Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 21

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 21

Exodus 21:1.

WETTEN OMTRENT DIENSTBAREN, MOORDENAARS EN DOODSLAGERS.

I. Exodus 21:1-Exodus 21:11. Wat de Heere nu verder aan Zijn volk oplegt, met betrekking tot het te sluiten verbond doelt op de wederkerige verhouding van de burgers van Zijn rijk in staatsrechterlijk opzicht (rechten van het burgerlijk maatschappelijk leven en wel op de persoonlijke rechten van de lijfeigenen (Exodus 21:1-Exodus 21:6), zowel als van de door hun vaders ten huwelijk verkochte dochters (Exodus 21:7-Exodus 21:11).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 21

Exodus 21:1.

WETTEN OMTRENT DIENSTBAREN, MOORDENAARS EN DOODSLAGERS.

I. Exodus 21:1-Exodus 21:11. Wat de Heere nu verder aan Zijn volk oplegt, met betrekking tot het te sluiten verbond doelt op de wederkerige verhouding van de burgers van Zijn rijk in staatsrechterlijk opzicht (rechten van het burgerlijk maatschappelijk leven en wel op de persoonlijke rechten van de lijfeigenen (Exodus 21:1-Exodus 21:6), zowel als van de door hun vaders ten huwelijk verkochte dochters (Exodus 21:7-Exodus 21:11).

Vers 1

1. Verder zei de Heere tot Mozes: Dit nu zijn de rechten, 1) de rechtsverordeningen voor uw burgerlijke maatschappij, die gij hun ter bewaring zult voorstellen, wanneer zij een staat onder Mij, als hun koning-een theocratie-willen vormen.

1) Onder rechten hebben wij te verstaan, de verordeningen, waardoor de burgerlijke verhouding tot en onder elkaar wordt geregeld, de rechten, waardoor het volksleven vastere verhoudingen verkrijgt. Rechten, waaruit blijkt, dat bij Israël, het verbondsvolk van God, geen onderscheid bestaat tussen vrijen en slaven, zoals bij andere volken, maar dat de Heere onder hen alleen kent personen en burgers. Het waren echter geboden, die voor Israël bindend gezag hadden. Tertullianus heeft deze wetten genoemd, regels van menslievendheid, omdat God hiermee zijn volk wilde leren, in het bijzonder de barmhartigheid te oefenen..

Vers 1

1. Verder zei de Heere tot Mozes: Dit nu zijn de rechten, 1) de rechtsverordeningen voor uw burgerlijke maatschappij, die gij hun ter bewaring zult voorstellen, wanneer zij een staat onder Mij, als hun koning-een theocratie-willen vormen.

1) Onder rechten hebben wij te verstaan, de verordeningen, waardoor de burgerlijke verhouding tot en onder elkaar wordt geregeld, de rechten, waardoor het volksleven vastere verhoudingen verkrijgt. Rechten, waaruit blijkt, dat bij Israël, het verbondsvolk van God, geen onderscheid bestaat tussen vrijen en slaven, zoals bij andere volken, maar dat de Heere onder hen alleen kent personen en burgers. Het waren echter geboden, die voor Israël bindend gezag hadden. Tertullianus heeft deze wetten genoemd, regels van menslievendheid, omdat God hiermee zijn volk wilde leren, in het bijzonder de barmhartigheid te oefenen..

Vers 2

2. Als gij de burger van Mijn rijk, een Hebreeuwse 1) knecht, een van uw volksgenoten tot uw lijfeigene kopen zult, hetzij dat hij uit nood zichzelf te koop aanbiedt (Leviticus 25:39), of hij van rechtswege verkocht wordt (Exodus 22:3), 2) die zal van de tijd van zijn in dienst treden af gerekend, zes jaar dienen; maar in het zevende zal hij als vrij man uitgaan 3) om niet, zonder dat hij eerst zijn vrijlating hoeft te betalen, en gij zult hem bovendien nog een geschenk in vee en vruchten meegeven (Deuteronomy 15:13).

1)Uitdrukkelijk wordt hier gesproken van een Hebreeuwse knecht, omdat deze verordeningen niet van toepassing waren op niet-Israëlieten. Niet-Israëlieten konden lijfeigenen worden door oorlog met andere volken..

2) Dat niet zelden gelovigen ook hun schuldenaars, die niet betalen konden, of de achtergeblevene betrekkingen van deze tot lijfeigenen maakten, blijkt uit 2 Kings 4:1 2 Kings 4:2 Samuël Nehemiah. 5:5 Isaiah 50:1 Matthew 18:25; het is echter niet duidelijk uit de wet te zien, of zij daartoe recht hadden, of, wat waarschijnlijker is, zij zich dit slechts aanmatigden..

Een vast lijfeigenschap mocht daarom in Israël niet worden ingevoerd. Na zes jaar dienst was de dienstknecht (Ebed) vrij..

3) Evenals na een zesdaagse arbeid mens en vee een rustdag hebben (Exodus 20:10), het land na bearbeiding gedurende zes jaar rust (Leviticus 25:3) en in het sabbatsjaar de Hebreeuwse schuldenaar door zijn schuldeiser niet lastig gevallen mocht worden (Deuteronomy 15:2), zo moest ook een Hebreeuwse knecht na zesjarige dienst vrijkomen, en in het zevende jaar zijn vrijheid verkrijgen. Onder het zevende jaar is echter niet zoals sommigen aannemen, het sabbatsjaar te verstaan, maar het zevende jaar van de dienst; wel gaf eens het sabbatsjaar aanleiding, om alle Hebreeuwse knechten vrij te laten (Jeremia. 34:8) 34:8 doch dit geschiedde slechts, om aan de tot die tijd veronachtzaamde wet te voldoen. Omtrent het jubeljaar daarentegen wordt (Leviticus 25:39) verordend, dat iedere lijfeigene vrijgelaten zal worden, ook al is zijn diensttijd nog niet ten einde..

Vers 2

2. Als gij de burger van Mijn rijk, een Hebreeuwse 1) knecht, een van uw volksgenoten tot uw lijfeigene kopen zult, hetzij dat hij uit nood zichzelf te koop aanbiedt (Leviticus 25:39), of hij van rechtswege verkocht wordt (Exodus 22:3), 2) die zal van de tijd van zijn in dienst treden af gerekend, zes jaar dienen; maar in het zevende zal hij als vrij man uitgaan 3) om niet, zonder dat hij eerst zijn vrijlating hoeft te betalen, en gij zult hem bovendien nog een geschenk in vee en vruchten meegeven (Deuteronomy 15:13).

1)Uitdrukkelijk wordt hier gesproken van een Hebreeuwse knecht, omdat deze verordeningen niet van toepassing waren op niet-Israëlieten. Niet-Israëlieten konden lijfeigenen worden door oorlog met andere volken..

2) Dat niet zelden gelovigen ook hun schuldenaars, die niet betalen konden, of de achtergeblevene betrekkingen van deze tot lijfeigenen maakten, blijkt uit 2 Kings 4:1 2 Kings 4:2 Samuël Nehemiah. 5:5 Isaiah 50:1 Matthew 18:25; het is echter niet duidelijk uit de wet te zien, of zij daartoe recht hadden, of, wat waarschijnlijker is, zij zich dit slechts aanmatigden..

Een vast lijfeigenschap mocht daarom in Israël niet worden ingevoerd. Na zes jaar dienst was de dienstknecht (Ebed) vrij..

3) Evenals na een zesdaagse arbeid mens en vee een rustdag hebben (Exodus 20:10), het land na bearbeiding gedurende zes jaar rust (Leviticus 25:3) en in het sabbatsjaar de Hebreeuwse schuldenaar door zijn schuldeiser niet lastig gevallen mocht worden (Deuteronomy 15:2), zo moest ook een Hebreeuwse knecht na zesjarige dienst vrijkomen, en in het zevende jaar zijn vrijheid verkrijgen. Onder het zevende jaar is echter niet zoals sommigen aannemen, het sabbatsjaar te verstaan, maar het zevende jaar van de dienst; wel gaf eens het sabbatsjaar aanleiding, om alle Hebreeuwse knechten vrij te laten (Jeremia. 34:8) 34:8 doch dit geschiedde slechts, om aan de tot die tijd veronachtzaamde wet te voldoen. Omtrent het jubeljaar daarentegen wordt (Leviticus 25:39) verordend, dat iedere lijfeigene vrijgelaten zal worden, ook al is zijn diensttijd nog niet ten einde..

Vers 3

3. Indien hij met zijn lijf, dat is zonder een vrouw, ingekomen zal zijn, zo zal hij met zijn lijf uitgaan, 1) hij heeft geen recht, gedurende zijn diensttijd te huwen en een gezin te vestigen; indien hij een getrouwd man was, zozal zijn vrouw bij zijn vrijlating hem niet onthouden worden, maar met hem uitgaan.

1)"Uitgaan," nl. uit het huis van zijn meester, in de zin van, vrijgelaten worden. Stierf de heer, v r de zes jaar om waren, dan was de knecht ook vrij. Bovendien kon hij door zijn bloedverwanten voor geld gelost worden..

Vers 3

3. Indien hij met zijn lijf, dat is zonder een vrouw, ingekomen zal zijn, zo zal hij met zijn lijf uitgaan, 1) hij heeft geen recht, gedurende zijn diensttijd te huwen en een gezin te vestigen; indien hij een getrouwd man was, zozal zijn vrouw bij zijn vrijlating hem niet onthouden worden, maar met hem uitgaan.

1)"Uitgaan," nl. uit het huis van zijn meester, in de zin van, vrijgelaten worden. Stierf de heer, v r de zes jaar om waren, dan was de knecht ook vrij. Bovendien kon hij door zijn bloedverwanten voor geld gelost worden..

Vers 4

4. Indien hem zijn heer gedurende die zes jaar een vrouw 1) gegeven, en zij hem zonen en dochters gebaard zal hebben, zo zal bij zijn in vrijheid stelling de vrouw en haar kinderen het eigendom van haar heer zijn; zij zullen in de lijfeigenschap blijven, en hij zal met zijn lijf alleen, zonder vrouw en kinderen, uitgaan.

1) Sommigen willen onder "vrouw" een heidense slavin verstaan hebben, omdat alleen niet-Israëlieten in voortdurende dienst mochten gehouden worden en met Hebreeuwse vrouwen moest worden gehandeld, naar Exodus 21:7-Exodus 21:9 van dit hoofdstuk en naar Leviticus 25:41 en Deuteronomy 15:12

Vers 4

4. Indien hem zijn heer gedurende die zes jaar een vrouw 1) gegeven, en zij hem zonen en dochters gebaard zal hebben, zo zal bij zijn in vrijheid stelling de vrouw en haar kinderen het eigendom van haar heer zijn; zij zullen in de lijfeigenschap blijven, en hij zal met zijn lijf alleen, zonder vrouw en kinderen, uitgaan.

1) Sommigen willen onder "vrouw" een heidense slavin verstaan hebben, omdat alleen niet-Israëlieten in voortdurende dienst mochten gehouden worden en met Hebreeuwse vrouwen moest worden gehandeld, naar Exodus 21:7-Exodus 21:9 van dit hoofdstuk en naar Leviticus 25:41 en Deuteronomy 15:12

Vers 5

5. a) Maar indien de knecht ronduit zeggen zal: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet vrij uitgaan, maar bij hen blijven.

a)Deuteronomy 15:16

Vers 5

5. a) Maar indien de knecht ronduit zeggen zal: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet vrij uitgaan, maar bij hen blijven.

a)Deuteronomy 15:16

Vers 6

6. Zo zal hem zijn heer tot de goden 1) brengen, voor God brengen, dat is aan de plaats van het gericht, waar de rechters in naam van God recht spraken (Deuteronomy 1:17; Deuteronomy 19:17 vv.), opdat hij daar zijn afstand van de vrijstelling plechtig verklare; 2)daarna nadat zijn heer met hem naar huis zal gekeerd zijn, zal hij hem in tegenwoordigheid van rechterlijke getuigen, aan de deur of aan de post van een van de deuren brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn oor doorboren, 3) en daardoor aan het huis vasthechten, en hij zal hem eeuwig, 4) voor zijn gehele leven dienen.

1) In het Myhlah la (El-Haëlohim). De LXX vertaalt prov to arithrion, d.i. tot de plaats, waar in de naam van God werd recht gesproken. De rechters en de overheid werden goden genoemd omdat zij als het ware daar de vonnissen uitspraken, waar God gezegd werd te wonen en daar in de naam van God, als in Zijn tegenwoordigheid, rechtspraken. Op die plaats moest dan door de knecht het worden uitgesproken, dat hij vrijwillig in het gezin van zijn meester bleef dienen en de Overheid had dan geen recht om hem dit te beletten, omdat het burgerschapsrecht de rechten van het bloed heeft te eerbiedigen..

2) Daar God de eenmaal reeds werkelijk ingevoerde lijfeigenschap in de burgerlijke inrichting van zijn volk wilde opnemen-en Hij kon dat temeer, omdat het volk van het Oude Testament zelf nog in de toestand van dienstbaarheid zich bevond, en nog niet tot de heerlijke vrijheid van de kinderen van God doorgedrongen was-zo is het nu geheel in de orde, wanneer de lijfeigenschap door vaste bepalingen wordt geregeld. Alle menselijke hardheid en tyranieke willekeur van meesters jegens hun slaven is door deze gefnuikt, ja, zelfs het lot van de lijfeigenen door andere voorschriften (Leviticus 25:39,Leviticus 25:43,Leviticus 25:53) zeer draaglijk gemaakt, en aan dat van gehuurde arbeiders bijna gelijk gesteld. Ook wordt hier de wederkerige betrekking tussen heren en knechten naar de koninklijke wet van de liefde (Jacobus 2:8) geregeld; de liefde van de zijde van de Heere zal de knecht bij zijn vrijlating niet met lege handen laten uitgaan, maar hem, om zelfstandig te kunnen voorthelpen, met een uitrusting voorzien; en de liefde van de zijde van de knecht, vooral wanneer hij door vrouw en kind nog in het bijzonder aan zijn heer gebonden is, zal hem de lijfeigenschap voor zijn leven boven de vrijheid doen verkiezen. Wat het symbolische gebruik aangaat, het doorboren van het rechter oor, zo betekent deze handeling, dat diegene, met wie zij geschiedt, open, aan de bevelen van de heer gehoorzame oren hebben moet (Psalms 40:7); het aanhechten met de priem aan de deur of post moet de bestendige verbintenis aan het huis uitdrukken. Dit gebruik bestond ook bij andere volken in de oudheid, en nog heden laten de Derwischen (Islamitische geestelijken), ten teken van hun wijding en van hun toebehoren aan God zich de oren doorboren. Dat overigens dezelfde bepalingen ook ten opzichte van de dienstmaagden gelden zouden, zegt Deuteronomy 15:12-Deuteronomy 15:18, waar de hier gegeven voorschriften bovendien verder uitgebreid en nader bevestigd worden..

3) Er bleef ook dan nog iets vernederends aan die toestand zelf hangen. Dit wordt aan geduid door de verscheuring van het oor, niet binnenshuis, maar als op de straat, aan de deur of deurpost, ten aanschouwe van allen. Het woord dat in de grondtekst gebezigd wordt, duidt eerder een scheuren (ratzang) dan doorboren (nakab) aan. Nog een ander woord (karath) vindt gij in Psalms 40:7. Deze laatste plaats moet veeleer met Psalms 22:17, dan met dit voorgeschreven gebruik van de stukrijting van het oor van een dienstknecht vergeleken worden..

4)"Eeuwig". In de zin van, zolang hij leeft. Zo hij het jubeljaar beleefde, werd hij ook dan niet ontslagen. Ook Immanuël wordt sprekend ingevoerd; "Gij hebt mij de oren doorboord". Deze plaat geeft de betekenis van die uitdrukking te verstaan. De dienstknecht hier is een type van de Christus..

Vers 6

6. Zo zal hem zijn heer tot de goden 1) brengen, voor God brengen, dat is aan de plaats van het gericht, waar de rechters in naam van God recht spraken (Deuteronomy 1:17; Deuteronomy 19:17 vv.), opdat hij daar zijn afstand van de vrijstelling plechtig verklare; 2)daarna nadat zijn heer met hem naar huis zal gekeerd zijn, zal hij hem in tegenwoordigheid van rechterlijke getuigen, aan de deur of aan de post van een van de deuren brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn oor doorboren, 3) en daardoor aan het huis vasthechten, en hij zal hem eeuwig, 4) voor zijn gehele leven dienen.

1) In het Myhlah la (El-Haëlohim). De LXX vertaalt prov to arithrion, d.i. tot de plaats, waar in de naam van God werd recht gesproken. De rechters en de overheid werden goden genoemd omdat zij als het ware daar de vonnissen uitspraken, waar God gezegd werd te wonen en daar in de naam van God, als in Zijn tegenwoordigheid, rechtspraken. Op die plaats moest dan door de knecht het worden uitgesproken, dat hij vrijwillig in het gezin van zijn meester bleef dienen en de Overheid had dan geen recht om hem dit te beletten, omdat het burgerschapsrecht de rechten van het bloed heeft te eerbiedigen..

2) Daar God de eenmaal reeds werkelijk ingevoerde lijfeigenschap in de burgerlijke inrichting van zijn volk wilde opnemen-en Hij kon dat temeer, omdat het volk van het Oude Testament zelf nog in de toestand van dienstbaarheid zich bevond, en nog niet tot de heerlijke vrijheid van de kinderen van God doorgedrongen was-zo is het nu geheel in de orde, wanneer de lijfeigenschap door vaste bepalingen wordt geregeld. Alle menselijke hardheid en tyranieke willekeur van meesters jegens hun slaven is door deze gefnuikt, ja, zelfs het lot van de lijfeigenen door andere voorschriften (Leviticus 25:39,Leviticus 25:43,Leviticus 25:53) zeer draaglijk gemaakt, en aan dat van gehuurde arbeiders bijna gelijk gesteld. Ook wordt hier de wederkerige betrekking tussen heren en knechten naar de koninklijke wet van de liefde (Jacobus 2:8) geregeld; de liefde van de zijde van de Heere zal de knecht bij zijn vrijlating niet met lege handen laten uitgaan, maar hem, om zelfstandig te kunnen voorthelpen, met een uitrusting voorzien; en de liefde van de zijde van de knecht, vooral wanneer hij door vrouw en kind nog in het bijzonder aan zijn heer gebonden is, zal hem de lijfeigenschap voor zijn leven boven de vrijheid doen verkiezen. Wat het symbolische gebruik aangaat, het doorboren van het rechter oor, zo betekent deze handeling, dat diegene, met wie zij geschiedt, open, aan de bevelen van de heer gehoorzame oren hebben moet (Psalms 40:7); het aanhechten met de priem aan de deur of post moet de bestendige verbintenis aan het huis uitdrukken. Dit gebruik bestond ook bij andere volken in de oudheid, en nog heden laten de Derwischen (Islamitische geestelijken), ten teken van hun wijding en van hun toebehoren aan God zich de oren doorboren. Dat overigens dezelfde bepalingen ook ten opzichte van de dienstmaagden gelden zouden, zegt Deuteronomy 15:12-Deuteronomy 15:18, waar de hier gegeven voorschriften bovendien verder uitgebreid en nader bevestigd worden..

3) Er bleef ook dan nog iets vernederends aan die toestand zelf hangen. Dit wordt aan geduid door de verscheuring van het oor, niet binnenshuis, maar als op de straat, aan de deur of deurpost, ten aanschouwe van allen. Het woord dat in de grondtekst gebezigd wordt, duidt eerder een scheuren (ratzang) dan doorboren (nakab) aan. Nog een ander woord (karath) vindt gij in Psalms 40:7. Deze laatste plaats moet veeleer met Psalms 22:17, dan met dit voorgeschreven gebruik van de stukrijting van het oor van een dienstknecht vergeleken worden..

4)"Eeuwig". In de zin van, zolang hij leeft. Zo hij het jubeljaar beleefde, werd hij ook dan niet ontslagen. Ook Immanuël wordt sprekend ingevoerd; "Gij hebt mij de oren doorboord". Deze plaat geeft de betekenis van die uitdrukking te verstaan. De dienstknecht hier is een type van de Christus..

Vers 7

7. Wanneer nu iemand, een in behoeftige omstandigheden verkerend vader, zijn dochter aan een vermogende volksgenoot zal verkocht hebben tot een dienstmaagd, 1) deels om zichzelf met dat geld te helpen, deels om de dochter zelf onderdak te brengen, zo zal zij in het zevende jaar niet uitgaan, gelijk de knechten uitgaan (Exodus 21:2), maar haar heer is verplicht, haar tot de echt te helpen, wegens haar ondergeschikte stand. 1) Het woord in de grondtekst betekent eigenlijk: tot een dienstmaagd als bijvrouw, zoals ook uit het volgende blijkt. Ook Hagar, nadat zij aan Abraham was gegeven, werd met die naam genoemd..

Vers 7

7. Wanneer nu iemand, een in behoeftige omstandigheden verkerend vader, zijn dochter aan een vermogende volksgenoot zal verkocht hebben tot een dienstmaagd, 1) deels om zichzelf met dat geld te helpen, deels om de dochter zelf onderdak te brengen, zo zal zij in het zevende jaar niet uitgaan, gelijk de knechten uitgaan (Exodus 21:2), maar haar heer is verplicht, haar tot de echt te helpen, wegens haar ondergeschikte stand. 1) Het woord in de grondtekst betekent eigenlijk: tot een dienstmaagd als bijvrouw, zoals ook uit het volgende blijkt. Ook Hagar, nadat zij aan Abraham was gegeven, werd met die naam genoemd..

Vers 8

8. Hij kan daardoor zijn plicht volbrengen, dat hij zelf haar tot een bijvrouw neemt, dan is hij verbonden haar in ieder opzicht als zodanig te houden (Exodus 21:10). Indien zij echter kwalijk bevalt in de ogen van haar heer, dat hij haar niet 1) ondertrouwd heeft op deze wijze of op de andere (Exodus 21:9), dat hij ze aan een van zijn zonen geeft; zo zal hij haar doen lossen, haar aan een ander, die de koopprijs voor haar betaalt, overlaten; maar aan een vreemd volk haar teverkopen, zal hij niet vermogen, omdat hij trouweloos met haar gehandeld heeft, 2) haar versmaad heeft. Wanneer hij geen koper kan vinden onder de Hebreeën, zo is hij gehouden haar zonder losgeld vrij te laten (Exodus 21:11).

1) De Statenvertalers hebben het woordje al (Lo) vertaald door niet. Anderen zijn van mening, en o.i. terecht, dat al hier staat voor wl hetgeen meer voorkomt, zodat het dan vertaald moet worden door zich. De bedoeling toch is deze, dat, indien de dienstmaagd door hem als bijvrouw geweigerd wordt, hij haar dan zal doen lossen, tenzij hij haar geeft (Exodus 21:9) aan zijn zoon tot een vrouw..

2)Hebreeuws: Wanneer hij haar voor zich versmaadt. Niemand uit Israël mocht aan een niet-Israëliet als slaaf of slavin verkocht worden. De grond van dat gebod lag hierin, dat Israël het bijzonder eigendom van de Heere was..

Vers 8

8. Hij kan daardoor zijn plicht volbrengen, dat hij zelf haar tot een bijvrouw neemt, dan is hij verbonden haar in ieder opzicht als zodanig te houden (Exodus 21:10). Indien zij echter kwalijk bevalt in de ogen van haar heer, dat hij haar niet 1) ondertrouwd heeft op deze wijze of op de andere (Exodus 21:9), dat hij ze aan een van zijn zonen geeft; zo zal hij haar doen lossen, haar aan een ander, die de koopprijs voor haar betaalt, overlaten; maar aan een vreemd volk haar teverkopen, zal hij niet vermogen, omdat hij trouweloos met haar gehandeld heeft, 2) haar versmaad heeft. Wanneer hij geen koper kan vinden onder de Hebreeën, zo is hij gehouden haar zonder losgeld vrij te laten (Exodus 21:11).

1) De Statenvertalers hebben het woordje al (Lo) vertaald door niet. Anderen zijn van mening, en o.i. terecht, dat al hier staat voor wl hetgeen meer voorkomt, zodat het dan vertaald moet worden door zich. De bedoeling toch is deze, dat, indien de dienstmaagd door hem als bijvrouw geweigerd wordt, hij haar dan zal doen lossen, tenzij hij haar geeft (Exodus 21:9) aan zijn zoon tot een vrouw..

2)Hebreeuws: Wanneer hij haar voor zich versmaadt. Niemand uit Israël mocht aan een niet-Israëliet als slaaf of slavin verkocht worden. De grond van dat gebod lag hierin, dat Israël het bijzonder eigendom van de Heere was..

Vers 9

9. Maar indien hij haar aan zijn zoon ondertrouwt, en op deze wijze zijn verplichting nakomt, zo zal hij met haar doen naar het recht van de dochters, 1) haar woning, kleding, voedsel en alles geven, gelijk een vader dit voor een dochter verplicht is.

1)"Naar het recht van de dochters," wil zeggen, zoals aan een vrije dochter van Israël toekomt. Zij trad dan op, niet als bijvrouw, maar als wettige vrouw van zijn zoon..

Vers 9

9. Maar indien hij haar aan zijn zoon ondertrouwt, en op deze wijze zijn verplichting nakomt, zo zal hij met haar doen naar het recht van de dochters, 1) haar woning, kleding, voedsel en alles geven, gelijk een vader dit voor een dochter verplicht is.

1)"Naar het recht van de dochters," wil zeggen, zoals aan een vrije dochter van Israël toekomt. Zij trad dan op, niet als bijvrouw, maar als wettige vrouw van zijn zoon..

Vers 10

10. Indien hij voor zich later een andere vrouw neemt, zo zal hij aan deze haar spijs haar dagelijks deel, haar deksel, woning en kleding, en haar huwelijksplicht, alles waar verder een vrouw recht op heeft 1 Corinthiers 7:3) niet onttrekken, maar haar steeds overeenkomstig haar stand behandelen.

1) Slaven en slavinnen, over wie de heer en meester het recht van leven en dood had, kende men dus onder Israël niet. Wel had men een dienstbare stand, tot welke te behoren volstrekt niet als schande beschouwd werd. Men had knechten en dienstmaagden, maar deze werden meer als leden van het gezin en als huisgenoten beschouwd, die mede van de sabbatsrust en de feestvreugde van de feestelijke dagen genieten konden en mochten (Exodus 20:10; Exodus 23:12). Zij hadden in de woning van de meester, met de andere leden van het gezin, gelijke aanspraak op gelijke rechtsbedeling; zoals Job dit uitdrukt, en dit op grond juist van dat zedelijk beginsel, dat hij voorop stelt, dat zij kinderen van dezelfde God en Schepper zijn. "Heeft Hij niet die mij maakte, hen ook gemaakt en En ons in de baarmoeder bereid?" (Job 31:13-Job 31:15). 11. En indien hij haar deze drie dingen, voedsel, kleding en verdere huwelijksplicht (Exodus 21:10) niet doet, zo zal zij om niet uitgaan, zonder losgeld. 1)

1) Volgens Deuteronomy 5:12 moest hij dan daarbij nog een geschenk geven. Of wettige vrouw moest zij zijn, of zij moest vrij uitgaan. Het concubinaat werd hier in beginsel veroordeeld en tegen alle onreinheid gewaakt..

Men mag bij dergelijke en bij andere bepalingen van de door Mozes gegevene wet het standpunt van de oudtestamentische gemeente niet met het nieuwtestamentische verwisselen; anders blijft het geheel onverklaarbaar, hoe God op de ene plaats veroorloven kon, dat een vader zijn dochter aan een andere Hebreër verkocht, en op andere verbieden, dat de heer de gekochte dienstmaagd f voor zichzelf tot een bijwijf zou nemen, f aan zijn zoon als zodanig zou geven. Het Oude Testament heeft nog de oude, onwedergeborene natuur van de mens voor zich; het kan die niet veranderenen een nieuw schepsel in de plaats stellen; het kan haar slechts binnen perken houden, en van buiten met de heilige invloed van Gods geest omgeven. Het hoogste, dat het Oude Testament kan geven, is een geheiligd natuurleven, een werken van de Heilige Geest van buiten naar binnen, waarbij eerst de periferie of omgeving veredeld en in de voorhanden, uitwendige, wettelijke ordeningen van het maatschappelijk leven iets van het leven, dat uit God is, ingelegd wordt, opdat van daaruit na verloop van tijd ook het centrum (het middelpunt van de kring) van het hart veredeld wordt. Terwijl dan de Mozaïsche wet veel, wat Israël in zijn volksleven met de heidenen gemeen heeft, nog duldt, het alleen tegen misbruiken en nog groter verderf van de zonde in bescherming neemt, maar tevens een zaad van het goede voor volgende ontwikkeling inplant, vinden wij bijv. ten opzichte van dergelijke betrekkingen, als waarover hier gehandeld wordt, na de Babylonische ballingschap de echt in haar verhevene betekenis als een heilig, door God gesloten verbond algemeen erkend, het concubinaat of samenleven met anderen dan een wettige vrouw, zo goed als afgeschaft, en de vaderlijke macht over de kinderen, voornamelijk de dochters, werkelijk beperkt. Het karakter van de nieuwtestamentische gemeente daarentegen, in onderscheoding van het oudtestamentische, is, dat het niet meer in de natuur, maar in de geest leeft, en nu het doel heeft, ook in de geest te wandelen (Galaten. 5:25). Zijn richting gaat van binnen naar buiten, van het centrum naar de periferie; het wil het geestesleven hoe langer hoe meer ontwikkelen, en de beheersende en verhelderende invloed van de geest over elk gebied van het aardse leven uitbreiden, totdat dit geheel in zijn eigen wezen ingetrokken is, en nu een nieuwe hemel en een nieuwe aarde in de plaats van de eerste schepping treden kan..

III. Exodus 21:12-Exodus 21:36. De instellingen, die de onderlinge, burgerlijke verhouding regelen, hebben betrekking op de heiligheid van het leven en onschendbaarheid van het lichaam, zowel van lijfeigenen als van slaven (Exodus 21:12-Exodus 21:27); daarbij wordt dan allereerst het menselijk leven zelf tegen het gevaar van vee in bescherming genomen (Exodus 21:28-Exodus 21:32), ten tweede ook het leven van het vee tegenover de nalatigheid en lichtzinnigheid van de mensen.

Vers 10

10. Indien hij voor zich later een andere vrouw neemt, zo zal hij aan deze haar spijs haar dagelijks deel, haar deksel, woning en kleding, en haar huwelijksplicht, alles waar verder een vrouw recht op heeft 1 Corinthiers 7:3) niet onttrekken, maar haar steeds overeenkomstig haar stand behandelen.

1) Slaven en slavinnen, over wie de heer en meester het recht van leven en dood had, kende men dus onder Israël niet. Wel had men een dienstbare stand, tot welke te behoren volstrekt niet als schande beschouwd werd. Men had knechten en dienstmaagden, maar deze werden meer als leden van het gezin en als huisgenoten beschouwd, die mede van de sabbatsrust en de feestvreugde van de feestelijke dagen genieten konden en mochten (Exodus 20:10; Exodus 23:12). Zij hadden in de woning van de meester, met de andere leden van het gezin, gelijke aanspraak op gelijke rechtsbedeling; zoals Job dit uitdrukt, en dit op grond juist van dat zedelijk beginsel, dat hij voorop stelt, dat zij kinderen van dezelfde God en Schepper zijn. "Heeft Hij niet die mij maakte, hen ook gemaakt en En ons in de baarmoeder bereid?" (Job 31:13-Job 31:15). 11. En indien hij haar deze drie dingen, voedsel, kleding en verdere huwelijksplicht (Exodus 21:10) niet doet, zo zal zij om niet uitgaan, zonder losgeld. 1)

1) Volgens Deuteronomy 5:12 moest hij dan daarbij nog een geschenk geven. Of wettige vrouw moest zij zijn, of zij moest vrij uitgaan. Het concubinaat werd hier in beginsel veroordeeld en tegen alle onreinheid gewaakt..

Men mag bij dergelijke en bij andere bepalingen van de door Mozes gegevene wet het standpunt van de oudtestamentische gemeente niet met het nieuwtestamentische verwisselen; anders blijft het geheel onverklaarbaar, hoe God op de ene plaats veroorloven kon, dat een vader zijn dochter aan een andere Hebreër verkocht, en op andere verbieden, dat de heer de gekochte dienstmaagd f voor zichzelf tot een bijwijf zou nemen, f aan zijn zoon als zodanig zou geven. Het Oude Testament heeft nog de oude, onwedergeborene natuur van de mens voor zich; het kan die niet veranderenen een nieuw schepsel in de plaats stellen; het kan haar slechts binnen perken houden, en van buiten met de heilige invloed van Gods geest omgeven. Het hoogste, dat het Oude Testament kan geven, is een geheiligd natuurleven, een werken van de Heilige Geest van buiten naar binnen, waarbij eerst de periferie of omgeving veredeld en in de voorhanden, uitwendige, wettelijke ordeningen van het maatschappelijk leven iets van het leven, dat uit God is, ingelegd wordt, opdat van daaruit na verloop van tijd ook het centrum (het middelpunt van de kring) van het hart veredeld wordt. Terwijl dan de Mozaïsche wet veel, wat Israël in zijn volksleven met de heidenen gemeen heeft, nog duldt, het alleen tegen misbruiken en nog groter verderf van de zonde in bescherming neemt, maar tevens een zaad van het goede voor volgende ontwikkeling inplant, vinden wij bijv. ten opzichte van dergelijke betrekkingen, als waarover hier gehandeld wordt, na de Babylonische ballingschap de echt in haar verhevene betekenis als een heilig, door God gesloten verbond algemeen erkend, het concubinaat of samenleven met anderen dan een wettige vrouw, zo goed als afgeschaft, en de vaderlijke macht over de kinderen, voornamelijk de dochters, werkelijk beperkt. Het karakter van de nieuwtestamentische gemeente daarentegen, in onderscheoding van het oudtestamentische, is, dat het niet meer in de natuur, maar in de geest leeft, en nu het doel heeft, ook in de geest te wandelen (Galaten. 5:25). Zijn richting gaat van binnen naar buiten, van het centrum naar de periferie; het wil het geestesleven hoe langer hoe meer ontwikkelen, en de beheersende en verhelderende invloed van de geest over elk gebied van het aardse leven uitbreiden, totdat dit geheel in zijn eigen wezen ingetrokken is, en nu een nieuwe hemel en een nieuwe aarde in de plaats van de eerste schepping treden kan..

III. Exodus 21:12-Exodus 21:36. De instellingen, die de onderlinge, burgerlijke verhouding regelen, hebben betrekking op de heiligheid van het leven en onschendbaarheid van het lichaam, zowel van lijfeigenen als van slaven (Exodus 21:12-Exodus 21:27); daarbij wordt dan allereerst het menselijk leven zelf tegen het gevaar van vee in bescherming genomen (Exodus 21:28-Exodus 21:32), ten tweede ook het leven van het vee tegenover de nalatigheid en lichtzinnigheid van de mensen.

Vers 12

12. a) Wie iemand slaat, dat hij sterft, hetzij op de plaats zelf, of ten gevolge van de slag, die zal naar het oude, reeds in Genesis 9:6 uitgesproken recht, zeker gedood worden, en wel door de hand van debloedwreker. a) Leviticus 24:17

Vers 12

12. a) Wie iemand slaat, dat hij sterft, hetzij op de plaats zelf, of ten gevolge van de slag, die zal naar het oude, reeds in Genesis 9:6 uitgesproken recht, zeker gedood worden, en wel door de hand van debloedwreker. a) Leviticus 24:17

Vers 13

13. Doch die hem niet nagesteld 1) heeft, niet de bedoeling gehad heeft, hem te doden, maar God 2) heeft hem zijn hand doen ontmoeten, heeft het zo bestuurd, terwijl hij niet eens het doel had de ander leed te doen, zo zal Ik, voor een dergelijk geval van niet moedwillige doodslag, u een plaats bestellen, waarheen hij tot zijn veiligheid voor de bloedwreker vlucht. 3)

1) In het Hebreeuws Tsadah. Het woord nastellen, door onze Statenvertalers gebezigd, betekent dit ook in de zin van met voorbedachte rade handelen. Het Duitse nachstellen wil zeggen, met een net omzetten. De plannen zo goed beramen, dat er geen ontkomen mogelijk is. Hier wordt daarom de moord met voorbedachte rade gesteld tegenover de z.g. doodslag door een ongelukkig toeval..

2) God is de beschikker over leven en dood. Daarom wordt ook hier de onwillige doodslag tot God teruggebracht, zonder wiens Voorzienigheid geen musje op de aarde valt..

3) Er kan doodslag zijn door hetgeen de wereld toevalt, maar dat Gods woord zo terecht een gevolg van de alles beschikkende leiding van God noemt. De vraag is, of het de kennelijke bedoeling van de doodslager was, om het leven van de naaste te beklagen, "hem na te stellen," dan of het uit alles blijkt, dat "God hem zijn hand heeft doen ontmoeten." In dit laatste geval zou de Heere God, die de doodslager als een onbewust werktuig en onkundig middel van Zijn eigen hand heeft gebruikt, ook zorgen, dat deze aan de bloedwraak van de naaste betrekkingen en verwanten van de verslagene ontkwam. Voor hen waren de vrijsteden ingericht en geopend, die ons later worden genoemd..

Uit het feit, dat de doodslager de vrijheid, om naar zijn woonplaats weer te keren, niet met een som geld mocht kopen, maar haar alleen en vanzelf na de dood van de Hogepriester herkreeg, mogen wij afleiden, dat de vrijheid niet als een plaats van verbanning, evenmin als een schuilplaats, maar als een zinnebeeld van verzoening moest worden beschouwd..

In Kanan waren het de zes vrijsteden; in de woestijn de hoornen van het altaar..

Vers 13

13. Doch die hem niet nagesteld 1) heeft, niet de bedoeling gehad heeft, hem te doden, maar God 2) heeft hem zijn hand doen ontmoeten, heeft het zo bestuurd, terwijl hij niet eens het doel had de ander leed te doen, zo zal Ik, voor een dergelijk geval van niet moedwillige doodslag, u een plaats bestellen, waarheen hij tot zijn veiligheid voor de bloedwreker vlucht. 3)

1) In het Hebreeuws Tsadah. Het woord nastellen, door onze Statenvertalers gebezigd, betekent dit ook in de zin van met voorbedachte rade handelen. Het Duitse nachstellen wil zeggen, met een net omzetten. De plannen zo goed beramen, dat er geen ontkomen mogelijk is. Hier wordt daarom de moord met voorbedachte rade gesteld tegenover de z.g. doodslag door een ongelukkig toeval..

2) God is de beschikker over leven en dood. Daarom wordt ook hier de onwillige doodslag tot God teruggebracht, zonder wiens Voorzienigheid geen musje op de aarde valt..

3) Er kan doodslag zijn door hetgeen de wereld toevalt, maar dat Gods woord zo terecht een gevolg van de alles beschikkende leiding van God noemt. De vraag is, of het de kennelijke bedoeling van de doodslager was, om het leven van de naaste te beklagen, "hem na te stellen," dan of het uit alles blijkt, dat "God hem zijn hand heeft doen ontmoeten." In dit laatste geval zou de Heere God, die de doodslager als een onbewust werktuig en onkundig middel van Zijn eigen hand heeft gebruikt, ook zorgen, dat deze aan de bloedwraak van de naaste betrekkingen en verwanten van de verslagene ontkwam. Voor hen waren de vrijsteden ingericht en geopend, die ons later worden genoemd..

Uit het feit, dat de doodslager de vrijheid, om naar zijn woonplaats weer te keren, niet met een som geld mocht kopen, maar haar alleen en vanzelf na de dood van de Hogepriester herkreeg, mogen wij afleiden, dat de vrijheid niet als een plaats van verbanning, evenmin als een schuilplaats, maar als een zinnebeeld van verzoening moest worden beschouwd..

In Kanan waren het de zes vrijsteden; in de woestijn de hoornen van het altaar..

Vers 14

14. Maar indien iemand tegen zijn naaste moedwillig gehandeld heeft, hem overvallen heeft, om hem met list te doden, zo zult gij deze zelfs van voor Mijn altaar nemen, indien hij daarheen gevlucht is, dat hij sterve; 1) zelfs de allerheiligste plaats kan voor zo'n doodschuldige misdadiger geen vrijplaats zijn.

1) Aan het gehele oudtestamentische strafrecht ligt het recht van strenge wedervergelding (Jus talionis) ten grondslag, dat ook op zichzelf volkomen met de goddelijke wereldorde overeenkomt, en, geheel daartoe geschikt is, om het boze op aarde te onderdrukken, en waar het tevoorschijn komt, uit te roeien. Een uitvloeisel van dit recht van wedervergelding is de bloedwraak, die ons bijna overal ontmoet, waar het staatsleven nog in de eerste beginselen van de ontwikkeling ligt; het reikt tot in de eerste tijd van het menselijk geslacht (Genesis 4:15,Genesis 4:24; Genesis 27:45) en bestaat daarin, dat de naaste bloedverwant van een verslagene verplicht is, de daad met het bloed van de doodslager te verzoenen (2 Samuel 14:6). God stelt dan hier de bloedwraak als die vorm, waarin oorspronkelijk Zijn woord: "Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal de mens weer vergoten worden" tot uitvoering kwam, onder zekere beperkingen, naar mate de menselijke willekeur of zijn achteloosheid de oorzaken zijn; deze bepalingen zijn nader uitgewerkt en de bijzondere gevallen, die daarbij in aanmerking komen, nader aangewezen in Numbers 35:9, en Deuteronomy 19:1,

Vers 14

14. Maar indien iemand tegen zijn naaste moedwillig gehandeld heeft, hem overvallen heeft, om hem met list te doden, zo zult gij deze zelfs van voor Mijn altaar nemen, indien hij daarheen gevlucht is, dat hij sterve; 1) zelfs de allerheiligste plaats kan voor zo'n doodschuldige misdadiger geen vrijplaats zijn.

1) Aan het gehele oudtestamentische strafrecht ligt het recht van strenge wedervergelding (Jus talionis) ten grondslag, dat ook op zichzelf volkomen met de goddelijke wereldorde overeenkomt, en, geheel daartoe geschikt is, om het boze op aarde te onderdrukken, en waar het tevoorschijn komt, uit te roeien. Een uitvloeisel van dit recht van wedervergelding is de bloedwraak, die ons bijna overal ontmoet, waar het staatsleven nog in de eerste beginselen van de ontwikkeling ligt; het reikt tot in de eerste tijd van het menselijk geslacht (Genesis 4:15,Genesis 4:24; Genesis 27:45) en bestaat daarin, dat de naaste bloedverwant van een verslagene verplicht is, de daad met het bloed van de doodslager te verzoenen (2 Samuel 14:6). God stelt dan hier de bloedwraak als die vorm, waarin oorspronkelijk Zijn woord: "Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal de mens weer vergoten worden" tot uitvoering kwam, onder zekere beperkingen, naar mate de menselijke willekeur of zijn achteloosheid de oorzaken zijn; deze bepalingen zijn nader uitgewerkt en de bijzondere gevallen, die daarbij in aanmerking komen, nader aangewezen in Numbers 35:9, en Deuteronomy 19:1,

Vers 15

15. a) Wie zijn vader of zijn moeder slaat, die zal, evenals een doodslager, zeker gedood worden; 1) want hij heeft zich vergrepen aan de plaatsbekleders van God en in hen de goddelijke Majesteit aangetast (Exodus 20:12).

a)Matthew 15:4

1) De moord van ouders wordt als een verschrikkelijke misdaad, die nauwelijks denkbaar is, niet vermeld; daarom hebben ook de heidense koningen, als Romulus en Solon in hun wetten deze moord niet in aanmerking genomen..

"Zeker gedood worden." Deze uitdrukking komt ook in Exodus 21:16, Exodus 21:17 voor, en betekent bij rechterlijk vonnis..

Vers 15

15. a) Wie zijn vader of zijn moeder slaat, die zal, evenals een doodslager, zeker gedood worden; 1) want hij heeft zich vergrepen aan de plaatsbekleders van God en in hen de goddelijke Majesteit aangetast (Exodus 20:12).

a)Matthew 15:4

1) De moord van ouders wordt als een verschrikkelijke misdaad, die nauwelijks denkbaar is, niet vermeld; daarom hebben ook de heidense koningen, als Romulus en Solon in hun wetten deze moord niet in aanmerking genomen..

"Zeker gedood worden." Deze uitdrukking komt ook in Exodus 21:16, Exodus 21:17 voor, en betekent bij rechterlijk vonnis..

Vers 16

16. Verder, wie een mens, een van zijn broeders uit de kinderen van Israël (Deuteronomium. 24:7) steelt, hetzij dat hij die verkocht heeft, of dat hij, de geroofde, in zijn hand gevonden wordt, en de misdaad alzo blijkt reeds gepleegd te zijn, die zal zeker aan een moordenaar gelijk gestelt worden, en dus gedood worden. 1)

1) In een land van doorvoer, zoals Kanan en steenachtig Arabië waren, moest dit misdrijf zeer vaak voorkomen. Volgens het tegenwoordig volkenrecht wordt dit misdrijf, dat door de slavenhandelaars aan de negerslaven wordt gepleegd, ook met de dood gestraft..

Wie zich aan de vrijheid van een mens vergreep, vergreep zich aan het leven. Zonder vrijheid heeft het leven geen waarde. Daarom werd vroeger ook de overwonnen vijand als slaaf verkocht. Hij werd gerekend, door de nederlaag, het leven te hebben ingeboet..

Vers 16

16. Verder, wie een mens, een van zijn broeders uit de kinderen van Israël (Deuteronomium. 24:7) steelt, hetzij dat hij die verkocht heeft, of dat hij, de geroofde, in zijn hand gevonden wordt, en de misdaad alzo blijkt reeds gepleegd te zijn, die zal zeker aan een moordenaar gelijk gestelt worden, en dus gedood worden. 1)

1) In een land van doorvoer, zoals Kanan en steenachtig Arabië waren, moest dit misdrijf zeer vaak voorkomen. Volgens het tegenwoordig volkenrecht wordt dit misdrijf, dat door de slavenhandelaars aan de negerslaven wordt gepleegd, ook met de dood gestraft..

Wie zich aan de vrijheid van een mens vergreep, vergreep zich aan het leven. Zonder vrijheid heeft het leven geen waarde. Daarom werd vroeger ook de overwonnen vijand als slaaf verkocht. Hij werd gerekend, door de nederlaag, het leven te hebben ingeboet..

Vers 17

17. a) Wie ook zijn vader of zijn moeder vervloekt, 1) op lasterlijke wijze verwenst, die zal, evenals degene, die God gelasterd heeft (Leviticus 24:16) zeker gedood worden.

a) Leviticus 20:9 Proverbs 20:20 Matthew 15:4 Mark 7:10

1) In het Hebreeuws wordt tussen het lasterlijk vloeken van de mens (Genesis 12:3) en het rechterlijk vloeken van God (Genesis 3:14,Genesis 3:17) door twee bijzondere uitdrukkingen nauwkeurig onderscheid gemaakt (het eerste heet llq; het tweede rra). Deuteronomium. 21:18-21 rekent ook hardnekkige ongehoorzaamheid jegens vader en moeder onder de misdaden, die de dood waardig zijn (Proverbs 30:17) 18. En wanneer mannen twisten, en de een slaat de ander met een steen, of met een vuist, en hij sterft niet op de plaats zelf, zo zal de dader volgens Exodus 21:12 te straffen zijn, maar raakt hij ten gevolge van de ontvangen verwonding of slagen te bed, wordt hij ziek, zo komt het ten opzichte van de straf van hem, die geslagen heeft, op de afloop van de ziekte aan.

Vers 17

17. a) Wie ook zijn vader of zijn moeder vervloekt, 1) op lasterlijke wijze verwenst, die zal, evenals degene, die God gelasterd heeft (Leviticus 24:16) zeker gedood worden.

a) Leviticus 20:9 Proverbs 20:20 Matthew 15:4 Mark 7:10

1) In het Hebreeuws wordt tussen het lasterlijk vloeken van de mens (Genesis 12:3) en het rechterlijk vloeken van God (Genesis 3:14,Genesis 3:17) door twee bijzondere uitdrukkingen nauwkeurig onderscheid gemaakt (het eerste heet llq; het tweede rra). Deuteronomium. 21:18-21 rekent ook hardnekkige ongehoorzaamheid jegens vader en moeder onder de misdaden, die de dood waardig zijn (Proverbs 30:17) 18. En wanneer mannen twisten, en de een slaat de ander met een steen, of met een vuist, en hij sterft niet op de plaats zelf, zo zal de dader volgens Exodus 21:12 te straffen zijn, maar raakt hij ten gevolge van de ontvangen verwonding of slagen te bed, wordt hij ziek, zo komt het ten opzichte van de straf van hem, die geslagen heeft, op de afloop van de ziekte aan.

Vers 19

19. Indien hij weer opstaat en op straat gaat bij zijn stok, 1) zodat hij het bewijs geeft, dat er geen doodslag is geschied, zo zal hij, die hem sloeg, onschuldig zijn, van dat ogenblik af zal hij van de schuld van doodslag vrijgesproken zijn; alleen zal hij, die geslagen heeft, geven hetgeen hij, die geslagen is, verzuimd heeft in zijn beroep gedurende de ziekte, en hij zal hem volkomen laten helen, hij zal de kosten van de geneesheer ten einde toe dragen; sterft hij echter in de ziekte, zo is de daderalleszins aan doodslag schuldig en volgens Exodus 21:12 te straffen.

1) Een vierde nog denkbaar geval, wanneer de geslagene wel van zijn leger weer opkomt en reeds weer begint uit te gaan, doch later nog sterft, is niet nader bepaald; het blijkt echter toch uit de samenhang, dat de ander, nadat hij het verzuim in arbeid en de kosten van de genezing vergoed heeft, nu niet verder verantwoordelijk te stellen is..

Vers 19

19. Indien hij weer opstaat en op straat gaat bij zijn stok, 1) zodat hij het bewijs geeft, dat er geen doodslag is geschied, zo zal hij, die hem sloeg, onschuldig zijn, van dat ogenblik af zal hij van de schuld van doodslag vrijgesproken zijn; alleen zal hij, die geslagen heeft, geven hetgeen hij, die geslagen is, verzuimd heeft in zijn beroep gedurende de ziekte, en hij zal hem volkomen laten helen, hij zal de kosten van de geneesheer ten einde toe dragen; sterft hij echter in de ziekte, zo is de daderalleszins aan doodslag schuldig en volgens Exodus 21:12 te straffen.

1) Een vierde nog denkbaar geval, wanneer de geslagene wel van zijn leger weer opkomt en reeds weer begint uit te gaan, doch later nog sterft, is niet nader bepaald; het blijkt echter toch uit de samenhang, dat de ander, nadat hij het verzuim in arbeid en de kosten van de genezing vergoed heeft, nu niet verder verantwoordelijk te stellen is..

Vers 20

20. Wanneer ook iemand zijn dienstknecht of zijn dienstmaagd, die hij van de heidenen of van vreemdelingen gekocht heeft, of uit de nakomelingen van de lijfeigenen gewonnen heeft (Leviticus 25:44) met een stok op zo harde wijze slaat, dat hij, de dienstbare, onder zijn hand sterft, die zal, daar hier aan geen opzettelijke doodslag kan gedacht worden, maar een misbruik van het recht van kastijding heeft plaatsgehad, naarmate van omstandigheden zeker gewroken worden. 1)

1) Wat voor straf hem opgelegd moest worden, wordt niet vermeld. Van doodstraf is hier geen sprake. Wellicht dat dit aan de prudentie van de rechters werd overgelaten..

Vers 20

20. Wanneer ook iemand zijn dienstknecht of zijn dienstmaagd, die hij van de heidenen of van vreemdelingen gekocht heeft, of uit de nakomelingen van de lijfeigenen gewonnen heeft (Leviticus 25:44) met een stok op zo harde wijze slaat, dat hij, de dienstbare, onder zijn hand sterft, die zal, daar hier aan geen opzettelijke doodslag kan gedacht worden, maar een misbruik van het recht van kastijding heeft plaatsgehad, naarmate van omstandigheden zeker gewroken worden. 1)

1) Wat voor straf hem opgelegd moest worden, wordt niet vermeld. Van doodstraf is hier geen sprake. Wellicht dat dit aan de prudentie van de rechters werd overgelaten..

Vers 21

21. Zo hij, de geslagen knecht of de mishandelde dienstmaagd, nochthans een dag of twee dagen overeind blijft, leven blijft, dan zal hij niet gewroken worden, want hij is zijn geld; hij lijdt reeds straf door het verlies van de slaaf of de slavin, die hij voor geld gekocht heeft.

Vers 21

21. Zo hij, de geslagen knecht of de mishandelde dienstmaagd, nochthans een dag of twee dagen overeind blijft, leven blijft, dan zal hij niet gewroken worden, want hij is zijn geld; hij lijdt reeds straf door het verlies van de slaaf of de slavin, die hij voor geld gekocht heeft.

Vers 22

22. Wanneer nu mannen kijven, in gevecht met elkaar zijn, en slaan daarbij een zwangere vrouw, die tussenbeide getreden is, om vrede te maken (Deuteronomy 25:11), zodat haar, ten gevolge van de ontvangen slag of stoot, de vrucht van haar lichaam afgaat, doch aan haar, en aan het geboren kind geen dodelijk verderf zij, 1) zo zal hij, die de slag heeft toegebracht, zeker gestraft worden met een geldboete, gelijk als hem de man van de geslagen vrouw oplegt, en hij zal het geven door de rechters, volgens goedkeuring van scheidsrechters, naardat deze de gestelde eis f bevestigen, f, als deze te hoog is, verminderen.

Vers 22

22. Wanneer nu mannen kijven, in gevecht met elkaar zijn, en slaan daarbij een zwangere vrouw, die tussenbeide getreden is, om vrede te maken (Deuteronomy 25:11), zodat haar, ten gevolge van de ontvangen slag of stoot, de vrucht van haar lichaam afgaat, doch aan haar, en aan het geboren kind geen dodelijk verderf zij, 1) zo zal hij, die de slag heeft toegebracht, zeker gestraft worden met een geldboete, gelijk als hem de man van de geslagen vrouw oplegt, en hij zal het geven door de rechters, volgens goedkeuring van scheidsrechters, naardat deze de gestelde eis f bevestigen, f, als deze te hoog is, verminderen.

Vers 23

23. Maar indien er een dodelijk verderf zal zijn, hetzij voor de moeder of voor de vrucht, zo zult gij geven ziel voor ziel.

1) M.a.w. indien of de moeder, of het kind, of beide tegelijk tengevolge van de stoot stierven..

Vers 23

23. Maar indien er een dodelijk verderf zal zijn, hetzij voor de moeder of voor de vrucht, zo zult gij geven ziel voor ziel.

1) M.a.w. indien of de moeder, of het kind, of beide tegelijk tengevolge van de stoot stierven..

Vers 24

24. a) Oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet. a) Leviticus 24:20 Deuteronomy 19:21 Matthew 5:38

Met betrekking hierop leert Christus (Matthew 5:38), dat de straf, die publiek tegen de schuldigen wordt vastgesteld, niet ten dienste staat aan bijzondere willekeur, zodat, wie beledigd is, nu ook kan optreden, om weerwraak te nemen..

Vers 24

24. a) Oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet. a) Leviticus 24:20 Deuteronomy 19:21 Matthew 5:38

Met betrekking hierop leert Christus (Matthew 5:38), dat de straf, die publiek tegen de schuldigen wordt vastgesteld, niet ten dienste staat aan bijzondere willekeur, zodat, wie beledigd is, nu ook kan optreden, om weerwraak te nemen..

Vers 25

25. Brand voor brand, wond voor wond, buil voor buil; 1) dezelfde verwonding, die hij vrouw of kind zal aangedaan hebben, zal tot zijn straf hem aangedaan worden; zo zal het recht weer hersteld worden.

1) Een moeder met een kind onder haar hart is het tederste en heiligste voorwerp in het gehele gebied van het menselijk leven; daarom wordt hier tegen verwondingen van deze soort de gestrengste grondstelling van het recht verbindend gemaakt. Dat is het jus talionis of het recht van de wedervergelding (zie Exodus 21:14), hetgeen de straf van de misdadiger voor de noodzakelijke opheffing van zijn misdaad en de plichtmatige herstelling van de door hem geschonden rechtstoestand aanziet en zulk een herstelling daardoor bewerkt, dat de misdadiger juist hetzelfde overkomt als hij een ander gedaan heeft. "Aan de mens is met de mogelijkheid van de daad ook de heerschappij gegeven, maar deze mag hij slechts in en met God hebben; handelt hij nu slecht, zo heeft hij een heerlijkheid tegen God in de wereld. De goddelijke gerechtigheid kan niet eisen de daad zelf en haar gevolg ongeschied te maken, maar slechts deze heerlijkheid van de daad, slechts deze is te breken, en kan zij verbroken worden, zo is de tegenspraak opgelost." (Stahl, Filosofie van het recht II. 1. 83). Het strafrecht van de nieuwere tijd daarentegen heeft het bijbelse en bij bijna alle volken van de oude wereld geldende rechtsbeginsel verlaten, en dat van de Romeinse philosoof Seneca (leermeester van keizer Nero, in het jaar 65 na Christus door hem ter dood gebracht) aangenomen: "Geen verstandig mens straft, omdat gezondigd is, maar opdat niet verder gezondigd wordt; want wat geschied is, kan niet ongedaan gemaakt, maar wel het toekomstige verhinderd worden." In plaats van het beginsel van wedervergelding heeft men alzo dat van nut, verbetering of afschrikking geldende gemaakt; daarom wordt ook op de afschaffing van de doodstraf aangedrongen..

Of ook de in Leviticus 24:19, en Deuteronomy 19:21 terugkerende bepalingen: "Oog om oog; tand om tand enz." tot werkelijke uitvoering kwamen, dan of, wanneer de gewonde zich dit liet welgevallen, een schadevergoeding door geld of andere goederen in de plaats trad, kan niet nauwkeurig gezegd worden. Wettig was in ieder geval het eerste, in het praktisch leven kan echter het andere in de tijd in gebruik gekomen zijn; tenminste daar, waar de gewonde de zaak met zijn tegenpartij kon vinden en het niet tot een rechterlijke aanklacht liet komen..

Wij besluiten, dat God deze wet alleen tot een schets gegeven heeft, en waar de rechters bij voorkomende gelegenheden moesten te werk gaan, en die zij alleen naar de letter moesten uitvoeren, als de belediger volstrekt weigerde, een rechtmatige voldoening te geven, waarmee de beledigde zich wilde laten tevreden stellen.. Niet aan een ieder in het bijzonder werd dit recht gegund, maar alleen aan de rechterlijke Overheid. Deze alleen was bevoegd, om het jus talionis uit te oefenen. Ook uit Leviticus 24:19,Leviticus 24:20 en Deuteronomy 19:16-Deuteronomy 19:21 is dit duidelijk. De betekenis is, dat de wettige Overheid de misdadiger een straf moet opleggen, naar evenredigheid van de misdaad, welke is gepleegd. Ook bij de Romeinen gold dit oorspronkelijk. In de wet van de twaalf tafelen stond geschreven: Si quis mem brum rumpit, talio esto, d.i. indien iemand aan een ander een lid breekt, moet hem een dergelijke vergelding geschieden. Op die wijze opgevat, is ook dit gebod volstrekt niet in strijd met het bevel, om zichzelf niet te wreken, omdat de Overheid niet wreekt, maar straft en tuchtigt..

Vers 25

25. Brand voor brand, wond voor wond, buil voor buil; 1) dezelfde verwonding, die hij vrouw of kind zal aangedaan hebben, zal tot zijn straf hem aangedaan worden; zo zal het recht weer hersteld worden.

1) Een moeder met een kind onder haar hart is het tederste en heiligste voorwerp in het gehele gebied van het menselijk leven; daarom wordt hier tegen verwondingen van deze soort de gestrengste grondstelling van het recht verbindend gemaakt. Dat is het jus talionis of het recht van de wedervergelding (zie Exodus 21:14), hetgeen de straf van de misdadiger voor de noodzakelijke opheffing van zijn misdaad en de plichtmatige herstelling van de door hem geschonden rechtstoestand aanziet en zulk een herstelling daardoor bewerkt, dat de misdadiger juist hetzelfde overkomt als hij een ander gedaan heeft. "Aan de mens is met de mogelijkheid van de daad ook de heerschappij gegeven, maar deze mag hij slechts in en met God hebben; handelt hij nu slecht, zo heeft hij een heerlijkheid tegen God in de wereld. De goddelijke gerechtigheid kan niet eisen de daad zelf en haar gevolg ongeschied te maken, maar slechts deze heerlijkheid van de daad, slechts deze is te breken, en kan zij verbroken worden, zo is de tegenspraak opgelost." (Stahl, Filosofie van het recht II. 1. 83). Het strafrecht van de nieuwere tijd daarentegen heeft het bijbelse en bij bijna alle volken van de oude wereld geldende rechtsbeginsel verlaten, en dat van de Romeinse philosoof Seneca (leermeester van keizer Nero, in het jaar 65 na Christus door hem ter dood gebracht) aangenomen: "Geen verstandig mens straft, omdat gezondigd is, maar opdat niet verder gezondigd wordt; want wat geschied is, kan niet ongedaan gemaakt, maar wel het toekomstige verhinderd worden." In plaats van het beginsel van wedervergelding heeft men alzo dat van nut, verbetering of afschrikking geldende gemaakt; daarom wordt ook op de afschaffing van de doodstraf aangedrongen..

Of ook de in Leviticus 24:19, en Deuteronomy 19:21 terugkerende bepalingen: "Oog om oog; tand om tand enz." tot werkelijke uitvoering kwamen, dan of, wanneer de gewonde zich dit liet welgevallen, een schadevergoeding door geld of andere goederen in de plaats trad, kan niet nauwkeurig gezegd worden. Wettig was in ieder geval het eerste, in het praktisch leven kan echter het andere in de tijd in gebruik gekomen zijn; tenminste daar, waar de gewonde de zaak met zijn tegenpartij kon vinden en het niet tot een rechterlijke aanklacht liet komen..

Wij besluiten, dat God deze wet alleen tot een schets gegeven heeft, en waar de rechters bij voorkomende gelegenheden moesten te werk gaan, en die zij alleen naar de letter moesten uitvoeren, als de belediger volstrekt weigerde, een rechtmatige voldoening te geven, waarmee de beledigde zich wilde laten tevreden stellen.. Niet aan een ieder in het bijzonder werd dit recht gegund, maar alleen aan de rechterlijke Overheid. Deze alleen was bevoegd, om het jus talionis uit te oefenen. Ook uit Leviticus 24:19,Leviticus 24:20 en Deuteronomy 19:16-Deuteronomy 19:21 is dit duidelijk. De betekenis is, dat de wettige Overheid de misdadiger een straf moet opleggen, naar evenredigheid van de misdaad, welke is gepleegd. Ook bij de Romeinen gold dit oorspronkelijk. In de wet van de twaalf tafelen stond geschreven: Si quis mem brum rumpit, talio esto, d.i. indien iemand aan een ander een lid breekt, moet hem een dergelijke vergelding geschieden. Op die wijze opgevat, is ook dit gebod volstrekt niet in strijd met het bevel, om zichzelf niet te wreken, omdat de Overheid niet wreekt, maar straft en tuchtigt..

Vers 26

26. Wanneer daarentegen ook iemand het oog van zijn dienstknecht, of het oog van zijn dienstmaagd slaat, en verderft het, zodat knecht of maagd het oog verliest, hij zal hem vrij laten gaan uit de lijfeigenschap vanwege zijnoog.

Een oog is het kostbaarste lid van het lichaam, een tand een van de minst kostbare delen. Door oog en tand worden daarom de beide uitersten genoemd, en daarmee komt de Heere op tegen alle wreedheid en onbillijkheid jegens de dienstbaren te plegen. De eis van barmhartigheid te oefenen staat hier op de voorgrond..

Vers 26

26. Wanneer daarentegen ook iemand het oog van zijn dienstknecht, of het oog van zijn dienstmaagd slaat, en verderft het, zodat knecht of maagd het oog verliest, hij zal hem vrij laten gaan uit de lijfeigenschap vanwege zijnoog.

Een oog is het kostbaarste lid van het lichaam, een tand een van de minst kostbare delen. Door oog en tand worden daarom de beide uitersten genoemd, en daarmee komt de Heere op tegen alle wreedheid en onbillijkheid jegens de dienstbaren te plegen. De eis van barmhartigheid te oefenen staat hier op de voorgrond..

Vers 27

27. En evenals indien hij een ander kleiner deel van het lichaam, bijvoorbeeld een tand van zijn dienstknecht, of een tand van zijn dienstmaagd uitslaat, zo zal hij hem vrij laten voor zijn tand. 1)

1) Het rechtsbeginsel van strenge wedervergelding zal bij beschadiging van een knecht of een dienstmaagd daarom niet in aanmerking komen, omdat dit rechtsbeginsel gelijkheid van partijen veronderstelt, hetgeen bij heren tegenover lijfeigenen niet het geval is; toch mogen die niet zonder bescherming zijn, gelijk bijv. bij de Romeinen tot de tijd van de keizer; hun zal, in plaats van het verdorven lid, het hun meest welkome goed, de vrijheid geschonken worden..

Vers 27

27. En evenals indien hij een ander kleiner deel van het lichaam, bijvoorbeeld een tand van zijn dienstknecht, of een tand van zijn dienstmaagd uitslaat, zo zal hij hem vrij laten voor zijn tand. 1)

1) Het rechtsbeginsel van strenge wedervergelding zal bij beschadiging van een knecht of een dienstmaagd daarom niet in aanmerking komen, omdat dit rechtsbeginsel gelijkheid van partijen veronderstelt, hetgeen bij heren tegenover lijfeigenen niet het geval is; toch mogen die niet zonder bescherming zijn, gelijk bijv. bij de Romeinen tot de tijd van de keizer; hun zal, in plaats van het verdorven lid, het hun meest welkome goed, de vrijheid geschonken worden..

Vers 28

28. En wanneer een os een man of een vrouw stoot, zodat hij, de man of de vrouw, sterft, zal de os zeker gestenigd worden, opdat ook aan het dier de onschendbaarheid van het menselijk leven openbaar wordt (Genesis 9:5) en zijn vlees, met doodschuld beladen en dus onrein, zal niet gegeten worden, maar de heer van de os zal onschuldig zijn, wanneer namelijk niet tevoren bekend is geweest, dat de os stotig was; hem zal geen verdere straf, dan het verlies van het dier overkomen.

Mozes daalt zelfs tot het stomme vee af, opdat, indien deze iemand gestoten hadden, hun straf de mensen meer en meer zou afschrikken van bloed te vergieten. Daarom indien een stoterige os een mens zou gedood hebben, moest hij gestenigd worden en zijn vlees als onrein worden weggeworpen. Wanneer wijsneuszige mensen deze wet verachten alsof het kinderachtig was, een arm dier met de dood te straffen, wiens daad geen misdaad was in de eigenlijke zin van het woord, deze overmoed is geen lange weerlegging waard. Want evenals de runderen zijn geschapen tot genoegen van de mensen, zo is het niet verwonderlijk, dat zowel hun dood als hun leven tot openbaar nut is gegeven. Indien nu een moordende stier in het leven wordt gelaten, is het niet twijfelachtig, of de mensen worden door zulk een schouwspel tot wreedheid aangezet. Zijn vlees nu te eten, zou bijna evenveel zijn, als zich te voeden met menselijk vlees. Daarom kon de wreedheid van de mensen niet beter onderdrukt worden, om van wederkerige moorden af te schrikken, dan indien de dood van een mens alzo werd gewroken. In het tweede lid gaat God verder, door de dood van de mens zelf te bevelen, indien hij aangemaand was, om voorzichtig te zijn. Want zodanig een waarschuwing hief alle voorwendsel van onkunde op. En de straf op een domme verontachtzaming moest niet hard schijnen, omdat aan schadelijke beesten een vrije loop te geven, hetzelfde was, als hen te wapenen tot een moord op de mensen. Wie nu wetens en willens het leven van zijn naaste in gevaar bracht, werd naar verdienste voor de bewerker van diens dood gehouden..

Vers 28

28. En wanneer een os een man of een vrouw stoot, zodat hij, de man of de vrouw, sterft, zal de os zeker gestenigd worden, opdat ook aan het dier de onschendbaarheid van het menselijk leven openbaar wordt (Genesis 9:5) en zijn vlees, met doodschuld beladen en dus onrein, zal niet gegeten worden, maar de heer van de os zal onschuldig zijn, wanneer namelijk niet tevoren bekend is geweest, dat de os stotig was; hem zal geen verdere straf, dan het verlies van het dier overkomen.

Mozes daalt zelfs tot het stomme vee af, opdat, indien deze iemand gestoten hadden, hun straf de mensen meer en meer zou afschrikken van bloed te vergieten. Daarom indien een stoterige os een mens zou gedood hebben, moest hij gestenigd worden en zijn vlees als onrein worden weggeworpen. Wanneer wijsneuszige mensen deze wet verachten alsof het kinderachtig was, een arm dier met de dood te straffen, wiens daad geen misdaad was in de eigenlijke zin van het woord, deze overmoed is geen lange weerlegging waard. Want evenals de runderen zijn geschapen tot genoegen van de mensen, zo is het niet verwonderlijk, dat zowel hun dood als hun leven tot openbaar nut is gegeven. Indien nu een moordende stier in het leven wordt gelaten, is het niet twijfelachtig, of de mensen worden door zulk een schouwspel tot wreedheid aangezet. Zijn vlees nu te eten, zou bijna evenveel zijn, als zich te voeden met menselijk vlees. Daarom kon de wreedheid van de mensen niet beter onderdrukt worden, om van wederkerige moorden af te schrikken, dan indien de dood van een mens alzo werd gewroken. In het tweede lid gaat God verder, door de dood van de mens zelf te bevelen, indien hij aangemaand was, om voorzichtig te zijn. Want zodanig een waarschuwing hief alle voorwendsel van onkunde op. En de straf op een domme verontachtzaming moest niet hard schijnen, omdat aan schadelijke beesten een vrije loop te geven, hetzelfde was, als hen te wapenen tot een moord op de mensen. Wie nu wetens en willens het leven van zijn naaste in gevaar bracht, werd naar verdienste voor de bewerker van diens dood gehouden..

Vers 29

29. Maar indien de os tevoren stotig geweest is, en zijn heer is daarvan overtuigd geweest, en hij hem niet bewaard heeft, en hij, de os, doodt een man of een vrouw, zo zal die os gestenigd worden, en zijn heer, die het onheil had kunnen verhoeden, maar het uit zorgeloosheid of lichtzinnigheid nagelaten heeft, zal ook gedood worden; want door zijn nalatigheid heeft hij het onheil teweeggebracht.

Vers 29

29. Maar indien de os tevoren stotig geweest is, en zijn heer is daarvan overtuigd geweest, en hij hem niet bewaard heeft, en hij, de os, doodt een man of een vrouw, zo zal die os gestenigd worden, en zijn heer, die het onheil had kunnen verhoeden, maar het uit zorgeloosheid of lichtzinnigheid nagelaten heeft, zal ook gedood worden; want door zijn nalatigheid heeft hij het onheil teweeggebracht.

Vers 30

30. Indien hem echter van de zijde van de aanverwanten van de geslagene een losgeld opgelegd wordt, wanneer deze zich tot het aannemen daarvan bereid verklaren, Zo zal hij tot lossing van zijn ziel (van zijn leven) geven naar alles, wat hem zal opgelegd worden, zo veel als men van hem vordert, daardoor zal hij zich van de schuld, waardoor hij de dood verdiend had, vrijkopen.

Vers 30

30. Indien hem echter van de zijde van de aanverwanten van de geslagene een losgeld opgelegd wordt, wanneer deze zich tot het aannemen daarvan bereid verklaren, Zo zal hij tot lossing van zijn ziel (van zijn leven) geven naar alles, wat hem zal opgelegd worden, zo veel als men van hem vordert, daardoor zal hij zich van de schuld, waardoor hij de dood verdiend had, vrijkopen.

Vers 31

31. Evenzo zal men handelen, hetzij dat hij een zoon gestoten heeft, of een dochter gestoten heeft, naar dat recht zal hem gedaan worden; de omstandigheid, dat de gewonde nog niet mondig is, brengt geen verzachting van de straf teweeg; persoon en leven van minderen geldt even zo veel als van meerderen.

Vers 31

31. Evenzo zal men handelen, hetzij dat hij een zoon gestoten heeft, of een dochter gestoten heeft, naar dat recht zal hem gedaan worden; de omstandigheid, dat de gewonde nog niet mondig is, brengt geen verzachting van de straf teweeg; persoon en leven van minderen geldt even zo veel als van meerderen.

Vers 32

32. Indien de os een knecht of een dienstmaagd van niet-Hebreeuwse afkomst stoot, hij, (de heer van de os) zal zijn heer (de heer van de knecht), dertig zilverstukken geven, 1) tot schadevergoeding, en de os zal gestenigd worden.

1) Ook: zie Genesis 37:28.

De os moest gestenigd worden, ook als hij een knecht of een dienstmaagd gestoten had. God neemt ook het zwakke en het verachte in bescherming. Voor God bestaat er geen verschil tussen vrijen en dienstknechten. De koopprijs van een Hebreeuwse knecht was 50 zilverstukken. Wellicht dat 30 zilverstukken de prijs was van een niet-Israëlitische slaaf..

Vers 32

32. Indien de os een knecht of een dienstmaagd van niet-Hebreeuwse afkomst stoot, hij, (de heer van de os) zal zijn heer (de heer van de knecht), dertig zilverstukken geven, 1) tot schadevergoeding, en de os zal gestenigd worden.

1) Ook: zie Genesis 37:28.

De os moest gestenigd worden, ook als hij een knecht of een dienstmaagd gestoten had. God neemt ook het zwakke en het verachte in bescherming. Voor God bestaat er geen verschil tussen vrijen en dienstknechten. De koopprijs van een Hebreeuwse knecht was 50 zilverstukken. Wellicht dat 30 zilverstukken de prijs was van een niet-Israëlitische slaaf..

Vers 33

33. En wanneer iemand een kuil opent, die tot hiertoe bedekt was, en die niet weer sluit, of wanneer iemand een kuil graaft, en hij dekt hem niet toe, en een os of ezel valt daarin;

Vers 33

33. En wanneer iemand een kuil opent, die tot hiertoe bedekt was, en die niet weer sluit, of wanneer iemand een kuil graaft, en hij dekt hem niet toe, en een os of ezel valt daarin;

Vers 34

34. De heer van de kuil zal het vergelden, hij zal aan deze het geld teruggeven, doch dat dode dier zal van hem wezen. 35. Wanneer nu iemands os de os van zijn naaste verwondt, zodat hij sterft, dan zal men de levende os, die de schade heeft aangericht, verkopen, en het geld daarvan half en half delen, en de dode, de gestoten os, zal men ook half en half delen, en aan ieder van de beide heren zal een deel daarvan toekomen.

Vers 34

34. De heer van de kuil zal het vergelden, hij zal aan deze het geld teruggeven, doch dat dode dier zal van hem wezen. 35. Wanneer nu iemands os de os van zijn naaste verwondt, zodat hij sterft, dan zal men de levende os, die de schade heeft aangericht, verkopen, en het geld daarvan half en half delen, en de dode, de gestoten os, zal men ook half en half delen, en aan ieder van de beide heren zal een deel daarvan toekomen.

Vers 36

36. Of is het kennelijk geweest, dat die os van tevoren stotig was, en zijn heer heeft hem niet bewaard, zo zal hij in altijd os voor os vergelden; voor de dode os zal hij een levende geven; doch de dode os zal van hem wezen. 1)

1) De beide laatste bepalingen (Exodus 21:33-Exodus 21:36), welke het recht van billijkheid gebieden voor zulke gevallen, waarbij door nalatigheid het vee van de een dat van de ander doodt, hebben reeds een overgang gevormd van de bescherming van het leven totdat van het eigendom, waarop de Heere verder in het volgende gedeelte acht slaat..

Vers 36

36. Of is het kennelijk geweest, dat die os van tevoren stotig was, en zijn heer heeft hem niet bewaard, zo zal hij in altijd os voor os vergelden; voor de dode os zal hij een levende geven; doch de dode os zal van hem wezen. 1)

1) De beide laatste bepalingen (Exodus 21:33-Exodus 21:36), welke het recht van billijkheid gebieden voor zulke gevallen, waarbij door nalatigheid het vee van de een dat van de ander doodt, hebben reeds een overgang gevormd van de bescherming van het leven totdat van het eigendom, waarop de Heere verder in het volgende gedeelte acht slaat..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 21". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-21.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile