Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-27.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 27Exodus 27:1.
OVER HET BRANDOFFERALTAAR, DE VOORHOF EN DE HEILlGE OLIE.
I. Exodus 27:1-Exodus 27:8. Nadat de bepalingen omtrent het heiligdom en zijn gereedschap, met uitzondering van het later (Exodus 30:1) in het bijzonder te bespreken reukaltaar gegeven zijn, gaat de Heere over tot de bepalingen omtrent de voorhof, en beschrijft allereerst het daarin te plaatsen hoofdgereedschap, namelijk het brandofferaltaar.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 27Exodus 27:1.
OVER HET BRANDOFFERALTAAR, DE VOORHOF EN DE HEILlGE OLIE.
I. Exodus 27:1-Exodus 27:8. Nadat de bepalingen omtrent het heiligdom en zijn gereedschap, met uitzondering van het later (Exodus 30:1) in het bijzonder te bespreken reukaltaar gegeven zijn, gaat de Heere over tot de bepalingen omtrent de voorhof, en beschrijft allereerst het daarin te plaatsen hoofdgereedschap, namelijk het brandofferaltaar.
Vers 1
1. Gij zult ook een altaar 1) maken van sittimhout, een draagbare kast, die met aarde of onbehouwen steen kan gevuld worden en dan een werkelijk altaar zal vormen; vijf el zal de lengte zijn en evenzo vijf el de breedte, (vierkant2) zal dit altaar zijn) (Exodus 30:2) en drie el zijn hoogte, evenals de gouden kandelaar (Exodus 25:31).1) Het zoenaltaar was van sittimhout (een fijn en zeer duurzaam soort van cederhout) met koper beslagen, met een koperen netwerk overdekt en van binnen gevuld met ruwe stenen. Hout en koper waren slechts om de vorm, de stenen maakten de eigenlijke stof van het altaar uit. Zij moesten ongesneden zijn: "Zie toe, dat gij uw houwijzer (beitel) daarover niet verheft; want niets mocht de menselijke hand toedoen tot het verzoeningswerk, dat op het altaar werd afgebeeld. Steen, vuur en bloed, dat was alles; terwijl aan de vier zijden vier uitstekende hoornen van koper waren aangebracht, als zinnebeelden van de gemeenschap, van de kracht en van de overvloedige genade, opdat een ieder, die schuldig, veroordeeld en van de wrekers vervolgd was, door het aangrijpen van een van deze hoornen in gemeenschap zou komen met het offer van de verzoening, en veilig en vrij zou zijn, zolang hij daar bleef. (Vergelijk de geschiedenissen van Joab en Adonia)
Wij hebben het ons zo voor te stellen, dat wat de Heere hier aan Mozes beveelt te maken, het uitwendige is van het altaar, de kast, die het altaar van aarde of van onbehouwen steen (Exodus 20:24,Exodus 20:25) zal omsluiten. Alleen het altaar in de tabernakel mocht zo zijn. Wanneer men buiten de tabernakel een altaar oprichtte. mocht het zo wezen als in Exodus 20:1 wordt aangegeven..
Het zoenaltaar was een schaduw van Christus God en mens. God vertoonde daarin het schilderij van de wraak en van de vrede, van de vloek zowel als van de vergeving. Het vuur (van Gods toorn) brandde onophoudelijk op dat altaar; vlees en bloed werden erdoor verteerd, maar het altaar zelf niet (Psalms 40:1). Christus is dat altaar, waarvan geen macht hebben te eten degenen, die de tabernakel dienen (Hebrews 13:10-Hebrews 13:13). God heeft van al onze ongerechtigheid op Hem doen aanlopen, en uit Zijn volheid ontvangt niet die werkt, noch die loopt, maar die uit genade gerechtvaardigd wordt door de ontfermende God..
2) Het altaar moest vierkant zijn. Ook dit was niet zonder bedoeling. Daardoor toch werd afgebeeld, dat van alle vier einden van de aarde men mocht komen, om bij dit altaar de verzoening van de zonde te zien en te ervaren. Daarom was aan alle vier hoeken een hoorn, opdat men die hoorn tot behoud kon aangrijpen.. 2. En gij zult zijn hoornen, naar de hoornen van stieren gevormde punten van hetzelfde hout maken op zijn vier hoeken; uit hetzelfde altaar zullen zijn hoornen zijn, als eruit tevoorschijn groeiende, en dus niet daarvan weg te nemen, en gij zult het van buiten en binnen met koper overtrekken, 1) evenals ook zijn vier hoornen.
1) Aan de vier hoornen, die uit de vier hoeken tevoorschijn traden, werden de offerdieren gebonden, zoals uit de Psalm (118:27) blijkt: "Bindt het offerdier met touwen tot aan de hoornen van het altaar." En dit is ook het beginsel van de echte aanbieding ten opzichte van de geestelijke offeranden, dat alle ijdelheid van het vlees wordt weggedaan en als het ware gevangen gelegd, om God te gehoorzamen. Waarom zelfs Christus, ofschoon Hij in zichzelf niets dan in alles de rechte maat hield, is gebonden geweest, opdat Hij Zijn gehoorzaamheid zou bewijzen, zoals hij gezegd had: "Niet mijn wil, maar Uw wil geschiedde." (Matthew 26:39).
Er is hier van een vorm sprake, die het volgens in Exodus 20:24, uit aarde of ongehouwen stenen op te richten altaar omsluiten en daaraan de door God bedoelde vorm geven moet. Deze vorm is geregeld naar de getallen drie en vijf; terwijl het getal drie van de hoogte op hem wijst, aan wie de offers op het altaar gebracht worden, betekent het getal vijf van de breedte en lengte, dat dit gereedschap tot de voorhof, de plaats van het volk behoort; vijf is namelijk het getal, dat de maat in de voorhof is: vijf in getal waren de zuilen, die het heiligdom aan de zijde van de voorhof afsloten (Exodus 26:37), vijf is meermalen de maat (Exodus 27:12). Dit getal is de helft van tien en zal aanwijzen, dat het volk, dat in de voorhof zijn godsdienst verricht, nog niet tot volkomenheid van de juiste verhouding tot God gekomen is; het is echter met zijn offers en gaven op de weg daarheen, waarom de maat van de voorhof weer naar het getal tien, het teken van een in zich afgesloten goddelijk geheel neigt (Exodus 27:9). Gelijk wij reeds vroeger opmerkten (zie Genesis 8:20) is het altaar volgens zijn bedoeling een verheffing van de aarde boven haar gewone oppervlakte; want sedert de val in het bijzonder, sedert de zondvloed, zijn hemel en aarde van elkaar gescheiden. God wandelt niet meer als voorheen in voortdurend verkeer met de mensen; de mens moet, veeleer Zich tot Hem van de aarde verheffen, wanneer hij aan Hem zijn gaven wil brengen, en God moet van de hemel neerdalen, en zich aan de mensen te openbaren. Evenals nu de mens, door het oprichten van een altaar, dit werkelijk doet, zich van de met de vloek beladen aarde verheft, om God nader te treden, zo stijgt ook God van Zijn zijde, in de godsdienstige instellingen, die Hij gegeven heeft, tot de mens af, biedt hem Zijn hand, schenkt hem Zijn hulp; het zinnebeeld van deze van boven zich aanbiedende macht en hulp zijn de hoornen (Psalms 18:3), waarmee het altaar versierd is. Aan deze wordt het bloed van het zoenoffer gestreken (Leviticus 4:25) en daarmee als het ware God in de hand gelegd; wie in het heiligdom een toevluchtsplaats zocht en deze aangreep, was daar veilig voor de hem vervolgende wreker, want hij was nu in Gods hand, waaruit niemand hem rukken kon. (1 Kon.1:51; 2:28).
Vers 1
1. Gij zult ook een altaar 1) maken van sittimhout, een draagbare kast, die met aarde of onbehouwen steen kan gevuld worden en dan een werkelijk altaar zal vormen; vijf el zal de lengte zijn en evenzo vijf el de breedte, (vierkant2) zal dit altaar zijn) (Exodus 30:2) en drie el zijn hoogte, evenals de gouden kandelaar (Exodus 25:31).1) Het zoenaltaar was van sittimhout (een fijn en zeer duurzaam soort van cederhout) met koper beslagen, met een koperen netwerk overdekt en van binnen gevuld met ruwe stenen. Hout en koper waren slechts om de vorm, de stenen maakten de eigenlijke stof van het altaar uit. Zij moesten ongesneden zijn: "Zie toe, dat gij uw houwijzer (beitel) daarover niet verheft; want niets mocht de menselijke hand toedoen tot het verzoeningswerk, dat op het altaar werd afgebeeld. Steen, vuur en bloed, dat was alles; terwijl aan de vier zijden vier uitstekende hoornen van koper waren aangebracht, als zinnebeelden van de gemeenschap, van de kracht en van de overvloedige genade, opdat een ieder, die schuldig, veroordeeld en van de wrekers vervolgd was, door het aangrijpen van een van deze hoornen in gemeenschap zou komen met het offer van de verzoening, en veilig en vrij zou zijn, zolang hij daar bleef. (Vergelijk de geschiedenissen van Joab en Adonia)
Wij hebben het ons zo voor te stellen, dat wat de Heere hier aan Mozes beveelt te maken, het uitwendige is van het altaar, de kast, die het altaar van aarde of van onbehouwen steen (Exodus 20:24,Exodus 20:25) zal omsluiten. Alleen het altaar in de tabernakel mocht zo zijn. Wanneer men buiten de tabernakel een altaar oprichtte. mocht het zo wezen als in Exodus 20:1 wordt aangegeven..
Het zoenaltaar was een schaduw van Christus God en mens. God vertoonde daarin het schilderij van de wraak en van de vrede, van de vloek zowel als van de vergeving. Het vuur (van Gods toorn) brandde onophoudelijk op dat altaar; vlees en bloed werden erdoor verteerd, maar het altaar zelf niet (Psalms 40:1). Christus is dat altaar, waarvan geen macht hebben te eten degenen, die de tabernakel dienen (Hebrews 13:10-Hebrews 13:13). God heeft van al onze ongerechtigheid op Hem doen aanlopen, en uit Zijn volheid ontvangt niet die werkt, noch die loopt, maar die uit genade gerechtvaardigd wordt door de ontfermende God..
2) Het altaar moest vierkant zijn. Ook dit was niet zonder bedoeling. Daardoor toch werd afgebeeld, dat van alle vier einden van de aarde men mocht komen, om bij dit altaar de verzoening van de zonde te zien en te ervaren. Daarom was aan alle vier hoeken een hoorn, opdat men die hoorn tot behoud kon aangrijpen.. 2. En gij zult zijn hoornen, naar de hoornen van stieren gevormde punten van hetzelfde hout maken op zijn vier hoeken; uit hetzelfde altaar zullen zijn hoornen zijn, als eruit tevoorschijn groeiende, en dus niet daarvan weg te nemen, en gij zult het van buiten en binnen met koper overtrekken, 1) evenals ook zijn vier hoornen.
1) Aan de vier hoornen, die uit de vier hoeken tevoorschijn traden, werden de offerdieren gebonden, zoals uit de Psalm (118:27) blijkt: "Bindt het offerdier met touwen tot aan de hoornen van het altaar." En dit is ook het beginsel van de echte aanbieding ten opzichte van de geestelijke offeranden, dat alle ijdelheid van het vlees wordt weggedaan en als het ware gevangen gelegd, om God te gehoorzamen. Waarom zelfs Christus, ofschoon Hij in zichzelf niets dan in alles de rechte maat hield, is gebonden geweest, opdat Hij Zijn gehoorzaamheid zou bewijzen, zoals hij gezegd had: "Niet mijn wil, maar Uw wil geschiedde." (Matthew 26:39).
Er is hier van een vorm sprake, die het volgens in Exodus 20:24, uit aarde of ongehouwen stenen op te richten altaar omsluiten en daaraan de door God bedoelde vorm geven moet. Deze vorm is geregeld naar de getallen drie en vijf; terwijl het getal drie van de hoogte op hem wijst, aan wie de offers op het altaar gebracht worden, betekent het getal vijf van de breedte en lengte, dat dit gereedschap tot de voorhof, de plaats van het volk behoort; vijf is namelijk het getal, dat de maat in de voorhof is: vijf in getal waren de zuilen, die het heiligdom aan de zijde van de voorhof afsloten (Exodus 26:37), vijf is meermalen de maat (Exodus 27:12). Dit getal is de helft van tien en zal aanwijzen, dat het volk, dat in de voorhof zijn godsdienst verricht, nog niet tot volkomenheid van de juiste verhouding tot God gekomen is; het is echter met zijn offers en gaven op de weg daarheen, waarom de maat van de voorhof weer naar het getal tien, het teken van een in zich afgesloten goddelijk geheel neigt (Exodus 27:9). Gelijk wij reeds vroeger opmerkten (zie Genesis 8:20) is het altaar volgens zijn bedoeling een verheffing van de aarde boven haar gewone oppervlakte; want sedert de val in het bijzonder, sedert de zondvloed, zijn hemel en aarde van elkaar gescheiden. God wandelt niet meer als voorheen in voortdurend verkeer met de mensen; de mens moet, veeleer Zich tot Hem van de aarde verheffen, wanneer hij aan Hem zijn gaven wil brengen, en God moet van de hemel neerdalen, en zich aan de mensen te openbaren. Evenals nu de mens, door het oprichten van een altaar, dit werkelijk doet, zich van de met de vloek beladen aarde verheft, om God nader te treden, zo stijgt ook God van Zijn zijde, in de godsdienstige instellingen, die Hij gegeven heeft, tot de mens af, biedt hem Zijn hand, schenkt hem Zijn hulp; het zinnebeeld van deze van boven zich aanbiedende macht en hulp zijn de hoornen (Psalms 18:3), waarmee het altaar versierd is. Aan deze wordt het bloed van het zoenoffer gestreken (Leviticus 4:25) en daarmee als het ware God in de hand gelegd; wie in het heiligdom een toevluchtsplaats zocht en deze aangreep, was daar veilig voor de hem vervolgende wreker, want hij was nu in Gods hand, waaruit niemand hem rukken kon. (1 Kon.1:51; 2:28).
Vers 3
3. Gij zult het ook potten maken, om daarin, na ieder offer, dat op het altaar verbrand is, zijn as te ontvangen en naar de ashoop (Leviticus 1:16) te dragen, ook zijn schoffels, asschoppen, om het altaar van as te reinigen, en zijn besprengbekkens tot het opvangen van bloed bij het slachten van de offerdieren, en zijn krauwelen, grote drietandige gavels om de offerstukken bij het verbranden in orde te schikken en om te keren, en zijn koolpannen, om tot onderhouding van het bestendig brandende offervuur (zie "Exodus 27:8) nieuwe kolen aan te voeren; al zijn gereedschap zult gij van koper maken.Vers 3
3. Gij zult het ook potten maken, om daarin, na ieder offer, dat op het altaar verbrand is, zijn as te ontvangen en naar de ashoop (Leviticus 1:16) te dragen, ook zijn schoffels, asschoppen, om het altaar van as te reinigen, en zijn besprengbekkens tot het opvangen van bloed bij het slachten van de offerdieren, en zijn krauwelen, grote drietandige gavels om de offerstukken bij het verbranden in orde te schikken en om te keren, en zijn koolpannen, om tot onderhouding van het bestendig brandende offervuur (zie "Exodus 27:8) nieuwe kolen aan te voeren; al zijn gereedschap zult gij van koper maken.Vers 4
4. Gij zult het een rooster maken van koperen netwerk, een uit koper gewerkt vlechtwerk; en gij zult aan dat net vier koperen ringen maken aan zijn vier einden, om daardoor staven te steken (Exodus 27:6).Vers 4
4. Gij zult het een rooster maken van koperen netwerk, een uit koper gewerkt vlechtwerk; en gij zult aan dat net vier koperen ringen maken aan zijn vier einden, om daardoor staven te steken (Exodus 27:6).Vers 5
5. En gij zult het onder de om het altaar omgaande omloop van het altaar van beneden opleggen, alzo dat het net tot het midden van het altaar zij 1) tot halverwege de aan het altaar aangebrachte omloop, het moet dus anderhalve el breed zijn.1) Rondom de vier wanden van het altaar, op de helft van zijn hoogte was een omgang, een vlak met koper overtrokken. Hierop gingen de priesters, wanneer zij tot het altaar opgestegen waren (Leviticus 9:22); zo konden zij van daar geschikt en naar alle zijden heen hun verrichtingen op het vlak van het altaar volbrengen. Aan de uiterste rand van deze bank moest een koperen traliewerk aangebracht worden en loodrecht tot aan de grond reiken; het vormde alzo in vereniging met de bank een vooruitspringend toestel aan het altaar, dat tot sieraad diende, maar bovendien om het aan de voet van het altaar uit te gieten bloed van de zoenoffers (Exodus 29:12 Leviticus 4:7,Leviticus 4:18,Leviticus 4:25 ) door het traliewerk in zich op te nemen, opdat het niet in de voorhof wegliep. Tot deze bank of omloop voerde, daar, volgens Exodus 20:26, trappen verboden waren, een langzaam opklimmende aardhoop; deze was aan de zuidzijde van het altaar aangebracht, terwijl ten oosten de ashoop (Leviticus 1:16), ten westen het koperen wasvat (Exodus 30:18) zich bevonden, en aan de noordzijde het slachten van de dieren geschiedde. (Leviticus 1:11).
Vers 5
5. En gij zult het onder de om het altaar omgaande omloop van het altaar van beneden opleggen, alzo dat het net tot het midden van het altaar zij 1) tot halverwege de aan het altaar aangebrachte omloop, het moet dus anderhalve el breed zijn.1) Rondom de vier wanden van het altaar, op de helft van zijn hoogte was een omgang, een vlak met koper overtrokken. Hierop gingen de priesters, wanneer zij tot het altaar opgestegen waren (Leviticus 9:22); zo konden zij van daar geschikt en naar alle zijden heen hun verrichtingen op het vlak van het altaar volbrengen. Aan de uiterste rand van deze bank moest een koperen traliewerk aangebracht worden en loodrecht tot aan de grond reiken; het vormde alzo in vereniging met de bank een vooruitspringend toestel aan het altaar, dat tot sieraad diende, maar bovendien om het aan de voet van het altaar uit te gieten bloed van de zoenoffers (Exodus 29:12 Leviticus 4:7,Leviticus 4:18,Leviticus 4:25 ) door het traliewerk in zich op te nemen, opdat het niet in de voorhof wegliep. Tot deze bank of omloop voerde, daar, volgens Exodus 20:26, trappen verboden waren, een langzaam opklimmende aardhoop; deze was aan de zuidzijde van het altaar aangebracht, terwijl ten oosten de ashoop (Leviticus 1:16), ten westen het koperen wasvat (Exodus 30:18) zich bevonden, en aan de noordzijde het slachten van de dieren geschiedde. (Leviticus 1:11).
Vers 6
6. Gij zult ook handbomen maken tot het altaar, handbomen van sittimhout; en gij zult ze met koper overtrekken, evenals het altaar zelf (Exodus 27:2 zie "Exodus 26:11).Vers 6
6. Gij zult ook handbomen maken tot het altaar, handbomen van sittimhout; en gij zult ze met koper overtrekken, evenals het altaar zelf (Exodus 27:2 zie "Exodus 26:11).Vers 7
7. En de handbomen zullen in de ringen gedaan worden, zodat de handbomen zijn aan beide zijden van het altaar, als men het draagt.Vers 7
7. En de handbomen zullen in de ringen gedaan worden, zodat de handbomen zijn aan beide zijden van het altaar, als men het draagt.Vers 8
8. Gij zult het hol van planken maken, 1) zodat het later met aarde en stenen kan gevuld worden; gelijk als Hij u op de berg gewezen heeft, zo zullen zij doen (Exodus 25:9).1) Ook: zie Exodus 27:2. Volgens Leviticus 6:12, moest het vuur onafgebroken op het brandaltaar voortbranden, een zinnebeeld van de bestendige duur van de offerdienst en daarmee van de verering van Jehova zelf..
II. Exodus 27:9-Exodus 27:19. Thans volgt de beschrijving van de voorhof zelf, die bestaan moest uit een hieraan bevestigd omkleedsel van enkel byssus, en aan de voorste, de breedste zijde, een ingang met een uit de vier weefstoffen gewerkt voorhangsel, gelijk aan dat, dat aan de ingang van de tabernakel was, hebben moest.
Vers 8
8. Gij zult het hol van planken maken, 1) zodat het later met aarde en stenen kan gevuld worden; gelijk als Hij u op de berg gewezen heeft, zo zullen zij doen (Exodus 25:9).1) Ook: zie Exodus 27:2. Volgens Leviticus 6:12, moest het vuur onafgebroken op het brandaltaar voortbranden, een zinnebeeld van de bestendige duur van de offerdienst en daarmee van de verering van Jehova zelf..
II. Exodus 27:9-Exodus 27:19. Thans volgt de beschrijving van de voorhof zelf, die bestaan moest uit een hieraan bevestigd omkleedsel van enkel byssus, en aan de voorste, de breedste zijde, een ingang met een uit de vier weefstoffen gewerkt voorhangsel, gelijk aan dat, dat aan de ingang van de tabernakel was, hebben moest.
Vers 9
9. a) Gij zult ook de voorhof 1) van de tabernakel maken, een open ruimte rondom het (Exodus 26:1) beschrevene, uit hout en vier bedeksels bestaande, in het heilige en allerheilige verdeelde heiligdom, namelijk: aan de zuidhoek zuidwaarts, zullen aan de voorhof behangselen zijn van fijn getweernd linnen; de lengte van een zijde zal honderd el zijn.a) Exodus 38:9
1) Er waren twee voorhoven van het Heilige gescheiden, de ene, de priesterlijke en de andere, de algemene, voor het gehele volk. Aan het eerste waren de kamers verbonden, waarin de Levieten, de bewaarders van de tabernakel, verblijf hielden. Daarom wordt ook dikwijls van voorhoven melding gemaakt, als in het meervoud, en het meest in de Psalmen (65:5; 84:2; 92:14; 96:8).
Hier wordt gehandeld over de voorhof van het volk, waar de offerdieren werden geofferd, de gebeden werden opgezonden, en God verzoening werd aangebracht. Op deze wijze werd de toestand van de mens aan de Israëliet getoond, omdat zij werden verhinderd om in het innerlijke van de tempel te komen. Tegelijk werden zij vermaand, dat de mensen, hoewel onwaardig en verwerpelijk, door God werden toegelaten, indien zij slechts als smekelingen kwamen en in die ootmoed, welke betaamt, Hem zochten, gedachtig zijnde aan hun onwaardigheid. Hierdoor de troost, waarvan David spreekt (Psalms 84:11): Liever verkies ik te wonen in de voorhoven van de Heere, dan in de schitterende tenten van de goddelozen..
De voorhof, was die ruime open vlakte, aan vier zijden door houten stijlen met handbomen bevestigd, afgesloten, welke een zinnebeeld was van de wereld, voor zover deze onder de roeping van het Evangelie leeft, en daardoor afgesloten is van de heidenwereld, die God niet kent. Door die voorhof was Israël afgescheiden van de volkeren, gelijk wij en onze kinderen van de heidenwereld afgescheiden zijn door de doop; waarom in het doopformulier dan ook gevraagd wordt: "Of gij niet gelooft en belijdt, dat uw kinderen in Christus geheiligd zijn," enz.; dat wil zeggen: of gij niet gelooft en belijdt, dat uw kinderen door Christus binnen de voorhof van de roeping gebracht zijn (want heiligen betekent afzonderen tot gebruik of ten dienste van God), en van die afzondering in de doop het van Christus ingestelde teken moeten ontvangen, gelijk niemand binnen Israëls voorhof komen mocht, dan die het teken van de roeping, dat is de besnijdenis, ontvangen had..
Vers 9
9. a) Gij zult ook de voorhof 1) van de tabernakel maken, een open ruimte rondom het (Exodus 26:1) beschrevene, uit hout en vier bedeksels bestaande, in het heilige en allerheilige verdeelde heiligdom, namelijk: aan de zuidhoek zuidwaarts, zullen aan de voorhof behangselen zijn van fijn getweernd linnen; de lengte van een zijde zal honderd el zijn.a) Exodus 38:9
1) Er waren twee voorhoven van het Heilige gescheiden, de ene, de priesterlijke en de andere, de algemene, voor het gehele volk. Aan het eerste waren de kamers verbonden, waarin de Levieten, de bewaarders van de tabernakel, verblijf hielden. Daarom wordt ook dikwijls van voorhoven melding gemaakt, als in het meervoud, en het meest in de Psalmen (65:5; 84:2; 92:14; 96:8).
Hier wordt gehandeld over de voorhof van het volk, waar de offerdieren werden geofferd, de gebeden werden opgezonden, en God verzoening werd aangebracht. Op deze wijze werd de toestand van de mens aan de Israëliet getoond, omdat zij werden verhinderd om in het innerlijke van de tempel te komen. Tegelijk werden zij vermaand, dat de mensen, hoewel onwaardig en verwerpelijk, door God werden toegelaten, indien zij slechts als smekelingen kwamen en in die ootmoed, welke betaamt, Hem zochten, gedachtig zijnde aan hun onwaardigheid. Hierdoor de troost, waarvan David spreekt (Psalms 84:11): Liever verkies ik te wonen in de voorhoven van de Heere, dan in de schitterende tenten van de goddelozen..
De voorhof, was die ruime open vlakte, aan vier zijden door houten stijlen met handbomen bevestigd, afgesloten, welke een zinnebeeld was van de wereld, voor zover deze onder de roeping van het Evangelie leeft, en daardoor afgesloten is van de heidenwereld, die God niet kent. Door die voorhof was Israël afgescheiden van de volkeren, gelijk wij en onze kinderen van de heidenwereld afgescheiden zijn door de doop; waarom in het doopformulier dan ook gevraagd wordt: "Of gij niet gelooft en belijdt, dat uw kinderen in Christus geheiligd zijn," enz.; dat wil zeggen: of gij niet gelooft en belijdt, dat uw kinderen door Christus binnen de voorhof van de roeping gebracht zijn (want heiligen betekent afzonderen tot gebruik of ten dienste van God), en van die afzondering in de doop het van Christus ingestelde teken moeten ontvangen, gelijk niemand binnen Israëls voorhof komen mocht, dan die het teken van de roeping, dat is de besnijdenis, ontvangen had..
Vers 10
10. Ook zullen zijn twintig pilaren tot het aanhangen van die behangselen, en diens twintig voeten, waaraan de pilaren bevestigd zijn (Exodus 26:32) van koper zijn, de haken van deze pilaren en hun banden zullen van zilver zijn, de haken tot het inhangen van de staven tussen de pilaren, zowel als de verbindingsstaven zelf, van massief zilver (Exodus 27:17).Vers 10
10. Ook zullen zijn twintig pilaren tot het aanhangen van die behangselen, en diens twintig voeten, waaraan de pilaren bevestigd zijn (Exodus 26:32) van koper zijn, de haken van deze pilaren en hun banden zullen van zilver zijn, de haken tot het inhangen van de staven tussen de pilaren, zowel als de verbindingsstaven zelf, van massief zilver (Exodus 27:17).Vers 11
11. Alzo zullen ook aan de noordhoek in de lengte de behangsels honderd el lang zijn, en zijn twintig pilaren, en diens twintig voeten, van koper; de haken van de pilaren (Exodus 26:32,Exodus 26:37) en diens banden(Exodus 36:38) zullen van zilver zijn.Vers 11
11. Alzo zullen ook aan de noordhoek in de lengte de behangsels honderd el lang zijn, en zijn twintig pilaren, en diens twintig voeten, van koper; de haken van de pilaren (Exodus 26:32,Exodus 26:37) en diens banden(Exodus 36:38) zullen van zilver zijn.Vers 12
12. En in de breedte van de voorhof, aan de westhoek, zullen behangselen zijn van vijftig el, dus half zolang, en eveneens hun pilaren half zoveel, tien, en diens voeten tien. 13. Van gelijken zal de breedte van de voorhof, aan de oosthoek oostwaarts, van vijftig el zijn, wel even zoveel als naar de westzijde, doch hier zal de gehele breedte in drie delen-in de beide zijden of vleugels en in het midden-verdeeld worden.Vers 12
12. En in de breedte van de voorhof, aan de westhoek, zullen behangselen zijn van vijftig el, dus half zolang, en eveneens hun pilaren half zoveel, tien, en diens voeten tien. 13. Van gelijken zal de breedte van de voorhof, aan de oosthoek oostwaarts, van vijftig el zijn, wel even zoveel als naar de westzijde, doch hier zal de gehele breedte in drie delen-in de beide zijden of vleugels en in het midden-verdeeld worden.Vers 14
14. Alzo, dat er vijftien el van de behangselen op de een zijde zijn; hun pilaren drie en hun voeten drie;Vers 14
14. Alzo, dat er vijftien el van de behangselen op de een zijde zijn; hun pilaren drie en hun voeten drie;Vers 15
15. En vijftien el van de behangselen aan de andere zijde; hun pilaren drie en hun voeten drie.Vers 15
15. En vijftien el van de behangselen aan de andere zijde; hun pilaren drie en hun voeten drie.Vers 16
16. In het tot de ingang of de poort dienende middelstuk nu van de voorhof zal een deksel zijn van twintig el, een gordijn van dezelfde stof als het voor de ingang van detent zich bevindende voorhangsel (Exodus 26:36), van hemelsblauw en purper, en scharlaken, en fijn getwijnd linnen, geborduurd werk (Exodus 35:35); de pilaren vier en hun voeten vier.Vers 16
16. In het tot de ingang of de poort dienende middelstuk nu van de voorhof zal een deksel zijn van twintig el, een gordijn van dezelfde stof als het voor de ingang van detent zich bevindende voorhangsel (Exodus 26:36), van hemelsblauw en purper, en scharlaken, en fijn getwijnd linnen, geborduurd werk (Exodus 35:35); de pilaren vier en hun voeten vier.Vers 17
17. Al de pilaren van de voorhof tezamen zestig, zullen rondom uit acaciahout vervaardigd en uitgezonderd de kapitelen, die verzilverd moeten worden, (Exodus 38:17,Exodus 38:19) met zilveren banden van massief zilver bezet zijn; deze banden zullen van de ene pilaar tot deanderen reiken en dienen om de behangsels eraan te bevestigen; hun haken zullen eveneens van massief zilver zijn, om daarin de strikken te leggen, maar hun voeten zullen van koper zijn; er zullen bovendien touwen zijn, om met deze de gordijnen, aan koperen pennen, zowel naarbinnen als naar buiten, vast te spannen (Exodus 27:19; Exodus 35:10-Exodus 39:40; Numbers 3:37).Vers 17
17. Al de pilaren van de voorhof tezamen zestig, zullen rondom uit acaciahout vervaardigd en uitgezonderd de kapitelen, die verzilverd moeten worden, (Exodus 38:17,Exodus 38:19) met zilveren banden van massief zilver bezet zijn; deze banden zullen van de ene pilaar tot deanderen reiken en dienen om de behangsels eraan te bevestigen; hun haken zullen eveneens van massief zilver zijn, om daarin de strikken te leggen, maar hun voeten zullen van koper zijn; er zullen bovendien touwen zijn, om met deze de gordijnen, aan koperen pennen, zowel naarbinnen als naar buiten, vast te spannen (Exodus 27:19; Exodus 35:10-Exodus 39:40; Numbers 3:37).Vers 18
18. De lengte van de door het van buiten om de pilaren te spannen behangsel gevormde voorhof zal honderd el zijn (Exodus 27:9,Exodus 27:11), en de breedte doorgaans vijftig 1) (Exodus 27:12,Exodus 27:13), en de hoogte vijf el 2) van fijn getwijnd linnen; maar hun voeten, de onder de pilaren zich bevindende voetstukken, waarin deze staan, zullen van koper zijn.1) In het Hebreeuws Hamischim bahamischim. De LXX penthaonta epipenthkonta, d.i. vijftig bij vijftig. De bedoeling is: de zuidelijke breedte vijftig el en de noordelijke breedte vijftig el..
2) De grootte van een lange man bedraagt vier ellen (1 Samuel 17:4); 5 el voor de hoogte van de voorhof waren alzo toereikend, dat niemand over deze heen kon zien..
Vers 18
18. De lengte van de door het van buiten om de pilaren te spannen behangsel gevormde voorhof zal honderd el zijn (Exodus 27:9,Exodus 27:11), en de breedte doorgaans vijftig 1) (Exodus 27:12,Exodus 27:13), en de hoogte vijf el 2) van fijn getwijnd linnen; maar hun voeten, de onder de pilaren zich bevindende voetstukken, waarin deze staan, zullen van koper zijn.1) In het Hebreeuws Hamischim bahamischim. De LXX penthaonta epipenthkonta, d.i. vijftig bij vijftig. De bedoeling is: de zuidelijke breedte vijftig el en de noordelijke breedte vijftig el..
2) De grootte van een lange man bedraagt vier ellen (1 Samuel 17:4); 5 el voor de hoogte van de voorhof waren alzo toereikend, dat niemand over deze heen kon zien..
Vers 19
19. Aangaande al het gereedschap van de tabernakel, alle werktuigen, die men voor het opslaan en afbreken behoeft, en al het overige in al deze dienst, ja al zijn pennen, die tot bevestiging van de deksel over de woning nodig zijn (zie "Exodus 26:14), en al de pennen van de voorhof, (Exodus 27:17) zullen van koper (zie "Exodus 26:11) zijn. 1)1) De voorhof, die de tabernakel omsloot, bestond dus uit 2 maal 20, 2 maal 10 gelijk 60 pilaren, en een uit enkel byssus geweven wit omhangsel; van boven was het open; het besloeg een ruimte van 100 el lengte en 50 el breedte en was 5 el breed. De in hun kapitelen verzilverde pilaren waren aan elkaar verbonden door massief zilveren in zilveren haken liggende staven en stonden van onderen in koperen, in de aarde gegraven voetstukken vast, zij waren bovendien zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde met koorden aan koperen in de aarde geslagen pinnen bevestigd. Aan de staven nu hing aan de buitenzijde van de voorhof, het eenvoudig witte, uit byssus geweven omhangsel; dit bedekte aan de voorste naar het oosten gekeerde zijde slechts 15 el aan de rechter- en 15 el aan de linkervleugel, de middelste 20 el waren voor de door- en ingangen bestemd. Deze ingangen stonden echter niet open, maar aan de naar binnen gekeerde zijden van de pilaren, die de ingangen verdeelden, was een voorhangsel, in bonte kleuren gewerkt, dat aan de beide zijden kon teruggeslagen worden, en zo naast de noordelijke vleugel een doorgang vormde. De binnenste, door de pilaren in hun behangsels omsloten ruimte van de voorhof bedroeg 5000 vierkante el. De tabernakel zelf was z binnen deze ruimte geplaatst, dat hij in het zuiden, noorden en westen ieder 20 el van de pilaren verwijderd was; de voorste plaats, voor de ingang tot de tabernakel, omvatte alzo 2500 vierkante el, op deze plaats stonden het brandofferaltaar en het koperen wasvat (Exodus 27:1-Exodus 27:8; Exodus 30:18)
Gelijk de tabernakel de woning van de Heere is in het midden van Zijn volk, zo betekent de voorhof de plaats, welke Israël tegenover zijn God inneemt. Aan de ene zijde is deze plaats een, die uitnemend is boven alle volken van de aarde: God en volk wonen bij elkaar. God midden onder Zijn volk, het volk in de omgeving en nabijheid van zijn God. Aan de andere zijde is deze verhouding toch ook een nog daar buiten staan, een staan voor de deuren. De woning van God zelf mag Israël niet betreden; alleen is aan zijn gewijde plaatsbekleders en middelaars, de priesters het ingaan toegestaan, opdat zij in zijn plaats met God verkeren, daar de gaven van het volk aan God brengen, en van daar aan het volk de genadebetuigingen van God terugbrengen. Maar ook zelfs de priesters is de onmiddellijke toegang tot God en het bestendig blijven bij Hem nog ontzegd; zij mogen niet verder dan in het heilige; slechts eens in het jaar mag de hogepriester de voorhang voor het Allerheilige opheffen en met het verzoenend offerbloed en de wolk van wierook voor God verschijnen, om de volkomen verzoening met God in het nieuwe verbond en de volkomen vereniging met Hem, en het bestendig wonen bij Hem in het rijk van de heerlijkheid profetisch af te beelden. Wij zien alzo, dat de tent der samenkomst in haar drievoudige verdeling drie trappen van voortgang in zich heeft, welke de voortgaande ontwikkeling van het rijk van God in zijn geschiedenis aanwijzen; in de voorhof hebben wij de oudtestamentische gemeente, die als drager van het rijk van God nog priesterlijke middelaars nodig heeft; in het heilige zien wij de nieuwtestamentische gemeente, die, daar de verzoening reeds volbracht is, door middel van het algemene priesterschap onmiddellijk en zelf tot God naderen, haar gaven brengen en de zegen halen mag; in het Allerheilige eindelijk wordt ons de hemelse gemeente voorgesteld, die, nadat het rijk van God zijn volmaking gevonden heeft, tot het aanschouwen van de heerlijkheid van God en tot bestendig wonen bij Hem gekomen is..
De majesteit van de heilige zaken lag voor hen verborgen onder deze schaduwbeelden, opdat zij eerbiedig zouden naderen, om God te vereren; en aan hun onwaardigheid werden zij herinnerd, opdat zij des te nederiger zich voor Gods aangezicht zouden gedragen, en de vrees het berouw tevoorschijn zou brengen. Hun werd tevens aanbevolen, de matigheid in het wijs zijn te betrachten, opdat zij niet bovenmate weetgierig zouden zijn..
III. Exodus 27:20-Exodus 27:21. Het eveneens in de voorhof te plaatsen wasvat (Exodus 30:7) vooreerst nog voor bijgaande, en in het volgende hoofdstuk van de kleding van zijn dienaren willende handelen, schrijft de Heere eerst voor de soort en toebereiding van de olie voor de zeven lampen, omdat de dagelijkse verzorging van deze lampen aanstonds na het oprichten van de tabernakel een begin moet nemen.
Vers 19
19. Aangaande al het gereedschap van de tabernakel, alle werktuigen, die men voor het opslaan en afbreken behoeft, en al het overige in al deze dienst, ja al zijn pennen, die tot bevestiging van de deksel over de woning nodig zijn (zie "Exodus 26:14), en al de pennen van de voorhof, (Exodus 27:17) zullen van koper (zie "Exodus 26:11) zijn. 1)1) De voorhof, die de tabernakel omsloot, bestond dus uit 2 maal 20, 2 maal 10 gelijk 60 pilaren, en een uit enkel byssus geweven wit omhangsel; van boven was het open; het besloeg een ruimte van 100 el lengte en 50 el breedte en was 5 el breed. De in hun kapitelen verzilverde pilaren waren aan elkaar verbonden door massief zilveren in zilveren haken liggende staven en stonden van onderen in koperen, in de aarde gegraven voetstukken vast, zij waren bovendien zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde met koorden aan koperen in de aarde geslagen pinnen bevestigd. Aan de staven nu hing aan de buitenzijde van de voorhof, het eenvoudig witte, uit byssus geweven omhangsel; dit bedekte aan de voorste naar het oosten gekeerde zijde slechts 15 el aan de rechter- en 15 el aan de linkervleugel, de middelste 20 el waren voor de door- en ingangen bestemd. Deze ingangen stonden echter niet open, maar aan de naar binnen gekeerde zijden van de pilaren, die de ingangen verdeelden, was een voorhangsel, in bonte kleuren gewerkt, dat aan de beide zijden kon teruggeslagen worden, en zo naast de noordelijke vleugel een doorgang vormde. De binnenste, door de pilaren in hun behangsels omsloten ruimte van de voorhof bedroeg 5000 vierkante el. De tabernakel zelf was z binnen deze ruimte geplaatst, dat hij in het zuiden, noorden en westen ieder 20 el van de pilaren verwijderd was; de voorste plaats, voor de ingang tot de tabernakel, omvatte alzo 2500 vierkante el, op deze plaats stonden het brandofferaltaar en het koperen wasvat (Exodus 27:1-Exodus 27:8; Exodus 30:18)
Gelijk de tabernakel de woning van de Heere is in het midden van Zijn volk, zo betekent de voorhof de plaats, welke Israël tegenover zijn God inneemt. Aan de ene zijde is deze plaats een, die uitnemend is boven alle volken van de aarde: God en volk wonen bij elkaar. God midden onder Zijn volk, het volk in de omgeving en nabijheid van zijn God. Aan de andere zijde is deze verhouding toch ook een nog daar buiten staan, een staan voor de deuren. De woning van God zelf mag Israël niet betreden; alleen is aan zijn gewijde plaatsbekleders en middelaars, de priesters het ingaan toegestaan, opdat zij in zijn plaats met God verkeren, daar de gaven van het volk aan God brengen, en van daar aan het volk de genadebetuigingen van God terugbrengen. Maar ook zelfs de priesters is de onmiddellijke toegang tot God en het bestendig blijven bij Hem nog ontzegd; zij mogen niet verder dan in het heilige; slechts eens in het jaar mag de hogepriester de voorhang voor het Allerheilige opheffen en met het verzoenend offerbloed en de wolk van wierook voor God verschijnen, om de volkomen verzoening met God in het nieuwe verbond en de volkomen vereniging met Hem, en het bestendig wonen bij Hem in het rijk van de heerlijkheid profetisch af te beelden. Wij zien alzo, dat de tent der samenkomst in haar drievoudige verdeling drie trappen van voortgang in zich heeft, welke de voortgaande ontwikkeling van het rijk van God in zijn geschiedenis aanwijzen; in de voorhof hebben wij de oudtestamentische gemeente, die als drager van het rijk van God nog priesterlijke middelaars nodig heeft; in het heilige zien wij de nieuwtestamentische gemeente, die, daar de verzoening reeds volbracht is, door middel van het algemene priesterschap onmiddellijk en zelf tot God naderen, haar gaven brengen en de zegen halen mag; in het Allerheilige eindelijk wordt ons de hemelse gemeente voorgesteld, die, nadat het rijk van God zijn volmaking gevonden heeft, tot het aanschouwen van de heerlijkheid van God en tot bestendig wonen bij Hem gekomen is..
De majesteit van de heilige zaken lag voor hen verborgen onder deze schaduwbeelden, opdat zij eerbiedig zouden naderen, om God te vereren; en aan hun onwaardigheid werden zij herinnerd, opdat zij des te nederiger zich voor Gods aangezicht zouden gedragen, en de vrees het berouw tevoorschijn zou brengen. Hun werd tevens aanbevolen, de matigheid in het wijs zijn te betrachten, opdat zij niet bovenmate weetgierig zouden zijn..
III. Exodus 27:20-Exodus 27:21. Het eveneens in de voorhof te plaatsen wasvat (Exodus 30:7) vooreerst nog voor bijgaande, en in het volgende hoofdstuk van de kleding van zijn dienaren willende handelen, schrijft de Heere eerst voor de soort en toebereiding van de olie voor de zeven lampen, omdat de dagelijkse verzorging van deze lampen aanstonds na het oprichten van de tabernakel een begin moet nemen.
Vers 20
20. a) Gij nu zult de kinderen van Israël gebieden, dat zij tot u brengen zuivere olie van olijven, 1) niet van andere olievruchten, gestoten, niet door persen verkregen. De olijven moeten eerst van bladeren, stof enz. gereinigd worden, opdat het olie van de fijnste soort zij, want zijmoet dienen tot de luchter, opdat men gedurig de lampen aansteekt (Exodus 25:31 vv.).a) Leviticus 24:2
1) De olijfboom, een van de voortreffelijkste gewassen van Palestina, werd in bijzondere tuinen, voornamelijk op hoogten en bergen gekweekt, daar zij een droge, zandige grond beminnen; ook komt hij in vochtigen voor, en groeit zelfs onder het water (zie Genesis 8:11). De knoestige stam is 20-30 voet hoog, heeft een gladde grauwe bast, en draagt over zijn gehele lengte takken, die zich zeer ver uitbreiden (Psalms 128:3). De bladeren zijn lancetvormig, dik en stijf, bijna zonder steel, ongeveer 2« duim lang en blijven het gehele jaar groen (Psalm. 52:10 Jeremiah 11:19 ). Uit de in kleine bosjes tussen de bladeren tevoorschijn komende witte bloesems ontwikkelen zich de olijven in de gedaante van langwerpig ronde bessen, die soms zo groot als een duivenei worden, eerst groen, en later purperkleurig en zwart zijn en een harde kern omsluiten; zij zijn in september rijp. De onrijpe, voorzichtig afgeslagen vruchten werden f gestoten, en gaven dan de fijnste olie van witte kleur, f geperst en getreden; ook heeft men oliemolens. Rijpe en zeer vlezige vruchten geven slechte olie. Niet ongewoon was het, de olijven ook ruw, of in zout water geweekt, of ook ingemaakt te eten.
III. Exodus 27:20-Exodus 27:21. Het eveneens in de voorhof te plaatsen wasvat (Exodus 30:7) vooreerst nog voor bijgaande, en in het volgende hoofdstuk van de kleding van zijn dienaren willende handelen, schrijft de Heere eerst voor de soort en toebereiding van de olie voor de zeven lampen, omdat de dagelijkse verzorging van deze lampen aanstonds na het oprichten van de tabernakel een begin moet nemen.
20. a) Gij nu zult de kinderen van Israël gebieden, dat zij tot u brengen zuivere olie van olijven, 1) niet van andere olievruchten, gestoten, niet door persen verkregen. De olijven moeten eerst van bladeren, stof enz. gereinigd worden, opdat het olie van de fijnste soort zij, want zijmoet dienen tot de luchter, opdat men gedurig de lampen aansteekt (Exodus 25:31 vv.).
a) Leviticus 24:2
1) De olijfboom, een van de voortreffelijkste gewassen van Palestina, werd in bijzondere tuinen, voornamelijk op hoogten en bergen gekweekt, daar zij een droge, zandige grond beminnen; ook komt hij in vochtigen voor, en groeit zelfs onder het water (zie Genesis 8:11). De knoestige stam is 20-30 voet hoog, heeft een gladde grauwe bast, en draagt over zijn gehele lengte takken, die zich zeer ver uitbreiden (Psalms 128:3). De bladeren zijn lancetvormig, dik en stijf, bijna zonder steel, ongeveer 2« duim lang en blijven het gehele jaar groen (Psalm. 52:10 Jeremiah 11:19 ). Uit de in kleine bosjes tussen de bladeren tevoorschijn komende witte bloesems ontwikkelen zich de olijven in de gedaante van langwerpig ronde bessen, die soms zo groot als een duivenei worden, eerst groen, en later purperkleurig en zwart zijn en een harde kern omsluiten; zij zijn in september rijp. De onrijpe, voorzichtig afgeslagen vruchten werden f gestoten, en gaven dan de fijnste olie van witte kleur, f geperst en getreden; ook heeft men oliemolens. Rijpe en zeer vlezige vruchten geven slechte olie. Niet ongewoon was het, de olijven ook ruw, of in zout water geweekt, of ook ingemaakt te eten.
Vers 20
20. a) Gij nu zult de kinderen van Israël gebieden, dat zij tot u brengen zuivere olie van olijven, 1) niet van andere olievruchten, gestoten, niet door persen verkregen. De olijven moeten eerst van bladeren, stof enz. gereinigd worden, opdat het olie van de fijnste soort zij, want zijmoet dienen tot de luchter, opdat men gedurig de lampen aansteekt (Exodus 25:31 vv.).a) Leviticus 24:2
1) De olijfboom, een van de voortreffelijkste gewassen van Palestina, werd in bijzondere tuinen, voornamelijk op hoogten en bergen gekweekt, daar zij een droge, zandige grond beminnen; ook komt hij in vochtigen voor, en groeit zelfs onder het water (zie Genesis 8:11). De knoestige stam is 20-30 voet hoog, heeft een gladde grauwe bast, en draagt over zijn gehele lengte takken, die zich zeer ver uitbreiden (Psalms 128:3). De bladeren zijn lancetvormig, dik en stijf, bijna zonder steel, ongeveer 2« duim lang en blijven het gehele jaar groen (Psalm. 52:10 Jeremiah 11:19 ). Uit de in kleine bosjes tussen de bladeren tevoorschijn komende witte bloesems ontwikkelen zich de olijven in de gedaante van langwerpig ronde bessen, die soms zo groot als een duivenei worden, eerst groen, en later purperkleurig en zwart zijn en een harde kern omsluiten; zij zijn in september rijp. De onrijpe, voorzichtig afgeslagen vruchten werden f gestoten, en gaven dan de fijnste olie van witte kleur, f geperst en getreden; ook heeft men oliemolens. Rijpe en zeer vlezige vruchten geven slechte olie. Niet ongewoon was het, de olijven ook ruw, of in zout water geweekt, of ook ingemaakt te eten.
III. Exodus 27:20-Exodus 27:21. Het eveneens in de voorhof te plaatsen wasvat (Exodus 30:7) vooreerst nog voor bijgaande, en in het volgende hoofdstuk van de kleding van zijn dienaren willende handelen, schrijft de Heere eerst voor de soort en toebereiding van de olie voor de zeven lampen, omdat de dagelijkse verzorging van deze lampen aanstonds na het oprichten van de tabernakel een begin moet nemen.
20. a) Gij nu zult de kinderen van Israël gebieden, dat zij tot u brengen zuivere olie van olijven, 1) niet van andere olievruchten, gestoten, niet door persen verkregen. De olijven moeten eerst van bladeren, stof enz. gereinigd worden, opdat het olie van de fijnste soort zij, want zijmoet dienen tot de luchter, opdat men gedurig de lampen aansteekt (Exodus 25:31 vv.).
a) Leviticus 24:2
1) De olijfboom, een van de voortreffelijkste gewassen van Palestina, werd in bijzondere tuinen, voornamelijk op hoogten en bergen gekweekt, daar zij een droge, zandige grond beminnen; ook komt hij in vochtigen voor, en groeit zelfs onder het water (zie Genesis 8:11). De knoestige stam is 20-30 voet hoog, heeft een gladde grauwe bast, en draagt over zijn gehele lengte takken, die zich zeer ver uitbreiden (Psalms 128:3). De bladeren zijn lancetvormig, dik en stijf, bijna zonder steel, ongeveer 2« duim lang en blijven het gehele jaar groen (Psalm. 52:10 Jeremiah 11:19 ). Uit de in kleine bosjes tussen de bladeren tevoorschijn komende witte bloesems ontwikkelen zich de olijven in de gedaante van langwerpig ronde bessen, die soms zo groot als een duivenei worden, eerst groen, en later purperkleurig en zwart zijn en een harde kern omsluiten; zij zijn in september rijp. De onrijpe, voorzichtig afgeslagen vruchten werden f gestoten, en gaven dan de fijnste olie van witte kleur, f geperst en getreden; ook heeft men oliemolens. Rijpe en zeer vlezige vruchten geven slechte olie. Niet ongewoon was het, de olijven ook ruw, of in zout water geweekt, of ook ingemaakt te eten.
Vers 21
21. Gelijk reeds (Exodus 26:35) gezegd is, zal de kandelaar met zijn zeven lampen in de tent der samenkomst 1) (zie Ex "35:21) staan van buiten de voorhang, die voor de getuigenis is, voor het Allerheilige met de Ark van het Verbond. Daar zullen Aron en zijn zonen, van wier priesterlijk beroep later verderzal gesproken worden (Exodus 28:1) ze toerichten, van de avond tot de morgen, voor het aangezicht van de HEERE (Leviticus 24:1-Leviticus 24:4); dit, deze gave van olie voor het volk, en de bereiding van de lampen voor de priesters, zal een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten, vanwege (onder) de kinderen van Israël, tot op de tijd, dat de tegenwoordige bedeling in haar zinnebeeldendoor de volgende vervuld zal zijn (Genesis 17:7).1) Voor de eerste maal wordt hier de tabernakel de tent der samenkomst genoemd. Hiermee wordt aangeduid, dat in die tent de Heere zou komen tot Zijn volk, dat het samenkomen van de Heere en Zijn Verbondsvolk Israël in die tent zodanig zou plaats hebben, dat in waarheid de innige betrekking tussen Jehova en Israël zou openbaar worden..
Vers 21
21. Gelijk reeds (Exodus 26:35) gezegd is, zal de kandelaar met zijn zeven lampen in de tent der samenkomst 1) (zie Ex "35:21) staan van buiten de voorhang, die voor de getuigenis is, voor het Allerheilige met de Ark van het Verbond. Daar zullen Aron en zijn zonen, van wier priesterlijk beroep later verderzal gesproken worden (Exodus 28:1) ze toerichten, van de avond tot de morgen, voor het aangezicht van de HEERE (Leviticus 24:1-Leviticus 24:4); dit, deze gave van olie voor het volk, en de bereiding van de lampen voor de priesters, zal een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten, vanwege (onder) de kinderen van Israël, tot op de tijd, dat de tegenwoordige bedeling in haar zinnebeeldendoor de volgende vervuld zal zijn (Genesis 17:7).1) Voor de eerste maal wordt hier de tabernakel de tent der samenkomst genoemd. Hiermee wordt aangeduid, dat in die tent de Heere zou komen tot Zijn volk, dat het samenkomen van de Heere en Zijn Verbondsvolk Israël in die tent zodanig zou plaats hebben, dat in waarheid de innige betrekking tussen Jehova en Israël zou openbaar worden..