Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Exodus 15

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 15

Exodus 15:1.

LOFZANG VAN MOZES, BITTER WATER ZOET GEMAAKT.

I. Exodus 15:1-Exodus 15:21. Het geloof, gesterkt door de ondervonden wonderen van Gods hulp, stort zich in een triomflied van dankbaarheid uit, dat op de plaats zelf uit het hart van Mozes, vol heilige, dichterlijke geestdrift, als uit een frisse bron ontsprong. Door hem aan het volk voorgezegd, wordt het door een koor van mannen gezongen, waarop Mirjam antwoordt, verenigd met een koor van vrouwen, begeleid door trommels en in reien. Het lied, gemakkelijk te verstaan, prijst de grote dingen, die God in de afgelopen nacht gedaan heeft, om Zijn gericht over Zijn tegenstanders te houden, en Zijn volk te verlossen; vervolgens ziet de zanger met vrolijk vertrouwen in de nabije toekomst van Israël, zelfs in de tijd van de eeuwigheid (vrgl.Psalm. 114).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 15

Exodus 15:1.

LOFZANG VAN MOZES, BITTER WATER ZOET GEMAAKT.

I. Exodus 15:1-Exodus 15:21. Het geloof, gesterkt door de ondervonden wonderen van Gods hulp, stort zich in een triomflied van dankbaarheid uit, dat op de plaats zelf uit het hart van Mozes, vol heilige, dichterlijke geestdrift, als uit een frisse bron ontsprong. Door hem aan het volk voorgezegd, wordt het door een koor van mannen gezongen, waarop Mirjam antwoordt, verenigd met een koor van vrouwen, begeleid door trommels en in reien. Het lied, gemakkelijk te verstaan, prijst de grote dingen, die God in de afgelopen nacht gedaan heeft, om Zijn gericht over Zijn tegenstanders te houden, en Zijn volk te verlossen; vervolgens ziet de zanger met vrolijk vertrouwen in de nabije toekomst van Israël, zelfs in de tijd van de eeuwigheid (vrgl.Psalm. 114).

Vers 1

1. Toen, 1)op de morgen na die roemrijke redding, zong Mozes, en onder zijn leiding, de kinderen van Israël de HEERE dit lied, en spraken, zeggende: a) Ik zal de HEERE zingen, 2) want b) Hij is hoog verheven!3) Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. 4)

a) Psalms 106:12 b) Isaiah 57:15

1) Dit lied nu brengt Mozes niet slechts voor tot getuigenis van zijn dankbaarheid, maar ook tot bevestiging van de geschiedenis. Want hij geeft de Israëlieten niet in de mond, wat zij gezongen hebben, omtrent een onbekende zaak, maar hij plaatst hen als openbare getuigen voor het voetlicht, opdat alle geslachten zouden weten, dat niets tot dusverre geschreven is, hetwelk niet als uit n mond zes maal honderdduizend man verklaarde en tegelijk met hen hun vrouwen en kinderen. Daarom gaat Mozes hen, volgens zijn roeping en plicht, voor, maar door het mede instemmen van het volk, is de goedkeuring erop gevolgd, die meer gewicht in de schaal legt, dan alle tegenspraak..

Dit lied bestaat uit twee grote delen; in het eerste wordt de Redder bezongen (Exodus 15:1-Exodus 15:10), en in het tweede het geredde volk (Exodus 15:11-Exodus 15:18)

2) Wie verlost is, is verheugd, is dankbaar, is in een opgewekte stemming, en wil zingen, en zingt werkelijk, is het niet met de lippen, dan toch in het hart. Mocht dit slechts meer in ons gevonden worden! De kinderen van Israël nu zongen de Heer. Hij was het voorwerp van hun lied, Zijn daden het onderwerp. Trouwens de liederen van het Schrift zijn van die van de ongewijde oudheid juist daardoor onderscheiden, dat de eersten alleen God en Zijn daden, en de laatsten de mens en zijn daden bezingen..

Wat dunkt u, mijn ziel! wat is meer, verlost te zijn van de slavernij van Egypte of van die van de duivel; de ticheloven ontkomen te zijn of de hel; op reis te zijn naar Kanan onder Mozes of naar de hemel onder begeleiding van Gods zoon? Oh, waarom is mijn wandelen geen huppelen, mijn spreken geen zingen! Zing, zing dan, mijn ziel! de Heer, en gij tienduizenden herhaalt dat lied, want de Heer heeft mijn ziel gered!. 3) Niet eigen kracht en moed zal Mozes er in verheerlijken, maar hij zal de Heere een lied zingen. Hij en Hij alleen is het waardig voorwerp van zijn lofgezangen. Waar de heiden alleen een oog heeft voor de roemrijke daden van de mens, daar zal hij de Heere verheerlijken, die het begin en de oorsprong en voleinder van alles is. In de grondtekst staat eigenlijk: "Zeer verheven is de Heere." De LXX vertaalt: Laat ons de Heere zingen, want Hij heeft zich heerlijk verheerlijkt. Het is de heilige zanger erom te doen, de verhevenheid van Jehova op het breedst uit te meten..

4) Wel blijkt hieruit duidelijk, hoe Mozes ook de strafoefenende gerechtigheid van God over zijn vijanden verheerlijkt. Hij kent niets van dat weke, dat bij velen gevonden wordt, die eigenlijk de Heere een verwijt ervan maken, dat Hij de zondaar straft..

Het flauw gevoel van Gods onkreukbare heiligheid en van de diepe strafwaardigheid van de zonde heeft bij velen het gevolg, dat zij dit lied niet mee willen zingen, maar, in plaats van bij de ondergang van farao en zijn heer te zingen: "Aldus zal God al Zijn vijanden oordelen!" zouden zij de tiran en zijn helpers graag gespaard hebben gezien. Doch de gelovige zegt: Waar God die n liefde n de volkomen rechtvaardigheid is, niet spaart, daar mag ik niet willen sparen, of ik stel mijn liefde boven de liefde van God, en dat zij verre! Ik mag wenen over degenen, die verloren gaan, gelijk de Heere weende over Jeruzalem, maar ik moet Gods oordelen, over hen goedkeuren, gelijk de Heere het deed ten opzichte van Jeruzalem." Ook de zaligen in de hemel zongen van Gods oordelen over Zijn vijanden..

Vers 1

1. Toen, 1)op de morgen na die roemrijke redding, zong Mozes, en onder zijn leiding, de kinderen van Israël de HEERE dit lied, en spraken, zeggende: a) Ik zal de HEERE zingen, 2) want b) Hij is hoog verheven!3) Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. 4)

a) Psalms 106:12 b) Isaiah 57:15

1) Dit lied nu brengt Mozes niet slechts voor tot getuigenis van zijn dankbaarheid, maar ook tot bevestiging van de geschiedenis. Want hij geeft de Israëlieten niet in de mond, wat zij gezongen hebben, omtrent een onbekende zaak, maar hij plaatst hen als openbare getuigen voor het voetlicht, opdat alle geslachten zouden weten, dat niets tot dusverre geschreven is, hetwelk niet als uit n mond zes maal honderdduizend man verklaarde en tegelijk met hen hun vrouwen en kinderen. Daarom gaat Mozes hen, volgens zijn roeping en plicht, voor, maar door het mede instemmen van het volk, is de goedkeuring erop gevolgd, die meer gewicht in de schaal legt, dan alle tegenspraak..

Dit lied bestaat uit twee grote delen; in het eerste wordt de Redder bezongen (Exodus 15:1-Exodus 15:10), en in het tweede het geredde volk (Exodus 15:11-Exodus 15:18)

2) Wie verlost is, is verheugd, is dankbaar, is in een opgewekte stemming, en wil zingen, en zingt werkelijk, is het niet met de lippen, dan toch in het hart. Mocht dit slechts meer in ons gevonden worden! De kinderen van Israël nu zongen de Heer. Hij was het voorwerp van hun lied, Zijn daden het onderwerp. Trouwens de liederen van het Schrift zijn van die van de ongewijde oudheid juist daardoor onderscheiden, dat de eersten alleen God en Zijn daden, en de laatsten de mens en zijn daden bezingen..

Wat dunkt u, mijn ziel! wat is meer, verlost te zijn van de slavernij van Egypte of van die van de duivel; de ticheloven ontkomen te zijn of de hel; op reis te zijn naar Kanan onder Mozes of naar de hemel onder begeleiding van Gods zoon? Oh, waarom is mijn wandelen geen huppelen, mijn spreken geen zingen! Zing, zing dan, mijn ziel! de Heer, en gij tienduizenden herhaalt dat lied, want de Heer heeft mijn ziel gered!. 3) Niet eigen kracht en moed zal Mozes er in verheerlijken, maar hij zal de Heere een lied zingen. Hij en Hij alleen is het waardig voorwerp van zijn lofgezangen. Waar de heiden alleen een oog heeft voor de roemrijke daden van de mens, daar zal hij de Heere verheerlijken, die het begin en de oorsprong en voleinder van alles is. In de grondtekst staat eigenlijk: "Zeer verheven is de Heere." De LXX vertaalt: Laat ons de Heere zingen, want Hij heeft zich heerlijk verheerlijkt. Het is de heilige zanger erom te doen, de verhevenheid van Jehova op het breedst uit te meten..

4) Wel blijkt hieruit duidelijk, hoe Mozes ook de strafoefenende gerechtigheid van God over zijn vijanden verheerlijkt. Hij kent niets van dat weke, dat bij velen gevonden wordt, die eigenlijk de Heere een verwijt ervan maken, dat Hij de zondaar straft..

Het flauw gevoel van Gods onkreukbare heiligheid en van de diepe strafwaardigheid van de zonde heeft bij velen het gevolg, dat zij dit lied niet mee willen zingen, maar, in plaats van bij de ondergang van farao en zijn heer te zingen: "Aldus zal God al Zijn vijanden oordelen!" zouden zij de tiran en zijn helpers graag gespaard hebben gezien. Doch de gelovige zegt: Waar God die n liefde n de volkomen rechtvaardigheid is, niet spaart, daar mag ik niet willen sparen, of ik stel mijn liefde boven de liefde van God, en dat zij verre! Ik mag wenen over degenen, die verloren gaan, gelijk de Heere weende over Jeruzalem, maar ik moet Gods oordelen, over hen goedkeuren, gelijk de Heere het deed ten opzichte van Jeruzalem." Ook de zaligen in de hemel zongen van Gods oordelen over Zijn vijanden..

Vers 2

2. a) De HEERE is mijn kracht 1) en mijn lied; 2) en Hij is mij tot een heil geweest; deze is mijn 3) God, daarom zal ik hem een liefelijke woning maken; 4) Hij is mijn vaders God, 5) daarom zal ik Hem verheffen!

a) Psalms 18:2; Psalms 118:14 Isaiah 12:2

1) Niet door eigen kracht was Israël door de Schelfzee gegaan. Gelukzalig is de mens, wiens sterkte in Jehovah is, in wiens hart de gebaande wegen zijn (Psalms 84:6)

2) Hiermee belijden zij, dat zij voor zich van God genoeg versterking hebben verkregen, en zij voegen erbij, dat Zijn genade een hun waardige stof is voor hun lof. De slotsom is, dat zij in God sterk zijn geweest, doch dat zij niet in eigen kracht de vijanden hebben overwonnen, en dat het daarom onrecht zou zijn, om iemand anders dan God alleen te roemen. Men moet eruit opmerken, dat zij de hulp van God verbinden met zijn lof, omdat van al Zijn weldaden dit het doel is, dat wij Hem de eer toebrengen van het door ons ontvangen heil..

Eigenlijk "Mijn sterkte" en "lied.".

3)"Mijn God" en "mijn vaders God." Zo noemt Mozes de Heere, om daarmee te betuigen, dat de Heere ver boven alle goden moet geacht worden, dat alle andere goden niets zijn. Hiermee doet dus Mozes en geheel Israël belijdenis van de enige en waarachtige God.. 4) Onze Statenvertalers hebben vertaald: Ik zal Hem een liefelijke woning maken. Beter is de vertaling: Ik zal Hem verheerlijken. Zo vertalen de LXX, de Vulgata.

5) Altijd verbindt de gelovige zijn heden met het verleden van zijn vaderen, tot een geestelijke eenheid..

Vers 2

2. a) De HEERE is mijn kracht 1) en mijn lied; 2) en Hij is mij tot een heil geweest; deze is mijn 3) God, daarom zal ik hem een liefelijke woning maken; 4) Hij is mijn vaders God, 5) daarom zal ik Hem verheffen!

a) Psalms 18:2; Psalms 118:14 Isaiah 12:2

1) Niet door eigen kracht was Israël door de Schelfzee gegaan. Gelukzalig is de mens, wiens sterkte in Jehovah is, in wiens hart de gebaande wegen zijn (Psalms 84:6)

2) Hiermee belijden zij, dat zij voor zich van God genoeg versterking hebben verkregen, en zij voegen erbij, dat Zijn genade een hun waardige stof is voor hun lof. De slotsom is, dat zij in God sterk zijn geweest, doch dat zij niet in eigen kracht de vijanden hebben overwonnen, en dat het daarom onrecht zou zijn, om iemand anders dan God alleen te roemen. Men moet eruit opmerken, dat zij de hulp van God verbinden met zijn lof, omdat van al Zijn weldaden dit het doel is, dat wij Hem de eer toebrengen van het door ons ontvangen heil..

Eigenlijk "Mijn sterkte" en "lied.".

3)"Mijn God" en "mijn vaders God." Zo noemt Mozes de Heere, om daarmee te betuigen, dat de Heere ver boven alle goden moet geacht worden, dat alle andere goden niets zijn. Hiermee doet dus Mozes en geheel Israël belijdenis van de enige en waarachtige God.. 4) Onze Statenvertalers hebben vertaald: Ik zal Hem een liefelijke woning maken. Beter is de vertaling: Ik zal Hem verheerlijken. Zo vertalen de LXX, de Vulgata.

5) Altijd verbindt de gelovige zijn heden met het verleden van zijn vaderen, tot een geestelijke eenheid..

Vers 3

3. 1) De HEERE is een krijgsman: a) HEERE is Zijn naam. 2)

a) Hosea 2:6

1) Wilt gij weten hoe Zijn geduchte Naam luidt: Jehova is Zijn Naam. Die hoogheerlijke Naam heeft Hij zelf uitgesproken, maar veel meer nog in doorluchtige krijgsdaden betoond. "De Heere is een krijgsman, een oorlogsheld, een God van legerscharen en Jehova, Jehova Zebath is Zijn heilige Naam." Hoort slechts wat Hij deed. Zijn daad is waardig nimmermeer vergeten te worden. "Hij heeft Farao's strijdwagens en zijn gehele legermacht in de zee geworpen." Zijn Macht is onuitsprekelijk groot, want hoe geducht die legermacht was, hoe fier en moedig de hoofdlieden: "Hij heeft de keur van de hoofdlieden doen verdrinken in de Schelfzee." Daarin blinkt Zijn heilige Gerechtigheid uit. Want nu dekt hen de afgrond en zwaar als steen zonken zij in diepte..

2) Niet alleen dat de Heere zich als een krijgsman had geopenbaard, door farao en zijn heer te vernietigen, maar gelijk Zijn Naam, Zijn Wezen uitdrukt, zo ligt ook in de Naam alles besloten, wat lieflijk en heerlijk is voor Zijn volk, om het te verlossen van alle macht van de vijand. Daarom is Immanuël ook in Zijn lijden een krijgsman, omdat Hij wel als het Lam ter slachtbank wordt geleid, maar ook als de Leeuw uit Juda's stam heeft overwonnen.

Vers 3

3. 1) De HEERE is een krijgsman: a) HEERE is Zijn naam. 2)

a) Hosea 2:6

1) Wilt gij weten hoe Zijn geduchte Naam luidt: Jehova is Zijn Naam. Die hoogheerlijke Naam heeft Hij zelf uitgesproken, maar veel meer nog in doorluchtige krijgsdaden betoond. "De Heere is een krijgsman, een oorlogsheld, een God van legerscharen en Jehova, Jehova Zebath is Zijn heilige Naam." Hoort slechts wat Hij deed. Zijn daad is waardig nimmermeer vergeten te worden. "Hij heeft Farao's strijdwagens en zijn gehele legermacht in de zee geworpen." Zijn Macht is onuitsprekelijk groot, want hoe geducht die legermacht was, hoe fier en moedig de hoofdlieden: "Hij heeft de keur van de hoofdlieden doen verdrinken in de Schelfzee." Daarin blinkt Zijn heilige Gerechtigheid uit. Want nu dekt hen de afgrond en zwaar als steen zonken zij in diepte..

2) Niet alleen dat de Heere zich als een krijgsman had geopenbaard, door farao en zijn heer te vernietigen, maar gelijk Zijn Naam, Zijn Wezen uitdrukt, zo ligt ook in de Naam alles besloten, wat lieflijk en heerlijk is voor Zijn volk, om het te verlossen van alle macht van de vijand. Daarom is Immanuël ook in Zijn lijden een krijgsman, omdat Hij wel als het Lam ter slachtbank wordt geleid, maar ook als de Leeuw uit Juda's stam heeft overwonnen.

Vers 4

4. Hij heeft farao's wagens en zijn leger in de zee geworpen, 1) geslingerd; en de keur van zijn hoofdlieden zijn verdronken, gedompeld in de Schelfzee!

1) Eigenlijk geslingerd. Hiermee geeft de Schrijver niet alleen aan, dat het voor de Heere een geringe moeite was, om Farao met zijn zware leger te doen omkomen, maar ook, dat Hij hen zo in de diepte van de zee heeft bedolven, dat er voor hen geen mogelijkheid was om door zwemmen zich te redden. Dit wordt nog nader aangeduid door het volgende vers..

Vers 4

4. Hij heeft farao's wagens en zijn leger in de zee geworpen, 1) geslingerd; en de keur van zijn hoofdlieden zijn verdronken, gedompeld in de Schelfzee!

1) Eigenlijk geslingerd. Hiermee geeft de Schrijver niet alleen aan, dat het voor de Heere een geringe moeite was, om Farao met zijn zware leger te doen omkomen, maar ook, dat Hij hen zo in de diepte van de zee heeft bedolven, dat er voor hen geen mogelijkheid was om door zwemmen zich te redden. Dit wordt nog nader aangeduid door het volgende vers..

Vers 5

5. a) De afgronden van de zee hebben hen bedekt; zij zijn in de diepten gezonken als een steen.

a) Nehemiah. 9:11

Vers 5

5. a) De afgronden van de zee hebben hen bedekt; zij zijn in de diepten gezonken als een steen.

a) Nehemiah. 9:11

Vers 6

6. 1) a) O HEERE! Uw rechterhand 2) is verheerlijkt in macht; Uw rechterhand, 3) o HEERE! heeft de vijand verbroken! 4)

a)Psalms 118:15,Psalms 118:16 Psalms 118:1) Bij Exodus 15:6 begint een tweede onderdeel, dat eindigt met Exodus 15:10, waarin de Heere verheerlijkt wordt als degene, die de vijand van Gods volk verdelgt, juist wanneer hij meende, dat volk geheel in zijn macht te hebben..

2) God heeft Zijn hand slechts uit te strekken, en de zege is bevochten. Doch juist, omdat God zo snel redt, redt Hij ook zo laat. Verstaat gij dit? Als God begint te redden, dan is de redding ook geschied, daarom stelt God de redding zolang uit, opdat de druk en de benauwdheid haar werking doet; want de geneesheer laat geen trekkende pleister op het lichaamsdeel leggen, opdat het geen pijn doe, maar opdat het wel pijn doet, en trekt; trekt de pleister niet, dan is het niet goed. Zo is het ook hier; doch is de tijd van verlossing daar, dan geschiedt zij in een ogenblik. Zie het aan de vrouw, die twaalf jaar lang de vloed van bloed gehad, en alle middelen beproefd, en al haar geld uitgegeven had. Niet zodra komt haar in de gedachte, het kleed van de Heiland aan te raken, of zij doet het, en het is gedaan met haar kwaal, volkomen gedaan..

3) Tot tweemaal toe schrijft Mozes aan de rechterhand van God toe, wat geschied is, opdat men noch aan een toeval, noch aan mensenwerk zulk een groot wonder zou toeschrijven..

4) Dit slaat niet alleen op Farao, maar in het algemeen op alle vijanden van God. Voor Gods rechterhand, d.i. voor Zijn grote macht en heerschappij, moet tenslotte iedere vijand bukken en zich gewonnen geven..

Gods vijanden zijn onze vijanden. Wij moeten, wij mogen geen andere vijanden hebben. Met onze vijanden moeten wij ons verzoenen, maar Gods vijanden moeten wij haten. "Zou ik niet haten, die U haten, en verdriet hebben in hen, die tegen U opstaan?" vraagt David, en hij antwoordt: "Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij," (Psalms 139:21,Psalms 139:22). Doch wij moeten ze haten, gelijk God ze haat; met lankmoedigheid, en met de onophoudelijke toeroep: "Laat u met God verzoenen, en al waren u zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij zo rood als karmozijn, zij zullen worden als witte kool" Isaiah 1:8). Doch, wanneer zij niet anders willen dan goddeloos zijn, en, zo als fara en zijn mannen, optrekken, om Gods volk uit te roeien of te martelen, ja dan mogen, moeten en kunnen wij ons verheugen, als God ze daarin verhindert en hen veroordeelt..

Vers 6

6. 1) a) O HEERE! Uw rechterhand 2) is verheerlijkt in macht; Uw rechterhand, 3) o HEERE! heeft de vijand verbroken! 4)

a)Psalms 118:15,Psalms 118:16 Psalms 118:1) Bij Exodus 15:6 begint een tweede onderdeel, dat eindigt met Exodus 15:10, waarin de Heere verheerlijkt wordt als degene, die de vijand van Gods volk verdelgt, juist wanneer hij meende, dat volk geheel in zijn macht te hebben..

2) God heeft Zijn hand slechts uit te strekken, en de zege is bevochten. Doch juist, omdat God zo snel redt, redt Hij ook zo laat. Verstaat gij dit? Als God begint te redden, dan is de redding ook geschied, daarom stelt God de redding zolang uit, opdat de druk en de benauwdheid haar werking doet; want de geneesheer laat geen trekkende pleister op het lichaamsdeel leggen, opdat het geen pijn doe, maar opdat het wel pijn doet, en trekt; trekt de pleister niet, dan is het niet goed. Zo is het ook hier; doch is de tijd van verlossing daar, dan geschiedt zij in een ogenblik. Zie het aan de vrouw, die twaalf jaar lang de vloed van bloed gehad, en alle middelen beproefd, en al haar geld uitgegeven had. Niet zodra komt haar in de gedachte, het kleed van de Heiland aan te raken, of zij doet het, en het is gedaan met haar kwaal, volkomen gedaan..

3) Tot tweemaal toe schrijft Mozes aan de rechterhand van God toe, wat geschied is, opdat men noch aan een toeval, noch aan mensenwerk zulk een groot wonder zou toeschrijven..

4) Dit slaat niet alleen op Farao, maar in het algemeen op alle vijanden van God. Voor Gods rechterhand, d.i. voor Zijn grote macht en heerschappij, moet tenslotte iedere vijand bukken en zich gewonnen geven..

Gods vijanden zijn onze vijanden. Wij moeten, wij mogen geen andere vijanden hebben. Met onze vijanden moeten wij ons verzoenen, maar Gods vijanden moeten wij haten. "Zou ik niet haten, die U haten, en verdriet hebben in hen, die tegen U opstaan?" vraagt David, en hij antwoordt: "Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij," (Psalms 139:21,Psalms 139:22). Doch wij moeten ze haten, gelijk God ze haat; met lankmoedigheid, en met de onophoudelijke toeroep: "Laat u met God verzoenen, en al waren u zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij zo rood als karmozijn, zij zullen worden als witte kool" Isaiah 1:8). Doch, wanneer zij niet anders willen dan goddeloos zijn, en, zo als fara en zijn mannen, optrekken, om Gods volk uit te roeien of te martelen, ja dan mogen, moeten en kunnen wij ons verheugen, als God ze daarin verhindert en hen veroordeelt..

Vers 7

7. a) En door Uw grote hoogheid 1) hebt Gij, die tegen u 2) opstonden, omvergeworpen, 3) Gij hebt uw brandende toorn, 4) als een engel van verderf uitgezonden, die hen verteerd heeft, zoals een verterend vuur een stoppel verbrandt.

a)Exodus 14:24 Isaiah 5:24; Isaiah 47:14 Nahum1:10

1) In het Hebreeuws Berov geoneka, eigenlijk in de volheid van Uw hoogheid..

2)"Tegen U": van Farao wordt hier gezegd tegen God op te staan. Het was, omdat hij Gods volk vervolgde. De vijanden van de Kerk zijn de vijanden van God. Daarom zegt de Heere ook: "Die u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan." (Zacheria 2:8b) 3) Het woord in de grondtekst, wordt gebruikt bij het omverwerpen van gebouwen, en daarom ook van het vernietigen van hen, die het werk van God tegenwerken. Zie Psalms 28:5

4) Eigenlijk uw gloed. Door de gloed van Gods aangezicht is Farao verteerd als een stoppel. Hoogstwaarschijnlijk doelt Mozes hier op het zich omwenden van de Heere in de vuurkolom..

Vers 7

7. a) En door Uw grote hoogheid 1) hebt Gij, die tegen u 2) opstonden, omvergeworpen, 3) Gij hebt uw brandende toorn, 4) als een engel van verderf uitgezonden, die hen verteerd heeft, zoals een verterend vuur een stoppel verbrandt.

a)Exodus 14:24 Isaiah 5:24; Isaiah 47:14 Nahum1:10

1) In het Hebreeuws Berov geoneka, eigenlijk in de volheid van Uw hoogheid..

2)"Tegen U": van Farao wordt hier gezegd tegen God op te staan. Het was, omdat hij Gods volk vervolgde. De vijanden van de Kerk zijn de vijanden van God. Daarom zegt de Heere ook: "Die u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan." (Zacheria 2:8b) 3) Het woord in de grondtekst, wordt gebruikt bij het omverwerpen van gebouwen, en daarom ook van het vernietigen van hen, die het werk van God tegenwerken. Zie Psalms 28:5

4) Eigenlijk uw gloed. Door de gloed van Gods aangezicht is Farao verteerd als een stoppel. Hoogstwaarschijnlijk doelt Mozes hier op het zich omwenden van de Heere in de vuurkolom..

Vers 8

8. a) En door het geblaas van uw neus, 1) want die stormwind was het snuiven van Uw toorn, zijn de wateren opgehoopt geworden, de stromen hebben overeinde gestaan als een hoop, zij waren opeen gehoopt tot muren tot onze bescherming; de afgronden zijn stijf geworden in het hart van de zee, 2) zodat uw volk door de diepten een vaste weg heeft gevonden.

a)Isaiah 63:12,Isaiah 63:13 Habakkuk 3:10 Psalms 18:16; Psalms 78:13 Isaiah 44:3

1) Eigenlijk door de adem van uw neus. De LXX, door de geest van uw toorn. Hier wordt gedoeld op de oostenwind, welke de Heere tevoorschijn riep, waardoor de wateren tot twee hopen stonden. De laatste woorden van het vorige vers en het eerste gedeelte van dit vers, behoren als het ware onafscheidelijk bij elkaar. Door het eerste zowel als door het laatste wordt toch uitgedrukt, hoe de Heere geheel alleen, door een enkele blik en door een enkele openbaring van Zijn toorn, farao en zijn knechten heeft vernietigd. Geen mens heeft Hem geholpen. Hij heeft zich als de volstrekt Almachtige geopenbaard. Ook in Psalms 18:16 wordt dit beeld gebruikt..

2) Beter: de golven zijn stijf geworden in het hart van de zee. Wel beduidt het woord in de grondtekst soms afgrond, maar in de regel zoals hier (Psalms 33:7; Psalms 78:13) en elders golven..

8. a) En door het geblaas van uw neus, 1) want die stormwind was het snuiven van Uw toorn, zijn de wateren opgehoopt geworden, de stromen hebben overeinde gestaan als een hoop, zij waren opeen gehoopt tot muren tot onze bescherming; de afgronden zijn stijf geworden in het hart van de zee, 2) zodat uw volk door de diepten een vaste weg heeft gevonden.

a)Isaiah 63:12,Isaiah 63:13 Habakkuk 3:10 Psalms 18:16; Psalms 78:13 Isaiah 44:3

1) Eigenlijk door de adem van uw neus. De LXX, door de geest van uw toorn. Hier wordt gedoeld op de oostenwind, welke de Heere tevoorschijn riep, waardoor de wateren tot twee hopen stonden. De laatste woorden van het vorige vers en het eerste gedeelte van dit vers, behoren als het ware onafscheidelijk bij elkaar. Door het eerste zowel als door het laatste wordt toch uitgedrukt, hoe de Heere geheel alleen, door een enkele blik en door een enkele openbaring van Zijn toorn, farao en zijn knechten heeft vernietigd. Geen mens heeft Hem geholpen. Hij heeft zich als de volstrekt Almachtige geopenbaard. Ook in Psalms 18:16 wordt dit beeld gebruikt..

2) Beter: de golven zijn stijf geworden in het hart van de zee. Wel beduidt het woord in de grondtekst soms afgrond, maar in de regel zoals hier (Psalms 33:7; Psalms 78:13) en elders golven.. 9. De vijand verstomde niet voor Uw wonderen, want Gij had hem het hart verstokt; hij zei in zijn overmoed: a) Ik zal vervolgen, ik zal achterhalen, ik zal de buit delen; mijn ziel zal van hen vervuld worden; 1) ik zal mijnzwaard uittrekken; mijn hand zal hen uitroeien. 2)

a)Exodus 14:23

1) Beter: mijn ziel (of gemoed) zal zich aan hen stillen: (nl. om de straf aan hen te voltrekken), of mijn gemoed zal zich aan hen koelen. In arren moede sprekende wordt hier de vijand voorgesteld. Alles zal in een oogwenk aflopen: het vervolgen, het achterhalen, het zijn wraak aan hen koelen, het zwaard uittrekken en het hen uitroeien..

2) In het Hebreeuws Thorischeemo, eigenlijk zal hun goederen in bezit nemen, d.i.: zal hen uit de bezittingen verdrijven, zal hen vernietigen; zo ook Numbers 14:12. De gehele ondergang had men besloten, zodat er van Israël als volk niets zou overblijven. Als iemand macht of kracht heeft, en de vrees voor God niet in zijn binnenste woont, die roemt. Zo roemden de Egyptenaren, zo roemt nog heden ten dage ieder mens, die niet uit genade geleerd heeft, dat eigen roem bij de Heere een gruwel is..

Wie macht of kracht heeft, en God niet vreest, die roemt. Zo roemden de Egyptenaren, zo roemt nog heden ieder mens, die niet geleerd heeft, dat eigen roem een afschuw is voor God..

Vers 8

8. a) En door het geblaas van uw neus, 1) want die stormwind was het snuiven van Uw toorn, zijn de wateren opgehoopt geworden, de stromen hebben overeinde gestaan als een hoop, zij waren opeen gehoopt tot muren tot onze bescherming; de afgronden zijn stijf geworden in het hart van de zee, 2) zodat uw volk door de diepten een vaste weg heeft gevonden.

a)Isaiah 63:12,Isaiah 63:13 Habakkuk 3:10 Psalms 18:16; Psalms 78:13 Isaiah 44:3

1) Eigenlijk door de adem van uw neus. De LXX, door de geest van uw toorn. Hier wordt gedoeld op de oostenwind, welke de Heere tevoorschijn riep, waardoor de wateren tot twee hopen stonden. De laatste woorden van het vorige vers en het eerste gedeelte van dit vers, behoren als het ware onafscheidelijk bij elkaar. Door het eerste zowel als door het laatste wordt toch uitgedrukt, hoe de Heere geheel alleen, door een enkele blik en door een enkele openbaring van Zijn toorn, farao en zijn knechten heeft vernietigd. Geen mens heeft Hem geholpen. Hij heeft zich als de volstrekt Almachtige geopenbaard. Ook in Psalms 18:16 wordt dit beeld gebruikt..

2) Beter: de golven zijn stijf geworden in het hart van de zee. Wel beduidt het woord in de grondtekst soms afgrond, maar in de regel zoals hier (Psalms 33:7; Psalms 78:13) en elders golven..

8. a) En door het geblaas van uw neus, 1) want die stormwind was het snuiven van Uw toorn, zijn de wateren opgehoopt geworden, de stromen hebben overeinde gestaan als een hoop, zij waren opeen gehoopt tot muren tot onze bescherming; de afgronden zijn stijf geworden in het hart van de zee, 2) zodat uw volk door de diepten een vaste weg heeft gevonden.

a)Isaiah 63:12,Isaiah 63:13 Habakkuk 3:10 Psalms 18:16; Psalms 78:13 Isaiah 44:3

1) Eigenlijk door de adem van uw neus. De LXX, door de geest van uw toorn. Hier wordt gedoeld op de oostenwind, welke de Heere tevoorschijn riep, waardoor de wateren tot twee hopen stonden. De laatste woorden van het vorige vers en het eerste gedeelte van dit vers, behoren als het ware onafscheidelijk bij elkaar. Door het eerste zowel als door het laatste wordt toch uitgedrukt, hoe de Heere geheel alleen, door een enkele blik en door een enkele openbaring van Zijn toorn, farao en zijn knechten heeft vernietigd. Geen mens heeft Hem geholpen. Hij heeft zich als de volstrekt Almachtige geopenbaard. Ook in Psalms 18:16 wordt dit beeld gebruikt..

2) Beter: de golven zijn stijf geworden in het hart van de zee. Wel beduidt het woord in de grondtekst soms afgrond, maar in de regel zoals hier (Psalms 33:7; Psalms 78:13) en elders golven.. 9. De vijand verstomde niet voor Uw wonderen, want Gij had hem het hart verstokt; hij zei in zijn overmoed: a) Ik zal vervolgen, ik zal achterhalen, ik zal de buit delen; mijn ziel zal van hen vervuld worden; 1) ik zal mijnzwaard uittrekken; mijn hand zal hen uitroeien. 2)

a)Exodus 14:23

1) Beter: mijn ziel (of gemoed) zal zich aan hen stillen: (nl. om de straf aan hen te voltrekken), of mijn gemoed zal zich aan hen koelen. In arren moede sprekende wordt hier de vijand voorgesteld. Alles zal in een oogwenk aflopen: het vervolgen, het achterhalen, het zijn wraak aan hen koelen, het zwaard uittrekken en het hen uitroeien..

2) In het Hebreeuws Thorischeemo, eigenlijk zal hun goederen in bezit nemen, d.i.: zal hen uit de bezittingen verdrijven, zal hen vernietigen; zo ook Numbers 14:12. De gehele ondergang had men besloten, zodat er van Israël als volk niets zou overblijven. Als iemand macht of kracht heeft, en de vrees voor God niet in zijn binnenste woont, die roemt. Zo roemden de Egyptenaren, zo roemt nog heden ten dage ieder mens, die niet uit genade geleerd heeft, dat eigen roem bij de Heere een gruwel is..

Wie macht of kracht heeft, en God niet vreest, die roemt. Zo roemden de Egyptenaren, zo roemt nog heden ieder mens, die niet geleerd heeft, dat eigen roem een afschuw is voor God..

Vers 10

10. Gij die in de hemel zit, hebt gelachen met die dwaze overmoed; a) Gij hebt met uw wind 1) ten tweede maal geblazen (Exodus 14:27); de zee heeft hen bedekt! zij zonken onder als lood 2) in geweldige wateren, in wateren, die in hun machtig bruisen de heerlijkheid van hun Schepper roemden.

1) Psalms 74:13; Psalms 106:11

1) De wind wordt in het bijzonder van de Heere genoemd. 1e. Omdat deze doorgaans in de Godgewijde bladen voorkomt als een zonderling bewijs van de grootheid van Gods macht. 2e. Omdat Hij die als een bijzonder middel gebruikt, om iets uit te voeren; zoals deze ook hier geschikt was, en ook gediend had, om een grote zaak te bevorderen en uit te voeren. 3e. In het bijzonder worden zeer zware winden, winden, die de Heere ongemeen en enigszins als wonderdadig verwekt, winden van God genoemd. Zo wordt van een geweldige wind gesproken als van een wind van de Heere (Hosea 3:5). Ook wordt de wind van de Heere, zoals Hij die gebruiken wil tot Zijn bijzonder voornemen, ook wel Zijn schelden genoemd..

2) Hiermee wordt aangeduid, dat het wegzinken plotseling en volkomen plaats had. Gelijk lood terstond naar de diepte gaat, zonder nog heen en weer te dwarrelen zoals steen of glas. Het woord "geweldige" duidt volgens de grondtekst aan, dat die wateren, in hun bruisen, de heerlijkheid van God verkondigden..

Vers 10

10. Gij die in de hemel zit, hebt gelachen met die dwaze overmoed; a) Gij hebt met uw wind 1) ten tweede maal geblazen (Exodus 14:27); de zee heeft hen bedekt! zij zonken onder als lood 2) in geweldige wateren, in wateren, die in hun machtig bruisen de heerlijkheid van hun Schepper roemden.

1) Psalms 74:13; Psalms 106:11

1) De wind wordt in het bijzonder van de Heere genoemd. 1e. Omdat deze doorgaans in de Godgewijde bladen voorkomt als een zonderling bewijs van de grootheid van Gods macht. 2e. Omdat Hij die als een bijzonder middel gebruikt, om iets uit te voeren; zoals deze ook hier geschikt was, en ook gediend had, om een grote zaak te bevorderen en uit te voeren. 3e. In het bijzonder worden zeer zware winden, winden, die de Heere ongemeen en enigszins als wonderdadig verwekt, winden van God genoemd. Zo wordt van een geweldige wind gesproken als van een wind van de Heere (Hosea 3:5). Ook wordt de wind van de Heere, zoals Hij die gebruiken wil tot Zijn bijzonder voornemen, ook wel Zijn schelden genoemd..

2) Hiermee wordt aangeduid, dat het wegzinken plotseling en volkomen plaats had. Gelijk lood terstond naar de diepte gaat, zonder nog heen en weer te dwarrelen zoals steen of glas. Het woord "geweldige" duidt volgens de grondtekst aan, dat die wateren, in hun bruisen, de heerlijkheid van God verkondigden..

Vers 11

11. 1) O HEERE! wie is als Gij 2) onder degenen, die goden 3) genoemd worden (Exodus 18:11 Isaiah 10:6? Gij alleen zijt God! wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid; 4)Uw heiligheid heeft zich in die ondergang van farao verheerlijkt, Gij zijt vreselijk in lofzangen, 5) groot is Uw roem, het voorwerp van liederen in hemel en op aarde. Gij zijt God, a) doende wonder.

a) Psalms 72:18

1) Bij Exodus 15:11 begint het 2de hoofddeel van dit lied, en van dit 2de hoofddeel, het eerste onderdeel..

2) De gewijde dichter geeft met die uitroep te kennen: 1e. De beweging van zijn gemoed en zijn diepe verwondering, als kan hij geen woorden vinden, om de roem van zijn Goddelijke weldoener, die verheven is boven alle lof en prijs, naar waarde vermelden. 2e. Daardoor geeft hij te kennen, hoe volkomen overtuigd hij is, dat God een onbegrijpelijke en onvergetelijke heerlijkheid en majesteit bezit..

3)"Goden," niet machtigen, zoals het woord ook kan vertaald worden. In de ondergang van farao en zijn leger heeft Jehova, de Heere, getoond, dat Hij de enige God is, die wonderen doen kan..

4) In heiligheid heeft God zich verheerlijkt, toen Hij zijn strafeisende gerechtigheid aan farao oefende. Heiligheid is die deugd of eigenschap van God, waardoor Hij Zijn onkreukbare liefde toont, welke Hij heeft voor al Zijn volmaaktheden, en uit kracht waarvan, Hij niets kan dulden, dat Hem ongelijk is..

5) Een verheven uitdrukking, waardoor de dichter wil zeggen, dat de Heere zo vreselijk is en zich openbaart in Zijn woorden en daden, dat de mens als het ware met vrezen en beven Zijn lof moet bezingen; zulk een heilige vrees moet hebben voor de Heere, dat hij met het diepst ontzag vervuld moet zijn, als hij de Naam des Heeren looft..

Vers 11

11. 1) O HEERE! wie is als Gij 2) onder degenen, die goden 3) genoemd worden (Exodus 18:11 Isaiah 10:6? Gij alleen zijt God! wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid; 4)Uw heiligheid heeft zich in die ondergang van farao verheerlijkt, Gij zijt vreselijk in lofzangen, 5) groot is Uw roem, het voorwerp van liederen in hemel en op aarde. Gij zijt God, a) doende wonder.

a) Psalms 72:18

1) Bij Exodus 15:11 begint het 2de hoofddeel van dit lied, en van dit 2de hoofddeel, het eerste onderdeel..

2) De gewijde dichter geeft met die uitroep te kennen: 1e. De beweging van zijn gemoed en zijn diepe verwondering, als kan hij geen woorden vinden, om de roem van zijn Goddelijke weldoener, die verheven is boven alle lof en prijs, naar waarde vermelden. 2e. Daardoor geeft hij te kennen, hoe volkomen overtuigd hij is, dat God een onbegrijpelijke en onvergetelijke heerlijkheid en majesteit bezit..

3)"Goden," niet machtigen, zoals het woord ook kan vertaald worden. In de ondergang van farao en zijn leger heeft Jehova, de Heere, getoond, dat Hij de enige God is, die wonderen doen kan..

4) In heiligheid heeft God zich verheerlijkt, toen Hij zijn strafeisende gerechtigheid aan farao oefende. Heiligheid is die deugd of eigenschap van God, waardoor Hij Zijn onkreukbare liefde toont, welke Hij heeft voor al Zijn volmaaktheden, en uit kracht waarvan, Hij niets kan dulden, dat Hem ongelijk is..

5) Een verheven uitdrukking, waardoor de dichter wil zeggen, dat de Heere zo vreselijk is en zich openbaart in Zijn woorden en daden, dat de mens als het ware met vrezen en beven Zijn lof moet bezingen; zulk een heilige vrees moet hebben voor de Heere, dat hij met het diepst ontzag vervuld moet zijn, als hij de Naam des Heeren looft..

Vers 12

12. Gij hebt uw rechterhand uitgestrekt, de aarde heeft hen verslonden, 1) gelijk een wild dier verslindt dat in de geopende afgrond van de zee zijn muil open doet.

1) Met deze woorden verwijdt zich de blik van de zanger tot alle wonderdaden van de Heere, welke in iedere wonderdaad, aan de Egyptenaren betoond, besloten liggen. De woorden zien niet meer op de vernietiging van farao en zijn leger. Wat Egypte ervaren heeft, dat zullen alle vijanden van de Heere en van Zijn volk wedervaren..

Vers 12

12. Gij hebt uw rechterhand uitgestrekt, de aarde heeft hen verslonden, 1) gelijk een wild dier verslindt dat in de geopende afgrond van de zee zijn muil open doet.

1) Met deze woorden verwijdt zich de blik van de zanger tot alle wonderdaden van de Heere, welke in iedere wonderdaad, aan de Egyptenaren betoond, besloten liggen. De woorden zien niet meer op de vernietiging van farao en zijn leger. Wat Egypte ervaren heeft, dat zullen alle vijanden van de Heere en van Zijn volk wedervaren..

Vers 13

13. Gij leidde1) door uw weldadigheid en Gij zult het zeker verder leiden (zie "Genesis 4:24" en zie "Genesis 48:22), dit volk, dat Gij verlost hebt; Gij voert hen zachtjes door Uw sterkte tot de liefelijke woning van Uw heiligheid 2) naar het land Kanan, waar Gij Uw tent zult opslaan, om daar te blijven wonen.

1) Mozes vermaant daarom het volk, dat het met sterk en opgewekt verlangen zich moet haasten naar het hun beloofde land, omdat God zijn volk niet midden in de loop in de steek zou laten, en om die reden verheerlijkt hij op bijzondere wijze de verlossing, alsof hij wilde zeggen, dat niet zonder doel het volk uit de tegenwoordige ellende was gerukt, maar dat God, die begonnen was, ook voortdurend hun leidsman zou zijn..

2) "Tot de lieflijke woning van uw heerlijkheid" of, tot uw heilige woning. Ongetwijfeld hebben wij daaronder te verstaan het land Kanan. Het land, dat door de openbaring aan Abraham, Israël en Jakob, een heilige plaats was, en dat straks door het heilig volk van God zou bewoond worden, waarin de Heere God zijn woning zou hebben. Zo ook belooft God (Jeremia. 50:19): "Ik zal Israël terugbrengen tot zijn woning en hij zal weiden", waarmee Hij duidelijk Kanan op het oog heeft..

Maar God verlost niet enkel van iets, maar ook tot iets. Na ons verlost te hebben, leidt Hij ons tot de zaligheid. Eerst worden wij door Hem uit de dienstbaarheid van Egypte uitgeleid op n dag, dan in vreemdelingschap de woestijn vele jaren lang doorgeleid, en eindelijk ingeleid in het burgerschap van dat Kanan, waarvan de druiventrossen zo zwaar waren, dat zij tussen twee mannen moesten gedragen worden. Z volgt na de verlossing van Christus, de leiding van de Heilige Geest, en Hij leidt ons door dit leven wel zacht, maar toch krachtig genoeg, om te weten, dat Hij het is, die ons leidt, totdat Hij ons leidt in de heerlijkheid..

Vers 13

13. Gij leidde1) door uw weldadigheid en Gij zult het zeker verder leiden (zie "Genesis 4:24" en zie "Genesis 48:22), dit volk, dat Gij verlost hebt; Gij voert hen zachtjes door Uw sterkte tot de liefelijke woning van Uw heiligheid 2) naar het land Kanan, waar Gij Uw tent zult opslaan, om daar te blijven wonen.

1) Mozes vermaant daarom het volk, dat het met sterk en opgewekt verlangen zich moet haasten naar het hun beloofde land, omdat God zijn volk niet midden in de loop in de steek zou laten, en om die reden verheerlijkt hij op bijzondere wijze de verlossing, alsof hij wilde zeggen, dat niet zonder doel het volk uit de tegenwoordige ellende was gerukt, maar dat God, die begonnen was, ook voortdurend hun leidsman zou zijn..

2) "Tot de lieflijke woning van uw heerlijkheid" of, tot uw heilige woning. Ongetwijfeld hebben wij daaronder te verstaan het land Kanan. Het land, dat door de openbaring aan Abraham, Israël en Jakob, een heilige plaats was, en dat straks door het heilig volk van God zou bewoond worden, waarin de Heere God zijn woning zou hebben. Zo ook belooft God (Jeremia. 50:19): "Ik zal Israël terugbrengen tot zijn woning en hij zal weiden", waarmee Hij duidelijk Kanan op het oog heeft..

Maar God verlost niet enkel van iets, maar ook tot iets. Na ons verlost te hebben, leidt Hij ons tot de zaligheid. Eerst worden wij door Hem uit de dienstbaarheid van Egypte uitgeleid op n dag, dan in vreemdelingschap de woestijn vele jaren lang doorgeleid, en eindelijk ingeleid in het burgerschap van dat Kanan, waarvan de druiventrossen zo zwaar waren, dat zij tussen twee mannen moesten gedragen worden. Z volgt na de verlossing van Christus, de leiding van de Heilige Geest, en Hij leidt ons door dit leven wel zacht, maar toch krachtig genoeg, om te weten, dat Hij het is, die ons leidt, totdat Hij ons leidt in de heerlijkheid..

Vers 14

14. a) De volken hebben 1) het gehoord, zij zullen sidderen; smart heeft de ingezetenen van Palestina 2) bevangen, die reeds eenmaal met een inval in hun gebied bedreigd werden (zie "Exodus 1:7).

a) Numbers 22:3 Deuteronomy 2:25 Joshua 10:11

1) Deze lofprijzing staat in verband met de naam, die van zijn kracht uitgaat, omdat het niet mogelijk was, dat de Israëlieten, door zoveel vijandige volkstammen heen zou breken, om naar het land Kanan te komen, tenzij God, daarin als het ware zijn macht van uit de hemel openbarende, voor hen zou strijden. Daarom opdat geen zeer grote moeilijkheden het volk zouden afschrikken, kondigt Mozes aan, dat, hoe vele en hoe sterke vijanden zich ook tegen hen zouden trachten te stellen, van Gods wege allen schrik zou ingeboezemd worden, zodat hen, verward en ontsteld, geen krachten ten dienste zouden staan om tegenstand te bieden..

Hier wordt als reeds geschied voorgesteld, wat nog moest plaats hebben. In de zin van: Volken zullen het horen, of: Volken horen het..

2)Hebreeuws: "de bewoners van Pelesh", de Pelisjthim, de Filistijnen, de bewoners van de zuidwestelijke zeekust van Palestina..

Vers 14

14. a) De volken hebben 1) het gehoord, zij zullen sidderen; smart heeft de ingezetenen van Palestina 2) bevangen, die reeds eenmaal met een inval in hun gebied bedreigd werden (zie "Exodus 1:7).

a) Numbers 22:3 Deuteronomy 2:25 Joshua 10:11

1) Deze lofprijzing staat in verband met de naam, die van zijn kracht uitgaat, omdat het niet mogelijk was, dat de Israëlieten, door zoveel vijandige volkstammen heen zou breken, om naar het land Kanan te komen, tenzij God, daarin als het ware zijn macht van uit de hemel openbarende, voor hen zou strijden. Daarom opdat geen zeer grote moeilijkheden het volk zouden afschrikken, kondigt Mozes aan, dat, hoe vele en hoe sterke vijanden zich ook tegen hen zouden trachten te stellen, van Gods wege allen schrik zou ingeboezemd worden, zodat hen, verward en ontsteld, geen krachten ten dienste zouden staan om tegenstand te bieden..

Hier wordt als reeds geschied voorgesteld, wat nog moest plaats hebben. In de zin van: Volken zullen het horen, of: Volken horen het..

2)Hebreeuws: "de bewoners van Pelesh", de Pelisjthim, de Filistijnen, de bewoners van de zuidwestelijke zeekust van Palestina..

Vers 15

15. Die verschrikking zal van volk gaan; want de meest nabijwonende Filistijnen zullen de wonderen van God verhalen, en a) dan zullen de vorsten van Edom verbaasd wezen, die aan de andere zijde wonen (Numbers 20:18); beving zal de machtigen van de Moabieten bevangen (Numbers 22:1) ): al de ingezetenen van Kanan zullen versmelten 1) Joshua 2:9 vv.; 9:9).

a) Deuteronomy 2:4 Deuteronomy 2:1) Gelijk was voor het vuur smelt, alzo zullen zij versmelten voor het vuur van Gods aangezicht..

Vers 15

15. Die verschrikking zal van volk gaan; want de meest nabijwonende Filistijnen zullen de wonderen van God verhalen, en a) dan zullen de vorsten van Edom verbaasd wezen, die aan de andere zijde wonen (Numbers 20:18); beving zal de machtigen van de Moabieten bevangen (Numbers 22:1) ): al de ingezetenen van Kanan zullen versmelten 1) Joshua 2:9 vv.; 9:9).

a) Deuteronomy 2:4 Deuteronomy 2:1) Gelijk was voor het vuur smelt, alzo zullen zij versmelten voor het vuur van Gods aangezicht..

Vers 16

16. a) Verschrikking en vrees zal op hen vallen; 1) door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen als een steen! totdat Uw volk, HEERE! daarheen doorkomt; totdat dit 2) volk door hun landen heen, doorkomt, dat Gij U van nu af tot Uw eigendom verworven hebt.

a)Deuteronomy 2:25; Deuteronomy 11:25

1) Hiermee wil de dichter de kleinmoedige harten van de Israëlieten met goede hoop bezielen. Hij wil hun diep inprenten, dat de Heere, gelijk Hij hen uitgered heeft, er nu ook voor zorgen zal, dat Israël in Kanan komt. Hij zal niet aflaten van het werk van Zijn kinderen. Zo ook op geestelijk gebied, ten opzichte van alle Zijn gelovigen..

2) Dit volk werd zo-even Uw volk genoemd. Daarmee wordt nogmaals duidelijk gezegd, dat de Heere een bijzonder recht had op dat volk.

Vers 16

16. a) Verschrikking en vrees zal op hen vallen; 1) door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen als een steen! totdat Uw volk, HEERE! daarheen doorkomt; totdat dit 2) volk door hun landen heen, doorkomt, dat Gij U van nu af tot Uw eigendom verworven hebt.

a)Deuteronomy 2:25; Deuteronomy 11:25

1) Hiermee wil de dichter de kleinmoedige harten van de Israëlieten met goede hoop bezielen. Hij wil hun diep inprenten, dat de Heere, gelijk Hij hen uitgered heeft, er nu ook voor zorgen zal, dat Israël in Kanan komt. Hij zal niet aflaten van het werk van Zijn kinderen. Zo ook op geestelijk gebied, ten opzichte van alle Zijn gelovigen..

2) Dit volk werd zo-even Uw volk genoemd. Daarmee wordt nogmaals duidelijk gezegd, dat de Heere een bijzonder recht had op dat volk.

Vers 17

17. De kinderen van Israël, die zult Gij brengen naar het hun toegedachte land, en planten1) hen op de berg 2) van Uw erfenis, op Moria, op de plaats, die Gij, o HEERE! gemaakt hebt tot Uw woning, door hetgeen daar eenmaal geschied is (Genesis 22:1); met dat heiligdom, het middelpunt van Israël, hebt Gij ons volksleven daar gevestigd en vastgemaakt; dit is het heiligdom, dat Uw handen gesticht hebben, o HEERE! 3) opdat Israël rondom dit middelpunt in het land woont.

1) "Gij zult ze planten," welke zinnebeeldige spreekwijze te kennen geeft, dat ze in een goed land zouden gebracht worden; dat zij daar een bestendige woonplaats zouden hebben; dat ze daar vruchtbaar zouden zijn; dat ze alles, wat tot groei en bloei nodig is, zouden verzorgd worden, zoals men gewoon is, omtrent bomen en planten te doen. Voornamelijk doet ons deze spreekwijze denken aan een geestelijke planting, de weldaden van de genade namelijk, die God Zijn uitverkorenen schenkt, en in welke zin de gelovigen genoemd worden, spruiten van Zijn planting..

Hiermee wordt niet alleen gedoeld op het wonen van Israël in Kanan, maar voornamelijk op het planten in het huis van God, het doen groeien en bloeien in het heiligdom des Heeren. Daarom zegt ook de dichter van Psalms 92:14.: "Die in het huis van de Heere geplant zijn, die zal gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze God." Israël was bestemd een heilig volk te zijn. En dit zou het alleen kunnen blijven en worden, als het in de gemeenschap met God werd ingezet en bij die gemeenschap gehouden..

2) De berg, hier bedoeld, is de berg, waarop Abraham Izak heeft geofferd, waarop David het offer bracht, waarop Salomo de tempel bouwde, Moria. Hier treedt Mozes dus in de volle glorie van zijn profetisch ambt op. Hij voorziet en voorspelt, wat eeuwen daarna zou geschieden. Heerlijk beeld, Israël als een planting van God op de berg van Gods erfenis, d.i. van Gods erfdeel, ingezet. Dat is het hoogste doel van Jehova's koningschap over Israël.. 3) Ook hier wordt profetisch aangegeven, alsof het reeds bestond. Voor de profeet bestaat er geen tijd. Hij ziet alles wat komen zal als reeds gekomen..

Vers 17

17. De kinderen van Israël, die zult Gij brengen naar het hun toegedachte land, en planten1) hen op de berg 2) van Uw erfenis, op Moria, op de plaats, die Gij, o HEERE! gemaakt hebt tot Uw woning, door hetgeen daar eenmaal geschied is (Genesis 22:1); met dat heiligdom, het middelpunt van Israël, hebt Gij ons volksleven daar gevestigd en vastgemaakt; dit is het heiligdom, dat Uw handen gesticht hebben, o HEERE! 3) opdat Israël rondom dit middelpunt in het land woont.

1) "Gij zult ze planten," welke zinnebeeldige spreekwijze te kennen geeft, dat ze in een goed land zouden gebracht worden; dat zij daar een bestendige woonplaats zouden hebben; dat ze daar vruchtbaar zouden zijn; dat ze alles, wat tot groei en bloei nodig is, zouden verzorgd worden, zoals men gewoon is, omtrent bomen en planten te doen. Voornamelijk doet ons deze spreekwijze denken aan een geestelijke planting, de weldaden van de genade namelijk, die God Zijn uitverkorenen schenkt, en in welke zin de gelovigen genoemd worden, spruiten van Zijn planting..

Hiermee wordt niet alleen gedoeld op het wonen van Israël in Kanan, maar voornamelijk op het planten in het huis van God, het doen groeien en bloeien in het heiligdom des Heeren. Daarom zegt ook de dichter van Psalms 92:14.: "Die in het huis van de Heere geplant zijn, die zal gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze God." Israël was bestemd een heilig volk te zijn. En dit zou het alleen kunnen blijven en worden, als het in de gemeenschap met God werd ingezet en bij die gemeenschap gehouden..

2) De berg, hier bedoeld, is de berg, waarop Abraham Izak heeft geofferd, waarop David het offer bracht, waarop Salomo de tempel bouwde, Moria. Hier treedt Mozes dus in de volle glorie van zijn profetisch ambt op. Hij voorziet en voorspelt, wat eeuwen daarna zou geschieden. Heerlijk beeld, Israël als een planting van God op de berg van Gods erfenis, d.i. van Gods erfdeel, ingezet. Dat is het hoogste doel van Jehova's koningschap over Israël.. 3) Ook hier wordt profetisch aangegeven, alsof het reeds bestond. Voor de profeet bestaat er geen tijd. Hij ziet alles wat komen zal als reeds gekomen..

Vers 18

18. De HEERE zal in eeuwigheid en gedurig regeren. 1)

1) Jehova zal zich een koninklijke zetel stichten, over ons, Zijn volk, waarover Hij, als over een uitverkoren volk uit alle de volkeren van de wereld regeert. Aan Zijn rijk zal geen einde zijn; en deze wonderen, de bewijzen van Zijn heerschappij, zullen niet de enige blijven; gedurig zal Hij nieuwe reddende wonderen voor Zijn volk doen..

"De ziel van ons lied is de zalige vreugde over de nu gevestigde gemeenschap tussen Jehova en Israël; terwijl Jehova het volk van Israël van de koning farao verlost heeft, heeft Hij het zichzelf ten eigendom verworven. Deze gemeenschap wordt voorgesteld door de begeleiding van de wonderbare kolom; maar gelijk het pas aangevangen begin voortzetting nodig heeft, zo moet ook deze gemeenschap door een vast en blijvend teken afgebeeld worden. De kolom is een reisgezel, maar Israël zal van rondtrekken tot wonen, uit de vreemdelingschap in het Vaderland komen; daarom moet de zuil van Jehova tot een vaste woning worden, zodat Jehova in het land van Zijn volk een blijvend, een eeuwige plaats verkrijgt..

De lofzang, die Mozes hier in naam van het gehele volk vervaardigde, is het bruidslied van Israël (Jeremia. 2:2). Jehova heeft Zijn uitverkorene bruid aan de handen van haar verdrukkers ontrukt, en wil haar nu tot het bruiloftsaltaar bij de Sinaï leiden; achter zich heeft het volk in verse herinnering de verlossing uit de dienstbaarheid, voor zich in sterk verlangen de aanstaande verbintenis; nu openbaart het zijn blijdschap in een gezang, tot lof van God..

Vers 18

18. De HEERE zal in eeuwigheid en gedurig regeren. 1)

1) Jehova zal zich een koninklijke zetel stichten, over ons, Zijn volk, waarover Hij, als over een uitverkoren volk uit alle de volkeren van de wereld regeert. Aan Zijn rijk zal geen einde zijn; en deze wonderen, de bewijzen van Zijn heerschappij, zullen niet de enige blijven; gedurig zal Hij nieuwe reddende wonderen voor Zijn volk doen..

"De ziel van ons lied is de zalige vreugde over de nu gevestigde gemeenschap tussen Jehova en Israël; terwijl Jehova het volk van Israël van de koning farao verlost heeft, heeft Hij het zichzelf ten eigendom verworven. Deze gemeenschap wordt voorgesteld door de begeleiding van de wonderbare kolom; maar gelijk het pas aangevangen begin voortzetting nodig heeft, zo moet ook deze gemeenschap door een vast en blijvend teken afgebeeld worden. De kolom is een reisgezel, maar Israël zal van rondtrekken tot wonen, uit de vreemdelingschap in het Vaderland komen; daarom moet de zuil van Jehova tot een vaste woning worden, zodat Jehova in het land van Zijn volk een blijvend, een eeuwige plaats verkrijgt..

De lofzang, die Mozes hier in naam van het gehele volk vervaardigde, is het bruidslied van Israël (Jeremia. 2:2). Jehova heeft Zijn uitverkorene bruid aan de handen van haar verdrukkers ontrukt, en wil haar nu tot het bruiloftsaltaar bij de Sinaï leiden; achter zich heeft het volk in verse herinnering de verlossing uit de dienstbaarheid, voor zich in sterk verlangen de aanstaande verbintenis; nu openbaart het zijn blijdschap in een gezang, tot lof van God..

Vers 19

19. 1) Want farao's paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee gekomen, en de HEERE heeft de wateren van de zee over hen doen terugkeren; maar de kinderen van Israël zijn op het droge in het midden van de zee gegaan.

1) Met Exodus 15:19 begint de 2de onderafdeling van het tweede hoofddoel, begint daarom met "want" als terugslag op hetgeen in Exodus 15:1, is gezegd..

Vers 19

19. 1) Want farao's paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee gekomen, en de HEERE heeft de wateren van de zee over hen doen terugkeren; maar de kinderen van Israël zijn op het droge in het midden van de zee gegaan.

1) Met Exodus 15:19 begint de 2de onderafdeling van het tweede hoofddoel, begint daarom met "want" als terugslag op hetgeen in Exodus 15:1, is gezegd..

Vers 20

20. En Mirjam, de profetes, Arons zuster, 1) nam, als Mozes in heilige verrukking dit lied vervaardigd en het volk voorgezongen had, a) een trommel in haar hand; en al de vrouwen door haar voorbeeld opgewekt, deden evenzo; zij gingen uit, haar na, naar de plaats, die de mannen aan de oever van de zee hadden ingenomen, met trommels, 2) waarop zij sloegen, en met reien, 3) verblijd de Heere dankende.

a) 1 Samuel 18:6

1) Doch ofschoon Mozes haar met de erenaam van profetes noemt, bedoelt hij daarom niet, dat haar het ambt om in het openbaar te onderwijzen was gegeven, maar omdat zij voor anderen de leidsvrouw en leermeesteres was geweest.. Mirjam (Grieks Marjam = Maria) heet hier "zuster" niet van Mozes, maar "van Aron," hoewel wij haar reeds (Exodus 2:4) als de verzorgster van Mozes in zijn kindertijd hebben leren kennen. Zij heet zo, omdat Aron de oudste broeder was (Exodus 7:7); tevens wordt daardoor aangeduid, dat zij in de gemeente wel met Aron, maar niet met Mozes, de opperste leidsman van het volk en de middelaar van het Oude Verbond, op gelijke trap stond. Een profetes was zij, niet omdat enige ambtelijke waardigheid door haar bekleed werd, maar omdat haar de gave van de Heilige Geest verleend was, de gave van de profetie, niet tot voorspelling, maar om door woorden van de Geest en krachtige redenen op anderen te werken. (Numbers 11:25).

2) De Pauk of handtrommel (Tambourin, Aduffa) is een hoepel van hout of metaal, ongeveer een hand breed, welke met een vel is overtrokken. Hierop werd door de vrouwen met de vingers geslagen bij openlijke optochten of bij reien, om de maat aan te geven. Dit muziekinstrument behoort bijzonder in Egypte thuis, en is nog heden in heel het oosten wijd verbreid; tot vermeerdering van het geruis zijn aan de rand van de hoepel dikwijls ronde dunne plaatjes van metaal vastgemaakt..

3) De reien of dansen, gelijk die door vrouwenkoren tot opluistering van nationale feesten, bijzonder van overwinningsfeesten en godsdienstplechtigheden werden uitgevoerd, bestonden in cirkelvormige bewegingen zonder regel met levendige gebaren. Nog heden zijn er in Egypte, wanneer de Nijl begint te wassen, dergelijke heilige optochten van vrouwen met gezang en dans..

Meermalen wordt in het Oude Testament over schone, regelmatige bewegingen van het lichaam, als uitdrukking van heilige geestvervoering gesproken (Judges 21:21; Judges 21:2Sam.5:14 vv.; 1Sam.18:6; Jeremiah 31:4). De dans als middel tot en openbaring van ijdelheid en wellust is zonde, niet wanneer blijdschap in God doet opspringen van vreugde.

Vers 20

20. En Mirjam, de profetes, Arons zuster, 1) nam, als Mozes in heilige verrukking dit lied vervaardigd en het volk voorgezongen had, a) een trommel in haar hand; en al de vrouwen door haar voorbeeld opgewekt, deden evenzo; zij gingen uit, haar na, naar de plaats, die de mannen aan de oever van de zee hadden ingenomen, met trommels, 2) waarop zij sloegen, en met reien, 3) verblijd de Heere dankende.

a) 1 Samuel 18:6

1) Doch ofschoon Mozes haar met de erenaam van profetes noemt, bedoelt hij daarom niet, dat haar het ambt om in het openbaar te onderwijzen was gegeven, maar omdat zij voor anderen de leidsvrouw en leermeesteres was geweest.. Mirjam (Grieks Marjam = Maria) heet hier "zuster" niet van Mozes, maar "van Aron," hoewel wij haar reeds (Exodus 2:4) als de verzorgster van Mozes in zijn kindertijd hebben leren kennen. Zij heet zo, omdat Aron de oudste broeder was (Exodus 7:7); tevens wordt daardoor aangeduid, dat zij in de gemeente wel met Aron, maar niet met Mozes, de opperste leidsman van het volk en de middelaar van het Oude Verbond, op gelijke trap stond. Een profetes was zij, niet omdat enige ambtelijke waardigheid door haar bekleed werd, maar omdat haar de gave van de Heilige Geest verleend was, de gave van de profetie, niet tot voorspelling, maar om door woorden van de Geest en krachtige redenen op anderen te werken. (Numbers 11:25).

2) De Pauk of handtrommel (Tambourin, Aduffa) is een hoepel van hout of metaal, ongeveer een hand breed, welke met een vel is overtrokken. Hierop werd door de vrouwen met de vingers geslagen bij openlijke optochten of bij reien, om de maat aan te geven. Dit muziekinstrument behoort bijzonder in Egypte thuis, en is nog heden in heel het oosten wijd verbreid; tot vermeerdering van het geruis zijn aan de rand van de hoepel dikwijls ronde dunne plaatjes van metaal vastgemaakt..

3) De reien of dansen, gelijk die door vrouwenkoren tot opluistering van nationale feesten, bijzonder van overwinningsfeesten en godsdienstplechtigheden werden uitgevoerd, bestonden in cirkelvormige bewegingen zonder regel met levendige gebaren. Nog heden zijn er in Egypte, wanneer de Nijl begint te wassen, dergelijke heilige optochten van vrouwen met gezang en dans..

Meermalen wordt in het Oude Testament over schone, regelmatige bewegingen van het lichaam, als uitdrukking van heilige geestvervoering gesproken (Judges 21:21; Judges 21:2Sam.5:14 vv.; 1Sam.18:6; Jeremiah 31:4). De dans als middel tot en openbaring van ijdelheid en wellust is zonde, niet wanneer blijdschap in God doet opspringen van vreugde.

Vers 21

21. Toen antwoordde Mirjam, op een vrije wijze herhalende, wat het mannenkoor zo-even onder de leiding van Mozes tot eer van de Heere lofprijzende verkondigd had, en zong hun toe, onder dans en met muziek: Zingt de HEERE, want Hij is hoog verheven! Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort. 1) (Exodus 15:1)

1) Door dit deelnemen van de vrouwen werd het eerste lied van Israël tot een gezang van de gemeente. De grondtonen daarvan klinken niet slechts door alle lofzangen van het Oude Testament Isaiah 12:1); maar het lied van Mozes, de knecht van God, zal ook nog ten dage van de voleinding van het rijk van God, door de overwinnaars, die de zege behouden over het dier en zijn beeld, tegelijk met het loflied van het Lam gezongen worden aan de kristallen zee. (Revelation 5:3).

In het Pascha moest de slachting van het Lam van God, in de doorgang door de Rode Zee de doop, in de mannaregen en het water uit de rotssteen, het brood en de wijn van het Avondmaal, in de koperen slang de verhoging van de Zoon des mensen aan het kruis, in het lied van Mozes na de doortocht van de Rode Zee het lied van het Lam na de ingang in het eeuwige Kanan worden voorbereid, voorafgebeeld en vooraf bezongen.. Op dichterlijke wijze wordt farao hier voorgesteld, als zittende op zijn ros, om daarmee aan te geven, dat hij het hoofd was van het tegen God vijandelijke leger..

Is het koninkrijk Gods blijdschap, waarom vrezen veel christenen dan voor de beurtgezangen en rijen, voor de trommels en luiten, voor de feesten, waar man en vrouw tezamen de Heer loven? Nee! wij zijn in het Nieuwe Verbond niet kariger met vreugde bedeeld dan in het Oude..

II. Exodus 15:22-Exodus 15:27. Mozes laat hierop het volk van de Schelfzee opbreken, en leidt het in de woestijn Sur. Op een tocht van drie dagen vindt Israël geen water; nu het vervolgens te Mara komt, kan het het water wegens zijn bitterheid niet drinken en mort tegen Mozes. Deze wendt zich tot de Heere, die hem een hout wijst, door het gebruik waarvan het water zoet wordt. Vervolgens reist Israël naar Elim, en legert zich daar bij twaalf waterfonteinen onder de zeventig palmbomen.

Vers 21

21. Toen antwoordde Mirjam, op een vrije wijze herhalende, wat het mannenkoor zo-even onder de leiding van Mozes tot eer van de Heere lofprijzende verkondigd had, en zong hun toe, onder dans en met muziek: Zingt de HEERE, want Hij is hoog verheven! Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort. 1) (Exodus 15:1)

1) Door dit deelnemen van de vrouwen werd het eerste lied van Israël tot een gezang van de gemeente. De grondtonen daarvan klinken niet slechts door alle lofzangen van het Oude Testament Isaiah 12:1); maar het lied van Mozes, de knecht van God, zal ook nog ten dage van de voleinding van het rijk van God, door de overwinnaars, die de zege behouden over het dier en zijn beeld, tegelijk met het loflied van het Lam gezongen worden aan de kristallen zee. (Revelation 5:3).

In het Pascha moest de slachting van het Lam van God, in de doorgang door de Rode Zee de doop, in de mannaregen en het water uit de rotssteen, het brood en de wijn van het Avondmaal, in de koperen slang de verhoging van de Zoon des mensen aan het kruis, in het lied van Mozes na de doortocht van de Rode Zee het lied van het Lam na de ingang in het eeuwige Kanan worden voorbereid, voorafgebeeld en vooraf bezongen.. Op dichterlijke wijze wordt farao hier voorgesteld, als zittende op zijn ros, om daarmee aan te geven, dat hij het hoofd was van het tegen God vijandelijke leger..

Is het koninkrijk Gods blijdschap, waarom vrezen veel christenen dan voor de beurtgezangen en rijen, voor de trommels en luiten, voor de feesten, waar man en vrouw tezamen de Heer loven? Nee! wij zijn in het Nieuwe Verbond niet kariger met vreugde bedeeld dan in het Oude..

II. Exodus 15:22-Exodus 15:27. Mozes laat hierop het volk van de Schelfzee opbreken, en leidt het in de woestijn Sur. Op een tocht van drie dagen vindt Israël geen water; nu het vervolgens te Mara komt, kan het het water wegens zijn bitterheid niet drinken en mort tegen Mozes. Deze wendt zich tot de Heere, die hem een hout wijst, door het gebruik waarvan het water zoet wordt. Vervolgens reist Israël naar Elim, en legert zich daar bij twaalf waterfonteinen onder de zeventig palmbomen.

Vers 22

22. Hierna deed Mozes de Israëlieten voortreizen van de Schelfzee af, waar zij na hun doortrekken bij Ayun Musa ongeveer twee dagen gelegerd gebleven waren, en zich van de nodige wintervoorraad voorzien hadden; en zij trokken uittot in de woestijn Sur, 1) (een fort), of Etham (grenzende aan de zee) (Numbers 33:8), die van het noordeinde van de golf in zuidelijke richting zich uitstrekt tot het voorgebergte Hamman Faron; en zij gingen drie dagen in de woestijn, van de 23ste tot de 25ste Abib, onder een brandend hete hemel, over een oneffen met kei- en vuurstenen bedekte grond, en zij vonden geen water voor zich en hun talrijke kuddes.

1) Van nu aan begon het volk Israël zijn langdurige tocht door de woestijn, die naar het land van de belofte moest voeren. Het noordelijk deel van de Rode Zee is in twee zeearmen gesplitst, de Heronpolitische en de Elanitische golf, of, gelijk die thans genoemd worden, de golf van Suez en van Akabah. Beide golven omsluiten een schiereiland, dat met het kustland aan de Middellandse zee en de landstreek ten zuiden van Palestina tezamengenomen, de naam draagt van steenachtig Arabië (Arabia Petrea). Het zuidelijk gedeelte van dit land is vol kalk van zandsteenbergen. Het middendeel, als het ware de kern van het gewest, is een granietgebergte, thans Tur, maar in de Schrift Horeb geheten. De woestijn begint daar, waar de overstromingen van de Nijl het land niet meer bereiken, reeds drie dagreizen v r men aan het strand van de Rode Zee komt. Zij is niet overal zandig, soms treft men hele vlakten aan met keisteentjes overdekt. Op enkele plaatsen worden bronnen gevonden, die weinig, dikwijls zoutachtig water opleveren; waar beter, ruimer en gezonder watergevende bronnen zijn, vindt men grasvelden met palmen, tuingronden, kleine dorpen zelfs, elders ziet men acacia's en tamarisken. Thans wordt dit schiereiland door vier of zesduizend Arabieren bewoond. Noordelijk van Sinaï, waar zandsteenbergen de granietrotsen vervangen, worden de hoogten geringer, de bergtoppen meer afgrond, de dalen vriendelijker; nog meer noordelijk strekt zich een onvruchtbare zandvlakte uit, die langs een bergrug, bijna overal van gelijke hoogte, van Suez naar Akabah voortloopt. Aan de andere zijde van deze bergrug, El-Tich geheten, ligt de gehele eenzame woestijn, die zich onder diezelfde naam tot aan de Middellandse zee uitstrekt. Hier zijn bronnen uiterst zeldzaam; heinde en ver zijn bomen noch struiken te zien; tussen Sinaï en Gaza is geen enkel dorp. Zeker was deze tocht van Israël door de woestijn voor zijn vorming van het hoogste belang. De Heere lokte en leide hen in de woestijn, om vriendelijk met hen te spreken (Hoz.2:14); daar werd Israël als een vriendelijke jonge maagd Zijn lieve bruid (Jeremia. 2:2). Op geen andere wijze waren zij zo geheel los te maken geweest van de strikken van het heidendom en van de goddeloosheid..

Tevoren (Exodus 14:10) zagen zij enkel water en geen land, nu zagen zij alleen dor land en geen water; daarom vervielen zij tot grote treurigheid en tot ongeduld. Dat zijn de gewichtigste beproevingen, die God aan ons geloof voorlegt, wanneer Hij ons zo snel van de grootste vreugde van het geloof (Exodus 15:1) in de grootste treurigheid, uit de zoetste rust in de hoogste onrust laat komen, dan kost het moeite om zijn God getrouw te blijven..

Vers 22

22. Hierna deed Mozes de Israëlieten voortreizen van de Schelfzee af, waar zij na hun doortrekken bij Ayun Musa ongeveer twee dagen gelegerd gebleven waren, en zich van de nodige wintervoorraad voorzien hadden; en zij trokken uittot in de woestijn Sur, 1) (een fort), of Etham (grenzende aan de zee) (Numbers 33:8), die van het noordeinde van de golf in zuidelijke richting zich uitstrekt tot het voorgebergte Hamman Faron; en zij gingen drie dagen in de woestijn, van de 23ste tot de 25ste Abib, onder een brandend hete hemel, over een oneffen met kei- en vuurstenen bedekte grond, en zij vonden geen water voor zich en hun talrijke kuddes.

1) Van nu aan begon het volk Israël zijn langdurige tocht door de woestijn, die naar het land van de belofte moest voeren. Het noordelijk deel van de Rode Zee is in twee zeearmen gesplitst, de Heronpolitische en de Elanitische golf, of, gelijk die thans genoemd worden, de golf van Suez en van Akabah. Beide golven omsluiten een schiereiland, dat met het kustland aan de Middellandse zee en de landstreek ten zuiden van Palestina tezamengenomen, de naam draagt van steenachtig Arabië (Arabia Petrea). Het zuidelijk gedeelte van dit land is vol kalk van zandsteenbergen. Het middendeel, als het ware de kern van het gewest, is een granietgebergte, thans Tur, maar in de Schrift Horeb geheten. De woestijn begint daar, waar de overstromingen van de Nijl het land niet meer bereiken, reeds drie dagreizen v r men aan het strand van de Rode Zee komt. Zij is niet overal zandig, soms treft men hele vlakten aan met keisteentjes overdekt. Op enkele plaatsen worden bronnen gevonden, die weinig, dikwijls zoutachtig water opleveren; waar beter, ruimer en gezonder watergevende bronnen zijn, vindt men grasvelden met palmen, tuingronden, kleine dorpen zelfs, elders ziet men acacia's en tamarisken. Thans wordt dit schiereiland door vier of zesduizend Arabieren bewoond. Noordelijk van Sinaï, waar zandsteenbergen de granietrotsen vervangen, worden de hoogten geringer, de bergtoppen meer afgrond, de dalen vriendelijker; nog meer noordelijk strekt zich een onvruchtbare zandvlakte uit, die langs een bergrug, bijna overal van gelijke hoogte, van Suez naar Akabah voortloopt. Aan de andere zijde van deze bergrug, El-Tich geheten, ligt de gehele eenzame woestijn, die zich onder diezelfde naam tot aan de Middellandse zee uitstrekt. Hier zijn bronnen uiterst zeldzaam; heinde en ver zijn bomen noch struiken te zien; tussen Sinaï en Gaza is geen enkel dorp. Zeker was deze tocht van Israël door de woestijn voor zijn vorming van het hoogste belang. De Heere lokte en leide hen in de woestijn, om vriendelijk met hen te spreken (Hoz.2:14); daar werd Israël als een vriendelijke jonge maagd Zijn lieve bruid (Jeremia. 2:2). Op geen andere wijze waren zij zo geheel los te maken geweest van de strikken van het heidendom en van de goddeloosheid..

Tevoren (Exodus 14:10) zagen zij enkel water en geen land, nu zagen zij alleen dor land en geen water; daarom vervielen zij tot grote treurigheid en tot ongeduld. Dat zijn de gewichtigste beproevingen, die God aan ons geloof voorlegt, wanneer Hij ons zo snel van de grootste vreugde van het geloof (Exodus 15:1) in de grootste treurigheid, uit de zoetste rust in de hoogste onrust laat komen, dan kost het moeite om zijn God getrouw te blijven..

Vers 23

23. a) Toen kwamen zij eindelijk aan een, op een kleine heuvel gelegen bron, die overvloedig water aanbood, te Mara (bitterheid), gelijk men die plaats noemde; doch zij konden het water van Mara niet drinken, want het wat bitter: daarom werd deze Mara genoemd. 1)

a) Numbers 33:8 Ruth 1:20

1) Heden is die bron, Howare geheten, verzand en geeft slechts weinig water; dit is echter nog heden zo bitter en zoutachtig, dat mensen en kamelen alleen in de grootste nood daarvan drinken

Van Ayun Musa, de plaats, waar het lied van Mozes gezongen werd, op de weg naar Sinaï, wordt eerst te Mara water gevonden, op een afstand dus van ongeveer 33 Engelse mijl. Dit water wordt nog door de Bedoeïenen voor het slechtste water in de gehele omtrek gehouden. De Arabieren noemen het water Howaraton, hetgeen verderf, ondergang betekent, omdat de wateren verderfelijk waren.

Vers 23

23. a) Toen kwamen zij eindelijk aan een, op een kleine heuvel gelegen bron, die overvloedig water aanbood, te Mara (bitterheid), gelijk men die plaats noemde; doch zij konden het water van Mara niet drinken, want het wat bitter: daarom werd deze Mara genoemd. 1)

a) Numbers 33:8 Ruth 1:20

1) Heden is die bron, Howare geheten, verzand en geeft slechts weinig water; dit is echter nog heden zo bitter en zoutachtig, dat mensen en kamelen alleen in de grootste nood daarvan drinken

Van Ayun Musa, de plaats, waar het lied van Mozes gezongen werd, op de weg naar Sinaï, wordt eerst te Mara water gevonden, op een afstand dus van ongeveer 33 Engelse mijl. Dit water wordt nog door de Bedoeïenen voor het slechtste water in de gehele omtrek gehouden. De Arabieren noemen het water Howaraton, hetgeen verderf, ondergang betekent, omdat de wateren verderfelijk waren.

Vers 24

24. Toen mopperde het volk tegen Mozes, dat hij hen op zo'n weg geleid had, zeggende: Wat zullen wij drinken? 1)

1) Daar zij nog niet geleerd hadden op God te vertrouwen, nemen zij niet de toevlucht tot Zijn hulp, behalve, dat zij Hem in de persoon van zijn knecht, gebiedend bevelen, hun wensen ter wille te zijn. Want deze vraag: Wat zullen wij drinken, betekent hetzelfde, alsof zij hadden gezegd: Doe met God de zaak af, opdat Hij ons drinken verschaffe. Rechtstreeks spreken zij God niet aan, wiens hulp zij voelen nodig te hebben, omdat ongeloof altijd trots maakt..

Waar zij tegen Mozes mopperden, deden zij het eigenlijk tegen de Heere, die in de wolk- en vuurkolom hun deze weg gewezen had..

Vers 24

24. Toen mopperde het volk tegen Mozes, dat hij hen op zo'n weg geleid had, zeggende: Wat zullen wij drinken? 1)

1) Daar zij nog niet geleerd hadden op God te vertrouwen, nemen zij niet de toevlucht tot Zijn hulp, behalve, dat zij Hem in de persoon van zijn knecht, gebiedend bevelen, hun wensen ter wille te zijn. Want deze vraag: Wat zullen wij drinken, betekent hetzelfde, alsof zij hadden gezegd: Doe met God de zaak af, opdat Hij ons drinken verschaffe. Rechtstreeks spreken zij God niet aan, wiens hulp zij voelen nodig te hebben, omdat ongeloof altijd trots maakt..

Waar zij tegen Mozes mopperden, deden zij het eigenlijk tegen de Heere, die in de wolk- en vuurkolom hun deze weg gewezen had..

Vers 25

25. Hij dan, Mozes, riep tot de HEERE; en de HEERE wees hem een hout, 1) dat wierp hij in dat water; toen werd het water zoet. Aldaar, te Mara, waar de reeks van zijn zegenende en opvoedende wonderen begon, stelde Hij het volk de kinderen van Israël, een instelling, 2) hoe Hij hen verder wilde leiden en regeren, namelijk wonderbaar en genadig, en een recht, dat zij in alle noden zich tot de Goddelijke Helper zouden wenden, en aldaar verzocht Hij hetzelfde. 3) 1) In het Hebreeuws Ets, dat in de eerste plaats boom betekent, maar vervolgens ook hout. Over de betekenis van het bezigen van dit hout wordt verschillend gedacht. Calvijn zegt, dat hij meer tot de mening overhelt, dat er in dit hout wel een natuurlijke verborgen kracht is geweest, maar dat toch ook de smaak van het water door een wonder is verbeterd. Anderen zijn van mening, dat het hout beslist zulk een kracht heeft gehad. Hiertegen strijdt echter, dat de Bedoeïenen, de bewoners van de woestijn, geen hout kennen, dat de bitterheid vermag weg te nemen, en bovenal wordt het hier uitdrukkelijk gezegd, dat God, de Heere, hem een hout aanwees, om het in het water te werpen. In het hout op zichzelf lag volstrekt geen genezende kracht, maar in het hout door het geloof in het water geworpen. Gelijk in het water van de Jordaan voor Naman op zichzelf geen genezende kracht lag, maar alleen, wanneer hij het woord van de profeet, d.i. het woord van God geloofde zo ook hier. De Heere wil hiermee zeggen, dat Hij in geheel enige zin de Heelmeester is van Israël, zowel om het aardse water, dat bitter was, zoet te maken, als om het te genezen van alle zielekwalen. In Egypte had de Heere het zoete water van de Nijl ondrinkbaar gemaakt, hier maakt Hij voor Zijn volk het bittere water zoet..

2) Nadat God Zijn volk door gebrek aan water had beproefd, liet Hij hen tegelijk door Zijn woord vermanen, om in het vervolg meer gewillig en gehoorzaam zich aan Zijn heerschappij te onderwerpen..

O.i. gaat men te ver, als men meent, dat hier werkelijk statuten en instellingen aan het volk zijn geschonken. Gelijk de Heere tot Abraham kwam, na de geschiedenis met Hagar, om hem te vermanen oprecht voor Hem te wandelen, alzo komt de Heere hier ook tot zijn volk, om het te bepalen bij hun dure roeping, om de Heere te gehoorzamen, en om hen erop te wijzen, dat de Heere met hen zal handelen in een weg van wonderbare bewaring en van wonderbare uitredding..

3) Men zou deze woorden alzo kunnen verstaan, dat God de Israëlieten, eer zij van Mara verder trokken, voorstelde, zich nauwkeurig te onderzoeken, of zij, nu zij zich van het juk van de Egyptische dienstbaarheid verlost zagen, geneigd waren, om Hem te dienen, en zich te enemale op Zijn voorzienigheid te verlaten, dan of zij anders gezind waren, waarna de Heere op hun belofte van gehoorzaamheid, door de mond van Mozes hen voorschreef, hetgeen in het volgende vers gemeld wordt..

Verzoeken moet hier opgevat worden in de zin van op de proef stellen. De Heere stelde hen op de proef, niet alleen door het water te Mara, dat Hij op hun op de weg deed ontmoeten, welke Hij hen had aangewezen, maar ook door hetgeen Hij tot hen sprak, omtrent het onderhouden van Zijn geboden..

Vers 25

25. Hij dan, Mozes, riep tot de HEERE; en de HEERE wees hem een hout, 1) dat wierp hij in dat water; toen werd het water zoet. Aldaar, te Mara, waar de reeks van zijn zegenende en opvoedende wonderen begon, stelde Hij het volk de kinderen van Israël, een instelling, 2) hoe Hij hen verder wilde leiden en regeren, namelijk wonderbaar en genadig, en een recht, dat zij in alle noden zich tot de Goddelijke Helper zouden wenden, en aldaar verzocht Hij hetzelfde. 3) 1) In het Hebreeuws Ets, dat in de eerste plaats boom betekent, maar vervolgens ook hout. Over de betekenis van het bezigen van dit hout wordt verschillend gedacht. Calvijn zegt, dat hij meer tot de mening overhelt, dat er in dit hout wel een natuurlijke verborgen kracht is geweest, maar dat toch ook de smaak van het water door een wonder is verbeterd. Anderen zijn van mening, dat het hout beslist zulk een kracht heeft gehad. Hiertegen strijdt echter, dat de Bedoeïenen, de bewoners van de woestijn, geen hout kennen, dat de bitterheid vermag weg te nemen, en bovenal wordt het hier uitdrukkelijk gezegd, dat God, de Heere, hem een hout aanwees, om het in het water te werpen. In het hout op zichzelf lag volstrekt geen genezende kracht, maar in het hout door het geloof in het water geworpen. Gelijk in het water van de Jordaan voor Naman op zichzelf geen genezende kracht lag, maar alleen, wanneer hij het woord van de profeet, d.i. het woord van God geloofde zo ook hier. De Heere wil hiermee zeggen, dat Hij in geheel enige zin de Heelmeester is van Israël, zowel om het aardse water, dat bitter was, zoet te maken, als om het te genezen van alle zielekwalen. In Egypte had de Heere het zoete water van de Nijl ondrinkbaar gemaakt, hier maakt Hij voor Zijn volk het bittere water zoet..

2) Nadat God Zijn volk door gebrek aan water had beproefd, liet Hij hen tegelijk door Zijn woord vermanen, om in het vervolg meer gewillig en gehoorzaam zich aan Zijn heerschappij te onderwerpen..

O.i. gaat men te ver, als men meent, dat hier werkelijk statuten en instellingen aan het volk zijn geschonken. Gelijk de Heere tot Abraham kwam, na de geschiedenis met Hagar, om hem te vermanen oprecht voor Hem te wandelen, alzo komt de Heere hier ook tot zijn volk, om het te bepalen bij hun dure roeping, om de Heere te gehoorzamen, en om hen erop te wijzen, dat de Heere met hen zal handelen in een weg van wonderbare bewaring en van wonderbare uitredding..

3) Men zou deze woorden alzo kunnen verstaan, dat God de Israëlieten, eer zij van Mara verder trokken, voorstelde, zich nauwkeurig te onderzoeken, of zij, nu zij zich van het juk van de Egyptische dienstbaarheid verlost zagen, geneigd waren, om Hem te dienen, en zich te enemale op Zijn voorzienigheid te verlaten, dan of zij anders gezind waren, waarna de Heere op hun belofte van gehoorzaamheid, door de mond van Mozes hen voorschreef, hetgeen in het volgende vers gemeld wordt..

Verzoeken moet hier opgevat worden in de zin van op de proef stellen. De Heere stelde hen op de proef, niet alleen door het water te Mara, dat Hij op hun op de weg deed ontmoeten, welke Hij hen had aangewezen, maar ook door hetgeen Hij tot hen sprak, omtrent het onderhouden van Zijn geboden..

Vers 26

26. En Jehova gaf hun de belofte van Zijn bewaring en zei: 1) Is het, dat gij met ernst naar de stem van de HEERE, uw God, luisteren zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn instellingen; zo zal Ik geen van de ziekten of plagen op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb (Exodus. 7:14-12:29). Z zal het geschieden: want Ik ben de HEERE, uw heelmeester, 2) die alle ziekten ophef en alle plagen wegneem (Exodus 23:25 Deuteronomy 7:15 ). 1) Mozes verklaart nu, hoedanig dit statuut of edict geweest is, hetwelk God had gesteld. Want hij handelt hier niet over de gehele wet, welke straks op de berg Sinaï zou gegeven worden, maar over de vermaning, welke gediend had, om de boosheid van het volk te kastijden. De hoofdsom nu is, dat indien de Israëliet God onderdanig en gehoorzaam zouden zijn, Hij zelf op Zijn beurt hun een weldoener zou wezen. En het is tevens een stilzwijgend verwijt, opdat zij zouden weten, dat zij door hun zonde, zich de moeilijkheden hadden op de hals gehaald, welke hun waren wedervaren. De Egyptenaren houdt Hij hen als een voorbeeld voor, wier verzet zij hadden gezien, hetgeen God door grote en zware straffen gewroken had. Wat Hij daarop laat volgen: Ik ben de Heere, uw geneesmeester, doet Hij tot bevestiging, alsof Hij wil zeggen: dat de Israëlieten van dezelfde plagen, welke de Egyptenaren getroffen hadden, waren verschoond, en dat zij, om geen andere oorzaak ongedeerd waren gebleven, dan omdat God hun geneesmeester was geweest..

2) Het bittere water is de wet, of de kennis van de zonde; de boom des levens is het lieve Evangelie, het Woord van Gods genade, barmhartigheid en goedheid. Wanneer het Evangelie het hart aanraakt, waarin de wet treurigheid, schrik en droefheid teweeg brengt, dan smaakt het, en daardoor volgt zoetheid en lust tot de wet..

Jezus is de steen der wijzen, die gezondheid en leven geeft. Jezus verlost van alle pijn; leg Hem op het hart, zo wijken alle smarten. Door Christus wordt de bittere wet zoet, en hebben wij een vermaak in de wet van God naar de inwendige mens..

Dit verhaal doet ons zien, dat God dit volk tot geen ander einde uit Egypte had gevoerd, onder zo veel tekenen en wonderen, dan opdat Hij het aan Hem zou onderwerpen, als hun Heere en God, waartoe zij in of liever door Mozes, d.i. door de dienst van Mozes, zoals Augustinus leert, gedoopt waren in de wolk en in de zee 1 Corinthiers 10:2), en waartoe Hij hen hier hun verplichting tot het gehoorzamen van Zijn woord, indachtig maakt, als hun Koning, Wetgever en Priester, hen brengende onder de band van het Verbond, welke voorwaarde aan het geloof, werkzaam door de liefde, en de belofte een genadige bewaring voor alle verordende oordelen..

Vers 26

26. En Jehova gaf hun de belofte van Zijn bewaring en zei: 1) Is het, dat gij met ernst naar de stem van de HEERE, uw God, luisteren zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn instellingen; zo zal Ik geen van de ziekten of plagen op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb (Exodus. 7:14-12:29). Z zal het geschieden: want Ik ben de HEERE, uw heelmeester, 2) die alle ziekten ophef en alle plagen wegneem (Exodus 23:25 Deuteronomy 7:15 ). 1) Mozes verklaart nu, hoedanig dit statuut of edict geweest is, hetwelk God had gesteld. Want hij handelt hier niet over de gehele wet, welke straks op de berg Sinaï zou gegeven worden, maar over de vermaning, welke gediend had, om de boosheid van het volk te kastijden. De hoofdsom nu is, dat indien de Israëliet God onderdanig en gehoorzaam zouden zijn, Hij zelf op Zijn beurt hun een weldoener zou wezen. En het is tevens een stilzwijgend verwijt, opdat zij zouden weten, dat zij door hun zonde, zich de moeilijkheden hadden op de hals gehaald, welke hun waren wedervaren. De Egyptenaren houdt Hij hen als een voorbeeld voor, wier verzet zij hadden gezien, hetgeen God door grote en zware straffen gewroken had. Wat Hij daarop laat volgen: Ik ben de Heere, uw geneesmeester, doet Hij tot bevestiging, alsof Hij wil zeggen: dat de Israëlieten van dezelfde plagen, welke de Egyptenaren getroffen hadden, waren verschoond, en dat zij, om geen andere oorzaak ongedeerd waren gebleven, dan omdat God hun geneesmeester was geweest..

2) Het bittere water is de wet, of de kennis van de zonde; de boom des levens is het lieve Evangelie, het Woord van Gods genade, barmhartigheid en goedheid. Wanneer het Evangelie het hart aanraakt, waarin de wet treurigheid, schrik en droefheid teweeg brengt, dan smaakt het, en daardoor volgt zoetheid en lust tot de wet..

Jezus is de steen der wijzen, die gezondheid en leven geeft. Jezus verlost van alle pijn; leg Hem op het hart, zo wijken alle smarten. Door Christus wordt de bittere wet zoet, en hebben wij een vermaak in de wet van God naar de inwendige mens..

Dit verhaal doet ons zien, dat God dit volk tot geen ander einde uit Egypte had gevoerd, onder zo veel tekenen en wonderen, dan opdat Hij het aan Hem zou onderwerpen, als hun Heere en God, waartoe zij in of liever door Mozes, d.i. door de dienst van Mozes, zoals Augustinus leert, gedoopt waren in de wolk en in de zee 1 Corinthiers 10:2), en waartoe Hij hen hier hun verplichting tot het gehoorzamen van Zijn woord, indachtig maakt, als hun Koning, Wetgever en Priester, hen brengende onder de band van het Verbond, welke voorwaarde aan het geloof, werkzaam door de liefde, en de belofte een genadige bewaring voor alle verordende oordelen..

Vers 27

27. Toen 1) kwamen zij, omstreeks de 29ste Abib, de laatste dag van de maand, in het ongeveer een mijl brede rivierdal Elim 2) (prieël van palmbomen); en daar waren twaalf waterfonteinen, en zeventig palmbomen; het scheendus een plaats te zijn, bepaald door Israël tot een rustplaats bereid. Aan ieder van de twaalf stammen bood het een bron van verkwikking voor mensen en vee, en voor de tent van ieder van de zeventig oudsten (Exodus 24:9) de schaduw van een boom; en zij legerden zich aldaar aan de wateren, die, hoewel enigszinszoutachtig, toch verreweg de beste waren van hun hele tocht.

1)"Toen," nl. nadat zij drie dagen te Mara verblijf hadden gehouden, en een reis van drie uur hadden gemaakt..

2) Het tegenwoordige Wady-Gharendel, tien en een halve mijl ten zuidoosten van Suez. "In de regentijd vindt men hier een aanmerkelijke stroom; thans (in september) was deze uitgedroogd, doch wij vonden daar tamelijk goed water; wij moesten het evenwel een of twee voet onder het zand zoeken, omdat het in aangeven tijd niet geregend had. Omdat er hier geen gebrek aan water is, ziet men hier ook vele bomen, die voor hem, die van Caïro komt, een schoon gezicht opleveren."

Deze liefelijke Oase, die, als een kleinood afgesloten ligt tussen muren van kalksteenrotsen, moest in tegenstelling tot Mara op Israël de indruk maken, dat de Heere Zijn volk ook in onvruchtbare woestijnen op groene vruchtbare streken en bij frisse wateren leiden kan (Psalm. 23); daar hebben zij een bepaalde tijd rust gehad, misschien van 1-7 van de volgende maand..

De Heere schenkt ons aan deze zijde reeds nu en dan uren van verkwikking, waarin wij iets van die rust smaken, die nog overblijft voor het volk van God, uren, waarin elk gevoel in onze borst jubelt: "mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker." Het wordt ons in deze zaligste uren van ons leven vergund, met vrije ogen in te zien in de heerlijkheid van onze Heer; van de geheimen van het hemelrijk is als het ware de sluier weggenomen; het hart van onze trouwe God ligt voor ons, en wij lezen daarin als in een open boek. De dierbaarheid van de verlossing grijpt onze ziel aan; alle treurigheid is verdwenen; van alle schuld zijn wij vrij; wij liggen aan de borst van onze Heiland; Zijn vrede doorwaait ons; Zijn licht doorstraalt ons; Zijn kracht doordringt ons; onze ziel heeft haar feestkleed aangetrokken; ons hart vlamt in liefdesvuur; onze gedachten denken slechts aan Hem, aan Hem, in wiens bloed wij ons ontzondigd voelen; door Wiens gehoorzaamheid wij ons gerechtvaardigd en reeds volmaakt weten. Wij zijn in Elim, maar wij zijn nooit lang daarin; wij worden slechts soms in het Elim op deze aarde geleid, opdat wij naar dat aan de andere zijde van het graf leren verlangen..

En toch vormen deze twee legerplaatsen duidelijk een bewuste en bedoelde tegenstelling. Het is reeds zeer juist opgemerkt, dat Mara en Elim tot elkaar in verhouding staan als de geloofsbeproeving en haar vrucht, als de zondige toestand van het Verbondsvolk en de genaderijke ontferming van de Verbondsgod. Mara is uitdrukking van de woestijn, in zoverre dit oord van beproeving, verzoeking en opleidende tucht is; Elim daarentegen in zoverre deze woestijn tevens de plaats van de leiding van de goddelijke genade en van de sluiting van het verbond is. Elim is een rustoord, dat voor Israël niet slechts juist geschikt was, maar ook in de voorzienige leiding van de Heere, met dat doel bepaald was aangewezen..

Vers 27

27. Toen 1) kwamen zij, omstreeks de 29ste Abib, de laatste dag van de maand, in het ongeveer een mijl brede rivierdal Elim 2) (prieël van palmbomen); en daar waren twaalf waterfonteinen, en zeventig palmbomen; het scheendus een plaats te zijn, bepaald door Israël tot een rustplaats bereid. Aan ieder van de twaalf stammen bood het een bron van verkwikking voor mensen en vee, en voor de tent van ieder van de zeventig oudsten (Exodus 24:9) de schaduw van een boom; en zij legerden zich aldaar aan de wateren, die, hoewel enigszinszoutachtig, toch verreweg de beste waren van hun hele tocht.

1)"Toen," nl. nadat zij drie dagen te Mara verblijf hadden gehouden, en een reis van drie uur hadden gemaakt..

2) Het tegenwoordige Wady-Gharendel, tien en een halve mijl ten zuidoosten van Suez. "In de regentijd vindt men hier een aanmerkelijke stroom; thans (in september) was deze uitgedroogd, doch wij vonden daar tamelijk goed water; wij moesten het evenwel een of twee voet onder het zand zoeken, omdat het in aangeven tijd niet geregend had. Omdat er hier geen gebrek aan water is, ziet men hier ook vele bomen, die voor hem, die van Caïro komt, een schoon gezicht opleveren."

Deze liefelijke Oase, die, als een kleinood afgesloten ligt tussen muren van kalksteenrotsen, moest in tegenstelling tot Mara op Israël de indruk maken, dat de Heere Zijn volk ook in onvruchtbare woestijnen op groene vruchtbare streken en bij frisse wateren leiden kan (Psalm. 23); daar hebben zij een bepaalde tijd rust gehad, misschien van 1-7 van de volgende maand..

De Heere schenkt ons aan deze zijde reeds nu en dan uren van verkwikking, waarin wij iets van die rust smaken, die nog overblijft voor het volk van God, uren, waarin elk gevoel in onze borst jubelt: "mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker." Het wordt ons in deze zaligste uren van ons leven vergund, met vrije ogen in te zien in de heerlijkheid van onze Heer; van de geheimen van het hemelrijk is als het ware de sluier weggenomen; het hart van onze trouwe God ligt voor ons, en wij lezen daarin als in een open boek. De dierbaarheid van de verlossing grijpt onze ziel aan; alle treurigheid is verdwenen; van alle schuld zijn wij vrij; wij liggen aan de borst van onze Heiland; Zijn vrede doorwaait ons; Zijn licht doorstraalt ons; Zijn kracht doordringt ons; onze ziel heeft haar feestkleed aangetrokken; ons hart vlamt in liefdesvuur; onze gedachten denken slechts aan Hem, aan Hem, in wiens bloed wij ons ontzondigd voelen; door Wiens gehoorzaamheid wij ons gerechtvaardigd en reeds volmaakt weten. Wij zijn in Elim, maar wij zijn nooit lang daarin; wij worden slechts soms in het Elim op deze aarde geleid, opdat wij naar dat aan de andere zijde van het graf leren verlangen..

En toch vormen deze twee legerplaatsen duidelijk een bewuste en bedoelde tegenstelling. Het is reeds zeer juist opgemerkt, dat Mara en Elim tot elkaar in verhouding staan als de geloofsbeproeving en haar vrucht, als de zondige toestand van het Verbondsvolk en de genaderijke ontferming van de Verbondsgod. Mara is uitdrukking van de woestijn, in zoverre dit oord van beproeving, verzoeking en opleidende tucht is; Elim daarentegen in zoverre deze woestijn tevens de plaats van de leiding van de goddelijke genade en van de sluiting van het verbond is. Elim is een rustoord, dat voor Israël niet slechts juist geschikt was, maar ook in de voorzienige leiding van de Heere, met dat doel bepaald was aangewezen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-15.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile