Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 32

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 32

Exodus 32:1.

AFGODERIJ MET HET GEGOTEN KALF

I. Exodus 32:1-Exodus 32:14. Terwijl de Heere op de berg voor Israël een godsdienst en een heiligdom instelt, overeenkomstig de roeping van Zijn volk, om niet te zijn als de heidenen, denkt het volk onder aan de berg daaraan, dat het zich een God en een godsdienst maakt naar de wijze van de heidenen. Op het ogenblik, dat Mozes zich voorneemt is, met de zo-even ontvangen tafelen van de wet de top van de berg te verlaten (Exodus 31:18), maakt hem God bekend, dat Zijn volk, dat Hij uit Egypte geleid heeft, het gesloten Verbond vernietigd en het gehele werk verijdeld heeft. De Heere wil nu opnieuw aanvangen en Mozes tot een groot volk maken, doch deze treedt als een echt middelaar met zulk een dringende voorbede in de bres, dat het de Heere berouwt, over het kwade, dat Hij reeds gedreigd had het volk te doen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 32

Exodus 32:1.

AFGODERIJ MET HET GEGOTEN KALF

I. Exodus 32:1-Exodus 32:14. Terwijl de Heere op de berg voor Israël een godsdienst en een heiligdom instelt, overeenkomstig de roeping van Zijn volk, om niet te zijn als de heidenen, denkt het volk onder aan de berg daaraan, dat het zich een God en een godsdienst maakt naar de wijze van de heidenen. Op het ogenblik, dat Mozes zich voorneemt is, met de zo-even ontvangen tafelen van de wet de top van de berg te verlaten (Exodus 31:18), maakt hem God bekend, dat Zijn volk, dat Hij uit Egypte geleid heeft, het gesloten Verbond vernietigd en het gehele werk verijdeld heeft. De Heere wil nu opnieuw aanvangen en Mozes tot een groot volk maken, doch deze treedt als een echt middelaar met zulk een dringende voorbede in de bres, dat het de Heere berouwt, over het kwade, dat Hij reeds gedreigd had het volk te doen.

Vers 1

1. Toen het volk, dat onder de leiding van Aron en Hur in het leger was achtergelaten (Exodus 24:14) zag, dat Mozes talmde, 1) van de berg af te komen, want het was reeds zes weken, dat hij van hen gegaan was, (Exodus 24:18), zo verzamelde zich het volk, door de woordvoerders, die tot deze zaak hadden aangezet, 2) bij Aron, en zij zeiden tot hem: Sta op, a) maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan; 3) maak ons een zichtbaar beeld van God, dat op onze verdere tocht ons vooruit gedragen wordt; want deze Mozes, die man, die ons uit Egypte gevoerd heeft, wij weten niet wat hem geschied zij,4) of hij omgekomen is, of heimelijk zich heeft weggemaakt, en wij kunnen toch niet altijd hier gelegerd blijven, maar moeten aan voortgaan denken.

a) Acts 7:40

1) Zij spraken van Mozes, alsof hij het volk schandelijk verlaten en gevlucht was, zodat zij niet weten, wat zij nu moeten doen. Wanneer God ons een kleine tijd verlaat, denken ook wij, dat God ons alleen laat, en wij elders hulp moeten zoeken; dan wordt zo'n kalf onze God..

Daar ziet hij, bijna zes weken achterelkaar, de dagen als uren voorbijsnellen, en, terwijl aan de eisen van de lichamelijke natuur het stilzwijgen opgelegd is, kan ook hij in zijn mate verklaren, dat hij een andere spijze heeft, dan het manna, waarmee iederen morgen de woestijn bij vernieuwing bezaaid wordt. Gelukkige Mozes, wie schetst ons, hoe gij u zult hebben gebaad in een stroom van hoge genieting; hoe uw ziel gelaafd zal zijn uit de volle beek van de wellusten van God; hoe gij thans al de moeite vergeten hebt; die daar beneden vaak als een loden last op u drukte? Wat staat hij hoog, de man van God, boven dat vleselijk Israël, dat naar niets zo onophoudelijk hunkert als naar de Egyptische vleesspijzen! Geeft aan Mozes' ziel het uitgelezendste van farao's hof, en zeker, zij zal van honger vergaan; want in Gods gemeenschap slechts kan zij rust en lust, leven en zaligheid smaken..

2) Dat zijn geen geringe mensen geweest, maar de besten en voornaamsten, die de anderen regeerden; als deze voorgaan, gaat de menigte hen na en volgt hun voorbeeld.. Waarschijnlijk is Aron reeds vroeger daartoe verzocht, maar heeft hij geweigerd en het volk gerustgesteld, dat Mozes wel spoedig zou komen. Dit is af te leiden uit het woord: Sta op. Zij roepen Aron toe: toef niet langer, maar maak ons goden (of een god) die voor ons aangezicht gaan. Het is Israël niet te doen, om een afgod, maar om een beeld van God. Israël was een zinnelijk volk, had behoefte aan iets zichtbaars en vergt daarom van Aron, dat hij voor hen, in de plaats van Mozes, een zichtbaar beeld zal maken, dat zij kunnen zien, en dat hun als teken van God de weg wijst. Hoe tekent dit de diep bedorven toestand van de mens. Pas heeft Israël beloofd, Gods geboden te zullen onderhouden, en nu reeds begaat het de verschrikkelijke zonde tegen het tweede gebod. De eerste nationale zonde van Israël na de wetgeving, was een zonde tegen de geestelijke eredienst, zoals God die door het tweede gebod had verordend; was een veranderen van de belijdenis, door God zelf aan Zijn volk gegeven..

3) O hoe vergeetachtig (Psalms 106:21), hoe verkeerd, hoe ontrouw is het menselijk hart! Wat is er te bouwen op alle menselijke voornemens en beloften (Exodus 19:8; Exodus 20:19; Exodus 24:3); wanneer er geen nieuw hart bij is, wanneer niet genade de mens vasthoudt en bevestigt!.

4) Israël moest zich wel aan Mozes vasthouden en aan Hem geloven (Exodus 19:9); maar alleen als aan de knecht van Jehova (Exodus 14:31); Israël heeft echter Jehova vergeten, anders zou het voor Mozes niets kwaads kunnen vrezen, daar Hij op de berg van God in de wolk van Jehova vertoeft. Terwijl nu Israël Jehova van Mozes gescheiden heeft, zo is in hun oog Mozes als verlosser uit Egypte een natuurlijk, een gewoon mens geworden, die al het menselijke overkomen kan, en die men voor zijn ogen moet hebben, wanneer men omtrent hem zeker zal zijn. Met dit hechten aan het uitwendige hangt te samen, dat Israël zichtbare goden verlangt, die voor hen moeten heentrekken. Daardoor is Israël naar het standpunt van de heidenen teruggetreden..

Israël, dat pas was uitverkoren boven alle volken, wil liever een volk zijn, zoals de andere volken en goden hebben, zoals de heidenen; en daar het toch Jehovah, die het uit Egypte gevoerd en met brood van de hemel gespijzigd en met water uit de rots gedrenkt heeft, niet wil opgeven, zo wenst het Jehovah mee te trekken in de diepte, waarin het zelf terug gevallen is, dat is, de heilige, geestelijke en transcendente (boven de wereld verheven) God met Zijn reeds zo heerlijk betoonde kracht in de natuur te verbannen, om Hem meer nabij en tastbaarder te hebben. Jehovah wilde het volk tot Zijn heiligheid optrekken; in plaats van op de weg van de heiliging zich aan Hem te assimileren (gelijk maken), achtten zij het beter de bovennatuurlijke God aan hun natuurlijkheid te assimileren..

Vers 1

1. Toen het volk, dat onder de leiding van Aron en Hur in het leger was achtergelaten (Exodus 24:14) zag, dat Mozes talmde, 1) van de berg af te komen, want het was reeds zes weken, dat hij van hen gegaan was, (Exodus 24:18), zo verzamelde zich het volk, door de woordvoerders, die tot deze zaak hadden aangezet, 2) bij Aron, en zij zeiden tot hem: Sta op, a) maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan; 3) maak ons een zichtbaar beeld van God, dat op onze verdere tocht ons vooruit gedragen wordt; want deze Mozes, die man, die ons uit Egypte gevoerd heeft, wij weten niet wat hem geschied zij,4) of hij omgekomen is, of heimelijk zich heeft weggemaakt, en wij kunnen toch niet altijd hier gelegerd blijven, maar moeten aan voortgaan denken.

a) Acts 7:40

1) Zij spraken van Mozes, alsof hij het volk schandelijk verlaten en gevlucht was, zodat zij niet weten, wat zij nu moeten doen. Wanneer God ons een kleine tijd verlaat, denken ook wij, dat God ons alleen laat, en wij elders hulp moeten zoeken; dan wordt zo'n kalf onze God..

Daar ziet hij, bijna zes weken achterelkaar, de dagen als uren voorbijsnellen, en, terwijl aan de eisen van de lichamelijke natuur het stilzwijgen opgelegd is, kan ook hij in zijn mate verklaren, dat hij een andere spijze heeft, dan het manna, waarmee iederen morgen de woestijn bij vernieuwing bezaaid wordt. Gelukkige Mozes, wie schetst ons, hoe gij u zult hebben gebaad in een stroom van hoge genieting; hoe uw ziel gelaafd zal zijn uit de volle beek van de wellusten van God; hoe gij thans al de moeite vergeten hebt; die daar beneden vaak als een loden last op u drukte? Wat staat hij hoog, de man van God, boven dat vleselijk Israël, dat naar niets zo onophoudelijk hunkert als naar de Egyptische vleesspijzen! Geeft aan Mozes' ziel het uitgelezendste van farao's hof, en zeker, zij zal van honger vergaan; want in Gods gemeenschap slechts kan zij rust en lust, leven en zaligheid smaken..

2) Dat zijn geen geringe mensen geweest, maar de besten en voornaamsten, die de anderen regeerden; als deze voorgaan, gaat de menigte hen na en volgt hun voorbeeld.. Waarschijnlijk is Aron reeds vroeger daartoe verzocht, maar heeft hij geweigerd en het volk gerustgesteld, dat Mozes wel spoedig zou komen. Dit is af te leiden uit het woord: Sta op. Zij roepen Aron toe: toef niet langer, maar maak ons goden (of een god) die voor ons aangezicht gaan. Het is Israël niet te doen, om een afgod, maar om een beeld van God. Israël was een zinnelijk volk, had behoefte aan iets zichtbaars en vergt daarom van Aron, dat hij voor hen, in de plaats van Mozes, een zichtbaar beeld zal maken, dat zij kunnen zien, en dat hun als teken van God de weg wijst. Hoe tekent dit de diep bedorven toestand van de mens. Pas heeft Israël beloofd, Gods geboden te zullen onderhouden, en nu reeds begaat het de verschrikkelijke zonde tegen het tweede gebod. De eerste nationale zonde van Israël na de wetgeving, was een zonde tegen de geestelijke eredienst, zoals God die door het tweede gebod had verordend; was een veranderen van de belijdenis, door God zelf aan Zijn volk gegeven..

3) O hoe vergeetachtig (Psalms 106:21), hoe verkeerd, hoe ontrouw is het menselijk hart! Wat is er te bouwen op alle menselijke voornemens en beloften (Exodus 19:8; Exodus 20:19; Exodus 24:3); wanneer er geen nieuw hart bij is, wanneer niet genade de mens vasthoudt en bevestigt!.

4) Israël moest zich wel aan Mozes vasthouden en aan Hem geloven (Exodus 19:9); maar alleen als aan de knecht van Jehova (Exodus 14:31); Israël heeft echter Jehova vergeten, anders zou het voor Mozes niets kwaads kunnen vrezen, daar Hij op de berg van God in de wolk van Jehova vertoeft. Terwijl nu Israël Jehova van Mozes gescheiden heeft, zo is in hun oog Mozes als verlosser uit Egypte een natuurlijk, een gewoon mens geworden, die al het menselijke overkomen kan, en die men voor zijn ogen moet hebben, wanneer men omtrent hem zeker zal zijn. Met dit hechten aan het uitwendige hangt te samen, dat Israël zichtbare goden verlangt, die voor hen moeten heentrekken. Daardoor is Israël naar het standpunt van de heidenen teruggetreden..

Israël, dat pas was uitverkoren boven alle volken, wil liever een volk zijn, zoals de andere volken en goden hebben, zoals de heidenen; en daar het toch Jehovah, die het uit Egypte gevoerd en met brood van de hemel gespijzigd en met water uit de rots gedrenkt heeft, niet wil opgeven, zo wenst het Jehovah mee te trekken in de diepte, waarin het zelf terug gevallen is, dat is, de heilige, geestelijke en transcendente (boven de wereld verheven) God met Zijn reeds zo heerlijk betoonde kracht in de natuur te verbannen, om Hem meer nabij en tastbaarder te hebben. Jehovah wilde het volk tot Zijn heiligheid optrekken; in plaats van op de weg van de heiliging zich aan Hem te assimileren (gelijk maken), achtten zij het beter de bovennatuurlijke God aan hun natuurlijkheid te assimileren..

Vers 2

2. Aron nu1) zei tot hen: Rukt af de gouden versierselen, die in de oren van uw vrouwen, van uw zonen en uw dochters zijn, 2) en brengt ze tot mij; ik moet eerst goud, veel goud in handen hebben, anders kan ik ugeen God maken, zoals gij begeert.

1) Aron had verkeerd gerekend, want het was hier te doen, om de goddelijke wil door te voeren, en daartoe is voor een mensenhart geen offer te zwaar. "Dat iemand op het godsaltaar zijn tooisel nederlegt, en voor het rijk van God een offer brengt, dat is een zeldzaamheid; maar voor de dienst van de ijdelheid en de weelde, van genot en wellust worden gewillig zilver en goud, en, wanneer dit reeds geheel verkwist is, kleren en huisraad gegeven. Men vergelijkt slechts het aantal huizen van redding met die van de zonde, de menigte die naar drink- en speeltafel zich begeeft met de kleine kring, die zich om de tafel van de Heere verzamelt..

Wee het volk, welks overheid het met Aron vergeet, dat zij een dienares van God is en voor de ere van God waken moet, die uit mensenvrees, verschrikt door het geroep van de menigte, onrechtvaardige eisen niet durft weigeren, oproerige bewegingen niet durft dempen, valse profeten en verleiders, die het arme volk van Gods Woord afleiden, niet durft tegemoet treden. Aron had uit medelijden met het volk die begeerte moeten afwijzen; hij had moeten denken als Jozef: "Hoe, zou ik een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God"; hij had moeten voelen: "Wie zijn leven zal verliezen omwille van de Heere, die zal het vinden"; hij had moeten opzien tot Die, van wie hij wist, dat Hij veel machtiger was dan deze dreigende menigte, en in het geloof aan Hem, had hij vast en onbeweeglijk moeten staan, als een rots door stormen en golven omgeven, maar geen duimbreed mogen toegeven..

2)Hoogstwaarschijnlijk en volgens de kerkvaders, behalve Ambrosius, zeer zeker, heeft Aron niet aanstonds aan hun zondige wens toegegeven, maar heeft hij getracht hen te vermanen, om het niet te doen. Alleen de kerkvader Ambrosius zegt: "Ik zou niet durven op mij nemen, die Hogepriester te verdedigen, noch over hem vonnis te strijken." Gouden oorsierselen werden zowel door mannen als door vrouwen gedragen. Wellicht dat zij ze uit Egypte hadden meegebracht. Het waren kostbaarheden, waarop men zeer gesteld was. Daarom eist Aron deze, om het maken van "goden" te voorkomen. Echter de hoogmoed zegepraalde over de gierigheid. Waar Aron de moed mist, om deze wens van het volk beslist te weigeren, daar ziet hij zich ook in zijn plan teleurgesteld, om dit zijdelings te doen. Waar de leider niet Gods woord stelt tegenover de zondige begeerte van het volk, daar wordt hij tenslotte geleid tegen de verordeningen van Gods woord in..

Vers 2

2. Aron nu1) zei tot hen: Rukt af de gouden versierselen, die in de oren van uw vrouwen, van uw zonen en uw dochters zijn, 2) en brengt ze tot mij; ik moet eerst goud, veel goud in handen hebben, anders kan ik ugeen God maken, zoals gij begeert.

1) Aron had verkeerd gerekend, want het was hier te doen, om de goddelijke wil door te voeren, en daartoe is voor een mensenhart geen offer te zwaar. "Dat iemand op het godsaltaar zijn tooisel nederlegt, en voor het rijk van God een offer brengt, dat is een zeldzaamheid; maar voor de dienst van de ijdelheid en de weelde, van genot en wellust worden gewillig zilver en goud, en, wanneer dit reeds geheel verkwist is, kleren en huisraad gegeven. Men vergelijkt slechts het aantal huizen van redding met die van de zonde, de menigte die naar drink- en speeltafel zich begeeft met de kleine kring, die zich om de tafel van de Heere verzamelt..

Wee het volk, welks overheid het met Aron vergeet, dat zij een dienares van God is en voor de ere van God waken moet, die uit mensenvrees, verschrikt door het geroep van de menigte, onrechtvaardige eisen niet durft weigeren, oproerige bewegingen niet durft dempen, valse profeten en verleiders, die het arme volk van Gods Woord afleiden, niet durft tegemoet treden. Aron had uit medelijden met het volk die begeerte moeten afwijzen; hij had moeten denken als Jozef: "Hoe, zou ik een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God"; hij had moeten voelen: "Wie zijn leven zal verliezen omwille van de Heere, die zal het vinden"; hij had moeten opzien tot Die, van wie hij wist, dat Hij veel machtiger was dan deze dreigende menigte, en in het geloof aan Hem, had hij vast en onbeweeglijk moeten staan, als een rots door stormen en golven omgeven, maar geen duimbreed mogen toegeven..

2)Hoogstwaarschijnlijk en volgens de kerkvaders, behalve Ambrosius, zeer zeker, heeft Aron niet aanstonds aan hun zondige wens toegegeven, maar heeft hij getracht hen te vermanen, om het niet te doen. Alleen de kerkvader Ambrosius zegt: "Ik zou niet durven op mij nemen, die Hogepriester te verdedigen, noch over hem vonnis te strijken." Gouden oorsierselen werden zowel door mannen als door vrouwen gedragen. Wellicht dat zij ze uit Egypte hadden meegebracht. Het waren kostbaarheden, waarop men zeer gesteld was. Daarom eist Aron deze, om het maken van "goden" te voorkomen. Echter de hoogmoed zegepraalde over de gierigheid. Waar Aron de moed mist, om deze wens van het volk beslist te weigeren, daar ziet hij zich ook in zijn plan teleurgesteld, om dit zijdelings te doen. Waar de leider niet Gods woord stelt tegenover de zondige begeerte van het volk, daar wordt hij tenslotte geleid tegen de verordeningen van Gods woord in..

Vers 3

3. Toen rukte aanstonds het gehele volk de gouden oorversieringen af, die in hun oren waren, en zij brachten 1) ze tot Aron, die nu in zijn eigen list gevangen was en aan het verlangen van de opgewondene gemeente zich prijsgegeven zag.

1) God had hen verrijkt met de kostbaarheden van de Egyptenaren, hetgeen deze ondankbaren nu gebruikten tot een opgericht teken voor de afgodendienst, waardoor zij het verwijt verdienden, hetgeen Ezechiël verscheidene eeuwen daarna hun nakomelingen tegenvoerde. (Ezekiel 16:32,Ezekiel 16:33).

Wat het volk wilde, bleek ook hieruit duidelijk, een zichtbaar geleide op de verdere tocht. Wat zij brachten, meenden zij te brengen tot eer van God en ten behoeve van Zijn dienst..

Vers 3

3. Toen rukte aanstonds het gehele volk de gouden oorversieringen af, die in hun oren waren, en zij brachten 1) ze tot Aron, die nu in zijn eigen list gevangen was en aan het verlangen van de opgewondene gemeente zich prijsgegeven zag.

1) God had hen verrijkt met de kostbaarheden van de Egyptenaren, hetgeen deze ondankbaren nu gebruikten tot een opgericht teken voor de afgodendienst, waardoor zij het verwijt verdienden, hetgeen Ezechiël verscheidene eeuwen daarna hun nakomelingen tegenvoerde. (Ezekiel 16:32,Ezekiel 16:33).

Wat het volk wilde, bleek ook hieruit duidelijk, een zichtbaar geleide op de verdere tocht. Wat zij brachten, meenden zij te brengen tot eer van God en ten behoeve van Zijn dienst..

Vers 4

4. En hij nam ze, zeker met kloppend hart en bevende handen, uit hun hand; doch langzamerhand wist hij zich in zijn toestand te schikken en het geweten tot zwijgen te brengen (Genesis 27:11-Genesis 27:19) en hij bewierp het met een griffie, 1) en hij maakte vervolgens eengegoten kalf 2) daaruit, uit het samengebrachte goud, of een houten beeld daarmee overtrokken. Toen zeiden zij, die tot Aron als woordvoerders van het volk gekomen waren, volkomen met dat werk tevreden: Dit zijn uw goden, 3) Israël, die u uit Egypte opgevoerd hebben; hier hebt gij die God in een zichtbaar beeld voor u; nu moge Mozes gebeurt zijn, wat het zij, wij hebben onze God zichtbaar bij ons, daarom kunnen wij bemoedigd verder trekken.

1) In het Hebreeuws Wajitsar otho bacheret. Door de Statenvertalers vertaald: Hij bewierp het met een griffie. Zo vertalen ook de LXX en anderen. Anderen vertalen: Wierp het in een buidel, omdat, beweert men, de graveerkunst nog niet was uitgevonden en voor zo'n werk meer dan n dag nodig was. De laatste vertaling is echter zeer gewrongen, en eist ook enige verandering in de grondtekst. De vertaling, bewierp, d.i. graveerde het met een griffie is beter. In verband met Isaiah 40:19; Isaiah 30:22 hebben wij het ons zo voor te stellen, dat het innerlijke van het kalf, dat gemaakt werd, van hout was, en dat deze houten vorm met goud werd overtrokken. Dan verklaart zich ook, hetgeen later van het verbranden gezegd wordt. Ook de grote afgodsbeelden van later waren houten beelden met goud overtrokken. En daarvoor was evenzeer nodig, de graveerstift, als voor voorwerpen, welke van massief goud werden vervaardigd..

2) In Egypte werden twee levende stieren, de een (als symbool van Osiris; zie Genesis 41:4) te Memphis (Genesis 41:14), en de ander (als representant van de zonnegod On) te Heliopolis (zie Genesis 41:45) godsdienstig vereerd; de eerste heette Apis, de tweede Mnevis. Waarschijnlijk is het de eerste geweest, die Aron tot voorbeeld diende, om voor het volk een beeltenis en gelijkenis van God te ontwerpen. De gedachte, waarmee hij daarbij zijn geweten heeft gerustgesteld, is deze, dat men hier toch niet met een teken van een natuurkracht, met een levende stier te doen had, gelijk bij de heidense godsdienst van de Egyptenaren, maar met de Heere zelf, die het volk onder een reeds gewoon geworden zinnebeeld in zijn meer onmiddellijke nabijheid wilde brengen; maar hij vergeet daarbij geheel, wat God (Exodus 20:4) onder strenge bedreiging verboden had. "Zo gaat het, wanneer men Gods woord niet meer liefheeft of niet acht, dat menselijke wijsheid zich een eigen godsdienst kiest en maakt, en daaraan welgevallen heeft, en het voor iets kostelijks houdt, hoewel het door Gods Woord verboden en een gruwel is. Het menselijk verstand meent, dat het met goddelijke zaken mag spelen, gelijk het goedvindt, en dat, hetgeen de mens bevalt, ook God welgevallig zijn moet; om vervolgens een dergelijke afgoderij te behouden en te verdedigen tooit men haar met het Woord van God; dit moet daartoe dienen, dat men een recht schone gedaante en kleur daaraan geeft, als ware het niet tegen dat Woord..

3) In het Hebreeuws is het woord "Elohim" (God) een meervoudige vorm, deze is dikwijls vertaald met: "Goden," waar beter het woord "God" zou staan (Exodus 21:6; Exodus 22:8,Exodus 22:28). Zo ook in ons vers en Exodus 32:1. Bij Nehemia (9:18) lezen we: Dit is uw God, die u uit Egypte heeft gevoerd. De naam Jehova gebruikt Israël niet. Het verbond lag verbroken..

Israël noemt God niet meer Jehovah, de Verbondsgod, want het heeft zijn verbond verbroken. De Christenen, die de naam van "Vader" niet meer durven gebruiken, mogen zichzelf wel eens onderzoeken of ook zij niet door afgoderij een breuk hebben doen ontstaan.. 5. Als Aron dat 1) zag, zo bouwde hij, om de zaak zelf ter hand te nemen en het volk tenminste te bewaren, dat het niet de dienst van de Egyptische Apis invoerde, maar in dit beeld Israëls God diende, een altaar voor dezelve; en Aron riep uit, en zei: Morgen zal de HEERE (Jehova) een feest zijn; 2) voor hem de feestelijke dag van morgen.

1) Sommigen hebben gemeend dat dit vers doelt op een daad van het volk, die hier niet vermeld wordt, nl. dat zij, in navolging van de gewoonte in Egypte, het beeld op een verhevenheid of zuil hebben gesteld, om het godsdienstige eer te bewijzen, hetgeen Aron door het bouwen van het altaar trachtte te voorkomen..

2) Evenals het volk niet om zijn eigen waardigheid geroepen is tot een uitvekoren volk, maar uit genade, zo is het ook met Aron, die tot Hogepriester van het Verbondsvolk bestemd is. Zijn natuurlijke zwakheid moet openbaar worden, voordat hij tot het ambt komt, opdat hij zich in het ambt niet verheffe. De harde tegenspraak, die aan het priesterschap in Israël kleeft, en de gedachte ontlokt, dat dit niet het volkomen priesterschap is, wordt in hem openbaar, namelijk de tegenspraak, dat de toenmalige verzoener van de zonden zelf nog een zondig mens is, die evenzeer verzoening behoefde..

Aron is een theoretisch man; de naam, die hij aan zijn gegoten kalf geeft, geeft te kennen, dat hij in theorie de enige God niet wil opgeven; maar de Heilige Schrift bemoeit zich niet met theorieën; zij beoordeelt de zaak praktisch, en noemt zijn kalf een afgod (Acts 7:41) en de door hem ingestelde godsdienst, afgoderij. 1 Corinthiers 10:7).

De heilige naam van Jehova, door Aron bij de uitroeping van het feest gebruikt, schijnt mee te brengen, dat het kalf gemaakt was, om een zichtbaar teken te zijn van Gods aanwezigheid onder het volk, en dat feest, dat hij uitriep, geen ander tot een voorwerp had, dan Jehova, die zij zich onder zulk een zichtbaar teken tot aanbidding voorstelden, evenals naderhand Micha zijn terafim (Judges 17:3,Judges 17:13), en Jerobeam de gegoten kalveren tot dat oogmerk gebruikte (1 Kings 12:28). Maar dit belet niet, dat de Geest van God alleen het gouden kalf de naam geeft van afgod (Acts 7:41), en dat de aanbidders hiervan geen betere naam verdienen, dan die van afgodendienaars (Psalms 106:19,Psalms 106:20; 1 Corinthians 10:7), en hun bedrijf hierin niet anders was, dan een gruwelijke afgoderij, door God onder de zwaarste bedreigingen veroordeeld..

Op gelijke lijn met hem staan degenen, die zich hebben losgerukt van het geloof van onze vaders, van de God van de bijbel, van de Christus, die waarachtig God is, hooggeprezen tot in eeuwigheid, en door Wiens bloed wij duur gekocht zijn, en die toch uit een soort vangewetensangst en om de gelovigen in de gemeente, Zijn naam gebruiken en de valse Christus, die zij uitgedacht hebben en de mensen verkondigen, als de Zoon van God en als de Verlosser van de wereld, prijzen. Maar wij moeten God vrezen en liefhebben, zodat wij bij Zijn naam niet....liegen of bedriegen..

Vers 4

4. En hij nam ze, zeker met kloppend hart en bevende handen, uit hun hand; doch langzamerhand wist hij zich in zijn toestand te schikken en het geweten tot zwijgen te brengen (Genesis 27:11-Genesis 27:19) en hij bewierp het met een griffie, 1) en hij maakte vervolgens eengegoten kalf 2) daaruit, uit het samengebrachte goud, of een houten beeld daarmee overtrokken. Toen zeiden zij, die tot Aron als woordvoerders van het volk gekomen waren, volkomen met dat werk tevreden: Dit zijn uw goden, 3) Israël, die u uit Egypte opgevoerd hebben; hier hebt gij die God in een zichtbaar beeld voor u; nu moge Mozes gebeurt zijn, wat het zij, wij hebben onze God zichtbaar bij ons, daarom kunnen wij bemoedigd verder trekken.

1) In het Hebreeuws Wajitsar otho bacheret. Door de Statenvertalers vertaald: Hij bewierp het met een griffie. Zo vertalen ook de LXX en anderen. Anderen vertalen: Wierp het in een buidel, omdat, beweert men, de graveerkunst nog niet was uitgevonden en voor zo'n werk meer dan n dag nodig was. De laatste vertaling is echter zeer gewrongen, en eist ook enige verandering in de grondtekst. De vertaling, bewierp, d.i. graveerde het met een griffie is beter. In verband met Isaiah 40:19; Isaiah 30:22 hebben wij het ons zo voor te stellen, dat het innerlijke van het kalf, dat gemaakt werd, van hout was, en dat deze houten vorm met goud werd overtrokken. Dan verklaart zich ook, hetgeen later van het verbranden gezegd wordt. Ook de grote afgodsbeelden van later waren houten beelden met goud overtrokken. En daarvoor was evenzeer nodig, de graveerstift, als voor voorwerpen, welke van massief goud werden vervaardigd..

2) In Egypte werden twee levende stieren, de een (als symbool van Osiris; zie Genesis 41:4) te Memphis (Genesis 41:14), en de ander (als representant van de zonnegod On) te Heliopolis (zie Genesis 41:45) godsdienstig vereerd; de eerste heette Apis, de tweede Mnevis. Waarschijnlijk is het de eerste geweest, die Aron tot voorbeeld diende, om voor het volk een beeltenis en gelijkenis van God te ontwerpen. De gedachte, waarmee hij daarbij zijn geweten heeft gerustgesteld, is deze, dat men hier toch niet met een teken van een natuurkracht, met een levende stier te doen had, gelijk bij de heidense godsdienst van de Egyptenaren, maar met de Heere zelf, die het volk onder een reeds gewoon geworden zinnebeeld in zijn meer onmiddellijke nabijheid wilde brengen; maar hij vergeet daarbij geheel, wat God (Exodus 20:4) onder strenge bedreiging verboden had. "Zo gaat het, wanneer men Gods woord niet meer liefheeft of niet acht, dat menselijke wijsheid zich een eigen godsdienst kiest en maakt, en daaraan welgevallen heeft, en het voor iets kostelijks houdt, hoewel het door Gods Woord verboden en een gruwel is. Het menselijk verstand meent, dat het met goddelijke zaken mag spelen, gelijk het goedvindt, en dat, hetgeen de mens bevalt, ook God welgevallig zijn moet; om vervolgens een dergelijke afgoderij te behouden en te verdedigen tooit men haar met het Woord van God; dit moet daartoe dienen, dat men een recht schone gedaante en kleur daaraan geeft, als ware het niet tegen dat Woord..

3) In het Hebreeuws is het woord "Elohim" (God) een meervoudige vorm, deze is dikwijls vertaald met: "Goden," waar beter het woord "God" zou staan (Exodus 21:6; Exodus 22:8,Exodus 22:28). Zo ook in ons vers en Exodus 32:1. Bij Nehemia (9:18) lezen we: Dit is uw God, die u uit Egypte heeft gevoerd. De naam Jehova gebruikt Israël niet. Het verbond lag verbroken..

Israël noemt God niet meer Jehovah, de Verbondsgod, want het heeft zijn verbond verbroken. De Christenen, die de naam van "Vader" niet meer durven gebruiken, mogen zichzelf wel eens onderzoeken of ook zij niet door afgoderij een breuk hebben doen ontstaan.. 5. Als Aron dat 1) zag, zo bouwde hij, om de zaak zelf ter hand te nemen en het volk tenminste te bewaren, dat het niet de dienst van de Egyptische Apis invoerde, maar in dit beeld Israëls God diende, een altaar voor dezelve; en Aron riep uit, en zei: Morgen zal de HEERE (Jehova) een feest zijn; 2) voor hem de feestelijke dag van morgen.

1) Sommigen hebben gemeend dat dit vers doelt op een daad van het volk, die hier niet vermeld wordt, nl. dat zij, in navolging van de gewoonte in Egypte, het beeld op een verhevenheid of zuil hebben gesteld, om het godsdienstige eer te bewijzen, hetgeen Aron door het bouwen van het altaar trachtte te voorkomen..

2) Evenals het volk niet om zijn eigen waardigheid geroepen is tot een uitvekoren volk, maar uit genade, zo is het ook met Aron, die tot Hogepriester van het Verbondsvolk bestemd is. Zijn natuurlijke zwakheid moet openbaar worden, voordat hij tot het ambt komt, opdat hij zich in het ambt niet verheffe. De harde tegenspraak, die aan het priesterschap in Israël kleeft, en de gedachte ontlokt, dat dit niet het volkomen priesterschap is, wordt in hem openbaar, namelijk de tegenspraak, dat de toenmalige verzoener van de zonden zelf nog een zondig mens is, die evenzeer verzoening behoefde..

Aron is een theoretisch man; de naam, die hij aan zijn gegoten kalf geeft, geeft te kennen, dat hij in theorie de enige God niet wil opgeven; maar de Heilige Schrift bemoeit zich niet met theorieën; zij beoordeelt de zaak praktisch, en noemt zijn kalf een afgod (Acts 7:41) en de door hem ingestelde godsdienst, afgoderij. 1 Corinthiers 10:7).

De heilige naam van Jehova, door Aron bij de uitroeping van het feest gebruikt, schijnt mee te brengen, dat het kalf gemaakt was, om een zichtbaar teken te zijn van Gods aanwezigheid onder het volk, en dat feest, dat hij uitriep, geen ander tot een voorwerp had, dan Jehova, die zij zich onder zulk een zichtbaar teken tot aanbidding voorstelden, evenals naderhand Micha zijn terafim (Judges 17:3,Judges 17:13), en Jerobeam de gegoten kalveren tot dat oogmerk gebruikte (1 Kings 12:28). Maar dit belet niet, dat de Geest van God alleen het gouden kalf de naam geeft van afgod (Acts 7:41), en dat de aanbidders hiervan geen betere naam verdienen, dan die van afgodendienaars (Psalms 106:19,Psalms 106:20; 1 Corinthians 10:7), en hun bedrijf hierin niet anders was, dan een gruwelijke afgoderij, door God onder de zwaarste bedreigingen veroordeeld..

Op gelijke lijn met hem staan degenen, die zich hebben losgerukt van het geloof van onze vaders, van de God van de bijbel, van de Christus, die waarachtig God is, hooggeprezen tot in eeuwigheid, en door Wiens bloed wij duur gekocht zijn, en die toch uit een soort vangewetensangst en om de gelovigen in de gemeente, Zijn naam gebruiken en de valse Christus, die zij uitgedacht hebben en de mensen verkondigen, als de Zoon van God en als de Verlosser van de wereld, prijzen. Maar wij moeten God vrezen en liefhebben, zodat wij bij Zijn naam niet....liegen of bedriegen..

Vers 6

6. En zij, de kinderen van Israël, stonden de volgende dag, dezelfde dag, waarop Mozes de tafelen van de getuigenis van de Heere ontving, vroeg op, en offerde brandoffer op het door Aron gebouwde altaar, en brachten dankoffer daartoe; ena) het volk zat neer om te eten en te drinken, en alzo de offermaaltijd te houden (Exodus 18:19; Exodus 24:11); daarna, na de gehouden maaltijd, stonden zij op om te spelen, 1) om onder luid gejubel en beurtgezangen om het gouden kalf te dansen (Exodus 32:18).

a) 1 Corinthians 10:7

1) Aron was van deze tijd af door de goddelijke bestelling geschikt tot het hoge ambt van het priesterschap. Ofschoon hij het niet wist, Mozes op de berg wist het, en opdat hij zich wegens de eer, die aan hem werd opgedragen, niet verheffen zou, zo werd toegelaten, dat een engel van satan in de hevige verzoeking, de overhand over hem kreeg, zodat hij een zeer zware zondenval deed, ten einde de gedachte daaraan hem steeds nederig zou houden. Hij, die een van de dwaasheden begaan had, om een altaar te bouwen voor een gouden kalf, moest zich te enenmale de eer onwaardig achten om Gods altaar te bedienen, maar dit te houden voor enkel gunst en genade..

Met luide vreugdebetuigingen, onder gezang en dans, werden, volgens Herodotus (II: 60; III: 27) ook de Egyptische Apis-feesten gevierd; toch spreekt deze nabootsing van Egyptische gewoonten niet tegen, dat deze feestviering voor de Heere zou zijn; gezangen en reien vonden wij ook bij de rechte dienst van Jehova (Exodus 15:20) en vinden wij weer bij het terughalen van de Ark van het Verbond (2 Samuel 6:14)

Vers 6

6. En zij, de kinderen van Israël, stonden de volgende dag, dezelfde dag, waarop Mozes de tafelen van de getuigenis van de Heere ontving, vroeg op, en offerde brandoffer op het door Aron gebouwde altaar, en brachten dankoffer daartoe; ena) het volk zat neer om te eten en te drinken, en alzo de offermaaltijd te houden (Exodus 18:19; Exodus 24:11); daarna, na de gehouden maaltijd, stonden zij op om te spelen, 1) om onder luid gejubel en beurtgezangen om het gouden kalf te dansen (Exodus 32:18).

a) 1 Corinthians 10:7

1) Aron was van deze tijd af door de goddelijke bestelling geschikt tot het hoge ambt van het priesterschap. Ofschoon hij het niet wist, Mozes op de berg wist het, en opdat hij zich wegens de eer, die aan hem werd opgedragen, niet verheffen zou, zo werd toegelaten, dat een engel van satan in de hevige verzoeking, de overhand over hem kreeg, zodat hij een zeer zware zondenval deed, ten einde de gedachte daaraan hem steeds nederig zou houden. Hij, die een van de dwaasheden begaan had, om een altaar te bouwen voor een gouden kalf, moest zich te enenmale de eer onwaardig achten om Gods altaar te bedienen, maar dit te houden voor enkel gunst en genade..

Met luide vreugdebetuigingen, onder gezang en dans, werden, volgens Herodotus (II: 60; III: 27) ook de Egyptische Apis-feesten gevierd; toch spreekt deze nabootsing van Egyptische gewoonten niet tegen, dat deze feestviering voor de Heere zou zijn; gezangen en reien vonden wij ook bij de rechte dienst van Jehova (Exodus 15:20) en vinden wij weer bij het terughalen van de Ark van het Verbond (2 Samuel 6:14)

Vers 7

7. Toen sprak de HEERE tot Mozes, als deze juist de tafelen van de getuigenis van Hem ontvangen had (Exodus 31:18): Ga heen, klim haastig van de berg af, en zie wat Israël in het leger doet; want uw volk, 1) datgij uit Egypte gevoerd hebt, a) heeft het verdorven.

a) Deuteronomy 32:5

1) "Uw volk," zieldoorsnijdend woord; is het niet alsof Jehova met andere woorden verklaart: "Zulk een volk kan Mijn volk niet meer zijn.".

Om tweeërlei redenen noemt de Heere hier Israël uw volk. Niet alleen om daarmee te wijzen op het feit, dat Israël het Verbond met Hem heeft verbroken, maar ook, maar bovenal, om Mozes te wijzen op zijn Middelaarsambt, op de hoge noodzakelijkheid, om voor zijn volk bij God tussen te treden..

Vers 7

7. Toen sprak de HEERE tot Mozes, als deze juist de tafelen van de getuigenis van Hem ontvangen had (Exodus 31:18): Ga heen, klim haastig van de berg af, en zie wat Israël in het leger doet; want uw volk, 1) datgij uit Egypte gevoerd hebt, a) heeft het verdorven.

a) Deuteronomy 32:5

1) "Uw volk," zieldoorsnijdend woord; is het niet alsof Jehova met andere woorden verklaart: "Zulk een volk kan Mijn volk niet meer zijn.".

Om tweeërlei redenen noemt de Heere hier Israël uw volk. Niet alleen om daarmee te wijzen op het feit, dat Israël het Verbond met Hem heeft verbroken, maar ook, maar bovenal, om Mozes te wijzen op zijn Middelaarsambt, op de hoge noodzakelijkheid, om voor zijn volk bij God tussen te treden..

Vers 8

8. En zij zijn haast 1) afgeweken van de weg, die Ik hun geboden had; zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt; en zij hebben zich hiervoor gebogen en hebben het offerande gedaan, en gezegd: a) Dit zijn uw Goden, Israël, die u uit Egypte gevoerd hebben.

a) 1 Kings 12:28

1) Haast, d.i. zo kort, nadat zij het hebben betuigd, dat zij de woorden van God zouden gehoorzamen.. 9. Verder zei de HEERE tot Mozes, die sprakeloos van smart op die woorden (Exodus 32:7) zweeg: Ik heb dit volk gezien, en zie, a) het is een hardnekkig 1) volk, een volk, dat zijn nek niet onder het juk van Mijngeboden wil buigen.

a) Exodus 33:3 Deuteronomy 9:6,Deuteronomy 9:13 Isaiah 48:4 Jeremiah 5:3 Hosea4:16

1) Eigenlijk hard van nek. De uitdrukking is ontleend aan de onwil van jonge runderen, die weigeren hun nek te buigen onder het juk, niet willen lopen in het gareel voor de ploeg..

Vers 8

8. En zij zijn haast 1) afgeweken van de weg, die Ik hun geboden had; zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt; en zij hebben zich hiervoor gebogen en hebben het offerande gedaan, en gezegd: a) Dit zijn uw Goden, Israël, die u uit Egypte gevoerd hebben.

a) 1 Kings 12:28

1) Haast, d.i. zo kort, nadat zij het hebben betuigd, dat zij de woorden van God zouden gehoorzamen.. 9. Verder zei de HEERE tot Mozes, die sprakeloos van smart op die woorden (Exodus 32:7) zweeg: Ik heb dit volk gezien, en zie, a) het is een hardnekkig 1) volk, een volk, dat zijn nek niet onder het juk van Mijngeboden wil buigen.

a) Exodus 33:3 Deuteronomy 9:6,Deuteronomy 9:13 Isaiah 48:4 Jeremiah 5:3 Hosea4:16

1) Eigenlijk hard van nek. De uitdrukking is ontleend aan de onwil van jonge runderen, die weigeren hun nek te buigen onder het juk, niet willen lopen in het gareel voor de ploeg..

Vers 10

10. En nu, laat Mij toe, 1) dat Mijn toorn tegen hen ontsteekt, en hen verteert, zoals een vuur (Deuteronomy 32:22); zo zal Ik, nadat Ik deze nakomelingen van Abraham vernietigd heb, en u behalve Jozua de enig onschuldige bij deze misdadige verbreking van het Verbond, tot een groot volk maken. 2) (Genesis 12:2 Numbers 4:11)

1) Deze woorden geven duidelijk te kennen, hoe diep de menslievende God zich tot heil van verloren zondaren evenwel wil nederbuigen. Zover, dat Hij in de werkingen van Zijn strafoefenende rechtvaardigheid van het geloof en het gebed van Zijn kinderen en kracht als wil afhangen, evenals hier de uitbarsting van Zijn rechtvaardige toorn werd tegengehouden, door de ijverige voorbede van Mozes..

2) "Uw volk" (Exodus 32:7). Met dit woord legt God Israël aan Mozes op het hart, en het is een oproep voor Mozes, om zijn middelaarsambt waar te nemen. De Heere heeft Israëls lot in zijn hand gelegd; van hem hangt het af, of de goddelijke gerichten tot vernietiging over het volk zullen komen of niet. Terwijl Mozes dus gelegenheid verkrijgt, om zich een echt en getrouw middelaar te betonen, wordt hij tevens door de woorden: "Ik zal u tot een groot volk maken," in verzoeking gebracht, die het duidelijk zal aanwijzen, hoe vrij van zelfzucht en hoe rijk in zelfverloochenende liefde zijn middelaarshart is. Het had hem tot werkelijke verzoeking kunnen worden, wanneer hij niet zo vast gegrond was geweest, als hij werkelijk was. Wanneer God hier met hem, evenals met Abraham (Genesis 22:1), een wonderbare weg inslaat, waarvan, naar de zwakheid van het menselijk hart, het einde zeer treurig had kunnen zijn, zo is in aanmerking te nemen, dat God, de alwetende, reeds vooraf de uitslag kende en alzo aan de menselijke vrijheid ruimte tot zelfbeslissing geven kon, hoewel geen menselijke speculatie het conflict tussen goddelijke v rwetenschap en menselijke vrijheid kan oplossen. De beproeving daarentegen, die wij op gelijke wijze van Jozef met zijn broeders vinden (Genesis 44:1-Genesis 44:17), was op zichzelf, wanneer men hem slechts als mens aanziet, hoogst bedenkelijk; maar Jozef staat daar onder de ingeving en leiding van de Geest van God; in de grond van de zaak is het eveneens de Heere, die de broeders van Jozef verzoekt, alleen doet Hij het daar niet onmiddellijk, maar door Zijn plaatsbekleder. "Laat Mij toe" -o, hoe wel herkennen wij aan dat Woord de levende God, die Zijn almacht aan Zijn getrouwheid verbonden acht, en zelfs Zijn toorn niet wil laten ontvlammen, zonder dat Hij Zijn vertrouwde dienaar wapent tegen wat Hij voor verschrikkelijks gereed staat te doen. Maar hoe voelen wij tevens, dat dergelijke taal aan Mozes als een donderslag moet hebben tegengeklonken, veel schrikwekkender dan al de donderslagen op de morgen van de wetgeving samen. En doodvonnis, maar dat honderdduizenden geldt, en die honderdduizenden werkelijk schuldig, schuldig aan gekwetste majesteit van God; en dat niet op mijlen afstand, maar in de schaduw van Sinaï, niet door eigen moedwil alleen, maar tevens door de zwakheid van zijn eigen broeder! In waarheid, dat moet een gewaarwording voor Mozes geweest zijn, alsof de granietgrond onder zijn voeten begon te splijten en weg te zinken..

Sommigen vertalen het woord maken door bevorderen, zodat de Heere hier aan Mozes voorstelt, hem tot een vorst over een ander volk te stellen, waarop Mozes zijn voorbede voor zijn volk laat horen. Deze vertaling is grammaticaal zeer goed te verdedigen. In die zin wordt het woord in de grondtekst ook gebruikt. Jeremiah 37:15, 1 Samuel 12:6.

Vers 10

10. En nu, laat Mij toe, 1) dat Mijn toorn tegen hen ontsteekt, en hen verteert, zoals een vuur (Deuteronomy 32:22); zo zal Ik, nadat Ik deze nakomelingen van Abraham vernietigd heb, en u behalve Jozua de enig onschuldige bij deze misdadige verbreking van het Verbond, tot een groot volk maken. 2) (Genesis 12:2 Numbers 4:11)

1) Deze woorden geven duidelijk te kennen, hoe diep de menslievende God zich tot heil van verloren zondaren evenwel wil nederbuigen. Zover, dat Hij in de werkingen van Zijn strafoefenende rechtvaardigheid van het geloof en het gebed van Zijn kinderen en kracht als wil afhangen, evenals hier de uitbarsting van Zijn rechtvaardige toorn werd tegengehouden, door de ijverige voorbede van Mozes..

2) "Uw volk" (Exodus 32:7). Met dit woord legt God Israël aan Mozes op het hart, en het is een oproep voor Mozes, om zijn middelaarsambt waar te nemen. De Heere heeft Israëls lot in zijn hand gelegd; van hem hangt het af, of de goddelijke gerichten tot vernietiging over het volk zullen komen of niet. Terwijl Mozes dus gelegenheid verkrijgt, om zich een echt en getrouw middelaar te betonen, wordt hij tevens door de woorden: "Ik zal u tot een groot volk maken," in verzoeking gebracht, die het duidelijk zal aanwijzen, hoe vrij van zelfzucht en hoe rijk in zelfverloochenende liefde zijn middelaarshart is. Het had hem tot werkelijke verzoeking kunnen worden, wanneer hij niet zo vast gegrond was geweest, als hij werkelijk was. Wanneer God hier met hem, evenals met Abraham (Genesis 22:1), een wonderbare weg inslaat, waarvan, naar de zwakheid van het menselijk hart, het einde zeer treurig had kunnen zijn, zo is in aanmerking te nemen, dat God, de alwetende, reeds vooraf de uitslag kende en alzo aan de menselijke vrijheid ruimte tot zelfbeslissing geven kon, hoewel geen menselijke speculatie het conflict tussen goddelijke v rwetenschap en menselijke vrijheid kan oplossen. De beproeving daarentegen, die wij op gelijke wijze van Jozef met zijn broeders vinden (Genesis 44:1-Genesis 44:17), was op zichzelf, wanneer men hem slechts als mens aanziet, hoogst bedenkelijk; maar Jozef staat daar onder de ingeving en leiding van de Geest van God; in de grond van de zaak is het eveneens de Heere, die de broeders van Jozef verzoekt, alleen doet Hij het daar niet onmiddellijk, maar door Zijn plaatsbekleder. "Laat Mij toe" -o, hoe wel herkennen wij aan dat Woord de levende God, die Zijn almacht aan Zijn getrouwheid verbonden acht, en zelfs Zijn toorn niet wil laten ontvlammen, zonder dat Hij Zijn vertrouwde dienaar wapent tegen wat Hij voor verschrikkelijks gereed staat te doen. Maar hoe voelen wij tevens, dat dergelijke taal aan Mozes als een donderslag moet hebben tegengeklonken, veel schrikwekkender dan al de donderslagen op de morgen van de wetgeving samen. En doodvonnis, maar dat honderdduizenden geldt, en die honderdduizenden werkelijk schuldig, schuldig aan gekwetste majesteit van God; en dat niet op mijlen afstand, maar in de schaduw van Sinaï, niet door eigen moedwil alleen, maar tevens door de zwakheid van zijn eigen broeder! In waarheid, dat moet een gewaarwording voor Mozes geweest zijn, alsof de granietgrond onder zijn voeten begon te splijten en weg te zinken..

Sommigen vertalen het woord maken door bevorderen, zodat de Heere hier aan Mozes voorstelt, hem tot een vorst over een ander volk te stellen, waarop Mozes zijn voorbede voor zijn volk laat horen. Deze vertaling is grammaticaal zeer goed te verdedigen. In die zin wordt het woord in de grondtekst ook gebruikt. Jeremiah 37:15, 1 Samuel 12:6.

Vers 11

11. Doch Mozes aanbad 1) het aangezicht van de HEERE zijn God, omdat hij zo nabij Hem stond, dat hij, als een kind zijn vader, Hem het aangezicht als aanraken konde, om Zijn toorn te stillen; en hij zei, Hem Zijn uw als teruggevende (Exodus 32:11) en vervolgens aan deere van Zijn naam (Exodus 32:12) en aan de trouw van Zijn beloften herinnerde (Exodus 32:13): O HEERE, waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, a) dat gij met grote kracht en met een sterke hand uit Egypte gevoerd hebt?

a) Psalms 106:21

Hier en vervolgens blijkt, dat Mozes zijn voorbede aandringt met drie beweegredenen, nl. 1e. Gods wonder in de verlossing van Israël. 2e. De smaadheid, die de vijanden op Gods naam zou werpen, indien Hij ze verdelgde. 3e. Gods belofte aan de aartsvaderen..

1) In het Hebreeuws Wajechal, eigenlijk: en hij streelde. Dit woord wordt hier gebruikt, om de smekende houding van Mozes aan te duiden. Als smekeling nadert Mozes hier tot God..

Vers 11

11. Doch Mozes aanbad 1) het aangezicht van de HEERE zijn God, omdat hij zo nabij Hem stond, dat hij, als een kind zijn vader, Hem het aangezicht als aanraken konde, om Zijn toorn te stillen; en hij zei, Hem Zijn uw als teruggevende (Exodus 32:11) en vervolgens aan deere van Zijn naam (Exodus 32:12) en aan de trouw van Zijn beloften herinnerde (Exodus 32:13): O HEERE, waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, a) dat gij met grote kracht en met een sterke hand uit Egypte gevoerd hebt?

a) Psalms 106:21

Hier en vervolgens blijkt, dat Mozes zijn voorbede aandringt met drie beweegredenen, nl. 1e. Gods wonder in de verlossing van Israël. 2e. De smaadheid, die de vijanden op Gods naam zou werpen, indien Hij ze verdelgde. 3e. Gods belofte aan de aartsvaderen..

1) In het Hebreeuws Wajechal, eigenlijk: en hij streelde. Dit woord wordt hier gebruikt, om de smekende houding van Mozes aan te duiden. Als smekeling nadert Mozes hier tot God..

Vers 12

12. Waarom zouden de Egyptenaren, wanneer zij Israëls ondergang zullen zien, vol van hoon tegen U en vol van vreugde over de dood van Uw volk, spreken, zeggende:a) In kwaadheid 1) heeft Hij hen uitgevoerd, opdat Hij hen doodde op de bergen, van Horeb, en opdat Hij hen vernielde van de aardbodem, zij toch verstaan het niet, Uw toorn te rechtvaardigen! Keer af van de hitte van Uw toorn, en laat het U over het kwaad van Uw volk berouwen, en wees het genadig!

a) Numbers 14:13,

1) In het Hebreeuws Bera'ah. Beter dan in kwaadheid is de vertaling van Luther, tot hun ongeluk..

Vers 12

12. Waarom zouden de Egyptenaren, wanneer zij Israëls ondergang zullen zien, vol van hoon tegen U en vol van vreugde over de dood van Uw volk, spreken, zeggende:a) In kwaadheid 1) heeft Hij hen uitgevoerd, opdat Hij hen doodde op de bergen, van Horeb, en opdat Hij hen vernielde van de aardbodem, zij toch verstaan het niet, Uw toorn te rechtvaardigen! Keer af van de hitte van Uw toorn, en laat het U over het kwaad van Uw volk berouwen, en wees het genadig!

a) Numbers 14:13,

1) In het Hebreeuws Bera'ah. Beter dan in kwaadheid is de vertaling van Luther, tot hun ongeluk..

Vers 13

13. Gedenk bovendien aan Abraham, aan Izak en aan Israël, uw knechten, aan welke Gij bij U zelf gezworen hebt, en hebt tot hen gesproken: Ik zal uw nageslacht vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, zal Ik aan uw nakomelingen geven, dat zij het erfelijk bezitten in eeuwigheid 1) (Genesis 22:16; Genesis 26:3; Genesis 28:13).

Gods beloften behoren mede tot de drangredenen, die een gebed veel nadruk bijzetten, en de hoop van de gelovige bidder krachtig opwekken en versterken; want hetgeen God beloofd heeft, is hij machtig na te komen, en de eer van zijn werk vordert, dat Hij doet, hetgeen Hij belooft..

1) Het behoud van het volk, maar bovenal de eer van God, gaat Mozes ter harte. Het is hem te doen om de eer van God, en daarom pleit hij op het Verbond, door God met Abraham opgericht, en wijst op de eedzwering, door God aan Abraham gedaan..

Vers 13

13. Gedenk bovendien aan Abraham, aan Izak en aan Israël, uw knechten, aan welke Gij bij U zelf gezworen hebt, en hebt tot hen gesproken: Ik zal uw nageslacht vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, zal Ik aan uw nakomelingen geven, dat zij het erfelijk bezitten in eeuwigheid 1) (Genesis 22:16; Genesis 26:3; Genesis 28:13).

Gods beloften behoren mede tot de drangredenen, die een gebed veel nadruk bijzetten, en de hoop van de gelovige bidder krachtig opwekken en versterken; want hetgeen God beloofd heeft, is hij machtig na te komen, en de eer van zijn werk vordert, dat Hij doet, hetgeen Hij belooft..

1) Het behoud van het volk, maar bovenal de eer van God, gaat Mozes ter harte. Het is hem te doen om de eer van God, en daarom pleit hij op het Verbond, door God met Abraham opgericht, en wijst op de eedzwering, door God aan Abraham gedaan..

Vers 14

14. Toen berouwde het de HEERE over het kwaad, dat Hij gesproken had, Zijn volk te zullen doen; 1) toch sprak de Heere daarvan nog niet tot Mozes, maar liet hem nog zonder verzekering van zijn vergeving van de berg gaan, opdat hij in staat zou zijn, de gehele ernst van de goddelijke vuurijver in het leger tegenover het volk te openbaren.

1) Daarin dat God door de voorbede van Mozes zich laat bewegen, Zijn oordeel over Israël terug te nemen, ligt een grote waarheid, daar de verschoning van het volk volgens de Goddelijke gerechtigheid niet mogelijk was, wanneer er niet tenminste n onder het volk ware geweest, die zich aan het verbreken van het verbond niet schuldig gemaakt had; om zijnentwil bleef het verbond nog bestaan, aan hem kon de goddelijke liefde zich nog aanknopen, om de gerechtigheid te overwinnen. Beide, de zonden straffende gerechtigheid en de zonden vergevende genade, zijn wel voor God opgeheven tegenstellingen, maar eer zich naar buiten kan openbaren, welke van beiden de andere overwonnen heeft, moet vooraf aan het menselijk oog te zien gegeven worden, naar welke zijde de weegschaal zich neigt, opdat God rechtvaardig zij in Zijn woorden en rein verschijnen in Zijn gerichten (Psalms 51:6). Evenals bij het oordeel over Sodom en Gomrra (Genesis 18:17), Abraham beproeft, in de schaal van de zonde vergevende genade alles te werpen, wat ter van hun gunste kan genoemd worden, zo doet Mozes hier hetzelfde ten opzichte van het oordeel over Israël; wat Mozes voortbrengt is hetzelfde, wat bij God de genade boven de gerechtigheid heeft doen wegen; het komt in de voorbede van Mozes, om zo te zeggen, onder woorden, en voert daar een zo welsprekende en machtige taal, dat de gerechtigheid ongeschonden en ongekrenkt aan de genade plaats geeft. Anders was het bij Abrahams voorbede. Het minste wat de genade tegenover de gerechtigheid kan plaatsen, waren tien rechtvaardigen in Sodom; maar ook deze waren niet voorhanden, daarom overwint de gerechtigheid; maar om aan de genade geheel te laten, wat haar toebehoort, wordt Lot met vrouw en dochters gered, terwijl Lots vrouw van onder de vleugels van de genade wegloopt, en zich moedwillig in de handen van de gerechtigheid stort..

Zo groot is het vermogen van een krachtig gebed van een rechtvaardige. De Heere deed niet, hetgeen Hij zou gedaan hebben, indien het gewicht van de pleitrede, waarvan Mozes zich bediende, hem niet weerhouden had. Niet in die zin, alsof God van besluit en voornemen zou veranderen, want alles, wat Mozes bijbracht, was de Alwetende tevoren bekend en door de Heilige Geest zelf hem in het hart en in de mond gegeven, maar Hij handelde voor het uitwendige zo, als was Hij van besluit veranderd en dus bleek, dat de Heere niet ten volle had besloten, het gehele volk te verteren, zoals Hij gesproken had, maar dat Hij in Zijn raad had vastgesteld, hen door tussenkomst van Mozes' voorbede, in Zijn lankmoedigheid noch te sparen.. Berouw hebben, komt ook hier voor in de zin van, smart hebben over, in een andere stemming komen..

II. Exodus 32:15-Exodus 32:29. Nadat Mozes zich voor het volk in de bres gesteld heeft, en Gods vergevende genade heeft afgesmeekt, moet hij nu ook de plaatbekleder van de Heere voor het volk zijn, om middellaar te kunnen zijn. Dit doet hij, terwijl hij bij het nederdalen van de berg de tafels vol heilige toorn verbreekt, daarna het gouden kalf met vuur verbrandt en tot stof gemaakt, de kinderen van Israël te drinken geeft; Aron wegens zijn zonde straft en een decimatiegericht onder het volk beveelt, ten gevolge waarvan 3000 man als offer vallen.

Vers 14

14. Toen berouwde het de HEERE over het kwaad, dat Hij gesproken had, Zijn volk te zullen doen; 1) toch sprak de Heere daarvan nog niet tot Mozes, maar liet hem nog zonder verzekering van zijn vergeving van de berg gaan, opdat hij in staat zou zijn, de gehele ernst van de goddelijke vuurijver in het leger tegenover het volk te openbaren.

1) Daarin dat God door de voorbede van Mozes zich laat bewegen, Zijn oordeel over Israël terug te nemen, ligt een grote waarheid, daar de verschoning van het volk volgens de Goddelijke gerechtigheid niet mogelijk was, wanneer er niet tenminste n onder het volk ware geweest, die zich aan het verbreken van het verbond niet schuldig gemaakt had; om zijnentwil bleef het verbond nog bestaan, aan hem kon de goddelijke liefde zich nog aanknopen, om de gerechtigheid te overwinnen. Beide, de zonden straffende gerechtigheid en de zonden vergevende genade, zijn wel voor God opgeheven tegenstellingen, maar eer zich naar buiten kan openbaren, welke van beiden de andere overwonnen heeft, moet vooraf aan het menselijk oog te zien gegeven worden, naar welke zijde de weegschaal zich neigt, opdat God rechtvaardig zij in Zijn woorden en rein verschijnen in Zijn gerichten (Psalms 51:6). Evenals bij het oordeel over Sodom en Gomrra (Genesis 18:17), Abraham beproeft, in de schaal van de zonde vergevende genade alles te werpen, wat ter van hun gunste kan genoemd worden, zo doet Mozes hier hetzelfde ten opzichte van het oordeel over Israël; wat Mozes voortbrengt is hetzelfde, wat bij God de genade boven de gerechtigheid heeft doen wegen; het komt in de voorbede van Mozes, om zo te zeggen, onder woorden, en voert daar een zo welsprekende en machtige taal, dat de gerechtigheid ongeschonden en ongekrenkt aan de genade plaats geeft. Anders was het bij Abrahams voorbede. Het minste wat de genade tegenover de gerechtigheid kan plaatsen, waren tien rechtvaardigen in Sodom; maar ook deze waren niet voorhanden, daarom overwint de gerechtigheid; maar om aan de genade geheel te laten, wat haar toebehoort, wordt Lot met vrouw en dochters gered, terwijl Lots vrouw van onder de vleugels van de genade wegloopt, en zich moedwillig in de handen van de gerechtigheid stort..

Zo groot is het vermogen van een krachtig gebed van een rechtvaardige. De Heere deed niet, hetgeen Hij zou gedaan hebben, indien het gewicht van de pleitrede, waarvan Mozes zich bediende, hem niet weerhouden had. Niet in die zin, alsof God van besluit en voornemen zou veranderen, want alles, wat Mozes bijbracht, was de Alwetende tevoren bekend en door de Heilige Geest zelf hem in het hart en in de mond gegeven, maar Hij handelde voor het uitwendige zo, als was Hij van besluit veranderd en dus bleek, dat de Heere niet ten volle had besloten, het gehele volk te verteren, zoals Hij gesproken had, maar dat Hij in Zijn raad had vastgesteld, hen door tussenkomst van Mozes' voorbede, in Zijn lankmoedigheid noch te sparen.. Berouw hebben, komt ook hier voor in de zin van, smart hebben over, in een andere stemming komen..

II. Exodus 32:15-Exodus 32:29. Nadat Mozes zich voor het volk in de bres gesteld heeft, en Gods vergevende genade heeft afgesmeekt, moet hij nu ook de plaatbekleder van de Heere voor het volk zijn, om middellaar te kunnen zijn. Dit doet hij, terwijl hij bij het nederdalen van de berg de tafels vol heilige toorn verbreekt, daarna het gouden kalf met vuur verbrandt en tot stof gemaakt, de kinderen van Israël te drinken geeft; Aron wegens zijn zonde straft en een decimatiegericht onder het volk beveelt, ten gevolge waarvan 3000 man als offer vallen.

Vers 15

15. En Mozes wende zich om, hij verwijderde zich van de Heere, nadat hij deze voorbede gedaan had, zonder toezegging van Gods genade, en hij klom van de berg Sinaïaf, met de twee tafelen van de getuigenis in zijn hand; 1) deze tafelen waren op haar beide zijden beschreven, zij waren op de ene en op de andere zijde beschreven.

1) Waar was de gewijde hand, die het gegund was, de voorhang van het heiligdom op te lichten? Waar was het opgeklaard oog, dat door de dikke wolk van offerrook de heerlijkheid van de Heere kon aanschouwen? En waar het hart, dat dit alles tot het hoge doel van de verhevenste beloften kon verenigen? Gij, Mozes! gij wijze, goddelijke man, gij bezat dat oog en dat hart! Toen gij van de berg afkwam, met de tafelen van de getuigenis in uw hand, toen glinsterde uw angezicht in hemelse gloed, en nog helderder schitterde het Godslicht in uw grote ziel..

Vers 15

15. En Mozes wende zich om, hij verwijderde zich van de Heere, nadat hij deze voorbede gedaan had, zonder toezegging van Gods genade, en hij klom van de berg Sinaïaf, met de twee tafelen van de getuigenis in zijn hand; 1) deze tafelen waren op haar beide zijden beschreven, zij waren op de ene en op de andere zijde beschreven.

1) Waar was de gewijde hand, die het gegund was, de voorhang van het heiligdom op te lichten? Waar was het opgeklaard oog, dat door de dikke wolk van offerrook de heerlijkheid van de Heere kon aanschouwen? En waar het hart, dat dit alles tot het hoge doel van de verhevenste beloften kon verenigen? Gij, Mozes! gij wijze, goddelijke man, gij bezat dat oog en dat hart! Toen gij van de berg afkwam, met de tafelen van de getuigenis in uw hand, toen glinsterde uw angezicht in hemelse gloed, en nog helderder schitterde het Godslicht in uw grote ziel..

Vers 16

16. En dezea) tafelen waren Gods werk; het geschrift was ook Gods geschrift zelf, in de tafelen gegraveerd. 1)

a) Exodus 31:18 Deuteronomy 9:10

Zij waren dus het sprekend bewijs, hoe getrouw de Heere aan Zijn zijde in deze 40 dagen voor Zijn volk gezorgd had, om Zijn wet, zonder menselijke bemiddeling, voor alle volgende geslachten rein en zuiver te bewaren, gelijk Hij zonder menselijke bemiddeling die aan het tegenwoordig Israël had gegeven; nu had echter intussen Israël alles gedaan, om het gesloten verbond te vernietigen..

Vers 16

16. En dezea) tafelen waren Gods werk; het geschrift was ook Gods geschrift zelf, in de tafelen gegraveerd. 1)

a) Exodus 31:18 Deuteronomy 9:10

Zij waren dus het sprekend bewijs, hoe getrouw de Heere aan Zijn zijde in deze 40 dagen voor Zijn volk gezorgd had, om Zijn wet, zonder menselijke bemiddeling, voor alle volgende geslachten rein en zuiver te bewaren, gelijk Hij zonder menselijke bemiddeling die aan het tegenwoordig Israël had gegeven; nu had echter intussen Israël alles gedaan, om het gesloten verbond te vernietigen..

Vers 17

17. Toen nu Mozes op de rug van de berg (Exodus 24:15) Joshua 1:1) weer ontmoette, en deze, bij het verder afdalen, de stem van het volk hoorde, toen het juichte (Exodus 32:6), zo zei hij tot Mozes, niets vermoedende van hetgeen voorgevallen was: Er is een krijgsgeschreeuw in het leger, misschien is Israël weer door de Amalekieten aangevallen (Exodus 17:8).

1) IJdele vragen zijn zeker voor de gelovige Bijbellezer vragen als deze, hoe Mozes in staat was, de zware tafelen alleen te dragen, en wel zonder grote moeite of groot bezwaar, als ook, hoe Jozua in staat was, zo lang op het terugkeren van Mozes te wachten. Bij buitengewone verheffing van het geestelijk leven verheffen zich meermalen de fysische krachten tot buitengewone hoogte; hoe zou dit niet vooral geschieden, wanneer de ziel in onmiddellijk verkeer met de Heere staat! Luther is eenmaal in een schriftwoord zo in gedachten verzonken geweest, dat hij een gehele dag lang als aan zijn stoel genageld zat, niets zag of hoorde, niet at of dronk..

Vers 17

17. Toen nu Mozes op de rug van de berg (Exodus 24:15) Joshua 1:1) weer ontmoette, en deze, bij het verder afdalen, de stem van het volk hoorde, toen het juichte (Exodus 32:6), zo zei hij tot Mozes, niets vermoedende van hetgeen voorgevallen was: Er is een krijgsgeschreeuw in het leger, misschien is Israël weer door de Amalekieten aangevallen (Exodus 17:8).

1) IJdele vragen zijn zeker voor de gelovige Bijbellezer vragen als deze, hoe Mozes in staat was, de zware tafelen alleen te dragen, en wel zonder grote moeite of groot bezwaar, als ook, hoe Jozua in staat was, zo lang op het terugkeren van Mozes te wachten. Bij buitengewone verheffing van het geestelijk leven verheffen zich meermalen de fysische krachten tot buitengewone hoogte; hoe zou dit niet vooral geschieden, wanneer de ziel in onmiddellijk verkeer met de Heere staat! Luther is eenmaal in een schriftwoord zo in gedachten verzonken geweest, dat hij een gehele dag lang als aan zijn stoel genageld zat, niets zag of hoorde, niet at of dronk..

Vers 18

18. Maar hij, die de werkelijke toedracht van de zaak kende, en scherper luisterde, zei: Het is geen stem van het geroep van overwinning, het is ook geen stem vna het geroep van nederlaag, ik hoor een stem van zingen bij beurtzang.

Vers 18

18. Maar hij, die de werkelijke toedracht van de zaak kende, en scherper luisterde, zei: Het is geen stem van het geroep van overwinning, het is ook geen stem vna het geroep van nederlaag, ik hoor een stem van zingen bij beurtzang.

Vers 19

19. En het geschiedde, toen hij beneden aan de berg gekomen was, aan het leger naderde, en het kalf en de a) reien zag, dat de toorn van Mozes bij dit gezicht ontstak, en dat hij de tafelen uit zijn handen wierp, en deze, door dekracht van zijn wegwerpen, onderaan de berg verbrak, 1) ten teken, dat door hun zonde de wet des Heeren en Zijn verbond was vebroken.

a) Deuteronomy 9:17

1) Het was geen menselijke drift, welke Mozes de tafelen van de wet deed verbreken, maar goddelijke ijver. Daarmee wilde hij toch tonen, wat zij verbroken, wat zij verloren hadden. Wij lezen dan ook nergens, dat God hem hierover bestraft heeft, wel dat God hem zachtmoedig heeft genoemd. Zo straks blijkt, dat Mozes, toornde over de zonde, maar tegenover Aron zijn medelijden met het volk toonde.

Vers 19

19. En het geschiedde, toen hij beneden aan de berg gekomen was, aan het leger naderde, en het kalf en de a) reien zag, dat de toorn van Mozes bij dit gezicht ontstak, en dat hij de tafelen uit zijn handen wierp, en deze, door dekracht van zijn wegwerpen, onderaan de berg verbrak, 1) ten teken, dat door hun zonde de wet des Heeren en Zijn verbond was vebroken.

a) Deuteronomy 9:17

1) Het was geen menselijke drift, welke Mozes de tafelen van de wet deed verbreken, maar goddelijke ijver. Daarmee wilde hij toch tonen, wat zij verbroken, wat zij verloren hadden. Wij lezen dan ook nergens, dat God hem hierover bestraft heeft, wel dat God hem zachtmoedig heeft genoemd. Zo straks blijkt, dat Mozes, toornde over de zonde, maar tegenover Aron zijn medelijden met het volk toonde.

Vers 20

20. En hij nam, toen hij in het leger getreden was, dat kalf, dat zij gemaakt hadden, van zijn plaats, en verbrandde het in het vuur, zodat het hout (Exodus 32:4) verkoolde en het goud versmolt, en hij vermaalde het gesmolten metaal met de kolen totdat het klein stof werd, en strooide het op het water van de van de berg afstromende beek (Deuteronomy 9:21), en deed het de kinderen van Israël drinken. 1)

1) Om goud te verbranden, en het stof te vermalen, zijn scheikundige middelen nodig, die Mozes geredelijk in Egypte had kunnen leren kennen. Hij mocht dit niet verzuimen, om de verdelging te voltooien. De hoofdzaak was deze, dat hij het verkalkte goud in de beek wierp en van het water daaruit te drinken gaf. Immers omdat zovele vreemde volkeren de Egyptenaren een gruwel waren, omdat deze de dieren aten, die zij voor heilig hielden, hoeveel te meer was de verloochening van de afgoderij volkomen, wanneer iemend het beeld op at, waarin de godheid zich onder het volk een zichtbare woning had gekozen..

In hoeverre hij daarbij het met de stof van het verbrande kalf vermengde bleekwater te drinken gaf, of door hen dadelijk drinken te bevelen, of onmiddellijk in zoverre hij de beek, die hun het drinkwater opleverde bezoedelde, is niet te bepalen. In het eerste geval zien wij hier reeds, evenals later Exodus 32:25, bij het strafgerecht, aan de zijde van het volk de vrees en de schrik, die aan het kwaad geweten eigen zijn, en tot elke tegenstand, tegen een moedig en krachtig ingrijpen door de van de God gestelde overheid, onbekwaam makem; in het tweede geval daarentegen neemt het niets van de betekenis weg, dat de gouddelen onderzonken, en het stof door de beek werd weggevoerd, en de kinderen van Israël zo noch het ene noch het andere werkelijk meedronken, want het geheel is een symbolische handeling, welke bedoeling reeds met het inficeren (bevlekken) van de beek bereikt was. Wonderbare kracht van God in de ogen van de gelovigen! Ja waarlijk, het geloof overwint de wereld. Een enige Mozes tegenover duizenden en duizenden, en het kalf, met zoveel opoffering verkregen, wordt vernietigd, het volk laat zich slachten (Exodus 32:28). Het is die kracht, die Jezus de tempel deed reinigen en de woedende menigte weerhield in het stenigen; het is diezelfde kracht Christenen, die in beginsel in u woont. Overwint de wereld!.

Waarom gaf Mozes het water uit de beek, die van de berg afstroomde, te drinken? (Deuteronomy 9:21). Niet zozeer, om daarmee Israël te wijzen op de nietigheid van hun afgod, als wel, om hen door dit zichbare teken te beduiden, dat, gelijk zij het water met het stof van hun afgod hadden opgedronken, zij ook de vloek zouden dragen, welke op de zonde gezet was, dat zij verdiend hadden, om gedrenkt te worden met de vloek van God over de zonde..

Vers 20

20. En hij nam, toen hij in het leger getreden was, dat kalf, dat zij gemaakt hadden, van zijn plaats, en verbrandde het in het vuur, zodat het hout (Exodus 32:4) verkoolde en het goud versmolt, en hij vermaalde het gesmolten metaal met de kolen totdat het klein stof werd, en strooide het op het water van de van de berg afstromende beek (Deuteronomy 9:21), en deed het de kinderen van Israël drinken. 1)

1) Om goud te verbranden, en het stof te vermalen, zijn scheikundige middelen nodig, die Mozes geredelijk in Egypte had kunnen leren kennen. Hij mocht dit niet verzuimen, om de verdelging te voltooien. De hoofdzaak was deze, dat hij het verkalkte goud in de beek wierp en van het water daaruit te drinken gaf. Immers omdat zovele vreemde volkeren de Egyptenaren een gruwel waren, omdat deze de dieren aten, die zij voor heilig hielden, hoeveel te meer was de verloochening van de afgoderij volkomen, wanneer iemend het beeld op at, waarin de godheid zich onder het volk een zichtbare woning had gekozen..

In hoeverre hij daarbij het met de stof van het verbrande kalf vermengde bleekwater te drinken gaf, of door hen dadelijk drinken te bevelen, of onmiddellijk in zoverre hij de beek, die hun het drinkwater opleverde bezoedelde, is niet te bepalen. In het eerste geval zien wij hier reeds, evenals later Exodus 32:25, bij het strafgerecht, aan de zijde van het volk de vrees en de schrik, die aan het kwaad geweten eigen zijn, en tot elke tegenstand, tegen een moedig en krachtig ingrijpen door de van de God gestelde overheid, onbekwaam makem; in het tweede geval daarentegen neemt het niets van de betekenis weg, dat de gouddelen onderzonken, en het stof door de beek werd weggevoerd, en de kinderen van Israël zo noch het ene noch het andere werkelijk meedronken, want het geheel is een symbolische handeling, welke bedoeling reeds met het inficeren (bevlekken) van de beek bereikt was. Wonderbare kracht van God in de ogen van de gelovigen! Ja waarlijk, het geloof overwint de wereld. Een enige Mozes tegenover duizenden en duizenden, en het kalf, met zoveel opoffering verkregen, wordt vernietigd, het volk laat zich slachten (Exodus 32:28). Het is die kracht, die Jezus de tempel deed reinigen en de woedende menigte weerhield in het stenigen; het is diezelfde kracht Christenen, die in beginsel in u woont. Overwint de wereld!.

Waarom gaf Mozes het water uit de beek, die van de berg afstroomde, te drinken? (Deuteronomy 9:21). Niet zozeer, om daarmee Israël te wijzen op de nietigheid van hun afgod, als wel, om hen door dit zichbare teken te beduiden, dat, gelijk zij het water met het stof van hun afgod hadden opgedronken, zij ook de vloek zouden dragen, welke op de zonde gezet was, dat zij verdiend hadden, om gedrenkt te worden met de vloek van God over de zonde..

Vers 21

21. En Mozes zei tot Aron, 1) nadat hij zo het volk zijn zonde had doen wegdrinken, ten teken dat het deze zou moeten dragen en boeten (Numbers 5:24): Welk kwaad heeft u dit volk gedaan, dat gij zo'n grote zonde over hen gebracht hebt? Gij zijt de oorzaak daarvan, enalle lichamelijk leed, dat een vijand zijn vijand aandoet, is hiermee niet te vergelijken, want gij hebt deze zielen schade aangedaan.

1) Volgens Deuteronomy 9:20 heeft Mozes nog afzonderlijk voor Aron gebeden..

Vers 21

21. En Mozes zei tot Aron, 1) nadat hij zo het volk zijn zonde had doen wegdrinken, ten teken dat het deze zou moeten dragen en boeten (Numbers 5:24): Welk kwaad heeft u dit volk gedaan, dat gij zo'n grote zonde over hen gebracht hebt? Gij zijt de oorzaak daarvan, enalle lichamelijk leed, dat een vijand zijn vijand aandoet, is hiermee niet te vergelijken, want gij hebt deze zielen schade aangedaan.

1) Volgens Deuteronomy 9:20 heeft Mozes nog afzonderlijk voor Aron gebeden..

Vers 22

22. Toen zei Aron, zich voor Mozes verootmoedigende, met bijzondere eerbied voor die kracht en die ijver vervuld (Numbers 12:11): De toorn van mijn heer 1) ontsteke niet tegen mij; ik ben zo schuldig niet! gij kentdit volk door eigen ervaring, a) dat het in het boze ligt, dat het tot alle zonden, voornamelijk tot afval van de Heere geneigd is, en dit niet te veranderen is.

a) 1 John 5:19

1) Van mijn heer. Aron spreekt Mozes zo aan, niet alleen om zijn ambt, maar ook omdat hij het diepst ontzag heeft voor zijn ijver voor de Heere. Hij belijdt daarmee zijn schuld reeds en vernedert zich voor hem..

Vers 22

22. Toen zei Aron, zich voor Mozes verootmoedigende, met bijzondere eerbied voor die kracht en die ijver vervuld (Numbers 12:11): De toorn van mijn heer 1) ontsteke niet tegen mij; ik ben zo schuldig niet! gij kentdit volk door eigen ervaring, a) dat het in het boze ligt, dat het tot alle zonden, voornamelijk tot afval van de Heere geneigd is, en dit niet te veranderen is.

a) 1 John 5:19

1) Van mijn heer. Aron spreekt Mozes zo aan, niet alleen om zijn ambt, maar ook omdat hij het diepst ontzag heeft voor zijn ijver voor de Heere. Hij belijdt daarmee zijn schuld reeds en vernedert zich voor hem..

Vers 23

23. Zij dan zeiden tot mij: Maak ons goden (een God), die voor ons aangezicht gaan, want deze Mozes, die man, die ons uit Egypte gevoerd heeft, wij weten niet wat hem gebeurd is.

Vers 23

23. Zij dan zeiden tot mij: Maak ons goden (een God), die voor ons aangezicht gaan, want deze Mozes, die man, die ons uit Egypte gevoerd heeft, wij weten niet wat hem gebeurd is.

Vers 24

24. Toen zei ik tot hen: Wie goud heeft, die rukt het af, en geeft het mij; en ik wierp het in het vuur, en dit kalf is er onder mijn handen uitgekomen; 1) ik weet nauwelijks wat ik daarbij gedacht of gedaan heb.

1) Dit meer korte dan nauwkeurige bericht is geheel overeenkomstig de vuurijver van Mozes, die Aron niet tot ademen laat komen. Wij zien hem in zijn stoute verschijning voor ons, hoe hij door de ijver voor het huis, dat is de gemeente, van zijn Heere verslonden wordt. (John 2:13, Matthew 21:12 ). 25. Als Mozes zag, dat het volk ontbloot was, niet slechts van sieraad, maar vooral van tucht, en daardoor van de bescherming van de Heere, (want Aron had het ontbloot door zijn zwakheid in het besturen, terwijl toch aan hem de leiding was opgedragen, zodat deze zonde moest zijn tot verkleining onder degene, die tegen hen hadden mogen opstaan), 1) tot vernedering voor het aangezicht van hun vijanden; hij toch had aan de dienst een betekenis willen geven, of het nog de dienst van de ware God was, enzij geen zonde hierdoor pleegden. Isaiah 5:20 Ezekiel 13:18, )

1) Hun vijanden hen in die toestand vindende en aangrijpende, zouden over hen als een volk, dat machteloos is en van alle hulp en wel vooral van alle goddelijke hulp is, zegepralen, en dus zou Israël, de heiden tot spot en beschimping worden..

Door de zonde was een ban in het leger gekomen, lag Israël aan de ban; zou daarom die ban worden opgeheven, dan moest eerst de gerechtigheid van God zijn geoefend over dat volk..

Vers 24

24. Toen zei ik tot hen: Wie goud heeft, die rukt het af, en geeft het mij; en ik wierp het in het vuur, en dit kalf is er onder mijn handen uitgekomen; 1) ik weet nauwelijks wat ik daarbij gedacht of gedaan heb.

1) Dit meer korte dan nauwkeurige bericht is geheel overeenkomstig de vuurijver van Mozes, die Aron niet tot ademen laat komen. Wij zien hem in zijn stoute verschijning voor ons, hoe hij door de ijver voor het huis, dat is de gemeente, van zijn Heere verslonden wordt. (John 2:13, Matthew 21:12 ). 25. Als Mozes zag, dat het volk ontbloot was, niet slechts van sieraad, maar vooral van tucht, en daardoor van de bescherming van de Heere, (want Aron had het ontbloot door zijn zwakheid in het besturen, terwijl toch aan hem de leiding was opgedragen, zodat deze zonde moest zijn tot verkleining onder degene, die tegen hen hadden mogen opstaan), 1) tot vernedering voor het aangezicht van hun vijanden; hij toch had aan de dienst een betekenis willen geven, of het nog de dienst van de ware God was, enzij geen zonde hierdoor pleegden. Isaiah 5:20 Ezekiel 13:18, )

1) Hun vijanden hen in die toestand vindende en aangrijpende, zouden over hen als een volk, dat machteloos is en van alle hulp en wel vooral van alle goddelijke hulp is, zegepralen, en dus zou Israël, de heiden tot spot en beschimping worden..

Door de zonde was een ban in het leger gekomen, lag Israël aan de ban; zou daarom die ban worden opgeheven, dan moest eerst de gerechtigheid van God zijn geoefend over dat volk..

Vers 26

26. Zo bleef Mozes staan in de poort van het leger, in de volle overtuiging, dat de heilloze zwakheid van Aron door een des te meer besliste ernst en een des te krachtiger optreden moest hersteld worden, en dat het gericht, dat deHeere gedreigd had (Exodus 32:10) over allen, door het gericht over degene, die in hun zonden volharden, moest worden afgewend, en hij zei: Wie de HEERE toebehoort, 1) kome tot mij! (tot mij, die voor Jehova is). Toen verzamelden zich tot hem, aanstonds besloten, al de zonen van Levi, 2) de stam, waartoe ook Mozes zelf behoorde.

1) Of, zich de Heere aansluit, partij kiest voor Jehova..

2) Waarom alleen de zonen van Levi? Ook wellicht, omdat zij tot de stam van Mozes behoorden, maar vooral, omdat zij door Gods Geest tot boete en bekering waren bewerkt, en aldus door hun heilige ijver voor de Heere, als het ware de vloek door hun stamvader over zijn gehele familie gebracht, ophieven..

Vers 26

26. Zo bleef Mozes staan in de poort van het leger, in de volle overtuiging, dat de heilloze zwakheid van Aron door een des te meer besliste ernst en een des te krachtiger optreden moest hersteld worden, en dat het gericht, dat deHeere gedreigd had (Exodus 32:10) over allen, door het gericht over degene, die in hun zonden volharden, moest worden afgewend, en hij zei: Wie de HEERE toebehoort, 1) kome tot mij! (tot mij, die voor Jehova is). Toen verzamelden zich tot hem, aanstonds besloten, al de zonen van Levi, 2) de stam, waartoe ook Mozes zelf behoorde.

1) Of, zich de Heere aansluit, partij kiest voor Jehova..

2) Waarom alleen de zonen van Levi? Ook wellicht, omdat zij tot de stam van Mozes behoorden, maar vooral, omdat zij door Gods Geest tot boete en bekering waren bewerkt, en aldus door hun heilige ijver voor de Heere, als het ware de vloek door hun stamvader over zijn gehele familie gebracht, ophieven..

Vers 27

27. En hij, steeds meer vevuld met de Geest van God, zei tot hen: Alzo zegt de HEERE, de God van Israël: Een ieder doe zijn zwaard aan zijn heup gaat door en keert weer, van poort tot poort in het leger, en een ieder dode zijn broeder, en elk zijn vriend, en elk zijn naaste, verschoont niemand, want hier moet de eer van de Heere hersteld worden (Matthew 10:37).

Vers 27

27. En hij, steeds meer vevuld met de Geest van God, zei tot hen: Alzo zegt de HEERE, de God van Israël: Een ieder doe zijn zwaard aan zijn heup gaat door en keert weer, van poort tot poort in het leger, en een ieder dode zijn broeder, en elk zijn vriend, en elk zijn naaste, verschoont niemand, want hier moet de eer van de Heere hersteld worden (Matthew 10:37).

Vers 28

28. En de zonen van Levi deden naar het woord van Mozes, zij trokken door het leger van het ene naar het andere einde, met het woord: Kom tot ons, die de Heere toebehoort, en zij doodden zonder aanzien des persoons ieder, die zichniet bij hen aansloot en er vielen van het volk op die dag omtrent drieduizend man. 1)

1) Deze strengheid van Mozes is niet, zoals sommige uitleggers haar noemen, een onmenselijke wreedheid, maar is geheel overeenkomstig met de grootheid van de bedreven zonde, waarop volgens Gods eigen wil (Exodus 22:20) de straf van de uitroeiing of vernietiging gesteld was. Het gehele volk heeft zich nu zo'n straf waardig gemaakt; maar Mozes heeft voor hen en voor Aron de grootste van de schuldigen gebeden (Deuteronomy 9:20); daarom beproeft hij door een decimatie, dat is door een straf van hen, die hardnekkig en trots, in hun zonden volharden en de aangeboden amnestie of verheving versmaden, aan de goddelijke gerechtigheid te voldoen. Voor hen, die niet met sentimentele inzichten de Schrift ter hand nemen, maar geestelijke zaken geestelijk weten te beoordelen, ligt in Mozes handelwijze zo weinig, dat aanstoot geeft, dat zij integendeel zijn groots karakter bewonderen. "Naar beide zijden heen is hij een dapper middelaar; de zaak van het volk neemt hij bij God op zich met zijn gebed, die van God bij het volk met zijn zwaard; vol hartelijke liefde weerstaat hij de toorn van God met gebeden; uitwendig vol heilige toorn, delgt hij de zonde van het volk met slagen en komt de dood, die allen dreigt, door de dood van weinigen voor."

Wat daarbij de kinderen van Levi aangaat, die het gericht voltrekken en zelfs hun naaste bloedverwanten niet verschonen, zo ontvlamt in hen de vuurijver van hun stamvader (Genesis 34:25), maar, met dit onderscheid, dat zij nu niet voor hun eigen, maar voor Gods eer ijveren en alzo de smaad uitwissen, waarmee het zwaard van hun stam onteerd is. (Genesis 49:5).

Vers 28

28. En de zonen van Levi deden naar het woord van Mozes, zij trokken door het leger van het ene naar het andere einde, met het woord: Kom tot ons, die de Heere toebehoort, en zij doodden zonder aanzien des persoons ieder, die zichniet bij hen aansloot en er vielen van het volk op die dag omtrent drieduizend man. 1)

1) Deze strengheid van Mozes is niet, zoals sommige uitleggers haar noemen, een onmenselijke wreedheid, maar is geheel overeenkomstig met de grootheid van de bedreven zonde, waarop volgens Gods eigen wil (Exodus 22:20) de straf van de uitroeiing of vernietiging gesteld was. Het gehele volk heeft zich nu zo'n straf waardig gemaakt; maar Mozes heeft voor hen en voor Aron de grootste van de schuldigen gebeden (Deuteronomy 9:20); daarom beproeft hij door een decimatie, dat is door een straf van hen, die hardnekkig en trots, in hun zonden volharden en de aangeboden amnestie of verheving versmaden, aan de goddelijke gerechtigheid te voldoen. Voor hen, die niet met sentimentele inzichten de Schrift ter hand nemen, maar geestelijke zaken geestelijk weten te beoordelen, ligt in Mozes handelwijze zo weinig, dat aanstoot geeft, dat zij integendeel zijn groots karakter bewonderen. "Naar beide zijden heen is hij een dapper middelaar; de zaak van het volk neemt hij bij God op zich met zijn gebed, die van God bij het volk met zijn zwaard; vol hartelijke liefde weerstaat hij de toorn van God met gebeden; uitwendig vol heilige toorn, delgt hij de zonde van het volk met slagen en komt de dood, die allen dreigt, door de dood van weinigen voor."

Wat daarbij de kinderen van Levi aangaat, die het gericht voltrekken en zelfs hun naaste bloedverwanten niet verschonen, zo ontvlamt in hen de vuurijver van hun stamvader (Genesis 34:25), maar, met dit onderscheid, dat zij nu niet voor hun eigen, maar voor Gods eer ijveren en alzo de smaad uitwissen, waarmee het zwaard van hun stam onteerd is. (Genesis 49:5).

Vers 29

29. Want Mozes had gezegd tot de Levieten: Vult heden uw handen voor de HEERE, 1) want elk zal tegen zijn zoon, en tegen zijn broeder; niemand mag zijn naastebloedverwanten ontzien, wanneer deze weigeren hun oproer te eindigen; en dit, opdat Hij heden een zegen over u geve, 2) de op u rustende vloek wegneme en een zegen schenke, die de Heere u later aanwijzen zal (Numbers 3:1, 4).

1) Als Mozes tot hen zegt: Vult uw handen voor de Heere, opdat Hij heden een zegen over U geve, dan geeft Hij daarmee niet onduidelijk aan hen te kennen, dat zij nu gelegenheid hadden, om bevorderd te worden, en dat, als zij zich daarin naar behoren kweten, zij zich daardoor de Heere en Zijn dienst op zo'n wijze zouden toewijden, dat hun stam daardoor voor altijd eer zou behalen. Zij, die hun handen vullen voor de Heere, of zich in Zijn dienst overgeven, zal God voor zichzelf afzonderen..

De volgende gedachte ligt in dit vers: Voorziet u heden met een gave voor de Heere; wijdt u heden voor de dienst van de Heere, terwijl gij de zo-even beproefde gehoorzaamheid jegens Hem blijft betonen, in Zijn dienst zoon noch broeder meer kent en alzo een zegen u verwerft. Mozes ziet in de hun vlees en bloed verloochenende volbrenging van het goddelijk bevel een gezindheid en daad, die hen voor de dienst van de Heere bekwaam maakt, moedigt hen aan, met heenwijzing op de zegen, welke daaruit voor hen ontspruiten zal, en door hun verkiezing tot bijzonder eigendom van Jehova, welke hun hierna ten deel zal vallen, in deze trouw jegens de Heere te volharden..

De verklaring van deze woorden is onderscheiden: Of men meent, dat Mozes hen aanzet, om zich de dienst van de Heere te wijden, of, dat Mozes hun beveelt met het bloed van de verslagenen als met een slachtoffer de handen te vullen. De eerste verklaring is de meest waarschijnlijke. Er mocht bij de Levieten geen aanneming van persoon zijn. Zij waren geroepen in de naam des Heeren recht en gerechtigheid te oefenen. Eerst dan, als dit geschied was, zou de Heere weer onder Zijn volk kunnen wonen. Daarom wordt ook van de troon van de genade gezegd, dat deze op recht en gerechtigheid is gegrondvest, omdat de Heere eerst dan genadig kan zijn, als aan het recht is voldaan..

2) Door ongunstige en ongoddelijke ijver voor de eer van zijn eigen huis heeft de stamvader Levi zich een vloek op de hals gehaald, die nog op de stam rust; door eerlijke en heilige ijver voor de eer van het huis van God hebben zijn nakomelingen de vloek uitgedelgd en in een zegen veranderd. Had de stamvader door de wraak aan de Sichemieten waarheid, trouw en recht verbroken uit verkeerde ijver voor zijn bloedverwanten, zijn nakomelingen hebben nu door het wreken van Jehovah aan hun eigen bloedverwanten, de waarheid, het recht en het verbond gered. De gezindheid, die Levi hier aan de dag legde, en in volstrekte gehoorzaamheid volbracht, om vader, moeder, vriend en broeder gering te achten bij Jehovah, deze gezindheid was het, die de stam van Levi boven alle andere stammen geschikt maakte tot de dienst in het huis van Jehovah; deze was het, die hem waardig maakte tot het lot en het erfdeel van Jehovah uitverkoren te worden..

III. Exodus 32:30-Exodus 32:35. Door een dergelijke bevestiging van zijn middelaarstoorn aan het volk, heeft Mozes ook aan de drang van zijn middelaarssmeken voor de Heer, nieuw recht en nieuwe kracht verleend. De volgende dag stijgt hij op de berg en verkrijgt door zijn voorspraak tenminste zoveel, dat de Heere zijn eerste bedreiging, om het volk met n slag te vernietigen, terugtrekt en opnieuw toezegt, het onder geleide van Zijn engel naar Kanan te brengen.

Vers 29

29. Want Mozes had gezegd tot de Levieten: Vult heden uw handen voor de HEERE, 1) want elk zal tegen zijn zoon, en tegen zijn broeder; niemand mag zijn naastebloedverwanten ontzien, wanneer deze weigeren hun oproer te eindigen; en dit, opdat Hij heden een zegen over u geve, 2) de op u rustende vloek wegneme en een zegen schenke, die de Heere u later aanwijzen zal (Numbers 3:1, 4).

1) Als Mozes tot hen zegt: Vult uw handen voor de Heere, opdat Hij heden een zegen over U geve, dan geeft Hij daarmee niet onduidelijk aan hen te kennen, dat zij nu gelegenheid hadden, om bevorderd te worden, en dat, als zij zich daarin naar behoren kweten, zij zich daardoor de Heere en Zijn dienst op zo'n wijze zouden toewijden, dat hun stam daardoor voor altijd eer zou behalen. Zij, die hun handen vullen voor de Heere, of zich in Zijn dienst overgeven, zal God voor zichzelf afzonderen..

De volgende gedachte ligt in dit vers: Voorziet u heden met een gave voor de Heere; wijdt u heden voor de dienst van de Heere, terwijl gij de zo-even beproefde gehoorzaamheid jegens Hem blijft betonen, in Zijn dienst zoon noch broeder meer kent en alzo een zegen u verwerft. Mozes ziet in de hun vlees en bloed verloochenende volbrenging van het goddelijk bevel een gezindheid en daad, die hen voor de dienst van de Heere bekwaam maakt, moedigt hen aan, met heenwijzing op de zegen, welke daaruit voor hen ontspruiten zal, en door hun verkiezing tot bijzonder eigendom van Jehova, welke hun hierna ten deel zal vallen, in deze trouw jegens de Heere te volharden..

De verklaring van deze woorden is onderscheiden: Of men meent, dat Mozes hen aanzet, om zich de dienst van de Heere te wijden, of, dat Mozes hun beveelt met het bloed van de verslagenen als met een slachtoffer de handen te vullen. De eerste verklaring is de meest waarschijnlijke. Er mocht bij de Levieten geen aanneming van persoon zijn. Zij waren geroepen in de naam des Heeren recht en gerechtigheid te oefenen. Eerst dan, als dit geschied was, zou de Heere weer onder Zijn volk kunnen wonen. Daarom wordt ook van de troon van de genade gezegd, dat deze op recht en gerechtigheid is gegrondvest, omdat de Heere eerst dan genadig kan zijn, als aan het recht is voldaan..

2) Door ongunstige en ongoddelijke ijver voor de eer van zijn eigen huis heeft de stamvader Levi zich een vloek op de hals gehaald, die nog op de stam rust; door eerlijke en heilige ijver voor de eer van het huis van God hebben zijn nakomelingen de vloek uitgedelgd en in een zegen veranderd. Had de stamvader door de wraak aan de Sichemieten waarheid, trouw en recht verbroken uit verkeerde ijver voor zijn bloedverwanten, zijn nakomelingen hebben nu door het wreken van Jehovah aan hun eigen bloedverwanten, de waarheid, het recht en het verbond gered. De gezindheid, die Levi hier aan de dag legde, en in volstrekte gehoorzaamheid volbracht, om vader, moeder, vriend en broeder gering te achten bij Jehovah, deze gezindheid was het, die de stam van Levi boven alle andere stammen geschikt maakte tot de dienst in het huis van Jehovah; deze was het, die hem waardig maakte tot het lot en het erfdeel van Jehovah uitverkoren te worden..

III. Exodus 32:30-Exodus 32:35. Door een dergelijke bevestiging van zijn middelaarstoorn aan het volk, heeft Mozes ook aan de drang van zijn middelaarssmeken voor de Heer, nieuw recht en nieuwe kracht verleend. De volgende dag stijgt hij op de berg en verkrijgt door zijn voorspraak tenminste zoveel, dat de Heere zijn eerste bedreiging, om het volk met n slag te vernietigen, terugtrekt en opnieuw toezegt, het onder geleide van Zijn engel naar Kanan te brengen.

Vers 30

30. En het geschiedde de volgende dag na het voorgevallene (Exodus 32:6-Exodus 32:29), dat Mozes tot het volk zei: Gij hebt door uw afgoderij een grote zonde gepleegd; doch nu, ik zal tot de HEERE opklimmen, misschien zal ik eenverzoening doen voor uw zonde, misschien zal ik de toorn van God (Exodus 32:10) in verschonende genade veranderen; want nog heeft de Heere op mijn voorbede mij geen toestemmend antwoord gegeven. (Exodus 32:14)

Vers 30

30. En het geschiedde de volgende dag na het voorgevallene (Exodus 32:6-Exodus 32:29), dat Mozes tot het volk zei: Gij hebt door uw afgoderij een grote zonde gepleegd; doch nu, ik zal tot de HEERE opklimmen, misschien zal ik eenverzoening doen voor uw zonde, misschien zal ik de toorn van God (Exodus 32:10) in verschonende genade veranderen; want nog heeft de Heere op mijn voorbede mij geen toestemmend antwoord gegeven. (Exodus 32:14)

Vers 31

31. Zo keerde Mozes weer tot de HEERE op de berg, en zei: Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden (een gouden god) gemaakt hebben, en dit tegen uw uitdrukkelijk verbod (Exodus 20:23).

Vers 31

31. Zo keerde Mozes weer tot de HEERE op de berg, en zei: Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden (een gouden god) gemaakt hebben, en dit tegen uw uitdrukkelijk verbod (Exodus 20:23).

Vers 32

32. Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult, 1) moge gij ze vergeven! doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, dat Gij geschreven hebt. 2) Waarom zou mijn naam daarin staan, wanneer de namen van alle anderen uit mijnvolk daarin ontbreken? Ik ben n met hen.

1) Mozes beëindigt de zin niet. Het is slechts stamelen wat hij doet, zo is hij onder de indruk van de zonde van het volk en van de geschonden gerechtigheid van God. Het is slechts een gebroken volzin, waarop had moeten volgen: zo zullen wij Uw naam groot maken. Mozes toont ook uit het volgende, de rechte Middelaar te zijn.

2) Het boek, dat Jehova geschreven heeft, is het boek des levens of van de levenden (Psalm. 69:29 Daniel 2:1 ). Deze voorstelling is ontleend aan de gewoonte, om de burgers van een rijk, of van een stad op een lijst aan te tekenen, waardoor zij als leden van het rijk, als burgers van de stad erkend en hun alle rechten van rijksgenoten of van de burgerij verzekerd worden. Het boek des levens bevat de aantekening van de rechtvaardigen, en verzekert hun het leven voor God, allereerst in het aardse Godsrijk, en vervolgens, bij de voortgaande ontwikkeling van de Gods openbaring, het eeuwige leven. Zo lezen wij in het Nieuwe Testament, waar de erfgenamen van het eeuwige leven als in het levensboek geschreven voorkomen. (Philippians 4:3 Acts 3:5; Acts 13:8, ); tot deze voorstelling is reeds door Isaiah 4:3 en Daniel 2:1 de weg gebaand. Uit het boek van Jehova uitdelgen is dus: uit de gemeenschap met de levende God, of uit het rijk van de levenden voor God uitdelgen en aan de dood overleveren..

Het is hoogst opmerkelijk, dat Mozes God een wet schijnt voor te schrijven, dat Hij Zijn eeuwig raadsbesluit schijnt te willen verijdelen, en Hem beroven van Zijn rechtvaardigheid. Zouden niet allen het woord als een woord van hoogmoed veroordelen: "Wilt Gij de bozen niet sparen, tel mij dan niet langer onder Uw knechten." Schijnt het niet een even grote lichtzinnigheid, Gods eeuwig raadsbesluit te willen vernietigen? En heet dat niet het onderscheid tussen goed en kwaad opheffen, dat hij dezelfde straf ook op zich wenst toegepast te zien? Ik ontken het niet, dat Mozes hier door een zo heftige ontroering is voortgestuwd, dat hij als het ware zichzelf geen meester meer was. Maar men moet wel in het oog houden, dat, wanneer de gelovigen hun bezwaren uitstorten in Gods schoot, zij niet altijd spreken met heldere onderscheiding en in afgemeten uitdrukkingen, maar nu eens stamelen zij en ademen met onuitsprekelijke verzuchtingen, dan weer hechten en klemmen zij zich vast aan n bepaalde wens, en dringen daarop zeer aan. Zeer zeker bedoelde Mozes niets minder, dan God een wet voor te schrijven; evenmin zou hij het gewaagd hebben te betuigen, dat Gods raadsbesluiten, die Hij van v r de schepping had voorgenomen, ten aanzien van Zijn uitverkorenen, zouden hebben kunnen worden omvergestoten; en even zo zeker stond het bij hem vast, dat de Rechter van de wereld geen rechtvaardige tegelijk met de goddeloze kan verdoemen. Maar omdat geheel zijn gemoed vervuld was met bekommering wegens dit volk, waarvan God hem het geluk had toevertrouwd, zo heeft hij daarom geen enkele andere gedachte, dan de begeerte naar diens redding, en hij laat niets in het binnenste luid worden, dat met die grote wens in strijd zou zijn. Zo komt het, dat hij dat alles voorbijziet, dat hij zichzelf borg stelt voor het volk, dat hij het raadsbesluit van God, voor zover het hemzelf betreft, vergeet, en er niet aan denkt, wat alleen betamelijk zij voor God. Verder nog ging een Paulus, toen hij wenste een vervloeking te worden om de wil van zijn broeders (Romans 9:3). Enkel en alleen op het heil van het uitverkoren volk bedacht, denken beide niet met nauwkeurigheid aan hun eigen belang, maar willen zichzelf opofferen voor de gehele gemeente, omdat deze waarheid in het algemeen hun zielen is ingeprent, dat, is het lichaam gered, het ook al de leden wel gaat. Het zou ons ook niet behoeven te bevreemden, dat zij in een zekere verbijstering hebben verkeerd; met de verdelging toch van het uitverkoren volk was immers ook de trouw en de waarachtigheid van God te gronde gegaan; God zou zichzelf hebben verloochend, wanneer de eeuwige verkiezing, welke Hij Abrahams kinderen had waardig gekeurd, teniet was gegaan..

Over de maat van de liefde van Mozes en Paulus is niet gemakkelijk een oordeel te vellen: de maat van onze verstandelijke gedachten vat haar niet, evenals een knaap de hoge moed van de krijgshelden niet begrijpt.. De heilige dronkenschap van de liefde mag wel over de grenzen van het ware gaan; de ogenblikkelijke dwaling behoort tot de menselijke beperktheid, maar de liefde is goddelijk.

Verdorre vrij zijn straks ontbladerde tronk, als Israëls woud maar niet geveld wordt, aan welks geboomte hij reeds de bijl ziet neergelegd! Alles, alles kan zijn biddende liefde vergeten, maar slechts het zondig Israël niet. Hij gaat van de bergtop niet af, zolang hij de toezegging niet heeft meegenomen, dat het verdiende vonnis, indien niet opgeheven, althans nog uitgesteld wordt! Een heilige verrukking grijpt ons aan, wanneer wij zulk bidden beluisteren. Meer-wij zeggen het vrijmoedig-meer dan Abraham is hier, toen deze pleitte voor het misdadige Sodom, want die bozen hadden althans Abraham niet persoonlijk verworpen, en zijn eigen leven biedt de aartsvader niet als schuldoffer aan. Een zodanig gebod zou voldoende zijn, om Mozes' naam en roem voor alle eeuwen te waarborgen, en-dit een gebed is de eersteling van honderden, of liever is de grondtoon van een veertigjarig geloofs- en gebeds- en liefdesleven van Mozes, dat niet sterft, waar hem de adem begeeft. Komt nu herwaarts, die verstaan wilt, wat waarachtig, wat God behagelijk bidden mag heten, en slaat het oog op die man, die als een andere Jakob worstelt, niet om zijn eigen, maar om Israëls leven, en als Israël de lofspraak verdient, dat hij zich vorstelijk gedroeg jegens God! Zulk bidden, wie voelt het niet, dt mag bidden heten, terwijl zoveel daarentegen, dat met die schone naam wordt bestempeld, weinig meer dan werktuigelijk prevelen, indien maar niet verborgen zondigen is! Nee, het is niet genoeg, of gij God al aanroept om hulp, wanneer eigen nood en ellende u kwelt; bidt ook voor anderen, zo roept Mozes u toe, voor anderen des te vuriger, naarmate zij ongelukkiger, schuldiger, jegens u ondankbaarder en misdadiger werden! Het is niet genoeg, dat gij uw en hun noden Hem opdraagt. Gods eer moet het hoogste doel van uw bidden zijn, zo predikt Mozes u andermaal; wee de mens, wiens bidden slechts zelfzuchtig vragen, geen verheerlijken van Gods oppermajesteit is! Het is niet genoeg, of gij enkele malen biddend het hart omhaag heft, maar alras vertraagt in die ijver; volhardt in de gebeden, zegt Mozes tot alle strijders op aarde, de trouwste vrienden van God zijn de beste vrienden van de mensheid! O gelukkig, driewerf gelukkig de natie, de gemeente, het gezin, dat zulke biddende Mozessen onder zijn leden mag tellen! De eeuwigheid zal het eens openbaren, wat de wereld te danken had aan wie alzo geleerd hebben in gemeenschap met de hemel te leven!.

Wel is Mozes hier de type van de Middelaar van het Nieuwe Testament. Wel wordt hier onder de Oude dag in Mozes getoond, wat de Gemeente van Christus aan haar Middelaar heeft..

Vers 32

32. Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult, 1) moge gij ze vergeven! doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, dat Gij geschreven hebt. 2) Waarom zou mijn naam daarin staan, wanneer de namen van alle anderen uit mijnvolk daarin ontbreken? Ik ben n met hen.

1) Mozes beëindigt de zin niet. Het is slechts stamelen wat hij doet, zo is hij onder de indruk van de zonde van het volk en van de geschonden gerechtigheid van God. Het is slechts een gebroken volzin, waarop had moeten volgen: zo zullen wij Uw naam groot maken. Mozes toont ook uit het volgende, de rechte Middelaar te zijn.

2) Het boek, dat Jehova geschreven heeft, is het boek des levens of van de levenden (Psalm. 69:29 Daniel 2:1 ). Deze voorstelling is ontleend aan de gewoonte, om de burgers van een rijk, of van een stad op een lijst aan te tekenen, waardoor zij als leden van het rijk, als burgers van de stad erkend en hun alle rechten van rijksgenoten of van de burgerij verzekerd worden. Het boek des levens bevat de aantekening van de rechtvaardigen, en verzekert hun het leven voor God, allereerst in het aardse Godsrijk, en vervolgens, bij de voortgaande ontwikkeling van de Gods openbaring, het eeuwige leven. Zo lezen wij in het Nieuwe Testament, waar de erfgenamen van het eeuwige leven als in het levensboek geschreven voorkomen. (Philippians 4:3 Acts 3:5; Acts 13:8, ); tot deze voorstelling is reeds door Isaiah 4:3 en Daniel 2:1 de weg gebaand. Uit het boek van Jehova uitdelgen is dus: uit de gemeenschap met de levende God, of uit het rijk van de levenden voor God uitdelgen en aan de dood overleveren..

Het is hoogst opmerkelijk, dat Mozes God een wet schijnt voor te schrijven, dat Hij Zijn eeuwig raadsbesluit schijnt te willen verijdelen, en Hem beroven van Zijn rechtvaardigheid. Zouden niet allen het woord als een woord van hoogmoed veroordelen: "Wilt Gij de bozen niet sparen, tel mij dan niet langer onder Uw knechten." Schijnt het niet een even grote lichtzinnigheid, Gods eeuwig raadsbesluit te willen vernietigen? En heet dat niet het onderscheid tussen goed en kwaad opheffen, dat hij dezelfde straf ook op zich wenst toegepast te zien? Ik ontken het niet, dat Mozes hier door een zo heftige ontroering is voortgestuwd, dat hij als het ware zichzelf geen meester meer was. Maar men moet wel in het oog houden, dat, wanneer de gelovigen hun bezwaren uitstorten in Gods schoot, zij niet altijd spreken met heldere onderscheiding en in afgemeten uitdrukkingen, maar nu eens stamelen zij en ademen met onuitsprekelijke verzuchtingen, dan weer hechten en klemmen zij zich vast aan n bepaalde wens, en dringen daarop zeer aan. Zeer zeker bedoelde Mozes niets minder, dan God een wet voor te schrijven; evenmin zou hij het gewaagd hebben te betuigen, dat Gods raadsbesluiten, die Hij van v r de schepping had voorgenomen, ten aanzien van Zijn uitverkorenen, zouden hebben kunnen worden omvergestoten; en even zo zeker stond het bij hem vast, dat de Rechter van de wereld geen rechtvaardige tegelijk met de goddeloze kan verdoemen. Maar omdat geheel zijn gemoed vervuld was met bekommering wegens dit volk, waarvan God hem het geluk had toevertrouwd, zo heeft hij daarom geen enkele andere gedachte, dan de begeerte naar diens redding, en hij laat niets in het binnenste luid worden, dat met die grote wens in strijd zou zijn. Zo komt het, dat hij dat alles voorbijziet, dat hij zichzelf borg stelt voor het volk, dat hij het raadsbesluit van God, voor zover het hemzelf betreft, vergeet, en er niet aan denkt, wat alleen betamelijk zij voor God. Verder nog ging een Paulus, toen hij wenste een vervloeking te worden om de wil van zijn broeders (Romans 9:3). Enkel en alleen op het heil van het uitverkoren volk bedacht, denken beide niet met nauwkeurigheid aan hun eigen belang, maar willen zichzelf opofferen voor de gehele gemeente, omdat deze waarheid in het algemeen hun zielen is ingeprent, dat, is het lichaam gered, het ook al de leden wel gaat. Het zou ons ook niet behoeven te bevreemden, dat zij in een zekere verbijstering hebben verkeerd; met de verdelging toch van het uitverkoren volk was immers ook de trouw en de waarachtigheid van God te gronde gegaan; God zou zichzelf hebben verloochend, wanneer de eeuwige verkiezing, welke Hij Abrahams kinderen had waardig gekeurd, teniet was gegaan..

Over de maat van de liefde van Mozes en Paulus is niet gemakkelijk een oordeel te vellen: de maat van onze verstandelijke gedachten vat haar niet, evenals een knaap de hoge moed van de krijgshelden niet begrijpt.. De heilige dronkenschap van de liefde mag wel over de grenzen van het ware gaan; de ogenblikkelijke dwaling behoort tot de menselijke beperktheid, maar de liefde is goddelijk.

Verdorre vrij zijn straks ontbladerde tronk, als Israëls woud maar niet geveld wordt, aan welks geboomte hij reeds de bijl ziet neergelegd! Alles, alles kan zijn biddende liefde vergeten, maar slechts het zondig Israël niet. Hij gaat van de bergtop niet af, zolang hij de toezegging niet heeft meegenomen, dat het verdiende vonnis, indien niet opgeheven, althans nog uitgesteld wordt! Een heilige verrukking grijpt ons aan, wanneer wij zulk bidden beluisteren. Meer-wij zeggen het vrijmoedig-meer dan Abraham is hier, toen deze pleitte voor het misdadige Sodom, want die bozen hadden althans Abraham niet persoonlijk verworpen, en zijn eigen leven biedt de aartsvader niet als schuldoffer aan. Een zodanig gebod zou voldoende zijn, om Mozes' naam en roem voor alle eeuwen te waarborgen, en-dit een gebed is de eersteling van honderden, of liever is de grondtoon van een veertigjarig geloofs- en gebeds- en liefdesleven van Mozes, dat niet sterft, waar hem de adem begeeft. Komt nu herwaarts, die verstaan wilt, wat waarachtig, wat God behagelijk bidden mag heten, en slaat het oog op die man, die als een andere Jakob worstelt, niet om zijn eigen, maar om Israëls leven, en als Israël de lofspraak verdient, dat hij zich vorstelijk gedroeg jegens God! Zulk bidden, wie voelt het niet, dt mag bidden heten, terwijl zoveel daarentegen, dat met die schone naam wordt bestempeld, weinig meer dan werktuigelijk prevelen, indien maar niet verborgen zondigen is! Nee, het is niet genoeg, of gij God al aanroept om hulp, wanneer eigen nood en ellende u kwelt; bidt ook voor anderen, zo roept Mozes u toe, voor anderen des te vuriger, naarmate zij ongelukkiger, schuldiger, jegens u ondankbaarder en misdadiger werden! Het is niet genoeg, dat gij uw en hun noden Hem opdraagt. Gods eer moet het hoogste doel van uw bidden zijn, zo predikt Mozes u andermaal; wee de mens, wiens bidden slechts zelfzuchtig vragen, geen verheerlijken van Gods oppermajesteit is! Het is niet genoeg, of gij enkele malen biddend het hart omhaag heft, maar alras vertraagt in die ijver; volhardt in de gebeden, zegt Mozes tot alle strijders op aarde, de trouwste vrienden van God zijn de beste vrienden van de mensheid! O gelukkig, driewerf gelukkig de natie, de gemeente, het gezin, dat zulke biddende Mozessen onder zijn leden mag tellen! De eeuwigheid zal het eens openbaren, wat de wereld te danken had aan wie alzo geleerd hebben in gemeenschap met de hemel te leven!.

Wel is Mozes hier de type van de Middelaar van het Nieuwe Testament. Wel wordt hier onder de Oude dag in Mozes getoond, wat de Gemeente van Christus aan haar Middelaar heeft..

Vers 33

33. Toen zei de HEERE tot Mozes: Wat verlangt gij van Mij? Ik zou u uit Mijn boek uitdelgen? Die zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt. 1)

1) Een ongelooflijke liefde, die in haar opoffering zo ver gaan kan, anderen niet te beminnen als zichzelf, maar zelfs in die mate, dat men zijn ziel en zijn zaligheid voor hen waagt! Toch werd de aanbieding van Mozes afgewezen, het geldend offer te brengen, was voor een andere bewaard.

Zoals de manier, waarop godzalige ouders de uitdrukking van een schoon maar ongewoon gevoel bij hun kind nauwelijks schijnen op te merken, opdat de eenvoudigheid van het kind niet door de lof bevlekt wordt, zo doet God hier: Hij berispt niet de woorden van Zijn knecht, Hij toont ook geen welgevallen, maar toch openbaart zich het moederhart van de genade en de daad..

Alsof de Heere zei: Het zij verre van mij, dat Ik deze misdaad zou wreken aan U, die niet tegen mij hebt overtreden, of U schuldig gemaakt hebt aan deze afgoderij; indien Ik mijn grimmigheid uitvoerde, zo zal Ik het doen aan dat weerspannig en hardnekkig volk, om hen uit mijn boek te delgen, die tegenstrijdig, hardnekkig en onboetvaardig zondigen, en over hen mijn gedreigd oordeel uit te storten, om hen in mijn toorn te verteren en van de aarde uit te roeien..

Vers 33

33. Toen zei de HEERE tot Mozes: Wat verlangt gij van Mij? Ik zou u uit Mijn boek uitdelgen? Die zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt. 1)

1) Een ongelooflijke liefde, die in haar opoffering zo ver gaan kan, anderen niet te beminnen als zichzelf, maar zelfs in die mate, dat men zijn ziel en zijn zaligheid voor hen waagt! Toch werd de aanbieding van Mozes afgewezen, het geldend offer te brengen, was voor een andere bewaard.

Zoals de manier, waarop godzalige ouders de uitdrukking van een schoon maar ongewoon gevoel bij hun kind nauwelijks schijnen op te merken, opdat de eenvoudigheid van het kind niet door de lof bevlekt wordt, zo doet God hier: Hij berispt niet de woorden van Zijn knecht, Hij toont ook geen welgevallen, maar toch openbaart zich het moederhart van de genade en de daad..

Alsof de Heere zei: Het zij verre van mij, dat Ik deze misdaad zou wreken aan U, die niet tegen mij hebt overtreden, of U schuldig gemaakt hebt aan deze afgoderij; indien Ik mijn grimmigheid uitvoerde, zo zal Ik het doen aan dat weerspannig en hardnekkig volk, om hen uit mijn boek te delgen, die tegenstrijdig, hardnekkig en onboetvaardig zondigen, en over hen mijn gedreigd oordeel uit te storten, om hen in mijn toorn te verteren en van de aarde uit te roeien..

Vers 34

34. Doch ga nu heen, leid dit volk, waarheen Ik u gezegd heb, naar Kanan, opdat de Egyptenaren niet zeggen: Hij heeft hen tot hun ongeluk uitgeleid (Exodus 32:12), en opdat Ik de aan Mijn dienstknechten Abraham, Izak en Jakob gezworen belofte (Exodus 32:13) in vervulling breng; toch zal Ik niet de engel, in wie Mijn naam is, voor u heen zenden (Exodus 23:20); zie, Mijn engel, een van de geschapen engelen, die de plaats van Mijn persoonlijke aanwezigheid innemen zal (Exodus 33:2), zal voor uw aangezicht gaan; doch, hoewel Ik het heden niet doe, op de dag van Mijn bezoek (Numbers 14:26), zo zal Ik hun zonde, tegelijk met andere, waardoor zij de mate van hun schuld vol maken, over henbezoeken. 1)

1) De rabbijnen verstaan de laatste woorden zo: "Nooit zal Mijn hand voortaan zwaar over de kinderen van Israël worden, om hen wegens een nieuwe misdaad te straffen, of de straf om de nu begane zonde zal zwaarder worden, dan zij anders zou geworden zijn." Een van hen (Moses Gerundensis) zegt daarom: "O Israël! God tuchtigt u nooit, dat er niet bij Zijn straf n van ons wegens de misdaad, welke gij bij het gouden kalf begaan hebt, zou gevonden worden." Hierop zien de woorden van rabbi Uchaja: "tot aan de dagen van Jerobiam zogen de Israëlieten alleen aan n kalf, maar daarna aan drie," dat is, hun straf was toen zoveel groter, want zij maakten twee kalveren, hoewel zij gezien hadden, welk een straf hun voorvaderen overkomen was over het maken van n..

Wie zegt u, hoe menig verborgen zondaar hier neerzit, van wiens schuldig hoofd het zwaard nog is afgewend door het gebed van een vader of van een moeder, wier liefde hij nooit heeft geloond; en wie vergunt het ons niet, dat wij in het diep gevoel van onze zwakheid, een aanmerkelijk deel van onze kracht in stilte daaruit verklaren, dat er ook voor ons met veel gebed gebeden wordt? O liefelijke gedachte, z kan de armste door zijn gebed een weldoener voor anderen, gelijk Mozes voor Israël, zijn, en de wolk van het gebed, van de aarde ten hemel gestegen, keert in een milde regen van heil van de hemel naar de aarde terug..

Op de dag van mijn bezoek. Deze dag kwam, toen Israël zijn zonde had volgemaakt bij Kadesch Barna, door te weigeren, hat land Kanan binnen te trekken (Numbers 14:26). Een geschapen Engel staat Israël naar Kanan te voeren. Uit lankmoedigheid trekt God "zichzelf", "Zijn aangezicht," de Engel, in wie Zijn naam woont, terug. Maar daarmee verliest Israël zijn betekenis boven andere volken, daarmee blijft Israël onder het oordeel van de verwerping.. 35. Zo plaagde de HEERE dit volk; zo liet de Heere het bij dit strafgericht (Exodus 32:25) voor ditmaal genoeg zijn, en doodde niet allen ineens, zoals zij verdiend hadden, omdat zij dat kalf gemaakt hadden, dat Aron op hun aandringen (Exodus 32:1) gemaakt had. 1)

1) Met deze toezegging van voorlopige verschoning had Mozes alles gewonnen, wat voor dit ogenblik, zolang het volk nog geen bewijzen van oprecht berouw en boete gegeven had, kon verkregen worden; dit erkende hij, daarom vergenoegt hij zich voor het tegenwoordige met hetgeen de goddelijke genade heeft toegestaan, en beproeft hij vervolgens eerst berouw en boete op te wekken, voordat hij verder met de Heere handelt..

Vers 34

34. Doch ga nu heen, leid dit volk, waarheen Ik u gezegd heb, naar Kanan, opdat de Egyptenaren niet zeggen: Hij heeft hen tot hun ongeluk uitgeleid (Exodus 32:12), en opdat Ik de aan Mijn dienstknechten Abraham, Izak en Jakob gezworen belofte (Exodus 32:13) in vervulling breng; toch zal Ik niet de engel, in wie Mijn naam is, voor u heen zenden (Exodus 23:20); zie, Mijn engel, een van de geschapen engelen, die de plaats van Mijn persoonlijke aanwezigheid innemen zal (Exodus 33:2), zal voor uw aangezicht gaan; doch, hoewel Ik het heden niet doe, op de dag van Mijn bezoek (Numbers 14:26), zo zal Ik hun zonde, tegelijk met andere, waardoor zij de mate van hun schuld vol maken, over henbezoeken. 1)

1) De rabbijnen verstaan de laatste woorden zo: "Nooit zal Mijn hand voortaan zwaar over de kinderen van Israël worden, om hen wegens een nieuwe misdaad te straffen, of de straf om de nu begane zonde zal zwaarder worden, dan zij anders zou geworden zijn." Een van hen (Moses Gerundensis) zegt daarom: "O Israël! God tuchtigt u nooit, dat er niet bij Zijn straf n van ons wegens de misdaad, welke gij bij het gouden kalf begaan hebt, zou gevonden worden." Hierop zien de woorden van rabbi Uchaja: "tot aan de dagen van Jerobiam zogen de Israëlieten alleen aan n kalf, maar daarna aan drie," dat is, hun straf was toen zoveel groter, want zij maakten twee kalveren, hoewel zij gezien hadden, welk een straf hun voorvaderen overkomen was over het maken van n..

Wie zegt u, hoe menig verborgen zondaar hier neerzit, van wiens schuldig hoofd het zwaard nog is afgewend door het gebed van een vader of van een moeder, wier liefde hij nooit heeft geloond; en wie vergunt het ons niet, dat wij in het diep gevoel van onze zwakheid, een aanmerkelijk deel van onze kracht in stilte daaruit verklaren, dat er ook voor ons met veel gebed gebeden wordt? O liefelijke gedachte, z kan de armste door zijn gebed een weldoener voor anderen, gelijk Mozes voor Israël, zijn, en de wolk van het gebed, van de aarde ten hemel gestegen, keert in een milde regen van heil van de hemel naar de aarde terug..

Op de dag van mijn bezoek. Deze dag kwam, toen Israël zijn zonde had volgemaakt bij Kadesch Barna, door te weigeren, hat land Kanan binnen te trekken (Numbers 14:26). Een geschapen Engel staat Israël naar Kanan te voeren. Uit lankmoedigheid trekt God "zichzelf", "Zijn aangezicht," de Engel, in wie Zijn naam woont, terug. Maar daarmee verliest Israël zijn betekenis boven andere volken, daarmee blijft Israël onder het oordeel van de verwerping.. 35. Zo plaagde de HEERE dit volk; zo liet de Heere het bij dit strafgericht (Exodus 32:25) voor ditmaal genoeg zijn, en doodde niet allen ineens, zoals zij verdiend hadden, omdat zij dat kalf gemaakt hadden, dat Aron op hun aandringen (Exodus 32:1) gemaakt had. 1)

1) Met deze toezegging van voorlopige verschoning had Mozes alles gewonnen, wat voor dit ogenblik, zolang het volk nog geen bewijzen van oprecht berouw en boete gegeven had, kon verkregen worden; dit erkende hij, daarom vergenoegt hij zich voor het tegenwoordige met hetgeen de goddelijke genade heeft toegestaan, en beproeft hij vervolgens eerst berouw en boete op te wekken, voordat hij verder met de Heere handelt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 32". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-32.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile