Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 14

Exodus 14:1.

VOORTZETTING VAN DE UITTOCHT, ONDERGANG VAN DE EGYPTENAREN IN DE RODE ZEE.

I. Exodus 14:1-Exodus 14:18. Terwijl de kinderen van Israël in zuidoostelijke richting naar het noordelijk einde van de Rode Zee gaan, ontvangen zij bevel van Etham af meer rechts te gaan, en zich te begeven voor Bal-Zefon, aan de westelijke zijde van de zee, nog binnen het gebied van Egypte. Het geschiedt, zoals de Heere gewild heeft. Farao ijlt hem na met zijn wagens en ruiters; maar nu is het uur gekomen, dat de Heere Zijn heerlijkheid aan Farao bewijst, zodat hij met de zijnen omkomt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 14

Exodus 14:1.

VOORTZETTING VAN DE UITTOCHT, ONDERGANG VAN DE EGYPTENAREN IN DE RODE ZEE.

I. Exodus 14:1-Exodus 14:18. Terwijl de kinderen van Israël in zuidoostelijke richting naar het noordelijk einde van de Rode Zee gaan, ontvangen zij bevel van Etham af meer rechts te gaan, en zich te begeven voor Bal-Zefon, aan de westelijke zijde van de zee, nog binnen het gebied van Egypte. Het geschiedt, zoals de Heere gewild heeft. Farao ijlt hem na met zijn wagens en ruiters; maar nu is het uur gekomen, dat de Heere Zijn heerlijkheid aan Farao bewijst, zodat hij met de zijnen omkomt.

Vers 1

1. Toen, nog voordat de wolkkolom op de morgen van de vierde dag (Exodus 13:21) zich verhief, sprak de HEERE tot Mozes, om hem de reden en het doel van de schijnbaar zo dwaze leiding te openbaren, zeggende:

Vers 1

1. Toen, nog voordat de wolkkolom op de morgen van de vierde dag (Exodus 13:21) zich verhief, sprak de HEERE tot Mozes, om hem de reden en het doel van de schijnbaar zo dwaze leiding te openbaren, zeggende:

Vers 2

2. Spreukenek tot de kinderen van Israël, en beveel hen in Mijn naam, dat zij niet in de tot hiertoe ingeslagen richting naar het zuidoosten verder trekken, maar terugkeren, de wolkkolom volgende, in de richting naar het zuiden, en zich legeren voor Pi-Hachirth (mond van spelonken of een plaats waar gras groeit), ten zuidoosten van de uitgang van de bergpas bij Hachiroth (Numbers 33:7), tussen Migdol (vesting) ter rechterzijde, en tussen de zee ter linkerzijde: voor, dicht bij, Bal Zefon (heer van het noorden), daartegenover in de vijf uur lange en even zo brede vlakte zult gij u legeren aan de zee. 1)

1) Een van de oudste meningen over de weg, die de kinderen van Israël van Gosen tot aan de Rode Zee insloegen, is de onlangs weer door K.v.Raumer verdedigde gedachte, volgens welke Ramses niet als de naam van een stad, maar van het gehele land Gosen mede aan te merken is, en de stad On of Heliopolis (Genesis 41:45) als eerste verzamelplaats te nemen is. Van daar heeft zich dan het leger in zuidelijke richting naar het bij Caïro gelegen dorp Besatin gewend, en in de nabijheid het eerste leger (Sukkoth) opgeslagen. Op de tweede dag volgde Israël de zuidoostelijke richting, door het zogenoemde dal van de verdwaling (Wady-et-Tih) tot aan de bron Gandelhy (Etham), en zou nu van hier uit de noordoostelijke richting, door een met dit dal verbonden, tussen het gebergte Mokattem in het westen en Atakah in het oosten naar het noordeinde van Heropolitaanse golf opvoerend tweede dal, hebben moeten inslaan, om naar de woestijn Sur te komen. In plaats daarvan ontvangen de kinderen van Israël op de derde dag bevel, om zich om te wenden; dat is de zuidoostelijke richting verder te vervolgen, en hun weg door het dal van de verdwaling tot aan het uiteinde, de zeevlakte Bede (Hachiroth), voort te zetten. Wij kunnen met deze opvattingen niet instemmen, om redenen, die wij hier niet elk in het bijzonder kunnen aanwijzen; wel blijven wij bij het Wady-et-Tih, "dal van de verdwaling" dat zijn naam daarvan verkregen heeft, dat men het voor de door Mozes beschreven weg van de kinderen van Israël hield, nog een ogenblik staan. De bergketen, die dit dal ten noorden begrenst, verdeelt zich in twee helften, daar, waar de bovengenoemde bron Gandelhy zich bevindt, en het dal van de verdwaling in een tweede dal uitloopt, dat naar het noordoosten zich uitstrekt. Het westelijk gedeelte van die bergketen is Mokattem, het oostelijke het gebergte Atakah. Het laatste komt z nabij aan de zee, en maakt de zeekust z nauw, dat slechts weinig mensen naast elkaar kunnen gaan. Hier lag Bal-Zefon, waar de Egyptische afgod Tyfon een heiligdom had. Men geloofde, dat deze god de lijfeigenen en gevangenen, wanneer zij uit Egypte hierdoor wilden vluchten, terugbande en niet uit het land liet gaan; het is dus een veelbetekende hoon, de afgod aangedaan, dat Israël zich in het gezicht van zijn heiligdom moet legeren, om dan straks onder zijn ogen midden door de Rode zee te gaan. Twee of drie mijl ten noorden van Atakah loopt de karavaanweg, die door Caïro naar Suez leidt, nadat zij de bergpas Muktala achter zich gelaten heeft, en dan door een bergkloof doorgegaan is, in een vlakte uit. Hier bevindt zich een kleine vesting tot bescherming van de karavanen; zij heeft een bron met overvloedig, maar zoutachtig water, heet thans Adschrud en is duidelijk dezelfde plaats als ons Pi-Hachiroth, terwijl Migdol met de straks genoemde bergpas Muktala n schijnt te zijn. Terwijl Israël zich op de van God bevolen wijze legert, is het voortgaan ten westen en zuiden door bergkloven en steile gebergten belet; ten oosten wordt het door de Schelfzee teruggehouden, zodat het aan de van het noorden af najagende Farao niet zou hebben kunnen ontkomen, wanneer niet op wonderbare wijze een weg door de zee ware gebaand; maar juist die wonderbare weg opent de Heere, omdat Hij zich aan Israël zowel als aan Farao verheerlijken wil; daarom leidde Hij Zijn volk juist in dit oord..

Vers 2

2. Spreukenek tot de kinderen van Israël, en beveel hen in Mijn naam, dat zij niet in de tot hiertoe ingeslagen richting naar het zuidoosten verder trekken, maar terugkeren, de wolkkolom volgende, in de richting naar het zuiden, en zich legeren voor Pi-Hachirth (mond van spelonken of een plaats waar gras groeit), ten zuidoosten van de uitgang van de bergpas bij Hachiroth (Numbers 33:7), tussen Migdol (vesting) ter rechterzijde, en tussen de zee ter linkerzijde: voor, dicht bij, Bal Zefon (heer van het noorden), daartegenover in de vijf uur lange en even zo brede vlakte zult gij u legeren aan de zee. 1)

1) Een van de oudste meningen over de weg, die de kinderen van Israël van Gosen tot aan de Rode Zee insloegen, is de onlangs weer door K.v.Raumer verdedigde gedachte, volgens welke Ramses niet als de naam van een stad, maar van het gehele land Gosen mede aan te merken is, en de stad On of Heliopolis (Genesis 41:45) als eerste verzamelplaats te nemen is. Van daar heeft zich dan het leger in zuidelijke richting naar het bij Caïro gelegen dorp Besatin gewend, en in de nabijheid het eerste leger (Sukkoth) opgeslagen. Op de tweede dag volgde Israël de zuidoostelijke richting, door het zogenoemde dal van de verdwaling (Wady-et-Tih) tot aan de bron Gandelhy (Etham), en zou nu van hier uit de noordoostelijke richting, door een met dit dal verbonden, tussen het gebergte Mokattem in het westen en Atakah in het oosten naar het noordeinde van Heropolitaanse golf opvoerend tweede dal, hebben moeten inslaan, om naar de woestijn Sur te komen. In plaats daarvan ontvangen de kinderen van Israël op de derde dag bevel, om zich om te wenden; dat is de zuidoostelijke richting verder te vervolgen, en hun weg door het dal van de verdwaling tot aan het uiteinde, de zeevlakte Bede (Hachiroth), voort te zetten. Wij kunnen met deze opvattingen niet instemmen, om redenen, die wij hier niet elk in het bijzonder kunnen aanwijzen; wel blijven wij bij het Wady-et-Tih, "dal van de verdwaling" dat zijn naam daarvan verkregen heeft, dat men het voor de door Mozes beschreven weg van de kinderen van Israël hield, nog een ogenblik staan. De bergketen, die dit dal ten noorden begrenst, verdeelt zich in twee helften, daar, waar de bovengenoemde bron Gandelhy zich bevindt, en het dal van de verdwaling in een tweede dal uitloopt, dat naar het noordoosten zich uitstrekt. Het westelijk gedeelte van die bergketen is Mokattem, het oostelijke het gebergte Atakah. Het laatste komt z nabij aan de zee, en maakt de zeekust z nauw, dat slechts weinig mensen naast elkaar kunnen gaan. Hier lag Bal-Zefon, waar de Egyptische afgod Tyfon een heiligdom had. Men geloofde, dat deze god de lijfeigenen en gevangenen, wanneer zij uit Egypte hierdoor wilden vluchten, terugbande en niet uit het land liet gaan; het is dus een veelbetekende hoon, de afgod aangedaan, dat Israël zich in het gezicht van zijn heiligdom moet legeren, om dan straks onder zijn ogen midden door de Rode zee te gaan. Twee of drie mijl ten noorden van Atakah loopt de karavaanweg, die door Caïro naar Suez leidt, nadat zij de bergpas Muktala achter zich gelaten heeft, en dan door een bergkloof doorgegaan is, in een vlakte uit. Hier bevindt zich een kleine vesting tot bescherming van de karavanen; zij heeft een bron met overvloedig, maar zoutachtig water, heet thans Adschrud en is duidelijk dezelfde plaats als ons Pi-Hachiroth, terwijl Migdol met de straks genoemde bergpas Muktala n schijnt te zijn. Terwijl Israël zich op de van God bevolen wijze legert, is het voortgaan ten westen en zuiden door bergkloven en steile gebergten belet; ten oosten wordt het door de Schelfzee teruggehouden, zodat het aan de van het noorden af najagende Farao niet zou hebben kunnen ontkomen, wanneer niet op wonderbare wijze een weg door de zee ware gebaand; maar juist die wonderbare weg opent de Heere, omdat Hij zich aan Israël zowel als aan Farao verheerlijken wil; daarom leidde Hij Zijn volk juist in dit oord..

Vers 3

3. Wanneer Farao van dit omkeren horen zal, dan zal hij zeggen van de kinderen van Israël: zij zijn verward in het land; zij dwalen radeloos, en weten, onbekend met de weg, niet verder te komen: die Egyptische woestijn, in welke zij geraakt zijn, in plaats van naar de woestijn Sur te trekken, heeft hen besloten,1) heeft, evenals een gevangenis, hen achter haar muren en poorten opgenomen, om hen niet weer weg te laten gaan.

1) Zonder twijfel heeft Farao de weggetrokken Israëlieten laten achtervolgen door zijn spionnen, om hem op de hoogte van de zaak te houden. Hiermee houdt de Heere rekening. Is deze veronderstelling juist, en daaraan is geen twijfel, dan blijkt daaruit wel, hoe Farao nog in niets veranderd is. Hoe hij noch altijd jegens Gods volk in een wrokkende toestand verkeert en plannen beraamt, op welke wijze hij het weer gemakkelijk terug zal voeren in zijn land. Dat wordt hem tot een valstrik, en leidt tot zijn gehele ondergang..

Vers 3

3. Wanneer Farao van dit omkeren horen zal, dan zal hij zeggen van de kinderen van Israël: zij zijn verward in het land; zij dwalen radeloos, en weten, onbekend met de weg, niet verder te komen: die Egyptische woestijn, in welke zij geraakt zijn, in plaats van naar de woestijn Sur te trekken, heeft hen besloten,1) heeft, evenals een gevangenis, hen achter haar muren en poorten opgenomen, om hen niet weer weg te laten gaan.

1) Zonder twijfel heeft Farao de weggetrokken Israëlieten laten achtervolgen door zijn spionnen, om hem op de hoogte van de zaak te houden. Hiermee houdt de Heere rekening. Is deze veronderstelling juist, en daaraan is geen twijfel, dan blijkt daaruit wel, hoe Farao nog in niets veranderd is. Hoe hij noch altijd jegens Gods volk in een wrokkende toestand verkeert en plannen beraamt, op welke wijze hij het weer gemakkelijk terug zal voeren in zijn land. Dat wordt hem tot een valstrik, en leidt tot zijn gehele ondergang..

Vers 4

4. a) En Ik zal Farao's hart verstokken, dat hij, in de mening de kinderen van Israël weer in zijn macht te hebben, hen achtervolgt; en Ik zal aan Farao en aan heel zijn leger, verheerlijkt worden, 1) alzo dat de Egyptenaars, zowel die in het water omkomen, als ook de anderen, die nog thuis zijn, zullen weten, dat Ik de HEERE ben, de ware, almachtige God, tegen Wie zich niemand ongestraft verzetten kan. En zij, de kinderen van Israël, deden alzo; zij legerden zich, gelijk Mozes hun bevolen had, in de uitgestrekte vlakte aan de overzijde van Hachiroth, voor Bal Zefon, en rustten daar de beide volgende dagen.

a)Exodus 4:21; Exodus 10:20

1) De verheerlijking van God, ziedaar het einddoel van dit alles. God wordt verheerlijkt, zowel door Zijn gericht te oefenen aan de goddelozen, als door Zijn genade te bewijzen aan Zijn kinderen. 5. Toen 1) nu de koning van Egypte, op de tweede of derde dag na die nacht (Exodus 12:29 vv.), waarin Israël de tocht naar Etham had aangevangen (Exodus 13:20), werd geboodschapt, dat het volk vluchtte, dat het op een wijze was weggetrokken, die niet slechts aan een wegtrekken voor drie dagreizen in de woestijn, maar aan een geheel verlaten van Egypte deed denken, zo is het hart van Farao en van zijn knechten veranderd tegen het volk, en zij, de koning en de hovelingen, zeiden, de een tegen de ander: Waarom hebben wij dat gedaan, dat wij Israël hebben laten vertrekken, dat zij ons niet dienden? 2)

1) Mozes bedoelt niet enkel, dat de koning toen voor het eerst van de vlucht van het volk gehoord heeft, die toch niet in het geheim had plaats gehad, maar dat de omstandigheden hem verhaald werden, welke hem aanspoorde iets te beproeven. Daarom, waar hij hoort, dat het volk angstig wegvlucht, meent hij, dat hij door geen enkele belemmering wordt weerhouden. En niet alleen lijdt hij zelf aan zulk een grote zinneloosheid, maar alle aanzienlijken aan zijn hof rekenen het tot hun schande, dat het volk is uitgetrokken. Zij vragen zichzelf af, waarom zij geduld hebben, dat de kinderen van Israël zijn weggegaan? Alsof zij niet op allerlei manier beproefd hebben, de vrije aftocht te verhinderen; alsof niet hun hardnekkig verzet tienmaal als van uit de hemel was overwonnen; alsof God niet eindelijk zijn volk hun onvrijwillig had ontrukt. Maar dit is de domheid van de goddelozen, dat zij slechts voor de hand van God, als deze tegenwoordig is, vrezen, maar terstond alles, wat zij gezien hebben, vergeten hebben. Door hevige en verschrikkelijke straffen waren zij gekweld; nu, alsof er niets gebeurd was, vroegen zij zich af, waarom zij niet tot het uiterste toe God hadden weerstaan, die hen eindelijk gedwongen had, op de meest heldere wijze af te laten, nadat zij tienmaal hadden beproefd vruchteloos weerstand te bieden. Maar door zodanige hoogmoed moesten de goddelozen verblind worden, opdat zij in hun eigen verderf zouden lopen, terwijl zij in niets overtuigd werden, dat het hard is tegen God te strijden..

2) Hen dienen, dat wilde men van Israël. Gods volk als slaven behandelen, dat heeft men voor. Daarom treurt men dan ook alleen, omdat dit niet meer mogelijk is. Ook hier verraadt Farao met zijn knechten het zelfzuchtig karakter van de wereld.

Vers 4

4. a) En Ik zal Farao's hart verstokken, dat hij, in de mening de kinderen van Israël weer in zijn macht te hebben, hen achtervolgt; en Ik zal aan Farao en aan heel zijn leger, verheerlijkt worden, 1) alzo dat de Egyptenaars, zowel die in het water omkomen, als ook de anderen, die nog thuis zijn, zullen weten, dat Ik de HEERE ben, de ware, almachtige God, tegen Wie zich niemand ongestraft verzetten kan. En zij, de kinderen van Israël, deden alzo; zij legerden zich, gelijk Mozes hun bevolen had, in de uitgestrekte vlakte aan de overzijde van Hachiroth, voor Bal Zefon, en rustten daar de beide volgende dagen.

a)Exodus 4:21; Exodus 10:20

1) De verheerlijking van God, ziedaar het einddoel van dit alles. God wordt verheerlijkt, zowel door Zijn gericht te oefenen aan de goddelozen, als door Zijn genade te bewijzen aan Zijn kinderen. 5. Toen 1) nu de koning van Egypte, op de tweede of derde dag na die nacht (Exodus 12:29 vv.), waarin Israël de tocht naar Etham had aangevangen (Exodus 13:20), werd geboodschapt, dat het volk vluchtte, dat het op een wijze was weggetrokken, die niet slechts aan een wegtrekken voor drie dagreizen in de woestijn, maar aan een geheel verlaten van Egypte deed denken, zo is het hart van Farao en van zijn knechten veranderd tegen het volk, en zij, de koning en de hovelingen, zeiden, de een tegen de ander: Waarom hebben wij dat gedaan, dat wij Israël hebben laten vertrekken, dat zij ons niet dienden? 2)

1) Mozes bedoelt niet enkel, dat de koning toen voor het eerst van de vlucht van het volk gehoord heeft, die toch niet in het geheim had plaats gehad, maar dat de omstandigheden hem verhaald werden, welke hem aanspoorde iets te beproeven. Daarom, waar hij hoort, dat het volk angstig wegvlucht, meent hij, dat hij door geen enkele belemmering wordt weerhouden. En niet alleen lijdt hij zelf aan zulk een grote zinneloosheid, maar alle aanzienlijken aan zijn hof rekenen het tot hun schande, dat het volk is uitgetrokken. Zij vragen zichzelf af, waarom zij geduld hebben, dat de kinderen van Israël zijn weggegaan? Alsof zij niet op allerlei manier beproefd hebben, de vrije aftocht te verhinderen; alsof niet hun hardnekkig verzet tienmaal als van uit de hemel was overwonnen; alsof God niet eindelijk zijn volk hun onvrijwillig had ontrukt. Maar dit is de domheid van de goddelozen, dat zij slechts voor de hand van God, als deze tegenwoordig is, vrezen, maar terstond alles, wat zij gezien hebben, vergeten hebben. Door hevige en verschrikkelijke straffen waren zij gekweld; nu, alsof er niets gebeurd was, vroegen zij zich af, waarom zij niet tot het uiterste toe God hadden weerstaan, die hen eindelijk gedwongen had, op de meest heldere wijze af te laten, nadat zij tienmaal hadden beproefd vruchteloos weerstand te bieden. Maar door zodanige hoogmoed moesten de goddelozen verblind worden, opdat zij in hun eigen verderf zouden lopen, terwijl zij in niets overtuigd werden, dat het hard is tegen God te strijden..

2) Hen dienen, dat wilde men van Israël. Gods volk als slaven behandelen, dat heeft men voor. Daarom treurt men dan ook alleen, omdat dit niet meer mogelijk is. Ook hier verraadt Farao met zijn knechten het zelfzuchtig karakter van de wereld.

Vers 6

6. En 1) hij spande, in de verstoktheid van zijn hart, zijn eigen koninklijke strijdwagen in, en nam zijn krijgsvolk met zich, om de door de nood hem afgeperste toestemming met geweld van wapens weer terug te nemen en Israël terug te halen.

1) Met weinig woorden beschrijft Mozes de toerusting tot de strijd, niet slechts om de grootheid van Gods kracht in het bevrijden van het volk in helder daglicht te stellen, maar ook, om te leren, met hoe grote drift en door niets weerhouden stoutmoedigheid de goddelozen zich prijsgeven, wanneer zij de vrije teugel laten aan hun boze en misdadige begeerlijkheden. Onlangs lagen de Egyptenaars bijna ontzield ter aarde en riepen uit, dat het met hen gedaan was, en nauwelijks is er n dag voorbijgegaan, of zij verzamelen een machtig leger, bestaand uit de bloem van de troepen..

Tussen de gedachte in het vorige vers uitgesproken en de uitvoering van het plan, ligt slechts n ogenblik. Helaas, hij bedenkt niet, dat hij zich schuldig maakt, n aan ontrouw aan zijn belofte, n aan woordbreuk tegenover het gehele volk, n aan opstand tegen God, welke zonden zouden uitlopen op algehele ondergang.

Vers 6

6. En 1) hij spande, in de verstoktheid van zijn hart, zijn eigen koninklijke strijdwagen in, en nam zijn krijgsvolk met zich, om de door de nood hem afgeperste toestemming met geweld van wapens weer terug te nemen en Israël terug te halen.

1) Met weinig woorden beschrijft Mozes de toerusting tot de strijd, niet slechts om de grootheid van Gods kracht in het bevrijden van het volk in helder daglicht te stellen, maar ook, om te leren, met hoe grote drift en door niets weerhouden stoutmoedigheid de goddelozen zich prijsgeven, wanneer zij de vrije teugel laten aan hun boze en misdadige begeerlijkheden. Onlangs lagen de Egyptenaars bijna ontzield ter aarde en riepen uit, dat het met hen gedaan was, en nauwelijks is er n dag voorbijgegaan, of zij verzamelen een machtig leger, bestaand uit de bloem van de troepen..

Tussen de gedachte in het vorige vers uitgesproken en de uitvoering van het plan, ligt slechts n ogenblik. Helaas, hij bedenkt niet, dat hij zich schuldig maakt, n aan ontrouw aan zijn belofte, n aan woordbreuk tegenover het gehele volk, n aan opstand tegen God, welke zonden zouden uitlopen op algehele ondergang.

Vers 7

7. En hij nam zeshonderd uitgelezen wagens, 1) die tot zijn lijfwacht behoorden en aanstonds gereed waren, ja, al de wagens van Egypte, die zij in de haast konden tezamen brengen, en de hoofdlieden 2) over die allen; bovendien ook nog ruiters (Exodus 14:9).

1) In de oude tijd had men, voornamelijk in het oosten, wagens van twee wielen, die met twee of meer paarden bespannen waren, voor de strijd; op deze was, behalve de wagenmenner, in de regel slechts n strijder; niet zelden had echter de strijder nog een derde man als wapendrager aan zijn zijde. Gewoonlijk waren deze strijdwagens sterk met ijzer beslagen en van zeisen of sikkels, die aan de assen waren aangebracht, voorzien, om daarmee de te voet strijdende vijand neer te maaien (John 17:16 John 17:2 Makk.13:2). Egypte was bijzonder door zijn wagens beroemd; koning Sesostris (zie Genesis 47:25) bezat er 27.000; bovendien was er ook voetvolk en ruiterij; het eerste neemt Farao niet mee, omdat een snelle achtervolging plaats moest hebben..

2) Volgens Hiëronymus waren de Mysls(Schalischim), de drie voornaamste in het gebied naast de koning. Aldus werden zij genoemd, die de tweede rang in het rijk bekleedden..

Vers 7

7. En hij nam zeshonderd uitgelezen wagens, 1) die tot zijn lijfwacht behoorden en aanstonds gereed waren, ja, al de wagens van Egypte, die zij in de haast konden tezamen brengen, en de hoofdlieden 2) over die allen; bovendien ook nog ruiters (Exodus 14:9).

1) In de oude tijd had men, voornamelijk in het oosten, wagens van twee wielen, die met twee of meer paarden bespannen waren, voor de strijd; op deze was, behalve de wagenmenner, in de regel slechts n strijder; niet zelden had echter de strijder nog een derde man als wapendrager aan zijn zijde. Gewoonlijk waren deze strijdwagens sterk met ijzer beslagen en van zeisen of sikkels, die aan de assen waren aangebracht, voorzien, om daarmee de te voet strijdende vijand neer te maaien (John 17:16 John 17:2 Makk.13:2). Egypte was bijzonder door zijn wagens beroemd; koning Sesostris (zie Genesis 47:25) bezat er 27.000; bovendien was er ook voetvolk en ruiterij; het eerste neemt Farao niet mee, omdat een snelle achtervolging plaats moest hebben..

2) Volgens Hiëronymus waren de Mysls(Schalischim), de drie voornaamste in het gebied naast de koning. Aldus werden zij genoemd, die de tweede rang in het rijk bekleedden..

Vers 8

8. Want de HEERE verstokte het hart van Farao, de koning van Egypte, dat hij de kinderen van Israël achtervolgde, 1) en meende zijn doel niet te kunnen missen; a) doch de kinderen van Israël waren door een hoge hand uitgegaan. 2)

a) Isaiah 26:11 Numbers 33:3

1) Vrgl.2 Thessalonians 2:11, 2 Thessalonians 2:12

2) De Heere verschaft recht aan hen, die onrecht lijden; hongerigen wil Hij spijzigen, gebondenen vrijmaken. Zijn genade is groot. Maar die God vergeten houdt Hij met machtige hand tegen, zodat zij vallen in hun eigen strikken. De Heere is Koning in eeuwigheid! Zion! uw God zorgt voor u!.

Laten wij door dit voorbeeld aangespoord worden om, terwijl wij veilig zijn onder de bescherming van God, de oordelen, welke kunnen geschieden, te vrezen, niet om met angstig gemoed rumoer te maken, maar om bedaard te schuilen onder Zijn vleugels, en niet door onbedachtzame vreugde te worden vervoerd..

Tegenover het achtervolgen van Farao, wijst de Schrijver op het grote voorrecht van de Israëlieten. Had Farao dit laatste bedacht, hij zou zich wel gewacht hebben tegen de Heere verder te strijden. Hij is echter als geheel van zijn verstand beroofd, en zijn hart is toegesloten voor elke goede indruk. Israël kon gerust zijn.. 9. a) En de Egyptenaars jaagden hen na, de vijfde en zesde dag van Tanis uit, en achterhaalden hen aan de avond van de zesde dag, daar zij, de Israëlieten, zich sederd drie dagen gelegerd hadden aan de zee, al de paarden, de wagens van Farao en zijn ruiters 1) en zijn legerjaagden hen na; en zij achterhaalden hen bij Pi-Hachirth, voor Bal-Zefon (Exodus 14:4).

a) Joshua 24:6

1) De krijgsmacht van Egypte bestond te allen tijde voornamelijk uit krijgswagens en ruiterij. Gewoonlijk bevond deze zich in Opper-Egypte.

Vers 8

8. Want de HEERE verstokte het hart van Farao, de koning van Egypte, dat hij de kinderen van Israël achtervolgde, 1) en meende zijn doel niet te kunnen missen; a) doch de kinderen van Israël waren door een hoge hand uitgegaan. 2)

a) Isaiah 26:11 Numbers 33:3

1) Vrgl.2 Thessalonians 2:11, 2 Thessalonians 2:12

2) De Heere verschaft recht aan hen, die onrecht lijden; hongerigen wil Hij spijzigen, gebondenen vrijmaken. Zijn genade is groot. Maar die God vergeten houdt Hij met machtige hand tegen, zodat zij vallen in hun eigen strikken. De Heere is Koning in eeuwigheid! Zion! uw God zorgt voor u!.

Laten wij door dit voorbeeld aangespoord worden om, terwijl wij veilig zijn onder de bescherming van God, de oordelen, welke kunnen geschieden, te vrezen, niet om met angstig gemoed rumoer te maken, maar om bedaard te schuilen onder Zijn vleugels, en niet door onbedachtzame vreugde te worden vervoerd..

Tegenover het achtervolgen van Farao, wijst de Schrijver op het grote voorrecht van de Israëlieten. Had Farao dit laatste bedacht, hij zou zich wel gewacht hebben tegen de Heere verder te strijden. Hij is echter als geheel van zijn verstand beroofd, en zijn hart is toegesloten voor elke goede indruk. Israël kon gerust zijn.. 9. a) En de Egyptenaars jaagden hen na, de vijfde en zesde dag van Tanis uit, en achterhaalden hen aan de avond van de zesde dag, daar zij, de Israëlieten, zich sederd drie dagen gelegerd hadden aan de zee, al de paarden, de wagens van Farao en zijn ruiters 1) en zijn legerjaagden hen na; en zij achterhaalden hen bij Pi-Hachirth, voor Bal-Zefon (Exodus 14:4).

a) Joshua 24:6

1) De krijgsmacht van Egypte bestond te allen tijde voornamelijk uit krijgswagens en ruiterij. Gewoonlijk bevond deze zich in Opper-Egypte.

Vers 10

10. Als Farao nabij gekomen was, 1) zo hieven de kinderen van Israël, door het gevaar van het aankomend leger opmerkzaam gemaakt, hun ogen op, om te zien, wat het voor een gevaar was; en ziet, de Egyptenaars trokken achter hen, en zij vreesden 2) zeer, daar er aan geen ontkomen te denken was, toen riepen 3) de kinderen van Israël, half in wanhoop, tot de HEERE, dat Hij raad en hulp zou geven, daar Hij zelf hen in die toestand gebracht had.

1) Mozes wijst aan, dat door het plotselinge van de zaak, de schrik hen des te meer overviel, omdat geen bode vooraf was gezonden, zodat hun geen kleine rijdruimte zelfs werd gelaten, om zich gereed te maken. Daarom was er zelfs voor zeer krachtige gemoederen oorzaak voor vrees geweest, indien zij de maat maar niet hadden overschreden. Maar op tweeërlei wijze hebben zij gezondigd, zowel omdat met de herinnering aan de bewezen weldaden van God, de hoop op goddelijke hulp hun was ontzonken, als omdat zij daardoor tot ondankbaarheid zijn vervallen, zodat zij tegen God en Mozes onbeschaamd opstonden. Evenwel twee tegenovergestelde zaken schijnen hier verhaald te worden, n dat zij roepen tot de Heere, n dat zij oproer verwekken tegen zijn dienaar. Maar men mag aannemen, dat dit geroep noch uit geloof is voortgekomen, noch uit een ernstige en godsdienstige stemming van het hart, maar door de verwarde toestand hun is afgeperst, zoals het natuurlijk gevoel alle stervelingen tezamen dringt, om zonder onderscheid in tegenspoed hun gebeden tot God op te zenden, ofschoon zij noch Zijn mededogen aangrijpen, noch aan Zijn macht zich overgeven..

2) Deze vrees is een zeer zondige vrees, omdat zij kort tevoren op zulk een zichtbare wijze de beschermende hand van God hadden ondervonden. Hieruit bleek, dat Israël een zondig volk was en dat, waar de Heere het straks uithielp, Hij dit niet deed, omdat het volk dat waardig was, maar omwille van Zichzelf..

3) Dit was geen ootmoedig tot de Heere roepen, maar als het ware het roepen van het ongeloof. Terwijl zij toch tot de Heere riepen, murmureerden zij tegen Mozes. Waar zij aan de ene zijde door Hem om bijstand riepen en om verlossing, daar stootten zij aan die andere zijde, door hun murmureren, de hand van God van zich af..

Vers 10

10. Als Farao nabij gekomen was, 1) zo hieven de kinderen van Israël, door het gevaar van het aankomend leger opmerkzaam gemaakt, hun ogen op, om te zien, wat het voor een gevaar was; en ziet, de Egyptenaars trokken achter hen, en zij vreesden 2) zeer, daar er aan geen ontkomen te denken was, toen riepen 3) de kinderen van Israël, half in wanhoop, tot de HEERE, dat Hij raad en hulp zou geven, daar Hij zelf hen in die toestand gebracht had.

1) Mozes wijst aan, dat door het plotselinge van de zaak, de schrik hen des te meer overviel, omdat geen bode vooraf was gezonden, zodat hun geen kleine rijdruimte zelfs werd gelaten, om zich gereed te maken. Daarom was er zelfs voor zeer krachtige gemoederen oorzaak voor vrees geweest, indien zij de maat maar niet hadden overschreden. Maar op tweeërlei wijze hebben zij gezondigd, zowel omdat met de herinnering aan de bewezen weldaden van God, de hoop op goddelijke hulp hun was ontzonken, als omdat zij daardoor tot ondankbaarheid zijn vervallen, zodat zij tegen God en Mozes onbeschaamd opstonden. Evenwel twee tegenovergestelde zaken schijnen hier verhaald te worden, n dat zij roepen tot de Heere, n dat zij oproer verwekken tegen zijn dienaar. Maar men mag aannemen, dat dit geroep noch uit geloof is voortgekomen, noch uit een ernstige en godsdienstige stemming van het hart, maar door de verwarde toestand hun is afgeperst, zoals het natuurlijk gevoel alle stervelingen tezamen dringt, om zonder onderscheid in tegenspoed hun gebeden tot God op te zenden, ofschoon zij noch Zijn mededogen aangrijpen, noch aan Zijn macht zich overgeven..

2) Deze vrees is een zeer zondige vrees, omdat zij kort tevoren op zulk een zichtbare wijze de beschermende hand van God hadden ondervonden. Hieruit bleek, dat Israël een zondig volk was en dat, waar de Heere het straks uithielp, Hij dit niet deed, omdat het volk dat waardig was, maar omwille van Zichzelf..

3) Dit was geen ootmoedig tot de Heere roepen, maar als het ware het roepen van het ongeloof. Terwijl zij toch tot de Heere riepen, murmureerden zij tegen Mozes. Waar zij aan de ene zijde door Hem om bijstand riepen en om verlossing, daar stootten zij aan die andere zijde, door hun murmureren, de hand van God van zich af..

Vers 11

11. En zij zeiden tot Mozes, de verslagenheid van hun hart hem openbarende: Hebt gij ons daarom, omdat er in Egypte geheel geen 1) graven waren, weggenomen, opdat wij in deze woestijn sterven zouden? Wij zouden ook daar niet onbegraven zijn gebleven, om ten spijze van vogels en wilde dieren te zijn. Waarom hebt gij ons dat gedaan, dat gij ons uit Egypte gevoerd hebt, 2) wanneer uw uitleiding nu zulk een ellendig einde nemen zal? 1) In het Hebreeuws komt de dubbele ontkenning zeer duidelijk uit. Hiermee maakt Israël zich onwaardig, om uit de ellende geholpen te worden en geeft rechtvaardige redenen, dat God de deur van zijn genade toesluit. God heeft geduld, omdat Hij eeuwig is, zegt de kerkvader Augustinus; in de gangen met zijn volk heeft Hij dit zeer duidelijk bewezen..

2)Nauwelijks is de roede van Farao weggenomen, of hij verhardt zich; nauwelijks zijn de wonderen van God tot redding van Zijn kinderen geschied, of zij zijn in vrees en murmureren: O, mijn God! wat is de mens, dat Gij hem genadig kunt zijn!.

De kinderen van Israël de dood voor ogen ziende, riepen tot de Heere met kreten van angst en vertwijfeling; doch, onmiddellijk geen verlossing ziende, murmureerden zij tegelijk en als in n adem tegen Mozes, hem beschuldigende en zich over hem beklagende, en het betreurende, dat zij niet liever in de slavernij gebleven waren, dat toch zo veel beter was, dan gedood te worden. "Dit is vergaande ondankbaar en ongelovig!" Zeker, doch welke Christen moet niet met schaamte belijden, dat hij in zijn hart wel eens diezelfde taal spreekt, wanneer het pad van het geloof duister wordt, de nood hem van alle kanten omringt, en de begeerlijkheden van de wereld hem weer krachtig aanspreken. Ach! dan is hem de vroegere vleselijke gerustheid nog zo aanlokkend!.

Vers 11

11. En zij zeiden tot Mozes, de verslagenheid van hun hart hem openbarende: Hebt gij ons daarom, omdat er in Egypte geheel geen 1) graven waren, weggenomen, opdat wij in deze woestijn sterven zouden? Wij zouden ook daar niet onbegraven zijn gebleven, om ten spijze van vogels en wilde dieren te zijn. Waarom hebt gij ons dat gedaan, dat gij ons uit Egypte gevoerd hebt, 2) wanneer uw uitleiding nu zulk een ellendig einde nemen zal? 1) In het Hebreeuws komt de dubbele ontkenning zeer duidelijk uit. Hiermee maakt Israël zich onwaardig, om uit de ellende geholpen te worden en geeft rechtvaardige redenen, dat God de deur van zijn genade toesluit. God heeft geduld, omdat Hij eeuwig is, zegt de kerkvader Augustinus; in de gangen met zijn volk heeft Hij dit zeer duidelijk bewezen..

2)Nauwelijks is de roede van Farao weggenomen, of hij verhardt zich; nauwelijks zijn de wonderen van God tot redding van Zijn kinderen geschied, of zij zijn in vrees en murmureren: O, mijn God! wat is de mens, dat Gij hem genadig kunt zijn!.

De kinderen van Israël de dood voor ogen ziende, riepen tot de Heere met kreten van angst en vertwijfeling; doch, onmiddellijk geen verlossing ziende, murmureerden zij tegelijk en als in n adem tegen Mozes, hem beschuldigende en zich over hem beklagende, en het betreurende, dat zij niet liever in de slavernij gebleven waren, dat toch zo veel beter was, dan gedood te worden. "Dit is vergaande ondankbaar en ongelovig!" Zeker, doch welke Christen moet niet met schaamte belijden, dat hij in zijn hart wel eens diezelfde taal spreekt, wanneer het pad van het geloof duister wordt, de nood hem van alle kanten omringt, en de begeerlijkheden van de wereld hem weer krachtig aanspreken. Ach! dan is hem de vroegere vleselijke gerustheid nog zo aanlokkend!.

Vers 12

12. Is dit niet het woord, en was het niet naar recht, dat wij in Egypte tot u spraken, toen gij nog reeds van onze uitleiding sprak, maar wij reeds erkenden, dat daarvan nooit iets komen kon (Exodus 6:9), zeggende: Houd af van ons; denk niet langer aan onze bevrijding, en laat ons de Egyptenaren dienen? Tot ons ongeluk hebben wij opnieuw aan uw verleidende stem gehoor gegeven, en zijn wij uw leiding gevolgd. Nu blijkt het, dat wij recht gezien hadden: want het ware ons beter geweest de Egyptenaren te dienen, hoe hard ook dat juk ware, dan in deze woestijn, allen opeens jammerlijk te sterven, 1) zodat er nieteens een graf voor ons overblijft.

1) Misschien zijt gij reeds op gelijke wegen geleid, als de kinderen van Israël, wonderlijke wegen, die gij nooit zou ingeslagen zijn, die u, in plaats van tot uw doel, van het doel schenen af te leiden, bij welke gij de Heere niet begrijpen kon; gij stond dan misschien ook plotseling in een dal Hachirth, afgesneden van alle hulp, gelijk het scheen; geen uitweg meer zichtbaar; een zeker verderf voor u; van alle bescherming beroofd; alle steun verbroken; in het geheel niets meer, waaraan het hart zich in de nood kon vasthouden, en waarin de vrezende ziel troost kon vinden; nergens een toevlucht! Nergens, zei ik-ik zei te veel: n toevlucht heeft de mens altijd, n weg is hem altijd open; voor een ieder staat altijd de hemelladder, die hij biddend kan opstijgen, al ware hij ook in de donkerste diepte. Ik weet niet, of gij deze weg bewandeld hebt, toen gij in het dal Hachirth waart, dit echter weet ik, de wegen, die in dat dal leiden, zijn genadewegen en het vertoeven daarin kan kostelijk, kan rijk gezegend worden, wanneer de ziel de naar boven opengelaten weg bewandelt; dan ervaart zij, wat zij aan haar geloof en aan haar Heer heeft. Bij zonneschijn en op heldere hoogten ervaren wij dit minder; daar bedriegt zich de mens. Hij denkt in de Heere te geloven; maar misschien is het toch slechts zijn wel voorziene voorraadschuur, zijn veilige woning, zijn blinkende guldens, zijn vaste gezondheid, zijn vruchtbare akker, zijn talrijke vrienden, zijn aanzienlijke stand, zijn hem toelachend geluk, die zijn moed opwekken, zijn ziel troosten, zijn vertrouwen sterken. Daarom is het goed, dat de Heere hem van tijd tot tijd in het dal Hachirth leidt, waar al deze steun hem verlaat, waar al deze goden hem hulpeloos laten, en waar hij niets anders heeft dan alleen zijn geloof, en geen andere weg, dan alleen die van het gebed..

Zegt niet; ik zie geen middelen, waar ik ook zoek, niets vind ik voor mij; want het is Gods eretitel, te helpen, wanneer de nood het hoogst is. Waar ik en gij geen uitweg meer zien, daar komt God om ons veilig te leiden. Vertrouw mijn ziel, op Hem!.

Vers 12

12. Is dit niet het woord, en was het niet naar recht, dat wij in Egypte tot u spraken, toen gij nog reeds van onze uitleiding sprak, maar wij reeds erkenden, dat daarvan nooit iets komen kon (Exodus 6:9), zeggende: Houd af van ons; denk niet langer aan onze bevrijding, en laat ons de Egyptenaren dienen? Tot ons ongeluk hebben wij opnieuw aan uw verleidende stem gehoor gegeven, en zijn wij uw leiding gevolgd. Nu blijkt het, dat wij recht gezien hadden: want het ware ons beter geweest de Egyptenaren te dienen, hoe hard ook dat juk ware, dan in deze woestijn, allen opeens jammerlijk te sterven, 1) zodat er nieteens een graf voor ons overblijft.

1) Misschien zijt gij reeds op gelijke wegen geleid, als de kinderen van Israël, wonderlijke wegen, die gij nooit zou ingeslagen zijn, die u, in plaats van tot uw doel, van het doel schenen af te leiden, bij welke gij de Heere niet begrijpen kon; gij stond dan misschien ook plotseling in een dal Hachirth, afgesneden van alle hulp, gelijk het scheen; geen uitweg meer zichtbaar; een zeker verderf voor u; van alle bescherming beroofd; alle steun verbroken; in het geheel niets meer, waaraan het hart zich in de nood kon vasthouden, en waarin de vrezende ziel troost kon vinden; nergens een toevlucht! Nergens, zei ik-ik zei te veel: n toevlucht heeft de mens altijd, n weg is hem altijd open; voor een ieder staat altijd de hemelladder, die hij biddend kan opstijgen, al ware hij ook in de donkerste diepte. Ik weet niet, of gij deze weg bewandeld hebt, toen gij in het dal Hachirth waart, dit echter weet ik, de wegen, die in dat dal leiden, zijn genadewegen en het vertoeven daarin kan kostelijk, kan rijk gezegend worden, wanneer de ziel de naar boven opengelaten weg bewandelt; dan ervaart zij, wat zij aan haar geloof en aan haar Heer heeft. Bij zonneschijn en op heldere hoogten ervaren wij dit minder; daar bedriegt zich de mens. Hij denkt in de Heere te geloven; maar misschien is het toch slechts zijn wel voorziene voorraadschuur, zijn veilige woning, zijn blinkende guldens, zijn vaste gezondheid, zijn vruchtbare akker, zijn talrijke vrienden, zijn aanzienlijke stand, zijn hem toelachend geluk, die zijn moed opwekken, zijn ziel troosten, zijn vertrouwen sterken. Daarom is het goed, dat de Heere hem van tijd tot tijd in het dal Hachirth leidt, waar al deze steun hem verlaat, waar al deze goden hem hulpeloos laten, en waar hij niets anders heeft dan alleen zijn geloof, en geen andere weg, dan alleen die van het gebed..

Zegt niet; ik zie geen middelen, waar ik ook zoek, niets vind ik voor mij; want het is Gods eretitel, te helpen, wanneer de nood het hoogst is. Waar ik en gij geen uitweg meer zien, daar komt God om ons veilig te leiden. Vertrouw mijn ziel, op Hem!.

Vers 13

13. Doch Mozes, die nog het gevaar, dat hem van Farao's zijde dreigde, bevreesd gemaakt had, noch die zich door het bittere verwijt (Exodus 14:11) uit zijn kalme stemming liet rukken, zei 1) tot het volk: Vreest niet voor dit grote leger van de Egyptenaren, en wanhoopt daarom niet aan uw redding, omdat gij het niet kunt ontvluchten; staat veeleer vast, en ziet de wonderbare hulp van God; het heil des HEEREN, dat Hij heden aan u doen zal! Want de Egyptenaars, die gij heden gezien hebt, zult gij niet weer zien in eeuwigheid.

1) Ofschoon hij overeenkomstig zijn zachtmoedigheid hen vriendelijk vermaand heeft, om het goede te hopen, is het echter niet waarschijnlijk, dat hij stilzwijgend dat misdadig gemor, waarmee hij zag, dat zij God hevig aanvielen, heeft verdragen. Ik acht, dat hij de plicht betracht heeft van een goede dokter, door vrij hun onnadenkendheid te kastijden, welke volstrekt niet te dulden was. Vervolgens toen hij de woorden, welke de geest van God hem in gaf, sprak, is het niet twijfelachtig, of God zelf heeft die God-onterende taal ernstig aangepakt, opdat Hij deze niet door teerhartigheid in de hand werkte. Maar Mozes, na de berisping weggelaten te hebben, leert slechts, dat de zachtmoedigheid van God hoger stond dan de verfoeielijke boosheid van het volk, opdat Hij hun smart lenigde en hun verwarring deed ophouden. Verder verbiedende te vrezen, en bevelende, om vast te staan in het zien op het heil des Heeren, wijst hij hen met deze woorden erop, dat, zolang de vrees hun gemoederen in bezit houdt, zij blind en door angst te ontsteld zijn, om de hulp van God te verbeiden. Door het woord "staat vast", wil hij hun tot kalmte brengen, alsof hij zeggen wilde, dat het niet nodig was, dat iemand zijn vinger bewoog, omdat God alleen de zich rustig houdende en hem, die kalm was, zou redden..

Vers 13

13. Doch Mozes, die nog het gevaar, dat hem van Farao's zijde dreigde, bevreesd gemaakt had, noch die zich door het bittere verwijt (Exodus 14:11) uit zijn kalme stemming liet rukken, zei 1) tot het volk: Vreest niet voor dit grote leger van de Egyptenaren, en wanhoopt daarom niet aan uw redding, omdat gij het niet kunt ontvluchten; staat veeleer vast, en ziet de wonderbare hulp van God; het heil des HEEREN, dat Hij heden aan u doen zal! Want de Egyptenaars, die gij heden gezien hebt, zult gij niet weer zien in eeuwigheid.

1) Ofschoon hij overeenkomstig zijn zachtmoedigheid hen vriendelijk vermaand heeft, om het goede te hopen, is het echter niet waarschijnlijk, dat hij stilzwijgend dat misdadig gemor, waarmee hij zag, dat zij God hevig aanvielen, heeft verdragen. Ik acht, dat hij de plicht betracht heeft van een goede dokter, door vrij hun onnadenkendheid te kastijden, welke volstrekt niet te dulden was. Vervolgens toen hij de woorden, welke de geest van God hem in gaf, sprak, is het niet twijfelachtig, of God zelf heeft die God-onterende taal ernstig aangepakt, opdat Hij deze niet door teerhartigheid in de hand werkte. Maar Mozes, na de berisping weggelaten te hebben, leert slechts, dat de zachtmoedigheid van God hoger stond dan de verfoeielijke boosheid van het volk, opdat Hij hun smart lenigde en hun verwarring deed ophouden. Verder verbiedende te vrezen, en bevelende, om vast te staan in het zien op het heil des Heeren, wijst hij hen met deze woorden erop, dat, zolang de vrees hun gemoederen in bezit houdt, zij blind en door angst te ontsteld zijn, om de hulp van God te verbeiden. Door het woord "staat vast", wil hij hun tot kalmte brengen, alsof hij zeggen wilde, dat het niet nodig was, dat iemand zijn vinger bewoog, omdat God alleen de zich rustig houdende en hem, die kalm was, zou redden..

Vers 14

14. De HEERE, de echte krijgsman (Exodus 15:3), zal voor u strijden, 1) en gij zult stil zijn, 2) u bij de strijd die thans aanvangt, rustig houden; Hij, de Heere, zal zonder enige medewerking van uw zijde, de overwinning teweeg brengen.

1) Zo staan in dit geschiedverhaal het volk Israël en diens tijdelijke leidsman als vertegenwoordigers van het ongeloof en van het geloof tegenover elkaar. Eerst zien wij in Israël, hoe het ongeloof optreedt als onbestemde vrees (Exodus 14:10), onbillijk verwijt (Exodus 14:11), welbewuste terging (Exodus 14:12); terwijl bij Mozes daarentegen het geloof zich uitspreekt in kalm vertrouwen, rustige verwachting en zekere hoop (Exodus 14:13,Exodus 14:14). Zo zorgt de Heere, onze God, dat er in tijden van algemene verslapping en inzinking van het geloof steeds enkelen gevonden worden, in wier hart Hij dan als de gehele rijke schat van het innigst en tederst geloof heeft weggeborgen. Daardoor is het, dat gij het moedigst en krachtigst geloof juist in die ziet optreden, als de algemene verflauwing dit het meest nodig maakt en diens gemis tevens op het scherpst doet uitkomen.. In het Hebreeuws Thacharischoen, beter, gij zult stilzwijgen, d.i. u rustig houden, en met uw gemor ophouden. Niet rustig neerzitten, of lijdelijk afwachten, maar in stil vertrouwen op de Heere verkeren. Calvijn zegt dan ook: "Hij vermaant, zijns inziens, hen niet tot niets doen, maar hij verstaat eronder, dat bij God alleen genoeg hulp is, om te overwinnen, al liggen zij daar als ontzield ter aarde," en Da Costa: "De verlossing moest alleen Gods werk zijn. Hij alleen moest de eer en de roem ervan wegdragen. De verlossing moest wel aan Israël geschieden, maar eigenlijk zonder diens medewerking." Uit dit woord van Mozes spreekt zijn geloofsmoed en zijn geloofskracht tegenover het vreesachtige en murmurerende volk..

2) "De Heere zal voor hen strijden, en zij zullen stil zijn, niet stil zitten. De verwarring van deze beide wijd verschillende zaken is een van de noodlottigste beletsels van het geestelijke leven. Stil te zijn is niet werkeloos te zijn, maar het is kalm, bedaard, vertrouwend, biddend, wakend en wachtend te zijn, gereed en bereid, om de weg, die de Heere ons aanwijst, in te slaan. De Israëlieten moesten niet strijden, maar konden ook niet strijden, want zij hadden zwaard noch boog, spies noch lans. Ook daarom zou God voor hen strijden, en zij zouden stil zijn; maar, toen zij Kanan in bezit moesten nemen, deed God het toen ook? Ja! maar door hen. Toen hadden zij wapens, en daarbij geleerd ze te hanteren. Het ging toen als met Jonathan en zijn wapendrager. De wapendrager had enkel de vijanden, die voor Jonathan overwonnen neervielen, af te maken. Zo hebben ook de gelovigen de door Christus overwonnen vijanden enkel te doden. Indien wij ze overwinnen moesten, ze zouden nooit overwonnen worden; want zij zijn ons te machtig. Ook op deze wijze wordt de leer van de onmacht in haar juiste licht gesteld. De mens is onmachtig, zolang hij in Egypte en v r de Rode Zee, zolang hij in zijn zonde is. Is hij verlost, en door de Rode Zee gegaan, dan leeft en werkt God door hem. De rechtvaardigmaking geschiedt voor de mens, aan de mens; de heiligmaking in de mens, met de mens. De verlossing uit Egypte, uit de hand van hun vijanden, geschiedde zonder medewerking van de kinderen van Israël, het in bezit nemen van hun erfenis, van Kanan, geschiedde met hun medewerking, door tegen de Kananieten te strijden; daarom droeg Jozua ook geen staf als Mozes, maar een spies..

Vers 14

14. De HEERE, de echte krijgsman (Exodus 15:3), zal voor u strijden, 1) en gij zult stil zijn, 2) u bij de strijd die thans aanvangt, rustig houden; Hij, de Heere, zal zonder enige medewerking van uw zijde, de overwinning teweeg brengen.

1) Zo staan in dit geschiedverhaal het volk Israël en diens tijdelijke leidsman als vertegenwoordigers van het ongeloof en van het geloof tegenover elkaar. Eerst zien wij in Israël, hoe het ongeloof optreedt als onbestemde vrees (Exodus 14:10), onbillijk verwijt (Exodus 14:11), welbewuste terging (Exodus 14:12); terwijl bij Mozes daarentegen het geloof zich uitspreekt in kalm vertrouwen, rustige verwachting en zekere hoop (Exodus 14:13,Exodus 14:14). Zo zorgt de Heere, onze God, dat er in tijden van algemene verslapping en inzinking van het geloof steeds enkelen gevonden worden, in wier hart Hij dan als de gehele rijke schat van het innigst en tederst geloof heeft weggeborgen. Daardoor is het, dat gij het moedigst en krachtigst geloof juist in die ziet optreden, als de algemene verflauwing dit het meest nodig maakt en diens gemis tevens op het scherpst doet uitkomen.. In het Hebreeuws Thacharischoen, beter, gij zult stilzwijgen, d.i. u rustig houden, en met uw gemor ophouden. Niet rustig neerzitten, of lijdelijk afwachten, maar in stil vertrouwen op de Heere verkeren. Calvijn zegt dan ook: "Hij vermaant, zijns inziens, hen niet tot niets doen, maar hij verstaat eronder, dat bij God alleen genoeg hulp is, om te overwinnen, al liggen zij daar als ontzield ter aarde," en Da Costa: "De verlossing moest alleen Gods werk zijn. Hij alleen moest de eer en de roem ervan wegdragen. De verlossing moest wel aan Israël geschieden, maar eigenlijk zonder diens medewerking." Uit dit woord van Mozes spreekt zijn geloofsmoed en zijn geloofskracht tegenover het vreesachtige en murmurerende volk..

2) "De Heere zal voor hen strijden, en zij zullen stil zijn, niet stil zitten. De verwarring van deze beide wijd verschillende zaken is een van de noodlottigste beletsels van het geestelijke leven. Stil te zijn is niet werkeloos te zijn, maar het is kalm, bedaard, vertrouwend, biddend, wakend en wachtend te zijn, gereed en bereid, om de weg, die de Heere ons aanwijst, in te slaan. De Israëlieten moesten niet strijden, maar konden ook niet strijden, want zij hadden zwaard noch boog, spies noch lans. Ook daarom zou God voor hen strijden, en zij zouden stil zijn; maar, toen zij Kanan in bezit moesten nemen, deed God het toen ook? Ja! maar door hen. Toen hadden zij wapens, en daarbij geleerd ze te hanteren. Het ging toen als met Jonathan en zijn wapendrager. De wapendrager had enkel de vijanden, die voor Jonathan overwonnen neervielen, af te maken. Zo hebben ook de gelovigen de door Christus overwonnen vijanden enkel te doden. Indien wij ze overwinnen moesten, ze zouden nooit overwonnen worden; want zij zijn ons te machtig. Ook op deze wijze wordt de leer van de onmacht in haar juiste licht gesteld. De mens is onmachtig, zolang hij in Egypte en v r de Rode Zee, zolang hij in zijn zonde is. Is hij verlost, en door de Rode Zee gegaan, dan leeft en werkt God door hem. De rechtvaardigmaking geschiedt voor de mens, aan de mens; de heiligmaking in de mens, met de mens. De verlossing uit Egypte, uit de hand van hun vijanden, geschiedde zonder medewerking van de kinderen van Israël, het in bezit nemen van hun erfenis, van Kanan, geschiedde met hun medewerking, door tegen de Kananieten te strijden; daarom droeg Jozua ook geen staf als Mozes, maar een spies..

Vers 15

15. Op het laatste beslissende ogenblik kwam het antwoord van boven. Toen zei 1) de HEERE tot Mozes: Wat roept gij tot Mij, 2) alsof Ik het rechte ogenblik tot hulp zou laten voorbijgaan? zeg de kinderen van Israël, dat zij voortgaan, 3) recht op de zee aan.

1) Hieruit blijkt, dat Mozes tot God heeft geroepen om hulp en redding. Want men moet niet vergeten, dat de verhouding van Mozes tegenover de Heere een geheel andere is, als die tegenover het volk. Tegenover de Heere is hij immer de diep ootmoedige, die het weet en voelt, dat hij alles, ook zijn geloofskracht en moed, van Hem moet ontvangen..

2) De betekenis is deze; dat de Heere Mozes wil zeggen, dat hij weet, dat zijn gebed reeds verhoord is, eer hij riep, omdat het de bedoeling van de Heere was, het volk zeker te verlossen..

3) Mozes heeft niet angstig te vragen: "waarheen?" want ziet, daar is slechts n pad, en geen ander hem ter keuze gegeven! Terug, dat is op het stelligst verboden; ter rechter- of linkerzijde, het zou nergens toe dienen, daar verheffen zich bovendien hemelhoge bergen en rotsen, die het volk als in een vesting besluiten. Vooruit alzo-maar daar dreigt een onmetelijk watergraf, wie het wagen durft een schrede voorwaarts te zetten; daar wacht geen vaartuig, dat de overtocht voor een enkelen mogelijk maakt; daar is geen weg, want de eindpaal van alle hoop op verlossing is hier? "Wat roept gij tot Mij-voortgaan," spreekt de stem van Jehova. "Ik heb aan de zee gezegd, dat zij een pad als van graniet u zou banen!" O, wat moet het voor Mozes geweest zijn, werkelijk de rste schrede op dat nog nooit bewandeld spoor in het hart van de baren te zetten; wat voor Israël achter hem te gaan, vergezeld van al wat het dierbaars heeft, voortgedreven als door een onweerstaanbare hand, indien mogelijk Farao ontweken, maar verhoedt God het niet, de dood in het aangezicht! Ja, wel mocht de gewijde dichter betuigen: "O God, uw weg was in de zee, en Uw pad in de grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend" (Psalms 77:20). Maar wel mogen wij hier ook, bij duizendvoudige verscheidenheid, de gelijkenis vinden met de baan, waarop de Heere u en mij bij vernieuwing tot voortgaan roept. Die weg zelf, hij is in de hoofdzaak even eenvoudig, even moeilijk, en toch ook wederom even zeker, als het pad, dat hier Israël wacht. Stelt u voor, dat Israël, door het denkbeeld van voortgaan midden door de baren verschrikt, zich tijdig bezonnen en de terugtocht beproefd, of ter rechter- en ter linkerzijde naar een gleuf in de bergen gezocht had, om het naderend verderf te ontsluipen, het zou naar het oordeel van alle natuurlijke mensen, uiterst verstandig gehandeld hebben, en toch het ware zijn graf in de kaken gesneld! De weg door de zee is veel veiliger dan de weg langs het rustige strand, zodra het slechts blijkt dat God ons op de eersten wil zien; want onze veiligheid hangt niet af van de baan, maar van de gids, die wij kiezen. Juist, waar Jona Nineve ontvlucht en zijn veiligheid in Tarsis wil zoeken, zit hem het gevaar van de dood op de hielen; en integendeel, waar Paulus, door de Heer naar Rome geleid, moedig de Euroclydon en alle andere stormen trotseert, gaat het schip, maar niet zijn leven verloren. Veel beter met God op een schijnbaar hopeloos spoor, dan zonder God, of tegen Zijn wil op een effen pad, dat vlees en bloed ons ontsloot. Daar is geen gevaar, omdat Zijn hoge hand ons beveiligt; duizenden zien wij ter rechter-, tienduizenden ter linkerzijde vallen, zonder dat het kwaad ons nabij komt. Zelfs ons leven is niet bedreigd, waar het in de dienst van God wordt gewaagd, want-het is naar waarheid gezegd-wij zijn onsterfelijk, zolang wij hier noodzakelijk zijn..

Tegenover het roepen van Mozes en het murmureren van de Israëlieten stelt God Zijn bevel, en vraagt onvoorwaardelijke geloofsgehoorzaamheid..

Vers 15

15. Op het laatste beslissende ogenblik kwam het antwoord van boven. Toen zei 1) de HEERE tot Mozes: Wat roept gij tot Mij, 2) alsof Ik het rechte ogenblik tot hulp zou laten voorbijgaan? zeg de kinderen van Israël, dat zij voortgaan, 3) recht op de zee aan.

1) Hieruit blijkt, dat Mozes tot God heeft geroepen om hulp en redding. Want men moet niet vergeten, dat de verhouding van Mozes tegenover de Heere een geheel andere is, als die tegenover het volk. Tegenover de Heere is hij immer de diep ootmoedige, die het weet en voelt, dat hij alles, ook zijn geloofskracht en moed, van Hem moet ontvangen..

2) De betekenis is deze; dat de Heere Mozes wil zeggen, dat hij weet, dat zijn gebed reeds verhoord is, eer hij riep, omdat het de bedoeling van de Heere was, het volk zeker te verlossen..

3) Mozes heeft niet angstig te vragen: "waarheen?" want ziet, daar is slechts n pad, en geen ander hem ter keuze gegeven! Terug, dat is op het stelligst verboden; ter rechter- of linkerzijde, het zou nergens toe dienen, daar verheffen zich bovendien hemelhoge bergen en rotsen, die het volk als in een vesting besluiten. Vooruit alzo-maar daar dreigt een onmetelijk watergraf, wie het wagen durft een schrede voorwaarts te zetten; daar wacht geen vaartuig, dat de overtocht voor een enkelen mogelijk maakt; daar is geen weg, want de eindpaal van alle hoop op verlossing is hier? "Wat roept gij tot Mij-voortgaan," spreekt de stem van Jehova. "Ik heb aan de zee gezegd, dat zij een pad als van graniet u zou banen!" O, wat moet het voor Mozes geweest zijn, werkelijk de rste schrede op dat nog nooit bewandeld spoor in het hart van de baren te zetten; wat voor Israël achter hem te gaan, vergezeld van al wat het dierbaars heeft, voortgedreven als door een onweerstaanbare hand, indien mogelijk Farao ontweken, maar verhoedt God het niet, de dood in het aangezicht! Ja, wel mocht de gewijde dichter betuigen: "O God, uw weg was in de zee, en Uw pad in de grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend" (Psalms 77:20). Maar wel mogen wij hier ook, bij duizendvoudige verscheidenheid, de gelijkenis vinden met de baan, waarop de Heere u en mij bij vernieuwing tot voortgaan roept. Die weg zelf, hij is in de hoofdzaak even eenvoudig, even moeilijk, en toch ook wederom even zeker, als het pad, dat hier Israël wacht. Stelt u voor, dat Israël, door het denkbeeld van voortgaan midden door de baren verschrikt, zich tijdig bezonnen en de terugtocht beproefd, of ter rechter- en ter linkerzijde naar een gleuf in de bergen gezocht had, om het naderend verderf te ontsluipen, het zou naar het oordeel van alle natuurlijke mensen, uiterst verstandig gehandeld hebben, en toch het ware zijn graf in de kaken gesneld! De weg door de zee is veel veiliger dan de weg langs het rustige strand, zodra het slechts blijkt dat God ons op de eersten wil zien; want onze veiligheid hangt niet af van de baan, maar van de gids, die wij kiezen. Juist, waar Jona Nineve ontvlucht en zijn veiligheid in Tarsis wil zoeken, zit hem het gevaar van de dood op de hielen; en integendeel, waar Paulus, door de Heer naar Rome geleid, moedig de Euroclydon en alle andere stormen trotseert, gaat het schip, maar niet zijn leven verloren. Veel beter met God op een schijnbaar hopeloos spoor, dan zonder God, of tegen Zijn wil op een effen pad, dat vlees en bloed ons ontsloot. Daar is geen gevaar, omdat Zijn hoge hand ons beveiligt; duizenden zien wij ter rechter-, tienduizenden ter linkerzijde vallen, zonder dat het kwaad ons nabij komt. Zelfs ons leven is niet bedreigd, waar het in de dienst van God wordt gewaagd, want-het is naar waarheid gezegd-wij zijn onsterfelijk, zolang wij hier noodzakelijk zijn..

Tegenover het roepen van Mozes en het murmureren van de Israëlieten stelt God Zijn bevel, en vraagt onvoorwaardelijke geloofsgehoorzaamheid..

Vers 16

16. En gij, 1)wanneer gij aan de oever zult gekomen zijn, hef uw staf op, en strek uw hand uit over de zee, en klief deze, opdat de kinderen van Israël door het midden van de zee gaan op het droge.

1) Al de nadruk valt op het woordje "gij," als om Mozes zijn bijzondere roeping aan te wijzen. De kinderen van Israël moeten voortgaan tot aan de oever van de zee, en hij is geroepen, de staf uit te strekken over de zee, opdat in de voortgang van de Israëlieten geen oponthoud zou zijn..

Vers 16

16. En gij, 1)wanneer gij aan de oever zult gekomen zijn, hef uw staf op, en strek uw hand uit over de zee, en klief deze, opdat de kinderen van Israël door het midden van de zee gaan op het droge.

1) Al de nadruk valt op het woordje "gij," als om Mozes zijn bijzondere roeping aan te wijzen. De kinderen van Israël moeten voortgaan tot aan de oever van de zee, en hij is geroepen, de staf uit te strekken over de zee, opdat in de voortgang van de Israëlieten geen oponthoud zou zijn..

Vers 17

17. En Ik, zie, Ik zal terwijl gij in Mijn kracht de weg voor Israël baant, het hart van de Egyptenaren verstokken, 1) dat zij na hen daarin gaan, om hun voornemen tegen u toch ten uitvoer te brengen, ondanks het duidelijk teken, dat gij onder de bescherming van de Almachtige staat; en Ik, wanneer zij zo ver in hun ongeloof en hun verharding zijn voortgegaan, zal, door de wijze van Mijn gericht, verheerlijkt 2) worden aan Farao en aan heel zijn leger, aan zijn wagens en aan zijn ruiters.

1) Wederom verzekert God, opdat Hij zijn Macht des te meer luister bijzette, dat Hij de Egyptenaren zal verstokken, opdat zij zich, als het ware tot het verderf overgegeven, midden in de zee zouden werpen. Wat zij zeker nooit zouden gedaan hebben, indien niet hun harten van Godswege daartoe waren bestuurd, omdat het hun niet verborgen kon zijn, dat de doortocht aan de Israëlieten, door een buitengewone gunst was gebaand, waaruit zij konden opmaken, dat zij voor zich met de elementen te stijden zouden hebben. Alzo, nooit hadden zij de zee, welke zij als het ware gewapend tegen zich zagen, durven ingaan, indien zij niet van Godswege verblind waren geworden..

2) De verheerlijking zou hierin bestaan, dat Zijn Souvereine Opperheerschappij zou worden erkend, Zijn Almacht groot gemaakt en Zijn rechtvaardigheid geprezen. "Aan zijn wapens en aan zijn ruiterij" is nadere verklaring van, "heel zijn leger.".

Vers 17

17. En Ik, zie, Ik zal terwijl gij in Mijn kracht de weg voor Israël baant, het hart van de Egyptenaren verstokken, 1) dat zij na hen daarin gaan, om hun voornemen tegen u toch ten uitvoer te brengen, ondanks het duidelijk teken, dat gij onder de bescherming van de Almachtige staat; en Ik, wanneer zij zo ver in hun ongeloof en hun verharding zijn voortgegaan, zal, door de wijze van Mijn gericht, verheerlijkt 2) worden aan Farao en aan heel zijn leger, aan zijn wagens en aan zijn ruiters.

1) Wederom verzekert God, opdat Hij zijn Macht des te meer luister bijzette, dat Hij de Egyptenaren zal verstokken, opdat zij zich, als het ware tot het verderf overgegeven, midden in de zee zouden werpen. Wat zij zeker nooit zouden gedaan hebben, indien niet hun harten van Godswege daartoe waren bestuurd, omdat het hun niet verborgen kon zijn, dat de doortocht aan de Israëlieten, door een buitengewone gunst was gebaand, waaruit zij konden opmaken, dat zij voor zich met de elementen te stijden zouden hebben. Alzo, nooit hadden zij de zee, welke zij als het ware gewapend tegen zich zagen, durven ingaan, indien zij niet van Godswege verblind waren geworden..

2) De verheerlijking zou hierin bestaan, dat Zijn Souvereine Opperheerschappij zou worden erkend, Zijn Almacht groot gemaakt en Zijn rechtvaardigheid geprezen. "Aan zijn wapens en aan zijn ruiterij" is nadere verklaring van, "heel zijn leger.".

Vers 18

18. En de Egyptenaars in het bijzonder, onder welke zo vele tekenen en wonderen geschied zijn, zullen weten, wat zij nog altijd niet hebben willen erkennen, dat Ik de HEERE ben, de enig ware en almachtige God, wanneer Ik verheerlijkt zal worden aan Farao, aan zijn wagens, en aan zijn ruiters.

Met de dood in de Rode Zee zou de kracht, om tegen de Heere op te staan, geheel en al gebroken zijn. Het laatste bedrijf zou voorgoed een einde maken aan Egypte's verdrukking ten opzichte van Israëls volk, maar ook het voor aller oog openbaar maken, dat niet de afgoden van Egypte, maar de God van de Hebreeën, de God van Israël, de enige ware God is, die Zijn Verbond gedenkt..

II. Exodus 14:19-Exodus 14:31. De wolkkolom verheft zich, en plaatst zich achter de kinderen van Israël, om als duistere wolk de Egyptenaars van hen af te houden, en als lichte wolk hen ook `s nachts te verlichten. Nu strekt Mozes zijn staf over de zee; een sterke oostenwind scheidt de wateren van elkaar, en Israël gaat droogvoets door de zee. Ook Farao met zijn paarden en ruiters gaat daar in, om hen te achtervolgen; doch de Heere, als zij midden in het water zijn, verschrikt hen, en brengt hen in verwarring; als zij nu haastig omkeren laat hij het water over hen komen, waarin zij allen omkomen.

Vers 18

18. En de Egyptenaars in het bijzonder, onder welke zo vele tekenen en wonderen geschied zijn, zullen weten, wat zij nog altijd niet hebben willen erkennen, dat Ik de HEERE ben, de enig ware en almachtige God, wanneer Ik verheerlijkt zal worden aan Farao, aan zijn wagens, en aan zijn ruiters.

Met de dood in de Rode Zee zou de kracht, om tegen de Heere op te staan, geheel en al gebroken zijn. Het laatste bedrijf zou voorgoed een einde maken aan Egypte's verdrukking ten opzichte van Israëls volk, maar ook het voor aller oog openbaar maken, dat niet de afgoden van Egypte, maar de God van de Hebreeën, de God van Israël, de enige ware God is, die Zijn Verbond gedenkt..

II. Exodus 14:19-Exodus 14:31. De wolkkolom verheft zich, en plaatst zich achter de kinderen van Israël, om als duistere wolk de Egyptenaars van hen af te houden, en als lichte wolk hen ook `s nachts te verlichten. Nu strekt Mozes zijn staf over de zee; een sterke oostenwind scheidt de wateren van elkaar, en Israël gaat droogvoets door de zee. Ook Farao met zijn paarden en ruiters gaat daar in, om hen te achtervolgen; doch de Heere, als zij midden in het water zijn, verschrikt hen, en brengt hen in verwarring; als zij nu haastig omkeren laat hij het water over hen komen, waarin zij allen omkomen.

Vers 19

19. En de Engel van God, 1) die tot hiertoe in het zichtbaar teken van de wolk- en vuurkolom (Exodus 13:21) voor het heer van Israël ging, vertrok, en ging achter hen; 2) de wolkkolom, die hen vergezelde en omgaf, vertrok ook van hun aangezicht, en stond achter hen.

1) Wie in Exodus 13:21 Jehova werd genoemd, wordt hier "de Engel van God" genoemd, omdat Hij de Leidsman van het volk van God was. Vroeger had Jakob Hem genoemd de Engel van de Verlossing. Later krijgt Hij bij Jesaja de naam Engel van het aangezicht en bij Maleachi Engel van het Verbond. De Heilige Geest verklaart ons, door de Apostel Paulus 1 Corinthiers 10:4), dat Hij geweest is, de eniggeboren Zoon van God, de tweede persoon van het Goddelijk Wezen..

2) Met het stoffelijk oog zag men slechts de wolk op deze wijze van standplaats veranderen; maar door het geloof wist men, dat in en met deze de Heere zelf zich om Zijn volk legerde, en het in de rug bedekte..

De bedoeling is duidelijk. Achter in de rug waren de vijanden. Weldra, aan de spits van het leger, bij de ingang van de Schelfzee, had de Heere Mozes geplaatst met de staf in zijn hand, uitgestrekt over de zee, om een pad midden door de wateren te banen. De achterhoede was niet gedekt. De Heere toont daarmee, dat Hij zowel de voor- als de achterhoede van Zijn volk zal zijn. Daarom, waar de Heere als Engel van God de achterhoede dekte, om Israël te beschermen tegen de vijanden, daar verplaatst zich ook het zichtbaar teken van Zijn tegenwoordigheid, de wolk- of vuurkolom. Hij zelf ging, ten opzichte van zijn werkingen, achteraan en beduidde dit, door het achter het volk doen staan van de wolk..

Vers 19

19. En de Engel van God, 1) die tot hiertoe in het zichtbaar teken van de wolk- en vuurkolom (Exodus 13:21) voor het heer van Israël ging, vertrok, en ging achter hen; 2) de wolkkolom, die hen vergezelde en omgaf, vertrok ook van hun aangezicht, en stond achter hen.

1) Wie in Exodus 13:21 Jehova werd genoemd, wordt hier "de Engel van God" genoemd, omdat Hij de Leidsman van het volk van God was. Vroeger had Jakob Hem genoemd de Engel van de Verlossing. Later krijgt Hij bij Jesaja de naam Engel van het aangezicht en bij Maleachi Engel van het Verbond. De Heilige Geest verklaart ons, door de Apostel Paulus 1 Corinthiers 10:4), dat Hij geweest is, de eniggeboren Zoon van God, de tweede persoon van het Goddelijk Wezen..

2) Met het stoffelijk oog zag men slechts de wolk op deze wijze van standplaats veranderen; maar door het geloof wist men, dat in en met deze de Heere zelf zich om Zijn volk legerde, en het in de rug bedekte..

De bedoeling is duidelijk. Achter in de rug waren de vijanden. Weldra, aan de spits van het leger, bij de ingang van de Schelfzee, had de Heere Mozes geplaatst met de staf in zijn hand, uitgestrekt over de zee, om een pad midden door de wateren te banen. De achterhoede was niet gedekt. De Heere toont daarmee, dat Hij zowel de voor- als de achterhoede van Zijn volk zal zijn. Daarom, waar de Heere als Engel van God de achterhoede dekte, om Israël te beschermen tegen de vijanden, daar verplaatst zich ook het zichtbaar teken van Zijn tegenwoordigheid, de wolk- of vuurkolom. Hij zelf ging, ten opzichte van zijn werkingen, achteraan en beduidde dit, door het achter het volk doen staan van de wolk..

Vers 20

20. En zij kwam tussen het leger van de Egyptenaren en tussen het leger van Israël; en de wolk, die de gedaante van een zich ver uitstrekkende scheidsmuur aannam, was tegelijk, naar de zijde van de Egyptenaren, duisternis, zodat deze de reeds aanbrekende nacht voor hen nog donkerder maakte, en verlichtte 1) tevens naar de zijde van Israël, als een heldere wolk, de nacht, zodat de een tot de ander, (de Israëlieten en de Egyptenaren tot elkaar), niet naderde de hele nacht; want de Israëlieten, als bij dag wandelende, konden hun schreden verhaasten, terwijl de Egyptenaren, met de dichtste duisternis voor zich, zich slechts langzaam konden voortbewegen.

1) In het Hebreeuws Wajehi haann wehachoschek wajaer. De wolk was er deels duisternis, deels verlichting. Voor de Israëlieten gaf zij licht, voor de Egyptenaren vermeerderde zij als het ware nog de duisternis. Het teken van Gods zichtbare tegenwoordigheid maakt aldus scheiding tussen de ongelovige wereld en het volk van God. Zo is het met ieder teken van God, met het Sacrament, zo is het met heel het Evangelie. Woord en teken beide maken scheiding. Het Evangelie is een reuk van dood ten dode, of een reuk van leven ten leven..

Vers 20

20. En zij kwam tussen het leger van de Egyptenaren en tussen het leger van Israël; en de wolk, die de gedaante van een zich ver uitstrekkende scheidsmuur aannam, was tegelijk, naar de zijde van de Egyptenaren, duisternis, zodat deze de reeds aanbrekende nacht voor hen nog donkerder maakte, en verlichtte 1) tevens naar de zijde van Israël, als een heldere wolk, de nacht, zodat de een tot de ander, (de Israëlieten en de Egyptenaren tot elkaar), niet naderde de hele nacht; want de Israëlieten, als bij dag wandelende, konden hun schreden verhaasten, terwijl de Egyptenaren, met de dichtste duisternis voor zich, zich slechts langzaam konden voortbewegen.

1) In het Hebreeuws Wajehi haann wehachoschek wajaer. De wolk was er deels duisternis, deels verlichting. Voor de Israëlieten gaf zij licht, voor de Egyptenaren vermeerderde zij als het ware nog de duisternis. Het teken van Gods zichtbare tegenwoordigheid maakt aldus scheiding tussen de ongelovige wereld en het volk van God. Zo is het met ieder teken van God, met het Sacrament, zo is het met heel het Evangelie. Woord en teken beide maken scheiding. Het Evangelie is een reuk van dood ten dode, of een reuk van leven ten leven..

Vers 21

21. Toen Mozes1) zijn hand, waarin hij de staf van God had, uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE 2) de zee weggaan, de wateren wegvloeien van de plaats, waar een open weg moest gevormd worden, door een sterke oostenwind, die van de tegenoverliggende oever af de watergolven verdeelde en wegdreef, en ze zo die gehele nacht van elkaar hield, a)en Hij maakte door deze hete en verzengende wind de zee droog, b)en de wateren werden alzo gekliefd, 3) dat zij door de gehele breedte van de zee, deels naar het noorden, deels naar het zuiden heen, bleven staan Joshua 3:16), en in het midden een brede straat vrij lieten.

a) Psalms 66:6 b) Joshua 4:23 Psalms 78:13; Psalms 106:9; Psalms 114:3. 1) Vrij en gemakkelijk kon het volk `s nachts overgaan, omdat de vuurkolom dat gedeelte met haar glans verlichtte. En zeker niet in n uur of twee kon zo grote menigte het tegenoverliggende land bereiken. Van de schemering daarom tot tegen het aanbreken van het morgenrood hebben de Israëlieten de doortocht volbracht. Weldra hebben de Egyptenaren, terwijl de weg hun bekend was, opdat zij de achterhoede zouden aanvallen, zich gehaast, om hen te volgen. Ofschoon nu bij dit wonder geen opsieringen worden gebruikt, om het breed uit te meten, toch moet het blote verhaal ervan een krachtige indruk geven. En alzo is het meer sober gesteld, dan dat het met schelle kleuren en grote omhaal van woorden werd geschetst, om de gemoederen in beweging te brengen. Wie nu, om tot de grootste bewondering van de goddelijke kracht voortgesleept te worden, zou luidklinkende uitroepen verlangen, waar hij op eenvoudige en met weinige woorden hoort verhalen, dat de zee door de staf van Mozes gespleten is, dat een ruimte droog werd, zoveel als voor de doortocht van het volk voldoende was; dat zeer hoge muren van wateren aan weerszijden als sterke rotsen bleven staan? Met voordacht heeft hij daarom de zaak zelf, ontbloot van alle opsmukking door woorden, voor ogen gesteld. Evenwel, kort daarop heeft hij haar naar waarde in een lied verheerlijkt, en is zij gedurig bij de profeten en in de psalmen hoog verheven..

2) Gelieve hier wel te onderscheiden tussen de eigenlijke Werker van dit wonder, de Lastgever daartoe "de Heere," en tussen de lasthebber, die middellijk werd gesteld, om het teken voor het begin van het wonder aan te geven, namelijk Mozes. Wil ook wel onderscheiden datgene, wat werd gebruikt als middel van medewerkende oorzaak, namelijk de oostenwind, en dan de zee, die, als voorwerp van de wonderdoende macht van God, als vanzelf terugweek. Uitdrukkelijk wordt gezegd, dat noch de over de zee uitgestrekte hand van Mozes, noch de oostenwind, die over haar oppervlakte blies, noch de zee, die droog werd, dit alles veroorzaakten. Wel is het "de Heere," die de zee deed weggaan, op Zijn machtwoord en door Zijn kracht. Wij hebben hier wel degelijk met een wonder, en niet met enig natuurlijk te verklaren verschijnsel van sterke eb en vloed, te doen. Dat spreekt de Schrift ook duidelijk uit, zowel hier in de onloochenbare uitdrukkingen en in de opmerkelijke volgorde van de handelingen, als later nog in Mozes' lied door de zinrijke woorden: "de stromen hebben overeind gestaan, als een hoop, of als een steile wand; de afgronden zijn stijf geworden in het hart van de zee" (Exodus 15:8). Dat geschiedt door geen eb. Ook wordt daarin het gehele machtige werk aan de Heere alleen en aan diens wonderdoende macht toegekend. En laat ons daarbij niet vergeten, dat wij in het lied van Mozes, met zijn overoude taalvormen en eigenaardige beelden en beschrijvingen, een kennelijk echt en met de gebeurtenis zelf gelijktijdig ontstaan stuk bezitten..

Hoe duidelijk en helder doet de heilige Schrijver hier uitkomen, dat hij slechts een gering instrument was in dienst van de Heere, en dat dit grote wonder, hetwelk hij beschrijft, niet aan zijn macht en wijsheid, maar alleen aan de macht en kracht van God moest worden toegeschreven. Hij is dienaar, maar de Heere is enig en alleen de bewerker van het wonder..

3) In Acts 7:35 Hebrews 11:29 Boek der wijsheid, waar onze geschiedenis wordt aangehaald, heet deze zee de Rode. Waarschijnlijk draagt zij deze naam door de roodgevlekte bladeren van het daarop drijvende zeegras, dat onder andere ook aan de kusten van de Middellandse Zee en in de straat van de Darnellen (Hellespont) gevonden wordt. Eigenlijk bedoelt men onder de naam "Rode Zee" de gehele tussen Egypte en Indië zich bevindende (Erithreïsche) zee, met de beide golven, de Arabische in het westen en de Perzische in het oosten. De Arabische golf, die Egypte en Ethiopië van Arabië scheidt, verdeelt zich dan weer (zie Ex 2:15) in twee bochten, welke het schiereiland van Steenachtig Arabië insluiten; de westelijke of Heropolitaanse golf, eveneens wegens het veelvuldige zeegras de Schelfzee genaamd (Exodus 10:19 Numbers 14:25 ), heeft de eigenaardigheid, dat eb en vloed zich hoog tot aan het noordelijkst einde uitstrekken. Men heeft nu aan deze natuurverschijning gedacht, en het door Mozes vermelde wonder natuurlijk zoeken te verklaren. Zulk een verklaring stuit echter op z vele spraakkunstige en zakelijke moeilijkheden, dat zij geheel onhoudbaar is (bij de eb, die nooit zolang aanhoudt als hier nodig was, zodat reeds een wonderbare versterking moet worden aangenomen, staan de wateren niet aan beide zijden, maar trekken zich naar het zuiden terug; en moet nu verder voor de oostenwind een noordenwind aangenomen worden, bovendien blijft bij de eb de waterstand altijd nog van twee voeten); theologisch is zij geheel en al af te wijzen. "De verlossing en bevrijding van het volk van God is het hoogste en het laatste werelddoel, de hoogste en laagste wereldwet; aan dit doel en deze wet moeten niet alleen alle andere doeleinden en wetten ten dienst staan, maar zij moeten ook hieraan verbroken worden en ten onder gaan, opdat de genade als de alleen blijvende en eeuwige macht openbaar wordt. Wie de zaak zo beschouwt, voor hem is het een wonder, waarbij de wet van de natuur overtreden wordt, gerechtvaardigd, en hij mag en kan zich op geen andere wijze de verlossing van Israël denken; wie echter daarbij blijft staan, dat het water volgens de wet van zwaarte en vloeibaarheid niet gescheiden kan worden noch blijven staan, die blijft in de krachten en wetten van de natuur, in de macht van de Egyptische goden, en moet in de wateren omkomen, zoals farao; want het is waar wat Luther (bij Genesis 1:1) zegt: "Wat is ons hele leven op aarde anders dan een tocht door de Rode zee, waarin aan beide zijden het water verheven staat, zoals twee hoge muren?" Zo min wij ons de wolkkolom als rook uit een schoorsteen, of de vuurkolom als een haardvuur kunnen denken, evenmin zal de sterke oostenwind, waardoor Jehovah de zee laat weggaan, een gewone wind geweest zijn. Jehovah maakt Zijn Engelen tot winden (Psalms 104:4), en zodanig een met pneumatische (geestelijke) kracht toegeruste wind heeft wel zo veel macht over het element water, dat dit uit elkaar moet gaan, om voor de legerscharen van God een baan te maken.".

Moeilijk is het, het punt te bepalen, vanwaar de kinderen van Israël de Rode Zee zijn doorgegaan, daar de tekst hierover geen aanwijzingen geeft. Volgens de overlevering zijn zij boven Ayun Musa (bronnen van Mozes) op de oostelijke oever aan land gekomen; daar nu het achterste gedeelte van hun leger zich waarschijnlijk in die streek bevond, waar nu Suez legt, diegenen echter, welke het meest de naijlende Egyptenaren nabij waren, zonder twijfel het eerst in de droog geworden zee intraden, en de wolkkolom farao's leger zolang terughield tot ook de voorsten aan de voet van Atakah gelegerde gedeelte, ingegaan waren, zo is voor de weg om door te trekken een schuine lijn in zuidoostelijke richting gegeven. Hierdoor had de weg aan de ene zijde nog altijd geen zo grote breedte, dat het gehele leger van Israël het niet in acht uren, van ongeveer 9 uur `s avonds tot 5 uur `s morgens had kunnen afleggen, dat het waarschijnlijk wel zo breed was, dat ongeveer duizend man naast elkaar konden gaan, en daar juist beneden Suez de golf zeer smal (3450 voet breed) is; aan de andere zijde daarentegen had hij ook de nodige lengte, om Farao's wagens en ruiters, die zich juist in het midden van de zee bevonden, toen de Heere hen verschrikte en tot omkeren noodzaakte (Exodus 14:24), in zijn golven te begraven. Dan moet het echter niet een eigenlijke oostenwind maar een zuidoostenwind geweest zijn, die de wateren van elkaar scheidde. Dit aan te nemen is niet in strijd met de Bijbelse tekst, daar de Hebreeuwse taal slechts voor de 4 hemelstreken eigen namen heeft, en de bijzondere richtingen als noordoost, zuidoost enz. niet nader aanduidt..

Vers 21

21. Toen Mozes1) zijn hand, waarin hij de staf van God had, uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE 2) de zee weggaan, de wateren wegvloeien van de plaats, waar een open weg moest gevormd worden, door een sterke oostenwind, die van de tegenoverliggende oever af de watergolven verdeelde en wegdreef, en ze zo die gehele nacht van elkaar hield, a)en Hij maakte door deze hete en verzengende wind de zee droog, b)en de wateren werden alzo gekliefd, 3) dat zij door de gehele breedte van de zee, deels naar het noorden, deels naar het zuiden heen, bleven staan Joshua 3:16), en in het midden een brede straat vrij lieten.

a) Psalms 66:6 b) Joshua 4:23 Psalms 78:13; Psalms 106:9; Psalms 114:3. 1) Vrij en gemakkelijk kon het volk `s nachts overgaan, omdat de vuurkolom dat gedeelte met haar glans verlichtte. En zeker niet in n uur of twee kon zo grote menigte het tegenoverliggende land bereiken. Van de schemering daarom tot tegen het aanbreken van het morgenrood hebben de Israëlieten de doortocht volbracht. Weldra hebben de Egyptenaren, terwijl de weg hun bekend was, opdat zij de achterhoede zouden aanvallen, zich gehaast, om hen te volgen. Ofschoon nu bij dit wonder geen opsieringen worden gebruikt, om het breed uit te meten, toch moet het blote verhaal ervan een krachtige indruk geven. En alzo is het meer sober gesteld, dan dat het met schelle kleuren en grote omhaal van woorden werd geschetst, om de gemoederen in beweging te brengen. Wie nu, om tot de grootste bewondering van de goddelijke kracht voortgesleept te worden, zou luidklinkende uitroepen verlangen, waar hij op eenvoudige en met weinige woorden hoort verhalen, dat de zee door de staf van Mozes gespleten is, dat een ruimte droog werd, zoveel als voor de doortocht van het volk voldoende was; dat zeer hoge muren van wateren aan weerszijden als sterke rotsen bleven staan? Met voordacht heeft hij daarom de zaak zelf, ontbloot van alle opsmukking door woorden, voor ogen gesteld. Evenwel, kort daarop heeft hij haar naar waarde in een lied verheerlijkt, en is zij gedurig bij de profeten en in de psalmen hoog verheven..

2) Gelieve hier wel te onderscheiden tussen de eigenlijke Werker van dit wonder, de Lastgever daartoe "de Heere," en tussen de lasthebber, die middellijk werd gesteld, om het teken voor het begin van het wonder aan te geven, namelijk Mozes. Wil ook wel onderscheiden datgene, wat werd gebruikt als middel van medewerkende oorzaak, namelijk de oostenwind, en dan de zee, die, als voorwerp van de wonderdoende macht van God, als vanzelf terugweek. Uitdrukkelijk wordt gezegd, dat noch de over de zee uitgestrekte hand van Mozes, noch de oostenwind, die over haar oppervlakte blies, noch de zee, die droog werd, dit alles veroorzaakten. Wel is het "de Heere," die de zee deed weggaan, op Zijn machtwoord en door Zijn kracht. Wij hebben hier wel degelijk met een wonder, en niet met enig natuurlijk te verklaren verschijnsel van sterke eb en vloed, te doen. Dat spreekt de Schrift ook duidelijk uit, zowel hier in de onloochenbare uitdrukkingen en in de opmerkelijke volgorde van de handelingen, als later nog in Mozes' lied door de zinrijke woorden: "de stromen hebben overeind gestaan, als een hoop, of als een steile wand; de afgronden zijn stijf geworden in het hart van de zee" (Exodus 15:8). Dat geschiedt door geen eb. Ook wordt daarin het gehele machtige werk aan de Heere alleen en aan diens wonderdoende macht toegekend. En laat ons daarbij niet vergeten, dat wij in het lied van Mozes, met zijn overoude taalvormen en eigenaardige beelden en beschrijvingen, een kennelijk echt en met de gebeurtenis zelf gelijktijdig ontstaan stuk bezitten..

Hoe duidelijk en helder doet de heilige Schrijver hier uitkomen, dat hij slechts een gering instrument was in dienst van de Heere, en dat dit grote wonder, hetwelk hij beschrijft, niet aan zijn macht en wijsheid, maar alleen aan de macht en kracht van God moest worden toegeschreven. Hij is dienaar, maar de Heere is enig en alleen de bewerker van het wonder..

3) In Acts 7:35 Hebrews 11:29 Boek der wijsheid, waar onze geschiedenis wordt aangehaald, heet deze zee de Rode. Waarschijnlijk draagt zij deze naam door de roodgevlekte bladeren van het daarop drijvende zeegras, dat onder andere ook aan de kusten van de Middellandse Zee en in de straat van de Darnellen (Hellespont) gevonden wordt. Eigenlijk bedoelt men onder de naam "Rode Zee" de gehele tussen Egypte en Indië zich bevindende (Erithreïsche) zee, met de beide golven, de Arabische in het westen en de Perzische in het oosten. De Arabische golf, die Egypte en Ethiopië van Arabië scheidt, verdeelt zich dan weer (zie Ex 2:15) in twee bochten, welke het schiereiland van Steenachtig Arabië insluiten; de westelijke of Heropolitaanse golf, eveneens wegens het veelvuldige zeegras de Schelfzee genaamd (Exodus 10:19 Numbers 14:25 ), heeft de eigenaardigheid, dat eb en vloed zich hoog tot aan het noordelijkst einde uitstrekken. Men heeft nu aan deze natuurverschijning gedacht, en het door Mozes vermelde wonder natuurlijk zoeken te verklaren. Zulk een verklaring stuit echter op z vele spraakkunstige en zakelijke moeilijkheden, dat zij geheel onhoudbaar is (bij de eb, die nooit zolang aanhoudt als hier nodig was, zodat reeds een wonderbare versterking moet worden aangenomen, staan de wateren niet aan beide zijden, maar trekken zich naar het zuiden terug; en moet nu verder voor de oostenwind een noordenwind aangenomen worden, bovendien blijft bij de eb de waterstand altijd nog van twee voeten); theologisch is zij geheel en al af te wijzen. "De verlossing en bevrijding van het volk van God is het hoogste en het laatste werelddoel, de hoogste en laagste wereldwet; aan dit doel en deze wet moeten niet alleen alle andere doeleinden en wetten ten dienst staan, maar zij moeten ook hieraan verbroken worden en ten onder gaan, opdat de genade als de alleen blijvende en eeuwige macht openbaar wordt. Wie de zaak zo beschouwt, voor hem is het een wonder, waarbij de wet van de natuur overtreden wordt, gerechtvaardigd, en hij mag en kan zich op geen andere wijze de verlossing van Israël denken; wie echter daarbij blijft staan, dat het water volgens de wet van zwaarte en vloeibaarheid niet gescheiden kan worden noch blijven staan, die blijft in de krachten en wetten van de natuur, in de macht van de Egyptische goden, en moet in de wateren omkomen, zoals farao; want het is waar wat Luther (bij Genesis 1:1) zegt: "Wat is ons hele leven op aarde anders dan een tocht door de Rode zee, waarin aan beide zijden het water verheven staat, zoals twee hoge muren?" Zo min wij ons de wolkkolom als rook uit een schoorsteen, of de vuurkolom als een haardvuur kunnen denken, evenmin zal de sterke oostenwind, waardoor Jehovah de zee laat weggaan, een gewone wind geweest zijn. Jehovah maakt Zijn Engelen tot winden (Psalms 104:4), en zodanig een met pneumatische (geestelijke) kracht toegeruste wind heeft wel zo veel macht over het element water, dat dit uit elkaar moet gaan, om voor de legerscharen van God een baan te maken.".

Moeilijk is het, het punt te bepalen, vanwaar de kinderen van Israël de Rode Zee zijn doorgegaan, daar de tekst hierover geen aanwijzingen geeft. Volgens de overlevering zijn zij boven Ayun Musa (bronnen van Mozes) op de oostelijke oever aan land gekomen; daar nu het achterste gedeelte van hun leger zich waarschijnlijk in die streek bevond, waar nu Suez legt, diegenen echter, welke het meest de naijlende Egyptenaren nabij waren, zonder twijfel het eerst in de droog geworden zee intraden, en de wolkkolom farao's leger zolang terughield tot ook de voorsten aan de voet van Atakah gelegerde gedeelte, ingegaan waren, zo is voor de weg om door te trekken een schuine lijn in zuidoostelijke richting gegeven. Hierdoor had de weg aan de ene zijde nog altijd geen zo grote breedte, dat het gehele leger van Israël het niet in acht uren, van ongeveer 9 uur `s avonds tot 5 uur `s morgens had kunnen afleggen, dat het waarschijnlijk wel zo breed was, dat ongeveer duizend man naast elkaar konden gaan, en daar juist beneden Suez de golf zeer smal (3450 voet breed) is; aan de andere zijde daarentegen had hij ook de nodige lengte, om Farao's wagens en ruiters, die zich juist in het midden van de zee bevonden, toen de Heere hen verschrikte en tot omkeren noodzaakte (Exodus 14:24), in zijn golven te begraven. Dan moet het echter niet een eigenlijke oostenwind maar een zuidoostenwind geweest zijn, die de wateren van elkaar scheidde. Dit aan te nemen is niet in strijd met de Bijbelse tekst, daar de Hebreeuwse taal slechts voor de 4 hemelstreken eigen namen heeft, en de bijzondere richtingen als noordoost, zuidoost enz. niet nader aanduidt..

Vers 22

22. a) En de kinderen Israël zijn, door het geloof (Hebrews 11:29) gegaan in het midden van de zee, op het droge; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter- en aan hun linkerhand. 1)

a) 1 Corinthians 10:1

1) Deze tocht door de zee geschiedde in een donkere nacht, en niet wanneer de maan scheen, want het was zeven dagen na volle maan, zodat zij geen ander licht hadden, dan hetgeen van de vuurkolom voortkwam. Dit maakt die tocht ijselijker, maar, waar God ons leidt, zal Hij ons lichten, waar wij Zijn geleide volgen, zal het ons aan geen vertroostingen ontbreken. Dit is geschied en aangetekend ter aanmoediging van Gods volk in alle eeuwen, om in de grootste benauwdheid op Hem te vertrouwen..

Zij geloofden als zij door de Rode Zee gingen. Want zij geloofden niet alleen in het algemeen, dat God hun God was, gelijk Hij hun vaderen beloofd had, maar zij geloofden ook, dat God met hen zou zijn, en hun leven bewaren in het midden van de Rode Zee. Een treffend stuk. Zij geloofden, om zo te zeggen, in het midden van hun graven, (want zo moest de Rode Zee wel genoemd worden), dat God hen het eeuwige leven zou geven en hen veilig door de Rode Zee zou geleiden, en van hun vijanden redden.

Waarom gevreesd, de weg te bewandelen, die God u wijst, het werk te doen, dat Hij gebiedt? Als Gods Almacht wateren tot beschermende muren maakt, waar is dan gevaar?.

Vers 22

22. a) En de kinderen Israël zijn, door het geloof (Hebrews 11:29) gegaan in het midden van de zee, op het droge; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter- en aan hun linkerhand. 1)

a) 1 Corinthians 10:1

1) Deze tocht door de zee geschiedde in een donkere nacht, en niet wanneer de maan scheen, want het was zeven dagen na volle maan, zodat zij geen ander licht hadden, dan hetgeen van de vuurkolom voortkwam. Dit maakt die tocht ijselijker, maar, waar God ons leidt, zal Hij ons lichten, waar wij Zijn geleide volgen, zal het ons aan geen vertroostingen ontbreken. Dit is geschied en aangetekend ter aanmoediging van Gods volk in alle eeuwen, om in de grootste benauwdheid op Hem te vertrouwen..

Zij geloofden als zij door de Rode Zee gingen. Want zij geloofden niet alleen in het algemeen, dat God hun God was, gelijk Hij hun vaderen beloofd had, maar zij geloofden ook, dat God met hen zou zijn, en hun leven bewaren in het midden van de Rode Zee. Een treffend stuk. Zij geloofden, om zo te zeggen, in het midden van hun graven, (want zo moest de Rode Zee wel genoemd worden), dat God hen het eeuwige leven zou geven en hen veilig door de Rode Zee zou geleiden, en van hun vijanden redden.

Waarom gevreesd, de weg te bewandelen, die God u wijst, het werk te doen, dat Hij gebiedt? Als Gods Almacht wateren tot beschermende muren maakt, waar is dan gevaar?.

Vers 23

23. En de Egyptenaars, de wolk, achter welke zij wisten, dat de kinderen van Israël verborgen waren, nawandelende, vervolgden hen, en gingen het water in, 1) geen gevaar vrezende, achter hen, al de paarden van Farao, zijn wagens en zijn ruiters, en zij kwamen zo in het midden van de zee, 2) ten tijde dat Israël behouden de tegenoverliggende oever bereikt had.

1) De grote dwaasheid van Farao was, dat hij hetzelfde beproefde als de Israëlieten, maar daarvoor het bevel van God miste. Daarom was voor hem een roekeloze daad, wat voor de Israëlieten een geloofsdaad was. Zonder bevel van God, maar ook zonder op Zijn bescherming te kunnen hopen, gaat Farao de Rode Zee in. Een bewijs, dat de Heere hem geheel en al aan zichzelf heeft overgegeven..

2) Dat is zo geheel de handelwijze van de verstokte en onboetvaardige zondaar: blind rent hij in zijn verderf, in zijn overmoed er niet aan denkende, hoe spoedig Gods toorn en wraak hem naijlen kan.. 24. En het geschiedde in dezelfde morgenwake, tussen 2, 6 uur `s morgens (zie "Exodus 12:3), en wel in het vijfde of zesde morgenuur, dat de HEERE opeens met toornige blik in de kolom van het vuur en van de wolk zaga) 1) op het leger van de Egyptenaren, en Hij verschrikte 2) het leger van de Egyptenaren, 3) daar het licht plotseling door de donkere wolk heenbrak en Hij hen zien liet, op welk een plaats zij zich bevonden, midden in de zee, links en rechts door hoge watergolven omgeven.

a) Genesis 18:4

1) Dit zien had ongetwijfeld iets bijzonders in. Het was een opzettelijk zien, omdat er voor de Heere God overigens niets naakt en verborgen is. Er wordt hier duidelijk gezegd, dat de Heere zag in de kolom van het vuur en van de wolk. Daarom kan men niet anders denken, als dat de Heere plotseling de lichtzijde van de vuurkolom naar de Egyptenaren wendde, waardoor zij geheel en al in verwarring raakten, omdat de Heere God voor de goddelozen is een verterend vuur. Hetzelfde woord wordt ook gebruikt in Genesis 18:4 ten opzichte van Sodom en Gomrra..

2) Ten eerste opende Hij hun de ogen, dat zij te laat zagen, waartoe hun woede hen gedreven had; vervolgens, opdat zij zouden voelen, dat zij niet met de mensen, maar met God oorlog voerden. En zo verplet waren zij door de plotselinge verwarring, dat zij niet te rechter tijd naar het strand terug konden vluchten. Want daarom werden zij midden in de zee in het nauw gebracht, omdat de schrik bij hen alles in verwarring bracht, omdat zij merkten, dat God hun tegenstander was. Zij zagen wel, dat er niets veiliger was, dan terug te wijken, omdat God voor Israël streed, maar omdat zij met schrik waren vervuld, was er geen denken aan, om voort te gaan, of liever, omdat de een de ander in de weg stond, heeft de zee allen verzwolgen..

Wij hebben hier te denken aan een geweldige schrik, welke de Heere in de harten van de Egyptenaren uitstorte, niet zo zeer door donder en bliksem, gelijk sommigen willen, maar door een inwendige werking van het hart, veroorzaakt door het op hen nederzien in de vuur- en wolkkolom. Aan een schrik in nog heviger mate, als de Syriërs overviel bij de belegering van Samaria in de dagen van Elisa. De Psalmist beschrijft op dichterlijke wijze wat hier plaats vond (Psalms 78:17-Psalms 78:20)

3) Roept niet te spoedig van overwinning, ongelovigen! wanneer de geest van uw ontkenningen terrein wint en de menigte, die in Gods wonderen gelooft, voor u heen vlucht. De duisternis, over u gebracht, zodat gij de wonderen verloochenen kunt, zal straks door het licht van de verpletterende Majesteit van God worden weggenomen, en het eerste wonder, dat gij erkennen moet, zal zijn, om u te verdelgen. Beroemt u niet te spoedig, werkers van de ongerechtigheid, als gij het vermogen vermenigvuldigt en uw wandaden u gelukken. God leeft!.

Vers 23

23. En de Egyptenaars, de wolk, achter welke zij wisten, dat de kinderen van Israël verborgen waren, nawandelende, vervolgden hen, en gingen het water in, 1) geen gevaar vrezende, achter hen, al de paarden van Farao, zijn wagens en zijn ruiters, en zij kwamen zo in het midden van de zee, 2) ten tijde dat Israël behouden de tegenoverliggende oever bereikt had.

1) De grote dwaasheid van Farao was, dat hij hetzelfde beproefde als de Israëlieten, maar daarvoor het bevel van God miste. Daarom was voor hem een roekeloze daad, wat voor de Israëlieten een geloofsdaad was. Zonder bevel van God, maar ook zonder op Zijn bescherming te kunnen hopen, gaat Farao de Rode Zee in. Een bewijs, dat de Heere hem geheel en al aan zichzelf heeft overgegeven..

2) Dat is zo geheel de handelwijze van de verstokte en onboetvaardige zondaar: blind rent hij in zijn verderf, in zijn overmoed er niet aan denkende, hoe spoedig Gods toorn en wraak hem naijlen kan.. 24. En het geschiedde in dezelfde morgenwake, tussen 2, 6 uur `s morgens (zie "Exodus 12:3), en wel in het vijfde of zesde morgenuur, dat de HEERE opeens met toornige blik in de kolom van het vuur en van de wolk zaga) 1) op het leger van de Egyptenaren, en Hij verschrikte 2) het leger van de Egyptenaren, 3) daar het licht plotseling door de donkere wolk heenbrak en Hij hen zien liet, op welk een plaats zij zich bevonden, midden in de zee, links en rechts door hoge watergolven omgeven.

a) Genesis 18:4

1) Dit zien had ongetwijfeld iets bijzonders in. Het was een opzettelijk zien, omdat er voor de Heere God overigens niets naakt en verborgen is. Er wordt hier duidelijk gezegd, dat de Heere zag in de kolom van het vuur en van de wolk. Daarom kan men niet anders denken, als dat de Heere plotseling de lichtzijde van de vuurkolom naar de Egyptenaren wendde, waardoor zij geheel en al in verwarring raakten, omdat de Heere God voor de goddelozen is een verterend vuur. Hetzelfde woord wordt ook gebruikt in Genesis 18:4 ten opzichte van Sodom en Gomrra..

2) Ten eerste opende Hij hun de ogen, dat zij te laat zagen, waartoe hun woede hen gedreven had; vervolgens, opdat zij zouden voelen, dat zij niet met de mensen, maar met God oorlog voerden. En zo verplet waren zij door de plotselinge verwarring, dat zij niet te rechter tijd naar het strand terug konden vluchten. Want daarom werden zij midden in de zee in het nauw gebracht, omdat de schrik bij hen alles in verwarring bracht, omdat zij merkten, dat God hun tegenstander was. Zij zagen wel, dat er niets veiliger was, dan terug te wijken, omdat God voor Israël streed, maar omdat zij met schrik waren vervuld, was er geen denken aan, om voort te gaan, of liever, omdat de een de ander in de weg stond, heeft de zee allen verzwolgen..

Wij hebben hier te denken aan een geweldige schrik, welke de Heere in de harten van de Egyptenaren uitstorte, niet zo zeer door donder en bliksem, gelijk sommigen willen, maar door een inwendige werking van het hart, veroorzaakt door het op hen nederzien in de vuur- en wolkkolom. Aan een schrik in nog heviger mate, als de Syriërs overviel bij de belegering van Samaria in de dagen van Elisa. De Psalmist beschrijft op dichterlijke wijze wat hier plaats vond (Psalms 78:17-Psalms 78:20)

3) Roept niet te spoedig van overwinning, ongelovigen! wanneer de geest van uw ontkenningen terrein wint en de menigte, die in Gods wonderen gelooft, voor u heen vlucht. De duisternis, over u gebracht, zodat gij de wonderen verloochenen kunt, zal straks door het licht van de verpletterende Majesteit van God worden weggenomen, en het eerste wonder, dat gij erkennen moet, zal zijn, om u te verdelgen. Beroemt u niet te spoedig, werkers van de ongerechtigheid, als gij het vermogen vermenigvuldigt en uw wandaden u gelukken. God leeft!.

Vers 25

25. En hij stootte de raderen van hun wagens weg, en deed ze moeilijk voortvaren; 1) de schuw en wild geworden paarden renden met de wagens in elkaar; de raderen werden van de assen afgedreven, zodat zij niet meer van hun plaats konden. Toen zeiden de Egyptenaars: Laat ons vluchten van het aangezicht van Israël, want de HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaars. 2)

1) De raderen werden dus van de assen afgedreven, door een bijzondere almachtige werking van God. Wij hebben hier niet te denken aan een bloot natuurlijke oorzaak, maar aan een buitengewone openbaring van Gods kracht. Door de schrik van de Heere werd mens en dier beangst en beroerd, en raakte alles in verwarring. Het was een bijzondere openbaring van Gods strafoefenende gerechtigheid. "En deed ze moeilijk voortvaren," of, maakte, dat zij met moeite reden..

2) Er wordt gevraagd, hoe Mozes dat wist, omdat allen in de zee zijn omgekomen. Vooreerst moet men niet voorbijzien, de ingeving van de Heilige Geest, maar dan ook niet over het hoofd zien, hoe hun angstgeschrei ongetwijfeld tot Mozes is doorgedrongen. In het ondergaan van Farao en zijn leger worden de Egyptenaars gedwongen, de almacht en liefde van God voor zijn volk getuigenis te geven..

Nu eerst zien zij dat de Heer tegen Egypte is, maar het is te laat; heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw hart niet..

Vers 25

25. En hij stootte de raderen van hun wagens weg, en deed ze moeilijk voortvaren; 1) de schuw en wild geworden paarden renden met de wagens in elkaar; de raderen werden van de assen afgedreven, zodat zij niet meer van hun plaats konden. Toen zeiden de Egyptenaars: Laat ons vluchten van het aangezicht van Israël, want de HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaars. 2)

1) De raderen werden dus van de assen afgedreven, door een bijzondere almachtige werking van God. Wij hebben hier niet te denken aan een bloot natuurlijke oorzaak, maar aan een buitengewone openbaring van Gods kracht. Door de schrik van de Heere werd mens en dier beangst en beroerd, en raakte alles in verwarring. Het was een bijzondere openbaring van Gods strafoefenende gerechtigheid. "En deed ze moeilijk voortvaren," of, maakte, dat zij met moeite reden..

2) Er wordt gevraagd, hoe Mozes dat wist, omdat allen in de zee zijn omgekomen. Vooreerst moet men niet voorbijzien, de ingeving van de Heilige Geest, maar dan ook niet over het hoofd zien, hoe hun angstgeschrei ongetwijfeld tot Mozes is doorgedrongen. In het ondergaan van Farao en zijn leger worden de Egyptenaars gedwongen, de almacht en liefde van God voor zijn volk getuigenis te geven..

Nu eerst zien zij dat de Heer tegen Egypte is, maar het is te laat; heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw hart niet..

Vers 26

26. En de HEERE, voor wie dit vluchten geenszins genoeg was, maar die Zijn naam nog verder aan de Egyptenaren verheerlijken moest, zei tot Mozes: Strek uw hand, met destaf wederom uit over de zee, dat de wateren terugkeren naar hun plaats, en zo komen over de Egyptenaars, over hun wagens en over hun ruiters.

Hier verhaalt Mozes, dat de zee niet minder in het verderven van de Egyptenaren het bevel van de Heere heeft gehoorzaamd, als toen zij zo-even aan het volk de doortocht had toegestaan. Want nadat Mozes zijn staf had opgeheven, zijn de wateren weer teruggekeerd in hun plaats, evenals zij eerder tot hopen verzameld waren. De Egyptenaren hadden nu wel berouw over de zinneloosheid van hun vorst en hadden besloten, als door de macht van God overwonnen, na de kinderen van Israël verlaten te hebben, naar huis terug te keren. Maar God, die hen wilde vernietigen, heeft hun verderf op het ogenblik zelf besloten. En nu, opdat wij zouden weten, dat het een in het oog vallend wonder was, beschrijft Mozes nu nauwkeurig wat er voorviel. Hij zegt nu, dat het toen dag begon te worden, zodat het volle licht aan de ogen van de toeschouwers de gehele zaak toonde. Want wel waren `s nachts de wateren tot twee hopen staande, maar de vuurkolom, welke bij de Israëlieten licht was, en toonde hun duidelijk de weg, liet niet toe, dat de weldaden Gods verborgen waren. Bij de Egyptenaren was het juist andersom. En alzo moesten zij niet alleen overdag omkomen, maar moest ook door het licht van de zon hun ondergang voor aller oog zichtbaar gemaakt worden. Dit ook doet hij, om te getuigen van de macht van God, omdat, terwijl zij poogden te vluchten, God hen zo openlijk slaat en treft, alsof zij zich met opzet zelf onderdompelden..

Vers 26

26. En de HEERE, voor wie dit vluchten geenszins genoeg was, maar die Zijn naam nog verder aan de Egyptenaren verheerlijken moest, zei tot Mozes: Strek uw hand, met destaf wederom uit over de zee, dat de wateren terugkeren naar hun plaats, en zo komen over de Egyptenaars, over hun wagens en over hun ruiters.

Hier verhaalt Mozes, dat de zee niet minder in het verderven van de Egyptenaren het bevel van de Heere heeft gehoorzaamd, als toen zij zo-even aan het volk de doortocht had toegestaan. Want nadat Mozes zijn staf had opgeheven, zijn de wateren weer teruggekeerd in hun plaats, evenals zij eerder tot hopen verzameld waren. De Egyptenaren hadden nu wel berouw over de zinneloosheid van hun vorst en hadden besloten, als door de macht van God overwonnen, na de kinderen van Israël verlaten te hebben, naar huis terug te keren. Maar God, die hen wilde vernietigen, heeft hun verderf op het ogenblik zelf besloten. En nu, opdat wij zouden weten, dat het een in het oog vallend wonder was, beschrijft Mozes nu nauwkeurig wat er voorviel. Hij zegt nu, dat het toen dag begon te worden, zodat het volle licht aan de ogen van de toeschouwers de gehele zaak toonde. Want wel waren `s nachts de wateren tot twee hopen staande, maar de vuurkolom, welke bij de Israëlieten licht was, en toonde hun duidelijk de weg, liet niet toe, dat de weldaden Gods verborgen waren. Bij de Egyptenaren was het juist andersom. En alzo moesten zij niet alleen overdag omkomen, maar moest ook door het licht van de zon hun ondergang voor aller oog zichtbaar gemaakt worden. Dit ook doet hij, om te getuigen van de macht van God, omdat, terwijl zij poogden te vluchten, God hen zo openlijk slaat en treft, alsof zij zich met opzet zelf onderdompelden..

Vers 27

27. Toen strekte Mozes van de tegenoverstelde oever zijn hand uit over de zee; en de zolang teruggedrongen zee kwam weer, tegen het waken van de morgenstond, tot haar kracht, 1) met ontzettende kracht vielen de muren van water neer; en de Egyptenaars vluchtten die in het westen het eerst terugkerende wateren tegemoet, terwijl tegelijkertijd de van achter afkomende wateren hen begroeven in hun golven; en de HEERE stortte alzo de Egyptenaars in het midden van de zee naar Zijn woord (Exodus 14:13).

1) In het Hebreeuws Leíethano, beter, tot zijn bestendige duur, tot zijn normale toestand. Wij hebben het ons zo voor te stellen, dat de Egyptenaren zich reeds dicht bij de tegenovergestelde oever bevonden. En dat nu, terwijl aan de zijde van de Israëlieten de Heere hen verschrikte, en de wateren aan de andere zijde zich begonnen te sluiten, zij de zich sluitende wateren tegemoet ijlden in hun grote verwarring, terwijl het volgende ogenblik de wateren met donderend geweld zich over hen sloten, zodat zij verdronken..

Vers 27

27. Toen strekte Mozes van de tegenoverstelde oever zijn hand uit over de zee; en de zolang teruggedrongen zee kwam weer, tegen het waken van de morgenstond, tot haar kracht, 1) met ontzettende kracht vielen de muren van water neer; en de Egyptenaars vluchtten die in het westen het eerst terugkerende wateren tegemoet, terwijl tegelijkertijd de van achter afkomende wateren hen begroeven in hun golven; en de HEERE stortte alzo de Egyptenaars in het midden van de zee naar Zijn woord (Exodus 14:13).

1) In het Hebreeuws Leíethano, beter, tot zijn bestendige duur, tot zijn normale toestand. Wij hebben het ons zo voor te stellen, dat de Egyptenaren zich reeds dicht bij de tegenovergestelde oever bevonden. En dat nu, terwijl aan de zijde van de Israëlieten de Heere hen verschrikte, en de wateren aan de andere zijde zich begonnen te sluiten, zij de zich sluitende wateren tegemoet ijlden in hun grote verwarring, terwijl het volgende ogenblik de wateren met donderend geweld zich over hen sloten, zodat zij verdronken..

Vers 28

28. a) Want als de wateren terugkeerden, zo bedekten zij de wagens en de ruiters van het gehele leger van Farao, dat hen (de kinderen van Israël), achternagekomen was in de zee; 1) er bleef niet n van hen over. 2)

a) Psalms 78:53; Psalms 106:11

1) Hier uit deze daad van Farao en van zijn volk leren wij, wanneer God de mens laat varen en hem aan zichzelf overlaat, dat hij dan anders niet doet als roekeloos heen lopen tot zijn eigen verderf. Dit is de weg en staat van al degenen, die van God verlaten worden. Dit aanmerkende, moeten wij leren, een bijzonder bijvoegsel te gebruiken in onze gebeden; wij moeten altijd hierom bidden, dat God ons nooit wil verlaten, noch verwerpen. Deze stand is vreselijker, als de staat van enig schepsel in de gehele wereld; want wanneer God de mens verlaat, al wat hij doet is, dat hij zich haast tot zijn eigen verderf..

2) Zo volkomen was de strafoefening van de Heere tegen Farao en zijn volk. Dit was als de uiterste schakel van de keten van de strafoefenende gerechtigheid van God. Bij het doden van de eerstgeborenen had de Heere getoond wat Hij kon, nl. een geheel volk doen omkomen, maar treedt nog verschonend op, (de eerstgeborene vertegenwoordigde het geslacht), hier openbaart Hij zijn volle toorn over de uitgietingen van de ongerechtigheid van een zondige koning en een zondig volk..

Vers 28

28. a) Want als de wateren terugkeerden, zo bedekten zij de wagens en de ruiters van het gehele leger van Farao, dat hen (de kinderen van Israël), achternagekomen was in de zee; 1) er bleef niet n van hen over. 2)

a) Psalms 78:53; Psalms 106:11

1) Hier uit deze daad van Farao en van zijn volk leren wij, wanneer God de mens laat varen en hem aan zichzelf overlaat, dat hij dan anders niet doet als roekeloos heen lopen tot zijn eigen verderf. Dit is de weg en staat van al degenen, die van God verlaten worden. Dit aanmerkende, moeten wij leren, een bijzonder bijvoegsel te gebruiken in onze gebeden; wij moeten altijd hierom bidden, dat God ons nooit wil verlaten, noch verwerpen. Deze stand is vreselijker, als de staat van enig schepsel in de gehele wereld; want wanneer God de mens verlaat, al wat hij doet is, dat hij zich haast tot zijn eigen verderf..

2) Zo volkomen was de strafoefening van de Heere tegen Farao en zijn volk. Dit was als de uiterste schakel van de keten van de strafoefenende gerechtigheid van God. Bij het doden van de eerstgeborenen had de Heere getoond wat Hij kon, nl. een geheel volk doen omkomen, maar treedt nog verschonend op, (de eerstgeborene vertegenwoordigde het geslacht), hier openbaart Hij zijn volle toorn over de uitgietingen van de ongerechtigheid van een zondige koning en een zondig volk..

Vers 29

29. a) Maar de kinderen van Israël, die zij achtervolgden en die zij meenden zeker te zullen verslinden, gingen op het droge in het midden van de zee; en de wateren waren hun een muur aan hun rechter- en aan hun linkerhand.1)

a) Psalms 77:20

1) Israëls doortocht door de Rode Zee is een beeld van uw leven; aan beide zijden zijn zichtbare en onzichtbare golven van ongeluk opeengehoopt; maar uw God houdt ze terug, dat zij niet over u gaan..

De wateren, die Mozes en de Israëlieten ongeschonden doorgetrokken waren, zijn het middel geweest van het verderf en de dood van de Egyptenaars, waarvan er niet n ontkomen is. Zo zal ook Gods toorn en vloek, die Christus en de gelovigen in hem ondergaan heeft, en van waaronder hij ongeschonden gekomen is, het middel zijn, om satan en zijn engelen, bovendien alle verworpelingen te storten in eeuwig verderf, waaruit voor geen van de vaten van de toorn ontkoming wezen zal..

Tegenover de ondergang van Farao met zijn leger stelt de Heere hier de volkomen redding van Zijn volk. Zijn macht in het verschrikken van de Egyptenaren stelt Hij tegenover Zijn macht tot bewaring van de kinderen van Israël. De zee, die weer kwam tot haar kracht, tegenover de wateren, die stonden als een muur aan hun rechter- en linkerhand..

Vers 29

29. a) Maar de kinderen van Israël, die zij achtervolgden en die zij meenden zeker te zullen verslinden, gingen op het droge in het midden van de zee; en de wateren waren hun een muur aan hun rechter- en aan hun linkerhand.1)

a) Psalms 77:20

1) Israëls doortocht door de Rode Zee is een beeld van uw leven; aan beide zijden zijn zichtbare en onzichtbare golven van ongeluk opeengehoopt; maar uw God houdt ze terug, dat zij niet over u gaan..

De wateren, die Mozes en de Israëlieten ongeschonden doorgetrokken waren, zijn het middel geweest van het verderf en de dood van de Egyptenaars, waarvan er niet n ontkomen is. Zo zal ook Gods toorn en vloek, die Christus en de gelovigen in hem ondergaan heeft, en van waaronder hij ongeschonden gekomen is, het middel zijn, om satan en zijn engelen, bovendien alle verworpelingen te storten in eeuwig verderf, waaruit voor geen van de vaten van de toorn ontkoming wezen zal..

Tegenover de ondergang van Farao met zijn leger stelt de Heere hier de volkomen redding van Zijn volk. Zijn macht in het verschrikken van de Egyptenaren stelt Hij tegenover Zijn macht tot bewaring van de kinderen van Israël. De zee, die weer kwam tot haar kracht, tegenover de wateren, die stonden als een muur aan hun rechter- en linkerhand..

Vers 30

30. Alzo verloste de HEERE Israël op die dag, 1) de zevende van het Paasfeest, uit de hand van de Egyptenaren; en Israël zag, als de morgen aangebroken was, de Egyptenaren dood aan de oostelijke oever van de zee,2) waarheen de westenwind (Exodus 14:27) hun lijkendreef.

1) De Joodse overlevering heeft vanouds af daaraan vastgehouden, dat de uittocht, die de 15 Nisan begon, op de 21e dag van diezelfde maand met de doortocht door de Rode Zee volbracht is. Deze berekening heeft veel voor, hoewel de tekst daarvan niets zegt; de zeven feestdagen van de ongezuurde broden hadden dan benevens de heiligheid van het getal "zeven", ook een geschiedkundige oorsprong, gelijk dan ook "het ideaal normative moment (hetgeen voor de gedachten als een toonbeeld geldend is) in de voorspelling en openbaring meermalen met het accidenteel-historische (geschiedkundig bijkomende) in de loop van de gebeurtenissen van de heilige geschiedenis overeenkomt; een overeenkomst, die de opmerkzame beschouwer van het goddelijk bestuur in de geschiedenis de weldadige indruk van volle overeenstemming en juistheid ook in het toevallige en in nevenzaken schenkt." Wanneer de Joodse overlevering dan bovendien beweert, dat de 21 Nisan in ieder jaar een Zaterdag geweest is, zo past dit zeer goed bij hetgeen de Heere in Deuteronomy 5:15 zegt, hoewel de plaats niet op zichzelf een bewijs voor de onvoorwaardelijke juistheid van deze bewering geeft. Het past ook voortreffelijk bij de nieuwtestamentische geschiedenis, want de dag van de uittocht uit Ramses (Exodus 12:47) valt dan op een Zondag, op welke dag Christus `s morgens uit het graf opstond..

Ziet bij elke verlossing hebben wij op deze onderscheiden dingen acht te geven. Hoe wij verlost zijn? door de Almachtige hand van God; waarin de verlossing eigenlijk bestaat: in een uitleiding en redding; wanneer deze is geschied, op de juiste tijd, door God zelf van eeuwigheid bepaald en in de volheid van de tijd gewerkt. Daarbij mogen wij niet vergeten op Hem te letten, die ons verloste. Geen mens als Mozes, geen uitnemend leider en leraar, geen verschrikkende stormwind, geen wijkende zee is de oorzaak van onze redding: maar de Heere alleen..

2) Ook dit was een zeer grote straf voor de Egyptenaren, die schatten ervoor over hadden, dat hun lijken werden gebalsemd. Nu werden hun dode lichamen de roofvogels en het roofgedierte ten prooi gegeven. Zo triomfeerde de Heere voor aller oog over alle goden van Egypte..

Vers 30

30. Alzo verloste de HEERE Israël op die dag, 1) de zevende van het Paasfeest, uit de hand van de Egyptenaren; en Israël zag, als de morgen aangebroken was, de Egyptenaren dood aan de oostelijke oever van de zee,2) waarheen de westenwind (Exodus 14:27) hun lijkendreef.

1) De Joodse overlevering heeft vanouds af daaraan vastgehouden, dat de uittocht, die de 15 Nisan begon, op de 21e dag van diezelfde maand met de doortocht door de Rode Zee volbracht is. Deze berekening heeft veel voor, hoewel de tekst daarvan niets zegt; de zeven feestdagen van de ongezuurde broden hadden dan benevens de heiligheid van het getal "zeven", ook een geschiedkundige oorsprong, gelijk dan ook "het ideaal normative moment (hetgeen voor de gedachten als een toonbeeld geldend is) in de voorspelling en openbaring meermalen met het accidenteel-historische (geschiedkundig bijkomende) in de loop van de gebeurtenissen van de heilige geschiedenis overeenkomt; een overeenkomst, die de opmerkzame beschouwer van het goddelijk bestuur in de geschiedenis de weldadige indruk van volle overeenstemming en juistheid ook in het toevallige en in nevenzaken schenkt." Wanneer de Joodse overlevering dan bovendien beweert, dat de 21 Nisan in ieder jaar een Zaterdag geweest is, zo past dit zeer goed bij hetgeen de Heere in Deuteronomy 5:15 zegt, hoewel de plaats niet op zichzelf een bewijs voor de onvoorwaardelijke juistheid van deze bewering geeft. Het past ook voortreffelijk bij de nieuwtestamentische geschiedenis, want de dag van de uittocht uit Ramses (Exodus 12:47) valt dan op een Zondag, op welke dag Christus `s morgens uit het graf opstond..

Ziet bij elke verlossing hebben wij op deze onderscheiden dingen acht te geven. Hoe wij verlost zijn? door de Almachtige hand van God; waarin de verlossing eigenlijk bestaat: in een uitleiding en redding; wanneer deze is geschied, op de juiste tijd, door God zelf van eeuwigheid bepaald en in de volheid van de tijd gewerkt. Daarbij mogen wij niet vergeten op Hem te letten, die ons verloste. Geen mens als Mozes, geen uitnemend leider en leraar, geen verschrikkende stormwind, geen wijkende zee is de oorzaak van onze redding: maar de Heere alleen..

2) Ook dit was een zeer grote straf voor de Egyptenaren, die schatten ervoor over hadden, dat hun lijken werden gebalsemd. Nu werden hun dode lichamen de roofvogels en het roofgedierte ten prooi gegeven. Zo triomfeerde de Heere voor aller oog over alle goden van Egypte..

Vers 31

31. Ook zag Israël de grote hand, 1) die de HEERE aan de Egyptenaren bewezen had; en het volk, diep getroffen over dit gericht, dat zijn vervolgers getroffen had, en over het wonder van de redding, dat zij zelf hadden ondervonden, vreesde 2) de HEERE, en geloofde3) in de HEERE, en in Mozes, 4) zijn knecht; zij hadden tochgezien, hoe de Heere door hem de watergolven verdeeld had, en door hem over de Egyptenaars terug had laten komen.

1) Onder "de grote hand" wordt zonder twijfel de almacht van de Heere verstaan..

2) Vrees wordt hier voor ontzag genomen, welke het volk bij hun plicht hield. Want niet alleen, dat zij met vrees werden aangedaan, maar ook zijn zij ertoe gebracht, om zich aan God, wiens goedheid zij op een liefelijke en aangename wijze hadden ervaren, over te geven. En ofschoon deze vroomheid niet van aangeven duur is geweest, tenminste bij een zeer groot deel, toch mag men geloven, dat bij enige weinigen zij wortel heeft geschoten; omdat er altijd enig zaad is overgebleven, en niet bij allen de herinnering aan deze weldaad geheel en al is uitgeblust..

3) Bij zeer velen was dit een tijdgeloof, gedwongen als zij ertoe werden, door het zien van de grote hand van God, maar bij anderen hield dit geloof stand. Gods einddoel was nu in beginsel bereikt, nl. de verheerlijking van Zijn Naam en het vertrouwen op die Naam, door en bij het volk Israël. De doortocht door de Rode Zee is een symbool van de verlossing. Israël wordt daardoor van de wereld afgescheiden en alzo tot een volk van het Verbond, van het eigendom gemaakt (1Kor.10:1,2). De verlossende daad van God gaat aan de wetgeving vooraf. Deze daad van God wordt van de zijde van de Israëlieten in het geloof aanvaard. (Hebrews 11:29).

4) Voor de eerste maal wordt Mozes de knecht des Heeren genoemd, een uitdrukking, die later zijn blijvende titel geworden is. Deze naam duidt deels de man aan, die de wil van God uitvoert, of er naar streeft, om die te volbrengen, deels hem, aan wie de uitvoering van een bijzondere goddelijke opdracht toevertrouwd is. In de eerste zin wordt die naam gebruikt van de dienstbare Hemelgeesten Job 4:18, van Job (Exodus 1:8; Exodus 2:3; Exodus 42:7), van het volk Israël (Leviticus 25:42,Leviticus 25:55 Isaiah 41:8; Isaiah 44:1, ); in de tweede zin van Mozes (Numbers 12:7 vv. Joshua 1:2,Joshua 1:7; 2 Kings 21:8, van Jozua (Exodus 24:29 Judges 2:8 ), van profeten Isaiah 20:3 Jeremiah 7:25 ), van koningen (2 Samuel 3:18; 2 Chronicles 2:16, of van andere theocratische gewichtige personen Isaiah 22:20 Haggai 2:24 ), zelfs van heidense vorsten (Jeremia. 25:9). Het is een zeer eervolle titel, die niet slechts gehoorzaamheid jegens de Heere, maar tevens de goddelijke verkiezing en bijzondere voorzorg uitdrukt, terwijl alleen diegene de knecht des Heeren zijn kan, die de Heere zelf daarvoor verklaard en daartoe gemaakt heeft..

Vers 31

31. Ook zag Israël de grote hand, 1) die de HEERE aan de Egyptenaren bewezen had; en het volk, diep getroffen over dit gericht, dat zijn vervolgers getroffen had, en over het wonder van de redding, dat zij zelf hadden ondervonden, vreesde 2) de HEERE, en geloofde3) in de HEERE, en in Mozes, 4) zijn knecht; zij hadden tochgezien, hoe de Heere door hem de watergolven verdeeld had, en door hem over de Egyptenaars terug had laten komen.

1) Onder "de grote hand" wordt zonder twijfel de almacht van de Heere verstaan..

2) Vrees wordt hier voor ontzag genomen, welke het volk bij hun plicht hield. Want niet alleen, dat zij met vrees werden aangedaan, maar ook zijn zij ertoe gebracht, om zich aan God, wiens goedheid zij op een liefelijke en aangename wijze hadden ervaren, over te geven. En ofschoon deze vroomheid niet van aangeven duur is geweest, tenminste bij een zeer groot deel, toch mag men geloven, dat bij enige weinigen zij wortel heeft geschoten; omdat er altijd enig zaad is overgebleven, en niet bij allen de herinnering aan deze weldaad geheel en al is uitgeblust..

3) Bij zeer velen was dit een tijdgeloof, gedwongen als zij ertoe werden, door het zien van de grote hand van God, maar bij anderen hield dit geloof stand. Gods einddoel was nu in beginsel bereikt, nl. de verheerlijking van Zijn Naam en het vertrouwen op die Naam, door en bij het volk Israël. De doortocht door de Rode Zee is een symbool van de verlossing. Israël wordt daardoor van de wereld afgescheiden en alzo tot een volk van het Verbond, van het eigendom gemaakt (1Kor.10:1,2). De verlossende daad van God gaat aan de wetgeving vooraf. Deze daad van God wordt van de zijde van de Israëlieten in het geloof aanvaard. (Hebrews 11:29).

4) Voor de eerste maal wordt Mozes de knecht des Heeren genoemd, een uitdrukking, die later zijn blijvende titel geworden is. Deze naam duidt deels de man aan, die de wil van God uitvoert, of er naar streeft, om die te volbrengen, deels hem, aan wie de uitvoering van een bijzondere goddelijke opdracht toevertrouwd is. In de eerste zin wordt die naam gebruikt van de dienstbare Hemelgeesten Job 4:18, van Job (Exodus 1:8; Exodus 2:3; Exodus 42:7), van het volk Israël (Leviticus 25:42,Leviticus 25:55 Isaiah 41:8; Isaiah 44:1, ); in de tweede zin van Mozes (Numbers 12:7 vv. Joshua 1:2,Joshua 1:7; 2 Kings 21:8, van Jozua (Exodus 24:29 Judges 2:8 ), van profeten Isaiah 20:3 Jeremiah 7:25 ), van koningen (2 Samuel 3:18; 2 Chronicles 2:16, of van andere theocratische gewichtige personen Isaiah 22:20 Haggai 2:24 ), zelfs van heidense vorsten (Jeremia. 25:9). Het is een zeer eervolle titel, die niet slechts gehoorzaamheid jegens de Heere, maar tevens de goddelijke verkiezing en bijzondere voorzorg uitdrukt, terwijl alleen diegene de knecht des Heeren zijn kan, die de Heere zelf daarvoor verklaard en daartoe gemaakt heeft..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile