Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezekiel-15.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 15Ezekiel 15:1.
DE UITROEIING DES VOLKS TE JERUZALEM VOORAFGEBEELD.
II. Ezekiel 15:1-Ezekiel 15:8. Ene andere tegenwerping tegen de mogelijkheid was, dat toch Israël om zijne verkiezing tot volk van God niet kon worden verworpen en met verwoesting van stad en tempel gestraft. Daartegen wordt nu aangevoerd, dat Israël, wel wat zijne verkiezing aangaat, een wijnstok is, maar alleen van de zijde zijner edele vrucht heeft de wijnstok een voorrang boven andere gewassen. Wat het hout daarentegen op zich zelf aangaat, is het tot niets nut dan tot het vuur, en daar nu Israël een ontaarde wijnstok zonder vruchten is, kan hem niets anders wachten, dan dat hij in `t vuur wordt geworpen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 15Ezekiel 15:1.
DE UITROEIING DES VOLKS TE JERUZALEM VOORAFGEBEELD.
II. Ezekiel 15:1-Ezekiel 15:8. Ene andere tegenwerping tegen de mogelijkheid was, dat toch Israël om zijne verkiezing tot volk van God niet kon worden verworpen en met verwoesting van stad en tempel gestraft. Daartegen wordt nu aangevoerd, dat Israël, wel wat zijne verkiezing aangaat, een wijnstok is, maar alleen van de zijde zijner edele vrucht heeft de wijnstok een voorrang boven andere gewassen. Wat het hout daarentegen op zich zelf aangaat, is het tot niets nut dan tot het vuur, en daar nu Israël een ontaarde wijnstok zonder vruchten is, kan hem niets anders wachten, dan dat hij in `t vuur wordt geworpen.
Vers 1
1. En des HEEREN woord geschiedde verder zonder tusschenpoos tot mij, zeggende:Vers 1
1. En des HEEREN woord geschiedde verder zonder tusschenpoos tot mij, zeggende:Vers 2
2. Mensenkind! wat is het hout des wijnstoks meer dan alle hout, of de wijnrank, wanneer zij even als de bomen van het bos, gene vrucht draagt, dus alleen als houtsoort wordt beschouwd, meer dan dat onder het hout eens wouds is?Vers 2
2. Mensenkind! wat is het hout des wijnstoks meer dan alle hout, of de wijnrank, wanneer zij even als de bomen van het bos, gene vrucht draagt, dus alleen als houtsoort wordt beschouwd, meer dan dat onder het hout eens wouds is?Vers 3
3. Wordt daarvan hout genomen, om een stuk werks te maken? neemt men daarvan ene pin, om enig vat daaraan te hangen.Vers 3
3. Wordt daarvan hout genomen, om een stuk werks te maken? neemt men daarvan ene pin, om enig vat daaraan te hangen.Vers 4
4. Ziet, het wordt aan het vuur overgegeven (John 15:6), opdat het verteerd wordt, en is het er zo ver mede gekomen, het vuur verteert dan beide zijne einden en zijn middelste wordt verbrand, zou het deugen tot een stuk werks?Vers 4
4. Ziet, het wordt aan het vuur overgegeven (John 15:6), opdat het verteerd wordt, en is het er zo ver mede gekomen, het vuur verteert dan beide zijne einden en zijn middelste wordt verbrand, zou het deugen tot een stuk werks?Vers 5
5. Ziet, toen het geheel was word het tot geen stuk werks gemaakt; hoeveel te min als het vuur dat verteerd heeft aan beide einden, zodat het in het midden verbrand is, zal het dan nog tot een stuk werks gemaakt worden?Vers 5
5. Ziet, toen het geheel was word het tot geen stuk werks gemaakt; hoeveel te min als het vuur dat verteerd heeft aan beide einden, zodat het in het midden verbrand is, zal het dan nog tot een stuk werks gemaakt worden?Vers 6
6. Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Gelijk als het hout des wijnstoks is onder het hout des wouds, hetwelk Ik als de Heere der natuurorde aan het vuur overgeef, opdat het verteerd worde, gelijk Ik het zo heb ingericht dat het hout van den wijnstok, wanneer dit bloot hout en zonder vruchten is, tot niets anders dan tot verbranden deugt, alzo zal Ik de inwoners van Jeruzalem overgeven.Vers 6
6. Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Gelijk als het hout des wijnstoks is onder het hout des wouds, hetwelk Ik als de Heere der natuurorde aan het vuur overgeef, opdat het verteerd worde, gelijk Ik het zo heb ingericht dat het hout van den wijnstok, wanneer dit bloot hout en zonder vruchten is, tot niets anders dan tot verbranden deugt, alzo zal Ik de inwoners van Jeruzalem overgeven.Vers 7
7. Want Ik zal Mijn aangezicht tegen hen zetten; als zij van het ene vuur uitgaan, zal het andere vuur hen verteren; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn aangezicht tegen hen gesteld zal hebben.Vers 7
7. Want Ik zal Mijn aangezicht tegen hen zetten; als zij van het ene vuur uitgaan, zal het andere vuur hen verteren; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn aangezicht tegen hen gesteld zal hebben.Vers 8
8. En Ik zal het land woest maken, omdat zij zwaarlijk overtreden hebben (vgl. Ezekiel 14:8 en 13), spreekt de Heere HEERE.De vraag in Ezekiel 15:2, is gekeerd tegen den trotsen waan des volks, dat in uitwendigen vleeschijken zin zich gaarne op zijne van God geschonkene voorrechten en zegeningen beriep. Men noemde zich gaarne den wijnstok van Jehova; niet in den zin van den Psalmist (Psalms 80:15), die in ootmoedig opzien tot Jehova daarbij vertoefde, maar om er mede te pronken als met natuurlijke gaven en voorrechten, die een bijzonder recht op de Goddelijke begunstiging gaven. Ook voor de gezindheid van den lateren tijd was het karakteristiek teken dat het Jodendom in zijn werkheiligen trots er lust in had, den Herodiaansen tempel (Matthew 4:9) met het bekende sieraad van enen groten gouden wijnstok, het symbool der theokratie, te voorzien.
Elk ander hout kan verwerkt worden, de wijnstok daarentegen zal enkel door zijne vrucht dienen. Het antwoord, op deze vraag verondersteld, loochent dus niet alleen alle aanspraak op beter lot, maar stelt zelfs het hout des wijngaards bij al het andere hout achter, wanneer het zijn doel mist.
Alleen wanneer de rank in frisse sappen druiven draagt, is zij het edelste van alle gewassen, maar verdord en droog is het minder dan het hout van den onvruchtbaarsten boom, want men kan er in `t geheel niets uit maken, het tot geen werk bezigen; het dient niet eens tot een pin in huis, om enig goed aan op te hangen. Een juist beeld van Israël! Het uitverkoren volk van God is, wanneer het den Heiligen Geest van hemelse bevruchting, die in hen werkt, loochent en ontheiligt naar het dorre hout van zijn stam minder dan alle andere volken.
Die den wijnstok naar zijn hout aanziet, zal hem nauwelijks onder de bomen tellen; hij ligt als aan de voeten van de bomen van het bos; dat hout overtreft het zijne verre. Haar omdat God Israël geplant had, trad het uit de wildernis van alle volken te voorschijn; God haalde het uit Egypte (Psalms 80:8). Andere volken daarentegen bloeiden door kunsten, rijkdom, menigte des volks, krijgskunst en dergelijke; dat waren hoge bomen van het woud, welke aller ogen tot zich trokken; Israël stond en viel met Gods genade.
De toepassing is: een volk en ieder persoon, aan wien God Zich heeft bekend gemaakt, en die Zijne genade moedwillig verlaat, zinkt diep beneden degenen; die God niet hebben gekend (Hebrews 6:4-Hebrews 6:8) .
Wanneer het hout van den wijnstok reeds in zijn goeden toestand tot niets kan worden gebruikt, zo veel te minder, wanneer het reeds gedeeltelijk verbrand en geschroeid is; daarover spreekt Ezekiel 15:4. Israël is dan ook werkelijk reeds in het vuur geweest. Het gelijkt aan een rank, wier beide einden het vuur verteerd heeft, en waarvan het midden verzengd is. Het vuur, waaruit het half verbrand is uitgekomen, zijn de strafgerichten, welke van de vernietiging van het rijk der tien stammen tot aan de katastrofe onder Jojachin over het verbondsvolk zijn gekomen, ten gevolge, waarvan Israël nu nog aan ene rank gelijkt, die aan de einden verbrand en in `t midden verzengd is.
De beide einden zijn de tien stammen aan de ene en de andere zijde, zodat het middenstuk Juda met Jeruzalem is. Er wordt dus gedoeld op de ondervindingen van Gods toorn onder Jojakim en Jojachin.
De beide einden van de wijngaardrank zijn geheel weggebrand-nog staat daar een wel van het vuur hard aangegrepen, maar nog niet verdelgd midden. Zou dit misschien door de strafgerichten beter zijn geworden? Zou het deugen voor enig werk? Het antwoord geeft Ezekiel 15:5; nog veel minder bruikbaar dan het geheel is dit nog overgebleven stompje.
Wat daarom van Jeruzalems inwoners onder de vroegere gerichten werd gespaard, moet nu ook te gronde gaan.
Deze woorden dienen tot verootmoediging van Gods volk; zij worden Gods wijnstok genaamd; maar wat zijn zij van nature meer dan anderen? Zij zijn door Gods goedheid vruchtbaar geworden, daar zij in goeden grond geplant zijn; de Heere heeft hen getrokken op de muren des heiligdoms, en zij brengen vruchten voort tot Zijne ere; maar wat zijn zij zonder hunnen God? Wat zijn zij zonder den onophoudelijken invloed des Geestes, die hen vruchtbaar maakt? O gelovige, leer den hoogmoed verwerpen, ziende dat gij niets hebt om u op te hovaardigen. Wat gij ook moogt zijn, gij hebt niets om u hoogmoedig te maken. Hoe meer gij hebt, hoe meer schuld gij hebt aan God, en gij kunt u toch niet verhovaardigen op iets, dat u een schuldenaar maakt. Beschouw uwen oorsprong; zie terug op hetgeen gij waart. Bedenk wat gij zonder de Goddelijke genade zoudt zijn geworden. Zie op u zelven, zo als gij nu ziet. Staan uwe duizende afdwalingen niet voor u, en zeggen zij u niet, dat gij onwaardig zijt Zijn zoon genaamd te worden? En heeft Hij u iets gemaakt, wordt u daardoor niet geleerd, dat het genade is, die u anders maakte? Grote gelovige, gij zoudt een zondaar zijn, had God u niet veranderd. O gij, die voor de waarheid strijdt, gij zoudt even dapper voor de dwaling hebben gestreden, had de genade u niet aangegrepen. Wees daarom niet hoogmoedig, hoewel gij enen hogen rang bekleedt, een wijd veld van genade bezit-gij kunt zelfs het minste voorwerp niet het uwe noemen, behalve uwe eigene zonde en ellende. O vreemde verdwaasdheid, dat gij, die alles geleend hebt, er aan zoudt denken om u zelven te verheffen; een arme, afhankelijk gepensioneerde, levende van de weldadigheid van uwen Zaligmaker, iemand, wiens leven wegkwijnt zonder de frisse levensstromen, die uit Jezus vloeien, en niettemin hoogmoedig! Schande over u, o gij verdwaasd hart! .
Vers 8
8. En Ik zal het land woest maken, omdat zij zwaarlijk overtreden hebben (vgl. Ezekiel 14:8 en 13), spreekt de Heere HEERE.De vraag in Ezekiel 15:2, is gekeerd tegen den trotsen waan des volks, dat in uitwendigen vleeschijken zin zich gaarne op zijne van God geschonkene voorrechten en zegeningen beriep. Men noemde zich gaarne den wijnstok van Jehova; niet in den zin van den Psalmist (Psalms 80:15), die in ootmoedig opzien tot Jehova daarbij vertoefde, maar om er mede te pronken als met natuurlijke gaven en voorrechten, die een bijzonder recht op de Goddelijke begunstiging gaven. Ook voor de gezindheid van den lateren tijd was het karakteristiek teken dat het Jodendom in zijn werkheiligen trots er lust in had, den Herodiaansen tempel (Matthew 4:9) met het bekende sieraad van enen groten gouden wijnstok, het symbool der theokratie, te voorzien.
Elk ander hout kan verwerkt worden, de wijnstok daarentegen zal enkel door zijne vrucht dienen. Het antwoord, op deze vraag verondersteld, loochent dus niet alleen alle aanspraak op beter lot, maar stelt zelfs het hout des wijngaards bij al het andere hout achter, wanneer het zijn doel mist.
Alleen wanneer de rank in frisse sappen druiven draagt, is zij het edelste van alle gewassen, maar verdord en droog is het minder dan het hout van den onvruchtbaarsten boom, want men kan er in `t geheel niets uit maken, het tot geen werk bezigen; het dient niet eens tot een pin in huis, om enig goed aan op te hangen. Een juist beeld van Israël! Het uitverkoren volk van God is, wanneer het den Heiligen Geest van hemelse bevruchting, die in hen werkt, loochent en ontheiligt naar het dorre hout van zijn stam minder dan alle andere volken.
Die den wijnstok naar zijn hout aanziet, zal hem nauwelijks onder de bomen tellen; hij ligt als aan de voeten van de bomen van het bos; dat hout overtreft het zijne verre. Haar omdat God Israël geplant had, trad het uit de wildernis van alle volken te voorschijn; God haalde het uit Egypte (Psalms 80:8). Andere volken daarentegen bloeiden door kunsten, rijkdom, menigte des volks, krijgskunst en dergelijke; dat waren hoge bomen van het woud, welke aller ogen tot zich trokken; Israël stond en viel met Gods genade.
De toepassing is: een volk en ieder persoon, aan wien God Zich heeft bekend gemaakt, en die Zijne genade moedwillig verlaat, zinkt diep beneden degenen; die God niet hebben gekend (Hebrews 6:4-Hebrews 6:8) .
Wanneer het hout van den wijnstok reeds in zijn goeden toestand tot niets kan worden gebruikt, zo veel te minder, wanneer het reeds gedeeltelijk verbrand en geschroeid is; daarover spreekt Ezekiel 15:4. Israël is dan ook werkelijk reeds in het vuur geweest. Het gelijkt aan een rank, wier beide einden het vuur verteerd heeft, en waarvan het midden verzengd is. Het vuur, waaruit het half verbrand is uitgekomen, zijn de strafgerichten, welke van de vernietiging van het rijk der tien stammen tot aan de katastrofe onder Jojachin over het verbondsvolk zijn gekomen, ten gevolge, waarvan Israël nu nog aan ene rank gelijkt, die aan de einden verbrand en in `t midden verzengd is.
De beide einden zijn de tien stammen aan de ene en de andere zijde, zodat het middenstuk Juda met Jeruzalem is. Er wordt dus gedoeld op de ondervindingen van Gods toorn onder Jojakim en Jojachin.
De beide einden van de wijngaardrank zijn geheel weggebrand-nog staat daar een wel van het vuur hard aangegrepen, maar nog niet verdelgd midden. Zou dit misschien door de strafgerichten beter zijn geworden? Zou het deugen voor enig werk? Het antwoord geeft Ezekiel 15:5; nog veel minder bruikbaar dan het geheel is dit nog overgebleven stompje.
Wat daarom van Jeruzalems inwoners onder de vroegere gerichten werd gespaard, moet nu ook te gronde gaan.
Deze woorden dienen tot verootmoediging van Gods volk; zij worden Gods wijnstok genaamd; maar wat zijn zij van nature meer dan anderen? Zij zijn door Gods goedheid vruchtbaar geworden, daar zij in goeden grond geplant zijn; de Heere heeft hen getrokken op de muren des heiligdoms, en zij brengen vruchten voort tot Zijne ere; maar wat zijn zij zonder hunnen God? Wat zijn zij zonder den onophoudelijken invloed des Geestes, die hen vruchtbaar maakt? O gelovige, leer den hoogmoed verwerpen, ziende dat gij niets hebt om u op te hovaardigen. Wat gij ook moogt zijn, gij hebt niets om u hoogmoedig te maken. Hoe meer gij hebt, hoe meer schuld gij hebt aan God, en gij kunt u toch niet verhovaardigen op iets, dat u een schuldenaar maakt. Beschouw uwen oorsprong; zie terug op hetgeen gij waart. Bedenk wat gij zonder de Goddelijke genade zoudt zijn geworden. Zie op u zelven, zo als gij nu ziet. Staan uwe duizende afdwalingen niet voor u, en zeggen zij u niet, dat gij onwaardig zijt Zijn zoon genaamd te worden? En heeft Hij u iets gemaakt, wordt u daardoor niet geleerd, dat het genade is, die u anders maakte? Grote gelovige, gij zoudt een zondaar zijn, had God u niet veranderd. O gij, die voor de waarheid strijdt, gij zoudt even dapper voor de dwaling hebben gestreden, had de genade u niet aangegrepen. Wees daarom niet hoogmoedig, hoewel gij enen hogen rang bekleedt, een wijd veld van genade bezit-gij kunt zelfs het minste voorwerp niet het uwe noemen, behalve uwe eigene zonde en ellende. O vreemde verdwaasdheid, dat gij, die alles geleend hebt, er aan zoudt denken om u zelven te verheffen; een arme, afhankelijk gepensioneerde, levende van de weldadigheid van uwen Zaligmaker, iemand, wiens leven wegkwijnt zonder de frisse levensstromen, die uit Jezus vloeien, en niettemin hoogmoedig! Schande over u, o gij verdwaasd hart! .