Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-1.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 1Deuteronomy 1:1.
HERINNERING AAN GODS WELDADEN EN AAN DE ONDANKBAARHEID VAN ISRAEL.
I. Deuteronomy 1:1-Deuteronomy 1:46. Bij het naderen van het uur, waarop zijn dagtaak eindigen zal, richt Mozes zich nog eenmaal door een uitvoerige toespraak tot het volk, om afscheid te nemen. Hij weet welke heerlijke vooruitzichten, maar ook welke grote gevaren en verzoekingen dit volk wachten, in wiens opvoeding en verzorging hij vaderlijke trouw en moederlijke tederheid verenigd heeft. Hij weet, dat onveranderlijke trouw aan God en Zijn geboden de voorwaarde is van Israëls heil, en dat toch op de harde grond van het natuurlijk hart afkeer van de wet en ene krachtige neiging tot het heidendom wortelen. Dit verontrust zijn ziel, en dwingt hem, de grijze vertegenwoordiger van een gestorven geslacht, om het jongere Israël met de wegen van Gods genade in verleden tijden bekend te maken. Na dit geschiedkundig overzicht tracht hij de wet, die door hem als middelaar van de oude bedeling was overgebracht, op krachtige wijze aan het volk in te scherpen. Hij brengt deze herhaalde voorstelling van de wet op de velden van Moab in is met de wetgeving van de Sinaï (Deuteronomy 1:1-Deuteronomy 1:5). Hij herinnert vervolgens in een overzicht aan de geschiedenis van Israël, beginnende met het vertrek van Horeb, en eindigende met de gebeurtenissen van Kades, die oorzaak waren, dat het voorgaand geslacht in de woestijn aan de dood overgegeven werd (Deuteronomy 1:6-Deuteronomy 1:46).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 1Deuteronomy 1:1.
HERINNERING AAN GODS WELDADEN EN AAN DE ONDANKBAARHEID VAN ISRAEL.
I. Deuteronomy 1:1-Deuteronomy 1:46. Bij het naderen van het uur, waarop zijn dagtaak eindigen zal, richt Mozes zich nog eenmaal door een uitvoerige toespraak tot het volk, om afscheid te nemen. Hij weet welke heerlijke vooruitzichten, maar ook welke grote gevaren en verzoekingen dit volk wachten, in wiens opvoeding en verzorging hij vaderlijke trouw en moederlijke tederheid verenigd heeft. Hij weet, dat onveranderlijke trouw aan God en Zijn geboden de voorwaarde is van Israëls heil, en dat toch op de harde grond van het natuurlijk hart afkeer van de wet en ene krachtige neiging tot het heidendom wortelen. Dit verontrust zijn ziel, en dwingt hem, de grijze vertegenwoordiger van een gestorven geslacht, om het jongere Israël met de wegen van Gods genade in verleden tijden bekend te maken. Na dit geschiedkundig overzicht tracht hij de wet, die door hem als middelaar van de oude bedeling was overgebracht, op krachtige wijze aan het volk in te scherpen. Hij brengt deze herhaalde voorstelling van de wet op de velden van Moab in is met de wetgeving van de Sinaï (Deuteronomy 1:1-Deuteronomy 1:5). Hij herinnert vervolgens in een overzicht aan de geschiedenis van Israël, beginnende met het vertrek van Horeb, en eindigende met de gebeurtenissen van Kades, die oorzaak waren, dat het voorgaand geslacht in de woestijn aan de dood overgegeven werd (Deuteronomy 1:6-Deuteronomy 1:46).
Vers 1
1. Dit 1) volgende, van Deuteronomy 1:6 tot Deuteronomy 30:20, zijn de woorden, die Mozes tot geheel Israël, in zijn hoofden en oudsten bijeengekomen, gesproken heeft, aan deze, aan de oost-zijde van de Jordaan, nog in de woestijn, die eerst bij de doortocht door de Jordaan Joshua 3:1) geheel verlaten werd, op het vlakke veld, de lage vlakte, die zich van het meer Genzareth langs de Jordaan tot de Dode Zee, en verder tot het noordeinde van de Rode Zee uitstrekt tegenover de zee Suf, of de Schelfzee, het einde van de golf van Akabah,die tot de Rode Zee behoort, tussen Paran, 2) of de landstreek van Kades in de woestijn Paran, waar eerst aan het afvallig Israël (Numbers 14:1) en later aan Mozes en Aron (Numbers 20:1) de ingang in het beloofde land ontzegd werd, en tussen Tofel, 3) de stad van de Edomieten, de eerste bewoonde plaats, waarin men gekomen was en verder zuidwaarts, tegenover Laban, 4) en Hazerth en Dizhab 5) (Numbers 33:16-Numbers 33:20 zie "Numbers 10:36" en zie "Numbers 11:35).1) Hiermee wordt dit boek van Mozes ten nauwste aan het vorige, aan Numeri, verbonden..
2) Paran is hier niet de gehele woestijn van die naam, maar die plaatsen in de woestijn, welke voor Israël van grote betekenis waren, n.l. Kades, waar Israël gekastijd werd met de straf van 38 jaar te moeten omzwerven, en Haserth, waar Mirjams geschiedenis plaatsvond..
3) Tofel is volgens Robinson en anderen het huidige dorp Tafyleh, een dorp met 600 inwoners, en zal hoogstwaarschijnlijk die plaats geweest zijn, waar Israël voor het eerst ander voedsel ontving dan het gewone voedsel in de woestijn..
4) Laban wordt voor dezelfde plaats gehouden als die in Numbers 33:22 Libna geheten wordt, de tweede legerplaats op de terugkeer van Kades en de plaats, waar het oproer van Korach, Dathan en Abíram heeft plaatsgehad.. 5) Dizhab wordt met de nieuwste uitleggers gelijk gesteld met Mersa Dahab of Mina Dahab. Daar al de plaatsen, hier opgenoemd, plaatsen zijn van herinnering voor het volk Israël, zal ook waarschijnlijk Dizhab een legerplaats zijn geweest, waar Israël op kennelijke wijze de macht van de Heere heeft ondervonden..
Vers 1
1. Dit 1) volgende, van Deuteronomy 1:6 tot Deuteronomy 30:20, zijn de woorden, die Mozes tot geheel Israël, in zijn hoofden en oudsten bijeengekomen, gesproken heeft, aan deze, aan de oost-zijde van de Jordaan, nog in de woestijn, die eerst bij de doortocht door de Jordaan Joshua 3:1) geheel verlaten werd, op het vlakke veld, de lage vlakte, die zich van het meer Genzareth langs de Jordaan tot de Dode Zee, en verder tot het noordeinde van de Rode Zee uitstrekt tegenover de zee Suf, of de Schelfzee, het einde van de golf van Akabah,die tot de Rode Zee behoort, tussen Paran, 2) of de landstreek van Kades in de woestijn Paran, waar eerst aan het afvallig Israël (Numbers 14:1) en later aan Mozes en Aron (Numbers 20:1) de ingang in het beloofde land ontzegd werd, en tussen Tofel, 3) de stad van de Edomieten, de eerste bewoonde plaats, waarin men gekomen was en verder zuidwaarts, tegenover Laban, 4) en Hazerth en Dizhab 5) (Numbers 33:16-Numbers 33:20 zie "Numbers 10:36" en zie "Numbers 11:35).1) Hiermee wordt dit boek van Mozes ten nauwste aan het vorige, aan Numeri, verbonden..
2) Paran is hier niet de gehele woestijn van die naam, maar die plaatsen in de woestijn, welke voor Israël van grote betekenis waren, n.l. Kades, waar Israël gekastijd werd met de straf van 38 jaar te moeten omzwerven, en Haserth, waar Mirjams geschiedenis plaatsvond..
3) Tofel is volgens Robinson en anderen het huidige dorp Tafyleh, een dorp met 600 inwoners, en zal hoogstwaarschijnlijk die plaats geweest zijn, waar Israël voor het eerst ander voedsel ontving dan het gewone voedsel in de woestijn..
4) Laban wordt voor dezelfde plaats gehouden als die in Numbers 33:22 Libna geheten wordt, de tweede legerplaats op de terugkeer van Kades en de plaats, waar het oproer van Korach, Dathan en Abíram heeft plaatsgehad.. 5) Dizhab wordt met de nieuwste uitleggers gelijk gesteld met Mersa Dahab of Mina Dahab. Daar al de plaatsen, hier opgenoemd, plaatsen zijn van herinnering voor het volk Israël, zal ook waarschijnlijk Dizhab een legerplaats zijn geweest, waar Israël op kennelijke wijze de macht van de Heere heeft ondervonden..
Vers 2
2. Elf dagreizen zijn het van Horeb 1) (zie "Exodus 33:6) door de weg van het gebergte Seïr, 2) tot aan Kades-Barna.1) Mozes heeft de bovengemelde plaatsen niet genoemd, om de aardrijkskundige ligging van de vlakte van Moab, het oord waar hij zijn laatste woorden tot Israël sprak, nader te bepalen. Hij wilde, met het oog op de feiten, de herhaling en uitleg van de wet in verband brengen met de wetgeving, en op deze wijze Moabs vlakten met de berg Sinaï verenigen. Zoals de 38 jaar, die het toen en het thans van elkaar verwijderen, geen scheidsmuur tussen de eerste en tussen deze tweede voorstelling van deze wet zijn, zo moet ook de afstand verdwijnen, die beide plaatsen van elkaar scheidt. Hij ontwerpt daarom in brede grondlijnen een volledige schets, die de geschiedenis van Israëls leidingen voorstelt. Die schets is in de volgende tekening verduidelijkt:
Het eerst wendt Mozes de blik naar het zuiden op het noordeinde van de golf van Akabah, die een gedeelte is van dezelfde Rode Zee, door welke de kinderen van Israël (aan de westelijke golf) waren gegaan naar de woestijn. Zo werden het einde en de aanvang, de intocht en de uittocht van de woestijn met elkaar verbonden. Vervolgens trekt hij op de lijn tussen Moab en de Schelfzee een dwarslijn van Tofel naar Paran, en brengt hun huidige verblijfplaats in verband met het oord, waar Israël 38 jaar geleden aan de grenzen van het beloofde land stond, en de verovering aangevangen zou hebben, indien niet hardnekkig ongeloof een langdurige straftijd noodzakelijk had gemaakt. Dat ongeloof is echter overwonnen, en weer, ofschoon op een andere plaats, staat Israël aan de ingang van het land van de belofte. Z worden de vlakten van Moab en Paran, of liever Kades-Barna, tot n gezichtspunt verbonden. Van dit Kades-Barna nu langs de drie grote rustplaatsen Laban, Hazerth en Dizhab tot Horeb eist de reis 11 dagen, een betrekkelijk geringe afstand, die voor het oog van de geest geheel verdwijnt. Mozes heeft een gevoel, alsof hij hier, in de velden van Moab, weer bij de Sinaï stond, om zoals 38 jaar geleden Gods wet te verkondigen; hij wil, dat ook Israël in die indruk deelt, alsof het weer tegenover de berg van de wet stond, om de afkondiging van Gods geboden te horen. Toch mag het volk ook niet vergeten de plaatsen en de gebeurtenissen, die in die tijd bezocht en doorleefd werden. Deze zijn gedenktekenen en getuigenissen van Gods goedheid, van Israëls ondankbaarheid, en de toespraak tot Deuteronomy 4:1, waarin Mozes hun woord tot Jakobs nakomelingen vertolkt, is aangrijpend en geschikt om de harten zowel te verheffen en voor Gods Woord te winnen, als te verootmoedigen en voor de ongehoorzaamheid van het ongeloof te bewaren..
Zelfs Mozes, hoezeer hij zich beijvert om het Woord van God op een nieuwe wijze voor te stellen, voelt hij zich toch gedwongen om inderdaad slechts het oude te brengen. Hij tekent daarin de goede weg voor de Profetie, ja zelfs voor alle reformatie, en heiligt haar betrekking tot nieuwe verschijnselen, die in aanmerking genomen moeten worden, zowel als tot de oude grond en grondslag die blijven moeten. Uitnemend is dit woord tot leiding van de overdenkingen in plechtige ogenblikken, b.v. op de laatste dag van het jaar of op nationale gedenkdagen. Het leert terugzien, omzien, uitzien en opzien.
2) De weg van het gebergte Seïr is niet de weg langs dit gebergte, d.i. door de weg, die langs de Araba voert en in het Oosten door het Seïr-gebergte begrensd wordt, maar de weg, die naar het gebergte Seïr voert, zoals in Deuteronomy 2:1 de weg van de Schelfzee de weg is, die naar deze zee voert. Uit deze woorden volgt daarom volstrekt niet, dat Kades-Barna in de Araba is te zoeken en Israël van Horeb uit door de Araba naar Kades is getrokken..
Vers 2
2. Elf dagreizen zijn het van Horeb 1) (zie "Exodus 33:6) door de weg van het gebergte Seïr, 2) tot aan Kades-Barna.1) Mozes heeft de bovengemelde plaatsen niet genoemd, om de aardrijkskundige ligging van de vlakte van Moab, het oord waar hij zijn laatste woorden tot Israël sprak, nader te bepalen. Hij wilde, met het oog op de feiten, de herhaling en uitleg van de wet in verband brengen met de wetgeving, en op deze wijze Moabs vlakten met de berg Sinaï verenigen. Zoals de 38 jaar, die het toen en het thans van elkaar verwijderen, geen scheidsmuur tussen de eerste en tussen deze tweede voorstelling van deze wet zijn, zo moet ook de afstand verdwijnen, die beide plaatsen van elkaar scheidt. Hij ontwerpt daarom in brede grondlijnen een volledige schets, die de geschiedenis van Israëls leidingen voorstelt. Die schets is in de volgende tekening verduidelijkt:
Het eerst wendt Mozes de blik naar het zuiden op het noordeinde van de golf van Akabah, die een gedeelte is van dezelfde Rode Zee, door welke de kinderen van Israël (aan de westelijke golf) waren gegaan naar de woestijn. Zo werden het einde en de aanvang, de intocht en de uittocht van de woestijn met elkaar verbonden. Vervolgens trekt hij op de lijn tussen Moab en de Schelfzee een dwarslijn van Tofel naar Paran, en brengt hun huidige verblijfplaats in verband met het oord, waar Israël 38 jaar geleden aan de grenzen van het beloofde land stond, en de verovering aangevangen zou hebben, indien niet hardnekkig ongeloof een langdurige straftijd noodzakelijk had gemaakt. Dat ongeloof is echter overwonnen, en weer, ofschoon op een andere plaats, staat Israël aan de ingang van het land van de belofte. Z worden de vlakten van Moab en Paran, of liever Kades-Barna, tot n gezichtspunt verbonden. Van dit Kades-Barna nu langs de drie grote rustplaatsen Laban, Hazerth en Dizhab tot Horeb eist de reis 11 dagen, een betrekkelijk geringe afstand, die voor het oog van de geest geheel verdwijnt. Mozes heeft een gevoel, alsof hij hier, in de velden van Moab, weer bij de Sinaï stond, om zoals 38 jaar geleden Gods wet te verkondigen; hij wil, dat ook Israël in die indruk deelt, alsof het weer tegenover de berg van de wet stond, om de afkondiging van Gods geboden te horen. Toch mag het volk ook niet vergeten de plaatsen en de gebeurtenissen, die in die tijd bezocht en doorleefd werden. Deze zijn gedenktekenen en getuigenissen van Gods goedheid, van Israëls ondankbaarheid, en de toespraak tot Deuteronomy 4:1, waarin Mozes hun woord tot Jakobs nakomelingen vertolkt, is aangrijpend en geschikt om de harten zowel te verheffen en voor Gods Woord te winnen, als te verootmoedigen en voor de ongehoorzaamheid van het ongeloof te bewaren..
Zelfs Mozes, hoezeer hij zich beijvert om het Woord van God op een nieuwe wijze voor te stellen, voelt hij zich toch gedwongen om inderdaad slechts het oude te brengen. Hij tekent daarin de goede weg voor de Profetie, ja zelfs voor alle reformatie, en heiligt haar betrekking tot nieuwe verschijnselen, die in aanmerking genomen moeten worden, zowel als tot de oude grond en grondslag die blijven moeten. Uitnemend is dit woord tot leiding van de overdenkingen in plechtige ogenblikken, b.v. op de laatste dag van het jaar of op nationale gedenkdagen. Het leert terugzien, omzien, uitzien en opzien.
2) De weg van het gebergte Seïr is niet de weg langs dit gebergte, d.i. door de weg, die langs de Araba voert en in het Oosten door het Seïr-gebergte begrensd wordt, maar de weg, die naar het gebergte Seïr voert, zoals in Deuteronomy 2:1 de weg van de Schelfzee de weg is, die naar deze zee voert. Uit deze woorden volgt daarom volstrekt niet, dat Kades-Barna in de Araba is te zoeken en Israël van Horeb uit door de Araba naar Kades is getrokken..
Vers 3
3. En het is geschied in het veertigste jaar na de uittocht uit Egypte, d.i. in het jaar 1447 v. Chr., in de elfde maand 1) Sebat, op de eerste dag van de maand, dat Mozes sprak tot de kinderen van Israël, naar alles wat hem de HEERE door onmiddellijke openbaring, of door de leiding van de Geest aan hen bevolen had.1) Ook: zie Exodus 12:2.
Vers 3
3. En het is geschied in het veertigste jaar na de uittocht uit Egypte, d.i. in het jaar 1447 v. Chr., in de elfde maand 1) Sebat, op de eerste dag van de maand, dat Mozes sprak tot de kinderen van Israël, naar alles wat hem de HEERE door onmiddellijke openbaring, of door de leiding van de Geest aan hen bevolen had.1) Ook: zie Exodus 12:2.
Vers 4
4. Nadat hij geslagen had Sihon, de koning van de Amorieten, die te Hesbon woonde (Numbers 21:21-Numbers 21:31); en Og, de koning van Basan, welke woonde te Astarth, of in zijn tweede residentie te Edreï (het tegenwoordige Dra) (Numbers 21:32-Numbers 21:35), en nadat hij ook het overige, dat tot voleindiging van zijn arbeid nodig was (Numbers 25:1-36), volbracht had.Vers 4
4. Nadat hij geslagen had Sihon, de koning van de Amorieten, die te Hesbon woonde (Numbers 21:21-Numbers 21:31); en Og, de koning van Basan, welke woonde te Astarth, of in zijn tweede residentie te Edreï (het tegenwoordige Dra) (Numbers 21:32-Numbers 21:35), en nadat hij ook het overige, dat tot voleindiging van zijn arbeid nodig was (Numbers 25:1-36), volbracht had.Vers 5
5. Aan deze zijde van de Jordaan in het land van Moab, dat aan hen door de Amorieten, en aan deze weer door de kinderen van Israël ontnomen was, hief 1) Mozes aan,deze wet, niet een nieuwe wet, maar een nieuwe voorstelling en uitleg van de wet uit te leggen, 2) zeggende:1) In het Hebreeuws Ho'il. Het Hebreeuwse werkwoord betekent eigenlijk willen, maar heeft ook de betekenis van, zoals hier, iets beginnen, in de zin van iets ondernemen, beproeven (conare). De grondtekst wijst duidelijk aan, dat Mozes hier optreedt, niet om een nieuwe wet te geven, maar om de eenmaal gegeven te verklaren, om zin, doel en betekenis duidelijk de Israëlieten voor ogen te stellen..
2) In het Hebreeuws Be'eer in de eerste betekenis, ingriffelen, insnijden, en in de tweede uitleggen, de Vulgata explanare. De man Gods zal niet een nieuwe wet geven, maar de oude uitleggen, verduidelijken..
Vers 5
5. Aan deze zijde van de Jordaan in het land van Moab, dat aan hen door de Amorieten, en aan deze weer door de kinderen van Israël ontnomen was, hief 1) Mozes aan,deze wet, niet een nieuwe wet, maar een nieuwe voorstelling en uitleg van de wet uit te leggen, 2) zeggende:1) In het Hebreeuws Ho'il. Het Hebreeuwse werkwoord betekent eigenlijk willen, maar heeft ook de betekenis van, zoals hier, iets beginnen, in de zin van iets ondernemen, beproeven (conare). De grondtekst wijst duidelijk aan, dat Mozes hier optreedt, niet om een nieuwe wet te geven, maar om de eenmaal gegeven te verklaren, om zin, doel en betekenis duidelijk de Israëlieten voor ogen te stellen..
2) In het Hebreeuws Be'eer in de eerste betekenis, ingriffelen, insnijden, en in de tweede uitleggen, de Vulgata explanare. De man Gods zal niet een nieuwe wet geven, maar de oude uitleggen, verduidelijken..
Vers 6
6. De HEERE, onze God, sprak tot ons, ons, want het oude en nieuwe geslacht zijn n Godsvolk, aan Horeb, zeggende: Gij zijt lang genoeg, bijna een jaar, dat voldoende was om de gehele wet te ontvangen (Numbers 10:11), bij deze berg gebleven. 1)1) Mozes wil niet zeggen, dat de Heere God letterlijk deze woorden heeft gesproken, maar dat dit duidelijk werd uit de gangen en leidingen met zijn volk uit het optrekken van de "wolk.".
Vers 6
6. De HEERE, onze God, sprak tot ons, ons, want het oude en nieuwe geslacht zijn n Godsvolk, aan Horeb, zeggende: Gij zijt lang genoeg, bijna een jaar, dat voldoende was om de gehele wet te ontvangen (Numbers 10:11), bij deze berg gebleven. 1)1) Mozes wil niet zeggen, dat de Heere God letterlijk deze woorden heeft gesproken, maar dat dit duidelijk werd uit de gangen en leidingen met zijn volk uit het optrekken van de "wolk.".
Vers 7
7. Keert u thans, en vertrekt, en gaat in het gebergte van de Amorieten, de hoofdstam van de Kananieten, die daarom dikwijls als vertegenwoordigers van het gehele volk genoemd worden, zij woonden in het zuiden van Kanan en tot al hunburen, die met hen Kanan bewonen, in het vlakke veld aan de oevers van de Jordaan (Deuteronomy 1:1), op het gebergte, dat in het midden van het land ligt, en in de laagte, de lage vlakte tussen Gaza en de Karmel aan de westzijde van het gebergte van Juda en in het zuiden (zie "Numbers 13:21), en aan de havens (eigenlijk de kusten) van de Middellandse Zee, dit alles het land vande Kananieten en de Libanon, dus ook tot de bewoners van de noordelijk, buiten Kanan liggende gewesten van de berg Libanon, tot aan die grote rivier, de rivier Frath, zodat u de weg gebaand is tot de gehele uitgestrektheid van het gebied, dat God eens aan Abraham beloofd heeft, als woonplaats voor zijn nageslacht.Vers 7
7. Keert u thans, en vertrekt, en gaat in het gebergte van de Amorieten, de hoofdstam van de Kananieten, die daarom dikwijls als vertegenwoordigers van het gehele volk genoemd worden, zij woonden in het zuiden van Kanan en tot al hunburen, die met hen Kanan bewonen, in het vlakke veld aan de oevers van de Jordaan (Deuteronomy 1:1), op het gebergte, dat in het midden van het land ligt, en in de laagte, de lage vlakte tussen Gaza en de Karmel aan de westzijde van het gebergte van Juda en in het zuiden (zie "Numbers 13:21), en aan de havens (eigenlijk de kusten) van de Middellandse Zee, dit alles het land vande Kananieten en de Libanon, dus ook tot de bewoners van de noordelijk, buiten Kanan liggende gewesten van de berg Libanon, tot aan die grote rivier, de rivier Frath, zodat u de weg gebaand is tot de gehele uitgestrektheid van het gebied, dat God eens aan Abraham beloofd heeft, als woonplaats voor zijn nageslacht.Vers 8
8. Ziet, Ik heb dat land gegeven voor uw aangezicht; 1) gaat daarin en bezit erfelijk het land, dat de HEERE aan uw vaderen a) Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft, dat Hij het hun en hun nageslacht na hen geven zou.2)a)Genesis 15:18; Genesis 17:7,Genesis 17:8; Genesis 22:16
1) Geven voor uw aangezicht, wil zeggen, geven tot vrije beschikking, zodat zij het land als een van God ontvangen eigendom konden gebruiken..
2) Wanneer God ons beveelt in onze Christelijke loopbaan voorwaarts te gaan, stelt Hij het hemelse Kanan voor ons tot onze aanmoediging.
Nadat in Deuteronomy 1:7 het land Kanan eerst aangeduid was naar de verschillende delen, waarin het toen gesplitst werd (het zuiden, het gebergte van de Amorieten, met zijn vertakkingen naar het Noorden, tot het midden van het land, de lage vlakte in het Westen, het Jordaandal in het Oosten, en de Libanon in het Noorden), wordt bij het meer beperkt gebied, dat allereerst tot hun gebruik gegeven was, ook de uitbreiding in aanmerking genomen, die bij toenemende bevolking nodig zou kunnen zijn. Aan Israël was een Goddelijk bevel gegeven, om het eerstgenoemde, een Goddelijk verlof om het laatstvermelde gebied te veroveren. Dat deze uitbreiding van de grenzen later niet nodig werd, was een wrange vrucht van de toenemende afval. Deze zonde gaf aanleiding tot het Goddelijk strafgericht, waardoor Israël als balling gebracht werd naar het land, dat het langzamerhand als eigenaar had moeten innemen. Wanneer we nader onze blik vestigen op de oude inwoners van Kanan, die zo dikwijls door Mozes genoemd worden, kunnen we het volgende opmerken. In het gebergte van Juda en Efraïm tot Hebron woonden: 1. de Hethieten. Zij vormden een van de aanzienlijkste volksstammen van de Kananieten, zodat soms het gehele volk onder deze naam wordt aangeduid. In hun gebied woonden 2. de Jebusieten, *) die Jeruzalem (Jebus) en dat omliggende land in bezitting hadden, maar niet zeer talrijk waren. In Kanan was echter geen groter en oorlogzuchtiger stam dan het volk 3. van de Amorieten, die in de omstreken van Hebron en Hazezon Thamar, op het zuidelijk gedeelte van Juda's gebergte, en misschien ook in het noorden tot nabij Sichem woonden. Enige tijd v r de komst van de Israëlieten hadden zij zich ook aan de oostzijde van de Jordaan gevestigd, en de Moabieten zowel als de Ammonieten uit hun gebied verdreven. Over 4. de Gergesieten kan men weinig met zekerheid zeggen; slechts dit is zeker, dat zij ten westen van de Jordaan woonden. Bij Gibeon, Sichem en de Hermon hadden 5. de Hevieten zich gevestigd. Wanneer 6. de Kananieten als een afzonderlijke stam genoemd worden, zijn onder die naam bedoeld de talrijke geslachten, die de lage vlakte bij de zee bewoonden en zich vooral op de handel toelegden. De bewoners van het platte land, die in landbouw en veeteelt hun onderhoud zochten, worden bij voorkeur 7. de Feresieten genoemd. Over de oorspronkelijke inwoners van Palestina, die door de Kananieten verdreven werden, en van welke slechts hier en daar een overblijfsel woonde, zie Deuteronomy 2:23
*) Volgens een nieuwere theorie, die veel voor zich heeft, behoorden de Jebusieten tot de Hethieten.
Vers 8
8. Ziet, Ik heb dat land gegeven voor uw aangezicht; 1) gaat daarin en bezit erfelijk het land, dat de HEERE aan uw vaderen a) Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft, dat Hij het hun en hun nageslacht na hen geven zou.2)a)Genesis 15:18; Genesis 17:7,Genesis 17:8; Genesis 22:16
1) Geven voor uw aangezicht, wil zeggen, geven tot vrije beschikking, zodat zij het land als een van God ontvangen eigendom konden gebruiken..
2) Wanneer God ons beveelt in onze Christelijke loopbaan voorwaarts te gaan, stelt Hij het hemelse Kanan voor ons tot onze aanmoediging.
Nadat in Deuteronomy 1:7 het land Kanan eerst aangeduid was naar de verschillende delen, waarin het toen gesplitst werd (het zuiden, het gebergte van de Amorieten, met zijn vertakkingen naar het Noorden, tot het midden van het land, de lage vlakte in het Westen, het Jordaandal in het Oosten, en de Libanon in het Noorden), wordt bij het meer beperkt gebied, dat allereerst tot hun gebruik gegeven was, ook de uitbreiding in aanmerking genomen, die bij toenemende bevolking nodig zou kunnen zijn. Aan Israël was een Goddelijk bevel gegeven, om het eerstgenoemde, een Goddelijk verlof om het laatstvermelde gebied te veroveren. Dat deze uitbreiding van de grenzen later niet nodig werd, was een wrange vrucht van de toenemende afval. Deze zonde gaf aanleiding tot het Goddelijk strafgericht, waardoor Israël als balling gebracht werd naar het land, dat het langzamerhand als eigenaar had moeten innemen. Wanneer we nader onze blik vestigen op de oude inwoners van Kanan, die zo dikwijls door Mozes genoemd worden, kunnen we het volgende opmerken. In het gebergte van Juda en Efraïm tot Hebron woonden: 1. de Hethieten. Zij vormden een van de aanzienlijkste volksstammen van de Kananieten, zodat soms het gehele volk onder deze naam wordt aangeduid. In hun gebied woonden 2. de Jebusieten, *) die Jeruzalem (Jebus) en dat omliggende land in bezitting hadden, maar niet zeer talrijk waren. In Kanan was echter geen groter en oorlogzuchtiger stam dan het volk 3. van de Amorieten, die in de omstreken van Hebron en Hazezon Thamar, op het zuidelijk gedeelte van Juda's gebergte, en misschien ook in het noorden tot nabij Sichem woonden. Enige tijd v r de komst van de Israëlieten hadden zij zich ook aan de oostzijde van de Jordaan gevestigd, en de Moabieten zowel als de Ammonieten uit hun gebied verdreven. Over 4. de Gergesieten kan men weinig met zekerheid zeggen; slechts dit is zeker, dat zij ten westen van de Jordaan woonden. Bij Gibeon, Sichem en de Hermon hadden 5. de Hevieten zich gevestigd. Wanneer 6. de Kananieten als een afzonderlijke stam genoemd worden, zijn onder die naam bedoeld de talrijke geslachten, die de lage vlakte bij de zee bewoonden en zich vooral op de handel toelegden. De bewoners van het platte land, die in landbouw en veeteelt hun onderhoud zochten, worden bij voorkeur 7. de Feresieten genoemd. Over de oorspronkelijke inwoners van Palestina, die door de Kananieten verdreven werden, en van welke slechts hier en daar een overblijfsel woonde, zie Deuteronomy 2:23
*) Volgens een nieuwere theorie, die veel voor zich heeft, behoorden de Jebusieten tot de Hethieten.
Vers 9
9. En ik sprak in deze tijd, toen de verovering van het beloofde land terstond had kunnen ondernomen worden, indien niet (Deuteronomy 1:26) iets anders dit verhinderd had, tot u, om ook van mijn zijde alles te doen, wat in het belang van een goede orde en een vreedzaam verkeer in Kanan vereist wordt, zeggende: a) Ik alleen zal u niet kunnen dragen, zodat ik in eigen persoon de last van uw besturing en het beslissen van uw twistzaken op mij zou moeten nemen.a)Exodus 18:18
Vers 9
9. En ik sprak in deze tijd, toen de verovering van het beloofde land terstond had kunnen ondernomen worden, indien niet (Deuteronomy 1:26) iets anders dit verhinderd had, tot u, om ook van mijn zijde alles te doen, wat in het belang van een goede orde en een vreedzaam verkeer in Kanan vereist wordt, zeggende: a) Ik alleen zal u niet kunnen dragen, zodat ik in eigen persoon de last van uw besturing en het beslissen van uw twistzaken op mij zou moeten nemen.a)Exodus 18:18
Vers 10
10. De HEERE, uw God, heeft u vermenigvuldigt, en ziet, gij zijt, zoals in de belofte in Genesis 15:5 toegezegd was, heden als de sterren van de hemel in menigte.Vers 10
10. De HEERE, uw God, heeft u vermenigvuldigt, en ziet, gij zijt, zoals in de belofte in Genesis 15:5 toegezegd was, heden als de sterren van de hemel in menigte.Vers 11
11. De HEERE, uwer vaderen God, doe tot u, zoals gij nu zijt, duizendmaal meer, 1) en Hij a) zegene 2) u in dezelfde mate als tot nu toe zoals als Hij tot u gesproken heeft.a) Genesis 12:2
1) Opdat Israël niet zou denken, dat, wat Mozes in het vorige vers omtrent de vermenigvuldiging van het volk had gezegd, door hem als een zaak van minder aangename aard werd beschouwd, voegt hij de wens in Deuteronomy 1:11 er terstond bij..
2) Het zegenen hier slaat terug op de belofte aan Abraham gedaan (Genesis 12:2), en betekent in aantal vermeerderen, als volk groot maken. Tot U meer doen, of vermeerderen en zegenen zijn in dit vers woorden van dezelfde betekenis..
Vers 11
11. De HEERE, uwer vaderen God, doe tot u, zoals gij nu zijt, duizendmaal meer, 1) en Hij a) zegene 2) u in dezelfde mate als tot nu toe zoals als Hij tot u gesproken heeft.a) Genesis 12:2
1) Opdat Israël niet zou denken, dat, wat Mozes in het vorige vers omtrent de vermenigvuldiging van het volk had gezegd, door hem als een zaak van minder aangename aard werd beschouwd, voegt hij de wens in Deuteronomy 1:11 er terstond bij..
2) Het zegenen hier slaat terug op de belofte aan Abraham gedaan (Genesis 12:2), en betekent in aantal vermeerderen, als volk groot maken. Tot U meer doen, of vermeerderen en zegenen zijn in dit vers woorden van dezelfde betekenis..
Vers 12
12. Hoe zou ik alleen uw moeite en uw last, 1) en uw twistzaken dragen?1) Uw moeite en uw last, wil hier niet zeggen, de moeite en de last, welke het volk bezwaart, maar de moeite en de last van het volk, welke door Mozes moet gedragen worden en waarvan de twistzaken dikwijls het gevolg zijn. Alles kwam op Mozes aan, het volk lag voor zijn rekening en hij alleen had die last te torsen..
Vers 12
12. Hoe zou ik alleen uw moeite en uw last, 1) en uw twistzaken dragen?1) Uw moeite en uw last, wil hier niet zeggen, de moeite en de last, welke het volk bezwaart, maar de moeite en de last van het volk, welke door Mozes moet gedragen worden en waarvan de twistzaken dikwijls het gevolg zijn. Alles kwam op Mozes aan, het volk lag voor zijn rekening en hij alleen had die last te torsen..
Vers 13
13. Neemt u, ten behoeve van u, wijze, en verstandige, en ervaren mannen, die door godsvrucht, door schranderheid in het overleggen en door ondervinding daartoe bekwaam zijn, van uw stammen, dat ik hen tot uw hoofden stel. 1) 1) Mozes wijst hier op de verkiezing van hoofden en rechters, overeenkomstig de raad, door zijn schoonvader Jethro (Exodus 18:13), gegeven. Wat de tijd aangaat, heeft deze verkiezing niet plaatsgehad in het laatste tijdperk van Israëls verblijf bij de Horeb, maar reeds in de dagen van de wetgeving, terwijl het heiligdom vervaardigd werd (Exodus 36:1); wat echter de zaak betreft moest zij eerst na de wetgeving vermeld worden, als zijnde niet een onmiddellijk Goddelijke, maar meer een menselijke inrichting. Dat Mozes hier twee geschiedenissen-de aanstelling van rechters op raad van Jethro (Exodus 18:1), en de aanstelling van 70 oudsten (Numbers 11:1) -samengetrokken zou hebben, zoals b.v. Gerlach meent, is niet denkbaar. Beide geschiedenissen moeten van elkaar onderscheiden blijven, zoals Ranke zeer juist heeft aangetoond, zeggende: "Mozes was door werkzaamheden overstelpt, toen Jethro hem die raad gaf; want van de morgen tot de avond omringde hem de menigte, wier rechtszaken hij beslissen moest. Om deze overvloed van bezigheden te verminderen, werden hoofden van het volk benoemd en aangesteld, hoofden over duizend, over honderd, over vijftig of over tien. Wat baatte hem echter op de plaats van de lustgraven dit leger van voorgangers en rechters? Hier was toch inderdaad geen sprake van nietige twisten onder de menigte. Het gehele volk, met zijn oversten, is in opstand tegen Jehova, tegen Mozes, en wanneer deze laatste in bittere moedeloosheid naar de dood verlangt is daarvan niet overlading met werkzaamheden de oorzaak; het is de ontrouw van dit verkoren, van dit verlost volk, die zijn geest neerdrukt. Hij vermoedt het treurig einde van deze opstand; hij voelt zich buiten staat, dit volk te bewaren in de getrouwheid aan Jehova en het te brengen tot het beloofde land. In deze nood ondersteunt hem de Heere door de aanstelling van 70 oudsten, die, door de geest van de Profetie gedreven, als uitverkoren dienaars van God aan de zijde van Mozes zullen staan. Het is ene nieuwe poging, waardoor Jehova, ondanks het geopenbaarde ongeloof, Zijn volk wil nader brengen aan het voorgestelde doel, en daarom geeft de geschiedenis (Numbers 11:1), geen recht aan de beweringen van hen, die haar met het verhaal van Exodus 18:1 willen samensmelten". Hij vermaant hen te nemen wijze en verstandige en ervarene mannen, die door hun eigen bekwaamheden en oprechtheid beroemd en bekend waren en daarom aangeprezen werden. De oorsprong en opkomst van dat volk was zo nieuw, dat niemand van hen aanspraak kon maken op de oudheid van zijn geslacht of op de adeldom van zijn geboorte boven zijn broeders en omdat zij allen nog onlangs uit de Egyptische dienstbaarheid gekomen waren, zo is waarschijnlijk, dat het ene gezin niet veel rijker is geweest dan het andere, waarom hun kinderen alleen bestierd moesten worden door de hoedanigheid van wijsheid, ervarenheid en deugdzaamheid..Vers 13
13. Neemt u, ten behoeve van u, wijze, en verstandige, en ervaren mannen, die door godsvrucht, door schranderheid in het overleggen en door ondervinding daartoe bekwaam zijn, van uw stammen, dat ik hen tot uw hoofden stel. 1) 1) Mozes wijst hier op de verkiezing van hoofden en rechters, overeenkomstig de raad, door zijn schoonvader Jethro (Exodus 18:13), gegeven. Wat de tijd aangaat, heeft deze verkiezing niet plaatsgehad in het laatste tijdperk van Israëls verblijf bij de Horeb, maar reeds in de dagen van de wetgeving, terwijl het heiligdom vervaardigd werd (Exodus 36:1); wat echter de zaak betreft moest zij eerst na de wetgeving vermeld worden, als zijnde niet een onmiddellijk Goddelijke, maar meer een menselijke inrichting. Dat Mozes hier twee geschiedenissen-de aanstelling van rechters op raad van Jethro (Exodus 18:1), en de aanstelling van 70 oudsten (Numbers 11:1) -samengetrokken zou hebben, zoals b.v. Gerlach meent, is niet denkbaar. Beide geschiedenissen moeten van elkaar onderscheiden blijven, zoals Ranke zeer juist heeft aangetoond, zeggende: "Mozes was door werkzaamheden overstelpt, toen Jethro hem die raad gaf; want van de morgen tot de avond omringde hem de menigte, wier rechtszaken hij beslissen moest. Om deze overvloed van bezigheden te verminderen, werden hoofden van het volk benoemd en aangesteld, hoofden over duizend, over honderd, over vijftig of over tien. Wat baatte hem echter op de plaats van de lustgraven dit leger van voorgangers en rechters? Hier was toch inderdaad geen sprake van nietige twisten onder de menigte. Het gehele volk, met zijn oversten, is in opstand tegen Jehova, tegen Mozes, en wanneer deze laatste in bittere moedeloosheid naar de dood verlangt is daarvan niet overlading met werkzaamheden de oorzaak; het is de ontrouw van dit verkoren, van dit verlost volk, die zijn geest neerdrukt. Hij vermoedt het treurig einde van deze opstand; hij voelt zich buiten staat, dit volk te bewaren in de getrouwheid aan Jehova en het te brengen tot het beloofde land. In deze nood ondersteunt hem de Heere door de aanstelling van 70 oudsten, die, door de geest van de Profetie gedreven, als uitverkoren dienaars van God aan de zijde van Mozes zullen staan. Het is ene nieuwe poging, waardoor Jehova, ondanks het geopenbaarde ongeloof, Zijn volk wil nader brengen aan het voorgestelde doel, en daarom geeft de geschiedenis (Numbers 11:1), geen recht aan de beweringen van hen, die haar met het verhaal van Exodus 18:1 willen samensmelten". Hij vermaant hen te nemen wijze en verstandige en ervarene mannen, die door hun eigen bekwaamheden en oprechtheid beroemd en bekend waren en daarom aangeprezen werden. De oorsprong en opkomst van dat volk was zo nieuw, dat niemand van hen aanspraak kon maken op de oudheid van zijn geslacht of op de adeldom van zijn geboorte boven zijn broeders en omdat zij allen nog onlangs uit de Egyptische dienstbaarheid gekomen waren, zo is waarschijnlijk, dat het ene gezin niet veel rijker is geweest dan het andere, waarom hun kinderen alleen bestierd moesten worden door de hoedanigheid van wijsheid, ervarenheid en deugdzaamheid..Vers 14
14. Toen antwoordde gij mij, en zeide: Dit woord is goed, dat gij gesproken hebt, om te doen.Vers 14
14. Toen antwoordde gij mij, en zeide: Dit woord is goed, dat gij gesproken hebt, om te doen.Vers 15
15. Zo nam ik de hoofden van uw stammen, die reeds door geboorte en de orde van de natuur uw voorgangers waren, en door u begeerd werden tot bediening van het rechterlijk ambt, wijze en ervaren mannen en stelde hen tot hoofden (d.i. rechters) over u, oversten van duizenden, en oversten van honderden, en oversten van vijftigen, en oversten van tienen, en stelde bovendien aan ambtslieden (Exodus 5:6) voor uw stammen, waarvan deze zich konden bedienen bij de bezorging van hun aangelegenheden, om voor het gerecht te roepen, de gevelde vonnissen ten uitvoer te leggen, enz. 16. En ik gebood uw rechters op deze tijd, toen ik het ambt aan hen toevertrouwde, zeggende: Hoort de verschillen tussen uw broeders, zovelen van hen tot de kring van uwambt behoren a) en spreekt recht tussen de man, die een twistzaak heeft, en tussen zijn broeder, ieder van het volk Israël tegen wie hij een beschuldiging heeft, en tussen de vreemdeling, wanneer de inwoner twist heeft met een vreemdeling. 1)a) John 7:24
1) De menselijkheid (humaniteit) van de Mozaïsche wetgeving openbaart zich tegenover de vreemdeling. Deze is onder hetzelfde recht (rechter, recht plicht en straf) met Israël (Leviticus 24:22). Zoals overal in deze wetgeving, wordt ook hier de zedelijke handeling bepaald door een godsdienstig denkbeeld. Niet slechts de herinnering, dat ook Israël vreemdeling geweest is (Exodus 22:20), draagt tot deze verordening bij: haar beweeggrond is, dat Kanan als Jehova's eigendom, en daarom de bewoner van dat land zelf als een gast beschouwd moet worden. Slechts waar de godsdienstig zedelijke betrekking, die de bron van deze menselijkheid is, waar het verbond van Jehova met Zijn volk bedreigd wordt, treedt uitsluiting van het vreemde op de voorgrond (Exodus 23:32,Exodus 23:33). Hoe geheel anders is in dit opzicht het volk van het recht, het Romeinse volk. In de wet van de 12 tafelen hebben de woorden vijand en vreemdeling dezelfde betekenis (Leviticus 19:34).
Vers 15
15. Zo nam ik de hoofden van uw stammen, die reeds door geboorte en de orde van de natuur uw voorgangers waren, en door u begeerd werden tot bediening van het rechterlijk ambt, wijze en ervaren mannen en stelde hen tot hoofden (d.i. rechters) over u, oversten van duizenden, en oversten van honderden, en oversten van vijftigen, en oversten van tienen, en stelde bovendien aan ambtslieden (Exodus 5:6) voor uw stammen, waarvan deze zich konden bedienen bij de bezorging van hun aangelegenheden, om voor het gerecht te roepen, de gevelde vonnissen ten uitvoer te leggen, enz. 16. En ik gebood uw rechters op deze tijd, toen ik het ambt aan hen toevertrouwde, zeggende: Hoort de verschillen tussen uw broeders, zovelen van hen tot de kring van uwambt behoren a) en spreekt recht tussen de man, die een twistzaak heeft, en tussen zijn broeder, ieder van het volk Israël tegen wie hij een beschuldiging heeft, en tussen de vreemdeling, wanneer de inwoner twist heeft met een vreemdeling. 1)a) John 7:24
1) De menselijkheid (humaniteit) van de Mozaïsche wetgeving openbaart zich tegenover de vreemdeling. Deze is onder hetzelfde recht (rechter, recht plicht en straf) met Israël (Leviticus 24:22). Zoals overal in deze wetgeving, wordt ook hier de zedelijke handeling bepaald door een godsdienstig denkbeeld. Niet slechts de herinnering, dat ook Israël vreemdeling geweest is (Exodus 22:20), draagt tot deze verordening bij: haar beweeggrond is, dat Kanan als Jehova's eigendom, en daarom de bewoner van dat land zelf als een gast beschouwd moet worden. Slechts waar de godsdienstig zedelijke betrekking, die de bron van deze menselijkheid is, waar het verbond van Jehova met Zijn volk bedreigd wordt, treedt uitsluiting van het vreemde op de voorgrond (Exodus 23:32,Exodus 23:33). Hoe geheel anders is in dit opzicht het volk van het recht, het Romeinse volk. In de wet van de 12 tafelen hebben de woorden vijand en vreemdeling dezelfde betekenis (Leviticus 19:34).
Vers 17
17. a) Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; 1) gij zult de kleine, zowel als de grote, horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht is van God 2) (Deuteronomy 16:18; 2 Chronicles 9:6); doch de zaak, die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen, en ik zal ze horen. 3)a)Leviticus 19:15; 1 Samuel 16:7 Proverbs 24:23 Isaiah 11:3,Isaiah 11:4 James 2:1
1) De Gerechtigheid (Justitia) wordt daarom afgebeeld als een vrouw, met een doek voor de ogen en door de ongewijde schrijvers wordt ons meegedeeld, dat de Thebanen hun gerechtshoven vertoonden als een college van personen, die geen handen hadden en dat tot voorzitter een persoon had, welke geen ogen had. Duidelijk werd daarmee aangegeven, dat bij een Rechter geen aanneming des persoons mag zijn..
2) Het gericht is van God. Hiermee wordt aangeduid, dat het recht uit God zijn oorsprong heeft en dat het in de naam van God wordt uitgesproken..
3) Deze inrichting van de rechtspleging is nauw verbonden met de reeds bestaande besturing van de stammen, niet alleen door de omstandigheid, dat Mozes rechters koos uit de mannen, die aan het hoofd van de stammen en van de kleinere afdelingen stonden, maar ook door de inrichting van het rechtswezen. Men benoemde rechters over afdelingen van duizend, honderd, vijftig en tien, zodat, zoals bij het krijgsbewind (Numbers 31:14), ook in de rechtspleging de geslachten naar het getal duizend, de grotere en kleinere afdelingen van de geslachten naar de getallen honderd, vijftig en tien geregeld en ingedeeld waren. Daarom moeten wij ook de onderlinge betrekking van deze rechters tot elkaar, die in de Bijbel niet nader omschreven wordt, ons niet voorstellen als een opklimmende reeks van gerechtsinstanties, zodat bijv. de partijen van de uitspraak van de rechter over tien in hoger beroep konden komen bij de rechter over vijftig enz. Evenmin mogen we veronderstellen, dat de rechters van de kleinere afdelingen slechts onbeduidende gedingen te behandelen hadden, en de andere geschillen, naar de mate van hun belangrijkheid aan de rechters, van talrijker kringen werden toevertrouwd. De rechters die door Mozes waren aangesteld, moesten, ieder in hun kring, de geschillen, wier beoordeling gemakkelijk was, afdoende beslechten, maar de gedingen, over welke zij geen oordeel durfden uitspreken, die hun te zwaar waren, moesten aan Mozes tot een beslissing worden voorgesteld. Het verschil tussen de rechters was daarom slechts een onderscheid in de omvang van hun rechterlijke bevoegdheid, zodat zij, die over duizend aangesteld waren, de twisten tussen de stammen en grote geslachten, die over honderd enz. de geschillen van de grotere en kleinere afdelingen van de geslachten en gezinnen richten en beslechten moesten. (Deuteronomy 17:18).
Vers 17
17. a) Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; 1) gij zult de kleine, zowel als de grote, horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht is van God 2) (Deuteronomy 16:18; 2 Chronicles 9:6); doch de zaak, die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen, en ik zal ze horen. 3)a)Leviticus 19:15; 1 Samuel 16:7 Proverbs 24:23 Isaiah 11:3,Isaiah 11:4 James 2:1
1) De Gerechtigheid (Justitia) wordt daarom afgebeeld als een vrouw, met een doek voor de ogen en door de ongewijde schrijvers wordt ons meegedeeld, dat de Thebanen hun gerechtshoven vertoonden als een college van personen, die geen handen hadden en dat tot voorzitter een persoon had, welke geen ogen had. Duidelijk werd daarmee aangegeven, dat bij een Rechter geen aanneming des persoons mag zijn..
2) Het gericht is van God. Hiermee wordt aangeduid, dat het recht uit God zijn oorsprong heeft en dat het in de naam van God wordt uitgesproken..
3) Deze inrichting van de rechtspleging is nauw verbonden met de reeds bestaande besturing van de stammen, niet alleen door de omstandigheid, dat Mozes rechters koos uit de mannen, die aan het hoofd van de stammen en van de kleinere afdelingen stonden, maar ook door de inrichting van het rechtswezen. Men benoemde rechters over afdelingen van duizend, honderd, vijftig en tien, zodat, zoals bij het krijgsbewind (Numbers 31:14), ook in de rechtspleging de geslachten naar het getal duizend, de grotere en kleinere afdelingen van de geslachten naar de getallen honderd, vijftig en tien geregeld en ingedeeld waren. Daarom moeten wij ook de onderlinge betrekking van deze rechters tot elkaar, die in de Bijbel niet nader omschreven wordt, ons niet voorstellen als een opklimmende reeks van gerechtsinstanties, zodat bijv. de partijen van de uitspraak van de rechter over tien in hoger beroep konden komen bij de rechter over vijftig enz. Evenmin mogen we veronderstellen, dat de rechters van de kleinere afdelingen slechts onbeduidende gedingen te behandelen hadden, en de andere geschillen, naar de mate van hun belangrijkheid aan de rechters, van talrijker kringen werden toevertrouwd. De rechters die door Mozes waren aangesteld, moesten, ieder in hun kring, de geschillen, wier beoordeling gemakkelijk was, afdoende beslechten, maar de gedingen, over welke zij geen oordeel durfden uitspreken, die hun te zwaar waren, moesten aan Mozes tot een beslissing worden voorgesteld. Het verschil tussen de rechters was daarom slechts een onderscheid in de omvang van hun rechterlijke bevoegdheid, zodat zij, die over duizend aangesteld waren, de twisten tussen de stammen en grote geslachten, die over honderd enz. de geschillen van de grotere en kleinere afdelingen van de geslachten en gezinnen richten en beslechten moesten. (Deuteronomy 17:18).
Vers 18
18. Alzo gebood ik u in die tijd alle zaken, die gij zou doen, 1) en bracht ook van de menselijke zijde uw samenleving tot een goede, wl ingerichte orde, nadat zij in godsdienstig en kerkelijk opzicht reeds door de Heere zelf op de juiste wijze ingericht was, Hem tot ere en u tot heil.1) Uit Deuteronomy 1:6-Deuteronomy 1:18 blijkt, dat Mozes hier Israël wijst op de weldaden van God, hen geschonken, en op de zorg en moeite, die ook hij, als dienaar van God, voor hen heeft gehad. En dit, om Israël voor elke verontschuldiging de pas af te snijden, als hij straks hun ondankbaarheid en zonde hen zal herinneren..
Vers 18
18. Alzo gebood ik u in die tijd alle zaken, die gij zou doen, 1) en bracht ook van de menselijke zijde uw samenleving tot een goede, wl ingerichte orde, nadat zij in godsdienstig en kerkelijk opzicht reeds door de Heere zelf op de juiste wijze ingericht was, Hem tot ere en u tot heil.1) Uit Deuteronomy 1:6-Deuteronomy 1:18 blijkt, dat Mozes hier Israël wijst op de weldaden van God, hen geschonken, en op de zorg en moeite, die ook hij, als dienaar van God, voor hen heeft gehad. En dit, om Israël voor elke verontschuldiging de pas af te snijden, als hij straks hun ondankbaarheid en zonde hen zal herinneren..
Vers 19
19. Toen vertrokken wij op de 20ste dag van de tweede maand van het tweede jaar (Numeri. 10:11), van Horeb, en doorwandelden die hele grote en vreselijke woestijn, 1) die vol was van verschrikkingen en ontberingen (Deuteronomy 8:15; Deuteronomy 32:10), die gij gezien hebt en dus bij ervaring kent. Gij weet daarom, wat een bijzondere Goddelijke hulp u geschonken werd, zodat gij spoedig en voorspoedig kwam op de weg van het gebergte van de Amorieten, zoals de HEERE, onze God, ons geboden had (Deuteronomy 1:6-Deuteronomy 1:8); en wij kwamen tot Kades-Barna(Numeri. 13:1).1) Hij maakt hun indachtig hun optocht van de berg Horeb naar Kades-Barna door die hele grote en vreselijke woestijn. Hij spreekt daarvan: 1e. Om hen te doen opmerken, de grote goedertierenheid van God jegens hen, om hen te begeleiden door zo'n grote woestijn, en hen te beschermen tegen alle de ongemakken, waarmee zij in een vreselijke woestijn omringd waren. De gedachtenis van onze gevaren behoort ons dankbaar en erkentelijk te maken voor onze verlossingen. 2e. Ter verzwaring van de dwaasheid van hen, die in hun misnoegen door die woestijn naar Egypte wilden terugkeren, niettegenstaande zij bij zulk een terugkering het Goddelijk geleide zouden verbeurd en geen recht meer gehad hebben, om op dat geleide te mogen hopen of staat maken..
De grote woestijn begint niet verre van Caïro en strekt zich uit tot de Eufraat. Zij wordt door het Edomitisch gebergte in twee delen gescheiden, waarvan het westelijke hier ter sprake komt. Hoe verder men van Horeb naar het noorden trekt, vooral in de woestijn Et-Tih, des te meer wordt deze landstreek gekenmerkt door onvruchtbaarheid, gebrek aan water, naakte krijtbergen, onafzienbare vlakten van verblindend wit stuifzand, en woestijnwinden, die met de verzengende stralen van de zon een ondraaglijke hitte verspreiden.
Vers 19
19. Toen vertrokken wij op de 20ste dag van de tweede maand van het tweede jaar (Numeri. 10:11), van Horeb, en doorwandelden die hele grote en vreselijke woestijn, 1) die vol was van verschrikkingen en ontberingen (Deuteronomy 8:15; Deuteronomy 32:10), die gij gezien hebt en dus bij ervaring kent. Gij weet daarom, wat een bijzondere Goddelijke hulp u geschonken werd, zodat gij spoedig en voorspoedig kwam op de weg van het gebergte van de Amorieten, zoals de HEERE, onze God, ons geboden had (Deuteronomy 1:6-Deuteronomy 1:8); en wij kwamen tot Kades-Barna(Numeri. 13:1).1) Hij maakt hun indachtig hun optocht van de berg Horeb naar Kades-Barna door die hele grote en vreselijke woestijn. Hij spreekt daarvan: 1e. Om hen te doen opmerken, de grote goedertierenheid van God jegens hen, om hen te begeleiden door zo'n grote woestijn, en hen te beschermen tegen alle de ongemakken, waarmee zij in een vreselijke woestijn omringd waren. De gedachtenis van onze gevaren behoort ons dankbaar en erkentelijk te maken voor onze verlossingen. 2e. Ter verzwaring van de dwaasheid van hen, die in hun misnoegen door die woestijn naar Egypte wilden terugkeren, niettegenstaande zij bij zulk een terugkering het Goddelijk geleide zouden verbeurd en geen recht meer gehad hebben, om op dat geleide te mogen hopen of staat maken..
De grote woestijn begint niet verre van Caïro en strekt zich uit tot de Eufraat. Zij wordt door het Edomitisch gebergte in twee delen gescheiden, waarvan het westelijke hier ter sprake komt. Hoe verder men van Horeb naar het noorden trekt, vooral in de woestijn Et-Tih, des te meer wordt deze landstreek gekenmerkt door onvruchtbaarheid, gebrek aan water, naakte krijtbergen, onafzienbare vlakten van verblindend wit stuifzand, en woestijnwinden, die met de verzengende stralen van de zon een ondraaglijke hitte verspreiden.
Vers 20
20. Toen zei ik tot u: 1) Gij zijt gekomen tot het gebergte van de Amorieten, dat de HEERE, onze God, ons geven zal:1) Hoewel dit geslacht een ander was als datgene, dat van Horeb was opgetrokken, omdat dat geslacht in de woestijn was gevallen, spreekt Mozes toch, tot hen, alsof zij gedaan hadden, wat hun vaderen hadden verricht. Dit geslacht vertegenwoordigt het oudere. Mozes weet het, dat de kinderen even onbesneden zijn van hart en oren als de vaderen. Wij en onze vaderen hebben gezondigd, het zal immer door Israël, door alle volken kunnen worden gezegd..
Mozes spreekt in het vervolg niet van wij, maar van gij, opdat hun opstand en gemopper, hun ondankbaarheid des te dieper zou worden gevoeld..
Vers 20
20. Toen zei ik tot u: 1) Gij zijt gekomen tot het gebergte van de Amorieten, dat de HEERE, onze God, ons geven zal:1) Hoewel dit geslacht een ander was als datgene, dat van Horeb was opgetrokken, omdat dat geslacht in de woestijn was gevallen, spreekt Mozes toch, tot hen, alsof zij gedaan hadden, wat hun vaderen hadden verricht. Dit geslacht vertegenwoordigt het oudere. Mozes weet het, dat de kinderen even onbesneden zijn van hart en oren als de vaderen. Wij en onze vaderen hebben gezondigd, het zal immer door Israël, door alle volken kunnen worden gezegd..
Mozes spreekt in het vervolg niet van wij, maar van gij, opdat hun opstand en gemopper, hun ondankbaarheid des te dieper zou worden gevoeld..
Vers 21
21. Ziet, de HEERE, uw God, heeft dat land gegeven voor uw aangezicht; trekt op, bezit het erfelijk, zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft; vrees niet, en ontzet u niet. 1)1) De eis van Mozes, het land in te nemen, is vroeger wel niet uitdrukkelijk vermeld, maar ligt in het feit van de uitzending van de verspieders onmiddellijk opgesloten, hetgeen toch geen ander doel kon hebben dan in het land indringen en het innemen..
Vers 21
21. Ziet, de HEERE, uw God, heeft dat land gegeven voor uw aangezicht; trekt op, bezit het erfelijk, zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft; vrees niet, en ontzet u niet. 1)1) De eis van Mozes, het land in te nemen, is vroeger wel niet uitdrukkelijk vermeld, maar ligt in het feit van de uitzending van de verspieders onmiddellijk opgesloten, hetgeen toch geen ander doel kon hebben dan in het land indringen en het innemen..
Vers 22
22. Toen naderde gij allen tot mij en zeide: Laat ons mannen voor ons aangezicht heenzenden, die ons het land uitspeuren, en ons verslag uitbrengen, langs welke weg wij daarin optrekken zullen, en tot welke steden wij komen zullen.Vers 22
22. Toen naderde gij allen tot mij en zeide: Laat ons mannen voor ons aangezicht heenzenden, die ons het land uitspeuren, en ons verslag uitbrengen, langs welke weg wij daarin optrekken zullen, en tot welke steden wij komen zullen.Vers 23
23. Deze zaak nu was goed in mijn ogen daar ik hoopte, dat een verspieding van het land, door bevestiging van de beloften van de Heere (Exodus 3:8; Exodus 13:5, Numbers 13:24; Numbers 14:7,Numbers 14:8 ) tot versterking van uw geloof zou bijdragen; zo nam ik uit u twaalf mannen; van elke stam een man (Numbers 13:2).Vers 23
23. Deze zaak nu was goed in mijn ogen daar ik hoopte, dat een verspieding van het land, door bevestiging van de beloften van de Heere (Exodus 3:8; Exodus 13:5, Numbers 13:24; Numbers 14:7,Numbers 14:8 ) tot versterking van uw geloof zou bijdragen; zo nam ik uit u twaalf mannen; van elke stam een man (Numbers 13:2).Vers 24
24. Die keerden zich en trokken op naar het gebergte van de Amorieten, en kwamen tot het dal Eskol tussen Hebron en Jeruzalem, en van daar gingen zij verder tot Rehob enverspiedden dat.Vers 24
24. Die keerden zich en trokken op naar het gebergte van de Amorieten, en kwamen tot het dal Eskol tussen Hebron en Jeruzalem, en van daar gingen zij verder tot Rehob enverspiedden dat.Vers 25
25. En zij namen, toen zij, terugkerende, weer in diezelfde landstreek kwamen, van de vrucht van het land in hun hand, voornamelijk een wijnrank met een tros druiven, die door twee mannen aan een stok gedragen werd, en brachten ze tot ons af, en deden ons verslag, en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God, ons geven zal, is goed. 1)1) Mozes maakt hier alleen melding van de goede tijding, welke de verspieders brachten, om daardoor juist hun weerspannigheid tegen den Heere te sterker te doen uitkomen. De bezwaren, welke zij hadden, deelt hij niet mee, omdat deze hun oorsprong hadden in ongeloof en onwil. Dat zij het land niet wilden innemen lag niet aan de gesteldheid van het land, maar aan hun ongehoorzaamheid aan de Heere God..
Vers 25
25. En zij namen, toen zij, terugkerende, weer in diezelfde landstreek kwamen, van de vrucht van het land in hun hand, voornamelijk een wijnrank met een tros druiven, die door twee mannen aan een stok gedragen werd, en brachten ze tot ons af, en deden ons verslag, en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God, ons geven zal, is goed. 1)1) Mozes maakt hier alleen melding van de goede tijding, welke de verspieders brachten, om daardoor juist hun weerspannigheid tegen den Heere te sterker te doen uitkomen. De bezwaren, welke zij hadden, deelt hij niet mee, omdat deze hun oorsprong hadden in ongeloof en onwil. Dat zij het land niet wilden innemen lag niet aan de gesteldheid van het land, maar aan hun ongehoorzaamheid aan de Heere God..
Vers 26
26. Doch gij wilde niet optrekken, daarom nam gij uit het bericht van de 12 mannen, wat voor u een voorwendsel kon zijn tot toegeven aan ongeloof en vleselijke traagheid (Numbers 13:29 vv.); maar gij was de mond, het uitgesproken bevel en de beloften van de Heere, uw God, weerspannig.Vers 26
26. Doch gij wilde niet optrekken, daarom nam gij uit het bericht van de 12 mannen, wat voor u een voorwendsel kon zijn tot toegeven aan ongeloof en vleselijke traagheid (Numbers 13:29 vv.); maar gij was de mond, het uitgesproken bevel en de beloften van de Heere, uw God, weerspannig.Vers 27
27. a) En gij mopperde `s nachts in uw tenten, en zei: Omdat de HEERE ons haat, 1)heeft Hij ons uit Egypte gevoerd, opdat Hij ons uitlevert in de hand van de Amorieten, om ons te verdelgen. 2)a) Numbers 14:1
1) Dat was een zuiver heidense wijze van spreken: "De goden haten ons;" verg. b.v. het begin van de Aeneïs van Virgillius (Clericus). De vleselijke blindheid beschouwt zelfs de hoogste weldaden van God als een bewijs van haat, terwijl daarentegen de zanger (Psalms 119:71 ook in het verootmoedigen van een openbaring ziet van Gods getrouwheid alleen.
2) Als verschrikkelijke en snode ondank stelt Mozes hen voor, wat in Numbers 14:1 ons meegedeeld wordt. Het was toch een grote en heerlijke weldaad, dat zij uit Egypte waren verlost, en toch hebben zij die weldaad voor een daad van goddelijke haat durven verklaren..
Vers 27
27. a) En gij mopperde `s nachts in uw tenten, en zei: Omdat de HEERE ons haat, 1)heeft Hij ons uit Egypte gevoerd, opdat Hij ons uitlevert in de hand van de Amorieten, om ons te verdelgen. 2)a) Numbers 14:1
1) Dat was een zuiver heidense wijze van spreken: "De goden haten ons;" verg. b.v. het begin van de Aeneïs van Virgillius (Clericus). De vleselijke blindheid beschouwt zelfs de hoogste weldaden van God als een bewijs van haat, terwijl daarentegen de zanger (Psalms 119:71 ook in het verootmoedigen van een openbaring ziet van Gods getrouwheid alleen.
2) Als verschrikkelijke en snode ondank stelt Mozes hen voor, wat in Numbers 14:1 ons meegedeeld wordt. Het was toch een grote en heerlijke weldaad, dat zij uit Egypte waren verlost, en toch hebben zij die weldaad voor een daad van goddelijke haat durven verklaren..
Vers 28
28. Waarheen zouden wij optrekken? Onze broeders, wier ogen wij beter vertrouwen dan alle beloften van God, hebben ons hart doen smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot, en gesterkt tot in de hemel toe; 1) ook hebben wij daar kinderen van de Enakieten 2) gezien.1) De ogen van het on- of klein geloof zagen inderdaad steden, die tot in de hemel toe versterkt waren; de ogen van het geloof achtten die hoogten niet geringer, namelijk in verhouding tot de eigen kracht. Het geloof verbergt de bezwaren niet, want het wil aan God, de Redder, niets onttrekken van de lof, die Hem toekomt.
Steden groot en gesterkt is niet een uitdrukking van overdrijving, maar, omdat Mozes haar ook zelf (Deuteronomy 9:1) bezigt, retorische schildering van een ontvangen indruk ten opzichte van de grootte van de steden..
2) Ook: zie Numbers 13:22.
Vers 28
28. Waarheen zouden wij optrekken? Onze broeders, wier ogen wij beter vertrouwen dan alle beloften van God, hebben ons hart doen smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot, en gesterkt tot in de hemel toe; 1) ook hebben wij daar kinderen van de Enakieten 2) gezien.1) De ogen van het on- of klein geloof zagen inderdaad steden, die tot in de hemel toe versterkt waren; de ogen van het geloof achtten die hoogten niet geringer, namelijk in verhouding tot de eigen kracht. Het geloof verbergt de bezwaren niet, want het wil aan God, de Redder, niets onttrekken van de lof, die Hem toekomt.
Steden groot en gesterkt is niet een uitdrukking van overdrijving, maar, omdat Mozes haar ook zelf (Deuteronomy 9:1) bezigt, retorische schildering van een ontvangen indruk ten opzichte van de grootte van de steden..
2) Ook: zie Numbers 13:22.
Vers 29
29. Toen zei ik tot u: Verschrikt niet en vreest niet voor hen.Vers 29
29. Toen zei ik tot u: Verschrikt niet en vreest niet voor hen.Vers 30
30. De HEERE, uw God, die voor uw aangezicht wandelt, in de wolk- en vuurkolom, boven de Ark van het Verbond, die zal voor u strijden; naar alles, wat Hij bij u voor uw ogen gedaan heeft in Egypte 1) (Exodus 14:14,Exodus 14:25). 1) Naar alles, wat Hij bij u voor uw ogen gedaan heeft in Egypte. Hiermee beloofde Mozes, dat de Heere God op dezelfde wijze voor hen zou strijden, zoals Hij gedaan had ten behoeve van hen in Egypte en bij de doortocht door de Rode Zee. Hij belooft daarom de alles overwinnende kracht van de Heere, waardoor het hun mogelijk zou zijn, de sterkste vijanden te overwinnen..Vers 30
30. De HEERE, uw God, die voor uw aangezicht wandelt, in de wolk- en vuurkolom, boven de Ark van het Verbond, die zal voor u strijden; naar alles, wat Hij bij u voor uw ogen gedaan heeft in Egypte 1) (Exodus 14:14,Exodus 14:25). 1) Naar alles, wat Hij bij u voor uw ogen gedaan heeft in Egypte. Hiermee beloofde Mozes, dat de Heere God op dezelfde wijze voor hen zou strijden, zoals Hij gedaan had ten behoeve van hen in Egypte en bij de doortocht door de Rode Zee. Hij belooft daarom de alles overwinnende kracht van de Heere, waardoor het hun mogelijk zou zijn, de sterkste vijanden te overwinnen..Vers 31
31. En in de woestijn, waar gij gezien hebt, dat de HEERE, uw God, u daarin gedragen heeft, als een man zijn zoon draagt 1) op al de weg, die gij gewandeld hebt, totdat gij kwam aan deze plaats.1) Daarmee wijst Mozes hen op het feit, dat de Heere hen vaderlijk heeft ondersteund en verzorgd. Hoe de Heere Zijn volk in de woestijn teder heeft gedragen, van elk goed verzorgd en uit elk gevaar verlost..
Vers 31
31. En in de woestijn, waar gij gezien hebt, dat de HEERE, uw God, u daarin gedragen heeft, als een man zijn zoon draagt 1) op al de weg, die gij gewandeld hebt, totdat gij kwam aan deze plaats.1) Daarmee wijst Mozes hen op het feit, dat de Heere hen vaderlijk heeft ondersteund en verzorgd. Hoe de Heere Zijn volk in de woestijn teder heeft gedragen, van elk goed verzorgd en uit elk gevaar verlost..
Vers 32
32. Maar door dit woord geloofde 1) gij niet in de HEERE, uw God.1) In het Hebreeuws Eenkem ma'aminim, eigenlijk gij was niet gelovende. De grondtekst geeft duidelijk aan, dat Mozes hier hun toestand van ongeloof als een voortdurende toestand aanwijst. Het was niet een daad van voorbijgaande aard, maar eigenlijk een toestand die bleef..
"Het eigenlijke, enige en diepste thema van de geschiedenis van de wereld en de mensen, waarvan al het overige ondergeschikt is, blijft de worsteling van geloof en ongeloof. Alle tijdperken, waarin het geloof, onder welke vormen ook heerst, zijn schitterend, hartverheffend en voor de tijdgenoot zowel als voor de nakomelingschap vruchtbaar. De tijdperken echter, in welke het ongeloof een ellendige overwinning behaalt, verdwijnen als rook, zelfs indien zij een ogenblik schijnen te schitteren, omdat niemand zich graag de moeite getroost tot het onderzoeken van het onvruchtbare. Terwijl het eerste boek van Mozes de zegepraal van het geloof beschrijft, is het onderwerp van de laatste vier: ongeloof, dat op kleingeestige wijze het geloof, dat voorzeker ook niet krachtig is, tegenwerkt. Dit ongeloof streeft en kampt niet, maar plaatst bij elke schrede hinderpalen op de weg van het geloof. Door weldaden en vreselijke straffen niet genezen, niet uitgeroeid, maar slechts voor een ogenblik verzwakt, gaat het sluipend vooruit en is de oorzaak, dat een groot en edel werk, onder de heerlijkste beloften van een betrouwbare volks-God aangevangen, reeds terstond met vernietiging bedreigd en slechts met moeite voltooid wordt."
Vers 32
32. Maar door dit woord geloofde 1) gij niet in de HEERE, uw God.1) In het Hebreeuws Eenkem ma'aminim, eigenlijk gij was niet gelovende. De grondtekst geeft duidelijk aan, dat Mozes hier hun toestand van ongeloof als een voortdurende toestand aanwijst. Het was niet een daad van voorbijgaande aard, maar eigenlijk een toestand die bleef..
"Het eigenlijke, enige en diepste thema van de geschiedenis van de wereld en de mensen, waarvan al het overige ondergeschikt is, blijft de worsteling van geloof en ongeloof. Alle tijdperken, waarin het geloof, onder welke vormen ook heerst, zijn schitterend, hartverheffend en voor de tijdgenoot zowel als voor de nakomelingschap vruchtbaar. De tijdperken echter, in welke het ongeloof een ellendige overwinning behaalt, verdwijnen als rook, zelfs indien zij een ogenblik schijnen te schitteren, omdat niemand zich graag de moeite getroost tot het onderzoeken van het onvruchtbare. Terwijl het eerste boek van Mozes de zegepraal van het geloof beschrijft, is het onderwerp van de laatste vier: ongeloof, dat op kleingeestige wijze het geloof, dat voorzeker ook niet krachtig is, tegenwerkt. Dit ongeloof streeft en kampt niet, maar plaatst bij elke schrede hinderpalen op de weg van het geloof. Door weldaden en vreselijke straffen niet genezen, niet uitgeroeid, maar slechts voor een ogenblik verzwakt, gaat het sluipend vooruit en is de oorzaak, dat een groot en edel werk, onder de heerlijkste beloften van een betrouwbare volks-God aangevangen, reeds terstond met vernietiging bedreigd en slechts met moeite voltooid wordt."
Vers 33
33. Die voor uw aangezicht op de weg wandelde, om u de plaats uit te zien, waar gij zou legeren, `s nachts in het vuur, opdat Hij u de weg wees, waarin gij zou gaan, en overdag in de wolk 1) (Exodus 13:1, Numbers 10:33, ).1) Deuteronomy 1:33 dient, om hen de zware schuld en zonde van hun ongeloof voor ogen te stellen. Want toch zij geloofden niet in die God, zij bleven weigeren te geloven in die God, die overdag en `s nachts hen Zijn hulp en bescherming op zo'n zichtbare wijze betoonde.. 34. Als nu de HEERE de stem van uw woorden hoorde, zo werd Hij zeer toornig, en zwoer, 1) zeggende:
1) Hun gedrag was zodanig tergende, dat God daarom vertoornd werd en zwoer, dat zij in het gezegende erfland niet zouden inkomen. Een ieder begrijpt, dat men dit God betamelijk te verstaan hebben, en dat hier en op gelijk luidende plaatsen de Allerhoogste wordt ingevoerd, als sprekende, evenals de koningen van de aarde, en dat wel, om zich te schikken naar de vatbaarheid van de voorwerpen, welke worden aangesproken. Het allervolmaakst Wezen is geheel buiten het bereik van de bewegingen van de boosheid en andere menselijke hartstochten. Wanneer de Heilige Schrift Hem invoert als vertoornd, dan gebeurt dit, om ons te doen begrijpen, hoezeer Hij het kwade haat, en wanneer zij Hem beschrijft als zwerende, dan dient dit, om aan hetgeen Hij bevestigt, het grootste gewicht bij te zetten, door naar de wijze van de mensen, aan zijn uitdrukking de grootste kracht toe te brengen. Men moet een zeer verdorven hart hebben, om van zodanige spreekwijze een kwaad gebruik te durven maken.
Vers 33
33. Die voor uw aangezicht op de weg wandelde, om u de plaats uit te zien, waar gij zou legeren, `s nachts in het vuur, opdat Hij u de weg wees, waarin gij zou gaan, en overdag in de wolk 1) (Exodus 13:1, Numbers 10:33, ).1) Deuteronomy 1:33 dient, om hen de zware schuld en zonde van hun ongeloof voor ogen te stellen. Want toch zij geloofden niet in die God, zij bleven weigeren te geloven in die God, die overdag en `s nachts hen Zijn hulp en bescherming op zo'n zichtbare wijze betoonde.. 34. Als nu de HEERE de stem van uw woorden hoorde, zo werd Hij zeer toornig, en zwoer, 1) zeggende:
1) Hun gedrag was zodanig tergende, dat God daarom vertoornd werd en zwoer, dat zij in het gezegende erfland niet zouden inkomen. Een ieder begrijpt, dat men dit God betamelijk te verstaan hebben, en dat hier en op gelijk luidende plaatsen de Allerhoogste wordt ingevoerd, als sprekende, evenals de koningen van de aarde, en dat wel, om zich te schikken naar de vatbaarheid van de voorwerpen, welke worden aangesproken. Het allervolmaakst Wezen is geheel buiten het bereik van de bewegingen van de boosheid en andere menselijke hartstochten. Wanneer de Heilige Schrift Hem invoert als vertoornd, dan gebeurt dit, om ons te doen begrijpen, hoezeer Hij het kwade haat, en wanneer zij Hem beschrijft als zwerende, dan dient dit, om aan hetgeen Hij bevestigt, het grootste gewicht bij te zetten, door naar de wijze van de mensen, aan zijn uitdrukking de grootste kracht toe te brengen. Men moet een zeer verdorven hart hebben, om van zodanige spreekwijze een kwaad gebruik te durven maken.
Vers 35
35. Zo iemand van deze mannen, van dit kwade geslacht, zal zien dat goede land, dat Ik gezworen heb uw vaderen te zullen geven.Vers 35
35. Zo iemand van deze mannen, van dit kwade geslacht, zal zien dat goede land, dat Ik gezworen heb uw vaderen te zullen geven.Vers 36
36. Behalve Kaleb, de zoon van Jefunne; die zal het zien, en aan hem zal Ik het land geven, waarop hij getreden heeft bij de verspieding (Deuteronomy 1:24), en aan zijn kinderen, omdat hij volhard heeft de HEERE te volgen.Vers 36
36. Behalve Kaleb, de zoon van Jefunne; die zal het zien, en aan hem zal Ik het land geven, waarop hij getreden heeft bij de verspieding (Deuteronomy 1:24), en aan zijn kinderen, omdat hij volhard heeft de HEERE te volgen.Vers 37
37. Ook vertoornde zich de HEERE 37 jaar later (Numbers 20:2) op mij om uwentwil, 1) omdat ik bij het twistwater niet het voorbeeld gaf van een vast, vertrouwend geloof, zoals ook om uwentwil mijn plichtwas geweest, zeggende: a) Gij zult daar ook niet inkomen.a) Numbers 27:14 Deuteronomy 3:26; Deuteronomy 4:21; Deuteronomy 34:4
1) Mozes wil zich op deze wijze niet verontschuldigen, want zijn straf was ten volle verdiend. In vergelijking met Israëls zonden is zijn overtreding gering, maar in het licht van de voorrechten van meerdere Godskennis en Godsgemeenschap wordt zij ontzaglijk zwaar. Met het oog op zijn doel, de verootmoediging van het volk van God, wijst hij echter op Israëls medeplichtigheid in dat oordeel. Dit woord is op die wijze een scherpe prikkel voor het geweten, en stelt de omvang ook van onze verantwoordelijkheid en schuld tegenover de zonde van anderen in het licht. Het is vooral een gewichtige uitdrukking voor mannen van invloed.
Vers 37
37. Ook vertoornde zich de HEERE 37 jaar later (Numbers 20:2) op mij om uwentwil, 1) omdat ik bij het twistwater niet het voorbeeld gaf van een vast, vertrouwend geloof, zoals ook om uwentwil mijn plichtwas geweest, zeggende: a) Gij zult daar ook niet inkomen.a) Numbers 27:14 Deuteronomy 3:26; Deuteronomy 4:21; Deuteronomy 34:4
1) Mozes wil zich op deze wijze niet verontschuldigen, want zijn straf was ten volle verdiend. In vergelijking met Israëls zonden is zijn overtreding gering, maar in het licht van de voorrechten van meerdere Godskennis en Godsgemeenschap wordt zij ontzaglijk zwaar. Met het oog op zijn doel, de verootmoediging van het volk van God, wijst hij echter op Israëls medeplichtigheid in dat oordeel. Dit woord is op die wijze een scherpe prikkel voor het geweten, en stelt de omvang ook van onze verantwoordelijkheid en schuld tegenover de zonde van anderen in het licht. Het is vooral een gewichtige uitdrukking voor mannen van invloed.
Vers 38
38. Jozua, de zoon van Nun, die voor uw aangezicht staat, die zal daarin komen, sterk deze in het geloof door bemoedigende woorden (Deuteronomy 31:7), want hij zal het Israël doen erven.Vers 38
38. Jozua, de zoon van Nun, die voor uw aangezicht staat, die zal daarin komen, sterk deze in het geloof door bemoedigende woorden (Deuteronomy 31:7), want hij zal het Israël doen erven.Vers 39
39. En uw kinderen, waarvan gij zei: Zij zullen tot een roof zijn; en uw kinderen, die heden noch goed noch kwaad weten, 1) en voor welke gij het beste meende te zorgen, door de verovering van het land op te geven, die zullen daarin komen, en aan hen zal Ik het geven, en die zullen het erfelijk bezitten. 1) Die heden noch goed noch kwaad weten, d.w.z. die op dit ogenblik nog geestelijk onmondig zijn en niet kunnen lijden om de zonden van de vaderen..Vers 39
39. En uw kinderen, waarvan gij zei: Zij zullen tot een roof zijn; en uw kinderen, die heden noch goed noch kwaad weten, 1) en voor welke gij het beste meende te zorgen, door de verovering van het land op te geven, die zullen daarin komen, en aan hen zal Ik het geven, en die zullen het erfelijk bezitten. 1) Die heden noch goed noch kwaad weten, d.w.z. die op dit ogenblik nog geestelijk onmondig zijn en niet kunnen lijden om de zonden van de vaderen..Vers 40
40. Gij daarentegen, keert u, en reist naar de woestijn, de weg van de Schelfzee.Vers 40
40. Gij daarentegen, keert u, en reist naar de woestijn, de weg van de Schelfzee.Vers 41
41. Toen antwoordde gij, en zei tot mij, niet in waarachtige droefheid, maar met het Kaïnsberouw (Genesis 4:13), dat niet zozeer op God als wel op het aardse verlies de blik vestigt: Wij hebben tegen de HEEREgezondigd; wij zullen optrekken en strijden, naar alles, wat de HEERE, onze God, ons geboden heeft. Als gij nu een ieder zijn krijgsgereedschap aangordde, en willens was, 1) om naar het gebergte op te trekken.1) In het Hebreeuws Thahinoe. In verband echter met het Arabisch betekent het hier lichtvaardig en gemakkelijk handelen. Zodat betere vertaling is: en gij, op een lichtvaardige wijze handelende, naar het gebergte optrokt. In de tweede vorm betekent het Arabisch werkwoord, dat met het Hebreeuwse overeenkomt, levem facilemque reddidit..
Vers 41
41. Toen antwoordde gij, en zei tot mij, niet in waarachtige droefheid, maar met het Kaïnsberouw (Genesis 4:13), dat niet zozeer op God als wel op het aardse verlies de blik vestigt: Wij hebben tegen de HEEREgezondigd; wij zullen optrekken en strijden, naar alles, wat de HEERE, onze God, ons geboden heeft. Als gij nu een ieder zijn krijgsgereedschap aangordde, en willens was, 1) om naar het gebergte op te trekken.1) In het Hebreeuws Thahinoe. In verband echter met het Arabisch betekent het hier lichtvaardig en gemakkelijk handelen. Zodat betere vertaling is: en gij, op een lichtvaardige wijze handelende, naar het gebergte optrokt. In de tweede vorm betekent het Arabisch werkwoord, dat met het Hebreeuwse overeenkomt, levem facilemque reddidit..
Vers 42
42. Zo zei de HEERE tot mij: Zeg hun: trekt niet op, en strijdt niet, want Ik ben niet in het midden van u; opdat gij niet voor het aangezicht van uw vijanden geslagen wordt.Hoewel het oude Israël in de grond van de zaak verworpen was, laat de Heere het toch niet varen, want het heeft nog altijd een roeping, met betrekking tot het opkomend geslacht. Het is Gods gewoonte niet, om uit stenen aan Abraham kinderen te verwekken, maar om van het reeds aanwezige, zoveel dit mogelijk is, gebruik te maken. Hij is groot genoeg, om deze zo uiterst moeilijke weg te bewandelen.
Vers 42
42. Zo zei de HEERE tot mij: Zeg hun: trekt niet op, en strijdt niet, want Ik ben niet in het midden van u; opdat gij niet voor het aangezicht van uw vijanden geslagen wordt.Hoewel het oude Israël in de grond van de zaak verworpen was, laat de Heere het toch niet varen, want het heeft nog altijd een roeping, met betrekking tot het opkomend geslacht. Het is Gods gewoonte niet, om uit stenen aan Abraham kinderen te verwekken, maar om van het reeds aanwezige, zoveel dit mogelijk is, gebruik te maken. Hij is groot genoeg, om deze zo uiterst moeilijke weg te bewandelen.
Vers 43
43. Doch als ik tot u sprak, zo hoorde gij niet, maar was de mond van de HEERE weerspannig, en handelde trots, en trok, niettegenstaande de waarschuwingen, op naar hetgebergte.Vers 43
43. Doch als ik tot u sprak, zo hoorde gij niet, maar was de mond van de HEERE weerspannig, en handelde trots, en trok, niettegenstaande de waarschuwingen, op naar hetgebergte.Vers 44
44. Toen trokken de Amorieten uit, die op dat gebergte woonden, u tegemoet, en vervolgden u, zoals de bijen doen, 1) die, wanneer iemand hen verontrust, in grote menigte en met blinde woede op hun vijand aanvallen (Psalms 118:12); en zij verpletterden u in Seïr, het gebied van de Edomieten, dat zich ten noorden tot aan het gebergte van de Amorieten uitstrekt, en waarschijnlijk ook het bergland van Azazimeh insluit, tot Horma 2) toe, aan de westzijde van het land Azazimeh.1) De Syrische vertaling en Onkelos geeft: "Zoals de bijen door de rook getergd." De uitdrukking is ontleend aan het feit, dat, indien de bijen door rook uit hun korven worden verjaagd, zij vol woede op degene aanvallen, die dit doet. In Psalms 118:12 vinden we een zelfde uitdrukking. Het beeld dient, om de hevigheid van de tegenweer van de Amorieten aan te duiden..
2) Rowland meent op zijn tweede reis dit oord ontdekt te hebben. In het zuidwesten van Chesil, op een afstand van 2 1/2 uur vond hij bouwvallen, waaraan de Arabieren de naam Zepta geven; ook Robinson was reeds vroeger op die plaats geweest maar kon niet ontdekken, hoe men haar noemde. De laatste nu zoekt ons Zefat of Horma aan de oostzijde van het gebergte van de Amorieten, in de engte es Safah. Ook deze naam heeft grote overeenkomst met "Zfat" en bovendien wordt op deze wijze Numbers 21:1-Numbers 21:3, en de benaming "Seïr" voor de landstreek, waar Israël verslagen werd, gemakkelijker verklaard. De mening van Robinson wordt echter gedrukt door het bezwaar, dat de es Safah zeer nauw en steil is (de bergpas ging zo steil naar boven, dat de ademhaling mij dikwijls bijna belet werd," v. Schubert) zodat men daarom niet kan veronderstellen, dat de kinderen van Israël hier de intocht in het beloofde land zouden beproefd hebben. Het is echter niet ondenkbaar, dat de Israëlieten, vluchtende, door de Amorieten naar deze engte zouden gedreven zijn..
Vers 44
44. Toen trokken de Amorieten uit, die op dat gebergte woonden, u tegemoet, en vervolgden u, zoals de bijen doen, 1) die, wanneer iemand hen verontrust, in grote menigte en met blinde woede op hun vijand aanvallen (Psalms 118:12); en zij verpletterden u in Seïr, het gebied van de Edomieten, dat zich ten noorden tot aan het gebergte van de Amorieten uitstrekt, en waarschijnlijk ook het bergland van Azazimeh insluit, tot Horma 2) toe, aan de westzijde van het land Azazimeh.1) De Syrische vertaling en Onkelos geeft: "Zoals de bijen door de rook getergd." De uitdrukking is ontleend aan het feit, dat, indien de bijen door rook uit hun korven worden verjaagd, zij vol woede op degene aanvallen, die dit doet. In Psalms 118:12 vinden we een zelfde uitdrukking. Het beeld dient, om de hevigheid van de tegenweer van de Amorieten aan te duiden..
2) Rowland meent op zijn tweede reis dit oord ontdekt te hebben. In het zuidwesten van Chesil, op een afstand van 2 1/2 uur vond hij bouwvallen, waaraan de Arabieren de naam Zepta geven; ook Robinson was reeds vroeger op die plaats geweest maar kon niet ontdekken, hoe men haar noemde. De laatste nu zoekt ons Zefat of Horma aan de oostzijde van het gebergte van de Amorieten, in de engte es Safah. Ook deze naam heeft grote overeenkomst met "Zfat" en bovendien wordt op deze wijze Numbers 21:1-Numbers 21:3, en de benaming "Seïr" voor de landstreek, waar Israël verslagen werd, gemakkelijker verklaard. De mening van Robinson wordt echter gedrukt door het bezwaar, dat de es Safah zeer nauw en steil is (de bergpas ging zo steil naar boven, dat de ademhaling mij dikwijls bijna belet werd," v. Schubert) zodat men daarom niet kan veronderstellen, dat de kinderen van Israël hier de intocht in het beloofde land zouden beproefd hebben. Het is echter niet ondenkbaar, dat de Israëlieten, vluchtende, door de Amorieten naar deze engte zouden gedreven zijn..
Vers 45
45. Als gij nu terugkwam, 1) en weende 2) voor het aangezicht van de HEERE, voor het Heiligdom, zo verhoorde de HEERE uw stem niet, en neigde Zijn oren niet tot u, om het oordeel (Deuteronomy 1:35-Deuteronomy 1:40) te herroepen.1) In het Hebreeuws Thaschuboe. De LXX neergezeten. De Statenvertaling geeft: als gij nu terugkwam. De bedoeling is echter iets anders. Mozes spreekt hier niet van hun terugkomen van de aanval op de Amorieten, maar van hun innerlijke verandering van hart, welk tot gevolg had, het wenen voor het heiligdom. Deze verandering was echter geen ware verootmoediging, zodat zij werkelijk een hartgrondig berouw hadden over hetgeen zij hadden gedaan, maar in de grond van de zaak slechts een voor een ogenblik opgeven van hun verzet tegen Gods wil. Vandaar dan ook, dat wij lezen, dat God hen niet verhoorde. Betere vertaling is dus: Toen gij u veranderde en weende..
2) Die tranen waren tranen van het gemopper, geen ware tranen van berouw. Hun droefheid was een droefheid naar de wereld en geen droid naar God..
Vers 45
45. Als gij nu terugkwam, 1) en weende 2) voor het aangezicht van de HEERE, voor het Heiligdom, zo verhoorde de HEERE uw stem niet, en neigde Zijn oren niet tot u, om het oordeel (Deuteronomy 1:35-Deuteronomy 1:40) te herroepen.1) In het Hebreeuws Thaschuboe. De LXX neergezeten. De Statenvertaling geeft: als gij nu terugkwam. De bedoeling is echter iets anders. Mozes spreekt hier niet van hun terugkomen van de aanval op de Amorieten, maar van hun innerlijke verandering van hart, welk tot gevolg had, het wenen voor het heiligdom. Deze verandering was echter geen ware verootmoediging, zodat zij werkelijk een hartgrondig berouw hadden over hetgeen zij hadden gedaan, maar in de grond van de zaak slechts een voor een ogenblik opgeven van hun verzet tegen Gods wil. Vandaar dan ook, dat wij lezen, dat God hen niet verhoorde. Betere vertaling is dus: Toen gij u veranderde en weende..
2) Die tranen waren tranen van het gemopper, geen ware tranen van berouw. Hun droefheid was een droefheid naar de wereld en geen droid naar God..
Vers 46
46. Alzo bleeft gij in Kades vele dagen, naar de dagen, die gij er bleef 1) (Numeri. 15:1-19,22).1) Het getal wordt niet bepaald, omdat dit bij hem niet onbekend was..
Vers 46
46. Alzo bleeft gij in Kades vele dagen, naar de dagen, die gij er bleef 1) (Numeri. 15:1-19,22).1) Het getal wordt niet bepaald, omdat dit bij hem niet onbekend was..