Lectionary Calendar
Thursday, May 23rd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Daniël 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DANIEL 10

Daniel 10:1.

VOORBEREIDING TOT VOLGENDE GEZICHTEN.

II. Daniel 10:1-Hoofdst 11:2. In het derde jaar van Cyrus den koning der Perzen, als Israël weer sedert twee jaren, in het vaderland was teruggekeerd, en men in het heilige land begonnen was den tempel weer op te bouwen, de Samaritanen bezig waren het voortzetten van den bouw te verhinderen (Ezra 3:8-Ezra 3:4 :Ezra 3:5), en Daniël, gelijk het schijnt, met zijne bemoeiingen, om de aanklachten dier tegenstanders te ontzenuwen, niet veel vermocht, had de Profeet, nadat hij drie weken lang gevast en gebeden had, in wakenden toestand een gezicht aan de rivier den Tiger. Het is de Heere zelf, die hem daar verschijnt; bij het gezicht dezer bovenaardse Persoonlijkheid, die in de gehele glorie van goddelijke Majesteit in zijne nabijheid is gekomen, en bij het horen harer stem en woorden stort de Profeet verplet ter aarde, hij vreest, dat hij moet vergaan. Door ene herhaalde bovennatuurlijke versterking wordt hij weer opgericht en langzamerhand in staat gesteld de openbaring aan te horen. Op typische wijze ondervindt hij zelf, wat Gods volk in de dagen, die komen, zal beleven; want ook uit zal door de zware gerichten Gods, die over hen zullen worden uitgestort, ter aarde worden geworpen, maar door die machtigen bijstand van boven weer worden opgericht en met kracht worden toegerust om de verdrukking te doorstaan.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DANIEL 10

Daniel 10:1.

VOORBEREIDING TOT VOLGENDE GEZICHTEN.

II. Daniel 10:1-Hoofdst 11:2. In het derde jaar van Cyrus den koning der Perzen, als Israël weer sedert twee jaren, in het vaderland was teruggekeerd, en men in het heilige land begonnen was den tempel weer op te bouwen, de Samaritanen bezig waren het voortzetten van den bouw te verhinderen (Ezra 3:8-Ezra 3:4 :Ezra 3:5), en Daniël, gelijk het schijnt, met zijne bemoeiingen, om de aanklachten dier tegenstanders te ontzenuwen, niet veel vermocht, had de Profeet, nadat hij drie weken lang gevast en gebeden had, in wakenden toestand een gezicht aan de rivier den Tiger. Het is de Heere zelf, die hem daar verschijnt; bij het gezicht dezer bovenaardse Persoonlijkheid, die in de gehele glorie van goddelijke Majesteit in zijne nabijheid is gekomen, en bij het horen harer stem en woorden stort de Profeet verplet ter aarde, hij vreest, dat hij moet vergaan. Door ene herhaalde bovennatuurlijke versterking wordt hij weer opgericht en langzamerhand in staat gesteld de openbaring aan te horen. Op typische wijze ondervindt hij zelf, wat Gods volk in de dagen, die komen, zal beleven; want ook uit zal door de zware gerichten Gods, die over hen zullen worden uitgestort, ter aarde worden geworpen, maar door die machtigen bijstand van boven weer worden opgericht en met kracht worden toegerust om de verdrukking te doorstaan.

Vers 1

1. In het derde jaar van Kores (Cyrus), den koning van Perzië, die van 536-529 v. Chr. regeerde, dus omtrent in het jaar 533, werd aan Daniël, wiens naam genoemd werd Beltsazar, denzelfden Profeet, die bij het begin der ballingschap naar Babel gebracht (Daniel 1:1), en nu een grijsaard van ongeveer 87 jaren was geworden, ene zaak geopenbaard, en die zaak is de waarheid, hoe zwaar het ook den mens valt die te geloven, doch in een gezetten groten tijd 1): en hij verstond die zaak, en hij had verstand van het gezicht, door deze openbaring ging hem een licht op over de openbaring, die hij in Daniel 7:1, 8 had ontvangen, zo als hij (Daniel 7:27) gewenst had.

1) In het Hebreeën Wetsaba gadol Beter: en aangaande grote verdrukkingen, of ellenden. Hierdoor wordt aangegeven, waarover het gezicht liep, wat aan Daniël werd geopenbaard omtrent de volgende tijden.

Vers 1

1. In het derde jaar van Kores (Cyrus), den koning van Perzië, die van 536-529 v. Chr. regeerde, dus omtrent in het jaar 533, werd aan Daniël, wiens naam genoemd werd Beltsazar, denzelfden Profeet, die bij het begin der ballingschap naar Babel gebracht (Daniel 1:1), en nu een grijsaard van ongeveer 87 jaren was geworden, ene zaak geopenbaard, en die zaak is de waarheid, hoe zwaar het ook den mens valt die te geloven, doch in een gezetten groten tijd 1): en hij verstond die zaak, en hij had verstand van het gezicht, door deze openbaring ging hem een licht op over de openbaring, die hij in Daniel 7:1, 8 had ontvangen, zo als hij (Daniel 7:27) gewenst had.

1) In het Hebreeën Wetsaba gadol Beter: en aangaande grote verdrukkingen, of ellenden. Hierdoor wordt aangegeven, waarover het gezicht liep, wat aan Daniël werd geopenbaard omtrent de volgende tijden.

Vers 2

2. In die dagen, voordat ik deze openbaring ontving, was ik, Daniël, treurende drie weken der dagen drie weken lang.

Vers 2

2. In die dagen, voordat ik deze openbaring ontving, was ik, Daniël, treurende drie weken der dagen drie weken lang.

Vers 3

3. Begeerlijke, kostelijke spijze, gelijk men in vreugdedagen geniet, at ik gedurende dezen tijd niet, vlees of wijn, zo als men op feestdagen drinkt (Genesis 27:25. Isaiah 22:13), kwam in mijnen mond niet, ook zalfde ik mij gans niet, ten teken, dat het mij geheel aan ene vrolijke stemming ontbrak (Matthew 6:17), totdat die drie weken der dagen (in onderscheiding der weken van jaren Daniel 9:1), welke dadelijk na het feest van de nieuwe maan (1 Samuel 20:5), dus den 3den Nisan begonnen waren, alzo den 23sten vervuld waren 1).

1) Hoewel hij thans een man van zeer hoge jaren was, en hij kon inbrengen, dat de vermindering van zijn natuurlijke krachten vorderde, dat hij versterkend voedsel gebruikte, alhoewel hij een man van een zeer groot aanzien was, en hij kon zeggen, dat hij smakelijke spijzen gewoon was, en het buiten versterking, zonder zijne gezondheid te benadelen, niet stellen kon, nochthans kon hij, wanneer het geschiedde om de oprechtheid van zijn godsvrucht te getuigen en te bevestigen, zich zelf aldus verloochenen. Dit dient tot beschaming van vele jonge mensen, die wars zijn van de plicht van zelfverloochening.

In deze maand en wel in de dagen van 11-21 Nisan viel het Joodse Pascha, het feest der verlossing uit de slavernij van Egypte; maar hoe werd het gevierd? Sedert twee jaren was Israël in zijn land teruggekeerd, maar slechts gedeeltelijk; het grootste gedeelte was in het vreemde land achtergebleven: het vaderland had zijne aantrekkingskracht verloren. Wanneer nu daar alles ene frisse vrolijke vlucht had genomen, zo zou dit velen hebben aangetrokken, maar niets wilde vooruitgaan. In de zevende maand van het jaar van terugkeren (Ezra 1:11) hadden zij in Jeruzalem een altaar gebouwd om Loofhuttenfeest te vieren, en in de tweede maand van het volgende jaar (534 v. Chr.) den grond tot den tempel gelegd. Toen scheen nieuwe geestdrift het volk te hebben aangegrepen (Ezra 3:1, Ezra 3:8). Doch de Samaritanen verlangden mede aan den tempel te mogen bouwen; toen dit werd afgeslagen, begonnen zij den tempelbouw te verhinderen en zochten bij het Perzische hof te verkrijgen, dat hij verboden werd. Dat gelukte nu wel niet, zolang Cyrus leefde, maar het werk vorderde ook niet veel en de handen des volks werden slap (Ezra 4:1). Dat was nu genoeg om te treuren voor hem, die zijn volk zo innig lief had. De maand Nisan was daar, en nog kon Israël geen Paasfeest vieren, nog stond de tempel niet, en wie weet, hoe lang het duren zou, eer hij voltooid was. Daarbij komt, dat Daniël zeker met vreugde het verlof voor het volk om uit de ballingschap te keren begroet had, en er God voor dankte, dat hij hem een nieuw, levensvol begin van het bestaan van den Israëlietischen staat had laten beleven, en nu gaat het reeds achteruit, en hij staat aan het einde zijns levens en moet zonder blij uitzicht voor zijn volk in het graf dalen! Die treurige toestand van zijn volk is de oorzaak zijner treurigheid.

Vers 3

3. Begeerlijke, kostelijke spijze, gelijk men in vreugdedagen geniet, at ik gedurende dezen tijd niet, vlees of wijn, zo als men op feestdagen drinkt (Genesis 27:25. Isaiah 22:13), kwam in mijnen mond niet, ook zalfde ik mij gans niet, ten teken, dat het mij geheel aan ene vrolijke stemming ontbrak (Matthew 6:17), totdat die drie weken der dagen (in onderscheiding der weken van jaren Daniel 9:1), welke dadelijk na het feest van de nieuwe maan (1 Samuel 20:5), dus den 3den Nisan begonnen waren, alzo den 23sten vervuld waren 1).

1) Hoewel hij thans een man van zeer hoge jaren was, en hij kon inbrengen, dat de vermindering van zijn natuurlijke krachten vorderde, dat hij versterkend voedsel gebruikte, alhoewel hij een man van een zeer groot aanzien was, en hij kon zeggen, dat hij smakelijke spijzen gewoon was, en het buiten versterking, zonder zijne gezondheid te benadelen, niet stellen kon, nochthans kon hij, wanneer het geschiedde om de oprechtheid van zijn godsvrucht te getuigen en te bevestigen, zich zelf aldus verloochenen. Dit dient tot beschaming van vele jonge mensen, die wars zijn van de plicht van zelfverloochening.

In deze maand en wel in de dagen van 11-21 Nisan viel het Joodse Pascha, het feest der verlossing uit de slavernij van Egypte; maar hoe werd het gevierd? Sedert twee jaren was Israël in zijn land teruggekeerd, maar slechts gedeeltelijk; het grootste gedeelte was in het vreemde land achtergebleven: het vaderland had zijne aantrekkingskracht verloren. Wanneer nu daar alles ene frisse vrolijke vlucht had genomen, zo zou dit velen hebben aangetrokken, maar niets wilde vooruitgaan. In de zevende maand van het jaar van terugkeren (Ezra 1:11) hadden zij in Jeruzalem een altaar gebouwd om Loofhuttenfeest te vieren, en in de tweede maand van het volgende jaar (534 v. Chr.) den grond tot den tempel gelegd. Toen scheen nieuwe geestdrift het volk te hebben aangegrepen (Ezra 3:1, Ezra 3:8). Doch de Samaritanen verlangden mede aan den tempel te mogen bouwen; toen dit werd afgeslagen, begonnen zij den tempelbouw te verhinderen en zochten bij het Perzische hof te verkrijgen, dat hij verboden werd. Dat gelukte nu wel niet, zolang Cyrus leefde, maar het werk vorderde ook niet veel en de handen des volks werden slap (Ezra 4:1). Dat was nu genoeg om te treuren voor hem, die zijn volk zo innig lief had. De maand Nisan was daar, en nog kon Israël geen Paasfeest vieren, nog stond de tempel niet, en wie weet, hoe lang het duren zou, eer hij voltooid was. Daarbij komt, dat Daniël zeker met vreugde het verlof voor het volk om uit de ballingschap te keren begroet had, en er God voor dankte, dat hij hem een nieuw, levensvol begin van het bestaan van den Israëlietischen staat had laten beleven, en nu gaat het reeds achteruit, en hij staat aan het einde zijns levens en moet zonder blij uitzicht voor zijn volk in het graf dalen! Die treurige toestand van zijn volk is de oorzaak zijner treurigheid.

Vers 4

4. En op den vier en twintigsten dag der eerste maand of van Nisan (Exodus 12:2), zo was ik niet in den geest, maar persoonlijk, niet alleen, maar met enige geleiders (Daniel 10:7 aan den oever der grote rivier, welke is Hiddekel, de Tiger (Genesis 2:14).

Vers 4

4. En op den vier en twintigsten dag der eerste maand of van Nisan (Exodus 12:2), zo was ik niet in den geest, maar persoonlijk, niet alleen, maar met enige geleiders (Daniel 10:7 aan den oever der grote rivier, welke is Hiddekel, de Tiger (Genesis 2:14).

Vers 5

5. En ik hief, toen ik bemerkte, dat er iets in mijne nabijheid voorviel (Genesis 22:13) mijne ogen op, en zag, en ziet, er was een man 1) met linnen bekleed, in een langen tabbaard van glinsterend witten byssus, en Zijne lenden waren a) omgord met fijn goud van Ufaz 1), met een gouden gordel, ten teken Zijner priesterlijke en vorstelijke waardigheid.

1) Het is de ere derzulken, die beminden van God zijn, dat hen bekend gemaakt wordt hetgeen voor anderen verborgen is. Christus openbaart zichzelven aan hen, en niet aan de wereld.

Het is duidelijk dat hier niemand anders dan de Christus Gods van het N. Testament wordt bedoeld. Hij verschijnt aan hem in dezelfde gedaante, waarin Hij eeuwen daarna verschijnt aan den heiligen Apostel Johannes. Het gewaad van linnen beeldt af zijn Hogepriesterlijke waardigheid. Zijn omgord zijn van de lendenen, Zijn knechtsgestalte en Zijn lichaam wordt beschreven als van Hem, die in de ogen der zijnen dierbaar en innerlijk schoon is, de schoonste der mensenkinderen.

Volgens sommigen "Indië, " anderen houden het voor ene benaming van Ofir

Vers 5

5. En ik hief, toen ik bemerkte, dat er iets in mijne nabijheid voorviel (Genesis 22:13) mijne ogen op, en zag, en ziet, er was een man 1) met linnen bekleed, in een langen tabbaard van glinsterend witten byssus, en Zijne lenden waren a) omgord met fijn goud van Ufaz 1), met een gouden gordel, ten teken Zijner priesterlijke en vorstelijke waardigheid.

1) Het is de ere derzulken, die beminden van God zijn, dat hen bekend gemaakt wordt hetgeen voor anderen verborgen is. Christus openbaart zichzelven aan hen, en niet aan de wereld.

Het is duidelijk dat hier niemand anders dan de Christus Gods van het N. Testament wordt bedoeld. Hij verschijnt aan hem in dezelfde gedaante, waarin Hij eeuwen daarna verschijnt aan den heiligen Apostel Johannes. Het gewaad van linnen beeldt af zijn Hogepriesterlijke waardigheid. Zijn omgord zijn van de lendenen, Zijn knechtsgestalte en Zijn lichaam wordt beschreven als van Hem, die in de ogen der zijnen dierbaar en innerlijk schoon is, de schoonste der mensenkinderen.

Volgens sommigen "Indië, " anderen houden het voor ene benaming van Ofir

Vers 6

6. En Zijn lichaam was gelijk een turkoois, een als goud glinsterende Chrysoliet (Exodus 28:20), welks glans door het linnen gewaad heen schitterde, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijne ogen gelijk vurige fakkelen, en Zijne armen en Zijne voeten gelijk de verf van gepolijst koper, en de stem Zijner woorden was gelijk de stem ener menigte (Openbaring :12 vv.)

Het gewichtigste in dit Hoofdstuk is de persoon van Hem, die zich aan Daniël openbaart; Zijne verschijning maakt den indruk der hoogste Majesteit, bij welker nabijheid de mens in elkaar moet zinken en die Daniël ook niet kan verdragen; maar met deze Majesteit is het zachtste nederbuigen verbonden en tevens een uitvloeien van kracht, waardoor de menselijke zwakheid wordt in staat gesteld, om Zijne nabijheid te verdragen. Daniël verstout zich niet, dat hij Zijnen naam noemt en het geheim van Zijnen persoon uitspreekt, maar wij vergissen ons zeker niet, wanneer wij Hem erkennen als degene, wiens stem hij reeds aan den oever van Ulai uit de verte had vernomen (Daniel 8:16), die aan het slot van deze laatste voorzegging boven het water der rivier stond en het einde der Goddelijke raadsbesluiten over Zijn volk verkondigde (Daniel 12:6), als degene, die later als Christus, de Vorst zou komen (Daniel 9:25), als de Engel van wien Jehova gezegd heeft: "Mijn naam is in Hem" (Exodus 23:21). Het was de hoogste trap van de nabijheid Gods en vriendschap van God, tot welken Daniël verheven werd, toen hem dit afschijnsel, dit beeld van Gods heerlijkheid verscheen en hij stelt daarin het grootste gewicht. De opmerkzame lezer zal in de gezichten van Daniël enen voortgang in de nadering des Heeren hebben opgemerkt. Eerst heeft hij een gezicht in den droom, en op zijne bede ontvangt hij, eveneens in den droom, door enen Heilige de verklaring (Daniel 7:1), vervolgens heeft hij een gezicht, en een heilige zendt enen anderen heilige, om het hem te verklaren (Daniel 8:1). Na zijne belijdenis en zijn gebed vloog Gabriël op des Heeren bevel tot hem, en openbaarde hem het geheim van den tijd, wanneer Christus, de Vorst zou komen (Daniel 9:1); nu verschijnt hem de toekomstige Verzoener zelf in apocalyptische heerlijkheid (Daniel 10:1), en geeft hem de meest volledige oplossingen (Daniel 11:1) en ten laatste een heerlijk afscheid (Daniel 12:1). Zo zijn de gezichten en profetieën van Daniël tevens het gewichtigste gedeelte zijner geschiedenis; zij bevatten den voortgang zijner levensgemeenschap met den Heere.

In de specialiteit der voorzeggingen gaat de materieële met den formelen voortgang hand in hand. Eerst wordt hij slechts in algemene grondlijnen getekend, die langzamerhand meer bepaald en gedetailleerd worden aangevuld; de beide laatste profetieën, het 9de Hoofdstuk met zijne chronologische en het 11de met zijne historische details zijn verre weg de meest speciale.

Aan den pijlsnel voorbij ruisenden Tiger zag hij den ongeschapen Zone Gods zelven, vol majesteit en heerlijkheid. Denzelfde, dien ook Johannes in het midden der zeven kandelaren als Priesterkoning zag wandelen. Het is geen gewone Engel, welke hier geschilderd wordt; de beschrijving is te verheven. Het is de tegenwoordigheid van niemand anders dan van den Almachtige, welke Daniël, zowel als Johannes ter aarde doet storten. Alleen de Zone Gods heeft ene zodanige menselijke gestalte, Hij, die in het Paradijs wandelde tijdens de avondkoelte, met Abraham sprak over Sodoms begenadiging, van aangezicht tot aangezicht zich met Mozes onderhield; Hij, die aan David verscheen (2 Samuel 7:18-2 Samuel 7:29), die Elia op den Horeb in aardbeving, storm en windgesuis voorbij ging, die de Profeten riep en met zijnen Geest toerichtte, deze volheerlijke persoon is dezelfde, die in ontzagwekkende gestalte aan David verschijnt, en later, van deze heerlijkheid ontkleed, een mens werd, Zich aan het kruis liet nagelen, om als priester door de opoffering van zich zelven onze zonde te verzoenen. De schildering van dezen persoon betreft ons van nabij, en verdient met alle opmerkzaamheid gade geslagen te worden. Eigenlijk verschijnt de Heere hier als priester, gelijk bij den aanvang der openbaring, daar Hij v r zijne wederkomst, nog niet voor aller oog als Koning der wereld en der mensheid is geopenbaard en Zijne vijanden nog tegenstand bieden. Wat van handen en voeten gezegd wordt, duidt wel reeds den koning aan, maar aan het hoofd ontbreekt nog de kroon, en, in stede van purper, draagt Hij nog het door een gouden gordel bijeengehouden sneeuwwitte priestergewaad, het zinnebeeld van onschuld, reinheid en heiligheid. Zijn lichaam, insgelijks ter aanduiding Zijner smetteloze zuiverheid, glanst gelijk het spiegelblanke zilver van Tarsis. Zijn gelaat schittert gelijk de bliksemschicht en vertoont alzo Zijn ontzagwekkende heerlijkheid gelijk die des Vaders ons uit Zijne trekken tegenschittert, waarvan Hij op aarde ook als mens vervuld was, en die eenmaal op den berg der verheerlijking uit hare omsluiering herwaarts straalde, zodat Matthes zegt (Matthew 17:2): "En Hij werd voor hen veranderd van gedaante, en Zijn gelaat blonk gelijk de zon, en Zijne klederen werden wit gelijk het licht. Zijne vuurvlammende ogen zijn het zinnebeeld van alwetendheid en haat tegen de zonde. Zijn stemgeluid klinkt als het donderen van den waterval of der onstuimige golfbranding, welke in het nachtelijk uur plechtig en vrees inboezemend het oor van den wandelaar treft, en in de ziel ene heilige stemming, maar ook een gevoel van schrik ontwaken doet. Die stemgalm verzinnelijkt den hartaangrijpenden ernst Zijner uitspraak, en de rechterlijke majesteit, waarmee Hij reeds als mens door het eenvoudig woord: "Ik ben het", Zijne vangers ter aarde deed storten, en eenmaal, eerst bij Zijne wederkomst n vervolgens duizend jaar later, bij het wereldgericht, Zijnen vijanden hun onherroepelijk vonnis verkondigen zal.

Vers 6

6. En Zijn lichaam was gelijk een turkoois, een als goud glinsterende Chrysoliet (Exodus 28:20), welks glans door het linnen gewaad heen schitterde, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijne ogen gelijk vurige fakkelen, en Zijne armen en Zijne voeten gelijk de verf van gepolijst koper, en de stem Zijner woorden was gelijk de stem ener menigte (Openbaring :12 vv.)

Het gewichtigste in dit Hoofdstuk is de persoon van Hem, die zich aan Daniël openbaart; Zijne verschijning maakt den indruk der hoogste Majesteit, bij welker nabijheid de mens in elkaar moet zinken en die Daniël ook niet kan verdragen; maar met deze Majesteit is het zachtste nederbuigen verbonden en tevens een uitvloeien van kracht, waardoor de menselijke zwakheid wordt in staat gesteld, om Zijne nabijheid te verdragen. Daniël verstout zich niet, dat hij Zijnen naam noemt en het geheim van Zijnen persoon uitspreekt, maar wij vergissen ons zeker niet, wanneer wij Hem erkennen als degene, wiens stem hij reeds aan den oever van Ulai uit de verte had vernomen (Daniel 8:16), die aan het slot van deze laatste voorzegging boven het water der rivier stond en het einde der Goddelijke raadsbesluiten over Zijn volk verkondigde (Daniel 12:6), als degene, die later als Christus, de Vorst zou komen (Daniel 9:25), als de Engel van wien Jehova gezegd heeft: "Mijn naam is in Hem" (Exodus 23:21). Het was de hoogste trap van de nabijheid Gods en vriendschap van God, tot welken Daniël verheven werd, toen hem dit afschijnsel, dit beeld van Gods heerlijkheid verscheen en hij stelt daarin het grootste gewicht. De opmerkzame lezer zal in de gezichten van Daniël enen voortgang in de nadering des Heeren hebben opgemerkt. Eerst heeft hij een gezicht in den droom, en op zijne bede ontvangt hij, eveneens in den droom, door enen Heilige de verklaring (Daniel 7:1), vervolgens heeft hij een gezicht, en een heilige zendt enen anderen heilige, om het hem te verklaren (Daniel 8:1). Na zijne belijdenis en zijn gebed vloog Gabriël op des Heeren bevel tot hem, en openbaarde hem het geheim van den tijd, wanneer Christus, de Vorst zou komen (Daniel 9:1); nu verschijnt hem de toekomstige Verzoener zelf in apocalyptische heerlijkheid (Daniel 10:1), en geeft hem de meest volledige oplossingen (Daniel 11:1) en ten laatste een heerlijk afscheid (Daniel 12:1). Zo zijn de gezichten en profetieën van Daniël tevens het gewichtigste gedeelte zijner geschiedenis; zij bevatten den voortgang zijner levensgemeenschap met den Heere.

In de specialiteit der voorzeggingen gaat de materieële met den formelen voortgang hand in hand. Eerst wordt hij slechts in algemene grondlijnen getekend, die langzamerhand meer bepaald en gedetailleerd worden aangevuld; de beide laatste profetieën, het 9de Hoofdstuk met zijne chronologische en het 11de met zijne historische details zijn verre weg de meest speciale.

Aan den pijlsnel voorbij ruisenden Tiger zag hij den ongeschapen Zone Gods zelven, vol majesteit en heerlijkheid. Denzelfde, dien ook Johannes in het midden der zeven kandelaren als Priesterkoning zag wandelen. Het is geen gewone Engel, welke hier geschilderd wordt; de beschrijving is te verheven. Het is de tegenwoordigheid van niemand anders dan van den Almachtige, welke Daniël, zowel als Johannes ter aarde doet storten. Alleen de Zone Gods heeft ene zodanige menselijke gestalte, Hij, die in het Paradijs wandelde tijdens de avondkoelte, met Abraham sprak over Sodoms begenadiging, van aangezicht tot aangezicht zich met Mozes onderhield; Hij, die aan David verscheen (2 Samuel 7:18-2 Samuel 7:29), die Elia op den Horeb in aardbeving, storm en windgesuis voorbij ging, die de Profeten riep en met zijnen Geest toerichtte, deze volheerlijke persoon is dezelfde, die in ontzagwekkende gestalte aan David verschijnt, en later, van deze heerlijkheid ontkleed, een mens werd, Zich aan het kruis liet nagelen, om als priester door de opoffering van zich zelven onze zonde te verzoenen. De schildering van dezen persoon betreft ons van nabij, en verdient met alle opmerkzaamheid gade geslagen te worden. Eigenlijk verschijnt de Heere hier als priester, gelijk bij den aanvang der openbaring, daar Hij v r zijne wederkomst, nog niet voor aller oog als Koning der wereld en der mensheid is geopenbaard en Zijne vijanden nog tegenstand bieden. Wat van handen en voeten gezegd wordt, duidt wel reeds den koning aan, maar aan het hoofd ontbreekt nog de kroon, en, in stede van purper, draagt Hij nog het door een gouden gordel bijeengehouden sneeuwwitte priestergewaad, het zinnebeeld van onschuld, reinheid en heiligheid. Zijn lichaam, insgelijks ter aanduiding Zijner smetteloze zuiverheid, glanst gelijk het spiegelblanke zilver van Tarsis. Zijn gelaat schittert gelijk de bliksemschicht en vertoont alzo Zijn ontzagwekkende heerlijkheid gelijk die des Vaders ons uit Zijne trekken tegenschittert, waarvan Hij op aarde ook als mens vervuld was, en die eenmaal op den berg der verheerlijking uit hare omsluiering herwaarts straalde, zodat Matthes zegt (Matthew 17:2): "En Hij werd voor hen veranderd van gedaante, en Zijn gelaat blonk gelijk de zon, en Zijne klederen werden wit gelijk het licht. Zijne vuurvlammende ogen zijn het zinnebeeld van alwetendheid en haat tegen de zonde. Zijn stemgeluid klinkt als het donderen van den waterval of der onstuimige golfbranding, welke in het nachtelijk uur plechtig en vrees inboezemend het oor van den wandelaar treft, en in de ziel ene heilige stemming, maar ook een gevoel van schrik ontwaken doet. Die stemgalm verzinnelijkt den hartaangrijpenden ernst Zijner uitspraak, en de rechterlijke majesteit, waarmee Hij reeds als mens door het eenvoudig woord: "Ik ben het", Zijne vangers ter aarde deed storten, en eenmaal, eerst bij Zijne wederkomst n vervolgens duizend jaar later, bij het wereldgericht, Zijnen vijanden hun onherroepelijk vonnis verkondigen zal.

Vers 7

7. En ik, Daniël, alleen zag dat gezicht, maar de mannen, die bij mij waren, volksgenoten van hem, die hij waarschijnlijk had gezocht, om hen op te wekken tot terugkeren naar het vaderland, zagen dat gezicht niet; doch ene grote verschrikking viel op hen ten gevolge der hemelse verschijning, waarvan zij iets gevoelden, hoewel zij die niet zagen (1 Samuel 3:4, Acts 9:7; Acts 22:9), en zij vloden, om zich te versteken.

Het is de ere, dergenen, die van den Heere bemind zijn, dat hun bekend is, wat voor anderen verborgen is. Christus openbaart Zich zelven aan deze, maar niet aan de wereld. (John 14:22). Maar hoewel Daniëls geleiders het gezicht niet zagen, waren zij toch met siddering vervuld, zodat zij vloden om zich te verbergen. Menigeen heeft den Geest der dienstbaarheid tot vreze, die nooit den Geest der aanneming ontvangt, bij wien Christus was en nooit anders zal zijn dan ene verschrikking. Dit bevestigde de waarheid van het gezicht, want het had ene werkelijke, machtige en sterke uitwerking op degenen, die bij hem waren. . 8. Ik dan werd alleen overgelaten, en zag dit grote gezicht, en er bleef in mij gene kracht overig; en a) mijne sierlijkheid mijn glans werd aan mij veranderd in ene verderving mijn gelaat werd doodsbleek; zoverschrikte ik, dat ik gene kracht behield.

a) Daniel 7:28.

Vers 7

7. En ik, Daniël, alleen zag dat gezicht, maar de mannen, die bij mij waren, volksgenoten van hem, die hij waarschijnlijk had gezocht, om hen op te wekken tot terugkeren naar het vaderland, zagen dat gezicht niet; doch ene grote verschrikking viel op hen ten gevolge der hemelse verschijning, waarvan zij iets gevoelden, hoewel zij die niet zagen (1 Samuel 3:4, Acts 9:7; Acts 22:9), en zij vloden, om zich te versteken.

Het is de ere, dergenen, die van den Heere bemind zijn, dat hun bekend is, wat voor anderen verborgen is. Christus openbaart Zich zelven aan deze, maar niet aan de wereld. (John 14:22). Maar hoewel Daniëls geleiders het gezicht niet zagen, waren zij toch met siddering vervuld, zodat zij vloden om zich te verbergen. Menigeen heeft den Geest der dienstbaarheid tot vreze, die nooit den Geest der aanneming ontvangt, bij wien Christus was en nooit anders zal zijn dan ene verschrikking. Dit bevestigde de waarheid van het gezicht, want het had ene werkelijke, machtige en sterke uitwerking op degenen, die bij hem waren. . 8. Ik dan werd alleen overgelaten, en zag dit grote gezicht, en er bleef in mij gene kracht overig; en a) mijne sierlijkheid mijn glans werd aan mij veranderd in ene verderving mijn gelaat werd doodsbleek; zoverschrikte ik, dat ik gene kracht behield.

a) Daniel 7:28.

Vers 9

9. En ik hoorde de stem Zijner woorden, hoewel ik nog gene bepaalde woorden kon onderscheiden, en toen ik de stem Zijner woorden hoorde, zo viel ik bewusteloos neer als in enen diepen slaap op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde (Ezekiel 1:28. Openbaringen 1:17).

Vers 9

9. En ik hoorde de stem Zijner woorden, hoewel ik nog gene bepaalde woorden kon onderscheiden, en toen ik de stem Zijner woorden hoorde, zo viel ik bewusteloos neer als in enen diepen slaap op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde (Ezekiel 1:28. Openbaringen 1:17).

Vers 10

10. En ziet ene hand, de hand van Hem, wiens gedaante ik gezien, en wiens stem ik gehoord had, roerde mij aan, en maakte, dat ik mij bewoog op mijne knieën, en de palmen mijner handen, zodat ik, door deze gesteund, mij weer enigzins kon oprichten.

Vers 10

10. En ziet ene hand, de hand van Hem, wiens gedaante ik gezien, en wiens stem ik gehoord had, roerde mij aan, en maakte, dat ik mij bewoog op mijne knieën, en de palmen mijner handen, zodat ik, door deze gesteund, mij weer enigzins kon oprichten.

Vers 11

11. En Hij zei tot mij: Daniël, gij zeer gewenste man(Daniel 9:23)! merk op de woorden, die ik tot u spreken zal, en sta op uws standplaats, richt u geheel en al op, want ik ben als nu tot u gezonden om van aangezicht tot aangezicht met u te spreken; en toen Hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende, sprakeloos en met nedergeslagene ogen tegen over de verschijning (Daniel 10:15).

Kind Gods, aarzelt gij, u dezen naam toe te eigenen? Heeft het ongeloof u doen vergeten, dat ook gij zeer gewenst zijt? Gij, die gekocht zijt door het dierbaar bloed van Christus-als van een onbestraffelijk en onbesmet lam, moet gij niet zeer gewenst zijn? Dat God Zijn eigen, geliefden Zoon voor u overgaf, was het niet, omdat gij zeer gewenst waart? Gij leefdet in zonde en opstand, moet gij niet zeer gewenst zijn geweest bij God, dat Hij zoveel geduld met u heeft gehad? Uit genade werdt gij geroepen en tot den Heiland gebracht, en tot een kind Gods, een erfgenaam des Hemels gemaakt. Is dit alles niet het bewijs ener zeer grote en overvloedige liefde? Sedert heeft uw leven, zij het door smart bemoeilijkt of door genade geoefend, vele bewijzen geleverd, dat gij inderdaad een zeer gewenst man zijt. Heeft de Heere u gekastijd het was niet in toorn; heeft Hij u arm gemaakt, nochthans zijt gij rijk geweest in genade. Hoe onwaardiger gij uzelven voelt, des te duidelijker is het, dat niets dan onbegrijpelijke liefde den Heere Jezus kan bewogen hebben, zulk ene ziel als de uwe te redden. Hoe onwaardiger gij u gevoelt, des te helderder treedt Gods overvloedige liefde te voorschijn, waarmee Hij u heeft uitverkoren, heeft geroepen, en tot een erfgenaam der zaligheid gemaakt. Bestaat er dus zulk ene liefde tussen God en ons, laat ons dan ook den invloed en de heerlijkheid er van gevoelen, en gebruik maken van ons voorrecht. Laat ons den Heere niet naderen alsof wij vreemdelingen waren, alsof Hij ons niet zou willen horen, want wij zijn zeer gewenst door onzen Hemelsen Vader, "Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, hoe zal Hij ons met Hem niet alle dingen schenken?" Vat moed en kom gelovige! want in spijt van de influisteringen des bozen en de twijfelingen van uw eigen hart, zijt gij zeer gewenst.

Vers 11

11. En Hij zei tot mij: Daniël, gij zeer gewenste man(Daniel 9:23)! merk op de woorden, die ik tot u spreken zal, en sta op uws standplaats, richt u geheel en al op, want ik ben als nu tot u gezonden om van aangezicht tot aangezicht met u te spreken; en toen Hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende, sprakeloos en met nedergeslagene ogen tegen over de verschijning (Daniel 10:15).

Kind Gods, aarzelt gij, u dezen naam toe te eigenen? Heeft het ongeloof u doen vergeten, dat ook gij zeer gewenst zijt? Gij, die gekocht zijt door het dierbaar bloed van Christus-als van een onbestraffelijk en onbesmet lam, moet gij niet zeer gewenst zijn? Dat God Zijn eigen, geliefden Zoon voor u overgaf, was het niet, omdat gij zeer gewenst waart? Gij leefdet in zonde en opstand, moet gij niet zeer gewenst zijn geweest bij God, dat Hij zoveel geduld met u heeft gehad? Uit genade werdt gij geroepen en tot den Heiland gebracht, en tot een kind Gods, een erfgenaam des Hemels gemaakt. Is dit alles niet het bewijs ener zeer grote en overvloedige liefde? Sedert heeft uw leven, zij het door smart bemoeilijkt of door genade geoefend, vele bewijzen geleverd, dat gij inderdaad een zeer gewenst man zijt. Heeft de Heere u gekastijd het was niet in toorn; heeft Hij u arm gemaakt, nochthans zijt gij rijk geweest in genade. Hoe onwaardiger gij uzelven voelt, des te duidelijker is het, dat niets dan onbegrijpelijke liefde den Heere Jezus kan bewogen hebben, zulk ene ziel als de uwe te redden. Hoe onwaardiger gij u gevoelt, des te helderder treedt Gods overvloedige liefde te voorschijn, waarmee Hij u heeft uitverkoren, heeft geroepen, en tot een erfgenaam der zaligheid gemaakt. Bestaat er dus zulk ene liefde tussen God en ons, laat ons dan ook den invloed en de heerlijkheid er van gevoelen, en gebruik maken van ons voorrecht. Laat ons den Heere niet naderen alsof wij vreemdelingen waren, alsof Hij ons niet zou willen horen, want wij zijn zeer gewenst door onzen Hemelsen Vader, "Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, hoe zal Hij ons met Hem niet alle dingen schenken?" Vat moed en kom gelovige! want in spijt van de influisteringen des bozen en de twijfelingen van uw eigen hart, zijt gij zeer gewenst.

Vers 12

12. Toen zei Hij tot mij: Vrees niet, Daniël! want van den eersten dag aan, dat gij uw hart begaaft dat gij uw hand richttet, om te verstaan, en om uzelven te verootmoedigen voor het aangezicht uws Gods, zijn uwe woorden gehoord, en om uwer woorden wil ben ik gekomen, om u de toekomst te ontsluieren, maar ook om u enigermate tot rust te brengen.

Bijna alle uitleggers zien in deze en de (Daniel 10:19 v.) volgende woorden, niets dan bemoeiingen van den Engel, om Daniël te versterken, en zonder twijfel bedoelden zij ook dit. Daniël is toch nog bevende (Daniel 10:11) en nog sprakeloos (Daniel 10:15) en is bevreesd ten gevolge van het aanzien van den Hemelse te sterven (Daniel 10:16 v.). Dit alles nu neemt de Engel met zijne reden langzamerhand van hem weg. Maar zij bevatten tevens nog iets anders; de Engel troost er Daniël mede, dat bij hem ene openbaring omtrent de eerste en meest nabijzijnde toekomst geeft. Daniël was bezorgd over de nabijzijnde toekomst, zelfs over den tegenwoordigen toestand van Israël, omdat de zaak bij de koningen van Perzië slecht stond, ten gevolge der intriges van de Samaritanen; daarvoor had hij gebeden. Nu geeft hem de Engel ene geruststellende verklaring, deze ligt daarin dat de Engel in Daniel 10:13 zegt, dat hij door den bijstand van Michaël de overwinning behaald heeft bij de koningen der Perzen. Met deze is het nu van Godswege ten einde, dat aan het volk van God zal worden vervuld, wat in Daniel 9:25 was beloofd. Daarmee kon Daniël omtrent den nabijzijnden tijd gerust zijn. In Daniel 10:14, verbindt de Engel hieraan nog veel meer, en geeft ene andere reden voor zijne komst op, namelijk om hem ook over den lateren dag en lotgevallen van het volk Gods, die veel verder gaan dan de Perzische koningen, verklaring te geven. Voor het tegenwoordige is alles met de koningen der Perzen in orde gebracht; maar Macedonië zal naar Perzië komen, en hij zal ook dit moeten te gemoet treden, en het zal nog een harde strijd voor hem en Michaël zijn, ook dan het volk Gods te verdedigen. Doch opdat Daniël ook ondanks dit rustig zij, wil en zal hij hem ook hieromtrent verklaring geven, en nu volgt de profetie in Daniel 11:2-Daniel 11:12 :Daniel 11:4, welke spoedig over het Perzische rijk heenloopt, omdat hiermede reeds de zaak geschikt is, maar des te uitvoeriger handelt over den strijd van het volk Gods met Griekenland en over de toekomst, die nog veel later is.

Van den eersten dag, dat wij naar God beginnen te zien in een weg van plicht, is Hij gereed ons te ontmoeten in een weg van genade. Alzo is God gereed de gebeden te horen. De Engel bevestigt, dat hij gedurende de drie weken van Daniëls vasten en bidden is bezig geweest om te waken over de plannen, die er bij het Perzische hof tegen de Joden oprezen. .

Vers 12

12. Toen zei Hij tot mij: Vrees niet, Daniël! want van den eersten dag aan, dat gij uw hart begaaft dat gij uw hand richttet, om te verstaan, en om uzelven te verootmoedigen voor het aangezicht uws Gods, zijn uwe woorden gehoord, en om uwer woorden wil ben ik gekomen, om u de toekomst te ontsluieren, maar ook om u enigermate tot rust te brengen.

Bijna alle uitleggers zien in deze en de (Daniel 10:19 v.) volgende woorden, niets dan bemoeiingen van den Engel, om Daniël te versterken, en zonder twijfel bedoelden zij ook dit. Daniël is toch nog bevende (Daniel 10:11) en nog sprakeloos (Daniel 10:15) en is bevreesd ten gevolge van het aanzien van den Hemelse te sterven (Daniel 10:16 v.). Dit alles nu neemt de Engel met zijne reden langzamerhand van hem weg. Maar zij bevatten tevens nog iets anders; de Engel troost er Daniël mede, dat bij hem ene openbaring omtrent de eerste en meest nabijzijnde toekomst geeft. Daniël was bezorgd over de nabijzijnde toekomst, zelfs over den tegenwoordigen toestand van Israël, omdat de zaak bij de koningen van Perzië slecht stond, ten gevolge der intriges van de Samaritanen; daarvoor had hij gebeden. Nu geeft hem de Engel ene geruststellende verklaring, deze ligt daarin dat de Engel in Daniel 10:13 zegt, dat hij door den bijstand van Michaël de overwinning behaald heeft bij de koningen der Perzen. Met deze is het nu van Godswege ten einde, dat aan het volk van God zal worden vervuld, wat in Daniel 9:25 was beloofd. Daarmee kon Daniël omtrent den nabijzijnden tijd gerust zijn. In Daniel 10:14, verbindt de Engel hieraan nog veel meer, en geeft ene andere reden voor zijne komst op, namelijk om hem ook over den lateren dag en lotgevallen van het volk Gods, die veel verder gaan dan de Perzische koningen, verklaring te geven. Voor het tegenwoordige is alles met de koningen der Perzen in orde gebracht; maar Macedonië zal naar Perzië komen, en hij zal ook dit moeten te gemoet treden, en het zal nog een harde strijd voor hem en Michaël zijn, ook dan het volk Gods te verdedigen. Doch opdat Daniël ook ondanks dit rustig zij, wil en zal hij hem ook hieromtrent verklaring geven, en nu volgt de profetie in Daniel 11:2-Daniel 11:12 :Daniel 11:4, welke spoedig over het Perzische rijk heenloopt, omdat hiermede reeds de zaak geschikt is, maar des te uitvoeriger handelt over den strijd van het volk Gods met Griekenland en over de toekomst, die nog veel later is.

Van den eersten dag, dat wij naar God beginnen te zien in een weg van plicht, is Hij gereed ons te ontmoeten in een weg van genade. Alzo is God gereed de gebeden te horen. De Engel bevestigt, dat hij gedurende de drie weken van Daniëls vasten en bidden is bezig geweest om te waken over de plannen, die er bij het Perzische hof tegen de Joden oprezen. .

Vers 13

13. Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen, en ziet, Michaël, een van de eerste van de voornaamste vorsten kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten hij de koningen van Perzië.

Deuteronomy 21:1 dagen komen overeen met de drie weken van Daniëls vasten en bidden vs 2; gelijk zij echter een dag later beginnen, Daniel 10:12, zo eindigen zij ook een dag later Daniel 10:4. Dadelijk op den eersten dag werd Daniëls gebed verhoord en de Engel, die hem een vertroostend antwoord moest geven, werd door God gezonden; om dit te kunnen doen, moest hij echter eerst den aan het volk Gods vijandigen geest van de koningen van Perzië bestrijden en overwinnen, en de zaak van Israël bij hem tot een gewenst einde brengen. Onder dezen vorst van het koninkrijk in Perzië is zonder twijfel een geestelijk wezen te verstaan, en wel de achter de nationale goden van dit rijk staande bovenaardse geestelijke macht, het daemonion van het Perzische rijk, dat naast de koningen der Perzen stond, om bij hen de in het Perzische heiligdom liggende motieven tegen hem te doen gelden en de influisteringen der Samaritanen te ondersteunen. Hem uit die stelling te verdringen en de overhand te verkrijgen, zo dat integendeel hij zelf naast de koningen van Perzië kwam te staan, om hem voortaan ten gunste van Israël te bewegen, was het doel van hem, van wien Daniel 10:1 nader gesproken is. Wanneer nu de Aartsengel Michaël hem te hulpe komt, alzo die onder de verhevene Engelenvorsten, die voor de zaak der gemeente Gods in de onzichtbare geestenwereld tegen de tegenstrevende machten moet strijden Daniel 12:1. gelijk hij ook met den duivel om het lichaam van den stichter des Ouden Verbonds gestreden heeft, Deuteronomy 34:7 zo ligt hierin niet, dat deze Aartsengel den Engel des Heeren in macht en rang overtrof; er in een helpen bedoeld, gelijk ook mensen den Almachtige helpen Zechariah 1:15, of krijgslieden hunnen vorst, onder wiens vanen zij strijden, 1 Chronicles 12:33 v. en omgekeerd zegt in Daniel 11:1 de Engel des Heeren, dat Hij in het eerste jaar van Darius den Meder Michaël geholpen en gesterkt heeft. Alle ontwikkelingen des mensen ten goede of ten kwade, alle vrijheid van wil in de schepselen en dien ten gevolge ook het laatste gericht Gods berust daarop, dat de Heere Zich zo beperkt, en Zijne Goddelijke almacht terughoudt, om bijna als een gelijke onder gelijken de zedelijke machten der schepselen, de goede en de kwade te beproeven. Deze afdaling bereikt haar toppunt in de menswording en in den kruisdood van Christus, zij is echter ook reeds door het gehele Oude Testament zichtbaar.

Het is zeker, dat al treden de Engelen voor de gelovigen en uitverkorenen op. Christus echter altijd hun hoofd blijft. Ja, dewijl hij is het Hoofd der Engelen, daarom gebruikt Hij hun dienst enkel om de zijnen te beschermen.

Vers 13

13. Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen, en ziet, Michaël, een van de eerste van de voornaamste vorsten kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten hij de koningen van Perzië.

Deuteronomy 21:1 dagen komen overeen met de drie weken van Daniëls vasten en bidden vs 2; gelijk zij echter een dag later beginnen, Daniel 10:12, zo eindigen zij ook een dag later Daniel 10:4. Dadelijk op den eersten dag werd Daniëls gebed verhoord en de Engel, die hem een vertroostend antwoord moest geven, werd door God gezonden; om dit te kunnen doen, moest hij echter eerst den aan het volk Gods vijandigen geest van de koningen van Perzië bestrijden en overwinnen, en de zaak van Israël bij hem tot een gewenst einde brengen. Onder dezen vorst van het koninkrijk in Perzië is zonder twijfel een geestelijk wezen te verstaan, en wel de achter de nationale goden van dit rijk staande bovenaardse geestelijke macht, het daemonion van het Perzische rijk, dat naast de koningen der Perzen stond, om bij hen de in het Perzische heiligdom liggende motieven tegen hem te doen gelden en de influisteringen der Samaritanen te ondersteunen. Hem uit die stelling te verdringen en de overhand te verkrijgen, zo dat integendeel hij zelf naast de koningen van Perzië kwam te staan, om hem voortaan ten gunste van Israël te bewegen, was het doel van hem, van wien Daniel 10:1 nader gesproken is. Wanneer nu de Aartsengel Michaël hem te hulpe komt, alzo die onder de verhevene Engelenvorsten, die voor de zaak der gemeente Gods in de onzichtbare geestenwereld tegen de tegenstrevende machten moet strijden Daniel 12:1. gelijk hij ook met den duivel om het lichaam van den stichter des Ouden Verbonds gestreden heeft, Deuteronomy 34:7 zo ligt hierin niet, dat deze Aartsengel den Engel des Heeren in macht en rang overtrof; er in een helpen bedoeld, gelijk ook mensen den Almachtige helpen Zechariah 1:15, of krijgslieden hunnen vorst, onder wiens vanen zij strijden, 1 Chronicles 12:33 v. en omgekeerd zegt in Daniel 11:1 de Engel des Heeren, dat Hij in het eerste jaar van Darius den Meder Michaël geholpen en gesterkt heeft. Alle ontwikkelingen des mensen ten goede of ten kwade, alle vrijheid van wil in de schepselen en dien ten gevolge ook het laatste gericht Gods berust daarop, dat de Heere Zich zo beperkt, en Zijne Goddelijke almacht terughoudt, om bijna als een gelijke onder gelijken de zedelijke machten der schepselen, de goede en de kwade te beproeven. Deze afdaling bereikt haar toppunt in de menswording en in den kruisdood van Christus, zij is echter ook reeds door het gehele Oude Testament zichtbaar.

Het is zeker, dat al treden de Engelen voor de gelovigen en uitverkorenen op. Christus echter altijd hun hoofd blijft. Ja, dewijl hij is het Hoofd der Engelen, daarom gebruikt Hij hun dienst enkel om de zijnen te beschermen.

Vers 14

14. Nu ben ik gekomen, om u te doen verstaan hetgeen uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen, in het Messiaanse tijdvak (Daniel 2:28), want het gezicht, dat u heden ten deel valt, is nog voor vele dagen, zal eerst na vele dagen vervuld worden.

Vers 14

14. Nu ben ik gekomen, om u te doen verstaan hetgeen uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen, in het Messiaanse tijdvak (Daniel 2:28), want het gezicht, dat u heden ten deel valt, is nog voor vele dagen, zal eerst na vele dagen vervuld worden.

Vers 15

15. En toen Hij deze woorden met mij sprak, sloeg ik nog steeds (Daniel 10:11) mijn aangezicht ter aarde, en ik werd stom, zodat er eerst nog nadere versterking voor mij nodig was, voordat Hij, die met mij sprak, mij het in Daniel 10:14 beloofde bericht kon geven.

Vers 15

15. En toen Hij deze woorden met mij sprak, sloeg ik nog steeds (Daniel 10:11) mijn aangezicht ter aarde, en ik werd stom, zodat er eerst nog nadere versterking voor mij nodig was, voordat Hij, die met mij sprak, mij het in Daniel 10:14 beloofde bericht kon geven.

Vers 16

16. En ziet, een, den mensenkinderen gelijk, die mij in Daniel 10:5 v. verschenen was, maar nu eerst in Zijne menselijke gedaante door mij werd erkend, raakte mijne lippen aan, om mijne stomheid weg te nemen; toen deed ik mijnen mond open, en ik sprak en zei tot dien, die tegenover mij stond: Mijn Heere! om des gezichts wil keren zich mijne weeën over mij, keert zij terug, zodat ik gene kracht behoude.

Grtner meent, dat in Daniel 10:11-Daniel 10:13 de Engel Gabriël, een gezondene (Daniel 10:12) gesproken heeft, terwijl hij weer bij dit vers aantekent: "Deze ene is Christus, naar wiens beeld wij geschapen zijn. De Engelen zijn van ene andere natuur, en hebben ene gestalte, verschillend van die der mensen; zij zijn als geesten door den Vader geschapen, terwijl de mensen uit ziel en lichaam bestaan, en ook als zodanig in de toekomst bestaan zullen. Alsdan zullen zij ook volkomener wezen zijn dan de Engelen, en nader aan den troon Gods, dewijl zij naar Christus beeld geschapen en ook het loon Zijns lijdens zijn, zonder dat dit der hemelgeesten ijverzucht verwekken kan. Het onderscheid tussen mensen en Engelen duurt tot in alle eeuwigheid. " 17. En hoe kan ik, de knecht van dezen mijnen Heere spreken met dien mijnen Heere? Want wat mij aangaat, van nu af bestaat gene kracht in mij, en geen adem is in mij overgebleven, zodat ik vrezen moet te zullen sterven (17:17).

Vers 16

16. En ziet, een, den mensenkinderen gelijk, die mij in Daniel 10:5 v. verschenen was, maar nu eerst in Zijne menselijke gedaante door mij werd erkend, raakte mijne lippen aan, om mijne stomheid weg te nemen; toen deed ik mijnen mond open, en ik sprak en zei tot dien, die tegenover mij stond: Mijn Heere! om des gezichts wil keren zich mijne weeën over mij, keert zij terug, zodat ik gene kracht behoude.

Grtner meent, dat in Daniel 10:11-Daniel 10:13 de Engel Gabriël, een gezondene (Daniel 10:12) gesproken heeft, terwijl hij weer bij dit vers aantekent: "Deze ene is Christus, naar wiens beeld wij geschapen zijn. De Engelen zijn van ene andere natuur, en hebben ene gestalte, verschillend van die der mensen; zij zijn als geesten door den Vader geschapen, terwijl de mensen uit ziel en lichaam bestaan, en ook als zodanig in de toekomst bestaan zullen. Alsdan zullen zij ook volkomener wezen zijn dan de Engelen, en nader aan den troon Gods, dewijl zij naar Christus beeld geschapen en ook het loon Zijns lijdens zijn, zonder dat dit der hemelgeesten ijverzucht verwekken kan. Het onderscheid tussen mensen en Engelen duurt tot in alle eeuwigheid. " 17. En hoe kan ik, de knecht van dezen mijnen Heere spreken met dien mijnen Heere? Want wat mij aangaat, van nu af bestaat gene kracht in mij, en geen adem is in mij overgebleven, zodat ik vrezen moet te zullen sterven (17:17).

Vers 18

18. Toen raakte mij wederom aan een, als in de gedaante van een mens, dezelfde als in Daniel 10:16, en Hij versterkte mij.

Vers 18

18. Toen raakte mij wederom aan een, als in de gedaante van een mens, dezelfde als in Daniel 10:16, en Hij versterkte mij.

Vers 19

19. En Hij zei: Vrees niet, gij zeer gewenste man! Vrede zij u, wees sterk, ja wees sterk! En terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt en zei: Mijn Heere spreke, want Gij hebt mij versterkt.

Met alle menselijke maat en aanzien te boven gaande van de Engelenverschijning was het, dat op Daniël drukkend en beangstigend werkte; daarom maakt de Engel reeds in Daniel 10:16 zijne gedaante meer dan gelijk, en als de Profeet de nodige rust en kalmte om de openbaring te horen, nog niet verkregen heeft, maakt Hij Zich geheel menselijk, zodat deze zich nu bereid verklaart om te horen.

Nimmer stelde een tedere moeder haar kind, wanneer het door een of ander voorval bedroefd of bevreesd geworden is zo gerust, dan de Engel hier Daniël gerust stelde. Dezulken, die van God geliefd zijn, hebben geen reden om voor enig kwaad te vrezen. Zij hebben vrede. God spreekt niets dan vrede tot hen, en op de boodschap daarvan behoren zij vrede tot zichzelven te spreken. En die vrede, die vreugde des Heeren zal hun sterkte zijn.

Daniël belijdt hier, dat het woord des Heeren hem weer kracht en geest heeft gegeven. En waar hij nu gevoelt dat van den Heere in hem kracht is uitgegaan, daar is hij ook bereid om te vernemen, wat de Heere tot hem zal zeggen. Hij is gesterkt geworden om des Heeren wil te volbrengen.

Vers 19

19. En Hij zei: Vrees niet, gij zeer gewenste man! Vrede zij u, wees sterk, ja wees sterk! En terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt en zei: Mijn Heere spreke, want Gij hebt mij versterkt.

Met alle menselijke maat en aanzien te boven gaande van de Engelenverschijning was het, dat op Daniël drukkend en beangstigend werkte; daarom maakt de Engel reeds in Daniel 10:16 zijne gedaante meer dan gelijk, en als de Profeet de nodige rust en kalmte om de openbaring te horen, nog niet verkregen heeft, maakt Hij Zich geheel menselijk, zodat deze zich nu bereid verklaart om te horen.

Nimmer stelde een tedere moeder haar kind, wanneer het door een of ander voorval bedroefd of bevreesd geworden is zo gerust, dan de Engel hier Daniël gerust stelde. Dezulken, die van God geliefd zijn, hebben geen reden om voor enig kwaad te vrezen. Zij hebben vrede. God spreekt niets dan vrede tot hen, en op de boodschap daarvan behoren zij vrede tot zichzelven te spreken. En die vrede, die vreugde des Heeren zal hun sterkte zijn.

Daniël belijdt hier, dat het woord des Heeren hem weer kracht en geest heeft gegeven. En waar hij nu gevoelt dat van den Heere in hem kracht is uitgegaan, daar is hij ook bereid om te vernemen, wat de Heere tot hem zal zeggen. Hij is gesterkt geworden om des Heeren wil te volbrengen.

Vers 20

20. Toen zei Hij: Weet gij nog uit hetgeen Ik u Daniel 10:12, zei, waarom dat Ik tot u gekomen ben? doch nu zal Ik wederkeren om te strijden tegen den vorst der Perzen, dat hij zijn kwaad voornemen tegen de kerk Gods niet volvoere; en als Ik zal uitgegaan zijnvan het Perzische hof, nadat mijn werk daar geëindigd is met den ondergang van dat rijk, ziet zo zal de vorst van Griekenland komen, en er zal een strijd met dezen vorst nodig worden.

Vers 20

20. Toen zei Hij: Weet gij nog uit hetgeen Ik u Daniel 10:12, zei, waarom dat Ik tot u gekomen ben? doch nu zal Ik wederkeren om te strijden tegen den vorst der Perzen, dat hij zijn kwaad voornemen tegen de kerk Gods niet volvoere; en als Ik zal uitgegaan zijnvan het Perzische hof, nadat mijn werk daar geëindigd is met den ondergang van dat rijk, ziet zo zal de vorst van Griekenland komen, en er zal een strijd met dezen vorst nodig worden.

Vers 21

21. Doch gij moogt u niet laten ontmoedigen, omdat de toekomst van uw volk nog langen tijd ene van verdrukking zal zijn, en gedurende den tijd der Perzische en Griekse regering tot gene vastheid zal komen; Ik zal u te kennen geven hetgeen getekend, geschreven is in het geschrift der waarheid, in het Boek der Goddelijke raadsbesluiten. En er is niet n, die zich met Mij versterkt tegen dezen, tegen den koning van Perzië, dan uw vorst Michaël.

Witsius merkt op, dat hier soms Christus bedoeld is, dan weer een geschapen Engel. Wij zien Michaël in den Bijbel niet met mensen verkeren, maar steeds met den duivel en diens scharen, welke hij ten laatste uit de mensheid uitwerpt (Revelation 2:1). Hij wordt dus met zijne scharen afgevaardigd, om den duivel hier op aarde ene zekere linie niet te laten overschrijden, en het rijk der duisternis zich tot dien graad te laten ontwikkelen, dat het, aan de ene zijde, geheel ongedwongen, voor het gericht rijp worde, en aan den anderen kant niet in staat zij Gods plannen met de mensheid te vernietigen. Gabriël heeft dagelijks met zijne scharen de mensen te beschermen, hun de Goddelijke heilswaarheden nabij te brengen, het werk van den terugkeer tot God door bovenzinnelijke inwerking op de mensen te bevorderen, zonder hen in de uitoefening van hunnen vrijen wil te belemmeren. Het goede uit de wereldrijken voortgekomen heeft God door Zijne Engelen te weeg gebracht. Michaël kampt tegen de duivelen, Gabriël strijdt tegen de mensen, wanneer zij iets kwaads in den zin hebben. Het werk van beide Engelen heeft hetzelfde doel, ieder heeft slechts een anderen vijand tegen te staan. "Gabriël strijdt tegen den koning der Perzen" wil dus zeggen: hij tracht het hart van dezen vorst bij de waarheid te bepalen, zodat hij, ten minste naar zijn geweten, doet wat recht is. Deze inwerking der Engelen is gelijk aan een strijd, dewijl de mensen zo lang mogelijk weerstand bieden en den boze gehoor geven. Beide Engelenvorsten staan elkaar dikwijls met hun legers bij, al naarmate het der goddelijke wijsheid behaagt. De eigenlijke koning dezer beide vorsten is Christus. Alzo zijn de Engelen, als dienaars van Jezus Christus, de uitvoerders van het raadsbesluit Gods.

Laat ons van dit hoofdzaak niet scheiden, voordat wij nog eens bedacht hebben, wat gezegd is van Daniëls sierlijkheid, die veranderd is in verderving (Daniel 10:8), als hij den Heilige zag. Hoe majestueus, hoe ontzagwekkend, hoe verpletterend moet het zijn Christus in Zijne heerlijkheid te zien! En wat moet het dan zijn, dat de ziel gevoelen zal na den dood, na van dit lichaam gescheiden te zijn en bij den eersten blik op den Heere Jezus. Hoe majestueus, hoe indrukwekkend ook voor zielen, die waarlijk zijn wedergeboren. Maar wat moet het dan zijn voor hen, die komen uit de diepte des doods, zonder een Borg te hebben, zonder de gerechtigheid des Verlossers en zonder Christus als een voorspraak! Welk ene siddering, welk ene verschrikking moet er in die ziele zijn! Heere Jezus! wees onze gerechtigheid en wil ons vertrouwen zijn door het leven, in den dood, en in den dag des oordeels en voor eeuwig.

Vers 21

21. Doch gij moogt u niet laten ontmoedigen, omdat de toekomst van uw volk nog langen tijd ene van verdrukking zal zijn, en gedurende den tijd der Perzische en Griekse regering tot gene vastheid zal komen; Ik zal u te kennen geven hetgeen getekend, geschreven is in het geschrift der waarheid, in het Boek der Goddelijke raadsbesluiten. En er is niet n, die zich met Mij versterkt tegen dezen, tegen den koning van Perzië, dan uw vorst Michaël.

Witsius merkt op, dat hier soms Christus bedoeld is, dan weer een geschapen Engel. Wij zien Michaël in den Bijbel niet met mensen verkeren, maar steeds met den duivel en diens scharen, welke hij ten laatste uit de mensheid uitwerpt (Revelation 2:1). Hij wordt dus met zijne scharen afgevaardigd, om den duivel hier op aarde ene zekere linie niet te laten overschrijden, en het rijk der duisternis zich tot dien graad te laten ontwikkelen, dat het, aan de ene zijde, geheel ongedwongen, voor het gericht rijp worde, en aan den anderen kant niet in staat zij Gods plannen met de mensheid te vernietigen. Gabriël heeft dagelijks met zijne scharen de mensen te beschermen, hun de Goddelijke heilswaarheden nabij te brengen, het werk van den terugkeer tot God door bovenzinnelijke inwerking op de mensen te bevorderen, zonder hen in de uitoefening van hunnen vrijen wil te belemmeren. Het goede uit de wereldrijken voortgekomen heeft God door Zijne Engelen te weeg gebracht. Michaël kampt tegen de duivelen, Gabriël strijdt tegen de mensen, wanneer zij iets kwaads in den zin hebben. Het werk van beide Engelen heeft hetzelfde doel, ieder heeft slechts een anderen vijand tegen te staan. "Gabriël strijdt tegen den koning der Perzen" wil dus zeggen: hij tracht het hart van dezen vorst bij de waarheid te bepalen, zodat hij, ten minste naar zijn geweten, doet wat recht is. Deze inwerking der Engelen is gelijk aan een strijd, dewijl de mensen zo lang mogelijk weerstand bieden en den boze gehoor geven. Beide Engelenvorsten staan elkaar dikwijls met hun legers bij, al naarmate het der goddelijke wijsheid behaagt. De eigenlijke koning dezer beide vorsten is Christus. Alzo zijn de Engelen, als dienaars van Jezus Christus, de uitvoerders van het raadsbesluit Gods.

Laat ons van dit hoofdzaak niet scheiden, voordat wij nog eens bedacht hebben, wat gezegd is van Daniëls sierlijkheid, die veranderd is in verderving (Daniel 10:8), als hij den Heilige zag. Hoe majestueus, hoe ontzagwekkend, hoe verpletterend moet het zijn Christus in Zijne heerlijkheid te zien! En wat moet het dan zijn, dat de ziel gevoelen zal na den dood, na van dit lichaam gescheiden te zijn en bij den eersten blik op den Heere Jezus. Hoe majestueus, hoe indrukwekkend ook voor zielen, die waarlijk zijn wedergeboren. Maar wat moet het dan zijn voor hen, die komen uit de diepte des doods, zonder een Borg te hebben, zonder de gerechtigheid des Verlossers en zonder Christus als een voorspraak! Welk ene siddering, welk ene verschrikking moet er in die ziele zijn! Heere Jezus! wees onze gerechtigheid en wil ons vertrouwen zijn door het leven, in den dood, en in den dag des oordeels en voor eeuwig.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Daniel 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/daniel-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile