Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Deuteronomium 33

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 33

Deuteronomy 33:1.

LAATSTE ZEGEN EN VOORSPELLING VAN MOZES.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 33

Deuteronomy 33:1.

LAATSTE ZEGEN EN VOORSPELLING VAN MOZES.

Vers 1

1. Dit nu is de zegen, 1) waarmee Mozes, de man Gods, 2) die met God onmiddellijke omgang genoot en zich verheugde in bovennatuurlijke goddelijke openbaringen, a) de kinderen van Israël, naar de wijze van de aartsvaders, b) gezegend heeft voor zijn dood, en aan iedere stam zijn eigen plaats verkondigd heeft in het grote geheel van de toekomstige theocratie.

a) Joshua 14:6 Psalms 90:1; 1 Samuel 9:6; 1 Samuel 9:1 Koningen 12:22; 13:14 b) Genesis 27:1, 49

1) Een vergelijking van deze zegen over Israëls stammen uitgesproken met die van Jakob, brengt aan het licht, dat in de grond van de zaak beide gelijk zijn. De zegen van Jakob wordt door Mozes nader bevestigd. Slechts met dit onderscheid, dat door Mozes gerekend wordt met de verandering van toestanden. De stammen van Israël zijn groot en uitgebreid geworden. De kinderen van Jakob zijn tot volken geworden. En, waar Jakob een Simeon en Levi beiden wijst op hun verschrikkelijke zonden, daar rekent Mozes met het feit, dat God, de Heere, de vloek van Levi genadig in een zegen heeft veranderd, nadat Levi is opgekomen en geijverd heeft voor de eer van Jehova, toen het volk moedwillig het Verbond bij Sinaï had verbroken. Mozes treedt hier op als "man Gods" d.i. als profeet, die zich verheugen mocht in Gods onmiddellijke openbaring..

2) Man Gods is hetzelfde als Profeet.. Deuteronomy 33:1.

LAATSTE ZEGEN EN VOORSPELLING VAN MOZES.

1. Dit nu is de zegen, 1) waarmee Mozes, de man Gods, 2) die met God onmiddellijke omgang genoot en zich verheugde in bovennatuurlijke goddelijke openbaringen, a) de kinderen van Israël, naar de wijze van de aartsvaders, b) gezegend heeft voor zijn dood, en aan iedere stam zijn eigen plaats verkondigd heeft in het grote geheel van de toekomstige theocratie.

a) Joshua 14:6 Psalms 90:1; 1 Samuel 9:6; 1 Samuel 9:1 Koningen 12:22; 13:14

1) Een vergelijking van deze zegen over Israëls stammen uitgesproken met die van Jakob, brengt aan het licht, dat in de grond van de zaak beide gelijk zijn. De zegen van Jakob wordt door Mozes nader bevestigd. Slechts met dit onderscheid, dat door Mozes gerekend wordt met de verandering van toestanden. De stammen van Israël zijn groot en uitgebreid geworden. De kinderen van Jakob zijn tot volken geworden. En, waar Jakob een Simeon en Levi beiden wijst op hun verschrikkelijke zonden, daar rekent Mozes met het feit, dat God, de Heere, de vloek van Levi genadig in een zegen heeft veranderd, nadat Levi is opgekomen en geijverd heeft voor de eer van Jehova, toen het volk moedwillig het Verbond bij Sinaï had verbroken. Mozes treedt hier op als "man Gods" d.i. als profeet, die zich verheugen mocht in Gods onmiddellijke openbaring..

2) Man Gods is hetzelfde als Profeet..

Vers 1

1. Dit nu is de zegen, 1) waarmee Mozes, de man Gods, 2) die met God onmiddellijke omgang genoot en zich verheugde in bovennatuurlijke goddelijke openbaringen, a) de kinderen van Israël, naar de wijze van de aartsvaders, b) gezegend heeft voor zijn dood, en aan iedere stam zijn eigen plaats verkondigd heeft in het grote geheel van de toekomstige theocratie.

a) Joshua 14:6 Psalms 90:1; 1 Samuel 9:6; 1 Samuel 9:1 Koningen 12:22; 13:14 b) Genesis 27:1, 49

1) Een vergelijking van deze zegen over Israëls stammen uitgesproken met die van Jakob, brengt aan het licht, dat in de grond van de zaak beide gelijk zijn. De zegen van Jakob wordt door Mozes nader bevestigd. Slechts met dit onderscheid, dat door Mozes gerekend wordt met de verandering van toestanden. De stammen van Israël zijn groot en uitgebreid geworden. De kinderen van Jakob zijn tot volken geworden. En, waar Jakob een Simeon en Levi beiden wijst op hun verschrikkelijke zonden, daar rekent Mozes met het feit, dat God, de Heere, de vloek van Levi genadig in een zegen heeft veranderd, nadat Levi is opgekomen en geijverd heeft voor de eer van Jehova, toen het volk moedwillig het Verbond bij Sinaï had verbroken. Mozes treedt hier op als "man Gods" d.i. als profeet, die zich verheugen mocht in Gods onmiddellijke openbaring..

2) Man Gods is hetzelfde als Profeet.. Deuteronomy 33:1.

LAATSTE ZEGEN EN VOORSPELLING VAN MOZES.

1. Dit nu is de zegen, 1) waarmee Mozes, de man Gods, 2) die met God onmiddellijke omgang genoot en zich verheugde in bovennatuurlijke goddelijke openbaringen, a) de kinderen van Israël, naar de wijze van de aartsvaders, b) gezegend heeft voor zijn dood, en aan iedere stam zijn eigen plaats verkondigd heeft in het grote geheel van de toekomstige theocratie.

a) Joshua 14:6 Psalms 90:1; 1 Samuel 9:6; 1 Samuel 9:1 Koningen 12:22; 13:14

1) Een vergelijking van deze zegen over Israëls stammen uitgesproken met die van Jakob, brengt aan het licht, dat in de grond van de zaak beide gelijk zijn. De zegen van Jakob wordt door Mozes nader bevestigd. Slechts met dit onderscheid, dat door Mozes gerekend wordt met de verandering van toestanden. De stammen van Israël zijn groot en uitgebreid geworden. De kinderen van Jakob zijn tot volken geworden. En, waar Jakob een Simeon en Levi beiden wijst op hun verschrikkelijke zonden, daar rekent Mozes met het feit, dat God, de Heere, de vloek van Levi genadig in een zegen heeft veranderd, nadat Levi is opgekomen en geijverd heeft voor de eer van Jehova, toen het volk moedwillig het Verbond bij Sinaï had verbroken. Mozes treedt hier op als "man Gods" d.i. als profeet, die zich verheugen mocht in Gods onmiddellijke openbaring..

2) Man Gods is hetzelfde als Profeet..

Vers 2

2. a) Hij zei dan, zich in de geest op die dag vertegenwoordigende: De HEERE is van Sinaï gekomen, en is hun, de kinderen van Israël, opgegaan van het daaraan ten oosten gelegen gebergte Seïr; b) hij is blinkendeverschenen 1) van het gebergte Paran, het van de woestijn noordelijk aangrenzende bergland van de Azazimeh c) en is aangekomen met2) (woordelijk: uit het midden van) tienduizenden van de heiligen; tot zijn rechterhand was een vurige wet 3) aan hen (anders): een stralend vuur voor hen.

a)Exodus 19:1-Exodus 19:24,Exodus 19:11 b) Zie Numbers 20:17 c) Zie Numbers 12:16

1) Mozes heeft bij deze, in hoge dichterlijke vlucht gesproken woorden, de kinderen van Israël voor ogen van af het tijdstip toen zij de woestijn uittraden om de Sinaïtische wetgeving te ontvangen. D r juist kwam hun de Heere tegen en ging als de stralende zon over hen op, omdat toch de wolk en vuurzuil zich aan de spits van het leger stelde (Exodus 13:20); op de weg evenwel naar de Sinaï gaf Hij Zijn aanwezigheid nog op bijzondere wijze te kennen, door de van daar af plotseling uit de wolken schietende bliksemstralen (Exodus 16:10), totdat Hij zelf op de dag van de wetgeving onder het rommelen van de donder en het flikkeren van de bliksem neerdaalde op de Sinaï. Deze verschillende verschijningen van God zijn hier evenwel met een blik op hun eigenlijk doelwit, de wetsopenbaring en Verbondssluiting op de Sinaï, in deze een verschijning samengevat; toen brak ineens de zon van de goddelijke majesteit in haar volle majestueuze glans door het wolkengordijn. Wanneer evenwel daarnaast ook melding gemaakt wordt van Seïr en Paran, dan moet men opmerken, dat hierdoor de woestijn, die de Heere Zich uitgekozen had als de plaats tot openbaring van Zijn genade en gerechtigheid, naar het oosten en noorden begrensd wordt, en daarmee wordt daarom uitgedrukt, dat Hij, de Heere, deze woestijn, in haar gehele uitgebreidheid tot die grenzen toe, voor Zich geheiligd heeft tot een plaats van Zijn aanwezigheid, om die met Zijn levenslicht te vervullen, terwijl er anders slechts dood en duisternis heerste. Eindelijk zijn de meriaden, de talloze scharen van de heiligen of engelen genoemd; die vormen daarboven de krans, of de omgeving van de troon Jehova's. Maar Hij heeft het niet versmaad, om Zich op te maken uit Zijn heilige woning en de troon van Zijn heerlijkheid op de Sinaï op te slaan..

2) Het luidt trouwens in de grondtekst niet "met" maar "van" (Hij kwam van de talloze scharen, of uit hun midden); natuurlijk begeleidden Hem deze heiligen naar de plaats van Zijn openbaring, en zo in de vertaling van de Septuaginta, die hier door de Duitse en Hollandse vertalers gevolgd is, al is zij letterlijk niet in orde, toch zakelijk goed. Op deze vertaling berust dan de in het Nieuwe Testament (Acts 7:53 Galaten. 3:19 Hebrews 2:2 ) als waarheid bevestigde mening van de joden, dat de wetgeving met medewerking van de engelen is geschied (zie Exodus 19:25)

3) Luther heeft met andere uitleggers (zoals ook onze vertalers) de in de Hebreeuwse tekst staande uitdrukking tdsa(= sch-dath) als twee woorden opgenomen: = vuur van de wet = vurige wet, d.i. een wet, die onder een groot vuur gegeven is en een kracht en werking als het vuur heeft. Het woord td (wet, edikt) is echter een eerst uit het Perzische in het Chaldeeuws overgenomen uitdrukking en wordt alleen gebruikt voor de wet van God in latere Bijbelboeken door Niet-Joden (Ezra 7:12,Ezra 7:21,Ezra 7:25, Daniël6:6 ); men neemt daarom bovenstaande woorden gevoegelijker op voor n woord: tdsa (= schdath = stralend vuur) en laat de uitdrukking dan slaan op de bliksemstralen, waarmee de verschijning van de Heere op de Sinaï gepaard ging..

De woorden: tot zijn rechterhand was een vurige wet aan hen, geven geen goede zin. In Habakkuk 3:4 hebben wij gelijkluidende schilderingen van de Majesteit van God. Ook daar wordt van hoornen of stralen gesproken. In verschillende handschriften worden dan ook beide woorden sa en td verbonden..

Vers 2

2. a) Hij zei dan, zich in de geest op die dag vertegenwoordigende: De HEERE is van Sinaï gekomen, en is hun, de kinderen van Israël, opgegaan van het daaraan ten oosten gelegen gebergte Seïr; b) hij is blinkendeverschenen 1) van het gebergte Paran, het van de woestijn noordelijk aangrenzende bergland van de Azazimeh c) en is aangekomen met2) (woordelijk: uit het midden van) tienduizenden van de heiligen; tot zijn rechterhand was een vurige wet 3) aan hen (anders): een stralend vuur voor hen.

a)Exodus 19:1-Exodus 19:24,Exodus 19:11 b) Zie Numbers 20:17 c) Zie Numbers 12:16

1) Mozes heeft bij deze, in hoge dichterlijke vlucht gesproken woorden, de kinderen van Israël voor ogen van af het tijdstip toen zij de woestijn uittraden om de Sinaïtische wetgeving te ontvangen. D r juist kwam hun de Heere tegen en ging als de stralende zon over hen op, omdat toch de wolk en vuurzuil zich aan de spits van het leger stelde (Exodus 13:20); op de weg evenwel naar de Sinaï gaf Hij Zijn aanwezigheid nog op bijzondere wijze te kennen, door de van daar af plotseling uit de wolken schietende bliksemstralen (Exodus 16:10), totdat Hij zelf op de dag van de wetgeving onder het rommelen van de donder en het flikkeren van de bliksem neerdaalde op de Sinaï. Deze verschillende verschijningen van God zijn hier evenwel met een blik op hun eigenlijk doelwit, de wetsopenbaring en Verbondssluiting op de Sinaï, in deze een verschijning samengevat; toen brak ineens de zon van de goddelijke majesteit in haar volle majestueuze glans door het wolkengordijn. Wanneer evenwel daarnaast ook melding gemaakt wordt van Seïr en Paran, dan moet men opmerken, dat hierdoor de woestijn, die de Heere Zich uitgekozen had als de plaats tot openbaring van Zijn genade en gerechtigheid, naar het oosten en noorden begrensd wordt, en daarmee wordt daarom uitgedrukt, dat Hij, de Heere, deze woestijn, in haar gehele uitgebreidheid tot die grenzen toe, voor Zich geheiligd heeft tot een plaats van Zijn aanwezigheid, om die met Zijn levenslicht te vervullen, terwijl er anders slechts dood en duisternis heerste. Eindelijk zijn de meriaden, de talloze scharen van de heiligen of engelen genoemd; die vormen daarboven de krans, of de omgeving van de troon Jehova's. Maar Hij heeft het niet versmaad, om Zich op te maken uit Zijn heilige woning en de troon van Zijn heerlijkheid op de Sinaï op te slaan..

2) Het luidt trouwens in de grondtekst niet "met" maar "van" (Hij kwam van de talloze scharen, of uit hun midden); natuurlijk begeleidden Hem deze heiligen naar de plaats van Zijn openbaring, en zo in de vertaling van de Septuaginta, die hier door de Duitse en Hollandse vertalers gevolgd is, al is zij letterlijk niet in orde, toch zakelijk goed. Op deze vertaling berust dan de in het Nieuwe Testament (Acts 7:53 Galaten. 3:19 Hebrews 2:2 ) als waarheid bevestigde mening van de joden, dat de wetgeving met medewerking van de engelen is geschied (zie Exodus 19:25)

3) Luther heeft met andere uitleggers (zoals ook onze vertalers) de in de Hebreeuwse tekst staande uitdrukking tdsa(= sch-dath) als twee woorden opgenomen: = vuur van de wet = vurige wet, d.i. een wet, die onder een groot vuur gegeven is en een kracht en werking als het vuur heeft. Het woord td (wet, edikt) is echter een eerst uit het Perzische in het Chaldeeuws overgenomen uitdrukking en wordt alleen gebruikt voor de wet van God in latere Bijbelboeken door Niet-Joden (Ezra 7:12,Ezra 7:21,Ezra 7:25, Daniël6:6 ); men neemt daarom bovenstaande woorden gevoegelijker op voor n woord: tdsa (= schdath = stralend vuur) en laat de uitdrukking dan slaan op de bliksemstralen, waarmee de verschijning van de Heere op de Sinaï gepaard ging..

De woorden: tot zijn rechterhand was een vurige wet aan hen, geven geen goede zin. In Habakkuk 3:4 hebben wij gelijkluidende schilderingen van de Majesteit van God. Ook daar wordt van hoornen of stralen gesproken. In verschillende handschriften worden dan ook beide woorden sa en td verbonden..

Vers 3

3. Immers bemint Hij de volken! Al zijn heiligen 1) zijn in uw 2) hand; zij zullen in het midden tussen uw voeten gezet worden, een ieder zal ontvangen van uw woorden (Exodus 24:9-Exodus 24:11).

1) Wie zijn deze heiligen? Zijn het de kinderen van Israël of zijn het de Engelen? Voor het eerste is weinig, voor het tweede is zeer veel te zeggen. Nergens toch worden alle Israëlieten heiligen van God genaamd. Alleen de gelovigen onder hen. Verstaat men hier onder heiligen de Engelen, dan is het volgende beter te verstaan. De vertaling moet toch zijn: Zij leggen zich aan uw voeten en verheffen zich op uw woorden, of: uw bevelen. En dit laatste past geheel in het kader van de leer van de Engelen, zoals die in de Heilige Schrift wordt gevonden. Gedienstige geesten zijn zij, die ieder ogenblik gereed zijn, om de bevelen van de Heere te volbrengen.. 2) De rede gaat hier plotseling van de derde in de tweede persoon over en wordt toespraak; dat klinkt bij ons vreemd, misschien onwelluidend; in de gewijde dichtkunst heeft het evenwel een goede grond..

De taal van de heilige geestdrift leent zich als een gewillig en buigzaam werktuig elke keer tot iedere uitdrukking een beweging in de aanschouwing of in het gevoel..

Evenzo spreekt Mozes in het volgende vers van zichzelf in de derde persoon, omdat hij zich geheel en al onder het volk verplaatst en daarmee tot een geheel samensmelt; ook dat heeft een goede grond, want de wet, die hij in de naam van de Heere gegeven had, was eveneens aan hemzelf gegeven en had voor hem dezelfde verbindende kracht als voor ieder lid van de gemeente..

Vers 3

3. Immers bemint Hij de volken! Al zijn heiligen 1) zijn in uw 2) hand; zij zullen in het midden tussen uw voeten gezet worden, een ieder zal ontvangen van uw woorden (Exodus 24:9-Exodus 24:11).

1) Wie zijn deze heiligen? Zijn het de kinderen van Israël of zijn het de Engelen? Voor het eerste is weinig, voor het tweede is zeer veel te zeggen. Nergens toch worden alle Israëlieten heiligen van God genaamd. Alleen de gelovigen onder hen. Verstaat men hier onder heiligen de Engelen, dan is het volgende beter te verstaan. De vertaling moet toch zijn: Zij leggen zich aan uw voeten en verheffen zich op uw woorden, of: uw bevelen. En dit laatste past geheel in het kader van de leer van de Engelen, zoals die in de Heilige Schrift wordt gevonden. Gedienstige geesten zijn zij, die ieder ogenblik gereed zijn, om de bevelen van de Heere te volbrengen.. 2) De rede gaat hier plotseling van de derde in de tweede persoon over en wordt toespraak; dat klinkt bij ons vreemd, misschien onwelluidend; in de gewijde dichtkunst heeft het evenwel een goede grond..

De taal van de heilige geestdrift leent zich als een gewillig en buigzaam werktuig elke keer tot iedere uitdrukking een beweging in de aanschouwing of in het gevoel..

Evenzo spreekt Mozes in het volgende vers van zichzelf in de derde persoon, omdat hij zich geheel en al onder het volk verplaatst en daarmee tot een geheel samensmelt; ook dat heeft een goede grond, want de wet, die hij in de naam van de Heere gegeven had, was eveneens aan hemzelf gegeven en had voor hem dezelfde verbindende kracht als voor ieder lid van de gemeente..

Vers 4

4. Mozes 1) heeft ons uit datgene, wat Gij, Heere, met hem gesproken hebt, de wet geboden, een erfenis van Jakobs gemeente, deze wet, die onze edelste bezitting, ons hoogste kleinood is voor alle volkeren van de aarde (Psalms 119:111 Romans 3:2 ).

1) In plaats van nu te zeggen: Hij heeft de stammen van Israël door mijn bemiddeling het gebod gegeven, stelt Mozes zich in de plaats van het horende volk en spreekt van zich, niet slechts in de derde persoon, maar tegelijk zo, dat hij zijn persoon met het volk vereenzelvigt, omdat hij wilde, dat het volk, uit volle overtuiging, zijn woorden hem zou naspreken en omdat de wet, welke hij hun in de Naam van de Heere had gegeven, ook hem zelf was geschonken, ook voor hem zelf, dezelfde verbindende kracht had als voor ieder lid van de gemeente..

Vers 4

4. Mozes 1) heeft ons uit datgene, wat Gij, Heere, met hem gesproken hebt, de wet geboden, een erfenis van Jakobs gemeente, deze wet, die onze edelste bezitting, ons hoogste kleinood is voor alle volkeren van de aarde (Psalms 119:111 Romans 3:2 ).

1) In plaats van nu te zeggen: Hij heeft de stammen van Israël door mijn bemiddeling het gebod gegeven, stelt Mozes zich in de plaats van het horende volk en spreekt van zich, niet slechts in de derde persoon, maar tegelijk zo, dat hij zijn persoon met het volk vereenzelvigt, omdat hij wilde, dat het volk, uit volle overtuiging, zijn woorden hem zou naspreken en omdat de wet, welke hij hun in de Naam van de Heere had gegeven, ook hem zelf was geschonken, ook voor hem zelf, dezelfde verbindende kracht had als voor ieder lid van de gemeente..

Vers 5

5. En Hij 1)was koning in Jeschurun, als de hoofden van het volk zich vergaderen, samen met de stammen van Israël.

1) Hij, niet Mozes, maar de Heere. Op hetzelfde ogenblik, waarop de Heere Israël Zijn wet openbaarde, Hij zich in bijzondere zin als hun Koning, wiens wetten zij moesten gehoorzamen, aan Wie zij de schatting van hun vrees en liefde hadden te betalen..

De zin van dit vers is de volgende: Op de dag, toen de Heere door de feestelijke wetgeving de stammen van Israël tot een volk verbond, nam Hij zelf het koningschap daarover op zich, om het niet alleen naar Zijn wil te regeren, maar ook om het beschutting en veiligheid te verzekeren en het tot welvaren, ja, tot macht en glans te brengen..

Volgens Luthers kanttekening: hij was geen koning en had er ook niets van weg, en hij hield toch het volk bijeen, zo, dat het een hoofd had, alsof dit een koning was, en niet verdwaalde. -Volgens deze opvatting bevatten Deuteronomy 33:4, Deuteronomy 33:5 het antwoord van het volk, aan de scheidende Mozes gegeven, om zijn woorden te bekrachtigen en zijn weldaden dankbaar te prijzen. Wij hebben echter reeds in de aanm. bij Deuteronomy 33:3 zie Deuteronomy 33:3 gezien, dat veelmeer Mozes zich in Deuteronomy 33:4 en 5 met het volk tot n eenheid verenigt en zich de grote weldaden van God, als ook aan hem bewezen herinnert. Daarom is de volgende overzetting te verkiezen, die ook beter aan de grondtekst beantwoordt:. 6. Dat Ruben leeft, dat zijn geslacht voortbestaat onder de kinderen van Israël, en niet sterft, te niet gaat, en dat zijn lieden van getal zijn, zodat men ze gemakkelijk tellen kan, dus: van gering getal zijn. Hij moet wel voortbestaan, maar omdat reeds de stamvader zich verwerpelijk gemaaktheeft (Genesis 49:3), en naderhand de oproermakers Dathan en Abiram zo groot een schuld op zich geladen hebben, zal het nooit een talrijke stam onder Israël worden (1 Chronicles 5:1).

Nu moest Simeon, volgens de orde, aan de beurt komen, maar die wordt overgeslagen; dat is, zoals reeds Efraïm Syrus (de voornaamste kerkleraar van de Syrische kerk in de 4de eeuw, zowel een uitstekend redenaar als een voortreffelijk dichter) zeer terecht heeft aangemerkt, daaruit te verklaren, dat het over hem door Jakob uitgesproken oordeel van de verstrooiing nog meer bevestigd geworden is. Volgens dit toch zou hij nooit op zichzelf, altijd in de grenzen van anderen zijn (Genesis 49:5). Dit bevel nu werd niet, zoals in de stam van Levi, door een geloofsdaad opgeheven of gematigd (zie Exodus 32:29), maar integendeel door de snoodheid van hun vorst Zimri (Numbers 25:14), ten gevolge waarvan wij ook het in het oog vallend gering getal van Simeon meenden op te merken (zie Numbers 26:14), nog sterker doorgevoerd..

Vers 5

5. En Hij 1)was koning in Jeschurun, als de hoofden van het volk zich vergaderen, samen met de stammen van Israël.

1) Hij, niet Mozes, maar de Heere. Op hetzelfde ogenblik, waarop de Heere Israël Zijn wet openbaarde, Hij zich in bijzondere zin als hun Koning, wiens wetten zij moesten gehoorzamen, aan Wie zij de schatting van hun vrees en liefde hadden te betalen..

De zin van dit vers is de volgende: Op de dag, toen de Heere door de feestelijke wetgeving de stammen van Israël tot een volk verbond, nam Hij zelf het koningschap daarover op zich, om het niet alleen naar Zijn wil te regeren, maar ook om het beschutting en veiligheid te verzekeren en het tot welvaren, ja, tot macht en glans te brengen..

Volgens Luthers kanttekening: hij was geen koning en had er ook niets van weg, en hij hield toch het volk bijeen, zo, dat het een hoofd had, alsof dit een koning was, en niet verdwaalde. -Volgens deze opvatting bevatten Deuteronomy 33:4, Deuteronomy 33:5 het antwoord van het volk, aan de scheidende Mozes gegeven, om zijn woorden te bekrachtigen en zijn weldaden dankbaar te prijzen. Wij hebben echter reeds in de aanm. bij Deuteronomy 33:3 zie Deuteronomy 33:3 gezien, dat veelmeer Mozes zich in Deuteronomy 33:4 en 5 met het volk tot n eenheid verenigt en zich de grote weldaden van God, als ook aan hem bewezen herinnert. Daarom is de volgende overzetting te verkiezen, die ook beter aan de grondtekst beantwoordt:. 6. Dat Ruben leeft, dat zijn geslacht voortbestaat onder de kinderen van Israël, en niet sterft, te niet gaat, en dat zijn lieden van getal zijn, zodat men ze gemakkelijk tellen kan, dus: van gering getal zijn. Hij moet wel voortbestaan, maar omdat reeds de stamvader zich verwerpelijk gemaaktheeft (Genesis 49:3), en naderhand de oproermakers Dathan en Abiram zo groot een schuld op zich geladen hebben, zal het nooit een talrijke stam onder Israël worden (1 Chronicles 5:1).

Nu moest Simeon, volgens de orde, aan de beurt komen, maar die wordt overgeslagen; dat is, zoals reeds Efraïm Syrus (de voornaamste kerkleraar van de Syrische kerk in de 4de eeuw, zowel een uitstekend redenaar als een voortreffelijk dichter) zeer terecht heeft aangemerkt, daaruit te verklaren, dat het over hem door Jakob uitgesproken oordeel van de verstrooiing nog meer bevestigd geworden is. Volgens dit toch zou hij nooit op zichzelf, altijd in de grenzen van anderen zijn (Genesis 49:5). Dit bevel nu werd niet, zoals in de stam van Levi, door een geloofsdaad opgeheven of gematigd (zie Exodus 32:29), maar integendeel door de snoodheid van hun vorst Zimri (Numbers 25:14), ten gevolge waarvan wij ook het in het oog vallend gering getal van Simeon meenden op te merken (zie Numbers 26:14), nog sterker doorgevoerd..

Vers 7

7. En dit is de zegen van Juda, dat hij zei, terwijl Hij zich tot deze stam wendde: Hoor, HEERE! de stem van Juda, wanneer hij U nodig heeft en Uw hulp inroept; want Juda is tot een koningsstam gemaakt a) en moet de anderestammen voorgaan in de heilige strijd; b) en breng hem weer tot zijn volk, doe hem genade vinden in de ogen van zijn broeders, opdat hij zijn bestemming kan nakomen, om de eerste en de voorste onder zijn broeders te zijn, zijn handen moeten hem genoegzaam zijn; laat het werk van zijn handen gedijen, opdat hij zichzelf machtig en groot maakt (volgens andere vertaling): met zijn handen strijdt hij voor het volk, en voert er oorlog voor; en zijt Gij hem een hulp tegen zijn vijanden, want dat zijn ook de vijanden van geheel Israël!

a) Genesis 49:9 b) Numbers 2:3; Numbers 7:12; Numbers 10:14

Met deze zegen, zo rijk aan inhoud, die aan Juda toedeelt, wat Ruben toebehoord had, is het gelegen, zowel wat de kortheid als het karakter betreft, evenals met Noachs zegen over Sem (Genesis 9:26); hier, zowel als daar, bijna enkel aanstipping-het hoogste en grootste kan zo dikwijls, naar het uiterlijke berekend, nog het kleinste zijn-hier, zowel als daar, voor alles een aanroepen van Jehova..

Vers 7

7. En dit is de zegen van Juda, dat hij zei, terwijl Hij zich tot deze stam wendde: Hoor, HEERE! de stem van Juda, wanneer hij U nodig heeft en Uw hulp inroept; want Juda is tot een koningsstam gemaakt a) en moet de anderestammen voorgaan in de heilige strijd; b) en breng hem weer tot zijn volk, doe hem genade vinden in de ogen van zijn broeders, opdat hij zijn bestemming kan nakomen, om de eerste en de voorste onder zijn broeders te zijn, zijn handen moeten hem genoegzaam zijn; laat het werk van zijn handen gedijen, opdat hij zichzelf machtig en groot maakt (volgens andere vertaling): met zijn handen strijdt hij voor het volk, en voert er oorlog voor; en zijt Gij hem een hulp tegen zijn vijanden, want dat zijn ook de vijanden van geheel Israël!

a) Genesis 49:9 b) Numbers 2:3; Numbers 7:12; Numbers 10:14

Met deze zegen, zo rijk aan inhoud, die aan Juda toedeelt, wat Ruben toebehoord had, is het gelegen, zowel wat de kortheid als het karakter betreft, evenals met Noachs zegen over Sem (Genesis 9:26); hier, zowel als daar, bijna enkel aanstipping-het hoogste en grootste kan zo dikwijls, naar het uiterlijke berekend, nog het kleinste zijn-hier, zowel als daar, voor alles een aanroepen van Jehova..

Vers 8

8. En van Levi zei hij: Uw Thummin en uw Urim, Uw waarheid of recht en Uw licht, die Gij, o Heere! de Hogepriester, als onderpand verleend hebt, dat Gij door hem altijd het nodige licht aan Uw volk, wilt schenken, om in algemene aangelegenheden recht te vragen, a) en tegelijk met dit onderpand: het priesterschap zelf, zijn en mogen blijven aan de man uw gunstgenoot, die aan U toebehoort, aan Levi, die Gij in Mozes en Aron, de hoofden van deze stam, verzocht hebt in Massa, b) met wie Gij getwist hebt aan de wateren van Meriba en Gij hebt hem zijn straf toegedeeld.c)

a) Exodus 28:30 b) Exodus 17:1-Exodus 17:7 c)Numbers 20:1-Numbers 20:13 Numbers 20:9. Die bij die verschillende gelegenheden tot zijn vader en tot zijn moeder zei: Ik zie hem niet; en die zijn broeders niet kende, niet wilde kennen, en zijn zonen niet achtte, 1) hen als vreemden en niet als zijn zonen te beschouwen; die daardoor getoond hebben, dat zij zelfs het liefste voor U over hadden; zij moesten huns ondanks zo handelen: want zij onderhielden uw woord, en bewaarden uw Verbond. Zulkemannen nu zijn het alleen waardig, dragers te zijn van Uw licht en Uw waarheid.

1) Dit ziet ongetwijfeld op de ijver van de stam Levi voor de eer van de Heere bij Horeb, toen hij, met voorbijzien van elke natuurlijke betrekking, alleen opkwam voor de Majesteit van het recht van God (Exodus 32:25 Numbers 25:6, ).

Vers 8

8. En van Levi zei hij: Uw Thummin en uw Urim, Uw waarheid of recht en Uw licht, die Gij, o Heere! de Hogepriester, als onderpand verleend hebt, dat Gij door hem altijd het nodige licht aan Uw volk, wilt schenken, om in algemene aangelegenheden recht te vragen, a) en tegelijk met dit onderpand: het priesterschap zelf, zijn en mogen blijven aan de man uw gunstgenoot, die aan U toebehoort, aan Levi, die Gij in Mozes en Aron, de hoofden van deze stam, verzocht hebt in Massa, b) met wie Gij getwist hebt aan de wateren van Meriba en Gij hebt hem zijn straf toegedeeld.c)

a) Exodus 28:30 b) Exodus 17:1-Exodus 17:7 c)Numbers 20:1-Numbers 20:13 Numbers 20:9. Die bij die verschillende gelegenheden tot zijn vader en tot zijn moeder zei: Ik zie hem niet; en die zijn broeders niet kende, niet wilde kennen, en zijn zonen niet achtte, 1) hen als vreemden en niet als zijn zonen te beschouwen; die daardoor getoond hebben, dat zij zelfs het liefste voor U over hadden; zij moesten huns ondanks zo handelen: want zij onderhielden uw woord, en bewaarden uw Verbond. Zulkemannen nu zijn het alleen waardig, dragers te zijn van Uw licht en Uw waarheid.

1) Dit ziet ongetwijfeld op de ijver van de stam Levi voor de eer van de Heere bij Horeb, toen hij, met voorbijzien van elke natuurlijke betrekking, alleen opkwam voor de Majesteit van het recht van God (Exodus 32:25 Numbers 25:6, ).

Vers 10

10. Zij zullen Jakob uw rechten leren en Israël uw wet; a) zij zullen reukwerk voor uw neus leggen, het dagelijks reukoffer in het Heilige aansteken, en U het brandoffer brengen, dat geheel verteerd zal worden op uw brandofferaltaar, kortom: het gehele priesterambt naar behoren waarnemen, en aldus de gemeenschap tussen Uw volk en U in stand houden.

a) Leviticus 10:11 Deuteronomy 17:9

Vers 10

10. Zij zullen Jakob uw rechten leren en Israël uw wet; a) zij zullen reukwerk voor uw neus leggen, het dagelijks reukoffer in het Heilige aansteken, en U het brandoffer brengen, dat geheel verteerd zal worden op uw brandofferaltaar, kortom: het gehele priesterambt naar behoren waarnemen, en aldus de gemeenschap tussen Uw volk en U in stand houden.

a) Leviticus 10:11 Deuteronomy 17:9

Vers 11

11. Zegen, HEERE! zijn vermogen, 1) opdat hij in staat zij zijn ambt goed waar te nemen, en laat U het werk van zijn handen wel bevallen, wanneer hij U de offers van het volk aanbiedt; versla de lendenen2) van hen, die tegen hem opstaan, (zoals Korach met zijn vergadering), a) en hem haten, zich niet willen onderwerpen aan zijn rechtsuitspraken, wanneer zij minder gunstig zijn, dat zij niet weer kunnen opstaan, laat staan zich tegen hen verheffen!

a) Numbers 16:1,

1) Hij bidt voor hen, en wel om deze drie dingen: a. Dat God hen in hun tijdelijk bestaan wilde voorspoedig maken, en dat Hij, hetgeen hen tot hun aandeel was toegewezen, liefelijk en aangenaam voor hen maken wilde. b. Dat God genoegen in hun dienst wilde nemen. c. Dat God hen wilde verdedigen en met en voor hen wilde strijden tegen alle hun vijanden..

2) De lendenen zijn hier beeld van de kracht en sterkte. Mozes bidt daarom hier, dat God, de Heere, de kracht en sterkte van hun vijanden mag verbreken..

Vers 11

11. Zegen, HEERE! zijn vermogen, 1) opdat hij in staat zij zijn ambt goed waar te nemen, en laat U het werk van zijn handen wel bevallen, wanneer hij U de offers van het volk aanbiedt; versla de lendenen2) van hen, die tegen hem opstaan, (zoals Korach met zijn vergadering), a) en hem haten, zich niet willen onderwerpen aan zijn rechtsuitspraken, wanneer zij minder gunstig zijn, dat zij niet weer kunnen opstaan, laat staan zich tegen hen verheffen!

a) Numbers 16:1,

1) Hij bidt voor hen, en wel om deze drie dingen: a. Dat God hen in hun tijdelijk bestaan wilde voorspoedig maken, en dat Hij, hetgeen hen tot hun aandeel was toegewezen, liefelijk en aangenaam voor hen maken wilde. b. Dat God genoegen in hun dienst wilde nemen. c. Dat God hen wilde verdedigen en met en voor hen wilde strijden tegen alle hun vijanden..

2) De lendenen zijn hier beeld van de kracht en sterkte. Mozes bidt daarom hier, dat God, de Heere, de kracht en sterkte van hun vijanden mag verbreken..

Vers 12

12. En van Benjamin zei hij: 1) Hij de lieveling van zijn vader, is de beminde van de HEERE, a) Hij zal zeker bij hem 2) wonen; Hij zal hem de gehele dag overdekken, hem beschermen, en tussen 3) zijn schouders zal Hij wonen; zijn woning of heiligdom zal op de berghoogte zijn van het land, dat Benjamin zal toevallen!

a) Genesis 44:20

1) Uit al deze inleidingsformules, waarmee de verschillende zegenspreuken over de verschillende stammen aanvangen (Deuteronomy 33:7,Deuteronomy 33:8,Deuteronomy 33:13,Deuteronomy 33:18,Deuteronomy 33:20,Deuteronomy 33:22,Deuteronomy 33:23, Deuteronomy 33:24), kan duidelijk opgemaakt worden, dat niet Mozes zelf, maar een ander de zegen opgetekend heeft (zie Deuteronomy 32:44). Mozes sprak die uit bij zijn weggaan in aanwezigheid van Jozua en de priesters, welke laatsten het door hem vervaardigde wetboek reeds in ontvangst genomen en naast de Ark gelegd hadden, tot bewaring (Deuteronomy 31:24); hoe en door wie dit dan opgetekend en bij de Thora gevoegd is, zie daarover de eindbemerkingen (zie Deuteronomy 34:12)

2) In meerdere Hebreeuwse handschriften ontbreekt de bijvoeging "bij hem"; ook de Vulgata, evenals Luther, heeft het niet geplaatst (het handexemplaar, van de Hebreeuwse Codex, die Luther, bij zijn vertaling gebruikte, bevindt zich nu in de bibliotheek te Berlijn; het is de Gersomse uitgave, die in het jaar 1494 te Brescia verschenen is)

3) De uitleggers zijn van verschillende mening; wie bij deze woorden als subject (taalkundig onderwerp) moet gedacht worden; of, zoals in de eerste helft van de zin, de Heere (de Heere zal tussen Benjamins schouders wonen) of (Benjamin zal tussen de schouders van de Heere wonen). In het laatste geval lag het beeld van een vader ten grondslag, die zijn kleine nog zwakke zoon op de rug draagt; dan zou de zin zo ongeveer hetzelfde betekenen, als het onmiddellijk voorafgaande, en bovendien zou in het gehele vers niets van Benjamin in het bijzonder gezegd zijn, wat niet tevens op het volk in het algemeen van toepassing kan zijn (Jeremia. 11:15 Psalms 60:7 ), waar de Israëlieten "vrienden" of "beminden" van God worden genaamd, of Deuteronomy 33:28 van dit hoofdstuk, waar het luidt: "Israël zal zeker alleen wonen" en hoofdstuk 1:31: "De Heere, uw God, heeft u gedragen, zoals een man zijn zoon draagt op al de weg, die gij gewandeld hebt, totdat gij op deze plaats kwam." Wij verenigen ons dus met de mening van Luther en anderen, die de woorden op de Heere betrekking doen hebben. Hij zal tussen Benjamins schouders wonen, d.i.: "De tempel en Jeruzalem en het koninkrijk waren in Benjamin." Omdat Mozes er reeds in Deuteronomy 12:1 van gesproken heeft, dat God uit alle stammen van Israël er een zal uitkiezen, om er Zijn naam te doen wonen, duidt Hij nu de stam, waaraan deze eer te beurt zal vallen, nader aan. Weliswaar had hij daar evenzo goed de stam van Juda kunnen noemen (Psalms 78:68), want die berghoogten, waarop Jeruzalem met de tempel lag, vormden de grenzen tussen Benjamin en Juda Joshua 15:7; Joshua 18:16), maar van Juda had hij nog iets anders te verkondigen, dat eerst in aanmerking kwam (Deuteronomy 33:7)

Calvijn, Keil e.a. nemen Benjamin tot subject en niet de Heere. Calvijn tekent aan: "Bij God wonen en tussen Zijn schouders heeft dezelfde kracht als op Hem steunen. Het beeld is genomen van de ouders, die hun kleine en tedere kinderen nog dragen." Wij voor ons verenigen ons liever met Calvijn dan met Luther..

Vers 12

12. En van Benjamin zei hij: 1) Hij de lieveling van zijn vader, is de beminde van de HEERE, a) Hij zal zeker bij hem 2) wonen; Hij zal hem de gehele dag overdekken, hem beschermen, en tussen 3) zijn schouders zal Hij wonen; zijn woning of heiligdom zal op de berghoogte zijn van het land, dat Benjamin zal toevallen!

a) Genesis 44:20

1) Uit al deze inleidingsformules, waarmee de verschillende zegenspreuken over de verschillende stammen aanvangen (Deuteronomy 33:7,Deuteronomy 33:8,Deuteronomy 33:13,Deuteronomy 33:18,Deuteronomy 33:20,Deuteronomy 33:22,Deuteronomy 33:23, Deuteronomy 33:24), kan duidelijk opgemaakt worden, dat niet Mozes zelf, maar een ander de zegen opgetekend heeft (zie Deuteronomy 32:44). Mozes sprak die uit bij zijn weggaan in aanwezigheid van Jozua en de priesters, welke laatsten het door hem vervaardigde wetboek reeds in ontvangst genomen en naast de Ark gelegd hadden, tot bewaring (Deuteronomy 31:24); hoe en door wie dit dan opgetekend en bij de Thora gevoegd is, zie daarover de eindbemerkingen (zie Deuteronomy 34:12)

2) In meerdere Hebreeuwse handschriften ontbreekt de bijvoeging "bij hem"; ook de Vulgata, evenals Luther, heeft het niet geplaatst (het handexemplaar, van de Hebreeuwse Codex, die Luther, bij zijn vertaling gebruikte, bevindt zich nu in de bibliotheek te Berlijn; het is de Gersomse uitgave, die in het jaar 1494 te Brescia verschenen is)

3) De uitleggers zijn van verschillende mening; wie bij deze woorden als subject (taalkundig onderwerp) moet gedacht worden; of, zoals in de eerste helft van de zin, de Heere (de Heere zal tussen Benjamins schouders wonen) of (Benjamin zal tussen de schouders van de Heere wonen). In het laatste geval lag het beeld van een vader ten grondslag, die zijn kleine nog zwakke zoon op de rug draagt; dan zou de zin zo ongeveer hetzelfde betekenen, als het onmiddellijk voorafgaande, en bovendien zou in het gehele vers niets van Benjamin in het bijzonder gezegd zijn, wat niet tevens op het volk in het algemeen van toepassing kan zijn (Jeremia. 11:15 Psalms 60:7 ), waar de Israëlieten "vrienden" of "beminden" van God worden genaamd, of Deuteronomy 33:28 van dit hoofdstuk, waar het luidt: "Israël zal zeker alleen wonen" en hoofdstuk 1:31: "De Heere, uw God, heeft u gedragen, zoals een man zijn zoon draagt op al de weg, die gij gewandeld hebt, totdat gij op deze plaats kwam." Wij verenigen ons dus met de mening van Luther en anderen, die de woorden op de Heere betrekking doen hebben. Hij zal tussen Benjamins schouders wonen, d.i.: "De tempel en Jeruzalem en het koninkrijk waren in Benjamin." Omdat Mozes er reeds in Deuteronomy 12:1 van gesproken heeft, dat God uit alle stammen van Israël er een zal uitkiezen, om er Zijn naam te doen wonen, duidt Hij nu de stam, waaraan deze eer te beurt zal vallen, nader aan. Weliswaar had hij daar evenzo goed de stam van Juda kunnen noemen (Psalms 78:68), want die berghoogten, waarop Jeruzalem met de tempel lag, vormden de grenzen tussen Benjamin en Juda Joshua 15:7; Joshua 18:16), maar van Juda had hij nog iets anders te verkondigen, dat eerst in aanmerking kwam (Deuteronomy 33:7)

Calvijn, Keil e.a. nemen Benjamin tot subject en niet de Heere. Calvijn tekent aan: "Bij God wonen en tussen Zijn schouders heeft dezelfde kracht als op Hem steunen. Het beeld is genomen van de ouders, die hun kleine en tedere kinderen nog dragen." Wij voor ons verenigen ons liever met Calvijn dan met Luther..

Vers 13

13. En van Jozef zei hij, weer opnemende en verder uitbreidende wat reeds Jakob van de dubbele stam Efraïm en Manasse a) voorspeld had: Zijn land zij gezegend van de HEERE in alle opzichten, van het uitnemendste van de hemel met de zoete regendruppels, van de dauw, en bevochtigd van de diepte, die beneden is liggende, het land zij rijk aan beken, bronnen, hoge en lage waterwellingen.

a)Genesis 49:22-Genesis 49:26

Vers 13

13. En van Jozef zei hij, weer opnemende en verder uitbreidende wat reeds Jakob van de dubbele stam Efraïm en Manasse a) voorspeld had: Zijn land zij gezegend van de HEERE in alle opzichten, van het uitnemendste van de hemel met de zoete regendruppels, van de dauw, en bevochtigd van de diepte, die beneden is liggende, het land zij rijk aan beken, bronnen, hoge en lage waterwellingen.

a)Genesis 49:22-Genesis 49:26

Vers 14

14. En van de uitnemendste inkomsten, vruchten, van de zon, vruchten die slechts eens in het jaar rijp worden, gedurende de omloop van de aarde rondom de zon, en van deuitnemendste voortzetting van de maan, met vruchten, die gedurende de omloop van de maan om de aarde, d.w.z. meermalen in het jaar, rijp worden.

Vers 14

14. En van de uitnemendste inkomsten, vruchten, van de zon, vruchten die slechts eens in het jaar rijp worden, gedurende de omloop van de aarde rondom de zon, en van deuitnemendste voortzetting van de maan, met vruchten, die gedurende de omloop van de maan om de aarde, d.w.z. meermalen in het jaar, rijp worden.

Vers 15

15. En van het voornaamste fruitt, of voortbrengsel van de oude bergen (woordelijk: van het hoofd van de bergen uit de eerste tijd) a) (Duitse vertaling van de hoge bergen tegen de morgen); en van het uitnemendste van de eeuwige heuvels, van de aaneengeschakelde heuvelrij, zoals wouden, enz. (zie "Deuteronomy 27:3).

a) Zie Genesis 49:26

Vers 15

15. En van het voornaamste fruitt, of voortbrengsel van de oude bergen (woordelijk: van het hoofd van de bergen uit de eerste tijd) a) (Duitse vertaling van de hoge bergen tegen de morgen); en van het uitnemendste van de eeuwige heuvels, van de aaneengeschakelde heuvelrij, zoals wouden, enz. (zie "Deuteronomy 27:3).

a) Zie Genesis 49:26

Vers 16

16. En van het uitnemendste van de aarde en haar volheid, van alle edele vruchten, die slechts voortspruiten uit de schoot van de aarde; maar met deze natuurlijke zegen ga gepaard, wat nog meer waard is, de geestelijke zegen van deVerbondsgenade; en van de goedgunstigheid van Hem, die in de braambos woonde, toen ik daar op de Horeb stond en geroepen werd tot de verlossing van Israël a) en die nu met deze wijze Zijn verschijning te kennen gegeven heeft, in welke betrekking Hij voortaan, door alle tijdsgewrichten heen, tot Zijn volk staan zou, 1) komt de zegening in rijke mate op het hoofd van Jozef, en op de schedel van de afgezonderde, van de Nazireeër, van zijn broeders, opdat de woorden van Jakob, de aartsvader, aan hem vervuld mogen worden (Genesis 49:26).

a) Exodus 3:2

1) "Arm en toch rijk, op zichzelf zonder gestalte, maar voor de Zijnen de grootste zegeningen uitstralende, zo is Hij, die in de doornbos woont. In de grond verschijnt Hij daarom alleen zo arm, omdat de Zijnen, die Hij tot Zijn woning kiest, het ook zijn. Zij zijn de doornbos, en dat Hij ze niet verteert, dat Hij ze allen doorlicht, verheldert en goddelijk maakt, is geen bewijs van onmacht, maar het is zijn genade, het is Zijn grootste heerlijkheid.".

Vers 16

16. En van het uitnemendste van de aarde en haar volheid, van alle edele vruchten, die slechts voortspruiten uit de schoot van de aarde; maar met deze natuurlijke zegen ga gepaard, wat nog meer waard is, de geestelijke zegen van deVerbondsgenade; en van de goedgunstigheid van Hem, die in de braambos woonde, toen ik daar op de Horeb stond en geroepen werd tot de verlossing van Israël a) en die nu met deze wijze Zijn verschijning te kennen gegeven heeft, in welke betrekking Hij voortaan, door alle tijdsgewrichten heen, tot Zijn volk staan zou, 1) komt de zegening in rijke mate op het hoofd van Jozef, en op de schedel van de afgezonderde, van de Nazireeër, van zijn broeders, opdat de woorden van Jakob, de aartsvader, aan hem vervuld mogen worden (Genesis 49:26).

a) Exodus 3:2

1) "Arm en toch rijk, op zichzelf zonder gestalte, maar voor de Zijnen de grootste zegeningen uitstralende, zo is Hij, die in de doornbos woont. In de grond verschijnt Hij daarom alleen zo arm, omdat de Zijnen, die Hij tot Zijn woning kiest, het ook zijn. Zij zijn de doornbos, en dat Hij ze niet verteert, dat Hij ze allen doorlicht, verheldert en goddelijk maakt, is geen bewijs van onmacht, maar het is zijn genade, het is Zijn grootste heerlijkheid.".

Vers 17

17. Hij heeft de heerlijkheid van de 1) eerstgeborenen van zijn os, of: zijn heerlijkheid is als een eerstgeborene, dus krachtige os, en zijn hoornen, nog sterker dan die van een gewone stier, zijn hoornen van de 2) eenhoorn, zijn gelijk aan die van de wilde ongetemde buffel; met deze zal hij de volken tezamen stoten, geheel en al vermorzelen tot aan de einden van het land, tot aan de grenzen van de aarde. Deze, van zulke kracht nu zijn de tienduizenden van Efraïm, 3) de bevoorrechte en talrijkste van de twee stammen van Jozef, en deze zijn de duizenden van Manasse.

1) Wanneer men deze vertaling volgt, zou onder deze eerstgeborenen van Jozefs stieren of krachtige nakomelingen, duidelijk genoeg Efraïm te verstaan zijn, en omdat nu Jozua uit die stam was (Numbers 13:9), zo zouden wij hier een vingerwijzing hebben naar Jozua's aanstaande strijd met de Kananieten. Toch is hiermee de mening van hetgeen Mozes zeggen wil, nog geheel niet uitgeput; veelmeer schrijft hij aan Jozef, zoals vroeger, een belangrijk aandeel aan de vruchtbaarheid van het land Kanan, zoals nu ook een bijzonder aandeel aan de schrik voor het Israëlitische volk toe, want het behoorde ook tot hun bestemming, om zich gevreesd te maken bij de volken (Deuteronomy 2:25) 2) Met deze uitdrukking vertaalt Luther op het voorbeeld van de Septuaginta en Vulgata het Hebreeuwse woord Rem, door welk woord een wild, gehoornd dier wordt aangeduid, dat fier, ongetemd en gevaarlijk is Isaiah 34:7 Psalms 92:11 Job 39:9, Psalms 22:22 ). Nu is op zichzelf het bestaan van zo'n eenhoorn niet te bestrijden, ook niet op anatomische gronden, omdat er zelfs driehoornen zijn (het mannetje van de giraffe en de kameelpardel). Na Plinius (VIII, 12) is hij ook meermalen door nieuwere reisbeschrijvers vermeld, die verzekeren, dat er in het binnenste van Afrika, in de wilde dalen van Abessinië en Tibet een dier is, aan een paard gelijk, omstreeks 48-52 duim hoog, grimmig en woest, dat een gekromde hoorn op het hoofd heeft. Intussen wil men dit altijd van inwoners gehoord hebben; zelf gezien is nog nooit een werkelijke eenhoorn door enig geloofwaardig reiziger, hoegenaamd. Wat meermalen daarvoor gehouden werd, was niets meer dan een Antilope, die per ongeluk een hoorn verloren had, of die men er een had afgebroken voor huiselijk gebruik. Nieuwere uitleggers verstaan daarom onder het Hebreeuwse Rem f de Oryx van de ouden, een soort van wilde gazelle, in grootte een os naderend, wild, ontembaar en in de binnenlanden van Afrika thuis horende (zie Deuteronomy 14:6), of ook wegens (Job 39:9) de buffel, die zich van de gewone os onderscheidt door een kleine gewoonlijk nederhangende kop en vooruitstekende gedraaide horens; zeer slim, maar ook uiterst boosaardig is; vroeger gold hij geheel en al voor ontembaar, terwijl hij tegenwoordig zich gemakkelijk laat temmen..

3) In de tijd van Mozes was Efraïm nog in het geheel niet de talrijkste van de beide stammen (zie Numbers 26:37). Mozes ziet echter met voorspellende blik in de toekomst, wat er zou gebeuren Joshua 17:14)

Vers 17

17. Hij heeft de heerlijkheid van de 1) eerstgeborenen van zijn os, of: zijn heerlijkheid is als een eerstgeborene, dus krachtige os, en zijn hoornen, nog sterker dan die van een gewone stier, zijn hoornen van de 2) eenhoorn, zijn gelijk aan die van de wilde ongetemde buffel; met deze zal hij de volken tezamen stoten, geheel en al vermorzelen tot aan de einden van het land, tot aan de grenzen van de aarde. Deze, van zulke kracht nu zijn de tienduizenden van Efraïm, 3) de bevoorrechte en talrijkste van de twee stammen van Jozef, en deze zijn de duizenden van Manasse.

1) Wanneer men deze vertaling volgt, zou onder deze eerstgeborenen van Jozefs stieren of krachtige nakomelingen, duidelijk genoeg Efraïm te verstaan zijn, en omdat nu Jozua uit die stam was (Numbers 13:9), zo zouden wij hier een vingerwijzing hebben naar Jozua's aanstaande strijd met de Kananieten. Toch is hiermee de mening van hetgeen Mozes zeggen wil, nog geheel niet uitgeput; veelmeer schrijft hij aan Jozef, zoals vroeger, een belangrijk aandeel aan de vruchtbaarheid van het land Kanan, zoals nu ook een bijzonder aandeel aan de schrik voor het Israëlitische volk toe, want het behoorde ook tot hun bestemming, om zich gevreesd te maken bij de volken (Deuteronomy 2:25) 2) Met deze uitdrukking vertaalt Luther op het voorbeeld van de Septuaginta en Vulgata het Hebreeuwse woord Rem, door welk woord een wild, gehoornd dier wordt aangeduid, dat fier, ongetemd en gevaarlijk is Isaiah 34:7 Psalms 92:11 Job 39:9, Psalms 22:22 ). Nu is op zichzelf het bestaan van zo'n eenhoorn niet te bestrijden, ook niet op anatomische gronden, omdat er zelfs driehoornen zijn (het mannetje van de giraffe en de kameelpardel). Na Plinius (VIII, 12) is hij ook meermalen door nieuwere reisbeschrijvers vermeld, die verzekeren, dat er in het binnenste van Afrika, in de wilde dalen van Abessinië en Tibet een dier is, aan een paard gelijk, omstreeks 48-52 duim hoog, grimmig en woest, dat een gekromde hoorn op het hoofd heeft. Intussen wil men dit altijd van inwoners gehoord hebben; zelf gezien is nog nooit een werkelijke eenhoorn door enig geloofwaardig reiziger, hoegenaamd. Wat meermalen daarvoor gehouden werd, was niets meer dan een Antilope, die per ongeluk een hoorn verloren had, of die men er een had afgebroken voor huiselijk gebruik. Nieuwere uitleggers verstaan daarom onder het Hebreeuwse Rem f de Oryx van de ouden, een soort van wilde gazelle, in grootte een os naderend, wild, ontembaar en in de binnenlanden van Afrika thuis horende (zie Deuteronomy 14:6), of ook wegens (Job 39:9) de buffel, die zich van de gewone os onderscheidt door een kleine gewoonlijk nederhangende kop en vooruitstekende gedraaide horens; zeer slim, maar ook uiterst boosaardig is; vroeger gold hij geheel en al voor ontembaar, terwijl hij tegenwoordig zich gemakkelijk laat temmen..

3) In de tijd van Mozes was Efraïm nog in het geheel niet de talrijkste van de beide stammen (zie Numbers 26:37). Mozes ziet echter met voorspellende blik in de toekomst, wat er zou gebeuren Joshua 17:14)

Vers 18

18. En van Zebulon en Issaschar zei hij: Verheug u, Zebulon! over uw uittocht, over uw gelukkige handwerk op de zee, aan wier strand gij wonen zult, a) en Issaschar! die u liever rustig in uw eigen vruchtbaar land houdt, over uw hutten, over de rustige toestand, die de Heere u beschikken zal.

a)Genesis 49:13,Genesis 49:14; 1 Chronicles 12:32.

Vers 18

18. En van Zebulon en Issaschar zei hij: Verheug u, Zebulon! over uw uittocht, over uw gelukkige handwerk op de zee, aan wier strand gij wonen zult, a) en Issaschar! die u liever rustig in uw eigen vruchtbaar land houdt, over uw hutten, over de rustige toestand, die de Heere u beschikken zal.

a)Genesis 49:13,Genesis 49:14; 1 Chronicles 12:32.

Vers 19

19. Zij, die twee stammen in vereniging met elkaar, zullen de volken, met wie zij door de handel in aanraking komen, daar Zebulon zelf een handeldrijvende stam is, Issaschar daarentegen diensten zal betonen aan de doortrekkende karavanen, tot de berg, van het erfdeel van de Heere, die Hij zich tot a) woonplaats verkoren heeft, roepen; daar zullen zij offeranden van gerechtigheid offeren; waaraan zij de genodigden deel laten nemen; want zij zullen deovervloed van de zeeën zuigen, hoofdzakelijk op zee hun kostwinning zoeken, en de bedekte verborgen dingen van het zand tevoorschijn halen, de op de bodem van de zee verborgen schatten, zoals parels, purperslakken, koralen, kiezelzand e.d. (zie "Deuteronomy 8:10" en zie "Joshua 11:2) -bij dit verkrijgen nu van aardse bezittingen des te meer gelegenheid hebben om de volkeren, waarmee zij omgaan, in de gemeenschap van hun geestelijke goederen te brengen.

a) Exodus 15:17 Wanneer Zebulon en Issaschar naderhand nooit in werkelijkheid aan de Middellandse Zee gereikt hebben, hetgeen een weinig in tegenspraak schijnt te zijn met Genesis 49:13 en ook met deze plaats Joshua 19:10-Joshua 19:16), zo toont zich hier het onderscheid van het Israël van de idee en dat van de werkelijkheid; Jakob en Mozes hebben een Israël voor zich, dat beslist ook de noordelijke zeekust in zou nemen; daar men echter later Aser niet vooruit liet dringen over Fenicië, moest men het in het zuiden door de Karmel en omstreken schadeloos stellen, zodat het tussen Zebulon en de zee inschoof..

Evenwel heeft de voorzegging van Zebulous en Issaschars zendingsroeping later haar vervulling gevonden, want hun stamgebied, zoals ook dat van Naftali was, voornamelijk een schouwplaats van Jezus' werkzaamheid en de woonplaats van de meeste van zijn apostelen (Genesis 49:21 aanm.) zie Genesis 49:21. Wat betreft de verborgen schatten in "het zand" vinden vele uitleggers daarin een vingerwijzing naar het glas, dat bij de ouden voor iets kostbaars gold (Job 28:17) wat Luther met diamant heeft vertaald is eigenlijk "glas," dat bij de rivier Belus (zie Deuteronomy 8:10) is uitgevonden..

Mensen, die vele zaken om handen en veel verkeer met mensen hebben, doen wel, wanneer zij degene, met wie zij omgaan, op een ijverige wijze aanwijzen, de praktijk van ware Godsvrucht. Dezen zijn gezegend voor zichzelf en ook tot zegen voor het land. Het ware te wensen, dat de uitbreiding van de koophandel in vreemde landen, tevens strekte tot het uitbreiden van het Evangelie. Deze voorzegging aangaande Zebulon beoogde mogelijk reeds de prediking van Christus en Zijn Apostelen, die begon in het land Zebulon. Toen riepen zij het volk tot de berg, d.i. tot het Koninkrijk van de Messias, dat genaamd wordt, de berg des Heeren Isaiah 11:2)

Vers 19

19. Zij, die twee stammen in vereniging met elkaar, zullen de volken, met wie zij door de handel in aanraking komen, daar Zebulon zelf een handeldrijvende stam is, Issaschar daarentegen diensten zal betonen aan de doortrekkende karavanen, tot de berg, van het erfdeel van de Heere, die Hij zich tot a) woonplaats verkoren heeft, roepen; daar zullen zij offeranden van gerechtigheid offeren; waaraan zij de genodigden deel laten nemen; want zij zullen deovervloed van de zeeën zuigen, hoofdzakelijk op zee hun kostwinning zoeken, en de bedekte verborgen dingen van het zand tevoorschijn halen, de op de bodem van de zee verborgen schatten, zoals parels, purperslakken, koralen, kiezelzand e.d. (zie "Deuteronomy 8:10" en zie "Joshua 11:2) -bij dit verkrijgen nu van aardse bezittingen des te meer gelegenheid hebben om de volkeren, waarmee zij omgaan, in de gemeenschap van hun geestelijke goederen te brengen.

a) Exodus 15:17 Wanneer Zebulon en Issaschar naderhand nooit in werkelijkheid aan de Middellandse Zee gereikt hebben, hetgeen een weinig in tegenspraak schijnt te zijn met Genesis 49:13 en ook met deze plaats Joshua 19:10-Joshua 19:16), zo toont zich hier het onderscheid van het Israël van de idee en dat van de werkelijkheid; Jakob en Mozes hebben een Israël voor zich, dat beslist ook de noordelijke zeekust in zou nemen; daar men echter later Aser niet vooruit liet dringen over Fenicië, moest men het in het zuiden door de Karmel en omstreken schadeloos stellen, zodat het tussen Zebulon en de zee inschoof..

Evenwel heeft de voorzegging van Zebulous en Issaschars zendingsroeping later haar vervulling gevonden, want hun stamgebied, zoals ook dat van Naftali was, voornamelijk een schouwplaats van Jezus' werkzaamheid en de woonplaats van de meeste van zijn apostelen (Genesis 49:21 aanm.) zie Genesis 49:21. Wat betreft de verborgen schatten in "het zand" vinden vele uitleggers daarin een vingerwijzing naar het glas, dat bij de ouden voor iets kostbaars gold (Job 28:17) wat Luther met diamant heeft vertaald is eigenlijk "glas," dat bij de rivier Belus (zie Deuteronomy 8:10) is uitgevonden..

Mensen, die vele zaken om handen en veel verkeer met mensen hebben, doen wel, wanneer zij degene, met wie zij omgaan, op een ijverige wijze aanwijzen, de praktijk van ware Godsvrucht. Dezen zijn gezegend voor zichzelf en ook tot zegen voor het land. Het ware te wensen, dat de uitbreiding van de koophandel in vreemde landen, tevens strekte tot het uitbreiden van het Evangelie. Deze voorzegging aangaande Zebulon beoogde mogelijk reeds de prediking van Christus en Zijn Apostelen, die begon in het land Zebulon. Toen riepen zij het volk tot de berg, d.i. tot het Koninkrijk van de Messias, dat genaamd wordt, de berg des Heeren Isaiah 11:2)

Vers 20

20. En van Gad zei hij: Gezegend zij de Heere, die aan Gad ruimte maakt in het schone, buiten het eigenlijke beloofde land gelegen Gilead, hem een wijd, onbeperkt gebiedaangewezen heeft voor zijn uitbreiding; en daarmee aan Israël zelf een onderpand gegeven heeft, hoe Hij Zijn volk zo veel ruimte kan geven, als het nodig heeft; a) hij, deze krijgshaftige stam, zoals dit reeds door de naam aangeduid wordt, woont, legert zich als een oude leeuw, die niemand durft tergen; dit heeft hij ook reeds getoond bijde verovering van het koninkrijk van b) Sihon, dat hem tot erfdeel geworden is, en verscheurt, getergd zijnde, de arm, ja ook de schedel van degene, die hem te na komt.

a) Zie Numbers 32:5; Deuteronomy 19:8, b)Numbers 21:21,

Vers 20

20. En van Gad zei hij: Gezegend zij de Heere, die aan Gad ruimte maakt in het schone, buiten het eigenlijke beloofde land gelegen Gilead, hem een wijd, onbeperkt gebiedaangewezen heeft voor zijn uitbreiding; en daarmee aan Israël zelf een onderpand gegeven heeft, hoe Hij Zijn volk zo veel ruimte kan geven, als het nodig heeft; a) hij, deze krijgshaftige stam, zoals dit reeds door de naam aangeduid wordt, woont, legert zich als een oude leeuw, die niemand durft tergen; dit heeft hij ook reeds getoond bijde verovering van het koninkrijk van b) Sihon, dat hem tot erfdeel geworden is, en verscheurt, getergd zijnde, de arm, ja ook de schedel van degene, die hem te na komt.

a) Zie Numbers 32:5; Deuteronomy 19:8, b)Numbers 21:21,

Vers 21

21. En hij heeft zich door, tegelijk met Ruben aan Mozes om Gilead te verzoeken van het eerste deel van het beloofde land, het deel van de aanvoerder in de oorlog voorzien, omdat hij aldaar in het deel van de wetgever bedekt was, omdat aldaar het deel van de wetgever, van de aanvoerder, bewaard werd; dit eerst veroverde Overjordaanse behoorde van rechtswege aan die stam, die vooraan de spits gestreden had, en dit was met Gad het geval; daarom kwam hij (eigenlijk: zal hij komen, maar Mozes ziet met voorspellende blik de toekomst reeds als verleden) met de hoofden van het volk, om, volgens belofte, a) verder het land te helpen b) veroveren en te verdelen; hij verrichtte daardoor de gerechtigheid van de HEERE, dat, wat de Heere als recht en billijk van hem had laten eisen, c) en zijn gerichten met Israël, hij heeft zich aan de algemene verplichting van Israël niet onttrokken Joshua 22:1).

a) Numbers 32:16, b) Joshua 4:12 c)Numbers 32:20, John 1:12,

De twee verzen 20, 21 zijn zeer duister te verstaan; bovenstaande verklaring is die der meeste nieuwere uitleggers. Luther heeft Deuteronomy 33:21 aldus vertaald: En hij zag, dat hem een hoofd gegeven was, een leraar, die verborgen is, die kwam met de hoofden van het volk, en verschafte de gerechtigheid van de Heere en Zijn rechten aan Israël. Hij geeft hiervan dan de volgende verklaring: "Deze leraar is Elia de profeet, die in de hemel opgenomen, en alzo verborgen is (1 Kings 17:3); want hij was een burger uit Gilead in de stam van Gad (1 Kon.17:1). " Op dezelfde manier ziet hij in Deuteronomy 33:20 koning Jehu (2 Kings 9:1, 10): "De zegen van Gad heeft Jehu volvoerd, toen hij Bal verdelgde, het volk op de juiste weg bracht, twee koningen en daarenboven Izbel doodde." Doch men moet (behoudens kleine onduidelijkheden) aan de Hollandse vertaling en daarmee ook de hier boven gegeven verklaring de voorkeur geven. Anderen, in het spoor van Onkelos vertalen het 2de gedeelte van het 21e vers: "want daar is het deel van de verborgen meester" en vinden daarin de betekenis, dat het graf van Mozes in het gebied van Gad verborgen was (Deuteronomium. 34:6), maar, afgezien van andere zwarigheden, kan zo'n betekenis reeds daardoor met toegelaten worden, dat het graf van Mozes veeleer in het gebied van de Rubenieten moet gelegen hebben, en niet in dat van de Gadieten (Numbers 32:38 Joshua 13:20 )

Vers 21

21. En hij heeft zich door, tegelijk met Ruben aan Mozes om Gilead te verzoeken van het eerste deel van het beloofde land, het deel van de aanvoerder in de oorlog voorzien, omdat hij aldaar in het deel van de wetgever bedekt was, omdat aldaar het deel van de wetgever, van de aanvoerder, bewaard werd; dit eerst veroverde Overjordaanse behoorde van rechtswege aan die stam, die vooraan de spits gestreden had, en dit was met Gad het geval; daarom kwam hij (eigenlijk: zal hij komen, maar Mozes ziet met voorspellende blik de toekomst reeds als verleden) met de hoofden van het volk, om, volgens belofte, a) verder het land te helpen b) veroveren en te verdelen; hij verrichtte daardoor de gerechtigheid van de HEERE, dat, wat de Heere als recht en billijk van hem had laten eisen, c) en zijn gerichten met Israël, hij heeft zich aan de algemene verplichting van Israël niet onttrokken Joshua 22:1).

a) Numbers 32:16, b) Joshua 4:12 c)Numbers 32:20, John 1:12,

De twee verzen 20, 21 zijn zeer duister te verstaan; bovenstaande verklaring is die der meeste nieuwere uitleggers. Luther heeft Deuteronomy 33:21 aldus vertaald: En hij zag, dat hem een hoofd gegeven was, een leraar, die verborgen is, die kwam met de hoofden van het volk, en verschafte de gerechtigheid van de Heere en Zijn rechten aan Israël. Hij geeft hiervan dan de volgende verklaring: "Deze leraar is Elia de profeet, die in de hemel opgenomen, en alzo verborgen is (1 Kings 17:3); want hij was een burger uit Gilead in de stam van Gad (1 Kon.17:1). " Op dezelfde manier ziet hij in Deuteronomy 33:20 koning Jehu (2 Kings 9:1, 10): "De zegen van Gad heeft Jehu volvoerd, toen hij Bal verdelgde, het volk op de juiste weg bracht, twee koningen en daarenboven Izbel doodde." Doch men moet (behoudens kleine onduidelijkheden) aan de Hollandse vertaling en daarmee ook de hier boven gegeven verklaring de voorkeur geven. Anderen, in het spoor van Onkelos vertalen het 2de gedeelte van het 21e vers: "want daar is het deel van de verborgen meester" en vinden daarin de betekenis, dat het graf van Mozes in het gebied van Gad verborgen was (Deuteronomium. 34:6), maar, afgezien van andere zwarigheden, kan zo'n betekenis reeds daardoor met toegelaten worden, dat het graf van Mozes veeleer in het gebied van de Rubenieten moet gelegen hebben, en niet in dat van de Gadieten (Numbers 32:38 Joshua 13:20 )

Vers 22

22. En van Dan zei hij: Dan is een jonge leeuw, hij zal als uit Bazan voortspringen.

Terwijl Jakob Dan met een slang aan de weg vergeleken heeft, die plotseling de heilen van het ros bijt, dat zijn ruiter ruggelings neer doet storten (Genesis 49:16), laat Mozes meer de sterkte tevoorschijn treden, die Dan zou betonen in de strijd met de vijanden, terwijl hij hem een jonge leeuw noemt, die eensklaps uit zijn schuilhoek te voorschijn komt. Het noemen van Bazan laat zich daaruit verklaren, dat in de spelonkrijke streken van oostelijk-Bazan, in het bijzonder in de bosrijke westelijke hellingen van de Dschbel Hauran (Numbers 21:30; Numbers 32:33) vele leeuwen huisden, die, uit het dichte, ruige woud tevoorschijn springende, gevaarlijke vijanden van Bazans kudden waren..

Ofschoon ten westen maar al te zeer tussen Juda en Efraïm ingevlochten, en v r alle anderen in de strijd met de Filistijnen gemengd, wist Dan zich toch staande te houden door beslistheid en koenheid, ja naar deze kant een voormuur te vormen voor de overige stammen..

Vers 22

22. En van Dan zei hij: Dan is een jonge leeuw, hij zal als uit Bazan voortspringen.

Terwijl Jakob Dan met een slang aan de weg vergeleken heeft, die plotseling de heilen van het ros bijt, dat zijn ruiter ruggelings neer doet storten (Genesis 49:16), laat Mozes meer de sterkte tevoorschijn treden, die Dan zou betonen in de strijd met de vijanden, terwijl hij hem een jonge leeuw noemt, die eensklaps uit zijn schuilhoek te voorschijn komt. Het noemen van Bazan laat zich daaruit verklaren, dat in de spelonkrijke streken van oostelijk-Bazan, in het bijzonder in de bosrijke westelijke hellingen van de Dschbel Hauran (Numbers 21:30; Numbers 32:33) vele leeuwen huisden, die, uit het dichte, ruige woud tevoorschijn springende, gevaarlijke vijanden van Bazans kudden waren..

Ofschoon ten westen maar al te zeer tussen Juda en Efraïm ingevlochten, en v r alle anderen in de strijd met de Filistijnen gemengd, wist Dan zich toch staande te houden door beslistheid en koenheid, ja naar deze kant een voormuur te vormen voor de overige stammen..

Vers 23

23. En van Nafthali zei hij: O, Nafthali! zijt verzadigd van de goedgunstigheid, en vol van de zegen van de HEERE, want het gebied dat u zal te beurt vallen, zal buitengewoon liefelijk en begeerlijk zijn; bezit erfelijk het westen enhet zuiden, de zeestreek en het zuiderland; in uw erfdeel mogen zich de voordelen van de zee paren met de liefelijke zuiderwarmte; die twee mogen elkaar matigen.

"De vlakten ten noorden en ten westen van het meer Merom en aan de westzijde van het meer Tiberias (Genezareth) zijn buitengewoon vruchtbaar, en alle soorten van gewassen gedijen daar: het klimaat is, evenals bij de Dode Zee, ongemeen warm en is geschikt voor tropische gewassen; de vruchten worden er veel vroeger rijp dan elders.".

De laatste woorden van het vers worden door vele uitleggers zo opgevat, alsof daarmee aan de stam Nafthali het land van de Filistijnen in het zuidwesten van Palestina tot zijn bezit aangewezen is, dat evenwel later niet veroverd werd Joshua 13:3), zodat de stam op een andere plaats moest schadeloos gesteld worden; dan zou men de letterlijke vertaling kunnen behouden..

Mozes bidt Nafthali niet alleen aardse zegeningen toe, maar ook de geestelijke zegeningen van het Verbond. Men lette op de grote overeenkomst tussen de beschouwing van Jakob en die van Mozes over de stam Nafthali..

Vers 23

23. En van Nafthali zei hij: O, Nafthali! zijt verzadigd van de goedgunstigheid, en vol van de zegen van de HEERE, want het gebied dat u zal te beurt vallen, zal buitengewoon liefelijk en begeerlijk zijn; bezit erfelijk het westen enhet zuiden, de zeestreek en het zuiderland; in uw erfdeel mogen zich de voordelen van de zee paren met de liefelijke zuiderwarmte; die twee mogen elkaar matigen.

"De vlakten ten noorden en ten westen van het meer Merom en aan de westzijde van het meer Tiberias (Genezareth) zijn buitengewoon vruchtbaar, en alle soorten van gewassen gedijen daar: het klimaat is, evenals bij de Dode Zee, ongemeen warm en is geschikt voor tropische gewassen; de vruchten worden er veel vroeger rijp dan elders.".

De laatste woorden van het vers worden door vele uitleggers zo opgevat, alsof daarmee aan de stam Nafthali het land van de Filistijnen in het zuidwesten van Palestina tot zijn bezit aangewezen is, dat evenwel later niet veroverd werd Joshua 13:3), zodat de stam op een andere plaats moest schadeloos gesteld worden; dan zou men de letterlijke vertaling kunnen behouden..

Mozes bidt Nafthali niet alleen aardse zegeningen toe, maar ook de geestelijke zegeningen van het Verbond. Men lette op de grote overeenkomst tussen de beschouwing van Jakob en die van Mozes over de stam Nafthali..

Vers 24

24. En van Aser zei hij: Aser zij gezegend met zonen, hij breide zijn getal meer en meer uit, zoals nu reeds het geval is; a) hij zij zijn broeders, de overige stammen, aangenaam door zijn diensten, en dope zijn voet in olie, zo'n vet en vruchtbaar land moet het zijne zijn.

a) Numbers 26:47 Deuteronomy 1:41

Het in Joshua 19:24-Joshua 19:27 beschreven gebied was de hoofdzetel van de stam, een uitgebreide vlakte aan de zee, vanaf de Karmel tot aan het voorgebergte Nakura, in het oosten ingesloten door de Galilese bergen, uitstekend door een voortreffelijke bodem, overvloedige vruchtbaarheid, heerlijke olijvenbosjes; nu is het zeer verwaarloosd..

Vers 24

24. En van Aser zei hij: Aser zij gezegend met zonen, hij breide zijn getal meer en meer uit, zoals nu reeds het geval is; a) hij zij zijn broeders, de overige stammen, aangenaam door zijn diensten, en dope zijn voet in olie, zo'n vet en vruchtbaar land moet het zijne zijn.

a) Numbers 26:47 Deuteronomy 1:41

Het in Joshua 19:24-Joshua 19:27 beschreven gebied was de hoofdzetel van de stam, een uitgebreide vlakte aan de zee, vanaf de Karmel tot aan het voorgebergte Nakura, in het oosten ingesloten door de Galilese bergen, uitstekend door een voortreffelijke bodem, overvloedige vruchtbaarheid, heerlijke olijvenbosjes; nu is het zeer verwaarloosd..

Vers 25

25. IJzer en koper zal onder uw schoen zijn 1) tot verplettering van uw vijanden, en uw sterkte gelijk uw dagen, zolang gij leeft, moogt gij krachtig en moedig zijn, opdat gij rustig mag wonen; anders; uw ouderdom zij als uw jeugd, nog even fris en krachtig.

1) Deze uitdrukking dient om aan te geven, de macht van Aser, om zijn vijanden te verpletteren. Veel metaal werd in zijn erfland gevonden, waardoor hij bekwaam gemaakt werd, om zich tegen de hem omringende volken te verdedigen.

De Aserieten woonden tot op Libanon Joshua 19:28, ) waar men bergbouw deed en ook metalen verkreeg (zie Deuteronomy 8:10); zij konden daarvan veel aanwenden tot versterking van hun steden, en hadden dit ook nodig temidden van vijandige volken.".

Vers 25

25. IJzer en koper zal onder uw schoen zijn 1) tot verplettering van uw vijanden, en uw sterkte gelijk uw dagen, zolang gij leeft, moogt gij krachtig en moedig zijn, opdat gij rustig mag wonen; anders; uw ouderdom zij als uw jeugd, nog even fris en krachtig.

1) Deze uitdrukking dient om aan te geven, de macht van Aser, om zijn vijanden te verpletteren. Veel metaal werd in zijn erfland gevonden, waardoor hij bekwaam gemaakt werd, om zich tegen de hem omringende volken te verdedigen.

De Aserieten woonden tot op Libanon Joshua 19:28, ) waar men bergbouw deed en ook metalen verkreeg (zie Deuteronomy 8:10); zij konden daarvan veel aanwenden tot versterking van hun steden, en hadden dit ook nodig temidden van vijandige volken.".

Vers 26

26. 1) Niemand is er zoals God, o, Jeschurun! Die op de hemel vaart tot uw hulp, en met zijn hoogheid 2) op de bovenste wolken.

1) Met Deuteronomy 33:26 keert de man Gods tot zijn uitgangspunt terug, om de lof van de Heere, in betrekking tot zijn volk, te verkondigen..

2) In het Hebreeuws Gaawah. Hoogheid, in de zin van Majesteit.. 27. De eeuwige God zij u een woning 1) en een toevlucht, en van onder u houdt Hij Zijn eeuwige armen 2) uitgebreid tot uw bescherming, om u te dragen zoals een adelaar zijn jongen; en Hij verdrijft de vijand, de Kananitische volken, voor uw aangezicht, en zegge, als eenbanspreuk over die vijanden: Verdelg!

1) In deze benaming ligt niet alleen het denkbeeld van bewaring, maar van alles, wat een welingerichte en veilige woning de bewoners aanbiedt. Mozes voorziet, wat aan zijn geliefd volk zal te beurt vallen. Als een profeet, maar ook als een vader spreekt hij, en waar hij nu de stormen ziet aankomen, de ongevallen ziet naderen, daar bidt hij zijn volk God zelf toe als hun woning..

2) Eeuwige armen. Armen, die nooit hun kracht verliezen. Waarin Israël veilig zal gedragen worden, door alle tegenspoed heen. Aan deze driemaal heilige en volzalige Verbondsgod draagt hij hen op..

Vers 26

26. 1) Niemand is er zoals God, o, Jeschurun! Die op de hemel vaart tot uw hulp, en met zijn hoogheid 2) op de bovenste wolken.

1) Met Deuteronomy 33:26 keert de man Gods tot zijn uitgangspunt terug, om de lof van de Heere, in betrekking tot zijn volk, te verkondigen..

2) In het Hebreeuws Gaawah. Hoogheid, in de zin van Majesteit.. 27. De eeuwige God zij u een woning 1) en een toevlucht, en van onder u houdt Hij Zijn eeuwige armen 2) uitgebreid tot uw bescherming, om u te dragen zoals een adelaar zijn jongen; en Hij verdrijft de vijand, de Kananitische volken, voor uw aangezicht, en zegge, als eenbanspreuk over die vijanden: Verdelg!

1) In deze benaming ligt niet alleen het denkbeeld van bewaring, maar van alles, wat een welingerichte en veilige woning de bewoners aanbiedt. Mozes voorziet, wat aan zijn geliefd volk zal te beurt vallen. Als een profeet, maar ook als een vader spreekt hij, en waar hij nu de stormen ziet aankomen, de ongevallen ziet naderen, daar bidt hij zijn volk God zelf toe als hun woning..

2) Eeuwige armen. Armen, die nooit hun kracht verliezen. Waarin Israël veilig zal gedragen worden, door alle tegenspoed heen. Aan deze driemaal heilige en volzalige Verbondsgod draagt hij hen op..

Vers 28

28. Israël dan zal, na in de kracht van de Heere de vijanden verdelgd te hebben, zeker alleen, niettegenstaande zijn afzondering van andere volken, toch veilig onder de hoede van zijn God wonen; en Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most; hij zal het goede van de aarde aanschouwen, (anders): Jakobs bron zal zijn op een land van koren en most, d.i. het volk, dat als een bron uit Jakob ontspruit, zal zich verspreiden en zich uitbreiden en toenemen op het land van de belofte, het land van melk enhoning; ja zijn hemel zal van dauw druipen; en alzo zullen aarde en hemel tot een voetspoor van Israël gelijk meewerken.

Vers 28

28. Israël dan zal, na in de kracht van de Heere de vijanden verdelgd te hebben, zeker alleen, niettegenstaande zijn afzondering van andere volken, toch veilig onder de hoede van zijn God wonen; en Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most; hij zal het goede van de aarde aanschouwen, (anders): Jakobs bron zal zijn op een land van koren en most, d.i. het volk, dat als een bron uit Jakob ontspruit, zal zich verspreiden en zich uitbreiden en toenemen op het land van de belofte, het land van melk enhoning; ja zijn hemel zal van dauw druipen; en alzo zullen aarde en hemel tot een voetspoor van Israël gelijk meewerken.

Vers 29

29. Welgelukzalig zijt gij, o Israël! wie is u gelijk! gij zijt een volk, verlost door de HEERE, het schild van uw hulp, en die een zwaard is van uw hoogheid, 1) van uw zege. Daarom zullen zich uw vijanden, door zo grote kracht bedwongen; al is het gehuicheld, aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden, als overwinnaars uw voet op hun nek zettende.

1) Nooit was enig volk zo goed gewapend. God zelf was het schild van hun hulp, door Wie zij tot verdediging en afwering gewapend werden en behoorlijk gedekt tegen alle aanvallers; en Hij was hen een zwaard van hun hoogheid, door Wie zij tot aanval en aantasting gewapend, en geducht en voorspoedig in al hun oorlogen gemaakt werden. God wordt genoemd het zwaard van hun hoogheid, omdat Hij, door voor hen te strijden, hen over andere volken deed zegepralen en hen in hoogheid stelde, of wel, omdat Hij in alles, wat Hij voor hen deed, het oog had op Zijn Heiligdom onder hen, hetgeen genoemd wordt de heerlijkheid van Jakob. Zij, in wier harten is de heerlijkheid van heiligheid, hebben God zelf tot hun schild en zwaard, en worden door de gehele wapenrusting van God beschermd en verdedigd. Zijn woord is hun zwaard en hun geloof is hun schild..

Welke heerlijke en dierbare beloften worden hier Israël toegebeden door de scheidende Middelaar van het Oude Verbond! Het is, alsof hij de gehele volheid van zijn herderlijk hart wil uitstorten en zijn volk met de keur van zegeningen overdekken. Wel is hij hier het beeld van de Middelaar van het Nieuwe Verbond, die uit de volheid van zijn genade al zijn erf- en gunstvolk overdekt met zijn zegeningen.. "Dit is een waardig slot van de laatste woorden van een wetgever aan zijn volk; de grootte van de gedachte en de kracht van de overtuiging van de enige bestemming van het volk Israël, zullen niet makkelijk aan een latere en geringere kunnen worden toegeschreven, dan aan Mozes zelf; zoals ook een aanleiding om juist zo, in zo'n algemeenheid en opgewektheid over Israël te spreken, in latere, van alle kanten benarde tijd niet gemakkelijk gevonden zal worden. Wat de hier uitgesproken belofte zelf betreft, zo geldt zij niet zozeer voor Israël naar het vlees, voor zoverre het in de slavendienst van de goederen van deze wereld leeft en zijn hemelse Broeder Jezus Christus verwerpt, maar zij geldt voor dat Israël, dat zich tot de Heer bekeerd heeft of bekeren zal, en met hetwelk de in de olijfboom ingeënte volken n zullen zijn, en Israël met hen."

Vers 29

29. Welgelukzalig zijt gij, o Israël! wie is u gelijk! gij zijt een volk, verlost door de HEERE, het schild van uw hulp, en die een zwaard is van uw hoogheid, 1) van uw zege. Daarom zullen zich uw vijanden, door zo grote kracht bedwongen; al is het gehuicheld, aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden, als overwinnaars uw voet op hun nek zettende.

1) Nooit was enig volk zo goed gewapend. God zelf was het schild van hun hulp, door Wie zij tot verdediging en afwering gewapend werden en behoorlijk gedekt tegen alle aanvallers; en Hij was hen een zwaard van hun hoogheid, door Wie zij tot aanval en aantasting gewapend, en geducht en voorspoedig in al hun oorlogen gemaakt werden. God wordt genoemd het zwaard van hun hoogheid, omdat Hij, door voor hen te strijden, hen over andere volken deed zegepralen en hen in hoogheid stelde, of wel, omdat Hij in alles, wat Hij voor hen deed, het oog had op Zijn Heiligdom onder hen, hetgeen genoemd wordt de heerlijkheid van Jakob. Zij, in wier harten is de heerlijkheid van heiligheid, hebben God zelf tot hun schild en zwaard, en worden door de gehele wapenrusting van God beschermd en verdedigd. Zijn woord is hun zwaard en hun geloof is hun schild..

Welke heerlijke en dierbare beloften worden hier Israël toegebeden door de scheidende Middelaar van het Oude Verbond! Het is, alsof hij de gehele volheid van zijn herderlijk hart wil uitstorten en zijn volk met de keur van zegeningen overdekken. Wel is hij hier het beeld van de Middelaar van het Nieuwe Verbond, die uit de volheid van zijn genade al zijn erf- en gunstvolk overdekt met zijn zegeningen.. "Dit is een waardig slot van de laatste woorden van een wetgever aan zijn volk; de grootte van de gedachte en de kracht van de overtuiging van de enige bestemming van het volk Israël, zullen niet makkelijk aan een latere en geringere kunnen worden toegeschreven, dan aan Mozes zelf; zoals ook een aanleiding om juist zo, in zo'n algemeenheid en opgewektheid over Israël te spreken, in latere, van alle kanten benarde tijd niet gemakkelijk gevonden zal worden. Wat de hier uitgesproken belofte zelf betreft, zo geldt zij niet zozeer voor Israël naar het vlees, voor zoverre het in de slavendienst van de goederen van deze wereld leeft en zijn hemelse Broeder Jezus Christus verwerpt, maar zij geldt voor dat Israël, dat zich tot de Heer bekeerd heeft of bekeren zal, en met hetwelk de in de olijfboom ingeënte volken n zullen zijn, en Israël met hen."

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 33". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-33.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile