Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Kingcomments op de hele Bijbel Kingcomments
Auteursrechtverklaring
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Exodus 14". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/exodus-14.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
de Koning, Ger. Commentaar op Exodus 14". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Verzen 1-2
Het volk moet het kamp bij de zee opslaan
De opdracht van de HEERE om hun kamp bij de zee te op te slaan lijkt een dwaze opdracht. Zo komt het volk klem te zitten. Ze hebben de zee voor zich en de farao achter zich. Maar wat voor het verstand een dwaasheid lijkt, is voor het geloof de juiste weg (Hb 11:29).
Verzen 1-2
Het volk moet het kamp bij de zee opslaan
De opdracht van de HEERE om hun kamp bij de zee te op te slaan lijkt een dwaze opdracht. Zo komt het volk klem te zitten. Ze hebben de zee voor zich en de farao achter zich. Maar wat voor het verstand een dwaasheid lijkt, is voor het geloof de juiste weg (Hb 11:29).
Verzen 3-4
Reactie van de farao voorzegd
God geeft de toelichting voor Zijn opdracht. Hij weet wat de farao zal denken. Vervolgens zal Hij de farao laten reageren zoals Hij wil. De farao zal tegen wil en dank een instrument worden waardoor Hij Zichzelf zal verheerlijken.
Verzen 3-4
Reactie van de farao voorzegd
God geeft de toelichting voor Zijn opdracht. Hij weet wat de farao zal denken. Vervolgens zal Hij de farao laten reageren zoals Hij wil. De farao zal tegen wil en dank een instrument worden waardoor Hij Zichzelf zal verheerlijken.
Verzen 5-9
De farao zet de achtervolging in
De farao krijgt het bericht dat het volk vertrokken is. Hij heeft er zelf toestemming voor gegeven, maar blijkbaar als in een roes, een waas, zonder werkelijk besef van de inhoud van zijn woorden. Hij heeft gedwongen gehandeld door de omstandigheden, zonder innerlijke overtuiging van Gods almacht. Hij heeft ook nooit de bedoeling gehad hen werkelijk te laten gaan. Als hij het bericht hoort, is het alsof hij wakker wordt. Hij vraagt zich verbaasd af hoe ze hebben kunnen toelaten Israël “uit onze dienst” te laten vertrekken.
Zoals de HEERE heeft voorzegd, gebeurt het ook. De farao komt terug op zijn toezegging (vgl. Jr 34:10-11). Blind voor de macht van God zet hij de achtervolging in. Verblind door eigenbelang zet de farao zijn leger tegen Gods volk in, iets wat hij niet eerder heeft gedaan. Hij zet zijn beste troepen in. Enerzijds is het de eigen wil van de farao, anderzijds kan hij niet anders omdat God zijn hart heeft verhard. Dit laatste is het gevolg van zijn hardnekkige eigen wil, zijn niet willen buigen voor God.
De woede van de farao is groot en zijn snelheid om het volk te achterhalen ook. Hij maakt alleen gebruik van strijdwagens, niet van voetvolk, want dat gaat te langzaam. Op de plaats waar het volk naar Gods wil zijn kamp heeft opgeslagen, haalt de farao het in. Hij lijkt in zijn opzet geslaagd. Het lot van het volk lijkt bezegeld. Zo is ook de satan niet van plan iemand zonder slag of stoot uit zijn macht vrij te laten. Hij zal tot het uiterste proberen zijn slachtoffers in zijn macht te houden of ze er weer in te krijgen.
Verzen 5-9
De farao zet de achtervolging in
De farao krijgt het bericht dat het volk vertrokken is. Hij heeft er zelf toestemming voor gegeven, maar blijkbaar als in een roes, een waas, zonder werkelijk besef van de inhoud van zijn woorden. Hij heeft gedwongen gehandeld door de omstandigheden, zonder innerlijke overtuiging van Gods almacht. Hij heeft ook nooit de bedoeling gehad hen werkelijk te laten gaan. Als hij het bericht hoort, is het alsof hij wakker wordt. Hij vraagt zich verbaasd af hoe ze hebben kunnen toelaten Israël “uit onze dienst” te laten vertrekken.
Zoals de HEERE heeft voorzegd, gebeurt het ook. De farao komt terug op zijn toezegging (vgl. Jr 34:10-11). Blind voor de macht van God zet hij de achtervolging in. Verblind door eigenbelang zet de farao zijn leger tegen Gods volk in, iets wat hij niet eerder heeft gedaan. Hij zet zijn beste troepen in. Enerzijds is het de eigen wil van de farao, anderzijds kan hij niet anders omdat God zijn hart heeft verhard. Dit laatste is het gevolg van zijn hardnekkige eigen wil, zijn niet willen buigen voor God.
De woede van de farao is groot en zijn snelheid om het volk te achterhalen ook. Hij maakt alleen gebruik van strijdwagens, niet van voetvolk, want dat gaat te langzaam. Op de plaats waar het volk naar Gods wil zijn kamp heeft opgeslagen, haalt de farao het in. Hij lijkt in zijn opzet geslaagd. Het lot van het volk lijkt bezegeld. Zo is ook de satan niet van plan iemand zonder slag of stoot uit zijn macht vrij te laten. Hij zal tot het uiterste proberen zijn slachtoffers in zijn macht te houden of ze er weer in te krijgen.
Verzen 10-12
De angst van het volk
De farao heeft buiten God gerekend en iemand die buiten God rekent, rekent altijd verkeerd. Niet alleen de farao is het voorwerp van Gods handelingen. God heeft met de achtervolging door de farao ook onderwijs voor Zijn volk op het oog.
Het volk reageert in panische angst. Ze zien geen uitweg. Die is er voor het oog ook niet, niet om hen heen en ook niet in henzelf. Voor het geloof is die uitweg er wel, namelijk naar boven (2Ko 4:8b). Ze roepen tot de HEERE, maar niet in waarachtig geloof. Ze maken Mozes verwijten. In hun angst komen ze tot uitspraken die niet getuigen van geloof, maar van ongeloof.
Vergeten zijn al de wonderen en tekenen die de HEERE in Egypte heeft gedaan. Ze zien alleen de omstandigheden. Aan wat de HEERE al voor hen heeft gedaan, denken ze niet meer. Zodra de vrijheid moeilijkheden oplevert, verlangen ze weer terug naar de slavernij. Maar God weet hun nood te gebruiken om hun nieuw onderwijs te geven op de weg van het geloof.
De taal die zij in hun angst gebruiken, is de taal van iemand die wel heeft geschuild achter het bloed van het Lam, maar die nog geen rust in zijn geweten heeft ten aanzien van de macht van de vijand. Iemand kan een gelovige zijn, maar nog voortdurend worstelen met de macht van de zonde. Daardoor wordt zo’n gelovige ongelukkig en ellendig. Dat kan zulke sterke vormen aannemen, dat hij terugverlangt naar een leven in de wereld. Daar heeft hij die ellende immers niet gekend.
In Romeinen 7 vinden we de nieuwtestamentische tegenhanger van de situatie waarin het volk zich hier bevindt. Daar horen we iemand spreken die wel is wedergeboren, maar nog niet de volle verlossing kent. Dat die persoon is wedergeboren, blijkt uit het feit dat hij zich verlustigt “in de wet van God naar de innerlijke mens” (Rm 7:22). Zoiets kan nooit van een ongelovige worden gezegd. Diezelfde persoon doet de ervaring op dat hij, hoewel wedergeboren, zich steeds ellendiger gaat voelen omdat hij zo faalt in het doen van het goede. In plaats daarvan doet hij steeds het kwade. Ten slotte roept hij het in wanhoop uit: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van de dood?” (Rm 7:24).
Verzen 10-12
De angst van het volk
De farao heeft buiten God gerekend en iemand die buiten God rekent, rekent altijd verkeerd. Niet alleen de farao is het voorwerp van Gods handelingen. God heeft met de achtervolging door de farao ook onderwijs voor Zijn volk op het oog.
Het volk reageert in panische angst. Ze zien geen uitweg. Die is er voor het oog ook niet, niet om hen heen en ook niet in henzelf. Voor het geloof is die uitweg er wel, namelijk naar boven (2Ko 4:8b). Ze roepen tot de HEERE, maar niet in waarachtig geloof. Ze maken Mozes verwijten. In hun angst komen ze tot uitspraken die niet getuigen van geloof, maar van ongeloof.
Vergeten zijn al de wonderen en tekenen die de HEERE in Egypte heeft gedaan. Ze zien alleen de omstandigheden. Aan wat de HEERE al voor hen heeft gedaan, denken ze niet meer. Zodra de vrijheid moeilijkheden oplevert, verlangen ze weer terug naar de slavernij. Maar God weet hun nood te gebruiken om hun nieuw onderwijs te geven op de weg van het geloof.
De taal die zij in hun angst gebruiken, is de taal van iemand die wel heeft geschuild achter het bloed van het Lam, maar die nog geen rust in zijn geweten heeft ten aanzien van de macht van de vijand. Iemand kan een gelovige zijn, maar nog voortdurend worstelen met de macht van de zonde. Daardoor wordt zo’n gelovige ongelukkig en ellendig. Dat kan zulke sterke vormen aannemen, dat hij terugverlangt naar een leven in de wereld. Daar heeft hij die ellende immers niet gekend.
In Romeinen 7 vinden we de nieuwtestamentische tegenhanger van de situatie waarin het volk zich hier bevindt. Daar horen we iemand spreken die wel is wedergeboren, maar nog niet de volle verlossing kent. Dat die persoon is wedergeboren, blijkt uit het feit dat hij zich verlustigt “in de wet van God naar de innerlijke mens” (Rm 7:22). Zoiets kan nooit van een ongelovige worden gezegd. Diezelfde persoon doet de ervaring op dat hij, hoewel wedergeboren, zich steeds ellendiger gaat voelen omdat hij zo faalt in het doen van het goede. In plaats daarvan doet hij steeds het kwade. Ten slotte roept hij het in wanhoop uit: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van de dood?” (Rm 7:24).
Verzen 13-14
Mozes spreekt het volk moed in
In kalmte en met overtuiging geeft Mozes het passende antwoord op de klacht van het volk. Hoewel hij niet weet hoe de zaak zal verlopen, zegt hij tegen hen dat ze erop kunnen vertrouwen dat ze het heil of de behoudenis van de HEERE zullen zien. Ze hoeven zelf niets te doen. De HEERE zal voor hen strijden. Zij zullen de resultaten zien van Zijn werk. Dat zal hen van hun angst bevrijden en maken dat zij in vreugde verder kunnen trekken.
De persoon uit Romeinen 7 kan na de uitroep “ik ellendig mens” (Rm 7:24), zeggen “God zij echter dank door Jezus Christus onze Heer” (Rm 7:25). Na vele keren “ik” – we horen dit woord wel ongeveer veertig keer in Romeinen 7 –, is hij nu zover dat hij niet meer op zichzelf ziet, maar op wat God door Jezus Christus heeft gedaan. Dat is ware bevrijding of vrijmaking. Christus is niet alleen gestorven voor de zonden, de daden, Hij is ook gestorven voor de zonde als macht. Zijn bloed reinigt van de zonden, Zijn dood maakt vrij van de macht van de zonde. In beeld gaat het volk die les bij de Rode Zee leren.
Verzen 13-14
Mozes spreekt het volk moed in
In kalmte en met overtuiging geeft Mozes het passende antwoord op de klacht van het volk. Hoewel hij niet weet hoe de zaak zal verlopen, zegt hij tegen hen dat ze erop kunnen vertrouwen dat ze het heil of de behoudenis van de HEERE zullen zien. Ze hoeven zelf niets te doen. De HEERE zal voor hen strijden. Zij zullen de resultaten zien van Zijn werk. Dat zal hen van hun angst bevrijden en maken dat zij in vreugde verder kunnen trekken.
De persoon uit Romeinen 7 kan na de uitroep “ik ellendig mens” (Rm 7:24), zeggen “God zij echter dank door Jezus Christus onze Heer” (Rm 7:25). Na vele keren “ik” – we horen dit woord wel ongeveer veertig keer in Romeinen 7 –, is hij nu zover dat hij niet meer op zichzelf ziet, maar op wat God door Jezus Christus heeft gedaan. Dat is ware bevrijding of vrijmaking. Christus is niet alleen gestorven voor de zonden, de daden, Hij is ook gestorven voor de zonde als macht. Zijn bloed reinigt van de zonden, Zijn dood maakt vrij van de macht van de zonde. In beeld gaat het volk die les bij de Rode Zee leren.
Verzen 15-18
Wat de HEERE gaat doen
De HEERE vraagt aan Mozes waarom hij tot Hem roept. Dat is toch niet nodig? Het volk hoeft toch niet bang te zijn voor de vijand? Hij heeft hen immers uitgevoerd. Zal Hij hen dan niet verder leiden? Toch komt Hij in Zijn genade aan het geroep van Zijn volk tegemoet en zegt wat ze moeten doen. Zij moeten in geloof verder trekken alsof er geen zee bestaat. De HEERE stuurt Mozes, als een beeld van de Heer Jezus, voor hen uit. Mozes moet de weg banen met zijn kracht waarvan zijn staf een symbool is.
De Heer Jezus is voor ons in de dood gegaan. Hij heeft het oordeel gedragen voor ons. Daardoor kunnen wij, in Hem geborgen, door de dood heengaan. Wij zijn met Hem gestorven en daardoor is voor ons de dood van zijn kracht beroofd. Daardoor zijn wij voor de zonde gestorven, zodat de zonde geen zeggenschap meer over ons heeft (Rm 6:5-12).
De zonde is in de wereld gekomen door de ongehoorzaamheid van de mens. De macht van de zonde is verbroken door de gehoorzaamheid van de ene Mens, Jezus Christus. In de drie uren van duisternis aan het kruis is Hij tot zonde gemaakt. In dit dieptepunt van het lijden is ook Zijn verheerlijking van God het grootst. God is verheerlijkt ten aanzien van de zonde door er op deze wijze mee te handelen. God heeft de zonde niet gewild. Nu de zonde gekomen is, gebruikt Hij de zonde om aan Zijn verheerlijking mee te werken.
Verzen 15-18
Wat de HEERE gaat doen
De HEERE vraagt aan Mozes waarom hij tot Hem roept. Dat is toch niet nodig? Het volk hoeft toch niet bang te zijn voor de vijand? Hij heeft hen immers uitgevoerd. Zal Hij hen dan niet verder leiden? Toch komt Hij in Zijn genade aan het geroep van Zijn volk tegemoet en zegt wat ze moeten doen. Zij moeten in geloof verder trekken alsof er geen zee bestaat. De HEERE stuurt Mozes, als een beeld van de Heer Jezus, voor hen uit. Mozes moet de weg banen met zijn kracht waarvan zijn staf een symbool is.
De Heer Jezus is voor ons in de dood gegaan. Hij heeft het oordeel gedragen voor ons. Daardoor kunnen wij, in Hem geborgen, door de dood heengaan. Wij zijn met Hem gestorven en daardoor is voor ons de dood van zijn kracht beroofd. Daardoor zijn wij voor de zonde gestorven, zodat de zonde geen zeggenschap meer over ons heeft (Rm 6:5-12).
De zonde is in de wereld gekomen door de ongehoorzaamheid van de mens. De macht van de zonde is verbroken door de gehoorzaamheid van de ene Mens, Jezus Christus. In de drie uren van duisternis aan het kruis is Hij tot zonde gemaakt. In dit dieptepunt van het lijden is ook Zijn verheerlijking van God het grootst. God is verheerlijkt ten aanzien van de zonde door er op deze wijze mee te handelen. God heeft de zonde niet gewild. Nu de zonde gekomen is, gebruikt Hij de zonde om aan Zijn verheerlijking mee te werken.
Verzen 19-20
De HEERE beschermt Zijn volk
De Engel van God neemt een andere plaats in. Hij neemt steeds die plaats in ten opzichte van Zijn volk die op dat moment nodig is. Van Leidsman verandert Hij in Wachter. Hij Die hun voorhoede is, is ook hun achterhoede: “Uw gerechtigheid zal voor u uit gaan [en] de heerlijkheid van de HEERE zal uw achterhoede zijn” (Js 58:8b). Terwijl God de vijanden van Zijn volk gaat oordelen, beschermt Hij Zijn volk met Zijn heerlijkheid. Wat voor Zijn volk dient tot bescherming, betekent het oordeel voor Zijn vijanden.
Deze twee kanten zijn er ook aan het evangelie: “Want wij zijn voor God een welriekende reuk van Christus in hen die behouden worden en in hen die verloren gaan; voor de laatsten wel een reuk uit [de] dood tot [de] dood, maar voor de eersten een reuk uit [het] leven tot [het] leven” (2Ko 2:15-16).
Verzen 19-20
De HEERE beschermt Zijn volk
De Engel van God neemt een andere plaats in. Hij neemt steeds die plaats in ten opzichte van Zijn volk die op dat moment nodig is. Van Leidsman verandert Hij in Wachter. Hij Die hun voorhoede is, is ook hun achterhoede: “Uw gerechtigheid zal voor u uit gaan [en] de heerlijkheid van de HEERE zal uw achterhoede zijn” (Js 58:8b). Terwijl God de vijanden van Zijn volk gaat oordelen, beschermt Hij Zijn volk met Zijn heerlijkheid. Wat voor Zijn volk dient tot bescherming, betekent het oordeel voor Zijn vijanden.
Deze twee kanten zijn er ook aan het evangelie: “Want wij zijn voor God een welriekende reuk van Christus in hen die behouden worden en in hen die verloren gaan; voor de laatsten wel een reuk uit [de] dood tot [de] dood, maar voor de eersten een reuk uit [het] leven tot [het] leven” (2Ko 2:15-16).
Verzen 21-22
Het pad door de zee
Door Gods kracht komt er een pad door de zee (Jb 26:12) en “door [het] geloof gingen zij door de Rode Zee als door een droog land” (Hb 11:29a; Ps 66:6). We zien Gods almachtige kracht in de natuur. Hij splijt de wateren. Hij doet dat door middel van “een krachtige oostenwind”. De elementen van de natuur staan onder Zijn gezag en gehoorzamen Hem in wat Hij hun gebiedt.
In de eindtijd, als het volk in de grote verdrukking eenzelfde beproeving van het geloof zal ondergaan, zullen ze ook eenzelfde verlossing beleven: “Maar nu, zo zegt de HEERE, uw Schepper, Jakob, uw Formeerder, Israël: Wees niet bevreesd, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij. Wanneer u zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, door rivieren, zij zullen u niet overspoelen. Wanneer u door het vuur zult gaan, zult u niet verbranden, geen vlam zal u aansteken. Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige van Israël, uw Heiland” (Js 43:1-3).
Verzen 21-22
Het pad door de zee
Door Gods kracht komt er een pad door de zee (Jb 26:12) en “door [het] geloof gingen zij door de Rode Zee als door een droog land” (Hb 11:29a; Ps 66:6). We zien Gods almachtige kracht in de natuur. Hij splijt de wateren. Hij doet dat door middel van “een krachtige oostenwind”. De elementen van de natuur staan onder Zijn gezag en gehoorzamen Hem in wat Hij hun gebiedt.
In de eindtijd, als het volk in de grote verdrukking eenzelfde beproeving van het geloof zal ondergaan, zullen ze ook eenzelfde verlossing beleven: “Maar nu, zo zegt de HEERE, uw Schepper, Jakob, uw Formeerder, Israël: Wees niet bevreesd, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij. Wanneer u zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, door rivieren, zij zullen u niet overspoelen. Wanneer u door het vuur zult gaan, zult u niet verbranden, geen vlam zal u aansteken. Want Ik ben de HEERE, uw God, de Heilige van Israël, uw Heiland” (Js 43:1-3).
Verzen 23-28
Het leger van de farao komt om
De verlossing is niet alleen een scheiding tussen het volk en de vijand, maar ook het volkomen oordeel over de hele legermacht van de farao. De HEERE ziet neer op het hele tafereel (Ex 14:24). Niets ontgaat Hem, Hij heeft de regie. Hij laat de farao optrekken tot het midden van de zee. Dan brengt Hij het leger van de Egyptenaren in verwarring en laat de wielen van de wagens wegzakken. Er kunnen natuurlijke verklaringen worden gezocht, maar hier zien we dat de HEERE het bewerkt. Dat geeft aanleiding Hem en Zijn wonderen te gedenken, zoals Asaf dat doet (Ps 77:12; 17; 20-21).
Eerst lijkt het nog alsof de farao dezelfde weg kan gaan als het volk. Hij trekt ook de Rode Zee in. Het heeft de schijn alsof God met de farao is en tegen Zijn volk. Maar wat redding voor Israël betekent, betekent het oordeel voor de farao: “Door [het] geloof gingen zij door de Rode Zee als door een droog land, waardoor de Egyptenaren, toen zíj het probeerden, verzwolgen werden” (Hb 11:29). En dat oordeel is volkomen, zoals ook de redding volkomen is. Er blijft niet één vijand over. Niet één lid van het volk komt om.
Zo is het ook met het werk van de Heer Jezus op het kruis. Daar lijkt het ook alsof God tegen Hem is en meewerkt met Zijn vijanden. De opstanding maakt echter duidelijk aan welke kant God staat. Dat is alleen door het geloof te begrijpen en te aanvaarden. In het oordeel dat de Heer Jezus op het kruis heeft gedragen, is de overwinning op de satan besloten. Zijn opstanding is het bewijs dat de overwinning over de zonde, de satan, de dood en de wereld volkomen is. In Zijn overwinning is die van Zijn volk besloten.
Verzen 23-28
Het leger van de farao komt om
De verlossing is niet alleen een scheiding tussen het volk en de vijand, maar ook het volkomen oordeel over de hele legermacht van de farao. De HEERE ziet neer op het hele tafereel (Ex 14:24). Niets ontgaat Hem, Hij heeft de regie. Hij laat de farao optrekken tot het midden van de zee. Dan brengt Hij het leger van de Egyptenaren in verwarring en laat de wielen van de wagens wegzakken. Er kunnen natuurlijke verklaringen worden gezocht, maar hier zien we dat de HEERE het bewerkt. Dat geeft aanleiding Hem en Zijn wonderen te gedenken, zoals Asaf dat doet (Ps 77:12; 17; 20-21).
Eerst lijkt het nog alsof de farao dezelfde weg kan gaan als het volk. Hij trekt ook de Rode Zee in. Het heeft de schijn alsof God met de farao is en tegen Zijn volk. Maar wat redding voor Israël betekent, betekent het oordeel voor de farao: “Door [het] geloof gingen zij door de Rode Zee als door een droog land, waardoor de Egyptenaren, toen zíj het probeerden, verzwolgen werden” (Hb 11:29). En dat oordeel is volkomen, zoals ook de redding volkomen is. Er blijft niet één vijand over. Niet één lid van het volk komt om.
Zo is het ook met het werk van de Heer Jezus op het kruis. Daar lijkt het ook alsof God tegen Hem is en meewerkt met Zijn vijanden. De opstanding maakt echter duidelijk aan welke kant God staat. Dat is alleen door het geloof te begrijpen en te aanvaarden. In het oordeel dat de Heer Jezus op het kruis heeft gedragen, is de overwinning op de satan besloten. Zijn opstanding is het bewijs dat de overwinning over de zonde, de satan, de dood en de wereld volkomen is. In Zijn overwinning is die van Zijn volk besloten.
Verzen 29-31
Israël gelooft in de HEERE en in Mozes
Het volk bereikt het droge. De man die in Romeinen 7 als het ware wegzakt in het moeras, krijgt vaste grond onder de voeten, wat hij in het geloof tot uitdrukking brengt door in te stemmen met de waarheid: “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn” (Rm 8:1). Dat is ook wat de gelovige tot uitdrukking brengt als hij zich laat dopen. In het gaan door de Rode Zee zien we een beeld van de doop. Zoals de Israëlieten zich door het gaan door de zee bij Mozes voegen (1Ko 10:1-2), zo voegt de gelovige zich door de doop bij een gestorven Christus (Rm 6:3-4).
Israël ziet de dode lichamen (vgl. Js 66:24). Ze zien het bewijs van de volkomen bevrijding van de macht van de vijand. Zijn heerschappij is tenietgedaan. Ze zijn onder de indruk geweest van de macht van de vijand, ze zijn er doodsbang voor geweest; nu zijn ze onder de indruk van de macht van God. Israël erkent de machtige daad van de HEERE.
Zij zijn vervuld met eerbied voor Hem en voor Mozes, Zijn dienaar. Als we de vrijmaking van de macht van de zonde hebben begrepen, zal dat ons vervullen met ontzag en bewondering voor God en voor Zijn Zoon door Wie God dit tot stand heeft gebracht. Het gevolg is dat we Hem gaan lofzingen en eren, zoals we dat in het volgende hoofdstuk zien.
Verzen 29-31
Israël gelooft in de HEERE en in Mozes
Het volk bereikt het droge. De man die in Romeinen 7 als het ware wegzakt in het moeras, krijgt vaste grond onder de voeten, wat hij in het geloof tot uitdrukking brengt door in te stemmen met de waarheid: “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn” (Rm 8:1). Dat is ook wat de gelovige tot uitdrukking brengt als hij zich laat dopen. In het gaan door de Rode Zee zien we een beeld van de doop. Zoals de Israëlieten zich door het gaan door de zee bij Mozes voegen (1Ko 10:1-2), zo voegt de gelovige zich door de doop bij een gestorven Christus (Rm 6:3-4).
Israël ziet de dode lichamen (vgl. Js 66:24). Ze zien het bewijs van de volkomen bevrijding van de macht van de vijand. Zijn heerschappij is tenietgedaan. Ze zijn onder de indruk geweest van de macht van de vijand, ze zijn er doodsbang voor geweest; nu zijn ze onder de indruk van de macht van God. Israël erkent de machtige daad van de HEERE.
Zij zijn vervuld met eerbied voor Hem en voor Mozes, Zijn dienaar. Als we de vrijmaking van de macht van de zonde hebben begrepen, zal dat ons vervullen met ontzag en bewondering voor God en voor Zijn Zoon door Wie God dit tot stand heeft gebracht. Het gevolg is dat we Hem gaan lofzingen en eren, zoals we dat in het volgende hoofdstuk zien.