wil, op u legge, v r zijn dood. 1) 1) Haar man tegen zich te vertoornen, de dodelijke haat van zijn broeder tegen Jakob te doen ontstaan, haar geliefde zoon in levensgevaar te brengen, dat alles schroomde zij niet, omdat het erfdeel, door God beloofd, haar voor de geest stond, en zij wist, dat God het aan Jakob had toegezegd..

Aan dit geloof paart Rebekka veel ongeloof en zonde; zij meent, nu zij Isaak's bevel aan Ezau vernomen heeft, dat de goddelijke belofte niet vervuld zal worden en denkt er niet aan, dat de aartsvader alleen zal kunnen spreken wat de Heere hem te spreken geven zal, (vergelijk Genesis 8:13,Genesis 8:17-Genesis 8:20). Zij neemt haar toevlucht tot ongeoorloofde middelen, tot leugen en bedrog, en leert ze haar eigen zoon; zij vangt Izaak door haar vrouwelijke list in zijn eigen netten (zie Genesis 27:4 opm 2b) "Wanneer men Gods woord voor zich heeft, moet men daarvan geenszins afwijken, maar toch ook niet beproeven, om zijn voornemen door onrechtvaardige middelen te bereiken, maar op God zien, die wel middelen weet, hoe en wanneer Hij Zijn woord vervullen zal.

Vers 10

10. En gij zult ze tot uw vader brengen, en hij zal eten, opdat hij u daarna zegene, en het van God u toegekende en door uw broeder aan u afgestane geboorterecht, al is het ook tegen zijn wil, op u legge, v r zijn dood. 1) 1) Haar man tegen zich te vertoornen, de dodelijke haat van zijn broeder tegen Jakob te doen ontstaan, haar geliefde zoon in levensgevaar te brengen, dat alles schroomde zij niet, omdat het erfdeel, door God beloofd, haar voor de geest stond, en zij wist, dat God het aan Jakob had toegezegd..

Aan dit geloof paart Rebekka veel ongeloof en zonde; zij meent, nu zij Isaak's bevel aan Ezau vernomen heeft, dat de goddelijke belofte niet vervuld zal worden en denkt er niet aan, dat de aartsvader alleen zal kunnen spreken wat de Heere hem te spreken geven zal, (vergelijk Genesis 8:13,Genesis 8:17-Genesis 8:20). Zij neemt haar toevlucht tot ongeoorloofde middelen, tot leugen en bedrog, en leert ze haar eigen zoon; zij vangt Izaak door haar vrouwelijke list in zijn eigen netten (zie Genesis 27:4 opm 2b) "Wanneer men Gods woord voor zich heeft, moet men daarvan geenszins afwijken, maar toch ook niet beproeven, om zijn voornemen door onrechtvaardige middelen te bereiken, maar op God zien, die wel middelen weet, hoe en wanneer Hij Zijn woord vervullen zal.

Vers 11

11. Toen zei Jakob, die bij zulk een voorstel het hart klopte, en die tevens het gevaar en de moeilijkheden van een mogelijke ontdekking overwoog, tot Rebekka, zijnmoeder: Zie, mijn broeder Ezau is een harig man (Genesis 25:25), en ik ben daarentegen een glad man.

Wel het gevaarlijke van dat voorstel duidt Jakob aan, maar niet het zondige. En zondig was het voorstel, daar zij list tegen list stelde, in plaats van te wachten op de wegen des Heren.

Vers 11

11. Toen zei Jakob, die bij zulk een voorstel het hart klopte, en die tevens het gevaar en de moeilijkheden van een mogelijke ontdekking overwoog, tot Rebekka, zijnmoeder: Zie, mijn broeder Ezau is een harig man (Genesis 25:25), en ik ben daarentegen een glad man.

Wel het gevaarlijke van dat voorstel duidt Jakob aan, maar niet het zondige. En zondig was het voorstel, daar zij list tegen list stelde, in plaats van te wachten op de wegen des Heren.

Vers 12

12. Misschien zal mij mijn vader, wie toch zeker niet alleen mijn haastig komen, maar ook mijn eigenaardigheid in gang en spraak bevreemden zal, mij aan handen en gezicht betasten, om zich te overtuigen of ik werkelijk degene ben, voor wie ik mij uitgeef, en ik zal, daar hij op die wijze gemakkelijk achter de waarheid komen zal, in zijn ogen zijn, als een bedrieger, zo zou ik zonder twijfel een vloek over mij halen, en niet een zegen.

Vers 12

12. Misschien zal mij mijn vader, wie toch zeker niet alleen mijn haastig komen, maar ook mijn eigenaardigheid in gang en spraak bevreemden zal, mij aan handen en gezicht betasten, om zich te overtuigen of ik werkelijk degene ben, voor wie ik mij uitgeef, en ik zal, daar hij op die wijze gemakkelijk achter de waarheid komen zal, in zijn ogen zijn, als een bedrieger, zo zou ik zonder twijfel een vloek over mij halen, en niet een zegen.

Vers 13

13. En zijn moeder zei tot hem: Uw vloek, de vloek, die uw vader mocht uitspreken, zij op mij, mijn zoon! alle kwade gevolgen, die hieruit mochten ontstaan, alle verontwaardiging zal ik op mij nemen, daar ik het u geboden heb. Ik ben echter zeker, dat het niet komen zal tot hetgeen gij vreest; hoor alleen naar mijn stem en ga, haal ze (de geitenbokken) mij.

Hier zondigt Rebekka wederom, omdat zij zo van overdreven ijver brandt, dat zij er niet om denkt, dat het Gods goedkeuring niet wegdraagt, wat zij denkt te doen. Zelf wil zij de vloek dragen. Vanwaar echter zo overgroot vertrouwen? Het plan toch was uit haar eigen brein voortgekomen en steunde volstrekt niet op een goddelijk bevel. Niemand zal ontkennen, dat deze ijver, ofschoon hij voorbarig was, toch zowel uit vroomheid voortkwam, als in betrekking stond tot het woord Gods. Want toen haar door de godsspraak was bekend gemaakt, dat Jakob door God was uitverkoren, heeft zij ten behoeve van de goddelijke verkiezing alles achter gesteld, wat in de wereld zichtbaar was, en wat haar natuurlijk gevoel haar zei. Derhalve leren wij door dit voorbeeld, dat, wie bedaard en gelaten wandelt in de weg van zijn roeping, niet iets durft bestaan, dan wat God in Zijn woord toelaat.. 14. Toen ging hij, aan de drang van zijn moeder toegevende, en zijn geweten tot zwijgen brengende met de gedachte, dat hij zijn moeder gehoorzaamde (Acts 5:29), en hij haalde ze, en bracht ze zijn moeder; en zijn moeder maakte smakelijke spijzen, gelijk als zijn vader gaarne had.

Vers 13

13. En zijn moeder zei tot hem: Uw vloek, de vloek, die uw vader mocht uitspreken, zij op mij, mijn zoon! alle kwade gevolgen, die hieruit mochten ontstaan, alle verontwaardiging zal ik op mij nemen, daar ik het u geboden heb. Ik ben echter zeker, dat het niet komen zal tot hetgeen gij vreest; hoor alleen naar mijn stem en ga, haal ze (de geitenbokken) mij.

Hier zondigt Rebekka wederom, omdat zij zo van overdreven ijver brandt, dat zij er niet om denkt, dat het Gods goedkeuring niet wegdraagt, wat zij denkt te doen. Zelf wil zij de vloek dragen. Vanwaar echter zo overgroot vertrouwen? Het plan toch was uit haar eigen brein voortgekomen en steunde volstrekt niet op een goddelijk bevel. Niemand zal ontkennen, dat deze ijver, ofschoon hij voorbarig was, toch zowel uit vroomheid voortkwam, als in betrekking stond tot het woord Gods. Want toen haar door de godsspraak was bekend gemaakt, dat Jakob door God was uitverkoren, heeft zij ten behoeve van de goddelijke verkiezing alles achter gesteld, wat in de wereld zichtbaar was, en wat haar natuurlijk gevoel haar zei. Derhalve leren wij door dit voorbeeld, dat, wie bedaard en gelaten wandelt in de weg van zijn roeping, niet iets durft bestaan, dan wat God in Zijn woord toelaat.. 14. Toen ging hij, aan de drang van zijn moeder toegevende, en zijn geweten tot zwijgen brengende met de gedachte, dat hij zijn moeder gehoorzaamde (Acts 5:29), en hij haalde ze, en bracht ze zijn moeder; en zijn moeder maakte smakelijke spijzen, gelijk als zijn vader gaarne had.

Vers 15

15. Daarna nam Rebekka, om Izaak te kunnen misleiden, de kostelijke klederen 1) van Ezau, haar grootste zoon, die zij bij zich in huis had, en zij trok ze Jakob, haar kleinste zoon aan.

1) Ezau schijnt, wegens zijn eerstgeboorte, ten opzichte van zijn kleding, een meer voorname plaats in het huisgezin ingenomen te hebben. Zijn kostelijke klederen herinneren aan de rol van Jozef, die, in het bloed van een geitenbok gedoopt, aan Jakob getoond werd. (hoofdstuk. 37:31-35).

Vers 15

15. Daarna nam Rebekka, om Izaak te kunnen misleiden, de kostelijke klederen 1) van Ezau, haar grootste zoon, die zij bij zich in huis had, en zij trok ze Jakob, haar kleinste zoon aan.

1) Ezau schijnt, wegens zijn eerstgeboorte, ten opzichte van zijn kleding, een meer voorname plaats in het huisgezin ingenomen te hebben. Zijn kostelijke klederen herinneren aan de rol van Jozef, die, in het bloed van een geitenbok gedoopt, aan Jakob getoond werd. (hoofdstuk. 37:31-35).

Vers 16

16. En de vellen van de geitenbokjes 1) trok zij, om een ontdekking, als Jakob vreesde (Genesis 27:11,Genesis 27:12), te voorkomen, over zijn handen, en over de gladdigheid van zijn hals.

1) Hier zijn de geiten van de Oosterse kameelgeiten (Angora-geiten) gemeend, "wier zwart zijdeachtig, kort haar, ook door de Romeinen, in plaats van mensenhaar gebezigd werd.

Vers 16

16. En de vellen van de geitenbokjes 1) trok zij, om een ontdekking, als Jakob vreesde (Genesis 27:11,Genesis 27:12), te voorkomen, over zijn handen, en over de gladdigheid van zijn hals.

1) Hier zijn de geiten van de Oosterse kameelgeiten (Angora-geiten) gemeend, "wier zwart zijdeachtig, kort haar, ook door de Romeinen, in plaats van mensenhaar gebezigd werd.

Vers 17

17. En Zij gaf, nadat de kleding alzo voltooid was, de smakelijke spijzen, en het brood, welke zij toegemaakt had, in de hand van Jakob, haar zoon, opdat deze het tot Izaak zou brengen.

Op drie dingen rekende zij, waarop zij eigenlijk haar gehele aanslag tegen haar man had gegrond. Zij ging te rade met de zinnelijke lust, het zedelijk zwak van haar echtgenoot; bouwde op zijn blindheid, zijn lichamelijk gebrek; zij verwachtte het welslagen van haar zondige poging, mede van het zelfzuchtig karakter van haar zoon. Listige mensen pogen steeds van de zonden en zwakken bij anderen gebruik te maken, om hun eigen zin en zonde door te drijven..

Vers 17

17. En Zij gaf, nadat de kleding alzo voltooid was, de smakelijke spijzen, en het brood, welke zij toegemaakt had, in de hand van Jakob, haar zoon, opdat deze het tot Izaak zou brengen.

Op drie dingen rekende zij, waarop zij eigenlijk haar gehele aanslag tegen haar man had gegrond. Zij ging te rade met de zinnelijke lust, het zedelijk zwak van haar echtgenoot; bouwde op zijn blindheid, zijn lichamelijk gebrek; zij verwachtte het welslagen van haar zondige poging, mede van het zelfzuchtig karakter van haar zoon. Listige mensen pogen steeds van de zonden en zwakken bij anderen gebruik te maken, om hun eigen zin en zonde door te drijven..

Vers 18

18. En hij kwam tot zijn vader, en zei: zoveel mogelijk Ezau's stem nabootsende, Mijn vader! En hij zei: Zie hier ben ik; (Genesis 27:1) wie Zijt gij mijn zoon; aan uw stem kan ik u niet recht herkennen; zijt gij Ezau of Jakob?

Vers 18

18. En hij kwam tot zijn vader, en zei: zoveel mogelijk Ezau's stem nabootsende, Mijn vader! En hij zei: Zie hier ben ik; (Genesis 27:1) wie Zijt gij mijn zoon; aan uw stem kan ik u niet recht herkennen; zijt gij Ezau of Jakob?

Vers 19

19. En Jakob, nu enigszins moediger geworden, want, waar men eens de grenzen van zijn plicht is overgesprongen, is er geen grens voor de vermetelheid meer, zei tot zijnvader: Ik ben Ezau, 1) uw eerstgeborene; ik heb gedaan, gelijk als gij tot mij gesproken had; en u een maal bereid, gelijk gij gaarne hebt; Sta toch op van uw legerstede, zit, en eet van mijn wildbraad, opdat uw ziel, gelijk gij mij belooft hebt (Genesis 27:4), mij zegene. 2)

1) "Ik ben Ezau." Toen zijn moeder met haar voorstel tot hem kwam, was hij schroomvallig en angstig, maar nu is hij reeds stoutmoedig. Als eenmaal de voet op de weg van de zonde is gezet, valt de tweede schrede gemakkelijk. En toch is Jakob bestemd om de heilige linie voort te zetten. Hoe schittert dan ook hier Gods oneindige wijsheid en vrijmacht!. 2) Jakob weet, dat hij, overeenkomstig de wil Gods, tot het bezit van dit groot en heerlijk recht geroepen is; hij haakt ernaar in het bezit daarvan gesteld te worden. Hij, zowel als zijn moeder, zijn bij dat verlangen met zondig ongeduld bezield, en tegelijkertijd, toegevende aan verwachtingen van aardse eer en wereldse macht, grijpen zij ongeoorloofde middelen aan, tot het bereiken van hun doel. Omtrent allen echter, die zich in meerdere of mindere mate hierbij bezondigen toont de uitkomst van deze geschiedenis, hoe zij niet anders dan machteloze werktuigen waren in de hand van de Voorzienigheid, die aan een ieder iets anders verschaft of ten deel laat vallen, dan hij begeert of verwacht, en die juist daardoor elke verkeerdheid straft. Izaak ziet zich in zijn verwachtingen ten aanzien van Ezau teleurgesteld; hij, die de geboden Gods weerstreeft, moet blindelings en tegen wil en dank datgene volbrengen. wat hij niet wil. Ezau kon zijn wensen naar aardse macht, waarvoor hij alleen hart heeft, waarop hij als gevolg van het recht van eerstgeboorte had gehoopt, niet bevredigen; Rebekka moet twintig jaar lang haar lieveling missen, en Jakob, die ondermeer ook wel de begeerte heeft gekoesterd, om te heersen in zijns vaders huis, moet ijlings vluchten naar den vreemde, waar het hem veelvoudig wordt vergolden, wat hij jegens zijn vader en zijn broeder heeft misdaan. Zo wil ons dit geschiedverhaal voornamelijk doen zien, hoe God in Zijn genadige verkiezing, in de vervulling van Zijn oogmerken, op verborgen, maar onfeilbare wegen voorwaarts gaat, en Zichzelf openbaart in al Zijn wonderbare heerlijkheid door de bescherming van Zijn kinderen, ook waar deze nog niet vrij zijn van zonde..

Vers 19

19. En Jakob, nu enigszins moediger geworden, want, waar men eens de grenzen van zijn plicht is overgesprongen, is er geen grens voor de vermetelheid meer, zei tot zijnvader: Ik ben Ezau, 1) uw eerstgeborene; ik heb gedaan, gelijk als gij tot mij gesproken had; en u een maal bereid, gelijk gij gaarne hebt; Sta toch op van uw legerstede, zit, en eet van mijn wildbraad, opdat uw ziel, gelijk gij mij belooft hebt (Genesis 27:4), mij zegene. 2)

1) "Ik ben Ezau." Toen zijn moeder met haar voorstel tot hem kwam, was hij schroomvallig en angstig, maar nu is hij reeds stoutmoedig. Als eenmaal de voet op de weg van de zonde is gezet, valt de tweede schrede gemakkelijk. En toch is Jakob bestemd om de heilige linie voort te zetten. Hoe schittert dan ook hier Gods oneindige wijsheid en vrijmacht!. 2) Jakob weet, dat hij, overeenkomstig de wil Gods, tot het bezit van dit groot en heerlijk recht geroepen is; hij haakt ernaar in het bezit daarvan gesteld te worden. Hij, zowel als zijn moeder, zijn bij dat verlangen met zondig ongeduld bezield, en tegelijkertijd, toegevende aan verwachtingen van aardse eer en wereldse macht, grijpen zij ongeoorloofde middelen aan, tot het bereiken van hun doel. Omtrent allen echter, die zich in meerdere of mindere mate hierbij bezondigen toont de uitkomst van deze geschiedenis, hoe zij niet anders dan machteloze werktuigen waren in de hand van de Voorzienigheid, die aan een ieder iets anders verschaft of ten deel laat vallen, dan hij begeert of verwacht, en die juist daardoor elke verkeerdheid straft. Izaak ziet zich in zijn verwachtingen ten aanzien van Ezau teleurgesteld; hij, die de geboden Gods weerstreeft, moet blindelings en tegen wil en dank datgene volbrengen. wat hij niet wil. Ezau kon zijn wensen naar aardse macht, waarvoor hij alleen hart heeft, waarop hij als gevolg van het recht van eerstgeboorte had gehoopt, niet bevredigen; Rebekka moet twintig jaar lang haar lieveling missen, en Jakob, die ondermeer ook wel de begeerte heeft gekoesterd, om te heersen in zijns vaders huis, moet ijlings vluchten naar den vreemde, waar het hem veelvoudig wordt vergolden, wat hij jegens zijn vader en zijn broeder heeft misdaan. Zo wil ons dit geschiedverhaal voornamelijk doen zien, hoe God in Zijn genadige verkiezing, in de vervulling van Zijn oogmerken, op verborgen, maar onfeilbare wegen voorwaarts gaat, en Zichzelf openbaart in al Zijn wonderbare heerlijkheid door de bescherming van Zijn kinderen, ook waar deze nog niet vrij zijn van zonde..

Vers 20

20. Toen zei Izaak, die wel Ezau met verlangen tegemoet zag, maar niet begrijpen kon, dat hij thans reeds van de jacht kon teruggekeerd zijn, en het eten kon bereid hebben, tot zijn zoon: Hoe is dit, dat gij het zo haast gevonden hebt, mijn zoon? En hij zei, nu reeds zozeer in zijn rol thuis, dat die vraag hem niet meer in verlegenheid bracht: Omdat de HEERE, uw God 1) dat heeft doen ontmoeten voor mijn aangezicht; Hij heeft mij bijzondere voorspoed gegeven, opdat gij mij zegenen zou.

1) De zonde van Jakob is groot; zijn bedrog vreselijk; maar dat hij hier nog van de "HEERE God" durft spreken, is het zwaarste in zijn zonde. Hij noemt de naam van de Alwetende, en hij steelt, en liegt, en bedriegt; hij noemt de rechtvaardige Vergelder; en toch hij denkt niet aan terugkeren. "Hij misbruikt de naam des Heren tot ijdelheid, het heiligste, om aan woorden van bedrog ingang te verschaffen.".

Vers 20

20. Toen zei Izaak, die wel Ezau met verlangen tegemoet zag, maar niet begrijpen kon, dat hij thans reeds van de jacht kon teruggekeerd zijn, en het eten kon bereid hebben, tot zijn zoon: Hoe is dit, dat gij het zo haast gevonden hebt, mijn zoon? En hij zei, nu reeds zozeer in zijn rol thuis, dat die vraag hem niet meer in verlegenheid bracht: Omdat de HEERE, uw God 1) dat heeft doen ontmoeten voor mijn aangezicht; Hij heeft mij bijzondere voorspoed gegeven, opdat gij mij zegenen zou.

1) De zonde van Jakob is groot; zijn bedrog vreselijk; maar dat hij hier nog van de "HEERE God" durft spreken, is het zwaarste in zijn zonde. Hij noemt de naam van de Alwetende, en hij steelt, en liegt, en bedriegt; hij noemt de rechtvaardige Vergelder; en toch hij denkt niet aan terugkeren. "Hij misbruikt de naam des Heren tot ijdelheid, het heiligste, om aan woorden van bedrog ingang te verschaffen.".

Vers 21

21. En Izaak zei tot Jakob, die hij nog niet voor Ezau kon houden, daar de stem hem vreemd was: Nader toch, dat ik u betaste, mijn zoon! of gij mijn zoon Ezau zelf zijt, of niet? 1)

1) Hier zou ik de schotel hebben laten vallen, en ware ik weggelopen als een gejaagde..

Het schijnt wel, dat Izaak kwade vermoedens heeft gehad. Izaak, later ook zijn weg overdenkende zal, zonder twijfel, ook toen de weg Gods hebben verheerlijkt, die hem, ondanks zich zelf, gebruikte om Zijn goddelijke raad, ten opzichte van Jakob, uit te voeren..

Vers 21

21. En Izaak zei tot Jakob, die hij nog niet voor Ezau kon houden, daar de stem hem vreemd was: Nader toch, dat ik u betaste, mijn zoon! of gij mijn zoon Ezau zelf zijt, of niet? 1)

1) Hier zou ik de schotel hebben laten vallen, en ware ik weggelopen als een gejaagde..

Het schijnt wel, dat Izaak kwade vermoedens heeft gehad. Izaak, later ook zijn weg overdenkende zal, zonder twijfel, ook toen de weg Gods hebben verheerlijkt, die hem, ondanks zich zelf, gebruikte om Zijn goddelijke raad, ten opzichte van Jakob, uit te voeren..

Vers 22

22. Toen kwam Jakob bij, wegens het overgetrokken geitenvel voor een onderzoek niet vrezende, tot zijn vader Izaak, die hem betastte; en hij zei: De stem is Jakob's stem, maar de handen zijn Ezau's handen. 1) 1) De uitdrukking: "de stem is Jakob's stem, maar de handen zijn Ezau's handen," is tot een spreekwoord geworden voor zodanige gevallen, wanneer woorden en handelingen niet overeenstemmen..

Vers 22

22. Toen kwam Jakob bij, wegens het overgetrokken geitenvel voor een onderzoek niet vrezende, tot zijn vader Izaak, die hem betastte; en hij zei: De stem is Jakob's stem, maar de handen zijn Ezau's handen. 1) 1) De uitdrukking: "de stem is Jakob's stem, maar de handen zijn Ezau's handen," is tot een spreekwoord geworden voor zodanige gevallen, wanneer woorden en handelingen niet overeenstemmen..

Vers 23

23. Doch hij kende hem niet, herkende hem niet voor degene, die hij eigenlijk was, omdat zijn handen harig waren, gelijk de handen van zijn broeder Ezau, en deze zaak besliste bij Izaak, daar hij wegens zijn goedig karakter aan zulk een bedrog niet denken kon; en hij zegende hem, maakte zich gereed om de plechtige zegen, die hij zich voorgenomen had, uit te spreken.

Vers 23

23. Doch hij kende hem niet, herkende hem niet voor degene, die hij eigenlijk was, omdat zijn handen harig waren, gelijk de handen van zijn broeder Ezau, en deze zaak besliste bij Izaak, daar hij wegens zijn goedig karakter aan zulk een bedrog niet denken kon; en hij zegende hem, maakte zich gereed om de plechtige zegen, die hij zich voorgenomen had, uit te spreken.

Vers 24

24. En hij zei, om voordat hij aanving, ook het laatste overblijfsel van twijfel uit zijn ziel te verbannen: Zijt gij mijn zoon Ezau zelf? En hij zei: Ik ben het!1)

1) God liet de list gelukken, omdat Isaak's voornemen, om Ezau te zegenen, tegen Zijn raadsbesluiten was (Genesis 26:23). Ezau kon niet tot het hoofd worden van een godsdienstige stam, waar de huisvader tevens priester was. Uit Ezau's stam mocht een Herodes, geen Emmanuel voortkomen..

Of was de man, wiens gehele levensgeschiedenis niet n godsdienstige gedachte oplevert, geschikt, om voortplanter van de belofte van het Godsrijk te zijn? De goedhartigheid, die doorstraalt in de kleine diensten, welke hij bereidwillig aan zijn vader bewijst, in het uitstellen van de wraak tot de dood van zijn vader, in het huwelijk met een dochter van Ismaël, en later in de verzoening met Jakob, wordt zij niet juist het meest gevonden bij karakters, die geheel onder de macht van het zinnelijke staan, en, in alle dingen even zwak, evenmin de zonde als de drang van hun natuurlijk gevoel kunnen weerstaan?.

Wie zich eenmaal aan leugen en veinzerij heeft overgegeven kan nooit weten, hoe ver de leugenketen zich zal uitstrekken, voordat zijn gehuichelde rol is uitgespeeld.

Eerst was Jakob angstig en bevreesd; nu, nadat hij de vrees heeft laten varen, wordt hij in zijn bedriegen stoutmoediger en standvastiger. Waardoor wij leren, dat, waar iemand eenmaal de wettige grenzen van zijn plicht heeft overschreden, straks gemakkelijk verder gaat. Waarom niets beter is, dan dat iemand zich houdt binnen de perken, hem van Godswege gesteld, opdat hij niet door meer te beproeven dan recht is, de deur voor satan openzet..

Vers 24

24. En hij zei, om voordat hij aanving, ook het laatste overblijfsel van twijfel uit zijn ziel te verbannen: Zijt gij mijn zoon Ezau zelf? En hij zei: Ik ben het!1)

1) God liet de list gelukken, omdat Isaak's voornemen, om Ezau te zegenen, tegen Zijn raadsbesluiten was (Genesis 26:23). Ezau kon niet tot het hoofd worden van een godsdienstige stam, waar de huisvader tevens priester was. Uit Ezau's stam mocht een Herodes, geen Emmanuel voortkomen..

Of was de man, wiens gehele levensgeschiedenis niet n godsdienstige gedachte oplevert, geschikt, om voortplanter van de belofte van het Godsrijk te zijn? De goedhartigheid, die doorstraalt in de kleine diensten, welke hij bereidwillig aan zijn vader bewijst, in het uitstellen van de wraak tot de dood van zijn vader, in het huwelijk met een dochter van Ismaël, en later in de verzoening met Jakob, wordt zij niet juist het meest gevonden bij karakters, die geheel onder de macht van het zinnelijke staan, en, in alle dingen even zwak, evenmin de zonde als de drang van hun natuurlijk gevoel kunnen weerstaan?.

Wie zich eenmaal aan leugen en veinzerij heeft overgegeven kan nooit weten, hoe ver de leugenketen zich zal uitstrekken, voordat zijn gehuichelde rol is uitgespeeld.

Eerst was Jakob angstig en bevreesd; nu, nadat hij de vrees heeft laten varen, wordt hij in zijn bedriegen stoutmoediger en standvastiger. Waardoor wij leren, dat, waar iemand eenmaal de wettige grenzen van zijn plicht heeft overschreden, straks gemakkelijk verder gaat. Waarom niets beter is, dan dat iemand zich houdt binnen de perken, hem van Godswege gesteld, opdat hij niet door meer te beproeven dan recht is, de deur voor satan openzet..

Vers 25

25. Toen zei hij: Stel het nabij mij, dat ik van het wildbraad van mijn zoon 1) ete, opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook wijn en hij dronk.

1) "Van mijn zoon." niet van u, omdat Izaak nog altijd twijfelt, of hij wel werkelijk Ezau voor zich heeft..

Vers 25

25. Toen zei hij: Stel het nabij mij, dat ik van het wildbraad van mijn zoon 1) ete, opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook wijn en hij dronk.

1) "Van mijn zoon." niet van u, omdat Izaak nog altijd twijfelt, of hij wel werkelijk Ezau voor zich heeft..

Vers 26

26. En zijn vader Izaak, nadat hij zich tot de plechtige handeling gesterkt had, en tegelijk met de zoon, van wiens spijze hij genoot, in liefde zich verenigd had, zei tot hem: Kom toch bij, en kus mij, 1) mijn zoon! 1) Ook dat doen naderen en dat bevel, om hem te kussen, kwam uit twijfel voort. Izaak vermoedde wel, dat er bedrog gepleegd werd..

Vers 26

26. En zijn vader Izaak, nadat hij zich tot de plechtige handeling gesterkt had, en tegelijk met de zoon, van wiens spijze hij genoot, in liefde zich verenigd had, zei tot hem: Kom toch bij, en kus mij, 1) mijn zoon! 1) Ook dat doen naderen en dat bevel, om hem te kussen, kwam uit twijfel voort. Izaak vermoedde wel, dat er bedrog gepleegd werd..

Vers 27

27. En hij kwam bij, en hij kuste 1) hem; toen rook hij de reuk van zijn kleren, die door specerijen of welriekende vochten een aangenamen geur hadden (Psalms 45:9; Spreuken. 7:17; Song of Solomon 3:6 ) en uit deze aangename geur aanleiding nemende, zegende hij hem, en hij zei: Zie, de reuk van mijn zoon 2) is als de reuk van het veld, hetwelk de HEERE met kruiden en welriekende bloemen en fris groen rijkelijk gezegend heeft.

1) Dat Jakob ten einde toe zijn bedrieglijke handelwijze volhield, moest wel dienen, om de raad Gods te volbrengen; om zijn besluit te volvoeren. Vergeten wij het echter niet, dat het wel Gods besluitende wil was, dat Jakob werd gezegend, maar geenszins zijn bevelende, dat die zegen op bedrieglijke wijze werd verkregen..

De Christelijke broederkus en de Judaskus zijn hier verenigd..

2) De reuk van Ezau's klederen was die van de velden, die hij als jager doorkruiste. Beroemd was de geur van de Libanon (Hosea1:7; Song of Solomon 4:11 ) De geur van kruiden en bloemrijke velden van Kanan welke aan de erfgenaam van de belofte waren toegezegd, hing in Ezau's klederen..

Jakob, de jongste, wordt gezegend in de persoon van Ezau; de kleren, welke hij aan zijn broeder ontleend had, ademen de vader een aangename en liefelijke geur tegen; waar wij nu, in de naam van Christus, ons stellen voor het aangezicht van de Hemelse Vader, bekleed met het kleed van Zijn gerechtigheid, daar zal de liefelijke geur, welke van dat kleed uitgaat, ons Zijn gunst aldus verwerven, dat wij in diens plaats worden gesteld..

Vers 27

27. En hij kwam bij, en hij kuste 1) hem; toen rook hij de reuk van zijn kleren, die door specerijen of welriekende vochten een aangenamen geur hadden (Psalms 45:9; Spreuken. 7:17; Song of Solomon 3:6 ) en uit deze aangename geur aanleiding nemende, zegende hij hem, en hij zei: Zie, de reuk van mijn zoon 2) is als de reuk van het veld, hetwelk de HEERE met kruiden en welriekende bloemen en fris groen rijkelijk gezegend heeft.

1) Dat Jakob ten einde toe zijn bedrieglijke handelwijze volhield, moest wel dienen, om de raad Gods te volbrengen; om zijn besluit te volvoeren. Vergeten wij het echter niet, dat het wel Gods besluitende wil was, dat Jakob werd gezegend, maar geenszins zijn bevelende, dat die zegen op bedrieglijke wijze werd verkregen..

De Christelijke broederkus en de Judaskus zijn hier verenigd..

2) De reuk van Ezau's klederen was die van de velden, die hij als jager doorkruiste. Beroemd was de geur van de Libanon (Hosea1:7; Song of Solomon 4:11 ) De geur van kruiden en bloemrijke velden van Kanan welke aan de erfgenaam van de belofte waren toegezegd, hing in Ezau's klederen..

Jakob, de jongste, wordt gezegend in de persoon van Ezau; de kleren, welke hij aan zijn broeder ontleend had, ademen de vader een aangename en liefelijke geur tegen; waar wij nu, in de naam van Christus, ons stellen voor het aangezicht van de Hemelse Vader, bekleed met het kleed van Zijn gerechtigheid, daar zal de liefelijke geur, welke van dat kleed uitgaat, ons Zijn gunst aldus verwerven, dat wij in diens plaats worden gesteld..

Vers 28

28. Zo geve u dan God, dat het gehele land, dat uw zaad eens bezitten zal, zulk een geurig veld, zulk een schone vruchtbare streek zij; hij geve u van de dauw van de hemel 1) en de vettigheid van de aarde en menigte van tarwe en most 2) (Deuteronomy 8:7, Deuteronomy 11:11, Deuteronomy 33:28.

1) De dauw is in Palestina van groot gewicht voor de vruchtbaarheid gedurende de zomertijd, waarin het niet regent (Genesis 49:25; Deuteronomy 33:13, Deuteronomy 33:28; Hosea 4:6; Zacheria 8:12 )

2) Gelijk Abrahams lievelingsbeeld voor Gods belofte de sterrenhemel was, zo was Isaak's lievelingsbeeld de bloeiende en geurende grond. Daarin onderscheidde zich de eerste, die in de ruisende bossen woonde en de andere, die aan de opborrelende bronnen zat. Het beeld van de belofte daalde neer van de hemel tot de aarde..

Izaak schijnt hier zijn zoon slechts aardse goederen te beloven; rijke ambten, goede vrede, ere bij anderen; van het Hemelrijk wordt geen gewag gemaakt. Dit komt daar vandaan, dat God de vader de hoop op de toekomende erfenis eenvoudig en zonder meer als hun doel voor ogen stelde, maar hen daardoor, als langs omwegen, tot het hogere voerde. Zo wilde Hij, dat hun het land Kanan als tot een afbeeldsel en onderpand van het Hemelse erfdeel zou wezen. In al Zijn weldaden gaf Hij hun tekens van Zijn vaderlijke liefde, niet opdat zij, met hun aardse goederen tevreden, de hemel zouden vergeten, maar opdat zij, naar de geest van hun tijd zulke steunsels behoevende, trapsgewijs zich tot het hemelse mochten verheffen. Want, omdat Christus, de eersteling van de verrezenen, de hoop op het eeuwige onvergankelijke leven, nog niet was verschenen, bleef Zijn rijk in voorbeelden, als in afschaduwing, afgeschetst tot de volheid van de tijd daar was..

Vers 28

28. Zo geve u dan God, dat het gehele land, dat uw zaad eens bezitten zal, zulk een geurig veld, zulk een schone vruchtbare streek zij; hij geve u van de dauw van de hemel 1) en de vettigheid van de aarde en menigte van tarwe en most 2) (Deuteronomy 8:7, Deuteronomy 11:11, Deuteronomy 33:28.

1) De dauw is in Palestina van groot gewicht voor de vruchtbaarheid gedurende de zomertijd, waarin het niet regent (Genesis 49:25; Deuteronomy 33:13, Deuteronomy 33:28; Hosea 4:6; Zacheria 8:12 )

2) Gelijk Abrahams lievelingsbeeld voor Gods belofte de sterrenhemel was, zo was Isaak's lievelingsbeeld de bloeiende en geurende grond. Daarin onderscheidde zich de eerste, die in de ruisende bossen woonde en de andere, die aan de opborrelende bronnen zat. Het beeld van de belofte daalde neer van de hemel tot de aarde..

Izaak schijnt hier zijn zoon slechts aardse goederen te beloven; rijke ambten, goede vrede, ere bij anderen; van het Hemelrijk wordt geen gewag gemaakt. Dit komt daar vandaan, dat God de vader de hoop op de toekomende erfenis eenvoudig en zonder meer als hun doel voor ogen stelde, maar hen daardoor, als langs omwegen, tot het hogere voerde. Zo wilde Hij, dat hun het land Kanan als tot een afbeeldsel en onderpand van het Hemelse erfdeel zou wezen. In al Zijn weldaden gaf Hij hun tekens van Zijn vaderlijke liefde, niet opdat zij, met hun aardse goederen tevreden, de hemel zouden vergeten, maar opdat zij, naar de geest van hun tijd zulke steunsels behoevende, trapsgewijs zich tot het hemelse mochten verheffen. Want, omdat Christus, de eersteling van de verrezenen, de hoop op het eeuwige onvergankelijke leven, nog niet was verschenen, bleef Zijn rijk in voorbeelden, als in afschaduwing, afgeschetst tot de volheid van de tijd daar was..

Vers 29

29. Nadat hij hem zo tot erfgenaam van het aan Abraham beloofde (Genesis 12:7) en hem zelf bevestigde (Genesis 26:3) land Kanan, gesteld had, maakte hij hem tot erfgenaam van de overige beloften, terwijl hij hem de voorrang boven alle volken toezegde: Volken zullen u dienen, en natiën zullen zich voor u neerbuigen Isaiah 60:1); wees heer over uw broeders, en de zonen van uw moeder zullen zich voor u neerbuigen! 1) Vervloekt moet hij zijn, wie u vervloekt; en wie u zegent, zij gezegend! 2) (Genesis 12:3; Numbers 24:9 ).

1) Ofschoon Izaak de tijdelijke zegeningen Gods op de voorgrond stelt, toch leeft niet minder de hoop in zijn ziel, dat zijn zoon de wereld zal vervullen. Zelfs heft hij hem liever op tot dezelfde hoogte, welke hij verwachtte. Van welke zaak het bewijs uit de woorden kan geleverd worden. Want dit is toch de hoofdzaak, dat hij hem de heerschappij over de volken toewijst. Doch vanwaar de hoop op zo grote waardigheid indien hij niet overtuigd was, dat zijn geslacht daartoe door de Heere was uitverkoren en wel volgens deze wet, dat het recht van te heersen bij n berustte? Ondertussen is er grond genoeg voor om dit beginsel vast te houden, dat deze heilige man, waar hij zijn zoon een gelukkige levensloop toebidt, hij wenst dat hem God genegen zij, in Wiens vaderlijke gunst het waar en enig geluk ons alleen mogelijk is..

Het middelpunt van de zegen ligt in het woord: "Wees heer over uw broeders;" want in dit woord lag het opgesloten, dat de zegen eigenlijk zijn deel zou wezen, en anderen slechts deel zouden hebben aan hetgeen hem behoorde. Daarin lag het wezen van de heerschappij over die hun verwante stammen, (broeders," gelijk Jakob er slechts n had in de eigenlijke zin, noemde men dikwijls alle bloedverwanten, Genesis 29:12 ), die Israël naar het uitwendig maatschappelijk leven grotendeels uitoefende en later in geestelijke zin door de Messias voor eeuwig verwierf..

2) Izaak bond hiermee zich zelf de handen, zodat hij ook na de verschijning van de ware Ezau, Jakob niet meer vloeken kon. Deze was en bleef de gezegende des Heren, omdat zijn vader, als priester en plaatsvervanger van God, hem gezegend had, (Hebrews 11:20). Door het geloof heeft hij gezegend, met het oog op de toekomstige goederen. Zo was dan Jakob de uitverkorene Gods, op wiens schouders hij de lichamelijke zegen, het wereldlijk bestuur en het geestelijk priesterdom gelegd heeft, de nu eenmaal gezalfde Gods, die niet zonder gevaar kon aangerand worden, die zegen bracht, waar hij gezegend werd.

In herinnering is het te houden, dat het niet slechts blote wensen zijn, die de vaders gewoonlijk hun kinderen toebidden, maar zulke, die de belofte Gods tegelijk insluiten. Want Izaak was de wettige tolk van God en het orgaan van de Heilige Geest. En zo was het van kracht, waar hij hen, die het heil van zijn zoon in de weg zouden staan vervloekte, alsof God het zelf gedaan had. Aldus is dit de bevestiging van de belofte, waardoor God zijn gelovigen in zijn bescherming nemende, zich openbaart als de vijand te zullen zijn van hun vijanden. De hoofdsom van de zegeningen komt dan hierop neer, dat God aan zijn knecht Jakob kenbaar maakt, dat hij de vader, het gezegend hoofd over allen zal zijn; dat Hij hem tot vorst stelt en tevens tot hoofd van het heilig en uitverkoren volk; dat Hij hem door zijn kracht zal beschermen en verdedigen en zijn heil bewaken tegen allerlei soort van vijanden..

Een van de moeilijkste en meest ingewikkelde geschiedenissen is ons hier verhaald, die ons op het levendigst toont, hoe een hogere hand de draden van de geschiedenis leidt; zodat zij door alle zonden en dwaling van de mensen niet in verwarring gebracht kan worden. Ieder weeft de draden, die hij in de hand heeft naar zijn inzicht en naar willekeur, en ten laatste vertonen zich in het afgwerkte weefsel de overeenstemmende en in elkaar sluitende trekken van het door het verstand en de wijsheid van de meester bedachte beeld..

De zegening van Jakob is de prediking van Christus onder alle volken. De wet en de profetie is in Izaak..

II. Genesis 27:30-Genesis 27:40. Nauwelijks heeft Izaak zijn zegen over Jakob uitgesproken, of Ezau keert van de jacht terug en brengt de vader de verlangde spijze. Daar bemerkt hij, dat hij, als onwillig werktuig in `s Heren hand, aan een ander de zegen heeft moeten geven, dan aan wie hij die toegedacht heeft, en dat hij die niet terugnemen kan. Ezau is zeer bedroefd en vraagt nog om een zegen; hem wordt ten minste nog een vruchtbare woonplaats toegezegd en het uitzicht gegeven, zich eens van zijn broeders juk te bevrijden.

Vers 29

29. Nadat hij hem zo tot erfgenaam van het aan Abraham beloofde (Genesis 12:7) en hem zelf bevestigde (Genesis 26:3) land Kanan, gesteld had, maakte hij hem tot erfgenaam van de overige beloften, terwijl hij hem de voorrang boven alle volken toezegde: Volken zullen u dienen, en natiën zullen zich voor u neerbuigen Isaiah 60:1); wees heer over uw broeders, en de zonen van uw moeder zullen zich voor u neerbuigen! 1) Vervloekt moet hij zijn, wie u vervloekt; en wie u zegent, zij gezegend! 2) (Genesis 12:3; Numbers 24:9 ).

1) Ofschoon Izaak de tijdelijke zegeningen Gods op de voorgrond stelt, toch leeft niet minder de hoop in zijn ziel, dat zijn zoon de wereld zal vervullen. Zelfs heft hij hem liever op tot dezelfde hoogte, welke hij verwachtte. Van welke zaak het bewijs uit de woorden kan geleverd worden. Want dit is toch de hoofdzaak, dat hij hem de heerschappij over de volken toewijst. Doch vanwaar de hoop op zo grote waardigheid indien hij niet overtuigd was, dat zijn geslacht daartoe door de Heere was uitverkoren en wel volgens deze wet, dat het recht van te heersen bij n berustte? Ondertussen is er grond genoeg voor om dit beginsel vast te houden, dat deze heilige man, waar hij zijn zoon een gelukkige levensloop toebidt, hij wenst dat hem God genegen zij, in Wiens vaderlijke gunst het waar en enig geluk ons alleen mogelijk is..

Het middelpunt van de zegen ligt in het woord: "Wees heer over uw broeders;" want in dit woord lag het opgesloten, dat de zegen eigenlijk zijn deel zou wezen, en anderen slechts deel zouden hebben aan hetgeen hem behoorde. Daarin lag het wezen van de heerschappij over die hun verwante stammen, (broeders," gelijk Jakob er slechts n had in de eigenlijke zin, noemde men dikwijls alle bloedverwanten, Genesis 29:12 ), die Israël naar het uitwendig maatschappelijk leven grotendeels uitoefende en later in geestelijke zin door de Messias voor eeuwig verwierf..

2) Izaak bond hiermee zich zelf de handen, zodat hij ook na de verschijning van de ware Ezau, Jakob niet meer vloeken kon. Deze was en bleef de gezegende des Heren, omdat zijn vader, als priester en plaatsvervanger van God, hem gezegend had, (Hebrews 11:20). Door het geloof heeft hij gezegend, met het oog op de toekomstige goederen. Zo was dan Jakob de uitverkorene Gods, op wiens schouders hij de lichamelijke zegen, het wereldlijk bestuur en het geestelijk priesterdom gelegd heeft, de nu eenmaal gezalfde Gods, die niet zonder gevaar kon aangerand worden, die zegen bracht, waar hij gezegend werd.

In herinnering is het te houden, dat het niet slechts blote wensen zijn, die de vaders gewoonlijk hun kinderen toebidden, maar zulke, die de belofte Gods tegelijk insluiten. Want Izaak was de wettige tolk van God en het orgaan van de Heilige Geest. En zo was het van kracht, waar hij hen, die het heil van zijn zoon in de weg zouden staan vervloekte, alsof God het zelf gedaan had. Aldus is dit de bevestiging van de belofte, waardoor God zijn gelovigen in zijn bescherming nemende, zich openbaart als de vijand te zullen zijn van hun vijanden. De hoofdsom van de zegeningen komt dan hierop neer, dat God aan zijn knecht Jakob kenbaar maakt, dat hij de vader, het gezegend hoofd over allen zal zijn; dat Hij hem tot vorst stelt en tevens tot hoofd van het heilig en uitverkoren volk; dat Hij hem door zijn kracht zal beschermen en verdedigen en zijn heil bewaken tegen allerlei soort van vijanden..

Een van de moeilijkste en meest ingewikkelde geschiedenissen is ons hier verhaald, die ons op het levendigst toont, hoe een hogere hand de draden van de geschiedenis leidt; zodat zij door alle zonden en dwaling van de mensen niet in verwarring gebracht kan worden. Ieder weeft de draden, die hij in de hand heeft naar zijn inzicht en naar willekeur, en ten laatste vertonen zich in het afgwerkte weefsel de overeenstemmende en in elkaar sluitende trekken van het door het verstand en de wijsheid van de meester bedachte beeld..

De zegening van Jakob is de prediking van Christus onder alle volken. De wet en de profetie is in Izaak..

II. Genesis 27:30-Genesis 27:40. Nauwelijks heeft Izaak zijn zegen over Jakob uitgesproken, of Ezau keert van de jacht terug en brengt de vader de verlangde spijze. Daar bemerkt hij, dat hij, als onwillig werktuig in `s Heren hand, aan een ander de zegen heeft moeten geven, dan aan wie hij die toegedacht heeft, en dat hij die niet terugnemen kan. Ezau is zeer bedroefd en vraagt nog om een zegen; hem wordt ten minste nog een vruchtbare woonplaats toegezegd en het uitzicht gegeven, zich eens van zijn broeders juk te bevrijden.

Vers 30

30. En het geschiedde, als Izaak voleindigd had Jakob te zegenen, zo geschiedde het, toen Jakob, wie het beloofde land en de wereldlijke regering en het geestelijk priesterschap was toegezegd, maar even van het aangezicht van zijn vader Izaak uitgegaan was, 1) dat Ezau zijn broeder van zijn jacht kwam. Hij kwam, volgens Gods bijzondere leiding, geen ogenblik vroeger, opdat de zegening niet zou gestoord worden, maar ook geen ogenblik later, opdat Rebekka en Jakob zouden weten, hoe makkelijk hun list zou hebben kunnen mislukken (Romans 9:16)

1) God is een meester van de tijd en heeft het grote uurwerk in handen, zodat hij die kan verlengen en verkorten, gelijk Hij wil; in al zijn regeren weet Hij tijd en uur z te regelen, en de mensen die in de tijd leven, z te besturen, dat zij niet vroeger noch later komen dan Hij wil, Mijn Christen! beveel aan hem uw zaak. (Psalms 31:16; Galaten. 5:4; Romans 3:20 )

Vers 30

30. En het geschiedde, als Izaak voleindigd had Jakob te zegenen, zo geschiedde het, toen Jakob, wie het beloofde land en de wereldlijke regering en het geestelijk priesterschap was toegezegd, maar even van het aangezicht van zijn vader Izaak uitgegaan was, 1) dat Ezau zijn broeder van zijn jacht kwam. Hij kwam, volgens Gods bijzondere leiding, geen ogenblik vroeger, opdat de zegening niet zou gestoord worden, maar ook geen ogenblik later, opdat Rebekka en Jakob zouden weten, hoe makkelijk hun list zou hebben kunnen mislukken (Romans 9:16)

1) God is een meester van de tijd en heeft het grote uurwerk in handen, zodat hij die kan verlengen en verkorten, gelijk Hij wil; in al zijn regeren weet Hij tijd en uur z te regelen, en de mensen die in de tijd leven, z te besturen, dat zij niet vroeger noch later komen dan Hij wil, Mijn Christen! beveel aan hem uw zaak. (Psalms 31:16; Galaten. 5:4; Romans 3:20 )

Vers 31

31. Hij nu ook maakte het gevangen wild tot smakelijke spijzen toe, en bracht die tot zijn vader, opdat hij door middel van een aangenaam gerecht de zegen zou verkrijgen, waarvan hij eens (Genesis 25:29) om een spijze afstand had gedaan, en hij zei tot zijn vader, evenals eerder (vs 18,19) zijn broeder, alleen met dit onderscheid, dat Jakob bij zijn binnentreden zo weinig mogelijk sprak, totdat hij daarna moediger werd: Mijn vader sta op en ete van het wildbraad van zijn zoon, opdat uw ziel mij zegene. 32. En Izaak, zijn vader, zeer verwonderd, dat weer iemand met dezelfde nodiging tot hem naderde, zei tot hem: 1) Wie zijt gij? En hij Zei: Hoe kunt gij dat vragen, mijnvader? Ik ben uw zoon, uw eerstgeborene, Ezau, die gij naar het veld hebt gezonden, om een wildbraad te vangen en te bereiden, gelijk gij gaarne hebt.

1) Uit de vraag: "Wie zijt gij?" blijkt, dat Izaak nog voor een ogenblik geloofd heeft; dat hij niet bedrogen was.

Vers 31

31. Hij nu ook maakte het gevangen wild tot smakelijke spijzen toe, en bracht die tot zijn vader, opdat hij door middel van een aangenaam gerecht de zegen zou verkrijgen, waarvan hij eens (Genesis 25:29) om een spijze afstand had gedaan, en hij zei tot zijn vader, evenals eerder (vs 18,19) zijn broeder, alleen met dit onderscheid, dat Jakob bij zijn binnentreden zo weinig mogelijk sprak, totdat hij daarna moediger werd: Mijn vader sta op en ete van het wildbraad van zijn zoon, opdat uw ziel mij zegene. 32. En Izaak, zijn vader, zeer verwonderd, dat weer iemand met dezelfde nodiging tot hem naderde, zei tot hem: 1) Wie zijt gij? En hij Zei: Hoe kunt gij dat vragen, mijnvader? Ik ben uw zoon, uw eerstgeborene, Ezau, die gij naar het veld hebt gezonden, om een wildbraad te vangen en te bereiden, gelijk gij gaarne hebt.

1) Uit de vraag: "Wie zijt gij?" blijkt, dat Izaak nog voor een ogenblik geloofd heeft; dat hij niet bedrogen was.

Vers 33

33. Toen verschrikte 1) Izaak met zeer grote verschrikking, zeer, want het werd hem duidelijk, dat Jakob, waaraan hij eerst getwijfeld had (Genesis 27:24), en niet Ezau degene was, die tot hem was ingekomen, en hij zei: Wie is hij dan, die het wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft? en ik heb van alles gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend. Ik kan het niet meer veranderen; ik weet het aan de heiligegeestverrukking, die over mij kwam, toen ik de zegen uitsprak, dat de Heere zelf hem door mij gezegend heeft: ook zal hij gezegend wezen.2)

1)"Waardoor verschrikte Izaak dan zozeer? Door de ontdekking van Jakob's bedrog, dat hij van zijn eigen vlees en bloed nooit had kunnen geloven, of wel door de ontdekking van eigen tot dusver volgehouden en zorgvuldig verborgen zelfbedrog? Schrikte hij misschien af voor de jammerlijke gevolgen, die dit alles noodzakelijk na zich moest slepen? Kwam het hem nu mogelijk voor de geest. Nu Ezau zoveel nadruk erop legt, dat hij de eerstgeborene is, dat deze toch even oneerlijk is, daar hij toch vroeger zijn eerstgeboorterecht verkocht heeft, en nu evenwel zijn aanspraak daarop laat gelden? Ezau is dan waarlijk niet beter dan Jakob en ook hij gaat, schoon minder behendig, met bedrog om. Gaat er misschien nu voor Isaak's blinde ogen het licht op, dat hij nodig heeft en begint hij in te zien, dat hoe ook de mensen beraadslagen en zorgvuldig wikken, het toch God is, wiens raad zal bestaan en die ten laatste beschikt?".

2) Wie zou hier niet veel eerder verwacht hebben, een vervloeking van een vertoond iemand, indien dit alles volgens aardse manier en niet door inblazing van Boven had plaats gehad? O, de zaken hadden plaats gehad, maar op profetische wijze! Weliswaar op de aarde, maar volgens openbaring uit de hemel. Geschied door mensen, maar volgens de openbaring uit de hemel..

Vers 33

33. Toen verschrikte 1) Izaak met zeer grote verschrikking, zeer, want het werd hem duidelijk, dat Jakob, waaraan hij eerst getwijfeld had (Genesis 27:24), en niet Ezau degene was, die tot hem was ingekomen, en hij zei: Wie is hij dan, die het wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft? en ik heb van alles gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend. Ik kan het niet meer veranderen; ik weet het aan de heiligegeestverrukking, die over mij kwam, toen ik de zegen uitsprak, dat de Heere zelf hem door mij gezegend heeft: ook zal hij gezegend wezen.2)

1)"Waardoor verschrikte Izaak dan zozeer? Door de ontdekking van Jakob's bedrog, dat hij van zijn eigen vlees en bloed nooit had kunnen geloven, of wel door de ontdekking van eigen tot dusver volgehouden en zorgvuldig verborgen zelfbedrog? Schrikte hij misschien af voor de jammerlijke gevolgen, die dit alles noodzakelijk na zich moest slepen? Kwam het hem nu mogelijk voor de geest. Nu Ezau zoveel nadruk erop legt, dat hij de eerstgeborene is, dat deze toch even oneerlijk is, daar hij toch vroeger zijn eerstgeboorterecht verkocht heeft, en nu evenwel zijn aanspraak daarop laat gelden? Ezau is dan waarlijk niet beter dan Jakob en ook hij gaat, schoon minder behendig, met bedrog om. Gaat er misschien nu voor Isaak's blinde ogen het licht op, dat hij nodig heeft en begint hij in te zien, dat hoe ook de mensen beraadslagen en zorgvuldig wikken, het toch God is, wiens raad zal bestaan en die ten laatste beschikt?".

2) Wie zou hier niet veel eerder verwacht hebben, een vervloeking van een vertoond iemand, indien dit alles volgens aardse manier en niet door inblazing van Boven had plaats gehad? O, de zaken hadden plaats gehad, maar op profetische wijze! Weliswaar op de aarde, maar volgens openbaring uit de hemel. Geschied door mensen, maar volgens de openbaring uit de hemel..

Vers 34

34. Toen a) Ezau de woorden van zijn vader hoorde, zo schreeuwde hij met een grote en bittere schreeuw, zeer, daar nu alles onherroepelijk voor hem verloren was; en hij zei tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader!

a)Hebrews 12:17

Ezau is hier het beeld van de wanhoop. Als een onheilige en spotter heeft hij zijn eerstgeboorterecht verkocht. Het geloof in de zegeningen Gods had hij daarmee verworpen, en daarom, waar hij nu ziet, dat Jakob hem voor is geweest, weet hij er niet van om in berouw en boete God te voet te vallen, maar zoekt zijn troost in een ongelovig schreeuwen, hetwelk in een wanhopig schreeuwen zich oplost. En de ervaring, dat zijn zonde hem bezocht wordt, doet hem straks wel op wraak zinnen, maar niet, omdat hij de goddelijke beloften, welke met het eerstgeboorterecht in verband stonden, moest missen, maar omdat hij tijdelijke zegeningen moest derven. Ezau is de Kaïnsgestalte in het huisgezin van de Patriarchen. Zijn smart was geen smart over de zonde op zichzelf, maar over de gevolgen en daarom een droefheid tot de dood..

Vers 34

34. Toen a) Ezau de woorden van zijn vader hoorde, zo schreeuwde hij met een grote en bittere schreeuw, zeer, daar nu alles onherroepelijk voor hem verloren was; en hij zei tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader!

a)Hebrews 12:17

Ezau is hier het beeld van de wanhoop. Als een onheilige en spotter heeft hij zijn eerstgeboorterecht verkocht. Het geloof in de zegeningen Gods had hij daarmee verworpen, en daarom, waar hij nu ziet, dat Jakob hem voor is geweest, weet hij er niet van om in berouw en boete God te voet te vallen, maar zoekt zijn troost in een ongelovig schreeuwen, hetwelk in een wanhopig schreeuwen zich oplost. En de ervaring, dat zijn zonde hem bezocht wordt, doet hem straks wel op wraak zinnen, maar niet, omdat hij de goddelijke beloften, welke met het eerstgeboorterecht in verband stonden, moest missen, maar omdat hij tijdelijke zegeningen moest derven. Ezau is de Kaïnsgestalte in het huisgezin van de Patriarchen. Zijn smart was geen smart over de zonde op zichzelf, maar over de gevolgen en daarom een droefheid tot de dood..

Vers 35

35. En hij zei: Ik kan u deze zegen niet meer geven, hoeveel leed ik ook over die vergissing draag. Uw broeder is gekomen met bedrog; de Heere heeft het toegelaten en heeft mij gehouden, dat ik hem niet kende, en zo heeft hij uw, de u toegedachte, zegen weggenomen. 1)

1) Wat de Heer eeuwen daarna in een gelijkenis uitsprak, wordt hier duidelijk getoond: "Wie niet heeft, van die zal ook worden genomen wat hij heeft." Ezau is gelijk aan de boze dienstknecht uit de gelijkenis, die met de talenten, met de gaven, hem geschonken, niet heeft gewoekerd, maar die veeleer heeft veracht..

Vers 35

35. En hij zei: Ik kan u deze zegen niet meer geven, hoeveel leed ik ook over die vergissing draag. Uw broeder is gekomen met bedrog; de Heere heeft het toegelaten en heeft mij gehouden, dat ik hem niet kende, en zo heeft hij uw, de u toegedachte, zegen weggenomen. 1)

1) Wat de Heer eeuwen daarna in een gelijkenis uitsprak, wordt hier duidelijk getoond: "Wie niet heeft, van die zal ook worden genomen wat hij heeft." Ezau is gelijk aan de boze dienstknecht uit de gelijkenis, die met de talenten, met de gaven, hem geschonken, niet heeft gewoekerd, maar die veeleer heeft veracht..

Vers 36

36. Toen zei hij, in boosheid tegen zijn broeder uitvarende, in plaats van Gods hand hierin te zien en zijn misdadige verachting van de eerstgeboorte te betreuren: Is het niet, omdat men zijn naam noemt Jakob (Genesis 25:26), dat hij mij nu twee reizen de hiel heeft gehouden, de voet heeft gelicht, heeft bedrogen? Mijn eerstgeboorte heeft hij genomen! 1) (hoofdstuk. 25:33), en zie, nu heeft hij mijn zegen genomen! 2) Voorts zei hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? 3) Hebt gij dan alle zegeningen aan hem beloofd?

1) Hieruit blijkt, dat Ezau's gemoed door geen berouw gefolterd werd, omdat hij, door zijn broeder te beschuldigen, zichzelf van alle schuld vrijpleit. Want het berouw begint hiermee, dat men smart over de zonde krijgt en zichzelf mishaagt. Ezau had tot in zichzelf moeten afdalen, opdat hij zijn eigen rechter zou zijn. Na het eerstgeboorterecht verkocht te hebben, was hij als een hongerige hond op de spijze aangevlogen. Nu, als had hij geen enkele zonde op zijn geweten, toornt hij tegen zijn broeder. Vervolgens, indien de zegening van enig gewicht was, waarom schrijft hij dan niet toe, niet alleen aan werkelijk bedrog, maar ook aan de Voorzienigheid Gods, dat die zegen voor hem verloren was?.

Ezau onderscheidt twee zaken. Hij dacht, dat na het verkopen van zijn recht, hem de tijdelijke, de aardse zegen, die in zijn ogen de voornaamste was, gebleven zou zijn, en juist daarom had hij die moeten verliezen. Wie het hogere minder acht, moet het mindere met het hogere verliezen. Wie het hoogste het hoogste acht, ontvangt dit en het mindere tevens. (Luke 12:31).

2) Zo denkt de wereld nog heden! De genade van de wedergeboorte, van het kindschap van God, van rechtvaardiging en heiligmaking, waardoor men een eersteling van de schepselen van God wordt en het recht op de hemelse zegen verkrijgt, verkoopt zij, en wil toch daarna deze zegen erven; zij wil zalig, maar niet vroom zijn; zij wil in de hemel komen, maar de weg daartoe niet bewandelen..

3) In het Hebreeuws azalta, bespaarde, reserveerde. Ezau vraagt hiermee aan zijn vader, of deze niet nog een stuk van de erfelijke bezitting voor hem heeft gereserveerd, zodat Jakob niet van alles heer en meester is geworden. Wederom een kennelijk bewijs, dat Ezau's zinnen alleen op tijdelijk goed gevestigd zijn..

Vers 36

36. Toen zei hij, in boosheid tegen zijn broeder uitvarende, in plaats van Gods hand hierin te zien en zijn misdadige verachting van de eerstgeboorte te betreuren: Is het niet, omdat men zijn naam noemt Jakob (Genesis 25:26), dat hij mij nu twee reizen de hiel heeft gehouden, de voet heeft gelicht, heeft bedrogen? Mijn eerstgeboorte heeft hij genomen! 1) (hoofdstuk. 25:33), en zie, nu heeft hij mijn zegen genomen! 2) Voorts zei hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? 3) Hebt gij dan alle zegeningen aan hem beloofd?

1) Hieruit blijkt, dat Ezau's gemoed door geen berouw gefolterd werd, omdat hij, door zijn broeder te beschuldigen, zichzelf van alle schuld vrijpleit. Want het berouw begint hiermee, dat men smart over de zonde krijgt en zichzelf mishaagt. Ezau had tot in zichzelf moeten afdalen, opdat hij zijn eigen rechter zou zijn. Na het eerstgeboorterecht verkocht te hebben, was hij als een hongerige hond op de spijze aangevlogen. Nu, als had hij geen enkele zonde op zijn geweten, toornt hij tegen zijn broeder. Vervolgens, indien de zegening van enig gewicht was, waarom schrijft hij dan niet toe, niet alleen aan werkelijk bedrog, maar ook aan de Voorzienigheid Gods, dat die zegen voor hem verloren was?.

Ezau onderscheidt twee zaken. Hij dacht, dat na het verkopen van zijn recht, hem de tijdelijke, de aardse zegen, die in zijn ogen de voornaamste was, gebleven zou zijn, en juist daarom had hij die moeten verliezen. Wie het hogere minder acht, moet het mindere met het hogere verliezen. Wie het hoogste het hoogste acht, ontvangt dit en het mindere tevens. (Luke 12:31).

2) Zo denkt de wereld nog heden! De genade van de wedergeboorte, van het kindschap van God, van rechtvaardiging en heiligmaking, waardoor men een eersteling van de schepselen van God wordt en het recht op de hemelse zegen verkrijgt, verkoopt zij, en wil toch daarna deze zegen erven; zij wil zalig, maar niet vroom zijn; zij wil in de hemel komen, maar de weg daartoe niet bewandelen..

3) In het Hebreeuws azalta, bespaarde, reserveerde. Ezau vraagt hiermee aan zijn vader, of deze niet nog een stuk van de erfelijke bezitting voor hem heeft gereserveerd, zodat Jakob niet van alles heer en meester is geworden. Wederom een kennelijk bewijs, dat Ezau's zinnen alleen op tijdelijk goed gevestigd zijn..

Vers 37

37. Toen antwoordde Izaak en zei tot Ezau: Zie, ik heb hem tot een heer over u gezet, 1) en al zijn broeders, u en al uw nakomelingen, heb ik hem tot knechten gegeven; en ik heb hem met koren en most ondersteund; ik heb hem dat alles toegezegd; gij ziet dus, de gehele zegen van de eerstgeboorte is weg; wat zal ik u dan nu doen, mijn zoon? Ik weet niets meer te bedenken, waarmee ik u zou kunnen zegenen, hoe graag ik ook wilde.

1) Met deze woorden zegt Izaak, dat hij van zijn souvereinrecht heeft gebruik gemaakt, maar ook, dat hij Jakob tot soeverein heeft aangesteld. En hiermee wil hij Ezau doen gevoelen, dat er voor hem niets is gereserveerd. Een souvereinrecht kan niet met een ander gedeeld worden, wel op een ander overgedragen, maar niet met een ander gedeeld. Uit de volgende woorden in dit vers blijkt, dat Izaak nu wel degelijk de belofte Gods aan Abraham en hem geschonken, op het oog heeft gehad..

Vers 37

37. Toen antwoordde Izaak en zei tot Ezau: Zie, ik heb hem tot een heer over u gezet, 1) en al zijn broeders, u en al uw nakomelingen, heb ik hem tot knechten gegeven; en ik heb hem met koren en most ondersteund; ik heb hem dat alles toegezegd; gij ziet dus, de gehele zegen van de eerstgeboorte is weg; wat zal ik u dan nu doen, mijn zoon? Ik weet niets meer te bedenken, waarmee ik u zou kunnen zegenen, hoe graag ik ook wilde.

1) Met deze woorden zegt Izaak, dat hij van zijn souvereinrecht heeft gebruik gemaakt, maar ook, dat hij Jakob tot soeverein heeft aangesteld. En hiermee wil hij Ezau doen gevoelen, dat er voor hem niets is gereserveerd. Een souvereinrecht kan niet met een ander gedeeld worden, wel op een ander overgedragen, maar niet met een ander gedeeld. Uit de volgende woorden in dit vers blijkt, dat Izaak nu wel degelijk de belofte Gods aan Abraham en hem geschonken, op het oog heeft gehad..

Vers 38

38. En Ezau zei tot zijn vader: Hebt gij maar deze ne zegen, mijn vader? Zo ik de eerstgeboorte verloren heb, is er nog niet een mindere zegen? Zegen mij, ook mij, mijnvader! En Ezau hief, na het uitspreken van deze woorden zijn stem op, en weende, 1) zodat het hart van de vader brak.

1) De tranen, die uit wraakgierigheid, wangunst, vleselijke begeerten en wereldse zorgen voortkomen, veroorzaken de dood. 2 Corinthians 7:10).

Zijn fiere en vrije geest kan de gedachte aan onafhankelijkheid en onderdanigheid niet dragen. Hij, die slechts zijn eigen hartstochten tot dusverre als meesters gehoorzaamde, hij kan en wil geen andere erkennen. Daarom wordt het hem bij Isaak's besliste uitspraak zo naamloos wee om het hart, dat hij, de sterke en forse man, hij, de kloeke en wilde jager, uitbarst in tranen, en, in de spijt over grievende terugstelling, luid en heftig, als het dwingend en onstuimig kind, gaat wenen. Snikkend vraagt hij nog eenmaal: "hebt gij maar deze een zegen, mijn vader? zegen mij, ook mij; mijn vader! en Ezau hief zijn stem op en weende.".

Wel is Ezau hier het beeld van de zondaar die, als Judas later, berouw heeft, maar geen berouw, hetwelk een onberouwelijke bekering werkt..

Vers 38

38. En Ezau zei tot zijn vader: Hebt gij maar deze ne zegen, mijn vader? Zo ik de eerstgeboorte verloren heb, is er nog niet een mindere zegen? Zegen mij, ook mij, mijnvader! En Ezau hief, na het uitspreken van deze woorden zijn stem op, en weende, 1) zodat het hart van de vader brak.

1) De tranen, die uit wraakgierigheid, wangunst, vleselijke begeerten en wereldse zorgen voortkomen, veroorzaken de dood. 2 Corinthians 7:10).

Zijn fiere en vrije geest kan de gedachte aan onafhankelijkheid en onderdanigheid niet dragen. Hij, die slechts zijn eigen hartstochten tot dusverre als meesters gehoorzaamde, hij kan en wil geen andere erkennen. Daarom wordt het hem bij Isaak's besliste uitspraak zo naamloos wee om het hart, dat hij, de sterke en forse man, hij, de kloeke en wilde jager, uitbarst in tranen, en, in de spijt over grievende terugstelling, luid en heftig, als het dwingend en onstuimig kind, gaat wenen. Snikkend vraagt hij nog eenmaal: "hebt gij maar deze een zegen, mijn vader? zegen mij, ook mij; mijn vader! en Ezau hief zijn stem op en weende.".

Wel is Ezau hier het beeld van de zondaar die, als Judas later, berouw heeft, maar geen berouw, hetwelk een onberouwelijke bekering werkt..

Vers 39

39. Toen antwoordde zijn vader Izaak, daar opnieuw de profetische geest over hem kwam, en hij door die geest de toekomst van deze zoon zag, en hij zei tot hem: Zie, een zegen, verwant met de aardse zegen van uw broeder, is nog overgebleven: de vettigheden van de aarde, aan de zuidoostelijke zijde van het beloofde land, in het wel rotsachtige, maar op de bergruggen liggende vruchtbare land van Seïr, zullen uw woningen zijn, 1) en van de dauw van de hemel van boven af zult gij gezegend zijn.

1) Deze landstreek, die zich van het zuiden van de Dode zee Joshua 11:17; Joshua 12:7) tot aan de Elamitische golf uitstrekte, was in het noordelijk deel meestal eenzaam en met rotsen bezaaid, maar voor het grootste gedeelte een bergland, nog altijd uitmuntend in vruchtbaarheid. Daar lagen bloeiende plaatsen, met name de hoofdstad Sela (d.i. rots 2 Kings 14:7, later Petra geheten, een grote stad, waaraan Arabië Petrea, steenachtig Arabië, zijn naam ontleende). Nog bij de reizigers van latere tijd hebben de prachtige bouwvallen van die stad, die van de tijd van de Romeinen dagtekenen, de grootste verbazing opgewekt. In haar nabijheid zijn nog tegenwoordig "de hellingen van de bergen met graanvelden en boomgaarden bedekt." Het noordelijke deel van het land heet tegenwoordig Dschebel (bij de ouden Gibalene), het zuidelijk deel Dschebel Schera. Dit bergachtig land strekt zich, met talrijke beken doorsneden, naar het westen afhellend, van de Dode zee zuidwaarts uit, langs de gehele woestijn Wady-el Arabah, het vervolg van dat brede en diepe dal, waarin de noordelijke meren van Palestina, de Jordaan en de Dode zee gelegen zijn; naar de oostzijde verenigt zich dit bergland langzamerhand met de woestijn van Arabië; waar zij de Rode zee naderen, worden de hoogten lager..

De aard van deze bergen verschilt zeer van die ten westen van de Wady-el Arabah gelegen zijn. Laatstgenoemde, die slechts tweederde deel van de hoogte van de anderen schijnen te hebben, zijn geheel en al woest en onvruchtbaar, terwijl de andere een rijkdom van regen genieten, en met een menigte kruiden, ja hier en daar met bomen overdekt zijn. De wadys, rivierbeddingen, dalen, zijn ook vol bomen en struikgewas, terwijl de oostelijke en hoger gelegen delen van het land ten dele bebouwd worden en een goede oogst opleveren. Wat het uiterlijk aanzien van de grond betreft, heeft deze enige gelijkheid met de streek rondom Hebron, ofschoon de gedaante van het land geheel anders is.

Wat hier tot Ezau gezegd wordt, is geen zegen, maar een voorspelling. En die voorspelling is voor Ezau bevestiging van de zegen aan Jakob geschonken. Geen erfdeel in het land Kanan wordt hem geprofeteerd, maar het leven in het vrije veld..

Vers 39

39. Toen antwoordde zijn vader Izaak, daar opnieuw de profetische geest over hem kwam, en hij door die geest de toekomst van deze zoon zag, en hij zei tot hem: Zie, een zegen, verwant met de aardse zegen van uw broeder, is nog overgebleven: de vettigheden van de aarde, aan de zuidoostelijke zijde van het beloofde land, in het wel rotsachtige, maar op de bergruggen liggende vruchtbare land van Seïr, zullen uw woningen zijn, 1) en van de dauw van de hemel van boven af zult gij gezegend zijn.

1) Deze landstreek, die zich van het zuiden van de Dode zee Joshua 11:17; Joshua 12:7) tot aan de Elamitische golf uitstrekte, was in het noordelijk deel meestal eenzaam en met rotsen bezaaid, maar voor het grootste gedeelte een bergland, nog altijd uitmuntend in vruchtbaarheid. Daar lagen bloeiende plaatsen, met name de hoofdstad Sela (d.i. rots 2 Kings 14:7, later Petra geheten, een grote stad, waaraan Arabië Petrea, steenachtig Arabië, zijn naam ontleende). Nog bij de reizigers van latere tijd hebben de prachtige bouwvallen van die stad, die van de tijd van de Romeinen dagtekenen, de grootste verbazing opgewekt. In haar nabijheid zijn nog tegenwoordig "de hellingen van de bergen met graanvelden en boomgaarden bedekt." Het noordelijke deel van het land heet tegenwoordig Dschebel (bij de ouden Gibalene), het zuidelijk deel Dschebel Schera. Dit bergachtig land strekt zich, met talrijke beken doorsneden, naar het westen afhellend, van de Dode zee zuidwaarts uit, langs de gehele woestijn Wady-el Arabah, het vervolg van dat brede en diepe dal, waarin de noordelijke meren van Palestina, de Jordaan en de Dode zee gelegen zijn; naar de oostzijde verenigt zich dit bergland langzamerhand met de woestijn van Arabië; waar zij de Rode zee naderen, worden de hoogten lager..

De aard van deze bergen verschilt zeer van die ten westen van de Wady-el Arabah gelegen zijn. Laatstgenoemde, die slechts tweederde deel van de hoogte van de anderen schijnen te hebben, zijn geheel en al woest en onvruchtbaar, terwijl de andere een rijkdom van regen genieten, en met een menigte kruiden, ja hier en daar met bomen overdekt zijn. De wadys, rivierbeddingen, dalen, zijn ook vol bomen en struikgewas, terwijl de oostelijke en hoger gelegen delen van het land ten dele bebouwd worden en een goede oogst opleveren. Wat het uiterlijk aanzien van de grond betreft, heeft deze enige gelijkheid met de streek rondom Hebron, ofschoon de gedaante van het land geheel anders is.

Wat hier tot Ezau gezegd wordt, is geen zegen, maar een voorspelling. En die voorspelling is voor Ezau bevestiging van de zegen aan Jakob geschonken. Geen erfdeel in het land Kanan wordt hem geprofeteerd, maar het leven in het vrije veld..

Vers 40

40. En op uw zwaard, niet zozeer van akkerbouw en handel, maar veelmeer van oorlog en door, zult gij leven, want dit komt overeen met uw wilde en ondernemende geest, die in uw nakomelingen zal toenemen en tot een krijgszuchtige aard worden; en gij zult nu wel uw broeder een tijd lang dienen, opdat de belofte (Genesis 27:29) vervuld worde, doch het zal geschieden, als gij heersen, met kracht opstaan zult, 1) dan zult gij zijn juk van uw hals afrukken, 2) want zijn zegen is bevlekt door de onheilige wijze, waarop hij die verkregen heeft.

1) Of: "dat gij ook een heer zult worden en zijn juk enz."

2) Na lange onafhankelijkheid werden de Edomieten door Saul overwonnen (1 Samuel 14:47), door David onderworpen (2 Samuel 8:14); en bleven, ondanks hun opstand onder Salomo (1 Kings 11:14), onderdanen van het rijk van Juda tot op Joram, toen zij afvielen; door Amazia werden zij weer onderworpen (2 Kings 14:7, 2 Chronicles 5:11) en moesten ook van Uzia en Jotham afhankelijk blijven (2 Kings 14:22. 2 Chronicles 6:2); eerst onder Achaz, schudden zij het juk geheel af (2 Kings 16:6, 2 Chronicles 8:17 ). Omtrent het jaar 129 voor Christus werden zij door Johannes Hyrkanus op nieuw overweldigd, tot de besnijdenis gedwongen, en bij de Joodse staat ingelijfd; toch stichtten zij eerst later door Antipater en Herodes een Idumesche Dynastie over Judea, die tot de ondergang van de Joodse staat zich heeft staande gehouden.. III. Genesis 27:41-Genesis 28:5. Omdat Ezau vervuld is met de gedachte, om zijn broeder te doden, spoort Rebekka Jakob aan naar haar broeder Laban te vluchten; zij weet het bij Izaak zo te leiden, dat hij zelf Jakob naar Mesopotamië zendt, om zich van daar een vrouw te halen en dat hij hem met zijn zegen laat heengaan.

Vers 40

40. En op uw zwaard, niet zozeer van akkerbouw en handel, maar veelmeer van oorlog en door, zult gij leven, want dit komt overeen met uw wilde en ondernemende geest, die in uw nakomelingen zal toenemen en tot een krijgszuchtige aard worden; en gij zult nu wel uw broeder een tijd lang dienen, opdat de belofte (Genesis 27:29) vervuld worde, doch het zal geschieden, als gij heersen, met kracht opstaan zult, 1) dan zult gij zijn juk van uw hals afrukken, 2) want zijn zegen is bevlekt door de onheilige wijze, waarop hij die verkregen heeft.

1) Of: "dat gij ook een heer zult worden en zijn juk enz."

2) Na lange onafhankelijkheid werden de Edomieten door Saul overwonnen (1 Samuel 14:47), door David onderworpen (2 Samuel 8:14); en bleven, ondanks hun opstand onder Salomo (1 Kings 11:14), onderdanen van het rijk van Juda tot op Joram, toen zij afvielen; door Amazia werden zij weer onderworpen (2 Kings 14:7, 2 Chronicles 5:11) en moesten ook van Uzia en Jotham afhankelijk blijven (2 Kings 14:22. 2 Chronicles 6:2); eerst onder Achaz, schudden zij het juk geheel af (2 Kings 16:6, 2 Chronicles 8:17 ). Omtrent het jaar 129 voor Christus werden zij door Johannes Hyrkanus op nieuw overweldigd, tot de besnijdenis gedwongen, en bij de Joodse staat ingelijfd; toch stichtten zij eerst later door Antipater en Herodes een Idumesche Dynastie over Judea, die tot de ondergang van de Joodse staat zich heeft staande gehouden.. III. Genesis 27:41-Genesis 28:5. Omdat Ezau vervuld is met de gedachte, om zijn broeder te doden, spoort Rebekka Jakob aan naar haar broeder Laban te vluchten; zij weet het bij Izaak zo te leiden, dat hij zelf Jakob naar Mesopotamië zendt, om zich van daar een vrouw te halen en dat hij hem met zijn zegen laat heengaan.

Vers 41

41. En Ezau, in plaats van in dit alles Gods hand te zien, en zich te verootmoedigen, haatte Jakob om die zegen, waarmee zijn vader hem gezegend had; en Ezau zei in zijn hart, en anderen bemerkten welk voornemen hij had: De dagen van de rouw van mijn vader naderen, en ik zal mijn broeder Jakob doden; 1)mijn vader wil ik niet bedroeven; ik zal wachten totdat die gestorven is, dan zal mijn moeder dubbele rouw dragen.

1) Of "nu zullen de dagen van de rouw van mijn vader naderen, want enz." Zo treedt Ezau in Kaïns voetspoor, dat hem zeker ook tot hetzelfde einde zou hebben gebracht, hadden niet de slimheid van Rebekka en de volgzaamheid van Jakob dit verhinderd..

Gelijk Kaïn in woede ontstak tegen Abel, alzo hier Ezau tegen Jakob. Beeld van de vijandschap tussen licht en duisternis, tussen het vrouwenzaad en het slangenzaad. Die haat en vijandschap is alle eeuwen doorgegaan, totdat zij haar hoogtepunt bereikte in de Idumeër Herodes, die het heilig kind Jezus wilde doden, maar evenzeer teleurgesteld werd als nu Ezau. God zorgt te allen tijde voor Zijn volk, voor Zijn Kerk. Jakob was de Kerk en daarom, welke raadslagen Ezau ook beraamde, welke listen hij ook bedacht, zijn raadslagen zouden vernietigd, zijn listen verijdeld worden..

Vers 41

41. En Ezau, in plaats van in dit alles Gods hand te zien, en zich te verootmoedigen, haatte Jakob om die zegen, waarmee zijn vader hem gezegend had; en Ezau zei in zijn hart, en anderen bemerkten welk voornemen hij had: De dagen van de rouw van mijn vader naderen, en ik zal mijn broeder Jakob doden; 1)mijn vader wil ik niet bedroeven; ik zal wachten totdat die gestorven is, dan zal mijn moeder dubbele rouw dragen.

1) Of "nu zullen de dagen van de rouw van mijn vader naderen, want enz." Zo treedt Ezau in Kaïns voetspoor, dat hem zeker ook tot hetzelfde einde zou hebben gebracht, hadden niet de slimheid van Rebekka en de volgzaamheid van Jakob dit verhinderd..

Gelijk Kaïn in woede ontstak tegen Abel, alzo hier Ezau tegen Jakob. Beeld van de vijandschap tussen licht en duisternis, tussen het vrouwenzaad en het slangenzaad. Die haat en vijandschap is alle eeuwen doorgegaan, totdat zij haar hoogtepunt bereikte in de Idumeër Herodes, die het heilig kind Jezus wilde doden, maar evenzeer teleurgesteld werd als nu Ezau. God zorgt te allen tijde voor Zijn volk, voor Zijn Kerk. Jakob was de Kerk en daarom, welke raadslagen Ezau ook beraamde, welke listen hij ook bedacht, zijn raadslagen zouden vernietigd, zijn listen verijdeld worden..

Vers 42

42. Toen aan Rebekka deze woorden van Ezau, haar grootste zoon, geboodschapt werden, zo zond zij, gelijk altijd, spoedig besloten, heen, en ontbood Jakob, haar kleinste zoon, en zei tot hem: Zie, uw broeder Ezau troost zich, gelijk ik zo even heb vernomen, over u, die de vaderlijke zegen hebt verkregen, dat hij u doden zal, en alzo de goddelijke woorden zal teniet maken.

Vers 42

42. Toen aan Rebekka deze woorden van Ezau, haar grootste zoon, geboodschapt werden, zo zond zij, gelijk altijd, spoedig besloten, heen, en ontbood Jakob, haar kleinste zoon, en zei tot hem: Zie, uw broeder Ezau troost zich, gelijk ik zo even heb vernomen, over u, die de vaderlijke zegen hebt verkregen, dat hij u doden zal, en alzo de goddelijke woorden zal teniet maken.

Vers 43

43. Nu dan, mijn zoon! hoor naar mijn stem, en maak u op, vlucht gij naar Haran, tot Laban, mijn broeder.

Rebekka verkiest een vrijwillige ballingschap voor haar zoon, boven de niet-vervulling van de belofte. En al is het aan te nemen, dat hier moederlijke toegenegenheid en zorgvuldigheid niet te miskennen zijn, toch toont Rebekka hier een heldin van het geloof te zijn, die door het geloof Jakob heeft weggezonden, opdat hij de belofte Gods zou behouden. Dat geloof gaf haar kracht, om de scheiding tussen haar en haar lieveling te dragen. Zij hoopt tevens, dat die scheiding niet al te lang zal zijn..

Vers 43

43. Nu dan, mijn zoon! hoor naar mijn stem, en maak u op, vlucht gij naar Haran, tot Laban, mijn broeder.

Rebekka verkiest een vrijwillige ballingschap voor haar zoon, boven de niet-vervulling van de belofte. En al is het aan te nemen, dat hier moederlijke toegenegenheid en zorgvuldigheid niet te miskennen zijn, toch toont Rebekka hier een heldin van het geloof te zijn, die door het geloof Jakob heeft weggezonden, opdat hij de belofte Gods zou behouden. Dat geloof gaf haar kracht, om de scheiding tussen haar en haar lieveling te dragen. Zij hoopt tevens, dat die scheiding niet al te lang zal zijn..

Vers 44

44. Bij het hevig karakter van uw broeder, ware het licht mogelijk, dat hij niet wachtte tot de dood van uw vader, maar in hevige drift u doodsloeg; gij moogt dus hier niet blijven; ga heen tot Laban, en blijf bij hem enige dagen, totdat de driftige boosheid van uw broeder kere; ik ken zijn karakter; nu is hij te vrezen, maar spoedig is die toorn weer voorbij. 45. Blijf daar, totdat de toorn van uw broeder van u af kere, en hij vergeten zal hebben hetgeen gij hem gedaan hebt; dan, als alles weer wel is, zal ik zenden, en u vandaar nemen; waarom zou ik ook van u beiden 1) beroofd worden op n dag? Wanneer Ezau u doodde zou de wraak niet uitblijven, men zou tegen de broedermoorder opstaan en u wreken (2 Samuel 14:6,2 Samuel 14:7), of hij zou als Kaïn vluchten en nergens rust kunnen vinden. Zo ware ik geheel kinderloos.

1) Dacht Rebekka wellicht aan de geschiedenis van Kaïn en Abel, waardoor de eerste moeder tegelijk van beide zonen beroofd werd? Of leefde zo sterk het geloof in haar hart, dat de Heere God onmiddellijk de beraamde broedermoord zou wreken, door ook Ezau op die dag te doden? Beide zaken zijn te verenigen..

Rebekka werd teleurgesteld. Ezau's toorn bleef langer dan zij verwacht had. Rebekka zag haar geliefde zoon Jakob nimmermeer; dit was haar straf..

Vers 44

44. Bij het hevig karakter van uw broeder, ware het licht mogelijk, dat hij niet wachtte tot de dood van uw vader, maar in hevige drift u doodsloeg; gij moogt dus hier niet blijven; ga heen tot Laban, en blijf bij hem enige dagen, totdat de driftige boosheid van uw broeder kere; ik ken zijn karakter; nu is hij te vrezen, maar spoedig is die toorn weer voorbij. 45. Blijf daar, totdat de toorn van uw broeder van u af kere, en hij vergeten zal hebben hetgeen gij hem gedaan hebt; dan, als alles weer wel is, zal ik zenden, en u vandaar nemen; waarom zou ik ook van u beiden 1) beroofd worden op n dag? Wanneer Ezau u doodde zou de wraak niet uitblijven, men zou tegen de broedermoorder opstaan en u wreken (2 Samuel 14:6,2 Samuel 14:7), of hij zou als Kaïn vluchten en nergens rust kunnen vinden. Zo ware ik geheel kinderloos.

1) Dacht Rebekka wellicht aan de geschiedenis van Kaïn en Abel, waardoor de eerste moeder tegelijk van beide zonen beroofd werd? Of leefde zo sterk het geloof in haar hart, dat de Heere God onmiddellijk de beraamde broedermoord zou wreken, door ook Ezau op die dag te doden? Beide zaken zijn te verenigen..

Rebekka werd teleurgesteld. Ezau's toorn bleef langer dan zij verwacht had. Rebekka zag haar geliefde zoon Jakob nimmermeer; dit was haar straf..

Vers 46

46. En Rebekka, nadat zij Jakob door deze voorstelling tot de reis had doen besluiten, begaf zich tot Izaak. Die wilde zij de meest dringende reden, die zij voor haar voornemen had, niet bekend maken, of, omdat zij vreesde, dat hij haarwegens zijn voorliefde voor Ezau niet zou geloven, of om het leed over de tweedracht in zijn huis te besparen; zij sprak daarom slechts van een tweede doel, dat zij met Jakob's reis had, en deed dit met echt vrouwelijke slimheid, waarbij tevens bleek, hoe zij Ezau uit de liefde van de vader wilde verdringen; zij zei tot Izaak: Ik heb verdriet aan mijn leven vanwege de dochters van Heth, 1) die Ezau zich tot vrouwen genomen heeft, die reeds 37 jaar mij leed hebben aangedaan, en het gedurig erger maken. (Genesis 26:34,Genesis 26:35). Indien Jakob, die nu reeds 77 jaar oud is, en die niet lang meer ongehuwd zal kunnen blijven, een vrouw neemt uit de dochters van Heth, gelijk deze zijn, van de dochters uit dit land, waartoe zal mij het leven zijn? 2) Het zal beter zijn te sterven dan in zulk een verdriet te leven.

1) Hier sloeg Rebekka een snaar aan, die ook in Isaak's hart trilde; deze toch had niet minder verdriet dan zij, van Ezau's vrouwen; zo herinnerde zij hem tevens aan het voorbeeld van zijn vader, dat hij zo graag volgde, en die ook voor hem geen vrouw van de dochters van de Kananieten had willen nemen. (Genesis 24:1-Genesis 24:4).

Zij had met smart het onheilig huwelijk van haar zoon met de inlandse dochters gezien, dit misschien niet kunnen weren; maar toch daaruit begrepen, hoe waar de voorspelling Gods was, die, eenmaal tot haar gekomen, ook door deze echtverbintenis Ezau's werd bevestigd. Evenmin als er een zondige gemeenschap kan zijn tussen God en de wereld, tussen Christus en de Belial, evenmin mag het uitverkoren volk, dat een afgezonderde stelling en erfgoed heeft, zich met de kinderen-hoort het, gij Christenen! die het huwelijk met rijke wereldlingen voor uw zonen en dochters zoekt-van de wereld vermengen. Dat is een heilige eis voor het nageslacht van Abraham, die door God uit het land van zijn vaderen was afgezonderd, en die door het huwelijk van zijn zoon duidelijk had getoond, hoe zeer hij die eis had begrepen en opgevolgd..

"Ik heb verdriet," in de zin van "ik heb een walg aan mijn leven.". 2) Rebekka vervalt soms tot die fout, welke aan levendige en vurige gestellen altoos eigen is. Zij zijn in de omgang, in de vriendschap, en de liefde, zij zijn in alles voortreffelijk, zij zijn getrouw in hun beroep. Maar laat er iets gebeuren, hetwelk zij niet verwacht hadden; laat hun een plotseling ongeluk overkomen; laat hen op enigerlei wijze gevoelig worden aangegrepen-menigmaal barsten zij dan in al te luide klachten uit; dan worden zij ontevreden met hun lot, dan kunnen zij zelfs het leven als een last beschouwen..

Vers 46

46. En Rebekka, nadat zij Jakob door deze voorstelling tot de reis had doen besluiten, begaf zich tot Izaak. Die wilde zij de meest dringende reden, die zij voor haar voornemen had, niet bekend maken, of, omdat zij vreesde, dat hij haarwegens zijn voorliefde voor Ezau niet zou geloven, of om het leed over de tweedracht in zijn huis te besparen; zij sprak daarom slechts van een tweede doel, dat zij met Jakob's reis had, en deed dit met echt vrouwelijke slimheid, waarbij tevens bleek, hoe zij Ezau uit de liefde van de vader wilde verdringen; zij zei tot Izaak: Ik heb verdriet aan mijn leven vanwege de dochters van Heth, 1) die Ezau zich tot vrouwen genomen heeft, die reeds 37 jaar mij leed hebben aangedaan, en het gedurig erger maken. (Genesis 26:34,Genesis 26:35). Indien Jakob, die nu reeds 77 jaar oud is, en die niet lang meer ongehuwd zal kunnen blijven, een vrouw neemt uit de dochters van Heth, gelijk deze zijn, van de dochters uit dit land, waartoe zal mij het leven zijn? 2) Het zal beter zijn te sterven dan in zulk een verdriet te leven.

1) Hier sloeg Rebekka een snaar aan, die ook in Isaak's hart trilde; deze toch had niet minder verdriet dan zij, van Ezau's vrouwen; zo herinnerde zij hem tevens aan het voorbeeld van zijn vader, dat hij zo graag volgde, en die ook voor hem geen vrouw van de dochters van de Kananieten had willen nemen. (Genesis 24:1-Genesis 24:4).

Zij had met smart het onheilig huwelijk van haar zoon met de inlandse dochters gezien, dit misschien niet kunnen weren; maar toch daaruit begrepen, hoe waar de voorspelling Gods was, die, eenmaal tot haar gekomen, ook door deze echtverbintenis Ezau's werd bevestigd. Evenmin als er een zondige gemeenschap kan zijn tussen God en de wereld, tussen Christus en de Belial, evenmin mag het uitverkoren volk, dat een afgezonderde stelling en erfgoed heeft, zich met de kinderen-hoort het, gij Christenen! die het huwelijk met rijke wereldlingen voor uw zonen en dochters zoekt-van de wereld vermengen. Dat is een heilige eis voor het nageslacht van Abraham, die door God uit het land van zijn vaderen was afgezonderd, en die door het huwelijk van zijn zoon duidelijk had getoond, hoe zeer hij die eis had begrepen en opgevolgd..

"Ik heb verdriet," in de zin van "ik heb een walg aan mijn leven.". 2) Rebekka vervalt soms tot die fout, welke aan levendige en vurige gestellen altoos eigen is. Zij zijn in de omgang, in de vriendschap, en de liefde, zij zijn in alles voortreffelijk, zij zijn getrouw in hun beroep. Maar laat er iets gebeuren, hetwelk zij niet verwacht hadden; laat hun een plotseling ongeluk overkomen; laat hen op enigerlei wijze gevoelig worden aangegrepen-menigmaal barsten zij dan in al te luide klachten uit; dan worden zij ontevreden met hun lot, dan kunnen zij zelfs het leven als een last beschouwen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-27.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile