Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ezechiël 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 7

Ezekiel 7:1.

VOORSPELLING VAN DEN ONDERGANG VAN HET RIJK VAN JUDA.

V. Ezekiel 7:1-Ezekiel 7:27. Aan het eerste woord van God sluit zich een tweede aan. Werd het eerste, zo als wij bij Ezekiel 6:1 hebben aangenomen, op den dag der nieuwe maan den Profeet ingegeven, zo misschien dit op den daarop volgenden dag, op welken aan des konings hof te Jeruzalem wederom als reeds op den dag der nieuwe maan een grote maaltijd werd gehouden (1 Samuel 20:5). Inderdaad loopt dit Godswoord uit op ene uitdrukkelijke vermelding van den koning en zijne vorsten. Het stelt in de eerste plaats (Ezekiel 7:1-Ezekiel 7:4) in korte zinnen, rijk van inhoud en van denzelfden toon voor, dat het aangewezen gericht spoedig en onafwendbaar over land en volk zal komen. Daarna volgt ene tot het dichterlijke overgaande beschrijving van de ellende, die nadert, hoe de tijd van het gericht, de dag van jammer reeds in aantocht is (Ezekiel 7:9), hoe de straf in allerlei gerichten Gods zich openbaart, en het plotseling zo stil wordt in het anders zo drukke land, hoe men tevergeefs de bazuinen blaast, en gene krijgstoerusting noch uittrekken ten strijde iets baat, maar die het zwaard ontkomen, als treurenden rond gaan (Ezekiel 7:10-Ezekiel 7:18), hoe zilver en goud ook het oordeel niet kunnen afwenden, maar die zelf om het misbruik, dat daarmee plaats heeft, met den tempel en zijn schat in de roofzuchtige handen der vijanden zullen vervallen (Ezekiel 7:19-Ezekiel 7:22), en eindelijk, hoe al de bewoners, groten en geringen, en met alle vorsten het gehele volk tot verwoesting zal komen (Ezekiel 7:23-Ezekiel 7:27).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 7

Ezekiel 7:1.

VOORSPELLING VAN DEN ONDERGANG VAN HET RIJK VAN JUDA.

V. Ezekiel 7:1-Ezekiel 7:27. Aan het eerste woord van God sluit zich een tweede aan. Werd het eerste, zo als wij bij Ezekiel 6:1 hebben aangenomen, op den dag der nieuwe maan den Profeet ingegeven, zo misschien dit op den daarop volgenden dag, op welken aan des konings hof te Jeruzalem wederom als reeds op den dag der nieuwe maan een grote maaltijd werd gehouden (1 Samuel 20:5). Inderdaad loopt dit Godswoord uit op ene uitdrukkelijke vermelding van den koning en zijne vorsten. Het stelt in de eerste plaats (Ezekiel 7:1-Ezekiel 7:4) in korte zinnen, rijk van inhoud en van denzelfden toon voor, dat het aangewezen gericht spoedig en onafwendbaar over land en volk zal komen. Daarna volgt ene tot het dichterlijke overgaande beschrijving van de ellende, die nadert, hoe de tijd van het gericht, de dag van jammer reeds in aantocht is (Ezekiel 7:9), hoe de straf in allerlei gerichten Gods zich openbaart, en het plotseling zo stil wordt in het anders zo drukke land, hoe men tevergeefs de bazuinen blaast, en gene krijgstoerusting noch uittrekken ten strijde iets baat, maar die het zwaard ontkomen, als treurenden rond gaan (Ezekiel 7:10-Ezekiel 7:18), hoe zilver en goud ook het oordeel niet kunnen afwenden, maar die zelf om het misbruik, dat daarmee plaats heeft, met den tempel en zijn schat in de roofzuchtige handen der vijanden zullen vervallen (Ezekiel 7:19-Ezekiel 7:22), en eindelijk, hoe al de bewoners, groten en geringen, en met alle vorsten het gehele volk tot verwoesting zal komen (Ezekiel 7:23-Ezekiel 7:27).

Vers 1

1. Daarna geschiedde het woord des HEEREN tot mij op den tweeden der 6de maand in het 6de jaar na Jojachins wegvoering, zeggende:

Vers 1

1. Daarna geschiedde het woord des HEEREN tot mij op den tweeden der 6de maand in het 6de jaar na Jojachins wegvoering, zeggende:

Vers 2

2. Verder, gij mensenkind! zo zegt de Heere HEERE van het land Israëls: Het einde is er, het einde is gekomen over de vier hoeken, de grenzen des lands. 1)

1) Lang had de Heere gedreigd, Zijn toorn en de volvoering Zijner gerichten uitgesteld, maar nu zegt de Heere hier door Zijn Profeet, dat eindelijk de ure van de uitgieting Zijns toorns is gekomen. God heeft geduld omdat Hij eeuwig is, maar als eindelijk de maat der ongerechtigheid vol is, zal God niet sparen noch verschonen.

Vers 2

2. Verder, gij mensenkind! zo zegt de Heere HEERE van het land Israëls: Het einde is er, het einde is gekomen over de vier hoeken, de grenzen des lands. 1)

1) Lang had de Heere gedreigd, Zijn toorn en de volvoering Zijner gerichten uitgesteld, maar nu zegt de Heere hier door Zijn Profeet, dat eindelijk de ure van de uitgieting Zijns toorns is gekomen. God heeft geduld omdat Hij eeuwig is, maar als eindelijk de maat der ongerechtigheid vol is, zal God niet sparen noch verschonen.

Vers 3

3. Nu is het einde over u, o Jeruzalem en het gehele land van Juda; want Ik zal Mijnen toorn tegen u zenden, en Ik zal u richten naar uwe wegen, en Ik zal op u brengen het rechtmatig loon voor al uwe gruwelen. 1)

1) Dit wil zeggen: de gevolgen, de straffen er over. Hiermede zegt de Heere dat niet Hij, maar zij zelf de oorzaak zijn van al hun ellende. De gruwelen worden hun thuis bezocht. Waar zij geweigerd hebben naar des Heeren woord te horen en Zijne ordinantiën op te volgen, daar zegt de Heere hier dat Hij daardoor gedwongen is te straffen.

Vers 3

3. Nu is het einde over u, o Jeruzalem en het gehele land van Juda; want Ik zal Mijnen toorn tegen u zenden, en Ik zal u richten naar uwe wegen, en Ik zal op u brengen het rechtmatig loon voor al uwe gruwelen. 1)

1) Dit wil zeggen: de gevolgen, de straffen er over. Hiermede zegt de Heere dat niet Hij, maar zij zelf de oorzaak zijn van al hun ellende. De gruwelen worden hun thuis bezocht. Waar zij geweigerd hebben naar des Heeren woord te horen en Zijne ordinantiën op te volgen, daar zegt de Heere hier dat Hij daardoor gedwongen is te straffen.

Vers 4

4. En Mijn oog zal u niet verschonen (Ezekiel 5:11. Deuteronomy 13:8; Deuteronomy 19:13 Ik zal niet sparen; maar Ik zal uwe wegen op u brengen 1) u doen toekomen naar uwe verdiensten, en uwe gruwelen, die gij bedreven hebt, zullen in het midden van u zijn, gij zult de straffen ondergaan, die zij u hebben berokkend, en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben (Ezekiel 6:7).

1) Dit is: Ik zal u vergelden naar uw misdaden. Wij zien dus dat de misdaden des volks, afzonderlijk zijn gesteld en als het ware op hen gelegen hebben, zolang God hen gespaard heeft. Nu ook wijst Hij aan: dat zij geen reden hebben om te twisten of te klagen, dewijl hij slechts hun ongerechtigheid hier te voorschijn roept, welke zij tegen Hem hebben bedreven. Vervolgens verwijt Hij hun al te grote zorgeloosheid, dewijl zij niet tot bekering konden geleid worden, wanneer God hun misdaden droeg en duldde.

Wij hebben in dit hoofdstuk een Oud-Testamentisch voorbeeld voor ons van het ontzettende Dies irae, dies illa (dag van toorn, dag van schrik), den zogenaamden Giganten-Hymnus (Zephaniah 1:14). Wat Fr. v. Meyer over het laatste zegt, kan ook van dit hoofdstuk van onzen Profeet worden gezegd: "met den gevoelloze, die het zonder schrik kan lezen en zonder ontroering kan horen, zou ik niet gaarne onder n dak willen wonen. " .

Zal de zondaar niet uit de bedwelming zijner lusten wakker schrikken voor het eerste en laatste woord der meest zekere profetie: het einde komt, het einde komt? .

Vers 4

4. En Mijn oog zal u niet verschonen (Ezekiel 5:11. Deuteronomy 13:8; Deuteronomy 19:13 Ik zal niet sparen; maar Ik zal uwe wegen op u brengen 1) u doen toekomen naar uwe verdiensten, en uwe gruwelen, die gij bedreven hebt, zullen in het midden van u zijn, gij zult de straffen ondergaan, die zij u hebben berokkend, en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben (Ezekiel 6:7).

1) Dit is: Ik zal u vergelden naar uw misdaden. Wij zien dus dat de misdaden des volks, afzonderlijk zijn gesteld en als het ware op hen gelegen hebben, zolang God hen gespaard heeft. Nu ook wijst Hij aan: dat zij geen reden hebben om te twisten of te klagen, dewijl hij slechts hun ongerechtigheid hier te voorschijn roept, welke zij tegen Hem hebben bedreven. Vervolgens verwijt Hij hun al te grote zorgeloosheid, dewijl zij niet tot bekering konden geleid worden, wanneer God hun misdaden droeg en duldde.

Wij hebben in dit hoofdstuk een Oud-Testamentisch voorbeeld voor ons van het ontzettende Dies irae, dies illa (dag van toorn, dag van schrik), den zogenaamden Giganten-Hymnus (Zephaniah 1:14). Wat Fr. v. Meyer over het laatste zegt, kan ook van dit hoofdstuk van onzen Profeet worden gezegd: "met den gevoelloze, die het zonder schrik kan lezen en zonder ontroering kan horen, zou ik niet gaarne onder n dak willen wonen. " .

Zal de zondaar niet uit de bedwelming zijner lusten wakker schrikken voor het eerste en laatste woord der meest zekere profetie: het einde komt, het einde komt? .

Vers 5

5. Zo zegt de Heere HEERE: Een kwaad, een enig kwaad (Ezekiel 5:9) ziet, is gekomen.

Vers 5

5. Zo zegt de Heere HEERE: Een kwaad, een enig kwaad (Ezekiel 5:9) ziet, is gekomen.

Vers 6

6. Een einde is gekomen, dat einde is gekomen; het is opgewaakt tegen u, nadat het lang als in slaap had gelegen, als zou het nooit over u komen, ziet, het kwaad is gekomen met al het verschrikkelijke, dat het in zijnen schoot verbergt.

Vers 6

6. Een einde is gekomen, dat einde is gekomen; het is opgewaakt tegen u, nadat het lang als in slaap had gelegen, als zou het nooit over u komen, ziet, het kwaad is gekomen met al het verschrikkelijke, dat het in zijnen schoot verbergt.

Vers 7

7. De morgenstond 1), het begin der rampen, is tot u gekomen, o inwoner des lands! de tijd is gekomen, de dag der beroerte is nabij, en er is geen wederklank der geen gejubel op de bergen, omdat er geen gezang is ten tijde van den wijnoogst (Isaiah 16:10. Jeremiah 25:30).

1) Het Hebreeën woord wordt verschillend uitgelegd te dezer plaats, en zijne vertaling steunt altijd in zo ver op gissing, als het nergens anders dan hier in Ezekiel 7:10 ook niet in de verwante dialekten, in ene betekenis voortkomt, die voor deze plaatsen passend is. Waarschijnlijk is het woord dat juist te dier tijd, en daar ter plaatse door het gebruik ene bijzondere beduidenis had verkregen, die namelijk van "het jongste ogenblik, " hetzij dan, volgens sommigen, de tijd "wanneer de vlecht der rampen geheel in een gewrongen is, " hetzij, wanneer alles tot het laatste toe weg is, en er een akelig ledig ontstaat, waar aan alle zijden de wind door huilt en fluit. Indien de vertaling morgenstond passender was, zou het haar aan geen gezag ontbreken, vermits het woord zeer wel "vogelen-gezang kan aanduiden.

Het woord komt behalve hier Isaiah 28:5 voor, waar het kroon of diadeem betekent. Die betekenis past hier niet. Sommigen vertalen het door, morgenstond, gelijk onze Staten-Overzetters, maar morgenstond is immer het beeld van verademing, van redding. Deze vertaling past hier dus niet. Met Winer achten wij de vertaling van: het ongeluk beter, in den zin van, onafwijsbare ellende. Vandaar ook dat dadelijk hier op gezegd wordt, dat de dag der bezoeking nabij is, een dag waarop enkel jammerkreten zullen worden gehoord, en geen gejubel op de bergen. Als de afgodendienaars hun feesten hielden op de hoogten was er een gejubel, gelijk Mozes vernam toen hij van den berg afdaalde en het volk danste om het gouden kalf. Maar nu zou het gejubel verstomd zijn, dewijl God, de Heere, zowel de afgoden als de afgodendienaars zou verdoen.

Vers 7

7. De morgenstond 1), het begin der rampen, is tot u gekomen, o inwoner des lands! de tijd is gekomen, de dag der beroerte is nabij, en er is geen wederklank der geen gejubel op de bergen, omdat er geen gezang is ten tijde van den wijnoogst (Isaiah 16:10. Jeremiah 25:30).

1) Het Hebreeën woord wordt verschillend uitgelegd te dezer plaats, en zijne vertaling steunt altijd in zo ver op gissing, als het nergens anders dan hier in Ezekiel 7:10 ook niet in de verwante dialekten, in ene betekenis voortkomt, die voor deze plaatsen passend is. Waarschijnlijk is het woord dat juist te dier tijd, en daar ter plaatse door het gebruik ene bijzondere beduidenis had verkregen, die namelijk van "het jongste ogenblik, " hetzij dan, volgens sommigen, de tijd "wanneer de vlecht der rampen geheel in een gewrongen is, " hetzij, wanneer alles tot het laatste toe weg is, en er een akelig ledig ontstaat, waar aan alle zijden de wind door huilt en fluit. Indien de vertaling morgenstond passender was, zou het haar aan geen gezag ontbreken, vermits het woord zeer wel "vogelen-gezang kan aanduiden.

Het woord komt behalve hier Isaiah 28:5 voor, waar het kroon of diadeem betekent. Die betekenis past hier niet. Sommigen vertalen het door, morgenstond, gelijk onze Staten-Overzetters, maar morgenstond is immer het beeld van verademing, van redding. Deze vertaling past hier dus niet. Met Winer achten wij de vertaling van: het ongeluk beter, in den zin van, onafwijsbare ellende. Vandaar ook dat dadelijk hier op gezegd wordt, dat de dag der bezoeking nabij is, een dag waarop enkel jammerkreten zullen worden gehoord, en geen gejubel op de bergen. Als de afgodendienaars hun feesten hielden op de hoogten was er een gejubel, gelijk Mozes vernam toen hij van den berg afdaalde en het volk danste om het gouden kalf. Maar nu zou het gejubel verstomd zijn, dewijl God, de Heere, zowel de afgoden als de afgodendienaars zou verdoen.

Vers 8

8. Nu zal Ik in kort Mijne grimmigheid over u uitgieten, en Mijnen toorn tegen u volbrengen, en u richten naar uwe wegen, en zal op u brengen al uwe gruwelen.

Vers 8

8. Nu zal Ik in kort Mijne grimmigheid over u uitgieten, en Mijnen toorn tegen u volbrengen, en u richten naar uwe wegen, en zal op u brengen al uwe gruwelen.

Vers 9

9. En Mijn oog zal met verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal u geven naar uwe wegen, en uwe gruwelen zullen in het midden van u zijn; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben, die slaat (Ezekiel 7:3, Ezekiel 7:4).

Het is dezelfde inhoud, altijd dezelfde inhoud: de droppels vallen onafgebroken op den steen, het hart Israëls. Het ongeloof heeft de natuur, dat het of in `t geheel aan gene straf gelooft (2 Peter 3:3), of zijne lichtzinnigheid weet vooruit, dat wat komen zal, zeker niet zo zwaar zal zijn, en niet zo lang zal duren. Daarom verdriet het Gode niet, ons steeds op nieuw ons lot te herhalen, dat niet uitblijven kan, het ons altijd naderbij te laten komen.

"Uwe gruwelen zullen in het midden van u zijn. " De zonde heeft ene actieve en ene passieve geschiedenis. Wanneer de laatste begint wordt voorwerp van schrik wat vroeger voorwerp van welbehagen was.

Op den dag des gerichts gaan de gruwelen niet in hun verlokkende, verleidelijke gedaante, maar met al hun wee, dat in hun gevolg is, in ons midden .

Vers 9

9. En Mijn oog zal met verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal u geven naar uwe wegen, en uwe gruwelen zullen in het midden van u zijn; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben, die slaat (Ezekiel 7:3, Ezekiel 7:4).

Het is dezelfde inhoud, altijd dezelfde inhoud: de droppels vallen onafgebroken op den steen, het hart Israëls. Het ongeloof heeft de natuur, dat het of in `t geheel aan gene straf gelooft (2 Peter 3:3), of zijne lichtzinnigheid weet vooruit, dat wat komen zal, zeker niet zo zwaar zal zijn, en niet zo lang zal duren. Daarom verdriet het Gode niet, ons steeds op nieuw ons lot te herhalen, dat niet uitblijven kan, het ons altijd naderbij te laten komen.

"Uwe gruwelen zullen in het midden van u zijn. " De zonde heeft ene actieve en ene passieve geschiedenis. Wanneer de laatste begint wordt voorwerp van schrik wat vroeger voorwerp van welbehagen was.

Op den dag des gerichts gaan de gruwelen niet in hun verlokkende, verleidelijke gedaante, maar met al hun wee, dat in hun gevolg is, in ons midden .

Vers 10

10. Ziet, de dag, ziet de morgenstond van dien ontzettenden dag is gekomen (Ezekiel 7:7), de morgenstond het ongeluk is voortgekomen, de roede, die u moet slaan (Isaiah 10:5) heeft gebloeid, is opgeschoten, is groot geworden; de hovaardij, die Ik bestemd heb tot werktuig van het gericht, dat aan u moet worden volbracht, heeft gegroend, 1) daar de macht van Nebukadnezar en zijn machtig volk steeds hoger stijgt (Habakkuk 1:6, Jeremiah 50:31, Jeremiah 50:1).

1) De strafroede is reeds bereid, voor de goddelozen zal niets overblijven. Dit is de hoofdgedachte van deze straffen (Ezekiel 7:10-Ezekiel 7:14). De drie zindelen zijn synoniem, maar de gedachte is klimmend. Het ongeluk welt op uit de aarde, spruit als roede uit en bloeit als hoogmoed. De roede heet hovaardij inzake God een overmoedig en gewelddadig volk als de Chaldeën tot voltrekking van de straf gebruikt.

Vers 10

10. Ziet, de dag, ziet de morgenstond van dien ontzettenden dag is gekomen (Ezekiel 7:7), de morgenstond het ongeluk is voortgekomen, de roede, die u moet slaan (Isaiah 10:5) heeft gebloeid, is opgeschoten, is groot geworden; de hovaardij, die Ik bestemd heb tot werktuig van het gericht, dat aan u moet worden volbracht, heeft gegroend, 1) daar de macht van Nebukadnezar en zijn machtig volk steeds hoger stijgt (Habakkuk 1:6, Jeremiah 50:31, Jeremiah 50:1).

1) De strafroede is reeds bereid, voor de goddelozen zal niets overblijven. Dit is de hoofdgedachte van deze straffen (Ezekiel 7:10-Ezekiel 7:14). De drie zindelen zijn synoniem, maar de gedachte is klimmend. Het ongeluk welt op uit de aarde, spruit als roede uit en bloeit als hoogmoed. De roede heet hovaardij inzake God een overmoedig en gewelddadig volk als de Chaldeën tot voltrekking van de straf gebruikt.

Vers 12

12. De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde, als hadde hij iets gewonnen, en de verkoper bedrijve geen rouw, dat hij het zijne heeft moeten overgeven: want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land, en daarom heeft winst en verlies, bezitten en overgeven evenveel te betekenen.

Vers 12

12. De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde, als hadde hij iets gewonnen, en de verkoper bedrijve geen rouw, dat hij het zijne heeft moeten overgeven: want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land, en daarom heeft winst en verlies, bezitten en overgeven evenveel te betekenen.

Vers 13

13. Want de verkoper zal tot het verkochte niet wederkeren, hij zal het in het jubeljaar (Leviticus 25:8) niet weer verkrijgen, ofschoon hun leven nog onder de levenden ware; overmits het gezicht, de profetie aangaande de gehele menigte van het land, die aan het verderf is prijsgegeven, niet zal terugkeren, niet zal herroepen worden; en niemand zal door zijne ongerechtigheid zijn leven sterken 1). Meent dan niet, dat de belofte van een lang leven in het land de vervulling van zulk ene voorzegging onmogelijk zou maken, zij heeft op u gene betrekking, gij hebt ze door de misdaad verzondigd.

1) Hebreeën "elks leven is in zijn misdrijf, " d. i. ieder sterft eer de straf voor zijn misdrijf geboet is en ziet dus nooit de herstelling van zaken.

Gods woord zal plaats hebben en dan kunnen bijzondere personen hun zaak niet goed maken tegen God. Niemand zal door zijn ongerechtigheid zijn leven sterken, dit is, het zal te vergeefs zijn voor zondaars, God en Zijne oordelen te tarten, gelijk zij gewoon waren te doen. Zij, die zich versterken in hun goddeloosheid zullen bevonden worden, zich zelven niet alleen te verzwakken, maar ook te verderven.

Vers 13

13. Want de verkoper zal tot het verkochte niet wederkeren, hij zal het in het jubeljaar (Leviticus 25:8) niet weer verkrijgen, ofschoon hun leven nog onder de levenden ware; overmits het gezicht, de profetie aangaande de gehele menigte van het land, die aan het verderf is prijsgegeven, niet zal terugkeren, niet zal herroepen worden; en niemand zal door zijne ongerechtigheid zijn leven sterken 1). Meent dan niet, dat de belofte van een lang leven in het land de vervulling van zulk ene voorzegging onmogelijk zou maken, zij heeft op u gene betrekking, gij hebt ze door de misdaad verzondigd.

1) Hebreeën "elks leven is in zijn misdrijf, " d. i. ieder sterft eer de straf voor zijn misdrijf geboet is en ziet dus nooit de herstelling van zaken.

Gods woord zal plaats hebben en dan kunnen bijzondere personen hun zaak niet goed maken tegen God. Niemand zal door zijn ongerechtigheid zijn leven sterken, dit is, het zal te vergeefs zijn voor zondaars, God en Zijne oordelen te tarten, gelijk zij gewoon waren te doen. Zij, die zich versterken in hun goddeloosheid zullen bevonden worden, zich zelven niet alleen te verzwakken, maar ook te verderven.

Vers 14

14. Zij hebben met de trompet getrompet, en hebben alles bereid, om zich met geweld van wapenen tegen het gericht te verdedigen; maar niemand trekt ten strijde: want Mijn brandende toorn is over de gehele menigte van het land, en wanneer die zich tegen iemand keert, wordt hij verjaagd en moet hij wijken (Leviticus 26:17. Deuteronomy 32:30).

Vers 14

14. Zij hebben met de trompet getrompet, en hebben alles bereid, om zich met geweld van wapenen tegen het gericht te verdedigen; maar niemand trekt ten strijde: want Mijn brandende toorn is over de gehele menigte van het land, en wanneer die zich tegen iemand keert, wordt hij verjaagd en moet hij wijken (Leviticus 26:17. Deuteronomy 32:30).

Vers 15

15. Het zwaard is buiten, en de pest en de honger van binnen, zodat niemand kan ontkomen dan wien het uitdrukkelijk door Mij is gegeven (Ezekiel 5:12); die op het veld is, zal door het zwaard sterven, en die in de stad is, dien zal de honger en de pest verteren.

Vers 15

15. Het zwaard is buiten, en de pest en de honger van binnen, zodat niemand kan ontkomen dan wien het uitdrukkelijk door Mij is gegeven (Ezekiel 5:12); die op het veld is, zal door het zwaard sterven, en die in de stad is, dien zal de honger en de pest verteren.

Vers 16

16. En hun ontkomenden, die van hen volgens Mijne beschikking behouden worden, zullen wel ontkomen, maar zij zullen op de bergen zijn; Zij allen zullen daar zuchten of klagen met onverstaanbaar murmelen (Nahum 2:8); zij zullen zijn gelijk duiven der dalen, kermende, voor het roofgedierte naar verborgene plaatsen gevlucht, als wilden zij hunnen angst elkaar te kennen geven; een iedermoet dat doen; om zijne ongerechtigheid, die hij nu moet gevoelen.

Vers 16

16. En hun ontkomenden, die van hen volgens Mijne beschikking behouden worden, zullen wel ontkomen, maar zij zullen op de bergen zijn; Zij allen zullen daar zuchten of klagen met onverstaanbaar murmelen (Nahum 2:8); zij zullen zijn gelijk duiven der dalen, kermende, voor het roofgedierte naar verborgene plaatsen gevlucht, als wilden zij hunnen angst elkaar te kennen geven; een iedermoet dat doen; om zijne ongerechtigheid, die hij nu moet gevoelen.

Vers 17

17. Alle handen zullen a) slap worden, als verlamd van schrik, moedeloosheid en schaamte, en alle knieën zullen henenvlieten als water; even als het vlietend water golft en trilt, zo knikken ook de knieën (Joshua 7:5).

a) Isaiah 13:7. Jeremiah 6:24.

Vers 17

17. Alle handen zullen a) slap worden, als verlamd van schrik, moedeloosheid en schaamte, en alle knieën zullen henenvlieten als water; even als het vlietend water golft en trilt, zo knikken ook de knieën (Joshua 7:5).

a) Isaiah 13:7. Jeremiah 6:24.

Vers 18

18. Ook zullen zij zakken a) aangorden, gruwen zal ze bedekken(Isaiah 3:24. Psalms 55:6 #Ps) en over alle aangezichten zal schaamte wezen, en op al hun hoofden kaalheid(Amos 8:10).

a) Isaiah 15:2, Isaiah 15:3. Jeremiah 48:37.

Wanneer de mensen het allergeruste zijn, zo is hun het ongeluk gewoonlijk het meest nabij.

Menigerlei zuchten worden in de wereld gehoord, maar de beste zijn, die niet zijn uit te spreken, die Gods Geest zelf in de plaats der gelovigen zucht. (Romans 8:26). 19. Zij zullen hun zilver, waaraan zij hun hart hebben gehangen, als geheel zonder waarde, op de straten werpen, en hun goud, dat zij voor hun hoogste sieraad hielden, zal tot onreinigheid zijn, zij zullen het verfoeien; a) hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen uithelpen, ten dage der verbolgenheid des HEEREN (Zephaniah 1:18). En al is het ook, dat zij het tot het laatste ogenblik vasthouden, omdat zij er te zeer aan gehecht zijn, hun ziel zullen zijer niet mede verzadigen, en hun ingewanden zullen zij niet vullen, ten tijde van den algemenen honger; en zo komt het er nog eindelijk toe, dat zij het van zich werpen: want het zal de aanstoot hunner ongerechtigheid zijn, 1) de misdadige oorzaak van hunnen val.

a) Proverbs 11:4.

1) In dit en de vorige verzen, wordt de allertreurigste toestand geschetst van de zondaars te Jeruzalem. Het zal n treuren, het zal n toestand van ellende zijn. Het goud en zilver zal hun tot een walging zijn, dewijl het hun niet zal kunnen uithelpen en zelfs hen niet van den hongerdood kan bewaren. Als God werkt wie zal dan keren, dit geldt zowel op tijdelijk als op geestelijk gebied. Geen menselijke, geen zelfhulpe baat, als God in een wederpartijder is verkeerd; en dit was hier het geval bij Juda's volk.

Vers 18

18. Ook zullen zij zakken a) aangorden, gruwen zal ze bedekken(Isaiah 3:24. Psalms 55:6 #Ps) en over alle aangezichten zal schaamte wezen, en op al hun hoofden kaalheid(Amos 8:10).

a) Isaiah 15:2, Isaiah 15:3. Jeremiah 48:37.

Wanneer de mensen het allergeruste zijn, zo is hun het ongeluk gewoonlijk het meest nabij.

Menigerlei zuchten worden in de wereld gehoord, maar de beste zijn, die niet zijn uit te spreken, die Gods Geest zelf in de plaats der gelovigen zucht. (Romans 8:26). 19. Zij zullen hun zilver, waaraan zij hun hart hebben gehangen, als geheel zonder waarde, op de straten werpen, en hun goud, dat zij voor hun hoogste sieraad hielden, zal tot onreinigheid zijn, zij zullen het verfoeien; a) hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen uithelpen, ten dage der verbolgenheid des HEEREN (Zephaniah 1:18). En al is het ook, dat zij het tot het laatste ogenblik vasthouden, omdat zij er te zeer aan gehecht zijn, hun ziel zullen zijer niet mede verzadigen, en hun ingewanden zullen zij niet vullen, ten tijde van den algemenen honger; en zo komt het er nog eindelijk toe, dat zij het van zich werpen: want het zal de aanstoot hunner ongerechtigheid zijn, 1) de misdadige oorzaak van hunnen val.

a) Proverbs 11:4.

1) In dit en de vorige verzen, wordt de allertreurigste toestand geschetst van de zondaars te Jeruzalem. Het zal n treuren, het zal n toestand van ellende zijn. Het goud en zilver zal hun tot een walging zijn, dewijl het hun niet zal kunnen uithelpen en zelfs hen niet van den hongerdood kan bewaren. Als God werkt wie zal dan keren, dit geldt zowel op tijdelijk als op geestelijk gebied. Geen menselijke, geen zelfhulpe baat, als God in een wederpartijder is verkeerd; en dit was hier het geval bij Juda's volk.

Vers 20

20. En Hij heeft de schoonheid zijns sieraads ter overtreffelijkheid gezet, maar zij hebben daarin beelden hunner gruwelen en hunner verfoeiselen gemaakt 1), de gruwelijke en afschuwlijke afgoden, die zij zich hadden gekozen (Hosea 8:14; Hosea 13:2); daarom heb Ik dat hun tot onreinigheid gesteld 1), hen in een toestand gebracht, waarin zij het moesten verachten.

1) In tijden van vernedering verliezen aardse schatten hun verblindenden glans, dan gevoelt de mens een honger, dien goud en zilver niet kunnen stillen, de ziel kan er niet door verzadigd, het lichaam niet mede gevuld worden. Dan eerst komt men tot duidelijke erkentenis, dat voornamelijk in den mammon zijne schuld is; hij werpt het zelf op de straten weg en het goud wordt hem tot een verfoeisel.

Mocht dit toch aan de deuren, ja in de harten van alle rijken en gierigaards of begerigen naar rijkdom geschreven staan, dat goud en zilver niet kunnen redden ten dage des toorns en in de ure des doods en ten dage des gerichts! Wat met zo grote moeite is gezocht, met zoveel ongerechtigheid is zaamgebracht, en met de grootste vlijt bewaard, laat zijnen bezitter troosteloos en hulpeloos, wanneer hij de hulp het meest behoeft; het laat hem op zijn ziekbed in smarten liggen; kan men hem ook nog van den vijand, noch van ziekbed of dood bevrijden, veel minder zalig maken. O ellendig goed, dat toch onder ons algemeen zo hoog staat aangeschreven.

Deze vertaling is niet juist. Beter is: De schoonheid zijns sieraads (d. i. zijn schone sieraden), tot hoogmoed gebruikt men het, en tot beelden hunner gruwelen, hun verfoeiselen maakt men er van, daarom heb Ik het hun tot onreinigheid (tot afschuw) gesteld. Onder die schone sieraden is bedoeld het goud en zilver. Hiëronymus zegt terecht dat God wil zeggen: "Wat Ik den bezittenden gegeven heb tot sieraad en tot rijkdom, hebben zij aangewend tot hoogmoed. " Sommigen zijn van gevoelen dat hier van den tempel sprake is, maar ten onrechte. Er is hier ook en in de volgende verzen sprake van het goud en zilver.

Vers 20

20. En Hij heeft de schoonheid zijns sieraads ter overtreffelijkheid gezet, maar zij hebben daarin beelden hunner gruwelen en hunner verfoeiselen gemaakt 1), de gruwelijke en afschuwlijke afgoden, die zij zich hadden gekozen (Hosea 8:14; Hosea 13:2); daarom heb Ik dat hun tot onreinigheid gesteld 1), hen in een toestand gebracht, waarin zij het moesten verachten.

1) In tijden van vernedering verliezen aardse schatten hun verblindenden glans, dan gevoelt de mens een honger, dien goud en zilver niet kunnen stillen, de ziel kan er niet door verzadigd, het lichaam niet mede gevuld worden. Dan eerst komt men tot duidelijke erkentenis, dat voornamelijk in den mammon zijne schuld is; hij werpt het zelf op de straten weg en het goud wordt hem tot een verfoeisel.

Mocht dit toch aan de deuren, ja in de harten van alle rijken en gierigaards of begerigen naar rijkdom geschreven staan, dat goud en zilver niet kunnen redden ten dage des toorns en in de ure des doods en ten dage des gerichts! Wat met zo grote moeite is gezocht, met zoveel ongerechtigheid is zaamgebracht, en met de grootste vlijt bewaard, laat zijnen bezitter troosteloos en hulpeloos, wanneer hij de hulp het meest behoeft; het laat hem op zijn ziekbed in smarten liggen; kan men hem ook nog van den vijand, noch van ziekbed of dood bevrijden, veel minder zalig maken. O ellendig goed, dat toch onder ons algemeen zo hoog staat aangeschreven.

Deze vertaling is niet juist. Beter is: De schoonheid zijns sieraads (d. i. zijn schone sieraden), tot hoogmoed gebruikt men het, en tot beelden hunner gruwelen, hun verfoeiselen maakt men er van, daarom heb Ik het hun tot onreinigheid (tot afschuw) gesteld. Onder die schone sieraden is bedoeld het goud en zilver. Hiëronymus zegt terecht dat God wil zeggen: "Wat Ik den bezittenden gegeven heb tot sieraad en tot rijkdom, hebben zij aangewend tot hoogmoed. " Sommigen zijn van gevoelen dat hier van den tempel sprake is, maar ten onrechte. Er is hier ook en in de volgende verzen sprake van het goud en zilver.

Vers 21

21. En Ik zal het in de hand der vreemden overgeven ten roof, en den goddelozen der aarde ten buit, den heidensen Chaldeën, die het heilige niet achten, maar zonder eerbied aantasten, en zij zullen het ontheiligen.

Vers 21

21. En Ik zal het in de hand der vreemden overgeven ten roof, en den goddelozen der aarde ten buit, den heidensen Chaldeën, die het heilige niet achten, maar zonder eerbied aantasten, en zij zullen het ontheiligen.

Vers 22

22. Ook zal Ik Mijn aangezicht, van Mijn heiligdom, dat onder hen is, van den tempel omwenden, 1) En zij, de goddelozen op aarde (Ezekiel 7:21) zullen Mijne verborgene plaats) ontheiligen, den tempelschat zelfs wagen aan te grijpen: want inbrekers zullen daarin komen, en die heiligdommen ontheiligen?

1) De voorstelling is deze: God zou het niet kunnen aanzien, dat men Zijn heiligdom ontwijdde, en binnentrad in de plaats der ontoegankelijke verborgenheid; maar opdat de Chaldeën het straffeloos zouden kunnen doen zou God als `t ware zo lang zijn aangezicht van hen afwenden en er niet naar omzien.

2) Of: Mijn schat. Bedoeld is hier dus de tempelschat. Die schat mocht alleen voor heilige doeleinden gebruikt worden, maar de goddelozen zouden komen en die schat gebruiken voor gewone zaken, zodat het heilige ontwijd of ontheiligd werd.

Vers 22

22. Ook zal Ik Mijn aangezicht, van Mijn heiligdom, dat onder hen is, van den tempel omwenden, 1) En zij, de goddelozen op aarde (Ezekiel 7:21) zullen Mijne verborgene plaats) ontheiligen, den tempelschat zelfs wagen aan te grijpen: want inbrekers zullen daarin komen, en die heiligdommen ontheiligen?

1) De voorstelling is deze: God zou het niet kunnen aanzien, dat men Zijn heiligdom ontwijdde, en binnentrad in de plaats der ontoegankelijke verborgenheid; maar opdat de Chaldeën het straffeloos zouden kunnen doen zou God als `t ware zo lang zijn aangezicht van hen afwenden en er niet naar omzien.

2) Of: Mijn schat. Bedoeld is hier dus de tempelschat. Die schat mocht alleen voor heilige doeleinden gebruikt worden, maar de goddelozen zouden komen en die schat gebruiken voor gewone zaken, zodat het heilige ontwijd of ontheiligd werd.

Vers 23

23. Maak voor degenen, die in leven blijven, ene keten, om daardoor de gevangenis des volks als een vast besloten feit aan te duiden; want het land is vol van bloedgerichten, 1) en de stad is vol van geweld.

1) Dat is, vol van bloedschulden, van zonden die des doods waardig zijn, waartegen de Heere in Deuteronomy 19:6, Deuteronomy 21:22 zo zwaar heeft gesproken. Er volgt dan ook, de stad is vol geweld, vol van daden des gewelds, waarover de Heere Zich schrikkelijk had vertoornd.

Vers 23

23. Maak voor degenen, die in leven blijven, ene keten, om daardoor de gevangenis des volks als een vast besloten feit aan te duiden; want het land is vol van bloedgerichten, 1) en de stad is vol van geweld.

1) Dat is, vol van bloedschulden, van zonden die des doods waardig zijn, waartegen de Heere in Deuteronomy 19:6, Deuteronomy 21:22 zo zwaar heeft gesproken. Er volgt dan ook, de stad is vol geweld, vol van daden des gewelds, waarover de Heere Zich schrikkelijk had vertoornd.

Vers 24

24. Daarom zal Ik de kwaadste der Heidenen, die overmoedige en geweldige Chaldeën (Habakkuk 1:16, Deuteronomy 28:49) doen komen, die hun huizen erfelijk bezitten zullen, en zal den hoogmoed der sterken, die zich nu nog zo sterk en veilig wanen, alsof hun niets kwaads kon overkomen, doen ophouden (Leviticus 26:19), en die hen heiligen, hun priesters (2 Kings 10:23), zullen ontheiligd worden. 1)

1) Nademaal zij in den weg der Heidenen gewandeld en het erger dan zij gemaakt hadden, zou God de ergste der Heidenen over hen brengen, om hen te verstoten en te verwoesten, de barbaarste en woestste, die het minst medelijden met het mensdom en den grootsten haat tegen de Joden hadden.

Vers 24

24. Daarom zal Ik de kwaadste der Heidenen, die overmoedige en geweldige Chaldeën (Habakkuk 1:16, Deuteronomy 28:49) doen komen, die hun huizen erfelijk bezitten zullen, en zal den hoogmoed der sterken, die zich nu nog zo sterk en veilig wanen, alsof hun niets kwaads kon overkomen, doen ophouden (Leviticus 26:19), en die hen heiligen, hun priesters (2 Kings 10:23), zullen ontheiligd worden. 1)

1) Nademaal zij in den weg der Heidenen gewandeld en het erger dan zij gemaakt hadden, zou God de ergste der Heidenen over hen brengen, om hen te verstoten en te verwoesten, de barbaarste en woestste, die het minst medelijden met het mensdom en den grootsten haat tegen de Joden hadden.

Vers 25

25. De ondergang komt; en zij zullen den vrede, heil en redding zoeken, maar hij zal er niet zijn. 1)

1) Deze bevestiging was niet overbodig. Want door altijd te wenden en te draaien hopen de mensen dat zij iets verder komen. Zo verlangen zij naar de duisterheid wanneer God hen in het licht trekt. Vervolgens vormen zij zich velerlei hoop op behoud, wanneer God hen als omkneld houdt. Terwijl de mensen zo licht beweeglijk zijn en door uitvluchten te zoeken, zich God en Zijn oordelen schijnen te ontwijken, zegt de Profeet, dat ofschoon zij den wrede zoeken er geen vrede voor hen zou zijn, opdat zij toch niet zouden twijfelen aan hun ondergang en verbanning, waaraan Hij herinnert.

Vers 25

25. De ondergang komt; en zij zullen den vrede, heil en redding zoeken, maar hij zal er niet zijn. 1)

1) Deze bevestiging was niet overbodig. Want door altijd te wenden en te draaien hopen de mensen dat zij iets verder komen. Zo verlangen zij naar de duisterheid wanneer God hen in het licht trekt. Vervolgens vormen zij zich velerlei hoop op behoud, wanneer God hen als omkneld houdt. Terwijl de mensen zo licht beweeglijk zijn en door uitvluchten te zoeken, zich God en Zijn oordelen schijnen te ontwijken, zegt de Profeet, dat ofschoon zij den wrede zoeken er geen vrede voor hen zou zijn, opdat zij toch niet zouden twijfelen aan hun ondergang en verbanning, waaraan Hij herinnert.

Vers 26

26. Ellende zal op ellende komen, en er zal gerucht van verschrikkelijke dingen, die er geschieden, op gerucht wezen; dan zullen zij het gezicht van een Profeet zoeken, om te weten hoe zij uit hunnen wanhopigen toestand mogen gered worden, maar de wet zal vergaan van den priester (Malachi 2:7), en de raad van de oudsten1).

1) De drie uitspraken in de tweede helft van het vers moeten uit elkaar wederkerig zo worden aangevuld: zij zoeken voorzegging bij de Profeten, maar de Profeten verkrijgen geen gezicht, gene openbaring; zij zoeken bekering uit de wet bij de priesters, maar de priesters kunnen gene onderwijzing geven; zij zoeken raad bij de oudsten, maar de raad ontbreekt den ouden.

Dat is het verschrikkelijkste gericht, wanneer God het licht van Zijn woord niet meer laat lichten en ons in de duisternis der onwetendheid laat verzinken, daar het ook in het zwaarste lijden een grote troost is, wanneer de Heere ons met Zijn woord verlicht. (HEIM en HOFFMANN).

Vers 26

26. Ellende zal op ellende komen, en er zal gerucht van verschrikkelijke dingen, die er geschieden, op gerucht wezen; dan zullen zij het gezicht van een Profeet zoeken, om te weten hoe zij uit hunnen wanhopigen toestand mogen gered worden, maar de wet zal vergaan van den priester (Malachi 2:7), en de raad van de oudsten1).

1) De drie uitspraken in de tweede helft van het vers moeten uit elkaar wederkerig zo worden aangevuld: zij zoeken voorzegging bij de Profeten, maar de Profeten verkrijgen geen gezicht, gene openbaring; zij zoeken bekering uit de wet bij de priesters, maar de priesters kunnen gene onderwijzing geven; zij zoeken raad bij de oudsten, maar de raad ontbreekt den ouden.

Dat is het verschrikkelijkste gericht, wanneer God het licht van Zijn woord niet meer laat lichten en ons in de duisternis der onwetendheid laat verzinken, daar het ook in het zwaarste lijden een grote troost is, wanneer de Heere ons met Zijn woord verlicht. (HEIM en HOFFMANN).

Vers 27

27. De koning zal rouw bedrijven, en de vorsten zullen met verwoesting bekleed zijn, en de handen van het volk des lands zullen beroerd zijn; Ik zal hun doen naar hunnen weg, en met hun rechten zal Ik ze richten; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben (Ezekiel 7:4, Ezekiel 7:9).

Er zal ene algemene beroerdheid en verslagenheid wezen onder allen van wat rang of waardigheid zij zijn. Die in gezag zijn zullen vaardigheid van geest ontberen, om raad en onderwijs te geven; en de minderen zullen geen hart bezitten om ze uit te voeren.

Na de eerste afdeling der profetische werkzaamheid van Ezechiël, die wij gehoord hebben, rustte deze, wanneer onze berekening van den tijd tussen Ezekiel 4:11-Ezekiel 4:8 :Ezekiel 4:27 juist is, nu twee dagen lang. Wat hij zijnen volksgenoten in zinnebeeldige tekenen had laten zien en in den naam Gods had laten horen, moest eerst enigen tijd hebben, om in hun harten in te gaan. Hij zelf had rust nodig, om zich ook lichamelijk te versterken tot het ontvangen van nieuwe openbaringen. Toch mocht het geen lange tijd zijn, omdat de nieuwe openbaring de vorige voortzet en met haar zeer nauw zamenhangt.

Vers 27

27. De koning zal rouw bedrijven, en de vorsten zullen met verwoesting bekleed zijn, en de handen van het volk des lands zullen beroerd zijn; Ik zal hun doen naar hunnen weg, en met hun rechten zal Ik ze richten; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben (Ezekiel 7:4, Ezekiel 7:9).

Er zal ene algemene beroerdheid en verslagenheid wezen onder allen van wat rang of waardigheid zij zijn. Die in gezag zijn zullen vaardigheid van geest ontberen, om raad en onderwijs te geven; en de minderen zullen geen hart bezitten om ze uit te voeren.

Na de eerste afdeling der profetische werkzaamheid van Ezechiël, die wij gehoord hebben, rustte deze, wanneer onze berekening van den tijd tussen Ezekiel 4:11-Ezekiel 4:8 :Ezekiel 4:27 juist is, nu twee dagen lang. Wat hij zijnen volksgenoten in zinnebeeldige tekenen had laten zien en in den naam Gods had laten horen, moest eerst enigen tijd hebben, om in hun harten in te gaan. Hij zelf had rust nodig, om zich ook lichamelijk te versterken tot het ontvangen van nieuwe openbaringen. Toch mocht het geen lange tijd zijn, omdat de nieuwe openbaring de vorige voortzet en met haar zeer nauw zamenhangt.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezekiel-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile